Details





Titel:

27 NOVEMBER 1985. - Koninklijk besluit betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de leden van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak- en dienstpersoneel van de universitaire instellingen. (NOTA : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap door DVR 1994-12-21/55, art. 147, Inwerkingtreding : 01-01-2005) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-03-1988 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)



Inhoudstafel:


Art. 1-5, 5/1, 6-10, 10bis, 11-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2005201699  2007201343  2012204770  2018201706  2024202707 



Artikels:

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de leden van het administratief, gespecialiseerd, meesters-, vak-, en dienstpersoneel, in hoofdambt die vast benoemd zijn of aangeworven voor onbepaalde duur, bezoldigd met de werkingsuitkeringen, aan een universitaire instelling vermeld in artikel 25 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen en dit voor zover ze door een volledig vergoede werkloze, die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week, vervangen worden.
  (De personen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1986 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen worden voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met vergoede volledig werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten voor alle dagen van de week.) <KB 1988-01-19/31, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988>

Art.2. In afwijking van artikel 1 bepaalt de Raad van Beheer van elke universitaire instelling de ambten waarvan de titularis van het voordeel van dit besluit wordt uitgesloten om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de instelling.

Art.3. <KB 1988-01-19/31, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> § 1. Het in artikel 1 bedoeld personeelslid kan met periodes van ten minste zes maanden en ten hoogste een jaar, hetzij zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken, hetzij een voltijdse loopbaan halveren, zonder dat deze periodes, genomen achtereenvolgens of met tussenpozen, samen zestig maanden tijdens zijn loopbaan mogen overschrijden.
  Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken of te halveren doet een aanvraag bij de Rector, met vermelding van de datum waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan. Die aanvraag gebeurt schriftelijk, minstens drie maanden voor de aanvang van de onderbreking, tenzij de Rector op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
  § 2. De werkloze die het personeelslid, dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt of halveert, vervangt, wordt door de universitaire instelling aangesteld.
  Deze vervanging dient te gebeuren gedurende de periode die zich uitstrekt van de dertigste kalenderdag vóór de aanvang van de onderbreking of van de halvering van de arbeidsprestaties tot de vijftiende kalenderdag na het begin ervan.
  In geval er een einde gesteld wordt aan de arbeidsovereenkomst van de vervanger, beschikt de universitaire instelling over een termijn van vijftien kalenderdagen, te rekenen vanaf het einde van deze arbeidsovereenkomst, om een nieuwe vervanger tewerk te stellen.

Art.4.<KB 1988-01-19/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> § 1. Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt of vermindert overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, is gerechtigd op een onderbrekingsuitkering.
  § 2. 1° Aan het personeelslid dat een voltijds ambt volledig onderbreekt, wordt per maand een bedrag van 10 504 frank toegekend.
  2° Aan het personeelslid dat een deeltijds ambt volledig onderbreekt, wordt per maand een gedeelte van het bedrag van 10 504 frank toegekend dat proportioneel is aan de omvang van dit deeltijds ambt.
  3° Aan het personeelslid dat een voltijds ambt halveert, wordt per maand een bedrag van 5 252 frank toegekend.
  Deze bedragen worden niet geïndexeerd. Wanneer de uitkering niet voor een volledige maand verschuldigd is, wordt ze verminderd in verhouding tot de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking of -vermindering gedurende deze maand.
  § 3. De onderbrekingsuitkeringen worden door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening uitbetaald.
  § 4. (Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken ambtenaar over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  [1 ...]1
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [2 ...]2 <KB 2005-06-15/31, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  [2 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan het personeelslid werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]2
  [2 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]2
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-06-2018>
  (2)<KB 2024-06-03/05, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.5.<KB 1988-01-19/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt of halveert, dient zijn aanvraag om onderbrekingsuitkering in bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening [1 ...]1. Deze aanvraag geschiedt in de vorm en volgens de voorwaarden en modaliteiten zoals bepaald in de artikelen 15 tot 22 van voormeld koninklijk besluit van 4 augustus 1986.
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.5/1.[1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  [2 Wanneer het personeelslid evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 04-10-2012>
  (2)<KB 2019-07-18/03, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.6. <KB 1988-01-19/31, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> De periode van tewerkstelling van de vervanger mag in geen geval de duur van de loopbaanonderbreking van de titularis overtreffen.
  De universitaire instelling die haar verbintenis tot vervanging van het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt of halveert niet naleeft, is gehouden tot de betaling van dezelfde forfaitaire schadevergoedingen als voorzien in artikel 10 van voormeld koninklijk besluit van 4 augustus 1986 en volgens de voorwaarden en modaliteiten van de besluiten genomen ter uitvoering van dit artikel.

Art.7. Tijdens de onderbreking van zijn beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof zonder wedde. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijk gesteld.
  De ziekten of gebrekkigheden opgelopen tijdens de onderbrekingsperiode maken geen einde aan deze onderbreking.

Art.8.<KB 1988-01-19/31, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> Om uitzonderlijke familiale of sociale redenen en mits een opzegging van een maand, te betekenen aan de Rector, kan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken of verminderd heeft, van de raad van beheer de toelating verkrijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer de periode van onderbreking van zijn beroepsloopbaan verlopen is.
  De universitaire instelling brengt, binnen de vijftien dagen, de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening op de hoogte van de datum waarop het personeelslid zijn ambt terug opneemt of opnieuw volledig uitoefent.
  [1 Met het akkoord van de Rector kan het personeelslid de in artikel 3 bedoelde loopbaanonderbreking stopzetten voordat de in die bepaling vastgestelde minimumperiode afloopt. Het personeelslid stelt het werkloosheidsbureau schriftelijk en tijdig in kennis van die stopzetting. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Zo aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, leidt de stopzetting voor het einde van de minimumperiode niet tot de terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande maanden. De dag van de stopzetting van de onderbreking van de arbeidsprestaties en de dagen erna die aan het einde van de minimumperiode voorafgaan, worden verhoudingsgewijs in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor het einde van de in het derde lid bedoelde minimumperiode doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumperiode te voldoen in rekening worden gebracht voor de maximumperiode van 60 maanden als bedoeld in artikel 3.]1
  ----------
  (1)<W 2024-05-03/37, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art.9. <KB 1988-01-19/31, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> De werkloze die het personeelslid vervangt, wordt aangeworven met een arbeidsovereenkomst tegen een loon dat overeenstemt met de beginwedde van een graad die door werving kan worden begeven.

Art.10. <KB 1988-01-19/31, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> Het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt, wordt voor de activiteiten die met de toekenning van een onderbrekingsuitkering verenigbaar zijn, voor de betwistingen die daaruit voortvloeien en voor de controle op hun uitvoering, onderworpen aan dezelfde regels als de werknemers bedoeld in voormeld koninklijk besluit van 4 augustus 1986.

Art. 10bis. <KB 1988-01-19/31, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1988> De personeelsleden die hun voltijdse beroepsloopbaan volledig onderbroken hebben op grond van dit besluit, kunnen, bij het einde van de onderbreking, onmiddellijk overgaan naar een periode van loopbaanhalvering. Hiertoe moeten zij, ten minste één maand vooraf, een aanvraag indienen bij de Rector.

Art.11. § 1. In artikel 198, § 4, van het koninklijk besluit van 4 november 1963 houdende uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, aldaar ingevoegd door het koninklijk besluit van 21 maart 1985, worden de woorden "....." ingevoegd tussen de woorden "....." en ".....".
  § 2. Aan artikel 198, § 5, van het koninklijk besluit van 4 november 1963 houdende uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, ingevoegd bij koninklijk besluit van 28 augustus 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, wordt een tweede lid toegevoegd luidende als volgt : "....."

Art. 12. Onze Ministers van Onderwijs en Onze Ministers van Tewerkstelling en Arbeid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.