Details





Titel:

12 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-12-2001 en tekstbijwerking tot 13-06-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - Bedrag van de uitkeringen.
Art. 4-6
HOOFDSTUK III/1. [1 - Bepalingen van toepassing op de werknemers die hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen of hun arbeidsprestaties verminderen in het kader van palliatieve zorgen, ouderschapsverlof en bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]1
Art. 6/1, 6/2, 6/3, 6/4, 6/5
HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art. 7-11
HOOFDSTUK V. - Aanvraag van de uitkering en procedure.
Art. 12-18, 18/1, 19-20
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 21-23



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° herstelwet : de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
  2° [1 CAO nr. 103 : de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdkrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen of de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten in de Nationale Arbeidsraad die de CAO nr. 103 vervangt.]1
  3° werknemer tewerkgesteld in een deeltijdse arbeidsregeling : een werknemer wiens normale arbeidsduur, berekend op weekbasis of als gemiddelde over een werkperiode van maximaal een jaar, minder is dan die van een voltijdse werknemer in een vergelijkbare situatie;
  4° voltijdse werknemer in een vergelijkbare situatie : de werknemer die voltijds werkzaam is en die :
  a) dezelfde soort arbeidsovereenkomst heeft en hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent;
  b) en in dezelfde vestiging werkzaam is of, bij afwezigheid in deze vestiging van voltijdse werknemers in een vergelijkbare situatie, in dezelfde onderneming of, bij afwezigheid in deze onderneming van voltijdse werknemers in een vergelijkbare situatie, in dezelfde bedrijfstak als de deeltijdse werknemer;
  5° directeur : de directeur van het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening of de ambtenaren die door de administrateur-generaal van de Rijksdienst zijn aangeduid;
  6° specifieke vormen : volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking in het kader van palliatieve zorgen, bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid en ouderschapsverlof, krachtens gelijk welke wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet.
  ----------
  (1)<KB 2014-12-30/04, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied.
Art.2. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers bedoeld in artikel 103bis van de herstelwet.

Art.3.[1 Met uitzondering van hoofdstuk III/1, is dit besluit niet van toepassing]1 op de werknemers die hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen of hun arbeidsprestaties verminderen in toepassing van :
  1° de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
  2° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan;
  3° het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
  ----------
  (1)<KB 2017-05-23/06, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2017>

HOOFDSTUK III. - Bedrag van de uitkeringen.
Art.4.[1 § 1. Bij opname van een tijdskrediet, loopbaanvermindering of landingsbaan, zoals bedoeld in de CAO nr. 103 worden onderbrekingsuitkeringen toegekend overeenkomstig de in dit hoofdstuk voorziene modaliteiten.
   § 2. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen, in toepassing van artikel 5, 364,55 euro per maand. [5 ...]5. Aan de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling schorsen, wordt een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan de arbeidsduur in die deeltijdse arbeidsregeling.
   § 3. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, in toepassing van artikel 5, 182,27 euro per maand. [5 ...]5]3.
   Aan de werknemers die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling die ten minste drie vierden bedraagt van een voltijdse betrekking en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
   § 4. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen ten belope van een dag of twee halve dagen per week, in toepassing van artikel 5, 120,03 euro per maand. [4 Voor de werknemer die alleen woont]4 wordt het bedrag van 120,03 euro vervangen door het bedrag van 154,90 euro. [4 Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met een of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt het bedrag van 120,03 euro vervangen door het bedrag van [7 160,52 euro]7.]4
  [2 Voor toepassing van het vorige lid wordt gelijkgesteld met een voltijdse werknemer, de werknemer die cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden :
   1° hij heeft terzelfder tijd twee deeltijdse tewerkstellingen bij twee werkgevers;
   2° de som van de tewerkstellingsbreuken van de deeltijdse betrekkingen is in totaal minstens het equivalent van een voltijdse tewerkstelling;
   3° de werkgever aan wie de schriftelijke kennisgeving werd verricht bedoeld in artikel 12 van de CAO nr. 103 heeft hiermede ingestemd;
   4° de vermindering van de prestaties ten belope van een dag of twee halve dagen resulteert in een vermindering in arbeidsduur van 1/5e ten opzichte van de voltijdse arbeidsduur bij de werkgever bij wie de vermindering van de arbeidsprestaties wordt genomen. Indien de vermindering wordt opgenomen onder de vorm van een vermindering van prestaties bij elk van de twee werkgevers, wordt de vermindering proportioneel verdeeld over beide werkgevers, zodat deze samen een vermindering van 1/5e bedragen ten opzichte van de gewogen voltijdse arbeidsduur. In deze laatste situatie moet de aanvangsdatum en einddatum van de periode van vermindering van prestaties bij beide werkgevers identiek zijn.]2
   § 5. De onderbrekingsuitkeringen worden toegekend aan de werknemer die voorafgaand aan de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever door een arbeidsovereenkomst verbonden is met de huidige werkgever gedurende ten minste [2 24 maanden]2. [6 Voor de werknemer die een tijdskrediet opneemt voor de zorg van zijn kind in toepassing van artikel 5, § 2, tweede lid, wordt deze anciënniteitsvoorwaarde op ten minste 36 maanden gebracht.]6
   Het bovenstaande lid is niet van toepassing op de werknemers die hun rechten in toepassing van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, voor alle rechthebbende kinderen hebben uitgeput en die onmiddellijk aansluitend op het ouderschapsverlof, hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf.
  [5 § 5/1. De onderbrekingsuitkeringen worden toegekend aan de werknemer die zijn arbeidsprestaties volledig schorst, in toepassing van artikel 5, voor zover hij hetzij voltijds is tewerkgesteld in de onderneming gedurende de 12 maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever, hetzij in een deeltijdse arbeidsregeling is tewerkgesteld in de onderneming gedurende de 24 maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever.
   De onderbrekingsuitkeringen worden toegekend aan de werknemer die zijn arbeidsprestaties vermindert tot een halftijdse betrekking, in toepassing van artikel 5, voor zover hij voltijds is tewerkgesteld in de onderneming gedurende de 12 maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever.
   Voor de berekening van de 12 of 24 maanden bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de bepalingen van artikel 11, paragrafen 1 tot 3, van de CAO nr. 103 van toepassing.]5
   § 6. De Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering in geval van niet-naleving van de in de CAO nr. 103 bepaalde minimumduur.]1
  [8 Mits het akkoord van de werkgever heeft de werknemer de mogelijkheid om het tijdskrediet in de vorm van een schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties stop te zetten voor de afloop van de in de cao nr. 103 bepaalde minimumduur. De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden vernoemd in het tweede lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de in de cao nr. 103 bepaalde minimumduur niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande maanden, tenzij het om een vermindering van de arbeidsprestaties gaat met toepassing van artikel 6. De dag van de stopzetting van het tijdskrediet in de vorm van een schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties, en de dagen die daarop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor de afloop van de in cao nr. 103 bepaalde minimumduur, als bedoeld in het tweede lid, doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de maximumduur van 36 maanden als bedoeld in artikel 5, § 1, de maximumduur van 48 maanden bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid, en de maximumduur van 51 maanden bedoeld in artikel 5, § 2, eerste lid, en § 3.]8
  ----------
  (1)<KB 2014-12-30/04, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2017-05-23/05, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<KB 2017-05-23/06, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (4)<KB 2021-08-31/06, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
  (5)<KB 2023-01-26/01, art. 4,1°-4,2°, 026; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
  (6)<KB 2023-01-26/01, art. 4,3°, 026; Inwerkingtreding : 01-06-2023>
  (7)<KB 2023-01-29/03, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
  (8)<W 2024-05-03/37, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art.5.[1 § 1. Bij opname van een voltijds tijdskrediet, een halftijdse of een vijfde vermindering wordt een recht op onderbrekingsuitkeringen toegekend gedurende maximaal 36 maanden voor de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen :
   - om een door de Gemeenschappen of de sector erkende opleiding te volgen die minstens 360 uren of 27 studiepunten per jaar of 120 uren of 9 studiepunten per schooltrimester of per ononderbroken periode van 3 maanden telt;
   - om onderwijs te volgen verstrekt in een centrum voor basiseducatie of een opleiding gericht op het behalen van een diploma of getuigschrift van secundair onderwijs, waarbij de grens wordt vastgesteld op 300 uren per jaar of 100 uren per schooltrimester of per ononderbroken periode van 3 maanden.
   De Gemeenschap of de opleidingsinstelling bevestigt op het aanvraagformulier dat de werknemer geldig is ingeschreven voor een opleiding met deze tijdsduur of omvang.
   De werknemer moet bij de RVA binnen de 20 kalenderdagen na elk kwartaal een attest indienen dat het bewijs levert van de regelmatige aanwezigheid bij de opleiding in dat kwartaal. De dagen schoolvakantie in de loop van of aansluitend op een periode van opleiding worden gelijkgesteld met dagen van regelmatige aanwezigheid bij een opleiding. Regelmatige aanwezigheid in de zin van deze bepaling betekent dat de werknemer niet meer dan één tiende van de duur van de opleiding in dat kwartaal ongewettigd afwezig mag zijn.
   De RVA kent in het kwartaal waarin de volledige schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties aanvangt de uitkering toe op basis van het aanvraagformulier. Voor de daaropvolgende kwartalen kent de RVA de uitkering toe voor zover het attest bedoeld in het vorige lid tijdig werd ingediend en de regelmatige aanwezigheid werd bevestigd.
  [2 ...]2
   § 2. Bij opname van een voltijds tijdskrediet, een halftijdse of een vijfde vermindering wordt een recht op onderbrekingsuitkeringen toegekend gedurende maximaal [2 51 maanden]2 voor de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen:
   a) [4 ...]4
   b) voor het verlenen van palliatieve verzorging, zoals gedefinieerd in artikel 100bis, § 2 van de herstelwet. De behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld;
   c) [2 voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een zwaar ziek gezins- of familielid zoals gedefinieerd in de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. De behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid dat medische bijstand of verzorging behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard aan de zwaar zieke persoon bijstand of verzorging te verlenen en dat de zorgbehoefte daadwerkelijk een voltijdse, halftijdse of 1/5e onderbreking of loopbaan-vermindering behoeft naast de eventuele professionele ondersteuning waarop het gezins- of familielid kan rekenen;]2
   d) [2 om zorg te dragen voor hun gehandicapt kind tot de leeftijd van 21 jaar. De periode waarvoor de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties werd gevraagd of de periode van verlenging moet aanvangen voor het tijdstip waarop het kind 21 jaar wordt. Onder gehandicapt kind wordt verstaan het kind dat getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens 66 % of dat een aandoening heeft die leidt tot een erkenning van minstens 4 punten in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [3 of van minstens 9 punten in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving met betrekking tot de kinderbijslag]3;]2
  [2 e) voor het verlenen van bijstand of verzorging aan hun minderjarig zwaar ziek kind of aan een minderjarig zwaar ziek kind dat gezinslid is zoals gedefinieerd in artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. De behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind dat medische bijstand of verzorging behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard aan het zwaar zieke kind bijstand of verzorging te verlenen.]2
  [4 Bij opname van een voltijds tijdskrediet wordt een recht op onderbrekingsuitkeringen toegekend gedurende maximaal 48 maanden voor de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen om voor hun kind te zorgen tot de leeftijd van 5 jaar. Bij opname van een halftijds of een vijfde tijdskrediet wordt een recht op onderbrekingsuitkeringen toegekend gedurende maximaal 48 maanden aan de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking of verminderen met een vijfde om voor hun kind te zorgen tot de leeftijd van acht jaar. In geval van adoptie kan de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties aanvangen vanaf de inschrijving in het bevolkings- of het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn woonplaats heeft. De periode waarvoor de schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties werd gevraagd of de periode van verlenging moet aanvangen voor het tijdstip waarop het kind voormelde leeftijd van vijf of acht jaar bereikt.]4
  [2 ...]2
   § 3. De periodes waarin onderbrekingsuitkeringen worden toegekend, in toepassing van § 1 en § 2, mogen samen niet meer bedragen dan [2 51 maanden]2.]1
  [2 § 4. Voor de berekening van de maximumduur van 36 maanden bedoeld in § 1 en de maximumduur van 51 maanden bedoeld in § 2 en § 3 wordt geen rekening gehouden met de periodes van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties voor de specifieke vormen, als bedoeld in artikel 1.
   De maximumduur van 36 maanden bedoeld in § 1 en van 51 maanden bedoeld in § 2 en § 3 wordt evenwel verminderd met de periodes, andere dan deze bedoeld in het vorige lid, van volledige schorsing en vermindering van de arbeidsprestaties waarvan de werknemer of de ambtenaar reeds genoten heeft krachtens gelijk welke andere wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, waarbij chronologisch in mindering worden gebracht, de perioden van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties ingevolge de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, de artikelen 3 en 6 van de CAO nr. 77bis, artikel 3 van de CAO nr. 103 zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van de CAO nr. 103ter en artikel 4 van de CAO nr. 103.
   In afwijking van het vorige lid wordt voor de vermindering van de 36 en de 51 maanden samen in totaal evenwel geen rekening gehouden met een periode van maximum 12 maanden in voltijdse equivalenten van volledige schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties zonder motief, ingevolge de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, de artikelen 3 en 6 van de CAO nr. 77bis en artikel 3 van de CAO nr. 103 zoals van toepassing vóór de inwerkingtreding van de CAO nr. 103ter.
   De vermindering bedoeld in het tweede lid gebeurt bij de opname in een deeltijdse formule :
   1° in kalendermaanden voor de periodes van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties met motief, ingevolge de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, de artikelen 3 en 6 van de CAO nr. 77bis en artikel 4 van de CAO nr. 103;
   2° proportioneel voor de periodes van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties zonder motief, ingevolge de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, de artikelen 3 en 6 van de CAO nr. 77bis en artikel 3 van de CAO nr. 103 zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van de CAO nr. 103ter.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-12-30/04, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2017-05-23/05, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<KB 2019-04-22/11, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
  (4)<KB 2023-01-26/01, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

Art.6.[1 § 1. Onverminderd artikel 5 wordt een bijkomend recht op onderbrekingsuitkeringen zonder maximumduur toegekend aan de voltijdse werknemers van 60 jaar en ouder die hun arbeidsprestaties verminderen in de zin van CAO nr. 103.
   § 2. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers van 60 jaar en ouder die hun arbeidsprestaties verminderen ten belope van een dag of twee halve dagen per week in toepassing van § 1, 168,64 euro per maand. Voor de alleenwonende werknemer wordt het bedrag van 168,64 euro vervangen door het bedrag van 203,51 euro. Onder alleenwonende werknemer wordt verstaan de werknemer die alleen woont en de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft.
  [2 Voor toepassing van het vorige lid wordt gelijkgesteld met een voltijdse werknemer, de werknemer die cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden :
   1° hij heeft terzelfder tijd twee deeltijdse tewerkstellingen bij twee werkgevers;
   2° de som van de tewerkstellingsbreuken van de deeltijdse betrekkingen is in totaal minstens het equivalent van een voltijdse tewerkstelling;
   3° de werkgever aan wie de schriftelijke kennisgeving werd verricht bedoeld in artikel 12 van de CAO nr. 103 heeft hiermede ingestemd;
   4° de vermindering van de prestaties ten belope van een dag of twee halve dagen resulteert in een vermindering in arbeidsduur van 1/5e ten opzichte van de voltijdse arbeidsduur bij de werkgever bij wie de vermindering van de arbeidsprestaties wordt genomen. Indien de vermindering wordt opgenomen onder de vorm van een vermindering van prestaties bij elk van de twee werkgevers, wordt de vermindering proportioneel verdeeld over beide werkgevers, zodat deze samen een vermindering van 1/5e bedragen ten opzichte van de gewogen voltijdse arbeidsduur. In deze laatste situatie moet de aanvangsdatum en einddatum van de periode van vermindering van prestaties bij beide werkgevers identiek zijn.]2
   § 3. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet, bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers van 60 jaar en ouder, die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking in toepassing van § 1, 363,06 euro per maand.
   Aan de werknemers die tewerkgesteld zijn in een deeltijdse arbeidsregeling die ten minste drie vierden bedraagt van een voltijdse betrekking en die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking, wordt per maand een gedeelte van het in het eerste lid vermelde bedrag toegekend dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.
   § 4. [2 De werknemers zoals bedoeld in dit artikel moeten op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever 25 jaar beroepsverleden als loontrekkende in de zin van artikel 10, § 3 van CAO nr. 103, zoals gewijzigd door de CAO nr. 103ter, kunnen rechtvaardigen.
   Het bewijs van de 25 jaar beroepsloopbaan wordt geleverd door de werknemer. De werknemer is evenwel vrijgesteld van de indiening van bewijsstukken betreffende de gegevens die de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening rechtstreeks kan opvragen bij een andere instelling van sociale zekerheid, inzonderheid overeenkomstig de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. De sociaal verzekerde wordt in kennis gesteld van de wijze van gegevensinzameling via een passende informatie op de formulieren dienstig voor de aanvraag om onderbrekingsuitkeringen zoals bedoeld in artikel 13.]2
   § 5. In afwijking van § 1, wordt de leeftijd op 55 jaar gebracht voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking of verminderen met een vijfde in toepassing de CAO nr. 103, wanneer :
   1° de aanvangsdatum van de vermindering van de arbeidsprestaties gelegen is in de periode van erkenning van de onderneming door de Minister bevoegd voor Werk, als onderneming in herstructurering of onderneming in moeilijkheden in toepassing van de regelgeving met betrekking tot de werkloosheid met bedrijfstoeslag, voor zover cumulatief voldaan is aan volgende voorwaarden :
   a) de onderneming kadert zijn aanvraag tot erkenning binnen een herstructureringsplan en toont aan dat ontslagen zijn vermeden;
   b) [4 ...]4
   [4 b)]4 de Minister heeft in de erkenningsbeslissing uitdrukkelijk vermeld dat aan deze [4 voorwaarde]4 is voldaan;
   2° de werknemer die onderbrekingsuitkeringen aanvraagt en die, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever 35 jaar beroepsverleden als loontrekkende in de zin van artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag kan rechtvaardigen;
   3° de werknemer die onderbrekingsuitkeringen aanvraagt en die, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever, tewerkgesteld was :
   a) ofwel minstens 5 jaar gerekend van datum tot datum, in een zwaar beroep. Deze periode van 5 jaar moet gelegen zijn in de loop van de laatste 10 kalenderjaren, gerekend van datum tot datum;
   b) ofwel minstens 7 jaar gerekend van datum tot datum, in een zwaar beroep. Deze periode van 7 jaar moet gelegen zijn in de loop van de laatste 15 kalenderjaren, gerekend van datum tot datum;
   c) ofwel minimaal 20 jaar in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 van 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 10 mei 1990;
   d) ofwel door een werkgever die behoort tot het paritair comité van het bouwbedrijf, voor zover de werknemer beschikt over een attest dat zijn ongeschiktheid tot voortzetting van zijn beroepsactiviteit bevestigt, afgegeven door een arbeidsgeneesheer.
   Voor de toepassing van 3°, a) en b) wordt onder zwaar beroep begrepen, het zwaar beroep in de zin van artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.
  [2 Voor de toepassing van 3°, a), b) en c) worden gelijkgesteld met werknemers bedoeld in artikel 1 van de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, het varend personeel tewerkgesteld aan werken van vervoer in de lucht dat gewoonlijk tewerkgesteld is in arbeidsregelingen met prestaties tussen 20 uur en 6 uur, maar met uitsluiting van :
   1° de werknemers die uitsluitend prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur;
   2° de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur.]2
   Voor de toepassing van deze paragraaf wordt de leeftijd evenwel gebracht op :
   1° 56 jaar op 1 januari 2016;
   2° 57 jaar op 1 januari 2017;
   3° 58 jaar op 1 januari 2018;
   4° 60 jaar op 1 januari 2019.
   De bepaling van het vorige lid is niet van toepassing indien cumulatief voldaan is aan de volgende voorwaarden :
   1° er is voor de periode 2015-2016 een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, van kracht die voor toepassing van deze paragraaf een lagere leeftijdsgrens voorziet, zonder dat deze lager mag zijn dan 55 jaar;
   2° de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet van bepaalde duur zijn, mag geen bepaling van stilzwijgende verlenging bevatten en mag de duur van 2 jaar niet overschrijden;
   3° de aanvangsdatum van de periode van vermindering van arbeidsprestaties of van de verlenging van periode van vermindering van arbeidsprestaties is gelegen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
   4° in geval van toepassing van het eerste lid, 2° of 3° heeft het voor de werknemer bevoegde paritair comité of paritair subcomité voor de geldigheidsduur van de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten waarbij uitdrukkelijk gesteld wordt dat deze collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten is in toepassing van de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst, of in geval van toepassing van het eerste lid, 1° heeft de onderneming erkend als onderneming in herstructurering of onderneming in moeilijkheden in de collectieve arbeidsovereenkomst afgesloten naar aanleiding van de herstructurering of de moeilijkheden uitdrukkelijk gesteld dat toepassing gemaakt wordt van de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst.
   De in het vorige lid bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad kan na 2016, onder dezelfde modaliteiten als bedoeld in het vorige lid worden verlengd of aangepast, waarbij de minimumleeftijd geleidelijk kan worden verhoogd overeenkomstig een vooropgesteld tijdspad.]1
  [3 § 6. In afwijking van § 1, wordt de leeftijd op 55 jaar gebracht voor de werknemers die hun arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking of verminderen met een vijfde in toepassing van de CAO nr. 103, wanneer de werknemer die onderbrekingsuitkeringen aanvraagt en die, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever, tewerkgesteld was als doelgroepwerknemer bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen, de sociale werkplaatsen en de maatwerkbedrijven, 25 jaar beroepsverleden als loontrekkende in de zin van artikel 10, § 3 van CAO nr. 103, zoals gewijzigd door de CAO nr. 103ter, kan rechtvaardigen overeenkomstig § 4.
   Het eerste lid is niet van toepassing op het omkaderingspersoneel.
   De bepalingen van de vorige leden zijn slechts van toepassing indien cumulatief voldaan is aan de volgende voorwaarden:
   1° er is voor de periode van 1 juli 2023 tot 30 juni 2025 een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, van kracht die de bepalingen van de vorige leden herneemt;
   2° de in 1° bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst moet van bepaalde duur zijn, mag geen bepaling van stilzwijgende verlenging bevatten en mag een duur van twee jaar niet overschrijden;
   3° de aanvangsdatum van de periode van vermindering van arbeidsprestaties of van de verlenging van periode van vermindering van arbeidsprestaties is gelegen tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
   De bepalingen van het eerste en tweede lid kunnen ook na 30 juni 2025 worden toegepast voor zover er voor de betrokken periode een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, van kracht is die de bepalingen van het eerste en tweede lid herneemt en voor zover cumulatief voldaan is aan de voorwaarden bepaald in het derde lid, 2° en 3°.]3
  ----------
  (1)<KB 2014-12-30/04, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2017-05-23/05, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<KB 2023-07-02/01, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2023>
  (4)<KB 2024-05-25/07, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 04-06-2024>

HOOFDSTUK III/1. [1 - Bepalingen van toepassing op de werknemers die hun arbeidsovereenkomst volledig schorsen of hun arbeidsprestaties verminderen in het kader van palliatieve zorgen, ouderschapsverlof en bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]1   ----------   (1)
Art. 6/1. [1 Het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen is, met uitzondering van de artikelen 6 en 8, van toepassing op de werknemers en werkgevers bedoeld in artikel 2 indien de werknemer zijn arbeidsovereenkomst volledig schorst of zijn arbeidspretstaties verminderd in toepassing van:
   1° de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet, voor het verlenen van palliatieve zorgen;
   2° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan;
   3° het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2017-05-23/06, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2017>


Art. 6/2.[2 § 1.]2 [1 Voor de werknemers bedoeld in artikel 6/1 die een voltijdse arbeidsregeling onderbreken wordt het bedrag van de onderbrekingsuitkering vastgesteld op 508,92 euro per maand.
   In afwijking van het eerste lid, wordt voor de werknemers die een deeltijdse arbeidsregeling onderbreken, per maand een gedeelte van het bedrag van 508,92 euro toegekend dat proportioneel is aan de duur van hun prestaties in de deeltijdse arbeidsregeling.]1
  [2 § 2. Voor de werknemer bedoeld in de eerste paragraaf wordt het vermelde bedrag van de onderbrekingsuitkering verhoogd tot [6 867,02 euro]6 indien de werknemer de loopbaan onderbreekt voor de zorg van zijn kind, voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.
   § 3. Om de verhoogde onderbrekingsuitkering bedoeld in paragraaf 2 te bekomen, moet cumulatief aan de volgende voorwaarden voldaan zijn :
   1° de werknemer woont uitsluitend samen met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft;
   2° de werknemer is ouder in de eerste graad van het kind en woont ermee samen of de werknemer woont samen met het kind en is belast met de dagelijke opvoeding ervan;
   3° het kind is geen achttien jaar bij aanvang van de maand waarop de onderbrekingsuitkering betrekking heeft.
   De leeftijd bedoeld in het eerste lid, 3° wordt verlaagd tot twaalf jaar indien de werknemer zijn arbeidsovereenkomst schorst in toepassing van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   De leeftijd bedoeld in het eerste lid, 3°, en in het tweede lid wordt verhoogd tot 21 jaar indien het kind bedoeld in het eerste lid, 2°, een gehandicapt kind is.
   Onder gehandicapt kind wordt verstaan het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [3 of van minstens 9 punten in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving met betrekking tot de kinderbijslag]3.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2017-05-23/06, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (2)<KB 2017-06-14/10, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<KB 2019-04-22/11, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
  (4)<KB 2019-05-28/06, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<KB 2021-08-31/06, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
  (6)<KB 2023-01-29/03, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art. 6/3.[2 § 1.]2 [1 Voor de werknemers bedoeld in artikel 6/1 die hun arbeidsprestaties verminderen wordt het maandbedrag van de onderbrekingsuitkeringen als volgt vastgesteld:
   1° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met een vijfde verminderen op 86,32 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft wordt dit bedrag van 86,32 euro vervangen door 116,08 euro. [7 ...]7;
   2° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met de helft verminderen op 254,46 euro. [7 ...]7;
   3° voor de werknemers bedoeld in artikel 7, § 3, van het vermelde koninklijk besluit van 2 januari 1991, op het gedeelte van het in 2° vermelde bedrag dat proportioneel is aan het aantal uren waarmee de arbeidsprestaties verminderd worden.]1
  [4 4° voor de voltijdse werknemers die hun arbeidsprestaties met één tiende in het kader van ouderschapsverlof verminderen op 43,16 euro. Voor de werknemer die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 43,16 euro vervangen door 58,04 euro. [7 ...]7.]4
  [2 § 2. Voor de werknemer bedoeld in de eerste paragraaf, 2° en 3°, wordt het vermelde bedrag van de onderbrekingsuitkering verhoogd tot [8 433,51 euro]8 indien de werknemer zijn prestaties vermindert voor de zorg van zijn kind, voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.
   Voor de werknemer bedoeld in de eerste paragraaf, 1°, wordt het vermelde bedrag van de onderbrekingsuitkering verhoogd tot [8 173,40 euro]8 indien de werknemer zijn prestaties vermindert voor de zorg van zijn kind, voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.
  [4 Voor de werknemer bedoeld in de eerste paragraaf, 4°, wordt het vermelde bedrag van de onderbrekingsuitkering verhoogd tot [8 86,70 euro]8 indien de werknemer zijn prestaties vermindert voor de zorg van zijn kind, voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden van paragraaf 3.]4
   § 3. Om de verhoogde onderbrekingsuitkering bedoeld in paragraaf 2 te bekomen, moet cumulatief aan de volgende voorwaarden voldaan zijn :
   1° de werknemer woont uitsluitend samen met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft;
   2° de werknemer is ouder en bloedverwant in de eerste graad van het kind en woont ermee samen, of de werknemer woont samen met het kind en is belast met de dagelijke opvoeding ervan;
   3° het kind is geen achttien jaar bij aanvang van de maand waarop de onderbrekingsuitkering betrekking heeft.
   [3 ...]3
   De leeftijd bedoeld in het eerste lid, 3° wordt verlaagd tot twaalf jaar indien de werknemer zijn arbeidsprestaties vermindert in toepassing van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
   De leeftijd bedoeld in het eerste lid, 3°, en in het tweede lid wordt verhoogd tot 21 jaar indien het kind bedoeld in het eerste lid, 2°, een gehandicapt kind is.
   Onder gehandicapt kind wordt verstaan het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag [3 of van minstens 9 punten in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving met betrekking tot de kinderbijslag]3.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2017-05-23/06, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (2)<KB 2017-06-14/10, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<KB 2019-04-22/11, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-05-2019>
  (4)<KB 2019-05-05/09, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
  (5)<KB 2019-05-28/06, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (6)<KB 2021-08-31/06, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2021>
  (7)<KB 2023-01-26/01, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-02-2023>
  (8)<KB 2023-01-29/03, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art. 6/4. [1 Als een werknemer, op grond van een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 105, § 1, vierde lid, 2°, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met zijn werkgever overeenkomt het recht op een onderbreking van de beroepsloopbaan in het kader van ouderschapsverlof of voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid te verdelen in weken, is het bedrag van de uitkering van de wekelijkse onderbreking gelijk aan het maandbedrag bepaald in artikel 6/2 gedeeld door 26 en vermenigvuldigd met het aantal dagen van het verlof.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2019-05-05/09, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 01-06-2019>


Art.6/5. [1 Mits het akkoord van de werkgever, heeft de werknemer de mogelijkheid om de schorsing of vermindering van zijn arbeidsprestaties in het kader van respectievelijk palliatieve zorgen, ouderschapsverlof of bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid stop te zetten voor de afloop van de minimumduur bepaald in respectievelijk:
   1° artikel 100bis, § 3, en 102bis, eerste lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
   2° artikelen 2 en 2/1 van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan;
   3° artikelen 6, 6bis, 6ter en 6quater, van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
   De werknemer is ertoe gehouden deze stopzetting tijdig schriftelijk ter kennis te brengen aan het werkloosheidsbureau. Zo de kennisgeving aan het werkloosheidsbureau plaatsvindt nadat de onderbreking al werd stopgezet en de uitkeringen al volledig werden betaald voor de maand waarin de vervroegde stopzetting heeft plaatsgevonden, zullen de onterecht toegekende uitkeringen worden teruggevorderd.
   Indien is voldaan aan de voorwaarden vernoemd in het eerste lid, leidt een stopzetting voor de afloop van de minimumduur niet tot een terugvordering van de uitkeringen die betrekking hebben op de voorafgaande periode.
   De dag van de stopzetting van de loopbaanonderbreking en de dagen die daarop volgen en voorafgaan aan het einde van de minimumperiode, worden proportioneel in mindering gebracht van de uitkering die betrekking heeft op de maand waarin de stopzetting plaatsvindt.
   Een stopzetting voor de afloop van de voornoemde minimumduur doet geen afbreuk aan het feit dat de niet-opgenomen dagen die nodig zijn om aan de minimumduur te voldoen in rekening worden gebracht voor het bepalen van de eventuele maximumduur die van toepassing is, met name:
   1° de maximumduur van 4, 8, 20 of 40 maanden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan;
   2° de maximumduur van 12, 24 of 48 maanden, bedoeld in artikelen 6, § 1, en 6bis, van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-05-03/37, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2024>


HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Art.7.<KB 2007-06-08/32, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2007, met uitzondering van § 2, 1° dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 2006> § 1. Een uitkering wordt toegekend aan de werknemers die in toepassing van [1 CAO nr. 103]1 tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking nemen, voor zover tijdens die periode de regeling zoals uitgewerkt door voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst wordt nageleefd evenals de bij dit besluit gestelde voorwaarden voor het toekennen van onderbrekingsuitkeringen.
  § 2. De onderbrekingsuitkeringen kunnen niet gecumuleerd worden :
  1° met een politiek mandaat, tenzij het een mandaat van gemeenteraadslid, provincieraadslid, districtsraadslid [4 , van raadslid van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of van lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst krachtens het Vlaams decreet over het lokaal bestuur van 22 december 2017 betreft]4;
  2° met een bijkomende activiteit als loontrekkende behalve indien die reeds, te samen met de activiteit waarvan de uitoefening geschorst wordt of waarvan de prestaties verminderd worden, uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de volledige schorsing van de arbeidsprestaties of de vermindering van de arbeidsprestaties bedoeld in dit besluit voorafgaan;
  3° met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit, behalve in het geval van volledige schorsing van de arbeidsprestaties in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds, te samen met de activiteit waarvan de uitoefening geschorst wordt, uitgeoefend werd gedurende ten minste de twaalf maanden die het begin van de volledige schorsing van de arbeidsprestaties voorafgaan, in welk geval de cumulatie toegelaten wordt gedurende een periode van maximum twaalf maanden. [3 De onderbrekingsuitkeringen kunnen ook gecumuleerd worden met de uitoefening van een bijkomende zelfstandige activiteit in geval van een vermindering van de arbeidsprestaties. In dat geval, in zoverre deze zelfstandige activiteit reeds uitgeoefend werd gedurende ten minste twaalf maanden die het begin van de vermindering van de arbeidsprestaties voorafgaan, wordt de cumulatie toegelaten gedurende een periode van maximum :
   - vierentwintig maanden, in geval van vermindering met 1/2 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking;
   - zestig maanden, in geval van vermindering met 1/5 of 1/10 van het normale aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.]3
  Voor de toepassing van het eerste lid, 3°, wordt beschouwd als bijkomende zelfstandige activiteit deze activiteit waardoor volgens de ter zake geldende reglementering, de betrokken persoon verplicht is zich in te schrijven bij het Rijksinstituut voor Sociale Verzekering der Zelfstandigen.
  4° [2 met een pensioen;
   a) uitgezonderd met een overgangsuitkering overeenkomstig het Eerste Boek, Titel 1, Hoofdstuk IIbis, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, Hoofdstuk II van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen of Hoofdstuk IV van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   b) uitgezonderd met een overlevingspensioen gedurende een eenmalige periode van maximaal 12 al dan niet opeenvolgende kalendermaanden.
   De onder b) genoemde periode van 12 maanden wordt verminderd met het aantal maanden waarin :
   - een vergoeding in de zin van artikel 64quinquies van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
   - een vergoeding in de zin van artikel 107quater van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen;
   - een vervangingsinkomen in de zin van artikel 76, 10° van de programmawet van 28 juni 2013, gecumuleerd werd met het genot van een overlevingspensioen.
   Worden voor de toepassing van deze bepaling als een pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits-, of overlevingspensioenen, en andere als dusdanig geldende voordelen, toegekend:
   a) door of krachtens een Belgische of buitenlandse wet;
   b) door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut;]2
  5° met een bezoldigde activiteit in het buitenland in het kader van een erkend project inzake ontwikkelingssamenwerking via een erkende niet-gouvernementele organisatie voor ontwikkelingssamenwerking.
  De werknemer die een politiek mandaat uitoefent, die een bijkomende activiteit als loontrekkende of als zelfstandige uitoefent, die een bezoldigde activiteit in het buitenland in het kader van een erkend project inzake ontwikkelingssamenwerking uitoefent of die een pensioen geniet, moet hiervan aangifte doen op het ogenblik van zijn aanvraag om uitkeringen. Bij gebrek aan aangifte of in geval van laattijdige aangifte worden de reeds betaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd vanaf de aanvangsdatum van het tijdskrediet, van de loopbaanvermindering of van de vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, tot op de dag van de eventuele laattijdige aangifte.
  § 3. De Minister die Werk onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering.
  ----------
  (1)<KB 2012-08-25/03, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2015-01-24/01, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2019-07-18/04, art. 8, 022; Inwerkingtreding : 01-08-2019>
  (4)<KB 2021-12-16/04, art. 1, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

Art.8.§ 1. Het recht op onderbrekingsuitkering gaat verloren vanaf de dag dat de werknemer die een onderbrekingsuitkering geniet om het even welke bezoldigde of zelfstandige activiteit aanvangt, een bestaande bijkomende bezoldigde activiteit uitbreidt [3 of een langere zelfstandige activiteit uitoefent dan toegelaten op basis van artikel 7, § 2, 3°]3.
  De werknemer die toch een in het eerste lid bedoelde activiteit uitoefent, dient vooraf de directeur hiervan op de hoogte te stellen, bij gebreke waarvan de reeds betaalde onderbrekingsuitkeringen teruggevorderd worden vanaf de dag van de uitoefening of de uitbreiding van deze activiteit.
  § 2. [2 Nochtans worden voor de toepassing van dit besluit de arbeidsprestaties die beperkt worden tot de vorming, de begeleiding of het mentorschap van nieuwe werknemers niet als bezoldigde activiteit beschouwd indien de werknemer geniet van de uitkering bedoeld in artikel 6, § 3.]2
  Onder nieuwe werknemer wordt verstaan een werknemer aangeworven met een arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gedurende de twaalf maanden berekend van datum tot datum die volgen op de dag van de indiensttreding.
  De activiteiten van vorming, begeleiding of mentorschap bedoeld in het eerste lid mogen enkel door een werknemer worden uitgeoefend indien :
  1° de vorming, de begeleiding of het mentorschap uitgeoefend wordt bij de eigen werkgever, bij een andere werkgever behorende tot dezelfde bedrijfstak of in een opleidingscentrum van dezelfde bedrijfstak;
  2° de vergoeding die ontvangen wordt voor de vorming, de begeleiding of het mentorschap verhoogd met de onderbrekingsuitkeringen, per maand het loon niet overschrijdt dat hij ontvangt voor zijn met de helft verminderde arbeidsprestaties.
  Vooraleer voor het eerst activiteiten van vorming, begeleiding of mentorschap uit te oefenen dient de werknemer, minstens 15 dagen voor het begin van de activiteit, het werkloosheidsbureau hiervan schriftelijk te verwittigen.
  De bestanddelen van de aan de werknemer betaalde of verschuldigde sommen voor de activiteiten van vorming, begeleiding of mentorschap moeten afzonderlijk vermeld worden op de individuele rekening. Deze afzonderlijke vermelding betreft de gegevens voorzien in artikel 16, § 1, 1° tot 6°, § 2, 1° tot 3° en § 3, 1° van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende de sociale documenten.
  Wanneer de voorwaarden bedoeld in deze paragraaf niet gerespecteerd werden kan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de terugbetaling eisen van de volledige of een gedeelte van de onderbrekingsuitkering die de werknemer genoten heeft tijdens de periode voor dewelke de tekortkomingen werden vastgesteld.
  [1 lid 7 opgeheven]1
  § 3. De Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering.
  ----------
  (1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 49°, 007; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
  (2)<KB 2014-12-30/04, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<KB 2019-07-18/04, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art.9. Het recht op onderbrekingsuitkeringen wordt geschorst gedurende de periode tijdens dewelke de werknemers gevangen gezet zijn.

Art.10.Om te kunnen genieten van onderbrekingsuitkeringen dient de betrokken werknemer over een woonplaats te beschikken in een land behorende tot de (Europese Economische Ruimte of in Zwitserland). <KB 2007-06-07/54, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2002>
  De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. [1 ...]1
  [1 De onderbrekingsuitkeringen worden eenmaal per maand, na vervallen termijn betaald. De betaling geschiedt uiterlijk binnen de termijn van één maand. Deze termijn vangt aan de derde werkdag volgend op het tijdstip waarop de beslissing tot toekenning van het recht op onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer werd meegedeeld en ten vroegste vanaf de dag waarop de uitbetalingsvoorwaarden voldaan zijn.]1
  [1 De uitkeringen worden betaald per overschrijving op een financiële rekening behorend tot de eengemaakte eurobetalingsruimte, zoals gecreëerd ingevolge de Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-06-03/05, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.11. § 1. De bedragen van de uitkeringen vermeld in onderhavig besluit, zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 geldend op 1 juni 1999 (basis 1996 = 100). Deze bedragen worden verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag, bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.
  Het nieuwe bedrag wordt bekomen door het basisbedrag te vermenigvuldigen met een multiplicator gelijk aan 1,0200n, waarbij n overeenstemt met de rang van de bereikte spilindex, zonder dat een intermediaire afronding geschiedt. De spilindex volgend op deze vermeld in het eerste lid wordt als rang 1 beschouwd. De multiplicator wordt uitgedrukt in eenheden, gevolgd door 4 cijfers. Het vijfde cijfer na de komma wordt weggelaten en leidt tot een verhoging met één eenheid van het vorige cijfer indien het minstens 5 bereikt.
  § 2. Wanneer het overeenkomstig § 1 berekende bedrag van de uitkering, een gedeelte van een cent bevat, wordt het tot de hogere of lagere cent afgerond naargelang het gedeelte al dan niet 0,5 bereikt.

HOOFDSTUK V. - Aanvraag van de uitkering en procedure.
Art.12.[1 In toepassing van artikel 12, § 6, van de CAO nr. 103]1, levert het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening een attest af op verzoek van de werknemer die bij zijn werkgever een schriftelijke kennisgeving wil indienen, waarin wordt vermeld, op basis van de geïnformatiseerde gegevens waarover de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening beschikt, tijdens welke periode of periodes de werknemer :
  1° [2 een tijdskrediet of een loopbaanvermindering, als bedoeld in artikel 5 heeft genoten;]2
  2° een schorsing of een vermindering van de arbeidsprestaties heeft genoten krachtens gelijk welke wettekst of reglementaire tekst genomen in uitvoering van de herstelwet, met uitzondering van de specifieke vormen.
  ----------
  (1)<KB 2012-08-25/03, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<KB 2014-12-30/04, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.13.[1 De werknemers die een onderbrekingsuitkering willen genieten, dienen daartoe een aanvraag in bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
   De aanvraag dient bij een ter post aangetekende brief te worden verzonden naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier bedoeld in artikel 14.
   De werknemers die een tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking hebben verkregen van hun werkgever, dienen dit te melden bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, volgens de modaliteiten bepaald in artikel 14 en binnen de termijn bepaald in artikel 16.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.14.De aanvraag dient te gebeuren bij middel van de formulieren waarvan het model en de inhoud vastgesteld wordt door [1 ...]1 het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
  [1 De Minister bevoegd voor Werk kan bepalen welke bewijsstukken de werknemer bij zijn aanvraag dient te voegen.]1
  De aanvraagformulieren kunnen worden bekomen op het werkloosheidsbureau.
  ----------
  (1)<KB 2018-04-27/15, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.15. Wanneer de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of van de vermindering van de arbeidsprestaties verlengd wordt, dient een nieuwe aanvraag ingediend te worden binnen de termijn bepaald in artikel 16.

Art.16.[1 [2 Het recht op uitkeringen gaat in de dag aangeduid op de aanvraag om uitkeringen, wanneer alle nodige documenten, behoorlijk en volledig ingevuld, verzonden zijn naar het adres van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dat is vermeld op het aanvraagformulier, binnen de termijn van twee maanden, die ingaat de dag na de dag aangeduid in de aanvraag, en berekend van datum tot datum.]2 Wanneer de documenten behoorlijk en volledig ingevuld verzonden worden na die termijn, gaat het recht op uitkeringen slechts in de dag van de verzending ervan.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-02-03/04, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
  (2)<KB 2018-04-27/15, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2018>

Art.17. De bevoegde directeur neemt elke beslissing inzake toekenning of uitsluiting van het recht op onderbrekingsuitkeringen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingskaart waarvan het model en de inhoud wordt vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer. Deze brief wordt geacht toegekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.

Art.18.[1 § 1. Alvorens hij een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van de uitkeringen neemt, roept de directeur de werknemer op teneinde hem te horen. De werknemer moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in verband met zijn verweermiddelelen :
   1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de werknemer de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij de uitoefening ervan reeds gedurende een jaar heeft gecumuleerd met het recht op onderbrekingsuitkeringen;
   2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 4, 5 en 6;
   3° wanneer de werknemer schriftelijk heeft medegedeeld dat hij niet wenst te worden gehoord.
   Indien de werknemer de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen dat het verhoor wordt verschoven naar een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na de datum die voor het eerste verhoor was vastgesteld.
   Behoudens gevallen van overmacht wordt slechts éénmalig uitstel verleend.
   De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in geval van overmacht, door het werkloosheidsbureau worden ontvangen uiterlijk de dag vóór de dag waarop de werknemer wordt opgeroepen.
   De werknemer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie.
   De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken werknemer ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
   De werknemer kan tegen de beslissingen van de directeur tot uitsluiting van het recht of tot terugvordering van de uitkeringen, op straffe van verval, binnen 3 maanden na de kennisgeving bij de bevoegde arbeidsrechtbank in beroep gaan.
   § 2. De bepalingen in § 1, eerste lid, zijn evenwel niet van toepassing indien onderstaande voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
   1° de Rijksdienst heeft een niet toegelaten cumulatie vastgesteld met een bijkomende activiteit als loontrekkende in de zin van de artikel 7;
   2° de werknemer werd schriftelijk in kennis gesteld van deze vaststelling en van de mogelijkheid om binnen de vijftien dagen na de afgifte ter post van de brief van de Rijksdienst schriftelijk verweer te laten geworden of schriftelijk te vragen om gehoord te worden.
   Indien de werknemer in toepassing van deze paragraaf vraagt gehoord te worden, wordt toepassing gemaakt van § 1.
   § 3. De directeur kan afzien van de terugvordering wanneer :
   - ofwel de onderbrekingsuitkeringen ten onrechte zijn uitbetaald ten gevolge van een juridische of materiële vergissing van het werkloosheidsbureau;
   - ofwel de werknemer die een vereiste aangifte niet heeft gedaan of deze laattijdig heeft gedaan, bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij recht zou gehad hebben op uitkeringen indien hij tijdig zijn aangifte zou hebben gedaan.]1
  [2 Wanneer de werknemer evenwel bewijst dat hij te goeder trouw uitkeringen ontvangen heeft waarop hij geen recht had, wordt in elk geval de terugvordering beperkt tot de laatste honderdvijftig dagen van onverschuldigde toekenning. Deze beperking wordt niet in acht genomen in geval van cumulatie met een prestatie toegekend krachtens een regeling van sociale zekerheid.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-02-03/04, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 01-03-2014>
  (2)<KB 2019-07-18/03, art. 7, 023; Inwerkingtreding : 01-08-2019>

Art. 18/1. [1 Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is gemachtigd om geheel of gedeeltelijk af te zien van de nog terug te betalen bedragen overeenkomstig de artikelen 171 tot en met 174, met uitzondering van artikel 173, 5°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2012-09-20/25, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 04-10-2012>

Art.19. De regels die gelden inzake het toezicht op de toepassing van de werkloosheidsreglementering zijn eveneens van toepassing inzake het toezicht op de toepassing van de bepalingen bedoeld in dit besluit. De voor dit toezicht bevoegde ambtenaren zijn eveneens bevoegd voor het toezicht op de toepassing van de bepalingen van dit besluit.

Art.20. De sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering worden eveneens aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van hoofdstuk IV, afdeling 5 van de Herstelwet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.

HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.21. De Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft, kan, in geval van volledige werkloosheid, de gelijkstelling bepalen van de werknemers bedoeld in dit besluit met de werknemers die volledig werkloos worden in de voltijdse dienstbetrekking, alsmede met welk loon rekening gehouden wordt voor de berekening van hun uitkeringen.

Art.22. Hoofdstuk VIII van de wet van 5 september 2001 tot verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers en dit besluit treden in werking op 1 januari 2002.
  In afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen genieten de werknemers die vóór 1 januari 2002 hun arbeidsprestaties verminderd hebben met een vijfde en de werknemers van vijftig jaar of ouder die vóór 1 januari 2002 overgegaan zijn naar een halftijdse betrekking, vanaf 1 januari 2002 respectievelijk van het bedrag van de onderbrekingsuitkeringen voorzien bij artikel 5 of bij artikel 6, wanneer deze bedragen hoger liggen dan deze toegekend krachtens het voornoemd koninklijk besluit van 2 januari 1991.

Art. 23. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.