Details





Titel:

19 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones (NOTA : artikelen gewijzigd in de toekomst door KB2022-06-21/07, art. 9; 11; 47 tot 58; 59, 012; Inwerkingtreding : Inwerkingtreding : 01-11-2022)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-10-2014 en tekstbijwerking tot 29-12-2023)



Inhoudstafel:

BOEK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-7, 7/1
BOEK 2. - Rechten en plichten
TITEL 1. [1 - Algemene rechten, plichten en deontologie]1
Art. 8-18, 18/1, 18/2, 18/3, 18/4, 18/5, 18/6, 18/7
TITEL 2. - Bijzondere plichten bij interventies
Art. 19-20
BOEK 3. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten
TITEL 1. - Onverenigbaarheden
Art. 21-25
TITEL 2. - Cumulatie van beroepsactiviteiten van het beroepspersoneelslid
Art. 26-33
BOEK 4. - De aanwerving, de aanwervingsstage en de benoeming
TITEL 1. - De aanwerving
HOOFDSTUK 1. - Het federaal geschiktheidsattest
Art. 34-35, 35/1
HOOFDSTUK 2. - Oproep tot kandidaten door de raad
Art. 36
HOOFDSTUK 3. - De aanwerving van het personeel van het basiskader
Art. 37
HOOFDSTUK 3/1. [1 - De aanwerving van het personeel van het middenkader]1
Art. 37/1
HOOFDSTUK 4. - De aanwerving van het personeel van het hoger kader
Art. 38
TITEL 2. - De aanwervingsstage
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 39-43
HOOFDSTUK 2. - Evaluatie tijdens de aanwervingsstage
Art. 44-50
TITEL 3. - De benoeming
Art. 51
BOEK 5. - De loopbaan
TITEL 1. - De bevordering door verhoging in graad
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 52-54
HOOFDSTUK 2. - De bevorderingsvoorwaarden
Art. 55-57
HOOFDSTUK 3. - De bevorderingsstage
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 58-60
Afdeling 2. - De evaluatie tijdens de bevorderingsstage
Art. 61-63
Afdeling 3. - De evaluatie op het einde van de bevorderingsstage
Art. 64-66
TITEL 1/1. [1 - De vrijwillige terugzetting in graad]1
Art. 66/1, 66/2
TITEL 2. - De mobiliteit
HOOFDSTUK 1. - Mobiliteit in dezelfde graad [1 voor beroepspersoneel]1
Art. 67-83
HOOFDSTUK 1/1. [1 - Mobiliteit in dezelfde of een lagere graad voor vrijwillig personeel]1
Art. 83/1, 83/2, 83/3, 83/4, 83/5, 83/6
HOOFDSTUK 2. - Bevordering door mobiliteit
Art. 84-88
TITEL 3. - De professionalisering
HOOFDSTUK 1. - Professionalisering in dezelfde zone
Art. 89-105
HOOFDSTUK 2. - Professionalisering in een andere zone
Art. 106-109, 109/1
TITEL 4. - De wedertewerkstelling
HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Art. 110-116
HOOFDSTUK 2. - Wedertewerkstelling omwille van medische redenen
Art. 117-118, 118/1, 118/2, 118/3
HOOFDSTUK 3. - Wedertewerkstelling op eigen verzoek
Art. 119-123
TITEL 5. - Eindeloopbaanregime
Art. 124-136
TITEL 6. - Uitoefening van een hoger ambt
Art. 137-147
BOEK 6. - De opleiding
Art. 148-151
BOEK 7. - De evaluatie
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 152-155
TITEL 2. - Het verloop van de evaluatie
Art. 156-164
TITEL 3. - De beroepsprocedure
Art. 165-168
TITEL 4. - Gevolgen van de vermelding " onvoldoende "
Art. 169-170
TITEL 5. - De beroepskamer
Art. 171-173, 173/1, 173/2, 173/3, 173/4, 173/5, 173/6, 173/7, 173/8, 173/9, 173/10
BOEK 8. - Organisatie van de diensttijd van de vrijwillige personeelsleden
TITEL 1. - Algemeen
Art. 174-175
TITEL 2. - Dienst- en rusttijden
Art. 176-180
BOEK 9. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven
TITEL 1. - Bepalingen voor de leden van het beroepspersoneel
HOOFDSTUK 1. - Administratieve standen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 181-183
Afdeling 2. - Dienstactiviteit
Art. 184-185
Afdeling 3. - Non-activiteit
Art. 186-187
Afdeling 4. - Disponibiliteit
Art. 188-189
HOOFDSTUK 2. - Afwezigheden
Art. 190
HOOFDSTUK 3. - Verloven en dienstvrijstellingen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 191-193
Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de commandant en de personeelsleden van het hoger kader belast met het leiden van een dienst
Art. 194
Afdeling 3. - Dagen jaarlijks vakantieverlof
Art. 195-200
Afdeling 4. - Omstandigheidsverlof
Art. 201
Afdeling 5. - Verlof wegens dwingende redenen van familiaal belang
Art. 202-204
Afdeling 6. - Dienstvrijstellingen en uitzonderlijk verlof
Onderafdeling 1. - Dienstvrijstellingen
Art. 205-206
Onderafdeling 2. - Uitzonderlijk verlof
Art. 207
Afdeling 7. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht, verlof voor stage en verlof voor opdracht van algemeen belang
Onderafdeling 1. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht
Art. 208
Onderafdeling 2. - Verlof voor stage
Art. 209
Onderafdeling 3. - Verlof voor opdracht van algemeen belang
Art. 210-211
Afdeling 8. - Verloven toegekend aan de reservisten van het leger
Art. 212
Afdeling 9. - Moederschapsbescherming
Art. 213-216
Afdeling 10. - Verlof voor Loopbaanonderbreking
Art. 217-218
Afdeling 11. - Adoptie- en opvangverlof
Art. 219-222, 222/1
Afdeling 12. - Afwezigheden wegens ziekte
Onderafdeling 1. - Afwezigheidsdagen wegens ziekte
Art. 223-231
Onderafdeling 2. - Disponibiliteit wegens ziekte
Art. 232-233
Onderafdeling 3. - Controle van de afwezigheden ingevolge ziekte of ongeval
Art. 234-238
Onderafdeling 4. - Controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte
Art. 239
Onderafdeling 5. [1 - Verminderde prestaties wegens medische redenen]1
Art. 239/1, 239/2, 239/3, 239/4, 239/5
Afdeling 13. - Afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden
Art. 240-245
TITEL 2. - Bepalingen voor de leden van het vrijwillig personeel
Art. 246
Boek 10. [1 - TUCHTREGELING]1
TITEL 1. [1 - Waarschuwing]1
Art. 247-248
TITEL 2. [1 - Tuchtsancties]1
Art. 249-253
TITEL 2.
Art. 254-256
TITEL 3.
Art. 257
TITEL 3. [1 - Bevoegde overheden om de tuchtsancties uit te spreken]1
Art. 258
TITEL 4.
Art. 259-261
TITEL 4. [1 - Rechten van de verdediging]1
Art. 262-263
TITEL 5. [1 - Procedure]1
Art. 264-265, 265/1, 266-267, 267/1, 268-277, 277/1, 278-279, 279/1, 279/2, 279/3, 279/4, 279/5, 279/6
TITEL 6. [1 - De tuchtprocedure tegen de commandant]1
Art. 279/7, 279/8, 279/9, 279/10, 279/11, 279/12, 279/13, 279/14, 279/15, 279/16, 279/17, 279/18, 279/19, 279/20, 279/21, 279/22, 279/23
BOEK 11. - Uitvoeren van een alcohol- of drugstest
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art. 280
TITEL 2. - Uitvoeren van een alcoholtest
Art. 281-285
TITEL 3. - Uitvoeren van een drugstest
Art. 286-287
TITEL 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 288-290
BOEK 12. [1 - SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST]1
Art. 291-297
BOEK 13. - Verzekering van het vrijwilligerspersoneel
Art. 298-299
BOEK 14. - De beëindiging van een ambt
Art. 300-305, 305/1
BOEK 15. - Bepalingen tot vastelling van de algemene beginselen van toepassing op de operationele personeelsleden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp
Art. 306-307
BOEK 16. - Overgangsbepalingen
Art. 308-333
BOEK 17. - Slotbepalingen
Art. 334-337
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967110801  1971050603  1999000329  1999000513 





Artikels:

BOEK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder :
  1° de Minister : de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken;
  2° de wet van 15 mei 2007 : de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid;
  3° de zone : de hulpverleningszone, vermeld in artikel 14 van de wet van 15 mei 2007;
  4° de commandant : de zonecommandant, vermeld in artikel 109 van de wet van 15 mei 2007;
  [3 4° /1 de afgevaardigde van de commandant: het lid van het operationeel of administratief personeel van de zone dat door de commandant werd aangeduid als zijn afgevaardigde.]3
  5° de raad : de zoneraad, vermeld in artikel 24 van de wet van 15 mei 2007;
  6° het college : het college van de zone, vermeld in artikel 55 van de wet van 15 mei 2007;
  7° de voorzitter : de persoon die het college en de raad voorzit, vermeld in de artikelen 37 en 57, derde lid, van de wet van 15 mei 2007;
  8° de post : de brandweer- en reddingspost, vermeld in artikel 2, § 1, 8° van de wet van 15 mei 2007;
  9° de representatieve syndicale organisaties : de representatieve syndicale organisaties, vermeld in het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van zijn personeel;
  10° het vrijwillig personeelslid : vrijwillig brandweerman als vermeld in artikel 103 van de wet van 15 mei 2007;
  11° het beroepspersoneelslid : beroepsbrandweerman als vermeld in artikel 103 van de wet van 15 mei 2007;
  12° het personeelslid : het brandweerlid, ongeacht of het een vrijwillig personeelslid of een beroepspersoneelslid is;
  13° het opleidingscentrum voor de civiele veiligheid : opleidingscentrum voor de civiele veiligheid als vermeld in artikel 175/1 van de wet van mei 2007;
  14° de feestdagen : de feestdagen als vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;
  15° de werkdag : weekdag van maandag tot en met zaterdag, met uitzondering van de feestdagen;
  16° het koninklijk besluit van 19 april 2014 : het koninklijk besluit van 19 april 2014 houdende de bezoldigingsregeling van het operationeel personeel van de hulpverleningszones;
  17° diploma van niveau A : diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot de functies van niveau A binnen de federale overheidsdiensten bedoeld in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel;
  [1 18° diploma van niveau B : diploma of getuigschrift dat toegang geeft tot de functies van niveau B binnen de federale overheidsdiensten bedoeld in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel;]1
  [2 19° elke drager met bewijskracht en vaste datum: hetzij verzending langs elektronische weg waarbij de ontvangst ervan door het personeelslid wordt bevestigd; hetzij overhandiging aan het personeelslid in ruil voor een door hem ondertekend ontvangstbewijs dat de datum van ontvangst vermeldt.]2
  § 2. Voor de toepassing van dit besluit moet "de raad" verstaan worden als "het college", wanneer de raad deze bevoegdheid, krachtens artikel 63 van de wet van 15 mei 2007, gedelegeerd heeft aan het college.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>
  (3)<KB 2023-09-12/03, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.2. § 1. Met uitzondering van artikel 332 is dit statuut van toepassing op de leden van het beroepspersoneel van de zone.
  § 2. Met uitzondering van artikel 332 en behoudens tegenstrijdige bepalingen, is dit statuut van toepassing op de vrijwillige personeelsleden van de zone.
  Ze bevinden zich in een sui generis statutaire situatie.
  § 3. Dit besluit is eveneens van toepassing op de stagiairs, behoudens andersluidende bepalingen.

Art.3.Wanneer een betrekking vacant wordt verklaard, beslist de raad of deze betrekking ingevuld wordt door aanwerving, door bevordering, door mobiliteit [1 , door professionalisering of door overgang bedoeld in het koninklijk besluit van 26 januari 2018 betreffende de overgang van het operationeel personeel van de hulpverleningszones van het brandweerpersoneel naar het ambulancepersoneel en vice versa]1.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.4. De raad bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in dit statuut vastgelegde regels.

Art.5. De verschillende functies binnen de zone worden ingevuld door het basiskader, het middenkader en het hoger kader :
  1° Het basiskader omvat de graden van brandweerman en korporaal;
  2° Het middenkader omvat de graden van onderofficier : sergeant en adjudant;
  3° Het hoger kader omvat de graden van officier : luitenant, kapitein, majoor en kolonel.

Art.6.Bij gelijkheid in graad wordt het gezag uitgeoefend door het personeelslid met de grootste anciënniteit in dezelfde graad.
  [1 Ingeval van gelijke graadanciënniteit wordt het gezag uitgeoefend door het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.7. Bovenop de operationele opdrachten die hem voorbehouden zijn en conform de functiebeschrijvingen, kan het personeelslid ertoe gehouden worden om administratieve of logistieke opdrachten overeenkomstig zijn competenties in het kader van artikel 11 van de wet van 15 mei 2007 uit te voeren.

Art. 7/1. [1 Voor de toepassing van artikelen 40, § 2, eerste en tweede lid, 59, § 2, eerste en tweede lid, 74, § 2, eerste en tweede lid, 96, § 2, eerste en tweede lid en 190, derde lid, moet onder zesenzeventig prestatieuren begrepen worden tien keer de duur gelijk aan een vijfde van de arbeidsregeling per week.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>


BOEK 2. - Rechten en plichten
TITEL 1. [1 - Algemene rechten, plichten en deontologie]1   ----------   (1)
Art.8.[1 § 1. Het personeelslid oefent zijn functie uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen, vermeld in artikel 5. Het doet dit met loyaliteit, plichtsgevoel en integriteit.
   De professionele relaties tussen personeelsleden, ongeacht hun graad of functie, alsook de relaties met derden, zijn gebaseerd op wederzijds respect, solidariteit, ploeggeest, zelfdiscipline, loyauteit en billijkheid, en dit onafhankelijk van de functie, de taak of de graad.
   § 2. De kleding, de uitrusting en de uitgaanstenue mogen enkel tijdens de uitoefening van de dienst gedragen worden of ter gelegenheid van professionele vergaderingen of officiële plechtigheden. Het dragen van het uitgaanstenue buiten de diensturen is onderworpen aan de goedkeuring van de commandant of zijn afgevaardigde.
   § 3. Elk personeelslid in de reglementaire klederdracht is, zelfs buiten de diensturen, onderworpen aan de hiërarchie.
   § 4. Alleen eretekens uitgereikt door de Belgische regering mogen gedragen worden. Eretekens uitgereikt door buitenlandse regeringen mogen uitsluitend gedragen worden als Wij de toestemming hebben gegeven.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.9.[1 § 1. Het personeelslid respecteert gedragsregels goedgekeurd overeenkomstig de geldende wetten en regelgevingen, alsook de richtlijnen die hem gegeven worden in het kader van deze wetten en reglementen.
   § 2. Elk personeelslid onthoudt zich van iedere daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag, zoals bepaald in artikel 32ter van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van zijn werk.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.10.[1 § 1. Bij de uitoefening van zijn functie, mag het personeelslid geen enkele vorm van discriminatie toepassen ten aanzien van collega's of derden, zoals bepaald in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen.
   § 2. Elk personeelslid onthoudt zich van elke uiting van elitarisme of van het in diskrediet brengen van een dienst, een kader, een graad, een functie of een persoon.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.11.[1 § 1. Het personeelslid oefent zijn functie niet willekeurig of partijdig uit. Het vermijdt elke handeling of houding .waardoor het vermoeden van onpartijdigheid, alsook het vertrouwen van de burger, zou kunnen worden aangetast en sluit elke willekeur bij zijn optreden uit.
   Het personeelslid vermijdt, ook buiten het uitoefenen van zijn functies, ieder gedrag dat het vertrouwen van het publiek in zijn diensten zou kunnen ondermijnen.
   § 2. Het personeelslid zorgt ervoor, dat zijn deelname aan of betrokkenheid bij politieke of levensbeschouwelijke activiteiten, de onpartijdige, neutrale en loyale uitoefening van zijn functie niet schaadt.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.12.[1 § 1. Het personeelslid mag geen persoonlijke schenkingen, giften of voordelen ontvangen, niet rechtstreeks, noch via een tussenpersoon en zelfs niet buiten de uitoefening van zijn functie, noch naar aanleiding ervan.
   Het eerste lid slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde die gegeven worden in de normale uitoefening van de functies.
   § 2. Het personeelslid maakt geen misbruik van zijn bevoegdheden, noch van de middelen en faciliteiten die aan zijn functie zijn verbonden.
   Het personeelslid onderneemt geen enkele vorm van leurpraktijk of formuleert geen enkel verzoek waarbij het zich beroept op het feit personeelslid te zijn van een hulpverleningszone.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.13.[1 § 1. Het personeelslid heeft spreekrecht over feiten waarvan hij kennis heeft omwille van het uitoefenen van zijn functie.
   § 2. Het personeelslid is onderworpen aan de discretieplicht. Het eerbiedigt en beschermt de persoonlijke levenssfeer van andere personeelsleden en derden.
   Het gebruikt de informatie waarover het beschikt op een gepaste wijze en zorgt ervoor dat de informatie vertrouwelijk blijft wanneer nodig.
   Het personeelslid probeert geen toegang te krijgen tot informatie die niet voor hem bestemd is.
   Onder voorbehoud van wettelijke bepalingen die hen van die verplichting ontheffen, is het hem verboden informatie te onthullen die schadelijk kan zijn voor de belangen van de zone of die betrekking heeft op de nationale veiligheid, op de bescherming van de openbare orde, op de financiële belangen van de overheid, op het voorkomen en bestraffen van strafbare feiten, op het beroepsgeheim, op het medisch geheim, op de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op privacy.
   De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op het personeelslid dat zijn functie heeft beëindigd.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.14.[1 § 1. Het personeelslid mag in zijn hoedanigheid deelnemen aan informatiecampagnes, conferenties, radio- en televisie-uitzendingen, en kan er zijn persoonlijke mening geven, als het dat uitdrukkelijk vermeldt. Het zorgt ervoor zo volledig en zo correct mogelijke informatie te verspreiden.
   § 2. Het personeelslid heeft het recht om buiten de diensturen actief te zijn op sociale media op voorwaarde dat hij de bepalingen van deze titel naleeft.
   § 3. Enkel personeelsleden die daartoe gemachtigd zijn, mogen officiële verklaringen en standpunten geven namens de hulpverleningszone.
   In het kader van zijn relaties met de media is het personeelslid onderworpen aan het beroepsgeheim en aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en geeft het blijk van discretie en gereserveerdheid.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.15.[1 § 1. Het personeelslid heeft recht op opleiding en bijscholing over alle aspecten die nuttig zijn zowel voor de functie-uitoefening als voor de uitbouw van de loopbaan.
   § 2. Het personeelslid heeft recht op de informatie over alle aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie, in het bijzonder voor wat betreft zijn veiligheid, onverminderd de verplichting van het personeelslid om zich te informeren over de materies waarmee het op professioneel vlak belast is.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.16.[1 § 1. Op de werkplaats draagt het personeelslid, overeenkomstig zijn opleiding en de richtlijnen van de hiërarchische meerderen, naar best vermogen zorg voor de eigen veiligheid en gezondheid, en deze van anderen.
   In het bijzonder:
   1° gebruikt hij op de juiste wijze de collectieve en individuele beschermingsmiddelen en -uitrustingen die hem ter beschikking worden gesteld;
   2° houdt hij de aangebrachte veiligheidsvoorzieningen intact, uitgezonderd in geval van dringende noodzaak;
   3° werkt hij samen met de hiërarchische meerderen en de interne dienst voor preventie en bescherming bij het vervullen van taken of verplichtingen inzake welzijn op het werk;
   4° bestuurt hij de voertuigen met de nodige omzichtigheid;
   5° draagt hij bij tot ordelijkheid en netheid op de werkplaats.
   § 2. Het personeelslid brengt zijn hiërarchische meerdere onmiddellijk op de hoogte van iedere werksituatie waarvan het redelijkerwijze kan vermoeden dat deze een ernstig of onmiddellijk gevaar voor de veiligheid of de gezondheid met zich meebrengt.
   § 3. Het personeelslid draagt als een voorzichtig en redelijk persoon zorg voor het materieel, de uitrusting, de voertuigen, de lokalen en de werkmiddelen die hem ter beschikking worden gesteld. Het voorkomt beschadigingen en vermijdt onnodige kosten en verspilling. Het treft de nodige maatregelen om diefstal, misbruik of beschadiging van het materieel, de uitrusting, de voertuigen en de werkmiddelen te voorkomen. Binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en van de middelen die hem ter beschikking gesteld zijn, voorkomt het personeelslid indringing in de lokalen van de hulpverleningszone alsook in de software.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.17.[1 Het personeelslid biedt zich, bij het begin van de dienst of bij oproeping wanneer hij van wacht is, niet aan wanneer hij onder invloed van alcohol of drugs of in een soortgelijke toestand verkeert door het gebruik van andere stoffen. Tijdens de dienst gebruikt het eveneens geen alcohol, geen drugs en geen geneesmiddelen die aanleiding geven tot een soortgelijke toestand als bij het gebruik van alcohol of drugs.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.18.[1 Wanneer het personeelslid van oordeel is dat het zich bevindt in een toestand van belangenconflict, met name een toestand waarin een personeelslid een bijzonder of persoonlijk belang heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden, of vreest zich erin te bevinden, brengt het de commandant hiervan onmiddellijk op de hoogte. Deze neemt hiervan schriftelijk akte.
   In geval van een erkend belangenconflict, neemt de commandant de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.1.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art. 18/1.[1 Het personeelslid werkt loyaal mee aan tuchtonderzoeken en aan de vaststelling van eventuele tuchtvergrijpen waarvan het zelf niet het voorwerp is of niet het voorwerp zou kunnen zijn. Het geeft een duidelijk antwoord op de vragen die hem worden gesteld en overhandigt op vraag van de autoriteiten de stukken of goederen die nuttig zijn voor het vaststellen van de waarheid.2.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.18/2. [1 § 1. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt het personeelslid zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elke onwettigheid, onregelmatigheid of discriminatie waarvan hij kennis heeft.
   § 2. Als een personeelslid, ongeacht zijn graad, een bevel krijgt om onwettelijk, onregelmatig of discriminerend te handelen, dan meldt het laatstgenoemde personeelslid dit onmiddellijk aan zijn hiërarchische meerdere. Hetzelfde geldt wanneer een personeelslid getuige of slachtoffer is van dergelijke handelingen.
   Indien dit bevel gegeven werd door de hiërarchische meerdere bedoeld in het eerste lid, wordt dit gemeld aan de hiërarchische meerdere van diegene die het bevel gegeven heeft om op onwettige, onregelmatige of discriminerende wijze te handelen. Wanneer het bevel in kwestie uitgaat van de hoogste hiërarchische meerdere meldt het personeelslid dit aan de voorzitter van de zoneraad.
   § 3. Het personeelslid deelt elk bewijsstuk en elk vermoeden van dergelijke handelingen of verzoeken mee aan zijn hiërarchische meerdere.
   § 4. De hulpverleningszone waakt erover dat de melding van dergelijke feiten geen invloed heeft op de evaluatie of de beroepsloopbaan van het personeelslid dat de melding doet en dat de melding geen aanleiding geeft tot vergeldingsmaatregelen ten opzichte van dit personeelslid.3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>


Art.18/3. [1 Het personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk dossier te raadplegen en om een kopie te krijgen van de stukken van dit dossier. De kopie is gratis.
   Het persoonlijk dossier bevat onder andere een inventaris van de stukken, de documenten met betrekking tot de evaluatie, de mobiliteit, de opleiding, de stage en de tuchtsancties.
   Geen enkel stuk kan worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier zonder dat het personeelslid daarvan voorafgaandelijk op de hoogte is gesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>


Art.18/4. [1 Het personeelslid kan zich aansluiten bij een syndicale organisatie van zijn keuze.
   Krachtens het syndicaal statuut beschikt het personeelslid over een aantal syndicale rechten. De hulpverleningszone waarborgt de uitoefening van deze rechten.5.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>


Art.18/5. [1 Het personeelslid geniet juridische bijstand van een advocaat ten laste van de zone binnen de voorwaarden bedoeld in artikel 165 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.6.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>


Art.18/6. [1 De personeelsleden die bekleed zijn met de graad van officier worden verplicht oproepbaarheidsdiensten uit te voeren in functie van de organisatie van de dienst.7.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>


Art.18/7. [1 § 1. De hiërarchische meerdere waakt over de naleving van de rechten en plichten van de personeelsleden en is in staat op objectieve wijze het mogelijke verschil in behandeling van elk personeelslid te motiveren.
   § 2. De hiërarchische meerdere behandelt zijn medewerkers rechtvaardig en billijk. Hij schenkt hen vertrouwen, heeft voor hen de vereiste belangstelling en het respect dat hij verschuldigd is aan personen met wie hij solidair de gemeenschappelijke opdracht moet vervullen. In de uitoefening van zijn functie vervult hij een voorbeeldfunctie.
   § 3. Hij geeft de personeelsleden alleen opdrachten die verband houden met het beleid van de hulpverleningszone. Deze opdrachten mogen niet indruisen tegen de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen.
   § 4. De hiërarchische meerdere neemt de nodige maatregelen, onder meer op het vlak van interne controle, om ervoor te zorgen dat de personeelsleden hun ambt loyaal, zorgvuldig en integer uitoefenen.
   Bij deloyaal, onzorgvuldig of niet-integer gedrag, neemt hij de nodige maatregelen om dergelijk gedrag in de toekomst te voorkomen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-15/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>


TITEL 2. - Bijzondere plichten bij interventies
Art.19. Onverminderd de bepalingen van de wet van 19 april 2014 tot vaststelling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid en boek 8, wordt het personeelslid opgeroepen om deel te nemen aan de interventies wanneer hij in de kazerne aanwezig is of in oproepbaarheidsdienst is, overeenkomstig voormelde wet.

Art.20. Het beroepspersoneelslid kan tijdens interventies verplicht worden om de duur van zijn prestaties te verlengen. Uitzonderlijk, in het geval van een grootschalige interventie, veroorzaakt door een onvoorziene gebeurtenis waarvoor de basismiddelen niet meer voldoende zijn, kan het personeelslid dat niet in dienst is, teruggeroepen worden.

BOEK 3. - Onverenigbaarheden en cumulatie van beroepsactiviteiten
TITEL 1. - Onverenigbaarheden
Art.21. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid, elke activiteit die dat personeelslid zelf of via een andere persoon uitoefent en die :
  1° een belangenconflict veroorzaakt, dit wil zeggen een situatie waarin het personeelslid een persoonlijk belang heeft dat de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn functie kan beïnvloeden of het wettelijke vermoeden van een dergelijke invloed kan creëren;
  2° niet in overeenstemming is met de waardigheid van zijn functie of het vertrouwen van het publiek in de dienst kan schaden;
  3° hem verhindert om de plichten van zijn functie uit te voeren.

Art.22. Er is onverenigbaarheid tussen :
  1° de functie van beroepspersoneelslid en de functie van vrijwillig personeelslid van dezelfde zone;
  2° de functie van personeelslid en de functie van lid van een politiedienst die deel uitmaakt van de openbare macht, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
  3° de functie van commandant en de functie van vrijwillig personeelslid van een andere zone.

Art.23. Zodra de raad het bestaan van één van de in deze titel vermelde onverenigbaarheden vaststelt, stelt hij de betrokkene in gebreke om die situatie te beëindigen binnen een termijn van zes maanden.
  Elk personeelslid dat bij het verstrijken van deze termijn niet heeft voldaan aan de bevelen van de raad, wordt ambtshalve ontslagen, overeenkomstig artikel 302, eerste lid, 2°.

Art.24.Middels het akkoord van de betrokken zoneraden zijn de functies van vrijwillig personeelslid in [1 maximaal twee]1 zones verenigbaar.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.25. De uitoefening van een functie van instructeur binnen een opleidingscentrum voor civiele veiligheid is niet onverenigbaar met de functie van personeelslid.

TITEL 2. - Cumulatie van beroepsactiviteiten van het beroepspersoneelslid
Art.26.§ 1. Onverminderd artikel 136, § 1, is de cumulatie van beroepsactiviteiten verboden voor het beroepspersoneelslid.
  [1 Onder beroepsactiviteit moet worden verstaan elke, op welke wijze ook bezoldigde, activiteit die niet inherent is aan de uitoefening van het ambt.]1
  Inherent aan het ambt is elke opdracht die ingevolge een wettelijke of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt of elke opdracht waarvoor het personeelslid wordt aangewezen door de overheid waaronder het ressorteert.
  Een politiek mandaat wordt niet beschouwd als een beroepsactiviteit.
  § 2. Individuele afwijkingen kunnen toegekend worden :
  - voor zover de activiteit de goede werking van de dienst niet verstoort;
  - voor de cumulatie met de functie van vrijwillig personeelslid van een andere zone.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.27. Na gemotiveerd advies van de hiërarchisch meerdere, wordt de afwijkingsaanvraag schriftelijk ingediend bij de commandant of zijn afgevaardigde.
  De afwijkingsaanvraag bevat :
  1° de zo duidelijk mogelijke aanwijzing van de beoogde activiteit;
  2° de duur van de beoogde activiteit;
  3° de gemotiveerde bevestiging dat de activiteit, zelfs in de toekomst, geen aanleiding kan geven tot onverenigbaarheid vermeld in artikel 21.

Art.28. De toestemming wordt verleend of geweigerd door de raad.

Art.29. Het beroepspersoneelslid wordt binnen de tachtig werkdagen vanaf zijn aanvraag op de hoogte gebracht van de beslissing. Na het verstrijken van deze termijn, wordt de beslissing verondersteld gunstig te zijn.

Art.30.De toestemming wordt toegekend voor een maximale periode van vier jaar. De toestemming kan vernieuwd worden via een nieuwe aanvraag. De machtiging tot cumulatie mag geen terugwerkende kracht hebben.
  [1 In afwijking van het eerste lid, wordt de toestemming voor de cumulatie met de functie van vrijwillig personeelslid van een andere zone, zoals bedoeld in artikel 26, § 2, tweede streepje, toegekend voor de duur van de tijdelijke benoeming, desgevallend met inbegrip van de stage. De toestemming kan vernieuwd worden via een nieuwe aanvraag. De machtiging tot cumulatie mag geen terugwerkende kracht hebben.
   De raad kan de cumulmachtiging met onmiddellijke ingang intrekken, wanneer zij vaststelt dat de uitoefening van de cumulatie de correcte uitoefening van de functie verhindert.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-04-13/13, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 13-05-2019>

Art.31. Wanneer de raad vaststelt dat het personeelslid beroepsactiviteiten uitoefent waarvan de cumulatie geweigerd of niet aangevraagd was, stelt hij de betrokkene in gebreke om die situatie te beëindigen binnen een termijn van zes maanden.
  Elk personeelslid dat bij het verstrijken van deze termijn niet heeft voldaan aan de bevelen van de raad, wordt ambtshalve ontslagen overeenkomstig artikel 302, eerste lid, 2°.

Art.32. Elke toestemming tot cumulatie wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid afwezig is wegens ziekte, wegens een arbeidsongeval, wegens een ongeval op weg van of naar het werk of wegens een beroepsziekte, of wanneer het in disponibiliteit wegens ziekte is.

Art.33. De opschorting van de toestemming bedoeld in artikel 32 heeft geen effect op de duur ervan.

BOEK 4. - De aanwerving, de aanwervingsstage en de benoeming
TITEL 1. - De aanwerving
HOOFDSTUK 1. - Het federaal geschiktheidsattest
Art.34.De aanwerving van het personeel gebeurt in de graad van brandweerman, voor wat betreft het basiskader, [1 in de graad van sergeant, voor wat betreft het middenkader]1 en in de graad van kapitein, voor wat betreft het hoger kader.
  [1 De aanwerving in de graad van sergeant kan pas gebeuren bij gebrek aan voldoende laureaten in een procedure tot bevordering door verhoging in graad, bedoeld in titel 1 van boek 5.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.35.§ 1. De FOD Binnenlandse zaken organiseert, via de opleidingscentra voor de civiele veiligheid, per taalregeling minstens één keer per jaar en rekening houdend met de noden van de zones, specifieke geschiktheidsproeven, [4 voor het basis-, midden- en hoger kader als vermeld in artikel 5]4 [7 voorafgaand aan de eerste zonale proef van]7 de aanwerving door de zone, op vraag van de Minister en conform de modaliteiten door hem opgelegd.
  [7 ...]7
  [2 § 1/1. De zone kan specifieke geschiktheidsproeven bedoeld in § 1 [4 voor het basis-, midden- en hoger kader als vermeld in artikel 5]4, organiseren, conform de modaliteiten opgelegd door de Minister. [4 De zone kan voorrang geven aan kandidaten voor vacante betrekkingen van deze zone voor maximum twee derde van het aantal inschrijvingsplaatsen.]4
   De zone stelt de Minister in kennis van de organisatie van de proeven in het eerste lid ten minste één maand voor de start van de proeven.
   De zone levert een federaal geschiktheidsattest af aan de geslaagde kandidaat.]2
  § 2. De organisatie van de geschiktheidsproeven wordt bekendgemaakt, minstens in het Belgisch Staatsblad, via de website van de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken, [7 ...]7 ten laatste [4 dertig]4 dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum.
  De bekendmaking vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze moeten vervuld worden, de opgelegde proeven, de inhoud ervan en de uiterste datum voor de kandidaatstelling.
  Om te kunnen deelnemen aan de geschiktheidsproeven vermeld in paragraaf 3 voldoen de kandidaten aan :
  1° voor het basiskader : de voorwaarden, vermeld in artikel [7 37, § 1, 1°, 2°, 4° en 5°]7;
  [4 1° /1 voor het middenkader : de voorwaarden, vermeld in artikel [7 37/1, § 1, 1°, 3°, 4° en 6°]7 ;]4
  2° voor het hoger kader : de voorwaarden, vermeld in artikel [7 38 § 1, 1°, 3°, 4° en 6°]7.
  § 3. De kandidaten moeten [7 ...]7 slagen voor de volgende geschiktheidsproeven :
  1° een competentietest, waarbij wordt nagegaan of een kandidaat beschikt over de competenties :
  - van het niveau van het zesde jaar middelbaar beroepsonderwijs voor het basiskader;
  [4 - gelijkwaardig aan deze vereist voor een diploma van niveau B, voor het middenkader;]4
  - gelijkwaardig aan deze vereist voor een diploma van niveau A [voor het hoger kader]. <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  2° een operationele handvaardigheidstest;
  3° de lichamelijke geschiktheidsproeven, opgesomd in bijlage 1.
  [7 In afwijking van het eerste lid, 1°, eerste streepje, wordt de kandidaat die in het bezit is van een diploma of een studiegetuigschrift van het zesde of zevende jaar secundair onderwijs, vrijgesteld van deze test voor het basiskader.]7
  § 4. De geschiktheidsproeven zijn eliminerend; de kandidaat wordt geschikt of ongeschikt verklaard.
  § 5. Om te kunnen deelnemen aan de proeven, vermeld in paragraaf 3, 3°, beschikken de kandidaten over een medisch attest. Dit attest, opgemaakt ten vroegste drie maanden voor de start van de lichamelijke proeven, verklaart dat de kandidaat in staat is de proeven af te leggen.
  § 6. De kandidaten die alle geschiktheidsproeven succesvol afleggen ontvangen een federaal geschiktheidsattest dat respectievelijk toegang geeft tot de aanwervingsproeven voor het personeel van het basiskader [4 , het middenkader]4 of het hoger kader. Het federaal geschiktheidsattest wordt verzonden in de maand die volgt op het afsluiten van het proces-verbaal van het geheel van de geschiktheidsproeven. Het federaal geschiktheidsattest is geldig voor onbepaalde duur, met uitzondering van de lichamelijke geschiktheidsproeven die gelden voor twee jaar vanaf de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van het geheel van de geschiktheidsproeven.
  [5 De geschiktheidsproeven worden georganiseerd onder de vorm van drie modules:
   1° module 1: de competentietest;
   2° module 2 : de operationele handvaardigheidstest;
   3° module 3: de lichamelijke geschiktheidsproeven.]5
  [6 De kandidaten ontvangen een bewijs van deelname met vermelding "geslaagd" of "niet geslaagd" na elke module, met daarop de vermelding van de datum van het afleggen van de test.]6
  § 7. Zes maanden voor het verstrijken van de termijn van twee jaar, als vermeld in paragraaf 6, kan de kandidaat die de geldigheid van zijn federaal geschiktheidsattest wenst te verlengen voor het gedeelte van de lichamelijke geschiktheidsproeven, zich inschrijven voor de proeven. De kandidaat beschikt over het medisch attest, als vermeld in paragraaf 5, en het federaal geschiktheidsattest.
  § 8. [3 De kandidaat die een federaal geschiktheidsattest voor het basiskader behaald heeft en die kandidaat is [4 voor een betrekking van sergeant zoals bedoeld in artikel 37/1 of]4 voor een betrekking van kapitein zoals bedoeld in artikel 38, wordt vrijgesteld van de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 35, § 3, 2° en 3°, onverminderd de beperkte geldigheid van de lichamelijke geschiktheidsproeven, zoals bedoel in artikel 35, § 6.]3
  [4 De kandidaat die een federaal geschiktheidsattest voor het middenkader behaald heeft en die kandidaat is voor een betrekking van kapitein zoals bedoeld in artikel 38, wordt vrijgesteld van de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 35, § 3, 2° en 3°, onverminderd de beperkte geldigheid van de lichamelijke geschiktheidsproeven, zoals bedoeld in artikel 35, § 6.]4
  [6 § 9. De federale geschiktheidsattesten voor het basis-, midden- en hoger kader bedoeld in dit artikel zijn gelijkgesteld met de respectievelijke federale geschiktheidsattesten voor het basis-, midden- en hoger kader bedoeld in artikel 20 van het koninklijk besluit van 29 juni 2018 tot bepaling van het administratief statuut van het operationeel personeel van de civiele bescherming.]6
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 71, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2015-11-18/16, art. 72, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (3)<KB 2016-05-09/03, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (4)<KB 2018-01-26/18, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (5)<KB 2019-04-13/13, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 13-05-2019>
  (6)<KB 2022-06-21/07, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>
  (7)<KB 2023-12-14/15, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art. 35/1.[1 De kandidaten die niet [3 opdagen]3 voor de geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 35, kunnen zich pas opnieuw inschrijven voor de geschiktheidsproeven voor hetzelfde kader na een wachttermijn van zes maanden vanaf [3 de datum van het niet verschijnen]3 [2 behoudens overmacht [3 of om redenen buiten de wil van de kandidaat]3 beoordeeld door de directeur van het opleidingscentrum voor de civiele veiligheid]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2023-12-14/15, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 2. - Oproep tot kandidaten door de raad
Art.36.Bij een vacante betrekking [2 in de graad van brandweerman, sergeant of kapitein]2, richt de raad een oproep tot kandidaten, of richt een oproep tot de geslaagde kandidaten van de wervingsreserve zoals vermeld in artikel 37, § 2, vierde lid, [3 artikel 37/1, § 3, vierde lid]3 of artikel 38, § 2, vierde lid, in de volgorde van rangschikking. De oproep vermeldt of het om een betrekking van vrijwillig personeelslid en/of een betrekking van beroepspersoneelslid gaat.
  De oproep [1 tot de kandidaten]1 wordt minstens bekendgemaakt via de website van de betrokken zone [4 en]4 van de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken [4 ...]4 ten laatste [2 dertig]2 dagen voor de uiterste inschrijvingsdatum.
  De bekendmaking van de oproep tot kandidaten is verplicht op straffe van nietigheid van de procedure.
  [2 De oproep tot de kandidaten vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proef of proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan, de reserve, de eventuele woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting voor de vrijwillige personeelsleden, een verwijzing naar de functiebeschrijving van de vacante betrekking en of het om een onmiddellijke vacature en/of om de aanleg van een wervingsreserve gaat.]2
  [De raad kan, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in zijn reglement, door middel van een beslissing gemotiveerd in functie van de operationele organisatie van de zone, een woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting opleggen waaraan het vrijwillig personeelslid moet voldoen bij de benoeming]. <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  Indien de raad in een woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting voor de vrijwillige personeelsleden in zijn reglement voorziet, moet hij tevens bepalen onder welke voorwaarden afgeweken kan worden van deze verplichting.
  Onder beschikbaarheidsverplichting wordt begrepen de verplichting voor het vrijwillig personeelslid om tijdens de oproepbaarheidsdienst, vermeld in artikel 174, 4°, bereikbaar te zijn en zich ter beschikking van een post te houden, zodat men zich er in geval van een oproep naar kan begeven binnen een termijn te bepalen door de raad.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2022-06-21/07, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>
  (4)<KB 2023-12-14/15, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 3. - De aanwerving van het personeel van het basiskader
Art.37.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van brandweerman voldoen aan de volgende voorwaarden :
  1° Belg zijn of burger van een ander land behorende tot de Europese Economisch Ruimte of van Zwitserland;
  2° ten minste 18 jaar oud zijn;
  3° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking. De kandidaat bezorgt een uittreksel uit het strafregister dat afgeleverd dient te zijn binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen;
  4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  5° in orde zijn met de dienstplichtwetten;
  6° houder zijn van rijbewijs B;
  7° houder zijn van een federaal geschiktheidstattest voor het basiskader [2 , het middenkader]2 of het hoger kader als vermeld in artikel 35.
  [1 § 1/1. [3 Wordt geacht te hebben voldaan aan de in paragraaf 1, 7° bedoelde voorwaarde:
   1° het brandweerlid dat in dienst is in een openbare brandweer in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland;
   2° het operationeel personeelslid dat in dienst is binnen de Civiele Bescherming in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.]3]1
  § 2. [2 De aanwerving is onderworpen aan het slagen in een vergelijkend examen, georganiseerd door de raad.]2
  [2 Het vergelijkend examen bestaat uit één of meerdere proeven, waaronder een mondeling interview, bedoeld om de motivatie, de inzetbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving en de zone te testen. De proeven kunnen eliminerend zijn.]2
  De raad bepaalt, in een reglement, de inhoud van [2 één of meerdere proeven]2 en de samenstelling van de jury. De praktische organisatie van het vergelijkend examen kan door de raad toevertrouwd worden aan een opleidingscentrum voor civiele veiligheid.
  De geslaagde kandidaten worden opgenomen in een wervingsreserve die twee jaar geldig is. De geldigheidsduur kan ten hoogste twee keer voor twee jaar verlengd worden.
  Het resultaat van het vergelijkend examen wordt de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2020-12-13/06, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 17-01-2021>

HOOFDSTUK 3/1. [1 - De aanwerving van het personeel van het middenkader]1   ----------   (1)
Art. 37/1.[1 § 1. Kandidaten voor een betrekking van sergeant voldoen aan de volgende voorwaarden :
   1° Belg zijn of burger van een ander land behorende tot de Europese Economisch Ruimte of van Zwitserland;
   2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking. De kandidaat bezorgt een uittreksel uit het strafregister dat afgeleverd dient te zijn binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen;
   3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   4° in orde zijn met de dienstplichtwetten;
   5° houder zijn van rijbewijs B;
   6° houder zijn van een diploma van niveau B;
   7° houder zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het middenkader of het hoger kader als vermeld in artikel 35.
   § 2. [2 Wordt geacht te hebben voldaan aan de in paragraaf 1, 7° bedoelde voorwaarde:
   1° de onderofficier of de officier die in dienst is in een openbare brandweer in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland
   2° de onderofficier of de officier die in dienst is binnen de Civiele Bescherming in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.]2
   Het personeelslid van een zone met de graad van brandweerman of korporaal wordt vrijgesteld van de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 35, § 3, 2° en 3°.
   § 3. De aanwerving is onderworpen aan het slagen in een vergelijkend examen georganiseerd door de raad.
   Het vergelijkend examen bestaat uit één of meerdere proeven, waaronder een mondeling interview, bedoeld om de motivatie, de inzetbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving en de zone te testen. De proeven kunnen eliminerend zijn.
   De raad bepaalt, in een reglement, de inhoud van de één of meerdere proeven en de samenstelling van de jury. De praktische organisatie van het vergelijkend examen kan door de raad toevertrouwd worden aan een opleidingscentrum voor civiele veiligheid.
   De geslaagde kandidaten worden opgenomen in een wervingsreserve die twee jaar geldig is. De geldigheidsduur kan ten hoogste twee keer voor twee jaar verlengd worden.
   Het resultaat van het vergelijkend examen wordt de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2020-12-13/06, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 17-01-2021>

HOOFDSTUK 4. - De aanwerving van het personeel van het hoger kader
Art.38.§ 1. Kandidaten voor een betrekking van kapitein voldoen aan de volgende voorwaarden :
  1° Belg zijn;
  2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking. De kandidaat bezorgt een uittreksel uit het strafregister dat afgeleverd dient te zijn binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de uiterste datum voor het indienen van de kandidaturen;
  3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  4° in orde zijn met de dienstplichtwetten;
  5° houder zijn van rijbewijs B;
  6° houder zijn van een diploma van niveau A;
  7° houder zijn van een federaal geschiktheidstattest voor het hoger kader als vermeld in artikel 35.
  [1 § 1/1. [3 Wordt geacht te hebben voldaan aan de in paragraaf 1, 7° bedoelde voorwaarde:
   1° de [4 kapitein, majoor of kolonel]4 die in dienst is in een openbare brandweer in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland
   2° de [4 kapitein, majoor of kolonel]4 die in dienst is binnen de Civiele Bescherming in een land dat deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland.]3
   Het personeelslid van een hulpverleningszone dat geen [4 kapitein, majoor of kolonel]4 is wordt vrijgesteld van de operationele handvaardigheidstest en de lichamelijke geschiktheidsproeven bedoeld in artikel 35, § 3, 2° en 3°.]1
  § 2. [2 De aanwerving is onderworpen aan het slagen in een vergelijkend examen, georganiseerd door de raad.]2
  [2 Het vergelijkend examen bestaat uit één of meerdere proeven, waaronder een mondeling interview, bedoeld om de motivatie, de inzetbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving en de zone te testen. De proeven kunnen eliminerend zijn.]2
  De raad bepaalt, in een reglement, de inhoud van [2 de één of meerdere proeven]2 en de samenstelling van de jury. De praktische organisatie van het vergelijkend examen kan door de raad toevertrouwd worden aan een opleidingscentrum voor civiele veiligheid.
  De geslaagde kandidaten worden in een wervingsreserve geplaatst die twee jaar geldig is. De geldigheidsduur kan ten hoogste twee keer voor twee jaar verlengd worden.
  Het resultaat van het vergelijkend examen wordt de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2020-12-13/06, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 17-01-2021>
  (4)<KB 2022-06-21/07, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

TITEL 2. - De aanwervingsstage
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.39.De kandidaten uit de reserve [2 die een eliminerend medisch onderzoek [3 hebben ondergaan]3 zoals bedoeld in artikel I.4-26 van de Codex over het welzijn op het werk]2 [3 en die een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking gebaseerd op een uittreksel uit het strafregister afgeleverd binnen een termijn van drie maanden voorafgaand aan de datum van toelating tot de stage]3 worden door de raad toegelaten tot de aanwervingsstage in orde van rangschikking resulterend uit de zonale [2 ...]2 proeven.
  [1 Elke benoeming wordt voorafgegaan door een stageperiode.]1
  De aanwervingsstage begint de dag van de indiensttreding. Hij start met het volgen van de opleiding nodig voor het door Ons, op basis van een beraadslaging in de Ministerraad, bepaalde brevet dat vereist is voor de functie waarvoor de stagiair aangeworven wordt. De raad bepaalt de theoretische en praktische vorming die door de stagiair gevolgd wordt in de dienst.
  De aanwervingsstage verloopt onder leiding van de functionele meerdere, hierna "stagebegeleider" genoemd, aangewezen door de commandant.
  De stagebegeleider houdt door middel van een logboek bij welke opleidingen de stagiair volgt, en treedt op als referentiepersoon met ervaring. [5 De inzetbaarheid van een stagiair voor een opdracht is afhankelijk van de behaalde modulecertificaten, bedoeld in artikel 23 van het koninklijk besluit van 18 november 2015 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten en tot wijziging van diverse koninklijke besluiten.]5 [5 De stagebegeleider]5 waakt erover dat de stagiair enkel aan de operaties deelneemt [2 of de operaties leidt, in functie van zijn graad]2 in de mate dat zijn theoretische en praktische vorming, dat toelaat.
  De aanwervingsstage eindigt één jaar na het behalen van het brevet, door Ons bepaald, op basis van een beraadslaging door de Ministerraad. [5 De periode van één jaar kan ingekort worden, op voorwaarde dat minstens één stageverslag werd opgemaakt door de stagebegeleider waarin de inkorting gemotiveerd wordt op basis van de vaststelling dat de stagiair beschikt over alle competenties bepaald in de functiebeschrijving van de overeenstemmende graad.]5 Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 40, [3 §§ 2 en 3]3, [4 eindigt de stage van de beroepsstagiair ten laatste drie jaar na de start van de opleiding tot het behalen van het brevet bedoeld in het derde lid en kan de totale stageperiode niet langer zijn dan]4 [1 zes]1 jaar voor de vrijwillige stagiair beginnend vanaf de dag van de indiensttreding.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2022-06-21/07, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>
  (4)<KB 2022-06-21/07, art. 7,4°, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (5)<KB 2023-12-14/15, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.40.§ 1. Om de duur van de periode van de aanwervingsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen.
  § 2. Perioden van afwezigheid gedurende de aanwervingsstage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het ogenblik dat ze, in één of verschillende malen, [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 overschrijden, zelfs als de beroepsstagiair in dienstactiviteit is.
  Komen voor de berekening van de [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 niet in aanmerking, afwezigheden als gevolg van :
  1° de dagen jaarlijks vakantieverlof;
  2° de omstandigheidsverloven;
  3° de uitzonderlijke verloven;
  4° de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  [2 § 3. Ingeval van ziekte van minimum twee weken van de stagiair vrijwilliger tijdens de aanwervingsstage, wordt de stage verlengd met de duur van de ziekte, die aangetoond wordt met een geneeskundig getuigschrift.
   Ingeval van zwangerschap van de stagiair vrijwilliger tijdens de aanwervingsstage, wordt de stage verlengd met de duur van de zwangerschap en de moederschapsrust, die aangetoond worden met een geneeskundig getuigschrift.]2
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.41.[1 § 1.]1 Tijdens de aanwervingsstage van brandweerman moet de beroepsstagiair zijn rijbewijs C behalen, indien hij meer dan eenentwintig jaar is, of C1, indien hij minder dan eenentwintig jaar is.
  De raad kan beslissen dat de beroepsstagiair zijn brevet ambulancier moet behalen en vermeldt dit desgevallend in de oproep tot kandidaten.
  De raad kan beslissen dat de vrijwillige stagiair zijn rijbewijs C of C1 en/of zijn brevet ambulancier moet behalen en vermeldt dit desgevallend in de oproep tot kandidaten.
  [1 § 2. De raad kan beslissen dat de stagiair sergeant tijdens de aanwervingsstage zijn rijbewijs C of C1 en/of zijn brevet ambulancier moet behalen en vermeldt dit desgevallend in de oproep tot kandidaten.]1
  [2 De raad kan beslissen dat de stagiair beroepssergeant tijdens de aanwervingsstage in één of meer van onderstaande opleidingen moet slagen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift PREV-1,
   3° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   4° het attest "Leiderschapsvaardigheden". De raad kan beslissen dat de stagiair sergeant vrijwilliger tijdens de aanwervingsstage in maximaal twee van de in het vorige lid vermelde opleidingen moet slagen. Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.]2
  [2 § 2/1. De raad kan beslissen dat de stagiair beroepskapitein tijdens de aanwervingsstage in één of meer van onderstaande opleidingen moet slagen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift FOROP-2,
   3° het getuigschrift PREV-1,
   4° het getuigschrift PREV-2,
   5° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   6° het attest "Leiderschapsvaardigheden". De raad kan beslissen dat de stagiair kapitein vrijwilliger tijdens de aanwervingsstage in maximaal twee van de in het vorige lid vermelde opleidingen moet slagen. Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.]2
  [1 § 3. De raad neemt de kosten voor het behalen van [2 de in dit artikel vermelde opleidingen]2 voor zijn rekening.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2023-12-14/15, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.42.De raad kan, op voorstel van de commandant of van zijn afgevaardigde, aan de stagiair de toestemming geven om een aanwervingsstage voor een periode van maximum drie maanden in een andere zone te volbrengen, mits het akkoord van de commandant van de zone waarin de stagiair geplaatst is of zijn afgevaardigde.
  Tijdens deze periode ziet de commandant van de zone waar de stagiair aan toegewezen is, of zijn afgevaardigde, erop toe dat de stagiair slechts deelneemt [1 of de operaties leidt, in functie van zijn graad]1 aan operaties voor zover zijn theoretische en praktische opleiding dit toelaat.
  Aan het einde van deze periode stelt de commandant van de zone waaraan de stagiair toegewezen is of diens afgevaardigde, een evaluatierapport op over de stagiair.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.43.§ 1. Binnen iedere zone wordt er een stagecommissie gevormd voor de evaluatie van de stagiairs.
  De stagecommissie bestaat uit :
  1° de commandant of zijn afgevaardigde, die ze voorzit;
  2° drie door de commandant aangeduide personeelsleden bekleed met een graad die minstens gelijkwaardig is aan die van de stagiair.
  Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie in de zone mag als waarnemer zetelen.
  Geen enkel lid van de stagecommissie mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.
  De stagebegeleider, vermeld in artikel 39, mag niet zetelen in de commissie.
  De commissie kan slechts een beslissing nemen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is en beslist [1 ...]1 bij gewone meerderheid van de stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
  § 2. De commandant neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad wanneer deze ertoe gebracht wordt om uitspraak te doen over de verlenging of het ontslag van de stagiair.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

HOOFDSTUK 2. - Evaluatie tijdens de aanwervingsstage
Art.44. De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving.

Art.45. De stagebegeleider maakt, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na overleg met de stagiair [...], stageverslagen op. (ERRATUM, zie B.St. 19-04-2017, p. 51901)
  De stageverslagen worden om de drie maanden en op het einde van de aanwervingsstage opgemaakt. Ze worden door de stagebegeleider ondertekend en na afloop van elke periode ter kennis gebracht van de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. De verslagen worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art.46. In de tussentijdse stageverslagen wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `gunstige', `te verbeteren' of `ongunstige' beoordeling. Deze evaluatie wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan.

Art.47. Op het einde van de aanwervingsstage stelt de stagebegeleider, na de stagiair te hebben gehoord, een samenvattend eindverslag op van de manier waarop de stagiair functioneert. Hij stelt voor :
  1° hetzij de stagiair te benoemen;
  2° hetzij, als de verslagen vermeld in artikel 46, over het geheel niet gunstig zijn voor de stagiair, de stagiair te ontslaan of zijn stage ten hoogste twee keer voor een duur van zes maanden te verlengen.
  Voor elke zware fout begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage kan de stagiair die er zich schuldig aan maakt zonder opzegging worden ontslagen. De betrokkene moet vooraf gehoord of aangemaand worden. Het ontslag wordt uitgesproken door de raad op verslag van de stagebegeleider en na advies van de stagecommissie.

Art.48. Het verslag wordt de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Art.49.Als de stagebeleider voorstelt om de stagiair [1 tijdens de stage of op het einde van de stage]1 te ontslaan of om de periode van de aanwervingsstage te verlengen, kan [1 de stagiair]1 het geval voorleggen aan de stagecommissie. De stagiair legt dit voor per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel.
  De stagecommissie hoort de stagiair, alvorens zijn advies te geven. De stagiair heeft toegang tot het dossier en verschijnt in eigen persoon, hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.
  Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, [2 geeft de commissie haar advies]2.
  De commissie spreekt zich uit op grond van het in artikel 47 vermelde verslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.
  Het gemotiveerd advies wordt de raad en de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, binnen de twee maand na het verhoor. Bij gebrek aan advies afgeleverd binnen deze termijn, wordt het advies geacht positief te zijn.
  De raad beslist op basis van het verslag van de stagebegeleider en het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan genomen beslissing binnen deze termijn, wordt de stagiair benoemd.
  De beslissing wordt bijzonder gemotiveerd indien de raad afwijkt van het advies van de commissie.
  De beslissing wordt aan de betrokkene meegedeeld via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.50.De [beroepsstagiair] die ontslagen werd wegens negatieve evaluatie geniet een beëindigingsvergoeding gelijk aan drie keer de gemiddelde maandelijkse bezoldiging van de twaalf laatste maanden. De diverse premies en toelagen worden niet in rekening gebracht voor berekening van de beëindigingsvergoeding. <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>

TITEL 3. - De benoeming
Art.51. De stagiair wordt door de raad benoemd. De benoeming van een stagiair wordt door de voorzitter of zijn afgevaardigde rechtstreeks aan de betrokkene betekend. Ze wordt ter kennis gebracht van [1 de personeelsleden van de zone]1 door de voorzitter of zijn afgevaardigde.
  De beroepsstagiair wordt vast benoemd.
  De vrijwillig stagiair wordt benoemd voor een duur van zes jaar.
  Na het advies van de commandant te hebben ontvangen, wordt de benoeming stilzwijgend vernieuwd voor een nieuwe periode van zes jaar, behalve bij gemotiveerde beslissing door de raad.
  [2 Als de commandant voorstelt de benoeming niet te verlengen, wordt het voorstel, ten laatste drie maanden voor het verstrijken van de duur van zes jaar, tegelijk ter kennis gebracht aan de raad en aan de betrokkene. De betrokkene kan, per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de kennisname van het voorstel, verzoeken verhoord te worden door de raad. De raad organiseert het verhoor en beslist voor het einde van de benoeming. Betrokkene kan zich tijdens het verhoor laten bijstaan door een persoon naar keuze.]2
  De commandant neemt niet deel aan de beraadslaging van de raad.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>


BOEK 5. - De loopbaan
TITEL 1. - De bevordering door verhoging in graad
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art.52. De bepalingen van deze titel hebben slechts betrekking op de bevordering in de zone waar het personeelslid reeds is tewerkgesteld.
  De verschillende types bevordering zijn :
  1° voor wat betreft de administratieve loopbaan :
  - de bevordering door verhoging in graad;
  - de bevordering door mobiliteit zoals geregeld in titel 2 van dit boek.
  2° wat de geldelijke loopbaan betreft, de bevordering in weddeschaal zoals geregeld door de artikelen 10 tot 19 van het koninklijk besluit van 19 april 2014.

Art.53. Iedere via bevordering door verhoging in graad toegankelijke en niet bezette betrekking kan vacant worden verklaard door de raad.

Art.54.§ 1. De vacante betrekkingen worden ter kennis gebracht van de personeelsleden [2 die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarde met betrekking tot de graad]2 via de website van de zone, via de dienstnota aangeplakt in de posten van de zone, per e-mail en, voor de personen voorlopig verwijderd van de dienst, ook bij aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. [1 De oproep tot de kandidaten vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proef of proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan, de reserve, de eventuele woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting voor de vrijwillige personeelsleden, een verwijzing naar de functiebeschrijving van de vacante betrekking en of het om een onmiddellijke vacature en/of om de aanleg van een bevorderingsreserve gaat. De uiterste datum voor de kandidaatstelling kan niet minder zijn dan dertig dagen vanaf de dag van bekendmaking van de vacante betrekking op de website van de zone.]1
  § 2. Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn binnen de in paragraaf 1 bepaalde termijn.
  § 3. [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

HOOFDSTUK 2. - De bevorderingsvoorwaarden
Art.55.Voor de toepassing van dit boek, staan de door bevordering toegankelijke beroepsbetrekkingen open voor de beroepspersoneelsleden en staan de door bevordering toegankelijke vrijwilligersbetrekkingen open voor de vrijwillige personeelsleden[1 ...]1. [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

Art.56.[1 De bevorderingsvoorwaarden zijn :
   1° voor de graad van korporaal :
   a) benoemd zijn in de graad van brandweerman;
   b) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   c) titularis zijn van het brevet BO2;
   d) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
  [3 e) niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
   2° voor de graad van sergeant :
   a) benoemd zijn in de graad van brandweerman of korporaal;
   b) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   c) [4 titularis zijn van het brevet NMO1;]4
   d) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
  [3 e) niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
   3° voor de graad van adjudant :
   a) benoemd zijn in de graad van sergeant;
   b) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   c) [4 titularis zijn van het brevet NMO2;]4
   d) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
  [3 e) niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
   4° voor de graad van luitenant :
   a) benoemd zijn in de graad van sergeant of adjudant;
   b) Belg zijn;
   c) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   d) [4 titularis zijn van het brevet NOFF1;]4
   e) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
  [3 f) niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
   5° voor de graad van kapitein :
   a) benoemd zijn in de graad van luitenant;
   b) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   c) [4 titularis zijn van het brevet NOFF2;]4
   d) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
   e) [3 niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
   6° voor de graad van majoor :
   a) benoemd zijn in de graad van luitenant of kapitein;
   b) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   c) titularis zijn van het brevet OFF3;
   d) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
   e) [3 niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
   7° voor de graad van kolonel :
   a) benoemd zijn in de graad van kapitein of majoor;
   b) [2 de vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 gekregen hebben bij de laatste evaluatie;
   c) titularis zijn van één van de diploma's bepaald door de Minister;
   d) geslaagd zijn voor [3 het bevorderingsexamen]3, vermeld in artikel 57;
   e) [3 niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3]1
  [4 De raad kan beslissen dat als bevorderingsvoorwaarde voor de graad van sergeant, adjudant en luitenant van het beroepspersoneel wordt toegevoegd: het beschikken over één of meer van onderstaande opleidingen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift PREV-1,
   3° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   4° het attest "Leiderschapsvaardigheden". De raad kan beslissen dat als bevorderingsvoorwaarde voor de graad van sergeant, adjudant en luitenant van het vrijwillig personeel wordt toegevoegd om over maximaal twee van de in het vorige lid vermelde opleidingen te beschikken. Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.
   De raad kan beslissen dat als bevorderingsvoorwaarde voor de graad van kapitein, majoor en kolonel van het beroepspersoneel wordt toegevoegd: het beschikken over één of meer van onderstaande opleidingen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift FOROP-2,
   3° het getuigschrift PREV-1,
   4° het getuigschrift PREV-2,
   5° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   6° het attest "Leiderschapsvaardigheden". De raad kan beslissen dat als bevorderingsvoorwaarde voor de graad van kapitein, majoor en kolonel van het vrijwillig personeel wordt toegevoegd om over maximaal twee van de in het vorige lid vermelde opleidingen te beschikken. Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.]4
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<KB 2016-10-08/06, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>
  (3)<KB 2018-01-26/18, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (4)<KB 2023-12-14/15, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.57.§ 1. [4 Het bevorderingsexamen wordt georganiseerd door een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid. Zij omvat geschiktheidsproeven waaronder één praktische proef. De Minister kan de inhoud en de modaliteiten van deze bevorderingsproeven bepalen. Het bevorderingsexamen voor de graad van sergeant bevat, vanaf 1 januari 2021, minstens de competentietest voor het middenkader zoals bedoeld in artikel 35, § 3, 1°. Het bevorderingsexamen voor de graad van kapitein bevat, vanaf 1 januari 2021, minstens de competentietest voor het hoger kader zoals bedoeld in artikel 35, § 3, 1°. In geval van bevordering van luitenant tot majoor slaagt de kandidaat, vanaf 1 januari 2021, in de competentietest voor het hoger kader zoals bedoeld in artikel 35, § 3, 1° vooraleer het bevorderingsexamen voor de graad van majoor af te leggen.]4 [7 Het bewijs van deelname aan de competentietest met vermelding "geslaagd" is geldig voor onbepaalde duur.]7
  Enkel de personeelsleden van de zones die ten laatste op de dag van [3 het examen]3 voldoen aan de in artikel 56 vermelde bevorderingsvoorwaarden, mogen aan [3 dit examen]3 deelnemen. [3 De tijd nodig voor het afleggen van het bevorderingsexamen wordt voor de beroepspersoneelsleden beschouwd als arbeidstijd.]3
  De raad duidt de personen aan die de examenjury uitmaken, overeenkomstig het vierde lid.
  [5 De jury is voor minstens de helft samengesteld uit onderofficieren of officieren die tot de zone of zones van de kandidaten behoren en bevat minstens één persoon die niet tot deze zone of zones behoort, wanneer het een bevordering tot korporaal betreft. In de andere gevallen is de jury voor minstens de helft samengesteld uit officieren, waarvan minstens één behoort tot de zone of zones van de kandidaten, en bevat de jury minstens één persoon die niet tot deze zone of zones van de kandidaten behoren.]5 Deze officieren hebben minstens dezelfde graad als die van de vacant verklaarde betrekking. [2 Als er niet voldoende houders zijn van een graad die ten minste gelijk is aan de graad van het betrokken personeelslid, zetelen personeelsleden van andere hulpverleningszones, houders van de betreffende graden, in de jury, na aanduiding door de raad waartoe het betrokken personeelslid behoort.]2 Geen enkel lid van de examenjury mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van een kandidaat.
  Een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie in de zone mag als waarnemer zetelen.
  De jury stelt per zone een rangschikking van de kandidaten op. De raad is gebonden door deze rangschikking voor de bevordering of de toelating tot de bevorderingsstage.
  De raad kan een bevorderingsreserve aanleggen waarvan de geldigheidsduur de twee jaar niet overschrijdt. De raad kan de geldigheid van de bevorderingsreserve maximum twee keer verlengen met twee jaar.
  [3 De laureaat opgenomen in een reserve, kan niet aangesteld worden door de raad, zolang hij beschikt over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie zoals bedoeld in [6 artikel 250, eerste lid, 2° tot 5°, of artikel 250, tweede lid, 2° tot 4°]6.]3
  De kandidaten worden op de hoogte gebracht van hun resultaat bij aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  § 2. De beslissing tot toelating tot de bevorderingsstage voor de graden van sergeant en luitenant en de beslissing tot bevordering voor de andere graden wordt door de voorzitter of zijn afgevaardigde bij aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 74, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<KB 2016-05-09/03, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (3)<KB 2018-01-26/18, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (4)<KB 2019-04-13/13, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (5)<KB 2022-06-21/07, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2022>
  (6)<KB 2023-09-12/03, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>
  (7)<KB 2023-12-14/15, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK 3. - De bevorderingsstage
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.58. Het personeelslid bevorderd in de graad van sergeant of luitenant, voltooit een bevorderingsstage met een duur van zes maanden.
  De bevorderingsstage verloopt onder leiding van de functionele meerdere, hierna "stagebegeleider" genoemd, aangewezen door de commandant.
  De stagebegeleider noteert in een logboek de door de stagiair gevolgde opleidingen.

Art.59.§ 1. Om de duur van de periode van de bevorderingsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen.
  § 2. Perioden van afwezigheid gedurende de bevorderingsstage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het ogenblik dat ze, in één of verschillende malen, [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 overschrijden, zelfs als de beroepsstagiair in dienstactiviteit is.
  Komen voor de berekening van de [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 niet in aanmerking, afwezigheden als gevolg van :
  1° de dagen jaarlijks vakantieverlof;
  2° de omstandigheidsverloven;
  3° de uitzonderlijke verloven;
  4° de afwezigheden, voortvloeiend uit de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  [2 § 3. Ingeval van ziekte van minimum twee weken van de stagiair vrijwilliger tijdens de bevorderingsstage, wordt de stage verlengd met de duur van de ziekte, die aangetoond wordt met een geneeskundig getuigschrift.
   Ingeval van zwangerschap van de stagiair vrijwilliger tijdens de bevorderingsstage, wordt de stage verlengd met de duur van de zwangerschap en de moederschapsrust, die aangetoond worden met een geneeskundig getuigschrift.]2
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.60. Binnen iedere zone wordt er een stagecommissie gevormd voor de beoordeling van de stagiairs in een bevorderingsgraad.
  De stagecommissie wordt samengesteld volgens artikel 43, § 1, tweede tot zesde lid en § 2.
  De stagebegeleider, vermeld in artikel 58, mag niet zetelen in de commissie.

Afdeling 2. - De evaluatie tijdens de bevorderingsstage
Art.61. De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair doorlopend te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving.

Art.62. De stagebegeleider maakt, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na overleg met de stagiair, stageverslagen op.
  De stageverslagen worden na drie maanden en op het einde van de bevorderingsstage opgemaakt. Ze worden door de stagebegeleider ondertekend en na afloop van elke periode ter kennis gebracht van de stagiair, die ze ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. De verslagen worden toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art.63. In het tussentijdse stageverslag wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `voldoende', `te verbeteren' of `onvoldoende' beoordeling. Deze beoordeling wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan.

Afdeling 3. - De evaluatie op het einde van de bevorderingsstage
Art.64. Op het einde van de bevorderingsstage stelt de stagebegeleider, na de stagiair te hebben gehoord, een samenvattend eindverslag op van de manier waarop de stagiair functioneert. Hij stelt voor :
  1° hetzij de bevordering van de stagiair te bevestigen;
  2° hetzij de bevordering van de stagiair niet te bevestigen;
  3° hetzij de periode van de bevorderingsstage voor een duur van ten hoogste tweemaal zes maanden te verlengen.

Art.65.Het verslag wordt aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  Als de stagebeleider voorstelt om de bevordering van de stagiair niet te bevestigen of om de periode van de bevorderingsstage te verlengen, kan [1 de stagiair]1 het geval voorleggen aan de stagecommissie, vermeld in artikel 60. De stagiair legt dit voor per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel.
  De stagecommissie hoort de stagiair, alvorens zijn advies te geven. De stagiair heeft toegang tot het dossier en verschijnt in eigen persoon, hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.
  Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, [2 geeft de commissie haar advies]2.
  De commissie spreekt zich uit op grond van het in artikel 64 vermelde verslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.
  Het gemotiveerd advies wordt aan de raad en aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, binnen de twee maanden na het verhoor. Bij gebrek aan een advies uitgebracht binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.
  De raad beslist op basis van het verslag van de stagebegeleider en het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan genomen beslissing binnen deze termijn, wordt de stagiair bevorderd.
  De beslissing wordt speciaal gemotiveerd indien de raad afwijkt van het advies van de commissie.
  De beslissing wordt aan de betrokkene meegedeeld via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.66. Als de raad de bevordering van het personeelslid niet bevestigt, neemt het personeelslid opnieuw zijn functie op in de graad die het bekleedde voor de bevordering.

TITEL 1/1. [1 - De vrijwillige terugzetting in graad]1   ----------   (1)
Art. 66/1. [1 Op verzoek van het personeelslid kan de raad hem terugzetten in graad.
   De vrijwillige terugzetting in graad houdt een nieuwe benoeming in van het personeelslid in een lagere graad.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


Art. 66/2. [1 § 1. Het verzoek tot terugzetting in graad wordt ingediend bij de raad door middel van een met redenen omkleed verzoek van het personeelslid.
   Het verzoek wordt bij aangetekende brief verzonden of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum en preciseert de gevraagde graad.
   § 2. De raad neemt zijn besluit binnen drie maanden na de indiening van het verzoek.
   In het besluit wordt de prestatievergoedingsschaal of de weddeschaal voor de nieuwe graad vastgesteld.
   Het besluit wordt ter kennis van de betrokkene gebracht bij aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


TITEL 2. - De mobiliteit
HOOFDSTUK 1. - Mobiliteit in dezelfde graad [1 voor beroepspersoneel]1   ----------   (1)
Art.67.Mobiliteit in dezelfde graad is de overplaatsing van het personeelslid naar een vacant verklaarde betrekking van dezelfde graad in een andere zone.
  Mobiliteit gebeurt enkel op vrijwillige basis.
  Voor de toepassing van dit hoofdstuk, staan de door mobiliteit toegankelijke beroepsbetrekkingen open voor de beroepspersoneelsleden [1 ...]1.
  [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk op een overgang bij mobiliteit van een operationeel personeelslid van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp naar een zone, wordt het personeelslid met de graad van eerste brandweerman overgeplaatst in de graad van brandweerman en wordt het personeelslid met de graad van sergeant-majoor overgeplaatst in de graad van sergeant.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.68.Het personeelslid dat via mobiliteit naar een andere betrekking in dezelfde graad wordt overgeplaatst behoudt zijn graad en de bijbehorende weddeschaal [1 ...]1.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 27, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.69.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor mobiliteit in dezelfde graad, wordt een oproep tot kandidaatstelling opgesteld.
  [2 De oproep tot de kandidaten vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proef of proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan, de reserve, een verwijzing naar de functiebeschrijving van de vacante betrekking en of het om een onmiddellijke vacature en/of om de aanleg van een mobiliteitsreserve gaat.]2
  [1 Deze oproep wordt ten minste [2 dertig dagen]2 voor de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen bekendgemaakt op de website van de zone en op de website van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. De oproep tot kandidaatstelling wordt binnen dezelfde termijn ter informatie overgemaakt aan alle andere zones die personeel van dezelfde taalrol tewerkstellen.]1
  Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn ten laatste op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 28, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.70.Het personeelslid komt in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking in dezelfde graad wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° [3 zich bevinden in een positie van dienstactiviteit. De stagiairs komen niet in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking;]3
  2° voldoen aan de voorwaarden vermeld in de functiebeschrijving;
  3° [1 over een graadanciënniteit van ten minste twee jaar beschikken, aanwervingsstage niet inbegrepen;]1
  4° beschikken over [2 een vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]2 bij zijn laatste evaluatie;
  [3 5° niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]3
  [4 De raad kan beslissen dat als mobiliteitsvoorwaarde in de graad van sergeant, adjudant en luitenant wordt toegevoegd: het beschikken over één of meer van onderstaande opleidingen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift PREV-1,
   3° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   4° het attest "Leiderschapsvaardigheden". Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.
   De raad kan beslissen dat als mobiliteitsvoorwaarde in de graad van kapitein, majoor en kolonel wordt toegevoegd: het beschikken over één of meer van onderstaande opleidingen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift FOROP-2,
   3° het getuigschrift PREV-1,
   4° het getuigschrift PREV-2,
   5° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   6° het attest "Leiderschapsvaardigheden". Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.]4
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2016-10-08/06, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>
  (3)<KB 2018-01-26/18, art. 29, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (4)<KB 2023-12-14/15, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.71.[1 De raad organiseert het mobiliteitsexamen. Dit vergelijkend examen bestaat uit één of meerdere proeven en test de motivatie, de inzetbaarheid, de beschikbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving. De proeven kunnen eliminerend zijn.
   De raad legt in een reglement de inhoud van het vergelijkende examen en de samenstelling van de examenjury vast.
   De raad kan een mobiliteitsreserve aanleggen waarvan de geldigheidsduur de twee jaar niet overschrijdt. De raad kan de geldigheid van de mobiliteitsreserve maximum twee keer verlengen met twee jaar.
   De jury stelt een rangschikking van de kandidaten op. De raad is gebonden door deze rangschikking voor de toelating tot de mobiliteitsstage en de opname in de mobiliteitsreserve.
   De laureaat opgenomen in een reserve, kan niet aangesteld worden door de raad, zolang hij beschikt over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie zoals bedoeld in [2 artikel 250, eerste lid, 2° tot 5]2.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 30, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2023-09-12/03, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.72. De beslissing van de raad wordt via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum betekend aan de geselecteerde kandidaat.
  Deze laatste beschikt over veertien kalenderdagen om aan de raad zijn beslissing over het aanvaarden van de betrekking kenbaar te maken via een aangetekende brief via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  De niet-geselecteerde kandidaten worden via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum op de hoogte gebracht. Zij kunnen vragen om het dossier te mogen raadplegen binnen de veertien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de beslissing.

Art.73. De geselecteerde kandidaat begint binnen de drie maanden vanaf de ontvangst van de beslissing zijn mobiliteitsstage. Het begin van de mobiliteitsstage kan uitgesteld worden met drie maanden in geval van een akkoord tussen de oorspronkelijke zone en de zone van bestemming.
  De mobiliteitsstage duurt drie maanden voor alle graden met uitzondering van de mobiliteitsstage voor de graden sergeant en luitenant, die zes maanden duurt.

Art.74.§ 1. Om de duur van de periode van de mobiliteitsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de [1 stagiair]1 in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen.
  § 2. Perioden van afwezigheid gedurende de mobiliteitsstage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het ogenblik dat ze, in één of verschillende malen, [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 overschrijden, zelfs als de [1 stagiair]1 in dienstactiviteit is.
  Komen voor de berekening van de [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 niet in aanmerking, afwezigheden als gevolg van :
  1° de dagen jaarlijks vakantieverlof;
  2° de omstandigheidsverloven;
  3° de uitzonderlijke verloven;
  4° de afwezigheden, voortvloeiend uit de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 31, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.75. De mobiliteitsstage verloopt onder leiding van de functionele meerdere, hierna "stagebegeleider" genoemd, aangewezen door de commandant.

Art.76. De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving.

Art.77. Binnen iedere zone wordt er een stagecommissie gevormd voor de evaluatie van de stagiairs.
  De stagecommissie wordt samengesteld volgens artikel 43, § 1, tweede tot zesde lid en § 2.
  De stagebegeleider, vermeld in artikel 75, mag niet zetelen in de commissie.

Art.78. Op het einde van de mobiliteitsstage maakt de stagebegeleider, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na overleg met de stagiair [...], het stageverslag op. (ERRATUM, zie B.St. 19-04-2017, p. 51901)

Art.79. Het stageverslag stelt voor :
  1° hetzij het personeelslid te benoemen;
  2° hetzij het personeelslid niet te benoemen.
  Het wordt door de stagebegeleider ondertekend en ter kennis gebracht aan de stagiair, die het ondertekent en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag wordt toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art.80. Voor de mobiliteitsstage bij de graden van sergeant en luitenant wordt na 3 maanden een tussentijdse verslag opgesteld. In het tussentijdse stageverslag wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `voldoende, `te verbeteren' of `onvoldoende' beoordeling. Deze evaluatie wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan.

Art.81. Het verslag wordt aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Art.82.Als de stagebegeleider voorstelt om het personeelslid niet te benoemen, kan [1 de stagiair]1 het geval voorleggen aan de stagecommissie, vermeld in artikel 77. De stagiair legt dit voor per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel.
  De stagecommissie hoort het personeelslid, alvorens zijn advies te geven. Het personeelslid heeft toegang tot het dossier en verschijnt in eigen persoon, het kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.
  Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, [2 geeft de commissie haar advies]2.
  De commissie spreekt zich uit op grond van het in artikel 78 vermelde verslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.
  Het gemotiveerd advies wordt aan de raad en aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, binnen de twee maanden na het verhoor. Bij gebrek aan een advies uitgebracht binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.
  De raad beslist op basis van het verslag van de stagebegeleider en het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan genomen beslissing binnen deze termijn, wordt de stagiair benoemd.
  De beslissing wordt speciaal gemotiveerd indien de raad afwijkt van het advies van de commissie.
  De beslissing wordt aan de betrokkene meegedeeld via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.83. Als de raad de benoeming van het personeelslid niet bevestigt, keert het personeelslid terug naar de oorspronkelijke zone in de graad die het bekleedde voor de mobiliteit.

HOOFDSTUK 1/1. [1 - Mobiliteit in dezelfde of een lagere graad voor vrijwillig personeel]1   ----------   (1)
Art. 83/1. [1 Mobiliteit in dezelfde of een lagere graad is de overplaatsing van het vrijwillig personeelslid naar een betrekking van dezelfde of een lagere graad als vrijwilliger personeelslid in een andere zone.

   Mobiliteit gebeurt enkel op vrijwillige basis.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>


Art. 83/2. [1 Het personeelslid dat via mobiliteit naar een andere betrekking in dezelfde graad wordt overgeplaatst, behoudt zijn graad en de prestatievergoedingsschaal.
   Het personeelslid dat via mobiliteit naar een andere betrekking in een lagere graad wordt overgeplaatst, geniet de daarbijhorende prestatievergoedingsschaal.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>


Art. 83/3. [1 § 1. Het personeelslid dat ten laatste op het moment van de mobiliteit voldoet aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 3, kan vragen om te worden overgeplaatst via mobiliteit naar een andere zone. De raad van de zone waarnaar het personeelslid heeft gevraagd om te worden overgeplaatst via mobiliteit beslist over de aanvraag op advies van de commandant.
   Daartoe richt het personeelslid een gemotiveerde aanvraag naar de zone van zijn keuze ten minste vier maanden voor zijn mobiliteit. Deze termijn kan korter zijn indien de zone waar het personeelslid naartoe wordt overgeplaatst daarmee akkoord gaat.
   § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op zones of posten van een zone die uitsluitend met beroepspersoneel werken.
   § 3. Het personeelslid komt in aanmerking voor mobiliteit in dezelfde of een lagere graad wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet :
   1° benoemd zijn als vrijwillig personeelslid. De stagiairs komen niet in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking;
   2° desgevallend voldoen aan de woonplaatsverplichting of beschikbaarheidsverplichting zoals bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van één of meerdere posten van de ontvangende zone;
   3° beschikken over een vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed" bij zijn laatste evaluatie";
   4° niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>


Art. 83/4.[1 De mobiliteitsstage duurt drie maanden voor alle graden.
   Ingeval van ziekte van minimum twee weken van de stagiair tijdens de mobiliteitsstage, wordt de mobiliteitsstage verlengd met de duur van de ziekte, die aangetoond wordt met een geneeskundig getuigschrift.]1
  [2 Ingeval van zwangerschap van de stagiair vrijwilliger tijdens de mobiliteitsstage, wordt de stage verlengd met de duur van de zwangerschap en de moederschapsrust, die aangetoond worden met een geneeskundig getuigschrift.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art. 83/5.[1 Voor de mobiliteitsstage van het vrijwillig personeelslid zijn [2 de artikelen 75 tot en met 79 en de artikelen 81 tot en met 83]2 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2018-01-26/18, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art. 83/6. [1 Indien er een akkoord is zoals bedoeld in artikel 24, houdt de benoeming van het vrijwillig personeelslid in de oorspronkelijke zone niet op door de mobiliteit naar de ontvangende zone.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 16, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


HOOFDSTUK 2. - Bevordering door mobiliteit
Art.84. Bevordering door mobiliteit is de overplaatsing van een personeelslid naar een vacant verklaarde betrekking van een hogere graad in een andere zone.
  Bevordering door mobiliteit gebeurt enkel op vrijwillige basis.
  Voor de toepassing van dit hoofdstuk, staan de voor bevordering door mobiliteit toegankelijke beroepsbetrekkingen open voor de beroepspersoneelsleden en staan de voor bevordering door mobiliteit toegankelijke vrijwilligersbetrekkingen open voor de vrijwillige personeelsleden.

Art.85. Slechts bij gebrek aan kandidaten die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen binnen de zone, kan de raad beslissen om de functie open te stellen voor kandidaten van een andere zone.

Art.86.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor bevordering door mobiliteit, wordt een oproep tot kandidaatstelling opgesteld.
  [2 De oproep tot de kandidaten vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proef of proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan, de reserve, de eventuele woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting voor de vrijwillige personeelsleden, een verwijzing naar de functiebeschrijving van de vacante betrekking en of het om een onmiddellijke vacature en/of om de aanleg van een mobiliteitsreserve gaat.]2
  [1 Deze oproep wordt ten minste [2 dertig dagen]2 voor de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen bekendgemaakt op de website van de zone en op de website van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. De oproep tot kandidaatstelling wordt binnen dezelfde termijn ter informatie overgemaakt aan alle andere zones die personeel van dezelfde taalrol tewerkstellen.]1
  Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn ten laatste op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 33, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.87.Het personeelslid komt in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking in hogere graad wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° voor het beroepspersoneelslid zich bevinden in een positie van dienstactiviteit en voor het vrijwillig personeelslid benoemd zijn als dusdanig [2 ...]2. De stagiairs, hetzij beroeps, hetzij vrijwilligers, komen niet in aanmerking voor een mobiliteitsbetrekking;
  2° voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden voor de betreffende graad, vermeld in artikel 56;
  3° beschikken over [1 een vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]1 bij zijn laatste evaluatie;
  [2 4° niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]2
  ----------
  (1)<KB 2016-10-08/06, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 34, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.88. § 1. Voor de via bevordering door mobiliteit vacant verklaarde betrekkingen van sergeant en luitenant zijn de artikelen 57 tot 66 van toepassing.
  De bevorderingsstage, vermeld in artikel 58, begint binnen de drie maanden vanaf de datum van de beslissing. Het begin van de bevorderingsstage kan worden uitgesteld met drie maanden in geval van akkoord tussen de oorspronkelijke zone en de zone van bestemming.
  In de gevallen, vermeld in de artikel 66, keert het personeelslid terug naar zijn oorspronkelijke zone.
  § 2. Voor de via bevordering door mobiliteit vacant verklaarde betrekkingen van korporaal, adjudant, kapitein, majoor en kolonel zijn artikel 57 en de artikelen 73 tot 83 van toepassing.

TITEL 3. - De professionalisering
HOOFDSTUK 1. - Professionalisering in dezelfde zone
Art.89.[1 Professionalisering in dezelfde zone]1 is de overgang van het vrijwillig personeelslid naar een vacant verklaarde betrekking van het beroepspersoneel [2 in dezelfde of een lagere graad]2 en binnen dezelfde zone.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 35, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.90.
  <Opgeheven bij KB 2016-05-09/03, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

Art.91.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor professionalisering [1 in dezelfde of een lagere graad]1, wordt een oproep tot kandidaatstelling opgesteld.
  [2 De oproep tot de kandidaten vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proef of proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan, de reserve, een verwijzing naar de functiebeschrijving van de vacante betrekking en of het om een onmiddellijke vacature en/of om de aanleg van een professionaliseringsreserve gaat.]2
  De oproep tot kandidaatstelling wordt ten minste [2 dertig dagen]2 voor de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen bekendgemaakt in elke post, op de website van de zone en op de website van de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. (ERRATUM, zie B.St. 18-03-2016, p. 18672)
  Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn ten laatste op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 37, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.92.Het vrijwillig personeelslid komt in aanmerking voor professionalisering [4 in dezelfde of een lagere graad]4 wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° benoemd zijn als vrijwillig personeelslid [5 ...]5;
  2° voldoen aan de voorwaarden vermeld in de functiebeschrijving;
  3° [2 over een graadanciënniteit van ten minste twee jaar [5 in dezelfde en/of in een hogere graad]5 beschikken, aanwervingsstage niet inbegrepen;]2
  4° beschikken over [3 een vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed"]3 bij zijn laatste evaluatie;
  [1 5° [6 ...]6
   6° [6 ...]6]1
  [5 7° niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.]5
  [2 In afwijking van het eerste lid, 2°, wanneer de functiebeschrijving als beroepspersoneelslid voorwaarden bevat inzake rijbewijs of brevet van ambulancier die niet vermeld worden in de functiebeschrijving van de vrijwillige kandidaat, moet aan deze voorwaarden voldaan worden ten laatste op het einde van de professionaliseringsstage. In dit geval kan de professionaliseringsstage bedoeld in artikel 95 drie keer verlengd worden met een periode van drie maanden om de stagiair toe te laten te voldoen aan deze nieuwe voorwaarden.]2
  [6 De raad kan beslissen dat als professionaliseringsvoorwaarde voor de graad van sergeant, adjudant en luitenant wordt toegevoegd: het beschikken over één of meer van onderstaande opleidingen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift PREV-1,
   3° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   4° het attest "Leiderschapsvaardigheden". Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.
   De raad kan beslissen dat als professionaliseringsvoorwaarde voor de graad van kapitein, majoor en kolonel wordt toegevoegd: het beschikken over één of meer van onderstaande opleidingen:
   1° het getuigschrift FOROP-1,
   2° het getuigschrift FOROP-2,
   3° het getuigschrift PREV-1,
   4° het getuigschrift PREV-2,
   5° het attest "Competentiemanagement en evaluatie",
   6° het attest "Leiderschapsvaardigheden". Desgevallend wordt dit vermeld in de oproep tot kandidaten.]6
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<KB 2016-05-09/03, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (3)<KB 2016-10-08/06, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>
  (4)<KB 2018-01-26/18, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (5)<KB 2018-01-26/18, art. 38, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (6)<KB 2023-12-14/15, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.93.[1 De raad organiseert het professionaliseringsexamen. Dit vergelijkend examen bestaat uit één of meerdere proeven en test de motivatie, de inzetbaarheid, de beschikbaarheid en de overeenstemming van de kandidaat met de functiebeschrijving. De proeven kunnen eliminerend zijn.
   De raad legt in een reglement de inhoud van het vergelijkend examen en de samenstelling van de examenjury vast.
   De raad kan een professionaliseringsreserve aanleggen waarvan de geldigheidsduur de twee jaar niet overschrijdt. De raad kan de geldigheid van de professionaliseringsreserve maximum twee keer verlengen met twee jaar.
   De jury stelt een rangschikking van de kandidaten op. De raad is gebonden door deze rangschikking voor de toelating tot de professionaliseringsstage en de opname in de professionaliseringsreserve.
   De laureaat opgenomen in een reserve, kan niet aangesteld worden door de raad, zolang hij beschikt over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie zoals bedoeld in [2 artikel 250, tweede lid, 2° tot 4°]2.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 39, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2023-09-12/03, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.94. De beslissing van de raad wordt via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum betekend aan de geselecteerde kandidaat.
  Deze laatste beschikt over veertien kalenderdagen om aan de raad zijn beslissing over het aanvaarden van de betrekking kenbaar te maken via een aangetekende brief via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  De niet-geselecteerde kandidaten worden via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum op de hoogte gebracht. Zij kunnen vragen om het dossier te mogen raadplegen binnen de veertien kalenderdagen vanaf de ontvangst van de beslissing.

Art.95. De geselecteerde kandidaat begint binnen de drie maanden vanaf de ontvangst van de beslissing zijn professionaliseringsstage. Het begin van de professionaliseringsstage kan uitgesteld worden met drie maanden in geval van een akkoord tussen de zone en de kandidaat.
  De professionaliseringsstage duurt drie maanden met uitzondering van de professionaliseringsstage voor de graden sergeant en luitenant, die zes maanden duurt.

Art.96.§ 1. Om de duur van de periode van de professionaliseringsstage te berekenen, worden alle perioden waarin de beroepsstagiair in dienstactiviteit is, in aanmerking genomen.
  § 2. Perioden van afwezigheid gedurende de professionaliseringsstage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het ogenblik dat ze, in één of verschillende malen, [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 overschrijden, zelfs als de beroepsstagiair in dienstactiviteit is.
  Komen voor de berekening van de [1 zesenzeventig prestatie-uren]1 niet in aanmerking, afwezigheden als gevolg van :
  1° de dagen jaarlijks vakantieverlof;
  2° de omstandigheidsverloven;
  3° de uitzonderlijke verloven;
  4° de afwezigheden, voortvloeiend uit de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 40, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.97. De professionaliseringsstage verloopt onder leiding van de functionele meerdere, hierna "stagebegeleider" genoemd, aangewezen door de commandant.

Art.98. De evaluatie heeft tot doel de prestaties van de stagiair te beoordelen in functie van zijn functiebeschrijving.

Art.99.Binnen iedere zone wordt er een stagecommissie gevormd voor de evaluatie van de stagiairs.
  De stagecommissie wordt samengesteld volgens artikel 43, § 1, tweede tot zesde lid en § 2 [1 met dien verstande dat, als er niet voldoende houders zijn van een graad die ten minste gelijk is aan de graad van het betrokken personeelslid, personeelsleden van andere hulpverleningszones, houders van de betreffende graden, in de jury zetelen, na aanduiding door de raad waartoe het betrokken personeelslid behoort.]1.
  De stagebegeleider, vermeld in artikel 97, mag niet zetelen in de commissie.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

Art.100. Op het einde van de professionaliseringsstage maakt de stagebegeleider, na de nodige informatie te hebben ingewonnen en na overleg met de stagiair [...], het stageverslag op. (ERRATUM, zie B.St. 19-04-2017, p. 51901)

Art.101. Het stageverslag stelt voor :
  1° hetzij het personeelslid te benoemen;
  2° hetzij het personeelslid niet te benoemen.
  Het wordt ondertekend door de stagebegeleider en wordt meegedeeld aan de stagiair, die het ondertekent en die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag wordt toegevoegd aan het persoonlijk dossier van de stagiair.

Art.102. Voor de professionaliseringsstage bij de graden van sergeant en luitenant wordt na 3 maanden een tussentijds verslag opgesteld. In het tussentijdse stageverslag wordt de stagiair geëvalueerd door middel van een `voldoende', `te verbeteren' of `onvoldoende' beoordeling. Deze evaluatie wordt gemotiveerd aan de hand van concrete vaststellingen. In dit kader formuleert de stagebegeleider aandachtspunten en reikt mogelijke oplossingen aan.

Art.103. Het verslag wordt aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.

Art.104.Als de stagebegeleider voorstelt om het personeelslid niet te benoemen, kan [1 de stagiair]1 het geval voorleggen aan de stagecommissie, vermeld in artikel 99. De stagiair legt dit voor per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen één maand na de verzending van het voorstel.
  De stagecommissie hoort het personeelslid, alvorens zijn advies te geven. Het personeelslid heeft toegang tot het dossier en verschijnt in eigen persoon, het kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.
  Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, [2 geeft de commissie haar advies]2.
  De commissie spreekt zich uit op grond van het in artikel 100 vermelde verslag, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt.
  Het gemotiveerd advies wordt aan de raad en aan de betrokkene ter kennis gebracht via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, binnen de twee maanden na het verhoor. Bij gebrek aan een advies uitgebracht binnen deze termijn, wordt het advies van de commissie geacht positief te zijn.
  De raad beslist op basis van het verslag van de stagebegeleider en het advies van de stagecommissie, binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het advies. Bij gebrek aan genomen beslissing binnen deze termijn, wordt de stagiair benoemd.
  De beslissing wordt speciaal gemotiveerd indien de raad afwijkt van het advies van de commissie.
  De beslissing wordt aan de betrokkene meegedeeld via een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.105.Als de raad de benoeming van het personeelslid niet bevestigt, neemt het personeelslid zijn functie als vrijwillig personeelslid opnieuw op in de graad die het bekleedde voor de benoeming.
  [1 Het personeelslid wiens benoeming niet bevestigd werd geniet een beëindigingsvergoeding gelijk aan één keer de gemiddelde maandelijkse bezoldiging van tijdens de stage. De diverse premies en toelagen worden niet in rekening gebracht voor berekening van de beëindigingsvergoeding.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 17, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

HOOFDSTUK 2. - Professionalisering in een andere zone
Art.106.Professionalisering in een andere zone is de overgang van het vrijwillig personeelslid naar een vacant verklaarde betrekking van het beroepspersoneel [1 in dezelfde of een lagere graad]1 in een andere zone.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.107.
  <Opgeheven bij KB 2016-05-09/03, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

Art.108.Voor elke betrekking die wordt opengesteld voor professionalisering in een andere zone, wordt een oproep tot kandidaatstelling opgesteld.
  [2 De oproep tot de kandidaten vermeldt de te vervullen voorwaarden en de datum waarop ze vervuld moeten worden, de opgelegde proef of proeven en de inhoud ervan, de uiterste datum voor de kandidaatstelling evenals de praktische modaliteiten voor de indiening ervan, de reserve, een verwijzing naar de functiebeschrijving van de vacante betrekking en of het om een onmiddellijke vacature en/of om de aanleg van een professionaliseringsreserve gaat.]2
  [1 Deze oproep wordt ten minste [2 dertig dagen]2 voor de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen bekendgemaakt op de website van de zone en op de website van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. De oproep tot kandidaatstelling wordt binnen dezelfde termijn ter informatie overgemaakt aan de andere zones die personeel van dezelfde taalrol tewerkstellen.]1
  Worden enkel in aanmerking genomen, de kandidaturen van de personeelsleden die ingediend zijn ten laatste op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 41, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.109. Voor de via professionalisering in een andere zone vacant verklaarde betrekkingen zijn de artikelen 92 tot 105 van toepassing.
  Het begin van de professionaliseringsstage, vermeld in artikel 95, kan worden uitgesteld met drie maanden in geval van akkoord tussen de oorspronkelijke zone en de zone van bestemming.
  In het geval, vermeld in artikel 105, keert het personeelslid terug naar zijn oorspronkelijke zone als vrijwillig personeelslid.

Art. 109/1. [1 Indien het vrijwillig personeelslid kan blijven voldoen aan de woonplaats- of beschikbaarheidsverplichting van de oorspronkelijke zone, houdt zijn benoeming als vrijwilliger in de oorspronkelijke zone niet op door de professionalisering naar de andere zone, op voorwaarde dat betrokkene een cumulaanvraag overeenkomstig artikel 26, § 2, indient bij de andere zone en deze wordt ingewilligd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 18, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


TITEL 4. - De wedertewerkstelling
HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Art.110. Deze titel is van toepassing op de beroepspersoneelsleden.

Art.111. Het personeelslid kan worden wedertewerkgesteld in de volgende twee gevallen :
  1° wanneer het personeelslid medisch ongeschikt verklaard wordt voor de uitoefening van zijn ambt, maar wel geschikt verklaard wordt om een ander ambt uit te oefenen dat verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand;
  2° op eigen verzoek van het personeelslid, dat :
  a) de leeftijd van zesenvijftig jaar bereikt heeft;
  b) beschikt over vijftien jaar anciënniteit als beroepspersoneelslid met een operationele graad en;
  c) deel uitmaakt van het basis- of middenkader of van het hoger kader mits het voornamelijk belast is met een operationeel takenpakket.
  De raad kan andere vormen van wedertewerkstelling binnen de zone bepalen.

Art.112. De raad beslist over de wedertewerkstelling, op advies van de commandant.
  Het personeelslid wordt wedertewerkgesteld in een aangepaste functie, tenzij wanneer dat noch technisch noch objectief mogelijk is of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.

Art.113. De wedertewerkstelling in een betrekking gebeurt met inachtneming van de functiebeschrijving van die betrekking. De raad kan opleggen dat het personeelslid slaagt in een competentieproef en dat een bijscholing, al dan niet voorafgaand aan de wedertewerkstelling, gevolgd wordt.

Art.114.Het personeelslid dat wedertewerkgesteld wordt naar een administratieve dienst, blijft onderworpen aan het administratief statuut bepaald in onderhavig besluit [1 , uitgezonderd artikel 150]1.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.115.Het wedertewerkgestelde personeelslid behoudt zijn rechten inzake weddeschaal totdat hij een voordeligere weddeschaal geniet in de functie waarin hij wedertewerkgesteld is.
  Het personeelslid behoudt zijn aanspraken [1 op voortgang in de weddeschaal]1 en verliest zijn aanspraken op bevordering, vermeld in [1 artikel 52]1. <ERRATUM, zie B.St. 24-11-2015, p. 70161>
  Het recht van het wedertewerkgestelde personeelslid op premies en toelagen wordt bepaald in het koninklijk besluit van 19 april 2014.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.116. De zone kan het wedertewerkgestelde personeelslid vervangen.

HOOFDSTUK 2. - Wedertewerkstelling omwille van medische redenen
Art.117.Voor zover mogelijk dient de raad het personeelslid tijdelijk wedertewerk te stellen, indien het personeelslid tijdelijk medisch ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van zijn functie, maar wel geschikt verklaard wordt om gedurende die periode een ander ambt binnen de zone uit te oefenen dat verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand.
  [1 In de mate van het mogelijke, wordt het personeelslid definitief wedertewerkgesteld door de raad indien hij of zij uit medisch oogpunt definitief ongeschikt verklaard wordt voor de uitoefening van zijn of haar ambt, maar wel geschikt verklaard wordt om een ander ambt in de zone uit te oefenen.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

Art.118. Het personeelslid dat medisch ongeschikt werd verklaard, kan voor de duur van de ongeschiktheid de functie van vrijwillig brandweerman niet uitoefenen.

Art. 118/1. [1 Indien de maatregelen of tewerkstellingsvoorwaarden bepaald door de arbeidsarts in toepassing van de Codex over het welzijn op het werk een verandering van werkregime voorstellen, is de wedertewerkstelling conform artikel 117 mogelijk in een deeltijds werkregime onder de volgende voorwaarden:
   1° de wedertewerkstelling vindt plaats na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig kalenderdagen of na het aflopen van een periode van verminderde prestaties wegens medische redenen zoals bedoeld in artikel 239/1;
   2° de wedertewerkstelling heeft een maximumperiode van twaalf maanden, conform de duur van de maatregelen of tewerkstellingsvoorwaarden bepaald door de arbeidsarts;
   3° verlengingen van ten hoogste twaalf maanden zijn toegestaan, indien de arbeidsarts bij een nieuw onderzoek opnieuw een verandering van werkregime voorstelt;
   4° het personeelslid wordt wedertewerkgesteld in een aangepaste functie voor ten minste 50% van zijn normale prestaties,
   5° de deeltijdse prestaties worden uitgevoerd volgens een spreiding over de week rekening houdend met het advies van de arbeidsarts;
   6° de aangepaste functie is een administratieve functie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


Art. 118/2. [1 De periode die niet gepresteerd wordt omwille van de deeltijdse prestaties bedoeld in artikel 118/1 wordt beschouwd als afwezigheid wegens ziekte zoals bedoeld in artikel 223 en volgende, of als disponibiliteit wegens ziekte overeenkomstig artikel 232 in functie van de situatie van het personeelslid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


Art. 118/3. [1 De deeltijdse prestaties worden opgeschort door:
   1° loopbaanonderbreking;
   2° langdurige afwezigheid wegens persoonlijke redenen.
   De deeltijdse prestaties worden tijdelijk onderbroken tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 21, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>


HOOFDSTUK 3. - Wedertewerkstelling op eigen verzoek
Art.119. Wedertewerkstelling op eigen verzoek, vermeld in artikel 111, 2°, gebeurt in één van volgende stelsels :
  1° lichtere operationele taken als operationeel personeelslid;
  2° administratieve, technische of logistieke taken als administratief personeelslid.

Art.120.Het personeelslid behoudt zijn aanspraken [1 op voortgang in de weddeschaal]1 en verliest zijn aanspraken op bevordering, vermeld in [1 artikel 52]1. <ERRATUM, zie B.St. 24-11-2015, p. 70161>
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 20, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.121. Het personeelslid dient een schriftelijk verzoek in bij de raad en geeft aan in welk stelsel, vermeld in artikel 119, het wenst wedertewerkgesteld te worden.
  De raad beschikt over een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van het verzoek, om het personeelslid desgevallend de functiebeschrijving van de betrekking in wedertewerkstelling en de nodige inlichtingen inzake zijn nieuwe geldelijke statuut schriftelijk te bezorgen.
  Het personeelslid kan, naargelang het hem schikt :
  1° de voorgestelde betrekking aanvaarden;
  2° beslissen zijn betrekking te behouden.

Art.122. Het personeelslid dat wedertewerkgesteld wordt op eigen verzoek is verplicht zijn oppensioenstelling aan te vragen wanneer het de leeftijd bereikt waarop het de voorwaarden voor vervroegd pensioen vervult.

Art.123. De wedertewerkstelling op vrijwillig verzoek kan slechts eenmaal toegekend worden en is definitief, onverminderd de mogelijkheid voor de raad tot het voorzien in een proefperiode en onverminderd de mogelijkheid voor het personeelslid tot het indienen van een aanvraag voor toepassing van het eindeloopbaanregime, vermeld in artikel 125 .

TITEL 5. - Eindeloopbaanregime
Art.124. Deze titel is van toepassing op de beroepspersoneelsleden.

Art.125.§ 1. Het beroepspersoneelslid dat voldoet aan de volgende voorwaarden, kan [1 ten vroegste één jaar hieraan voorafgaand]1 bij de raad een aanvraag voor toepassing van het eindeloopbaanregime indienen :
  1° de leeftijd hebben van ten minste :
  a) achtenvijftig jaar voor een eindeloopbaanregime dat ingaat in 2016 of later;
  b) zevenenvijftig en een half jaar voor een eindeloopbaanregime dat ingaat in 2015;
  2° ten minste vijfentwintig jaar aanneembare dienstjaren tellen voor de opening van het recht op pensioen in de openbare sector, met uitsluiting van de bonificaties voor studies en van andere periodes die voor de vaststelling van de wedde in aanmerking worden genomen, waarvan ten minste vijftien jaar als beroepspersoneelslid met een operationele graad;
  3° op het einde van eindeloopbaanregime, dat een maximale duurtijd van vier jaar heeft, voldoen aan de voorwaarden om aanspraak te maken op vervroegd pensioen, vermeld in artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering van de pensioenregelingen.
  § 2. De raad neemt een beslissing binnen de termijn van [1 zes]1 maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 42, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.126. De raad bepaalt, na advies van de eindeloopbaancommissie, een lichtere, aangepaste betrekking waarin het betrokken personeelslid tewerkgesteld wordt. Het betrokken personeelslid moet de betrekking aanvaarden of zijn huidige betrekking behouden.
  Onder lichtere, aangepaste betrekking moet begrepen worden een betrekking van operationele, administratieve, technische of logistieke aard die aangepast is aan het profiel en de mogelijkheden van het betrokken personeelslid.
  De Minister stelt een lijst op met lichtere, aangepaste betrekkingen.

Art.127. De eindeloopbaancommissie bestaat uit ten hoogste zes leden en is op paritaire wijze samengesteld met vertegenwoordigers van de werkgever en vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties in de zone.
  De vertegenwoordigers van de werkgever betreffen ten minste de commandant of zijn afgevaardigde.
  De eindeloopbaancommissie hoort de aanvrager.
  De eindeloopbaancommissie houdt in haar advies rekening met de functiebeschrijving van de lichtere, aangepaste betrekking en met het profiel en de mogelijkheden van het personeelslid.
  De commissie kan slechts een beslissing nemen indien de meerderheid van zijn leden aanwezig is en beslist bij geheime stemming en bij gewone meerderheid van de stemmen.

Art.128. Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een lichtere, aangepaste betrekking behoudt zijn rechten op zijn weddeschaal.
  Het recht van het personeelslid tewerkgesteld in een lichtere, aangepaste betrekking, op premies en toelagen wordt bepaald in het koninklijk besluit van 19 april 2014.

Art.129. Het personeelslid dat tewerkgesteld is in een lichtere, aangepaste betrekking, is verplicht zijn oppensioenstelling aan te vragen wanneer het de leeftijd bereikt waarop het de voorwaarden voor vervroegd pensioen vervult.

Art.130. De zone kan het personeelslid dat tewerkgesteld is in een lichtere, aangepaste betrekking vervangen.

Art.131. Ingeval de eindeloopbaancommissie in haar advies geen aangepaste, lichtere betrekking voorstelt, en ingeval de raad vaststelt dat het niet mogelijk is een aangepaste, lichtere betrekking te bepalen, kent de raad een verlof voorafgaand aan het pensioen toe aan het personeelslid.

Art.132. Het verlof voorafgaand aan het pensioen vangt aan op de eerste dag van een kalendermaand.

Art.133. Het personeelslid is met verlof voorafgaand aan het pensioen tot en met de eerste dag van de maand waarin het voldoet aan de voorwaarden voor het nemen van het vervroegd pensioen overeenkomstig artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering van de pensioenregelingen.
  De periode van voorafgaand verlof wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld.
  Het personeelslid dat in voorafgaand verlof wordt gesteld, is verplicht zijn oppensioenstelling aan te vragen wanneer het de leeftijd bereikt waarop het de voorwaarden voor vervroegd pensioen vervult.

Art.134.Het personeelslid met verlof voorafgaand aan de pensionering ontvangt een wachtgeld gelijk aan 75 % van zijn laatste activiteitswedde.
  Onder laatste activiteitswedde wordt verstaan het over de laatste vijf jaar berekende gemiddelde van de toegekende jaarwedde voor volledige prestaties en van de ontvangen premie voor operationaliteit en onregelmatige prestaties, vermeld in artikel 25 van het koninklijk besluit van 19 april 2014. [1 Onder de toegekende jaarwedde en ontvangen premie voor operationaliteit en onregelmatige prestaties moet desgevallend begrepen worden de ontvangen vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door een arbeidsongeval of een ander vervangingsinkomen of wachtgeld.
   Onder ontvangen premie voor operationaliteit en onregelmatige prestaties vermeld in artikel 25 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 wordt niet begrepen de premie voor operationaliteit en onregelmatige prestaties ontvangen voor de bijkomende uren bedoeld in artikel 7 van de wet van 19 april 2014 tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.]1
  Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage worden volgens de proporties, vermeld in het eerste lid, toegekend.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 43, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.135. De zone kan het personeelslid dat in verlof voorafgaand aan het pensioen is vervangen.

Art.136. § 1. De personeelsleden die het in het artikel 131 vermelde verlof nemen, mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen, met dien verstande dat, indien de inkomsten uit de beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie, bepaald bij de artikelen 76, 80 en 84 tot en met 89 van de programmawet van 28 juni 2013, overschrijden, het wachtgeld wordt verminderd of geschorst op dezelfde wijze als het rustpensioen.
  De voorafgaande toelating verloopt volgens de procedure bepaald in de artikelen 27 tot en met 33.
  § 2. Het personeelslid dat het verlof, vermeld in artikel 131, geniet, mag de functie van vrijwillig brandweerman niet uitoefenen.

TITEL 6. - Uitoefening van een hoger ambt
Art.137. Voor de toepassing van deze titel wordt onder hoger ambt verstaan : elk ambt, binnen de zone, dat overeenstemt met een betrekking van een graad die hoger is aan die waarmee het personeelslid is bekleed.

Art.138. Het feit alleen dat een betrekking vacant is of tijdelijk niet door haar titularis waargenomen wordt, is geen voldoende reden om die betrekking voorlopig te verlenen. De hoogdringendheid en de nood om erin te voorzien, moet worden vastgesteld.

Art.139. Alleen een personeelslid dat voldoet aan de vereiste voorwaarden om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad te worden benoemd, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld.
  Bij gebrek aan een personeelslid dat de vereiste voorwaarden vervult om tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad benoemd te worden, kan een ander personeelslid bij een met redenen omklede aanstellingsakte voor het uitoefenen van dat ambt aangesteld worden.

Art.140. Een aanstelling voor het uitoefenen van een hoger ambt in een vacante betrekking kan slechts geschieden op voorwaarde dat de procedure tot toekenning van die betrekking wordt ingezet.

Art.141. De uitoefening van een hoger ambt wordt toevertrouwd aan het personeelslid dat rekening houdend met de functiebeschrijving het meest geschikt bevonden wordt om in de onmiddellijke behoeften van de dienst te voorzien.

Art.142. De aanstelling geschiedt door de raad op grond van een met redenen omkleed voorstel door de commandant.

Art.143. § 1. Een vacante of een tijdelijk niet waargenomen betrekking mag voor maximaal zes maanden vervuld worden door een aanstelling voor het uitoefenen van een hoger ambt.
  § 2. Indien de betrekking niet vacant is, kan de in paragraaf 1 bepaalde termijn verlengd worden, naargelang de behoeften van de dienst, met periodes van maximum zes maanden.
  § 3. Indien de betrekking vacant is, kan de in paragraaf 1 bepaalde termijn verlengd worden nadat de raad vastgesteld heeft dat de procedure tot toekenning loopt.
  § 4. De akte tot aanstelling of verlenging vermeldt :
  1° dat de betrekking waarop de aanstelling of de verlenging slaat een vacante betrekking dan wel een tijdelijk niet waargenomen betrekking is;
  2° de naam van de laatste titularis van de betrekking indien zij vacant is of de naam van de titularis van de betrekking indien zij tijdelijk niet wordt waargenomen;
  3° desgevallend de datum vanaf dewelke de procedure tot definitieve toekenning van de betrekking loopt;
  4° de noodzaak om over te gaan tot het verlenen van een hoger ambt;
  5° de motivering van de keuze van de aangeduide persoon.

Art.144. Het personeelslid dat met een hoger ambt is belast, oefent alle aan dat ambt verbonden prerogatieven uit.

Art.145.Het uitoefenen van een hoger ambt verleent geen aanspraak op benoeming in de graad van dat ambt.
  Indien het personeelslid evenwel wordt bevorderd tot de graad die overeenstemt met de betrekking die het zonder onderbreking heeft waargenomen en indien het voor deze betrekking wordt aangewezen, begint zijn [1 graadanciënniteit]1 te lopen op de datum vanaf dewelke het die betrekking ononderbroken waarneemt. Deze datum mag niet teruggaan tot vóór de datum waarop het personeelslid alle vereisten heeft vervuld om bevorderd te worden tot de graad van de betrekking waarvoor het is aangewezen, noch tot vóór de datum waarop die betrekking vacant werd.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 22, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.146.De artikelen 138, 140, 141, 143 [1 , 144 en 147]1 zijn van toepassing op de functie van commandant.
  De aanstelling geschiedt door de raad op voorstel van het college en verleent geen aanspraak op een aanduiding als mandataris.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

Art.147. De aanstelling voor het uitoefenen van hogere functies eindigt ambtshalve en, volgens het geval, op de datum waarop de houder van de betrekking zijn functie hervat of op de datum waarop de benoeming of de aanstelling van de titularis van de vacant verklaarde betrekking of mandaatfunctie uitwerking krijgt.

BOEK 6. - De opleiding
Art.148. De inhoud van de opleidingen van het personeelslid wordt door Ons bepaald na overleg in de Ministerraad.

Art.149. De opleidingsuren vormen in elk opzicht een dienstactiviteit, gerekend in arbeidsuren of in diensturen.

Art.150.[1 § 1. [3 Het personeelslid volgt minimaal 120 uur voortgezette opleiding per vijf jaar om zijn vroeger verworven competenties te behouden en reactief aan te passen en om proactief nieuwe technieken en competenties aan te leren zodat de huidig uitgeoefende functie op efficiënte wijze kan blijven uitgeoefend worden, onverminderd de opleidingsverplichtingen van boek I, titel 2, van de codex over het welzijn op het werk.]3
   In afwijking van het eerste lid volgt het personeelslid minimaal :
   1° in 2015 en 2016 samen : zes uren voortgezette opleiding;
   2° in 2017 : twaalf uren voortgezette opleiding;
   3° in 2018 : achttien uren voortgezette opleiding.
  [4 In afwijking van het eerste lid bestaat er, ten gevolge van de "Coronavirus COVID-19"-epidemie, geen verplichting om voortgezette opleiding te volgen in 2020. Het minimaal aantal uren voortgezette uren dat moet gevolgd worden per vijf jaar wordt verminderd in verhouding tot de tewerkstelling van het personeelslid in het jaar 2020.]4
  [5 In afwijking van het eerste lid bestaat er, ten gevolge van de "Coronavirus COVID-19"-epidemie, geen verplichting om voortgezette opleiding te volgen in de eerste zes maanden van 2021. Het minimaal aantal uren voortgezette opleiding dat moet gevolgd worden per vijf jaar wordt verminderd in verhouding tot de tewerkstelling van het personeelslid in het jaar 2021.
   In afwijking van het eerste lid kan de Minister het aantal uren verplichte voortgezette opleiding verminderen omwille van uitzonderlijke omstandigheden. De uitzonderlijke omstandigheden kunnen enkel aanvaard worden in geval van afkondiging van een provinciale of federale fase, bedoeld in hoofdstuk V, Afdeling II, van het koninklijk besluit van 22 mei 2019 betreffende de noodplanning en het beheer van noodsituaties op het gemeentelijk en provinciaal niveau en betreffende de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen. De Minister kan beslissen om de vermindering te beperken tot één of meer hulpverleningszones in functie van de omvang van de uitzonderlijke omstandigheden.]5 [6 Het geven van voortgezette opleiding, in de eigen of een andere zone of in een opleidingscentrum, wordt beschouwd als arbeidstijd in de zin van artikel 3, 4°, van de Wet van 19 april 2014 tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp voor de beroepspersoneelsleden, of diensttijd in de zin van artikel 174, 1°, van dit besluit voor de vrijwillige personeelsleden, onder de voorwaarde van het sluiten van een overeenkomst tussen de zone, het opleidingscentrum en de instructeur.]6
  [2 Het personeelslid dat in een andere zone als beroeps- of vrijwillig personeelslid behorend tot hetzelfde kader, uren voortgezette opleiding volgt, kan aan de commandant of zijn afgevaardigde, vrijstelling vragen voor de reeds gevolgde uren voortgezette opleiding. De beslissing van de commandant of zijn afgevaardigde wordt overgemaakt aan het personeelslid binnen de dertig dagen volgend op de indiening van de aanvraag.]2
   De voortgezette opleiding wordt georganiseerd door een opleidingscentrum voor de civiele veiligheid. Deze uren kunnen, in de mate van het mogelijke, gegeven worden in de zone.
  [2 § 1/1. [3 In afwijking van paragraaf 1, wordt bij een afwezigheid van het personeelslid van in totaal minstens achttien maanden, de periode van vijf jaar bedoeld in § 1, eerste lid, verlengd met de duur van de afwezigheid. Voor de berekening van deze afwezigheid komen in aanmerking: de verloven en afwezigheden bedoeld in de artikelen 207 tot en met 246, evenals de voltijdse detacheringen.]3]2
   § 2. Het personeelslid volgt jaarlijks minimaal vierentwintig uur permanente opleiding. De organisatie en het aantal uren van deze opleiding worden bepaald door de zoneraad.
   Dit aantal wordt vastgelegd onafhankelijk van het aantal uren voortgezette opleiding. De permanente opleiding wordt georganiseerd in functie van de personeelsbezetting, de spreiding van de middelen en het resultaat van de zonale risicoanalyse.]1
  [4 In afwijking van het eerste lid bestaat er, ten gevolge van de "Coronavirus COVID-19"-epidemie, geen verplichting om permanente opleiding te volgen in 2020.]4
  [2 § 3. In afwijking van paragraaf 2, wordt de duur van de permanente opleiding van het personeelslid dat tijdens een jaar gedurende minimaal zes maanden afwezig is verminderd met één twaalfde per volledige maand afwezigheid. Voor de berekening van deze afwezigheid komen in aanmerking : de verloven en afwezigheden bedoeld in de artikelen 207 tot en met 246, evenals de voltijdse detacheringen. Na de afwezigheidsperiode volgt het personeelslid een aan de functie aangepaste permanente opleiding, die wordt afgesloten met een operationaliteitstest. Na het slagen in de operationaliteitstest kan het personeelslid opnieuw ingezet worden voor interventies.]2
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015> <Erratum, zie B.St. 02-02-2016, p. 7595>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 44, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<KB 2019-04-13/13, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (4)<KB 2021-08-14/20, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<KB 2022-04-28/18, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 25-06-2022>
  (6)<KB 2022-06-21/07, art. 23, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.151.De aanvraag om een opleiding te volgen wordt schriftelijk ingediend door het personeelslid.
  De gemotiveerde beslissing om de aanvraag te aanvaarden of te weigeren wordt door de commandant of zijn afgevaardigde aan het personeelslid overgemaakt binnen de dertig dagen volgend op de indiening van de aanvraag.
  De verplaatsing tussen de kazerne en de plaats waar de opleiding gegeven wordt, wordt [3 ...]3 gelijkgesteld met dienstactiviteit.
  [1 De beslissing tot weigering die betrekking heeft op uren voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150, eerste lid, wordt in het bijzonder gemotiveerd en wordt vergezeld van een voorstel voor een andere voortgezette opleiding.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 45, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2020-12-13/06, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 17-01-2021>

BOEK 7. - De evaluatie
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art.152. De evaluatie heeft tot doel de communicatie tussen de geëvalueerde en de evaluator te stimuleren, de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid te bevorderen en de doelstellingen van de dienst te bereiken.

Art.153.Het personeelslid wordt geëvalueerd door een functionele meerdere [1 houder van het attest "Competentiemanagement en evaluatie"]1, die aangewezen wordt door de commandant.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 24, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.154.De evaluatie gebeurt op basis van een individueel evaluatiedossier.
  Dit dossier bevat met name :
  1° de functiebeschrijving, vastgesteld door de Minister op voorstel [1 ...]1, vermeld in artikel 175 van de wet van 15 mei 2007;
  2° het verslag van het functiegesprek, vermeld in artikel 158;
  3° de documenten betreffende de vaststellingen en de gunstige of ongunstige beoordelingen, vermeld in artikel 159;
  4° het verslag van het evaluatiegesprek, vermeld in artikel 163.
  Het personeelslid kan zijn dossier raadplegen en krijgt, op zijn vraag, een kopie.
  ----------
  (1)<KB 2023-09-28/05, art. 28, 013; Inwerkingtreding : 01-11-2023>

Art.155. Dit boek is niet van toepassing op de commandant en de stagiairs.

TITEL 2. - Het verloop van de evaluatie
Art.156. De evaluatieperiode van het personeelslid is de periode tussen het functiegesprek en het evaluatiegesprek.

Art.157. In het begin van elke evaluatieperiode vindt een functiegesprek plaats tussen het personeelslid en de functionele meerdere. Het functiegesprek heeft betrekking op de te bereiken doelstellingen en de elementen waarop het personeelslid zal worden geëvalueerd op basis van de functiebeschrijving.

Art.158. Binnen de veertien kalenderdagen na het functiegesprek stelt de functionele meerdere hiervan een verslag op. Dit verslag kan door het personeelslid, die eventueel opmerkingen kan maken, getekend worden voor ontvangst.

Art.159. In de loop van elke evaluatieperiode kan de functionele meerdere gunstige of ongunstige vaststellingen en beoordelingen op basis van de doelstellingen en evaluatiecriteria vastgelegd in artikel 157 tijdens het functiegesprek aan het evaluatiedossier toevoegen.
  Deze vaststellingen worden ter kennis gebracht van het personeelslid, dat er zijn eventuele bemerkingen kan aan toevoegen.
  Het personeelslid kan documenten met een beoordeling betreffende de uitvoering van zijn werk aan zijn evaluatiedossier toe voegen.

Art.160. Op vraag van de geëvalueerde of de evaluator, vindt er in de loop van de evaluatieperiode een functioneringsgesprek plaats tussen de geëvalueerde en de evaluator.
  Tijdens het functioneringsgesprek kunnen aan bod komen :
  1° oplossingen voor problemen betreffende het functioneren van de geëvalueerde;
  2° oplossingen voor problemen die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken; deze kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en het functioneren van de dienst en de begeleiding door de chef als op externe factoren;
  3° de ontwikkeling van het personeelslid binnen zijn huidige functie;
  4° de loopbaanperspectieven en loopbaanverwachtingen van het personeelslid en de ontwikkeling van competenties die hiervoor wenselijk zijn.
  Ter gelegenheid van dit gesprek kunnen aanpassingen aangebracht worden aan de te bereiken doelstellingen.

Art.161.Op het einde van elke evaluatieperiode heeft de functionele meerdere een evaluatiegesprek met het personeelslid.
  Het evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en vindt plaats op basis [1 van evaluatiecriteria bepaald in een evaluatieverslag waarvan het model is opgenomen in bijlage 4]1.
  Het personeelslid evaluator wordt ook beoordeeld op zijn wijze van evalueren.
  ----------
  (1)<KB 2016-10-08/06, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>

Art.162.[1 § 1. Het evaluatiegesprek vindt voor de eerste keer plaats minimaal achttien maanden en maximaal vierentwintig maanden na de benoeming van het personeelslid. Vervolgens vindt dit gesprek plaats hetzij na minimaal achttien maanden en maximaal vierentwintig maanden vanaf de laatste evaluatie in geval van een vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed", hetzij na minimaal negen maanden en maximaal twaalf maanden vanaf de laatste evaluatie in geval van een vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende".
   § 2. Indien het personeelslid meer dan de helft van de minimale evaluatieperiode, zoals bepaald in paragraaf 1, afwezig is, stelt de functionele meerdere vast dat er geen evaluatie kan gedaan worden. Het personeelslid behoudt het resultaat van zijn vorige evaluatie voor deze periode. Binnen de maand volgend op de terugkeer op het werk van het personeelslid wordt een nieuw functiegesprek georganiseerd.]1 [2 Indien het resultaat van de vorige evaluatie "onvoldoende" was, wordt de in de artikelen 169 en 302 eerste lid, 3°, bedoelde periode van drie jaar opgeschort gedurende de duur van de afwezigheid.]2
  ----------
  (1)<KB 2016-10-08/06, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 46, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.163.Binnen de veertien kalenderdagen na het evaluatiegesprek stelt de functionele meerdere een evaluatieverslag op en kent [1 de vermelding "zeer goed", "goed", "voldoende"]1, "te verbeteren" of " onvoldoende " toe, voorzien van een motivering. Dit verslag kan door het geëvalueerde personeelslid, die eventueel opmerkingen kan maken, worden getekend voor ontvangst.
  ----------
  (1)<KB 2016-10-08/06, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>

Art.164. Op het einde van het evaluatiegesprek vindt een nieuw functiegesprek plaats over de volgende evaluatieperiode in overeenstemming met artikel 157.

TITEL 3. - De beroepsprocedure
Art.165. Het personeelslid kan binnen een termijn van tien werkdagen, vanaf de betekening van het evaluatieverslag, beroep indienen per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum bij de evaluatiecommissie. Dit beroep heeft opschortende werking.

Art.166. De evaluatiecommissie is paritair samengesteld met :
  1° een afgevaardigde per representatieve syndicale organisatie van de zone;
  2° de commandant en de door de raad aangeduide personeelsleden, houders van een graad die ten minste gelijk is aan de graad van het betrokken personeelslid.
  Geen enkel lid van de commissie mag de echtgenoot, de ouder of een bloedverwant tot en met de derde graad zijn van het personeelslid.
  Als er niet voldoende houders zijn van een graad die ten minste gelijk is aan de graad van het betrokken personeelslid, zetelen personeelsleden van andere hulpverleningszones, houders van de betreffende graden, in de commissie, na aanduiding door de raad waartoe het betrokken personeelslid behoort.
  De functionele meerdere, vermeld in artikel 153, mag niet zetelen in de commissie.
  De commandant is voorzitter.
  Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art.167. De commissie geeft een gemotiveerd advies binnen de twee maanden volgend op het indienen van het beroep.
  Binnen de twee maanden na ontvangst van het advies bevestigt de raad, op basis van dit advies, de evaluatie van de functionele meerdere of kent zij een van de andere vermeldingen vermeld in artikel 163 toe.
  De beslissing van de raad die afwijkt van het advies van de commissie moet met bijzondere redenen worden omkleed.
  Wanneer de commissie geen advies gegeven heeft binnen de termijn vermeld in het eerste lid, beslist de raad binnen de twee maanden volgend op het verstrijken van deze termijn.
  De commandant neemt niet deel aan de beraadslagingen van de raad wanneer deze ertoe gebracht wordt om dergelijke uitspraak te doen.

Art.168. Het personeelslid heeft toegang tot het dossier en wordt op eigen verzoek of wanneer de evaluatiecommissie dit nodig acht, gehoord. Het personeelslid kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. Deze persoon maakt geen deel uit van de commissie.
  Indien, hoewel hij het zelf gevraagd heeft, het personeelslid of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, geeft de commissie haar advies.
  Zelfs indien het personeelslid een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt, geeft de commissie advies.

TITEL 4. - Gevolgen van de vermelding " onvoldoende "
Art.169. Indien het personeelslid twee " onvoldoende " vermeldingen krijgt in een periode van drie jaar, spreekt de raad zijn ambtshalve ontslag uit.

Art.170. Binnen de tien werkdagen volgend op de datum van kennisname van de beslissing van de raad, kan het personeelslid dat van ambtswege werd ontslagen een beroep indienen bij een federale onafhankelijke en paritair samengestelde beroepskamer bij de FOD Binnenlandse Zaken.

TITEL 5. - De beroepskamer
Art.171.De beroepskamer spreekt zich uit over de beroepen tegen de evaluaties als vermeld in artikel 169 en de [maatregelen] uitgesproken overeenkomstig [2 de artikelen 259 en 261]2. [1 Het beroep is schorsend.]1 <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  [2 De beroepskamer spreekt zich uit over de beroepen tegen de schorsing in het belang van de dienst uitgesproken overeenkomstig artikel 295. Het beroep is niet schorsend.]2
  ----------
  (1)<KB 2016-10-03/04, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2023-09-12/03, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.172.[1 De beroepskamer heeft een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. De taal van het verzoekschrift bepaalt voor welke afdeling het personeelslid verschijnt.
   De Duitstalige personeelsleden verschijnen voor de afdeling van de kamer waarvan de voorzitter de Duitse taal beheerst. Indien geen van beide voorzitters de Duitse taal beheerst, zal de beroepskamer beroep doen op een tolk. In dat geval zal het personeelslid verschijnen voor de afdeling van zijn keuze.
   Elke afdeling bestaat uit de volgende leden : ]1
  1° [2 een voorzitter, zittende magistraat of ere-magistraat of emeritus magistraat van de rechterlijke orde]2;
  2° een bijzitter, lid van de organen van de zone, aangewezen door de voorzitter van de raad;
  3° een bijzitter, aangewezen door de representatieve syndicale organisaties.
  ----------
  (1)<KB 2016-10-03/04, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 47, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.173.[1 Twee plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Franstalige en de Nederlandstalige afdeling wanneer de voorzitter verhinderd is. Ook voor de bijzitters worden plaatsvervangers aangeduid. De plaatsvervangers worden op dezelfde manier aangewezen als de gewone leden.
   De voorzitter wordt benoemd door de Minister.
   De voorzitter van een afdeling van de beroepskamer is onafhankelijk. Hij licht de minister in over elk feit dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang kan brengen.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-10-03/04, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>

Art. 173/1. [1 De beroepskamer kan enkel geldig beraadslagen wanneer de voorzitter en de twee bijzitters die worden voorzien in artikel 172, 2° en 3° aanwezig zijn op de zitting.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>

Art. 173/2. [1 De zitting van de beroepskamer moet plaatsvinden binnen de 6 weken nadat de zaak bij haar aanhangig werd gemaakt.
  De beroepskamer controleert eerst de ontvankelijkheid van het beroep en oordeelt daarna over de gegrondheid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>

Art. 173/3.[1 Het personeelslid verschijnt persoonlijk voor de beroepskamer. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De persoon die het personeelslid bijstaat, mag op geen enkele manier deel uitmaken van de beroepskamer.]1
  [2 Het personeelslid kan beslissen om zich te laten vertegenwoordigen en om niet persoonlijk deel te nemen aan de beroepskamer. Zijn vertegenwoordiger zal de beroepskamer hiervan op de hoogte moeten brengen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2023-09-12/03, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 173/4.[1 Het personeelslid heeft het recht om één of beide bijzitters te wraken. Dit recht kan slechts eenmaal tijdens een zelfde zaak worden uitgeoefend.
  Het personeelslid kan niet tegelijk een effectieve en een plaatsvervangende bijzitter wraken die dezelfde organisatie vertegenwoordigen.
  [3 Indien het personeelslid een of beide bijzitters wil wraken, stuurt hij een schriftelijke motivering hiervoor aan de beroepskamer binnen een termijn van zeven dagen vanaf de ontvangst van het schrijven dat de gegevens van de bijzitters meedeelt. Wanneer de hiervoor bepaalde termijn van zeven dagen is verstreken, wordt het personeelslid geacht af te zien van zijn recht om een bijzitter te wraken.]3
  De voorzitter kan ook een bijzitter wraken indien hij meent dat de onpartijdigheid van de bijzitter in het gedrang komt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 48, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2023-09-12/03, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 173/5. [1 De beroepskamer kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen of deskundigen horen. Dit verhoor moet gebeuren in aanwezigheid van alle partijen die werden opgeroepen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>

Art. 173/6.[1 [2 De beroepskamer beslist definitief binnen de zes weken na de laatste zitting. De beslissing van de beroepskamer vervangt de beslissing waartegen beroep werd aangetekend.]2
  De beslissing van de beroepskamer wordt [2 binnen een termijn van veertien dagen]2 via aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum verstuurd aan het personeelslid, de voorzitter van de zoneraad en de Minister.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2023-09-12/03, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 173/7.[1 Wanneer het personeelslid of de persoon die hem bijstaat [2 of hem vertegenwoordigt,]2 niet verschijnt op de zitting, terwijl zij behoorlijk werden opgeroepen en geen geldige reden hebben opgegeven voor hun afwezigheid, wordt de zaak beschouwd als niet meer aanhangig en wordt het verzoek onontvankelijk verklaard.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2023-09-12/03, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 173/8. [1 Het ambt van voorzitter of bijzitter in de beroepskamer eindigt:
  1° wanneer een voorzitter of bijzitter zijn ontslag aanbiedt aan de Minister;
  2° wanneer de organisatie die de bijzitter vertegenwoordigt een andere persoon voor deze taak aanduidt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>

Art. 173/9.[1 De Minister stelt het huishoudelijk reglement van de beroepskamer op.]1
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 49, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art. 173/10.[2 Aan de voorzitter wordt een presentiegeld toegekend van 150 euro per zitting.]2
   [1 De voorzitter en de bijzitters ontvangen een vergoeding voor reis- en verblijfskosten volgens de reglementering voor de federale rijksambtenaren. Zij worden, voor de toepassing van dit artikel, gelijkgesteld met de federale rijksambtenaren van niveau A.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-10-03/04, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-10-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 50, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

BOEK 8. - Organisatie van de diensttijd van de vrijwillige personeelsleden
TITEL 1. - Algemeen
Art.174.Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :
  1° diensttijd : de uren die een vrijwillig personeelslid presteert, verdeeld in [1 zes]1 categorieën :
  - interventies;
  - brandvoorkoming;
  - oefeningen en opleidingen;
  - onderhouds- en administratieve taken;
  - wachtdiensten in de kazerne;
  [1 - deelname aan het bevorderingsexamen.]1
  2° rust : de tijd die geen diensttijd is;
  3° wachtdienst in de kazerne : een periode waarin het vrijwillige personeelslid verplicht is op de arbeidsplaats aanwezig te zijn. Deze periode wordt volledig als diensttijd aangerekend;
  4° oproepbaarheidsdienst : een periode waarin het vrijwillige personeelslid, zonder in de kazerne te moeten zijn, zich beschikbaar verklaart om gevolg te geven aan een oproep voor een interventie. Enkel de periode van de interventie wordt als diensttijd aangerekend.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 51, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.175. De artikelen 176, 178 en 180 zijn niet van toepassing op de vrijwillige personeelsleden met de graad van majoor en kolonel.

TITEL 2. - Dienst- en rusttijden
Art.176. § 1. De commandant of zijn afgevaardigde organiseert de dienst zodanig dat de diensttijd maximaal vierentwintig uren per week bedraagt berekend over een referentieperiode van twaalf maanden.
  § 2. De duur van elke werkperiode mag nooit vierentwintig uren overschrijden, behoudens voor het verrichten van :
  - dringende interventies om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval;
  - dringende interventies die door een onvoorziene noodzakelijkheid worden vereist.
  Deze overschrijdingen worden binnen de veertien dagen gecompenseerd met een even lange periode waarin het vrijwillige personeelslid geen oproepbaarheidsdienst kan uitoefenen.
  In het geval van dergelijke overschrijdingen worden alle maatregelen genomen om zo snel mogelijk het vrijwillige personeelslid te vervangen.
  § 3. Elke dienstprestatie waarvan de duur tussen twaalf uren en vierentwintig uren bedraagt moet worden gevolgd door een rustperiode van minimum twaalf opeenvolgende uren.

Art.177. § 1. De minimale beschikbaarheden voor de diensttijd van het vrijwillige personeelslid en de modaliteiten waaronder hij wordt opgeroepen en terugkeert naar de post worden vastgelegd in een huishoudelijk reglement.
  § 2. De commandant of zijn afgevaardigde vult in overleg met het vrijwillige personeelslid zijn beschikbaarheden voor de diensttijd in, overeenkomstig het in paragraaf 1 vermelde reglement.

Art.178. Wanneer de arbeidstijd per dag meer dan zes uur bedraagt, wordt een half uur pauze toegekend, met uitzondering van de interventies waar uit hun aard blijkt dat een pauze onmogelijk is. Bij dergelijke interventies neemt het vrijwillige personeelslid de pauze na afloop van de interventie.
  Tijdens deze pauze blijft het vrijwillige personeelslid beschikbaar om gevolg te geven aan een oproep voor interventie.
  De precieze modaliteiten van de pauze worden opgenomen in het huishoudelijk reglement.
  De duur van de pauze wordt mee in rekening genomen voor de berekening van de vergoeding van de prestaties.

Art.179. De diensttijd kan worden vervuld gedurende alle dagen van de week en alle uren van de dag.

Art.180.Per periode van zeven dagen, wordt minstens een ononderbroken periode van zesendertig uren rust toegekend.
  Van het eerste lid kan worden afgeweken op voorwaarde dat gelijkwaardige periodes van inhaalrust toegekend worden in de loop van de veertien volgende dagen.
  [1 Bovendien, indien objectieve, technische of arbeidsorganisatorische omstandigheden dit rechtvaardigen, kan voor een minimumrusttijd van vierentwintig uren worden gekozen.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 26, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

BOEK 9. - De administratieve standen, de afwezigheden en de verloven
TITEL 1. - Bepalingen voor de leden van het beroepspersoneel
HOOFDSTUK 1. - Administratieve standen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.181. Het beroepspersoneelslid bevindt zich in één van de volgende standen :
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° disponibiliteit.
  Voor de bepaling van zijn administratieve stand, wordt het beroepspersoneelslid steeds geacht in dienstactiviteit te zijn, tenzij een uitdrukkelijke bepaling hem van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve stand plaatst.

Art.182.Zijn niet van toepassing op de stagiairs, de bepalingen met betrekking tot :
  1° het verlof voor stage, vermeld in artikel 209;
  2° het verlof voor opdracht van algemeen belang, vermeld in artikel 210;
  3° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden, vermeld in artikel 240;
  4° het verlof voor loopbaanonderbreking, vermeld in artikel 217, § 1, uitgezonderd de loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen, voor het bijstaan van of het verstrekken van verzorging aan een ziek familielid [2 , voor mantelzorg]2 en voor ouderschapsverlof;
  [1 5° verminderde prestaties wegens medische redenen;]1
  [3 6° deeltijdse prestaties in het kader van een wedertewerkstelling om medische redenen.]3
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 52, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 25,1°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (3)<KB 2022-06-21/07, art. 25,2°, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.183. Voor de toepassing van deze titel worden gelijkgesteld :
  1° met het huwelijk, het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door twee personen van verschillend of gelijk geslacht die samenleven als koppel;
  2° met de echtgenoot van het beroepspersoneelslid, de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het beroepspersoneelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
  3° met de echtgenote van het beroepspersoneelslid, de persoon, van verschillend of gelijk geslacht, met wie het beroepspersoneelslid samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats;
  4° met de vader, de persoon van het vrouwelijk of mannelijk geslacht getrouwd met de moeder of die met haar samenleeft als koppel op dezelfde woonplaats.

Afdeling 2. - Dienstactiviteit
Art.184.Tenzij anders bepaald, heeft het beroepspersoneelslid in dienstactiviteit recht op wedde en op verhoging in zijn weddeschaal. Het kan zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad [1 of in weddenschaal]1 en op toekenning van een mandaat doen gelden.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 26, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.185. De deelname van het beroepspersoneelslid aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het beroepspersoneelslid verliest echter zijn recht op wedde gedurende deze periode.

Afdeling 3. - Non-activiteit
Art.186. Het beroepspersoneelslid kan van rechtswege of bij beslissing van de raad in non-activiteit geplaatst worden. Tenzij anders bepaald, heeft het beroepspersoneelslid in non-activiteit geen recht op zijn wedde, en kan het zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad, bevordering in weddenschaal en op toekenning van een mandaat niet doen gelden.

Art.187. Niemand kan in non-activiteit worden geplaatst of gehouden, indien hij zich bevindt in de voorwaarden vereist om een rustpensioen te bekomen.

Afdeling 4. - Disponibiliteit
Art.188. Volgens de voorwaarden bepaald in artikel 232 kan het beroepspersoneelslid, zonder voorafgaande kennisgeving in de stand geplaatst worden van disponibiliteit wegens ziekte die niet de definitieve dienstongeschiktheid tot gevolg heeft, maar die afwezigheden tot gevolg heeft die de duur van het verlof wegens ziekte overschrijden.

Art.189. Niemand kan in disponibiliteit geplaatst of gehouden worden als hij voldoet aan de vereiste voorwaarden voor het bekomen van een rustpensioen.

HOOFDSTUK 2. - Afwezigheden
Art.190. Het beroepspersoneelslid mag niet afwezig zijn zonder verlof of dienstvrijstelling te hebben gekregen, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3.
  Het beroepspersoneelslid dat zonder toestemming of zonder geldige reden en ook niet ten gevolge van de toepassing van een tuchtsanctie of een andere administratieve maatregel afwezig is, bevindt zich in de toestand van non-activiteit, tenzij in geval van overmacht.
  Het beroepspersoneelslid dat zonder toestemming of zonder geldige reden meer dan zesenzeventig uren afwezig is, wordt in gebreke gesteld per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum om de redenen van zijn afwezigheid te laten kennen. Bij gebrek aan antwoord binnen de vijf dagen, te rekenen vanaf de kennisname, of in geval van onbevredigend antwoord wordt de betrokkene ambtshalve ontslagen.

HOOFDSTUK 3. - Verloven en dienstvrijstellingen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.191. De verloven en dienstvrijstellingen van het beroepspersoneelslid worden toegekend door de commandant of zijn afgevaardigde.
  De raad kent de verloven en dienstvrijstellingen aan de commandant toe.

Art.192.Voor de toepassing van de bepalingen van [1 de afdelingen 3, 4, 5, 6 en 12]1 van dit hoofdstuk, moet onder dag begrepen worden, de duur gelijk aan een vijfde van de arbeidsregeling per week.
  [2 Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk moeten "langdurige pleegzorg", "kortdurende pleegzorg", "pleegkind" en "pleegvader en -moeder" begrepen worden zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 4° tot en met 7°, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.]2
  ----------
  (1)<KB 2019-04-13/13, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 13-05-2019>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 27, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.193. Tenzij anders bepaald, worden de verloven en dienstvrijstellingen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met dienstactiviteit.

Afdeling 2. - Specifieke bepalingen voor de commandant en de personeelsleden van het hoger kader belast met het leiden van een dienst
Art.194.§ 1. De commandant en de beroepspersoneelsleden titularis van de graad van majoor en kolonel, hebben geen recht op :
  1° verlof voor stage of een proefperiode in een andere betrekking in een openbare dienst of het gesubsidieerd onderwijs;
  2° verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen, voor het bijstaan van of het verstrekken van verzorging aan een ziek familielid [1 , voor mantelzorg]1 en voor ouderschapsverlof;
  3° afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;
  4° eindeloopbaanregime vermeld in titel 5 van boek 5.
  § 2. De commandant heeft geen recht op :
  1° verlof om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht;
  2° een verlof voor opdracht van algemeen belang.
  § 3. De raad kan, voor zover de noodwendigheden van de dienst zich hiertegen niet verzetten, het beroepspersoneelslid, vermeld in paragraaf 1, dat hierom vraagt, machtigen om te genieten van de verloven en afwezigheden, vermeld in paragraaf 1. Het advies van de commandant wordt voorafgaand gevraagd indien het niet gaat om een aanvraag die hem betreft.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 28, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Afdeling 3. - Dagen jaarlijks vakantieverlof
Art.195.§ 1. Het beroepspersoneelslid heeft recht op jaarlijks vakantieverlof uitgedrukt in dagen.
  § 2. [1 Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 198 geniet het beroepspersoneelslid in continudienst, per kalenderjaar, tien bijkomende jaarlijkse verlofdagen ter compensatie van de feestdagen.]1
  [1 § 2/1. Het beroepspersoneelslid in dagdienst is met verlof tijdens de tien wettelijke feestdagen.
   Ter vervanging van de in het eerste lid bedoelde feestdag die samenvalt met een zaterdag of een zondag, bepaalt de raad een zonale feestdag voor alle beroepspersoneelsleden in dagdienst samen.]1
  § 3. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
  Indien een beroepspersoneelslid echter op een feestdag om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn.
  § 4. Het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof wordt bepaald naargelang de leeftijd van het beroepspersoneelslid op 1 januari van elk jaar :
  Tot de leeftijd van vijftig jaar, heeft het beroepspersoneelslid recht op zesentwintig jaarlijkse verlofdagen.
  Vanaf de leeftijd van vijftig jaar, heeft het beroepspersoneelslid per jaar recht op één bijkomende verlofdag.
  § 5. Het personeelslid ontvangt drie aanvullende jaarlijkse verlofdagen die overeenstemmen met dagen van lokale feestdagen georganiseerd binnen de zone.
  § 6. De raad kan beslissen maximum twee aanvullende jaarlijkse verlofdagen toe te kennen per jaar.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.196. De verlofdagen worden genomen per prestatie of per schijf te bepalen door de raad, naar keuze van het beroepspersoneelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst en van het recht om jaarlijks een verlof van ten minste twee opeenvolgende weken te nemen.

Art.197. De raad stelt de modaliteiten vast van een eventuele overdracht van verlofdagen naar het volgende jaar. Deze overdracht is maximaal één jaar geldig.
  Wanneer het beroepspersoneelslid zijn verlofdagen niet of niet volledig heeft kunnen opnemen door afwezigheid wegens ziekte, ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar het werk of een beroepsziekte, is de overdracht beperkt tot maximaal twee jaar. Bij de terugkeer van het beroepspersoneelslid worden de verlofdagen opgenomen naar keuze van het beroepspersoneelslid, maar met inachtneming van de behoeften van de dienst.

Art.198.Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
  Het vakantieverlof wordt in evenredige mate verminderd wanneer het beroepspersoneelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt of tijdens het jaar een van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen :
  1° het uitzonderlijk verlof voor kandidaturen voor de verkiezingen, vermeld in artikel 207, 4° ;
  2° het verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een politiek kabinet, vermeld in artikel 208;
  3° het verlof voor stage, vermeld in artikel 209;
  4° het verlof voor opdracht van algemeen belang;
  5° het verlof voor loopbaanonderbreking;
  6° de afwezigheden waarbij het beroepspersoneelslid in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;
  [1 7° de verminderde prestaties wegens medische redenen;]1
  [2 8° deeltijdse prestaties in het kader van een wedertewerkstelling om medische redenen.]2
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.199.Indien het beroepspersoneelslid door de behoeften van de dienst zijn jaarlijks vakantieverlof geheel of gedeeltelijk niet heeft genomen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
  Indien het beroepspersoneelslid met onmiddellijke ingang de hoedanigheid van ambtenaar verliest en hij door zijn vertrek met onmiddellijke ingang zijn jaarlijks vakantieverlof geheel of gedeeltelijk niet heeft kunnen nemen, dan heeft hij eveneens recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
  Voor de toepassing van dit artikel is de wedde die in aanmerking genomen dient te worden deze voor volledige prestaties, in voorkomend geval aangevuld met de haard- en standplaatstoelage en de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt evenals de weddesupplementen die voor de berekening van het rustpensioen in aanmerking worden genomen.
  [1 Bij het overlijden van het beroepspersoneelslid wordt de compensatietoelage voor niet opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof uitbetaald aan de rechthebbenden.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.200. Het jaarlijks verlof wordt opgeschort zodra het beroepspersoneelslid een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte geplaatst wordt en voor zover medische controle hiervan mogelijk is. De verlofdagen die niet opgenomen werden omwille van de schorsing worden toegevoegd aan het jaarlijks saldo verlofdagen.

Afdeling 4. - Omstandigheidsverlof
Art.201.§ 1. Het beroepspersoneelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen :
  1° het huwelijk van het beroepspersoneelslid : vier dagen;
  2° het huwelijk van een kind van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) : twee dagen;
  3° het huwelijk van een broer, een zus, een schoonbroer, een schoonzus, de vader, de moeder, de schoonvader, de schoonmoeder (als vader en moeder van de echtgeno(o)t(e) en als weduwnaar/weduwe van een van zijn ouders), van een kleinkind van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) : één dag;
  4° de bevalling van de echtgenote van het beroepspersoneelslid : tien dagen. [2 Het recht op tien dagen verlof wordt als volgt opgetrokken:
   1° tot vijftien dagen vanaf 1 januari 2021;
   2° tot twintig dagen vanaf 1 januari 2023.
   Deze optrekking is van toepassing voor de bevallingen vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking]2;
  5° [3 overlijden van de echtgeno(o)t(e) van het beroepspersoneelslid, overlijden van het natuurlijk kind, adoptiekind of pleegkind in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden, van het beroepspersoneelslid, of van diens echtgeno(o)t(e): tien werkdagen, waarbij drie werkdagen door het beroepspersoneelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven werkdagen door het beroepspersoneelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden.
   Er kan van de beide perioden waarin deze verlofdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het beroepspersoneelslid mits een akkoord van de commandant of zijn afgevaardigde;
   5° /1 overlijden van de vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder, stiefmoeder, schoondochter, schoonzoon van het beroepspersoneelslid of van zijn echtgeno(o) t(e): vier werkdagen waarbij drie werkdagen door het beroepspersoneelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en één werkdag door het beroepspersoneelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden.
   Er kan van de beide perioden waarin deze werkdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het beroepspersoneelslid mits een akkoord van de commandant of zijn afgevaardigde;
   5° /2 overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het beroepspersoneelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: vier werkdagen waarbij drie werkdagen door het beroepspersoneelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en één werkdag door het beroepspersoneelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden.
   Er kan van de beide perioden waarin deze werkdagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van het beroepspersoneelslid mits een akkoord van de commandant of zijn afgevaardigde;
   5° /3 overlijden van een pleegkind van de ambtenaar of van zijn echtgeno(o)t(e) in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: een werkdag;]3
  6° het overlijden van een bloed- of aanverwant, ongeacht de graad, van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e), die onder hetzelfde dak woont als het beroepspersoneelslid : twee dagen;
  7° het overlijden van een bloed- of aanverwant, in de tweede of derde graad van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e), niet onder hetzelfde dak wonend als het beroepspersoneelslid : één dag;
  8° de priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) : één dag;
  9° de plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een erkende religie van een kind van het beroepspersoneelslid of de echtgeno(o)t(e) : één dag;
  10° de deelname aan het feest van de vrijzinnige jeugd van een kind van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) : één dag.
  § 2. [1 In afwijking van artikel 192, wordt het verlof toegekend voor een volledige kalenderdag, wanneer het verlof bedoeld in paragraaf 1, 3°, [3 5° /3,]3 7°, 8°, 9° en 10° genomen wordt op de dag dat de omstandigheid het rechtvaardigt.]1
  ----------
  (1)<KB 2019-04-13/13, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 13-05-2019>
  (2)<KB 2021-08-14/19, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (3)<KB 2022-06-21/07, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Afdeling 5. - Verlof wegens dwingende redenen van familiaal belang
Art.202. Het beroepspersoneelslid heeft recht op verlof wegens dwingende redenen van familiaal belang voor een maximale periode van vijfenveertig dagen per jaar. Het verlof wordt opgenomen per prestatie of, middels het akkoord van het beroepspersoneelslid, per schijf te bepalen door de raad.
  De dwingende redenen van familiaal belang moeten erkend worden door de hiërarchische meerdere waarvan het beroepspersoneelslid afhangt. De volgende dwingende redenen van familiaal belang worden van ambtswege erkend :
  1° de ziekenhuisopname van een persoon die onder hetzelfde dak woont als het beroepspersoneelslid of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met het beroepspersoneelslid onder hetzelfde dak woont;
  2° de opvang tijdens de schoolvakantie van de kinderen van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) die de leeftijd van vijftien jaar niet hebben bereikt;
  3° de opvang tijdens de schoolvakantie van de kinderen van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) die de leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste vier punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag;
  4° de opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e) die onder het statuut van verlengde minderjarigheid werden geplaatst.
  Om het verlof in toepassing van dit artikel te genieten, levert het beroepspersoneelslid een bewijs dat een dwingende reden van familiaal belang zich voordoet.

Art.203. Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet vergoed.

Art.204.Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd, voor het lopende kalenderjaar en dit, in de volgende gevallen :
  1° het beroepspersoneelslid treedt in dienst in de loop van het kalenderjaar;
  2° het beroepspersoneelslid legt zijn ambt definitief neer;
  3° het beroepspersoneelslid heeft een uitzonderlijk verlof gekregen, vermeld in artikel 207, 4° ;
  4° het beroepspersoneelslid heeft een verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een politiek kabinet gekregen, vermeld in artikel 208;
  5° het beroepspersoneelslid heeft een verlof voor stage gekregen, vermeld in artikel 209;
  6° het beroepspersoneelslid heeft een verlof voor opdracht van algemeen belang, vermeld in artikel 210, gekregen;
  7° het beroepspersoneelslid is in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit geplaatst;
  8° het beroepspersoneelslid heeft een verlof voor loopbaanonderbreking, vermeld in artikel 217, § 1, gekregen;
  [1 9° het beroepspersoneelslid heeft verminderde prestaties wegens medische redenen gekregen;]1
  [2 10° het beroepslid heeft deeltijdse prestaties in het kader van een wedertewerkstelling om medische redenen gekregen.]2
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 53, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Afdeling 6. - Dienstvrijstellingen en uitzonderlijk verlof
Onderafdeling 1. - Dienstvrijstellingen
Art.205. Dienstvrijstelling is de toestemming gegeven aan het beroepspersoneelslid om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur en met het behoud van zijn rechten.

Art.206. § 1. Het beroepspersoneelslid krijgt dienstvrijstelling voor de volgende omstandigheden en activiteiten :
  1° de oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur ervan;
  2° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een stemopnemingsbureau : de nodige tijd.
  § 2. De raad kan in bijkomende dienstvrijstellingen voorzien.
  § 3. Het beroepspersoneelslid legt de documenten voor ter staving van de omstandigheid of activiteit waarvoor dienstvrijstelling verkregen wordt.

Onderafdeling 2. - Uitzonderlijk verlof
Art.207. Het beroepspersoneelslid kan uitzonderlijk verlof krijgen voor de volgende omstandigheden of activiteiten, waarvan het het bewijs levert :
  1° deelname aan een jury bij het Hof van Assisen; voor de duur van de zitting;
  2° wegens overmacht, ten gevolge van een ziekte of ongeval overkomen aan één van de volgende personen met wie het beroepspersoneelslid samenleeft op dezelfde woonplaats : de echtgeno(o)t(e) van het beroepspersoneelslid, een bloed- of aanverwant van het beroepspersoneelslid of van de echtgeno(o)t(e), een persoon opgenomen met het oog op adoptie of op het uitoefenen van pleegvoogdij of volgend op een gerechtelijke beslissing van plaatsing in een pleeggezin : voor een maximale duur van vier dagen per kalenderjaar. Een medisch attest toont de noodzaak van de aanwezigheid van het beroepspersoneelslid aan.
  Het beroepspersoneelslid bekomt eveneens een uitzonderlijk verlof wegens overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan zijn kind dat bij hem verblijft, maar gedomicilieerd is bij de andere ouder;
  3° bij zware materiële schade aan diens goederen, zoals schade veroorzaakt aan de woning door een brand of een natuurramp : voor een maximale duur van vier dagen per kalenderjaar;
  4° kandidatuur voor de verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de provincieraden, de gemeenteraden of van de Europese vergaderingen : voor de duur van de verkiezingscampagne waaraan het beroepspersoneelslid als kandidaat deelneemt.
  Dit uitzonderlijk verlof wordt niet vergoed;
  5° om zieken, personen met een handicap en maatschappelijke kwetsbare mensen te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België en het buitenland. Deze vakantiereizen en -verblijven moeten georganiseerd worden door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor zieken, personen met een handicap of maatschappelijke kwetsbare mensen op zich te nemen en die hiervoor subsidies van de overheid krijgt : voor een maximale duur van vijf dagen per kalenderjaar;
  6° voor het afstaan van beenmerg : voor een maximale duur van vier dagen per kalenderjaar die ingaat vanaf de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt;
  7° voor het afstaan van organen of weefsels : voor een periode die overeenkomt met de duur van de hospitalisatie en van de eventueel vereiste herstelperiode alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken.

Afdeling 7. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht, verlof voor stage en verlof voor opdracht van algemeen belang
Onderafdeling 1. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht
Art.208. Het beroepspersoneelslid kan verlof krijgen wanneer het aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaal politiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht.
  De toekenning van het verlof is onderworpen aan de voorwaarde dat deze organen een reglement hebben aangenomen waarin zij de modaliteiten van terugbetaling van de bezoldiging van het beroepspersoneelslid bepalen.

Onderafdeling 2. - Verlof voor stage
Art.209.Het beroepspersoneelslid krijgt verlof om een stage of proefperiode te doen [1 in een andere betrekking in een openbare dienst of het gesubsidieerd onderwijs]1. Het verlof wordt toegestaan voor de duur van de stage of de proefperiode. [1 Indien het statuut van de overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs waar het personeelslid de stage of de proefperiode doet geen stage voorziet is de maximumduur van dit verlof beperkt tot 2 jaar.]1
  Het verlof wordt niet vergoed.
  Het beroepspersoneelslid dat wenst een verlof te krijgen bij toepassing van dit artikel, meldt aan de commandant of zijn afgevaardigde de datum waarop het verlof zal ingaan en de duur ervan. Deze mededeling gebeurt schriftelijk ten minste één maand voor het begin van het verlof, tenzij de commandant of zijn afgevaardigde, op aanvraag van de betrokkene, een kortere termijn aanvaardt.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 33, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Onderafdeling 3. - Verlof voor opdracht van algemeen belang
Art.210. § 1. De raad kan, na het advies van de commandant te hebben gevraagd, aan het beroepspersoneelslid een verlof voor opdracht van algemeen belang toekennen. Het gaat met name om nationale en internationale opdrachten in het kader van de ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp.
  § 2. Het verlof wordt niet vergoed, tenzij de zone er anders over beslist op voorwaarde dat de uitoefening van de opdracht niet het voorwerp uitmaakt van een loon.
  § 3. De raad beslist, na voorafgaand advies van de commandant en volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking van het beroepspersoneelslid in verlof voor opdracht als vacant moet worden beschouwd.
  Het beroepspersoneelslid van wie het verlof voor opdracht ten einde loopt, keert terug naar zijn betrekking in de zone waar het werkte voor de aanvang van zijn verlof voor opdracht of wordt er, in voorkomend geval, wedertewerkgesteld in een gelijkaardige functie. De wedertewekstelling kan slechts plaatsvinden indien de betrekking werkelijk voorzien werd als gevolg van de aanwending van paragraaf 3, eerste lid.

Art.211. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden, kan de raad ieder ogenblik een einde maken aan het verlof van het beroepspersoneelslid.
  Het beroepspersoneelslid kan op ieder ogenblik een einde maken aan het verlof, met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste twee maanden tenzij de raad een kortere termijn aanvaardt.
  Het beroepspersoneelslid wiens opdracht onderbroken wordt, stelt zich ter beschikking van zijn zone. Indien het zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen, wordt het per aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum in gebreke gesteld om de redenen van zijn afwezigheid te laten kennen. Ingeval van afwezigheid van antwoord of onvoldoende antwoord binnen een termijn van vijf dagen wordt het ambtshalve ontslagen.

Afdeling 8. - Verloven toegekend aan de reservisten van het leger
Art.212. De beroepspersoneelsleden die in vredestijd militaire prestaties leveren, genieten het verlof vermeld in het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die, in vredestijd, militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden.

Afdeling 9. - Moederschapsbescherming
Art.213. Het beroepspersoneelslid geniet de verloven toegekend met het oog op de moederschapsbescherming krachtens de arbeidswet van 16 maart 1971. Het beroepspersoneelslid behoudt het recht op wedde tijdens het moederschapsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene elke beroepsactiviteit stopzet in zijn hoedanigheid van beroepspersoneelslid.

Art.214. In geval van verlenging van de postnatale rustperiode in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt de bezoldiging van het beroepspersoneelslid doorbetaald tijdens de duur van de verlenging.

Art.215. § 1. In geval van overlijden van de moeder, heeft het beroepspersoneelslid dat de vader van het kind is, recht op vaderschapsverlof waarvan de duur het gedeelte van het moederschapsverlof, dat door de moeder niet was opgenomen op het ogenblik van haar overlijden, niet mag overschrijden. Het beroepspersoneelslid dat de vader is van het kind en dat vaderschapsverlof wenst te krijgen, deelt dit schriftelijk mee aan de commandant of zijn afgevaardigde binnen de zeven dagen na het overlijden van de moeder. Dit geschrift vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en de waarschijnlijke duur ervan. Een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder wordt zo snel mogelijk getoond.
  § 2. Bij een ziekenhuisopname van de moeder, heeft het beroepspersoneelslid dat de vader van het kind is, recht op vaderschapsverlof, dat ten vroegste op de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind begint, op voorwaarde dat de ziekenhuisopname van de moeder meer dan zeven dagen duurt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
  Het vaderschapsverlof vervalt op het ogenblik waarop de ziekenhuisopname van de moeder eindigt en uiterlijk aan het einde van de periode overeenstemmend met het gedeelte van het moederschapsverlof dat nog niet was opgenomen door de moeder op het ogenblik van haar ziekenhuisopname.
  Het beroepspersoneelslid dat de vader is van het kind en dat vaderschapsverlof wenst te krijgen, deelt dit schriftelijk mee aan de commandant of zijn afgevaardigde. Dit geschrift vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en de waarschijnlijke duur ervan. De verlofaanvraag wordt gesteund op een attest waarin de duur van de ziekenhuisopname van de moeder boven de zeven dagen die volgen op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, bevestigd wordt.

Art.216. § 1. Het vrouwelijke beroepspersoneelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
  In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover dit blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke het vrouwelijke beroepspersoneelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
  § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het vrouwelijke beroepspersoneelslid heeft recht per gepresteerde prestatie van vier uur, op een pauze die genomen moet worden tijdens deze prestatie Als het vrouwelijk beroepspersoneelslid recht heeft op meerdere pauzes tijdens een prestatie, kan zij deze opnemen in één keer of meerdere keren tijdens die prestatie.
  De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties inbegrepen.
  Het vrouwelijke beroepspersoneelslid dient met de hiërarchische meerdere overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
  § 3. Het vrouwelijke beroepspersoneelslid dat wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk haar hiërarchische meerdere hiervan op de hoogte een maand op voorhand, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt.
  Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het vrouwelijke beroepspersoneelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
  Nadien bezorgt het vrouwelijke beroepspersoneelslid aan haar functionele meerdere elke maand een attest of een medisch getuigschrift.

Afdeling 10. - Verlof voor Loopbaanonderbreking
Art.217.§ 1. Het beroepspersoneelslid krijgt verlof om zijn loopbaan te onderbreken onder het stelsel van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en het koninklijk besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van het personeel van de besturen. [1 De bepalingen van Hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 zijn niet van toepassing op de zone.]1
  [3 Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt niet vergoed.]3
  § 2. Het verlof, vermeld in paragraaf 1, wordt voltijds genomen, met uitzondering van loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen, voor het bijstaan van of het verstrekken van verzorging aan een ziek familielid [2 , voor mantelzorg]2 en voor ouderschapsverlof.
  [3 De zoneraad kan bij een loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof in uitvoering van artikel 12/1 van het genoemde besluit van 7 mei 1999 de volgende aanvragen weigeren:
   1° de gehele of gedeeltelijke opsplitsing van de periode van vier maanden in periodes van een week of een veelvoud ervan, zoals bedoeld in artikel 12/1, § 1, eerste lid van het genoemde besluit van 7 mei 1999;
   2° de gehele of gedeeltelijke opsplitsing van de periode van acht maanden in periodes van een maand of een veelvoud ervan, zoals bedoeld in artikel 12/1, § 2, eerste lid van het genoemde besluit van 7 mei 1999;
   3° de onderbreking van de loopbaan met één tiende, zoals bedoeld in artikel 12/1, § 3, van het genoemde besluit van 7 mei 1999.]3
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 54, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 34,2°, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (3)<KB 2022-06-21/07, art. 34, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.218. Onder voorbehoud van artikel 194 is loopbaanonderbreking een recht van elk beroepspersoneelslid.

Afdeling 11. - Adoptie- en opvangverlof
Art.219.[1 § 1. Een adoptieverlof wordt toegestaan gedurende een periode van maximum zes weken aan het beroepspersoneelslid dat een minderjarig kind adopteert.
   Het adoptieverlof van zes weken per adoptieouder wordt als volgt opgetrokken voor de adoptieouder of voor beide adoptieouders samen:
   1° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
   2° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
   3° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
   4° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
   In geval van twee adoptieouders worden deze bijkomende weken onderling tussen hen verdeeld.
   Het tweede lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 2 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het adoptieverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
   Het verlof kan worden gesplitst in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de zeven maanden na de opname van het kind in het gezin van het beroepspersoneedslid. In het kader van een interlandelijke adoptie kan het beroepspersoneedslid op zijn vraag ten hoogste vier weken van dit verlof opnemen vooraleer het kind effectief in het gezin wordt opgenomen om de daadwerkelijke opvang van het kind in zijn gezin voor te bereiden.
   § 2. Het beroepspersoneelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel deelt aan de commandant of zijn afgevaardigde de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de commandant of zijn afgevaardigde op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
   Het beroepspersoneelslid dient de volgende documenten voor te leggen:
   1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan het beroepspersoneelslid wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste vier weken te verkrijgen vooraleer het kind wordt opgenomen in het gezin;
   2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen;
   3° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken adoptieverlof tussen de twee adoptieouders of de toewijzing van deze weken aan de enige adoptieouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt. Deze verklaring op eer is enkel nodig als het adoptiegezin bestaat uit twee adoptieouders.
   § 3. De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt met twee weken per adoptieouder verlengd bij de gelijktijdige adoptie van meerdere minderjarige kinderen.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met twee weken, wanneer de ambtenaar voor hetzelfde kind een omstandigheidsverlof in toepassing van artikel 201, § 1, 4° heeft genoten.
   De maximumduur van het adoptieverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 220 dat de ambtenaar reeds heeft genoten voor hetzelfde kind.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 35, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.220.Het beroepspersoneelslid [krijgt verlof voor opvang] wanneer een kind beneden de leeftijd van tien jaar in zijn gezin opgenomen wordt met het oog op pleegvoogdij [1 ...]1. <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  Het verlof is beperkt tot vier weken wanneer het kind ouder is dan drie jaar en tot zes weken wanneer het kind de leeftijd van drie jaar nog niet bereikt heeft. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin van het beroepspersoneelslid opgenomen wordt en kan niet gesplitst worden.
  [1 De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.221.[1 § 1. Een pleegzorgverlof wordt toegestaan aan het beroepspersoneelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een Gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van "l'Aide à la Jeunesse, door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand of door de "Jugendhilfedienst voor de vervulling van de verplichtingen en opdrachten of om het hoofd te bieden aan situaties die voortvloeien uit de plaatsing in zijn gezin van één of meerdere personen die in het kader van die pleegzorg aan hem zijn toevertrouwd.
   De duur van het verlof mag zes werkdagen per jaar niet overschrijden.
   § 2. Onder pleegouder moet worden verstaan de persoon die is aangesteld en vernoemd in een formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de instellingen, opgesomd in § 1, eerste lid.
   Onder pleeggezin moet worden verstaan, het gezin van de persoon of van de personen die als pleegouder werd(en) aangesteld in de zin van het eerste lid.
   De plaatsing omvat alle vormen van plaatsing in het gezin waartoe kan worden besloten in het kader van een pleegzorgmaatregel, zowel de plaatsing van minderjarige personen, als de plaatsing van personen met een handicap.
   § 3. De soorten verplichtingen, opdrachten en situaties waarvoor het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen geldt, hebben betrekking op de volgende gebeurtenissen die specifiek verband houden met de pleegzorgsituatie en waarbij de tussenkomst van de ambtenaar vereist is, en dit voor zover dit niet kan plaatsvinden buiten de normale diensturen:
   a) alle soorten van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;
   b) contacten van de pleegouder of het pleeggezin met de ouders of met derden die belangrijk zijn voor het pleegkind en de pleeggast;
   c) contacten met de dienst voor pleegzorg.
   In andere dan de hiervoor vermelde situaties geldt het recht op verlof voor zover de bevoegde plaatsingsdienst een attest aflevert dat verduidelijkt waarom dergelijk verlof noodzakelijk is.
   § 4. Het beroepspersoneelslid dat gebruik maakt van het verlof met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, is ertoe gehouden de commandant of zijn afgevaardigde hiervan ten minste twee weken op voorhand te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de commandant of zijn afgevaardigde zo spoedig mogelijk verwittigen.
   Om het verlof te kunnen genieten, moet het beroepspersoneelslid het bewijs leveren dat hij pleegouder is aan de hand van de formele aanstellingsbeslissing uitgaande van één van de in § 1, eerste lid, bedoelde instellingen.
   Op verzoek van de commandant of zijn afgevaardigde, levert het beroepspersoneelslid aan de hand van de gepaste documenten of bij gebreke hieraan, door ieder ander bewijsmiddel, het bewijs van de gebeurtenissen die zijn afwezigheid op het werk rechtvaardigen.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.222.[1 § 1. Onverminderd artikel 221, heeft het beroepspersoneelslid dat is aangesteld als pleegouder door de rechtbank, door een door een gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, door de diensten van "l'Aide à la Jeunesse", door het Comité Bijzondere Jeugdbijstand of door de "Jugendhilfedienst" en die naar aanleiding een plaatsing in het kader van een langdurige pleegzorg een minderjarig kind in zijn gezin onthaalt, met het oog op de zorg voor dit kind, eenmalig recht op pleegouderverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximum zes weken.
   Indien het beroepspersoneelslid ervoor kiest om niet het toegestane maximum aantal weken pleegouderverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
   Het pleegouderverlof van zes weken per ouder wordt als volgt opgetrokken voor de pleegouder of voor beide pleegouders samen:
   1° met twee weken vanaf 1 januari 2021;
   2° met drie weken vanaf 1 januari 2023;
   3° met vier weken vanaf 1 januari 2025;
   4° met vijf weken vanaf 1 januari 2027.
   Het derde lid is enkel van toepassing op aanvragen gebeurd overeenkomstig paragraaf 3 vanaf de inwerkingtreding van de betrokken optrekking en voor zover het pleegouderverlof ten vroegste aanvangt vanaf diezelfde datum van inwerkingtreding.
   Indien het pleeggezin bestaat uit twee personen, die beiden zijn aangesteld als pleegouder van het kind, worden de bijkomende weken bedoeld in het derde lid onderling tussen hen verdeeld.
   § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder langdurige pleegzorg verstaan: pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin bij dezelfde pleegouder of dezelfde pleegouders zal verblijven.
   § 3. Om het recht op pleegouderverlof te kunnen uitoefenen, moet dit verlof een aanvang nemen binnen twaalf maanden volgend op de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin van het beroepspersoneelslid in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar hij zijn verblijfplaats heeft.
   Het beroepspersoneelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel deelt aan de commandant of zijn afgevaardigde de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. De mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de commandant of zijn afgevaardigde op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
   Het beroepspersoneelslid dient, ten laatste bij de aanvang van het pleegouderverlof, de volgende documenten voor te leggen:
   1° de documenten ter staving van de gebeurtenis die het recht op pleegouderverlof doet ontstaan;
   2° een verklaring op eer die, al naargelang het geval, de verdeling van de bijkomende weken pleegouderverlof tussen de twee pleegouders of de toewijzing van deze weken aan de enige pleegouder die van dit verlof gebruik maakt, vastlegt. Deze verklaring op eer is enkel nodig als het pleeggezin bestaat uit twee pleegouders.
   § 4. De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verdubbeld, wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66% of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten worden toegekend in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten worden toegekend in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regeling betreffende de kinderbijslag.
   De maximumduur van het pleegouderverlof wordt met twee weken per pleegouder verlengd ingeval van gelijktijdig onthaal van meerdere minderjarige kinderen naar aanleiding van een plaatsing in het kader van langdurige pleegzorg.
   De maximumduur van het pleegouderverlof wordt verminderd met het aantal weken opvangverlof in toepassing van artikel 220 dat de ambtenaar reeds heeft genoten voor hetzelfde kind.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 38, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art. 222/1. [1 Het adoptieverlof, het opvangverlof, het pleegzorgverlof en het pleegouderverlof worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
   Het opvangverlof wordt verminderd met het aantal werkdagen pleegzorgverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar voor hetzelfde kind in toepassing van artikel 221.
   Het pleegzorgverlof in toepassing van artikel 221 wordt verminderd met het aantal werkdagen opvangverlof dat reeds opgenomen werd in hetzelfde jaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-06-21/07, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


Afdeling 12. - Afwezigheden wegens ziekte
Onderafdeling 1. - Afwezigheidsdagen wegens ziekte
Art.223. Het beroepspersoneelslid, dat wegens ziekte verhinderd is zijn ambt uit te oefenen, kan, tijdens zijn hele loopbaan, eenentwintig afwezigheidsdagen wegens ziekte per twaalf maanden dienstanciënniteit krijgen. Als hij nog geen zesendertig maanden in dienst is, wordt zijn wedde niettemin gewaarborgd gedurende drieënzestig dagen.
  Worden eveneens in aanmerking genomen, de werkelijke prestaties die het beroepspersoneelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, psycho-medisch sociaal centrum, dienst voor beroepskeuze of medisch pedagogisch instituut.
  Wanneer het beroepspersoneelslid of de stagiair deeltijdse prestaties verricht heeft, worden die in aanmerking genomen naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties.

Art.224. Het beroepspersoneelslid dat in de loop van een prestatie ziek wordt, krijgt van zijn functionele meerdere dienstvrijstelling om zich naar een arts te begeven.

Art.225. § 1. Het aantal afwezigheidsdagen wegens ziekte, vermeld in artikel 223, wordt verminderd evenredig met het aantal dagen tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden waarin het beroepspersoneelslid :
  1° een uitzonderlijk verlof voor kandidaturen voor de verkiezingen, een verlof voor stage, een verlof voor opdracht van algemeen belang, een verlof voor loopbaanonderbreking, een afwezigheid tijdens dewelke het beroepspersoneelslid in de administratieve stand van non-activiteit werd gesteld, heeft bekomen;
  2° afwezig was wegens ziekte, het verlof, vermeld in de artikelen 229 en 230, uitgezonderd;
  3° op non-activiteit geplaatst is in toepassing van artikel 186.
  § 2. Indien het aldus berekende aantal afwezigheidsdagen wegens ziekte geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.

Art.226. Na elk jaar dienstanciënniteit wordt het aantal uren afwezigheid wegens ziekte verhoogd met het saldo van de uren afwezigheid wegens ziekte die de betrokkene niet opgebruikt heeft.

Art.227. De afwezigheid wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking, vermeld in artikel 217.

Art.228. De verlofdagen om dwingende redenen van familiaal belang die samenvallen met een afwezigheid wegens ziekte worden niet als dagen afwezigheid wegens ziekte beschouwd.

Art.229. § 1. Onder voorbehoud van artikel 231, en in afwijking van artikel 223, wordt de afwezigheid wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
  1° een arbeidsongeval;
  2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
  3° een beroepsziekte.
  Bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 231, komen de dagen afwezigheid wegens ziekte toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal dagen afwezigheid wegens ziekte welke het beroepspersoneelslid nog kan krijgen bij toepassing van artikel 223.
  § 2. Het beroepspersoneelslid dat door een beroepsziekte bedreigd wordt en dat daardoor tijdelijk ophoudt zijn ambt uit te oefenen, volgens de modaliteiten bepaald door de raad, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt vergoed.

Art.230. § 1. De dagen afwezigheid wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde en dat geen ongeval is als vermeld in artikel 229, worden niet in aanmerking genomen om het aantal dagen afwezigheid wegens ziekte te bepalen dat het beroepspersoneelslid nog krachtens artikel 223 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de zone.
  § 2. De dagen afwezigheid wegens ziekte toegekend ingevolge een arbeidsongeval dat of een beroepsziekte die het beroepspersoneelslid overkomen is bij een vorige werkgever, worden niet in aanmerking genomen om het aantal dagen afwezigheid wegens ziekte te bepalen dat het beroepspersoneelslid nog krachtens artikel 223 kan krijgen, voor zover het beroepspersoneelslid vergoedingen blijft genieten tijdens de volledige periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, vermeld in artikel 22 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, in artikel 34 van de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970 of in iedere equivalente norm.

Art.231. Het beroepspersoneelslid kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of invaliditeit alvorens hij het totaal van de dagen afwezigheid wegens ziekte heeft uitgeput waarop artikel 223 van dit besluit hem recht geeft.

Onderafdeling 2. - Disponibiliteit wegens ziekte
Art.232.§ 1. Onverminderd artikel 229, wordt het beroepspersoneelslid dat afwezig is wegens ziekte en dat de maximale duur van het verlof dat hem daartoe kan worden toegekend krachtens artikel 223 al heeft opgebruikt, van rechtswege in disponibiliteit gesteld.
  Het behoudt zijn recht op bevordering door verhoging in graad en [op bevordering] in weddenschaal. <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  § 2. Het beroepspersoneelslid in disponibiliteit wegens ziekte heeft recht op een wachtgeld gelijk aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde. De diverse premies en toelagen worden niet in rekening gebracht voor berekening van het wachtgeld.
  Het bedrag van dit wachtgeld mag in geen geval lager zijn dan :
  1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde situatie zou krijgen als het sociale zekerheidsstelsel op hem van toepassing zou zijn geweest van in het begin van zijn afwezigheid;
  2° het pensioen dat hij zou krijgen als hij, op de datum dat hij in disponibiliteit is gesteld, op vervroegd pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid was gesteld.
  § 3. In afwijking van paragraaf 2, heeft het beroepspersoneelslid recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan het lijdt als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend door [1 het bestuur van de Medische expertise zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 1 december 2013 houdende regeling van het Bestuur voor medische expertise]1. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat het beroepspersoneelslid in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld. Dit recht brengt een herziening van de toestand van het beroepspersoneelslid met zich mee, met geldelijke uitwerking vanaf de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.
  § 4. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking, vermeld in artikel 217.
  § 5. De raad beslist, in functie van de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan het in disponibiliteit gestelde beroepspersoneelslid titularis was, als vacant kan worden beschouwd. De raad kan deze beslissing pas nemen op het ogenblik waarop de disponibiliteit wegens ziekte van het beroepspersoneelslid één jaar bereikt heeft.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 55, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.233. Het beroepspersoneelslid, van wie de periode van disponibiliteit ten einde loopt, keert terug naar zijn betrekking in de zone waar het werkte voor de in disponibiliteit stelling of het, in voorkomend geval, wordt wedertewerkgesteld in een gelijkaardige functie. De wedertewerkstelling kan slechts plaatsvinden indien de betrekking werkelijk voorzien werd als gevolg van de aanwending van artikel 232, § 5, en gebeurt, indien nodig, in overtal.

Onderafdeling 3. - Controle van de afwezigheden ingevolge ziekte of ongeval
Art.234. Het behoort toe aan de raad om zich aan te sluiten bij een onafhankelijke en onpartijdige medische controledienst die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, om de controle uit te voeren op de afwezigheden ten gevolge van ziekte of ongeval.
  Het beroepspersoneelslid dat afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval staat onder toezicht van de medische controledienst :
  1° ambtshalve, op beslissing van de medische controledienst;
  2° op schriftelijk verzoek van de commandant of zijn afgevaardigde, gericht aan de medische controledienst.

Art.235. Het beroepspersoneelslid, dat wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, is verplicht de zone hiervan onmiddellijk op de hoogte te brengen volgens de modaliteiten bepaald door de raad.
  Voor een afwezigheid wegens ziekte of ongeval met een duur van meer dan twaalf uren, dient het beroepspersoneelslid een geneeskundig getuigschrift in volgens het model in bijlage 2 bij de medische controledienst waarbij de zone aangesloten is, ten laatste de eerste werkdag na het opstellen ervan. Het geneeskundig getuigschrift maakt melding van de ziekte, de waarschijnlijke duur ervan, de verblijfplaats van het beroepspersoneelslid en of het beroepspersoneelslid zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven. Ingeval van onmogelijkheid om zich te verplaatsen, kan een kopie van het geneeskundig getuigschrift naar de medische controledienst gestuurd worden via telefax of elektronische post, op voorwaarde dat het origineel opgestuurd wordt zodra de onmogelijkheid om zich te verplaatsen ophoudt.
  Indien het beroepspersoneelslid, in de loop van hetzelfde kalenderjaar, tweemaal afwezig is geweest gedurende maximaal twaalf uren, zonder een geneeskundig getuigschrift in te dienen, worden alle latere afwezigheden wegens ziekte of ongeval in de loop van hetzelfde kalenderjaar gerechtvaardigd met een geneeskundig getuigschrift.
  Indien het beroepspersoneelslid nalaat, buiten het geval van overmacht, een geneeskundig getuigschrift in te dienen bij de medische controledienst, dan bevindt het zich van rechtswege in non-activiteit.

Art.236. § 1. Het beroepspersoneelslid kan het medisch onderzoek niet weigeren.
  De controle van het beroepspersoneelslid kan gebeuren vanaf de eerste dag van de afwezigheid en tijdens de volledige periode van de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval.
  Het medisch onderzoek vindt plaats in de woon- of verblijfplaats van het beroepspersoneelslid. Wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, oordeelt dat de gezondheidstoestand van het beroepspersoneelslid hem toelaat zich naar een andere plaats te begeven, dan kan het beroepspersoneelslid ook worden opgeroepen door de medische controledienst om zich voor een onderzoek aan te melden bij de controlearts voor een medisch onderzoek. Wanneer de controlearts het beroepspersoneelslid niet aantreft op de aangegeven woon- of verblijfplaats, dan laat hij een bericht achter. Behoudens wanneer de arts die het geneeskundig getuigschrift aan het beroepspersoneelslid heeft afgeleverd, oordeelt dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich naar een andere plaats te begeven, moet het beroepspersoneelslid zich op het vermelde uur aanmelden bij de controlearts.
  Wanneer het beroepspersoneelslid zich niet naar een andere plaats mag begeven, maar op het ogenblik van de controle afwezig was, wegens redenen van overmacht, brengt het de controlearts hiervan onmiddellijk op de hoogte, zodat een nieuwe controle kan plaatshebben.
  Het beroepspersoneelslid dat het medisch onderzoek weigert of die het de controlearts onmogelijk maakt om het medisch onderzoek uit te voeren wordt van rechtswege in non-activiteit geplaatst.
  § 2. De controlearts gaat na of de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval gerechtvaardigd is en kan constateren dat :
  1° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is;
  2° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch gerechtvaardigd is voor een kortere periode dan vermeld werd in het geneeskundig getuigschrift;
  3° de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval medisch niet gerechtvaardigd is.
  De controlearts oefent zijn opdracht uit overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde.
  De controlearts overhandigt onmiddellijk, eventueel na raadpleging van diegene die het in artikel 235, tweede lid, vermelde geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd, zijn bevindingen schriftelijk aan het beroepspersoneelslid. Indien deze laatste op dat ogenblik kenbaar maakt dat hij niet akkoord gaat met de bevindingen van de controlearts, wordt dit door deze laatste vermeld op voornoemd geschrift.
  Onder voorbehoud van artikel 237, gaat de werkhervatting in respectievelijk op de door de controlearts vastgestelde datum of op de eerste dag volgend op zijn beslissing
  Wanneer het beroepspersoneelslid afwezig is ten gevolge van ziekte of ongeval en nog geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts oordeelt na medisch onderzoek dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval niet gerechtvaardigd is, dan bevindt het beroepspersoneelslid zich van rechtswege in non-activiteit voor de duur van de afwezigheid.
  Het beroepspersoneelslid kan echter kiezen om een dag jaarlijks vakantieverlof te gebruiken met het akkoord van de commandant of zijn afgevaardigde voor een afwezigheid van een dag waarvoor het beroepspersoneelslid nog geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts oordeelt dat de afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval niet gerechtvaardigd is.

Art.237. Binnen twee werkdagen na de overhandiging van de bevindingen door de controlearts, kan de meest belanghebbende partij, met het oog op het beslechten van het medisch geschil en in onderling akkoord, een arts-scheidsrechter aanwijzen. Indien geen akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan de meest belanghebbende partij, met het oog op het beslechten van het medisch geschil een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
  De medische controledienst waarbij de zone aangesloten is kan de controlearts en het beroepspersoneelslid kan diegene die hem het medisch getuigschrift overhandigd heeft, uitdrukkelijke machtiging geven om de arts-scheidsrechter aan te wijzen.
  De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.
  Indien de arts-scheidsrechter een negatieve beslissing neemt, wordt de periode tussen de datum van werkhervatting bepaald door de controlearts en de datum van de beslissing van de arts-scheidsrechter, omgezet in non-activiteit.
  De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het beroepspersoneelslid, vallen ten laste van de verliezende partij.
  De arts-scheidsrechter brengt diegene die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts op de hoogte van zijn beslissing. De medische controledienst en het beroepspersoneelslid worden schriftelijk bij aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum verwittigd.

Art.238. Wanneer een beroepspersoneelslid tijdens een afwezigheid ten gevolge van ziekte of ongeval in het buitenland wil verblijven, dient het hiervoor voorafgaand de toestemming te krijgen van de medische controledienst waarbij de zone aangesloten is.

Onderafdeling 4. - Controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte
Art.239. De medische controledienst waarbij de zone aangesloten is wordt belast met de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte.
  De controle gebeurt volgens de modaliteiten bepaald in artikelen 236, §§ 1 en 2, eerste tot derde lid.
  Het artikel 238 is van toepassing.

Onderafdeling 5. [1 - Verminderde prestaties wegens medische redenen]1   ----------   (1)
Art. 239/1.[1 Het personeelslid kan vragen om zijn functie uit te oefenen in het kader van verminderde prestaties wegens medische redenen om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van ten minste dertig kalenderdagen. [2 De verminderde prestaties wegens medische redenen kunnen niet opeenvolgend toegekend worden na afwezigheid voor dezelfde ziekte, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen.]2
   De beoordeling van de medische toestand van het personeelslid en de toekenning van de verminderde prestaties wegens medische redenen wordt verzekerd door een controlearts van de medische controledienst bedoeld in artikel 234.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 56, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art. 239/2. [1 § 1. Het personeelslid hervat zijn functie ten belope van ten minste 50% van zijn normale prestaties voor een periode van maximum zes maanden.
   § 2. De controlearts bepaalt het percentage van de normale prestaties dat het personeelslid kan presteren, evenals de te respecteren grenzen inzake de verdeling, over de maand, van deze verminderde prestaties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>


Art. 239/3. [1 De periode die niet gepresteerd werd omwille van verminderde prestaties wegens medische redenen wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
   De machtiging om verminderde prestaties wegens medische redenen te verrichten, wordt tijdelijk opgeschort tijdens een afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval, een ongeval op de weg en naar het werk en een beroepsziekte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>


Art. 239/4. [1 § 1. Het personeelslid dat verminderde prestaties wegens medische redenen wenst te genieten moet ten minste vijf werkdagen voor het begin van de verminderde prestaties het akkoord hebben gekregen van de controlearts van de medische controledienst.
   Het personeelslid moet een geneeskundig getuigschrift en een reintegratieplan opgesteld door zijn behandelende arts voorleggen. In het reintegratieplan, vermeldt de behandelende arts de vermoedelijke datum van volledige werkhervatting.
   § 2. De controlearts spreekt zich uit over de medische geschiktheid van het personeelslid om zijn functie te hervatten ten belope van ten minste 50% van de normale prestaties. De controlearts overhandigt, zo snel mogelijk, zijn schriftelijke vaststellingen aan het personeelslid.
   § 3. Na het overmaken van de beslissing van de controlearts in het kader van een aanvraag tot verminderde prestaties wegens medische redenen, kan het personeelslid een arts-scheidsrechter aanwijzen, in onderling akkoord met de medische controledienst, binnen de twee werkdagen die volgen op het overmaken van de vaststellingen, om het medisch geschil te regelen. Indien geen enkel akkoord kan worden bereikt binnen de twee werkdagen kan het personeelslid, met het oog op het beslechten van het medisch geschil, een arts-scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en voorkomt op de lijst die in uitvoering van voornoemde wet werd vastgesteld.
   De arts-scheidsrechter voert het medisch onderzoek uit en beslist in het medisch geschil binnen drie werkdagen na zijn aanwijzing. Alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim.
   De kosten van deze procedure, alsmede de eventuele verplaatsingskosten van het personeelslid, vallen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij.
   De arts-scheidsrechter brengt, zo snel mogelijk, het personeelslid, de zone, de arts die het geneeskundig getuigschrift heeft afgeleverd en de controlearts van de medische controledienst op de hoogte van zijn beslissing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>


Art. 239/5. [1 Bovendien, indien de medische controledienst van mening is dat een personeelslid dat afwezig is wegens ziekte in staat is om de uitoefening van zijn functie te hervatten ten belope van meer dan 50% van de normale prestaties, dan bepaalt hij het percentage van de normale prestaties dat het personeelslid kan presteren, evenals de te respecteren grenzen inzake de verdeling, over de maand, van deze verminderde prestaties. De medische controledienst licht de zone hierover in, die het personeelslid uitnodigt het werk te hervatten. De beroepsprocedure voorzien in artikel 239/4, § 3 is van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>


Afdeling 13. - Afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden
Art.240. Het beroepspersoneelslid kan een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden genieten voor zover de werking van de dienst dit toelaat. De afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden wordt enkel voltijds en voor een minimale duur van drie maanden toegestaan.

Art.241. Het beroepspersoneelslid dat een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden wil genieten, deelt de startdatum en de duur van het verlof mee aan de commandant. Deze mededeling gebeurt schriftelijk en minstens drie maanden voor de aanvang van de afwezigheid. Deze termijn kan ingekort worden mits wederzijds akkoord.
  Elke verlenging moet minstens één maand voor het einde van de afwezigheid schriftelijk aangevraagd worden.
  De beslissing van de weigering van het verlof wordt omstandig gemotiveerd en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokkene binnen één maand vanaf de aanvraag. Deze beslissing kan het voorwerp uitmaken van een beroep, ingediend per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, bij de raad binnen de tien dagen na de kennisneming ervan door het beroepspersoneelslid. De raad doet uitspraak binnen de twee maanden volgend op de indiening van het beroep. Bij gebrek aan beslissing genomen binnen deze termijn, wordt de aanvraag geacht aanvaard te zijn.

Art.242. Het beroepspersoneelslid kan zijn ambt hernemen voor het verstrijken van de periode van afwezigheid meegedeeld krachtens artikel 241, mits een opzegperiode van één maand. De commandant kan een kortere opzegtermijn aanvaarden.

Art.243. De afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden is beperkt tot twee jaar voor de gehele loopbaan.

Art.244. Tijdens de afwezigheid als vermeld in artikel 240, bevindt het beroepspersoneelslid zich in de administratieve stand van non-activiteit. Het beroepspersoneelslid mag een bezoldigde activiteit uitoefenen, op voorwaarde dat deze verenigbaar is met zijn functies. Het moet de commandant op de hoogte brengen van de aard van die activiteit.

Art.245. Er wordt geen rekening gehouden met ziekten of ongevallen opgelopen tijdens deze afwezigheid.

TITEL 2. - Bepalingen voor de leden van het vrijwillig personeel
Art.246.De raad kan, omwille van specifieke redenen, met name omwille van persoonlijke of professionele redenen, de benoeming van een vrijwillig personeelslid gedurende een ononderbroken periode van zes maanden opschorten op vraag van de betrokkene. [2 De raad kan op gemotiveerd verzoek van de betrokkene de benoeming opschorten voor een kortere periode dan zes maanden.]2 De opschortingsperiode mag niet meer bedragen dan twee jaar voor de totale duur van zijn benoeming. Het vrijwillig personeelslid dat zijn functies niet opnieuw opneemt na de opschortingsperiode, wordt als ontslaggevend beschouwd.
  De betrokkene dient zijn aanvraag schriftelijk in bij de raad. Deze laatste doet uitspraak binnen de twee maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Bij gebrek aan beslissing genomen binnen deze termijn, wordt de aanvraag geacht aanvaard te zijn.
  [1 De periode gedurende dewelke de benoeming van het vrijwillig personeelslid wordt opgeschort, wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit. Het vrijwillig personeelslid behoudt zijn rechten op bevordering door verhoging in graad gedurende deze periode.]1
  Gedurende deze periode heeft het vrijwillig personeelslid geen recht op om het even welke toelage of premie.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 57, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Boek 10. [1 - TUCHTREGELING]1   ----------   (1)
TITEL 1. [1 - Waarschuwing]1   ----------   (1)
Art.247.[1 Alvorens een tuchtsanctie uit te spreken tegen het personeelslid, kan de commandant een waarschuwing uitspreken na het personeelslid te hebben gehoord. Het personeelslid kan zich tijdens zijn verhoor laten bijstaan.
   Het personeelslid wordt verzocht om het proces-verbaal te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan het betrokken personeelslid opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
   De waarschuwing, waarin de feiten en het proces-verbaal van de hoorzitting worden vermeld, wordt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum naar het personeelslid verstuurd. Deze documenten worden ook bij zijn persoonlijk dossier gevoegd.
   De waarschuwing wordt doorgehaald in het dossier van het personeelslid twee jaar na het versturen van de uitspraak.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.248.[1 Alvorens een tuchtsanctie uit te spreken tegen de commandant, kan de voorzitter een waarschuwing uitspreken na de zonecommandant te hebben gehoord. De commandant kan zich tijdens zijn verhoor laten bijstaan.
   De commandant wordt verzocht om het proces-verbaal te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de commandant opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
   De waarschuwing, waarin de feiten en het proces-verbaal van de hoorzitting worden vermeld, wordt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum naar de commandant verstuurd. Deze documenten worden ook bij zijn persoonlijk dossier gevoegd.
   De waarschuwing wordt doorgehaald in het dossier van de commandant twee jaar na het versturen van de uitspraak.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 2. [1 - Tuchtsancties]1   ----------   (1)
Art.249.[1 De tuchtsancties kunnen worden opgelegd omwille van de volgende redenen:
   1° tekortkomingen aan de beroepsplichten;
   2° handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen;
   3° overtredingen van de verbodsbepalingen, vermeld in het statuut.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.250.[1 De tuchtsancties die kunnen worden uitgesproken ten aanzien van het beroepspersoneelslid zijn:
   1° de blaam;
   2° de inhouding van wedde;
   3° de terugzetting of de lagere inschaling;
   4° het ontslag van ambtswege;
   5° de afzetting.
   De tuchtsancties die kunnen worden uitgesproken ten aanzien van het vrijwillig personeelslid zijn:
   1° de blaam;
   2° de tuchtschorsing;
   3° de terugzetting;
   4° het ontslag van ambtswege.
   De tuchtsancties die kunnen worden uitgesproken ten aanzien van de commandant zijn:
   1° de blaam;
   2° de inhouding van wedde;
   3° de terugzetting of de lagere inschaling;
   4° het ontslag van ambtswege;
   5° de afzetting.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.251.[1 Bij de bepaling van de sanctie kan rekening gehouden worden met verzachtende of verzwarende omstandigheden.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.252.[1 De inhouding van wedde mag niet langer dan achttien maanden duren en mag de inhouding, vermeld in artikel 23, vierde lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, niet overschrijden.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.253.[1 De tuchtschorsing mag niet langer dan twaalf maanden duren.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 2.   
Art.254.[1 Zolang de tuchtschorsing niet is doorgehaald, kan het personeelslid zijn rechten op bevordering niet doen gelden.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.255.[1 De lagere inschaling is de toekenning van de onmiddellijk lagere weddeschaal binnen dezelfde graad.
   De terugzetting is de toekenning van de onmiddellijk lagere graad.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.256.[1 De aard, de reden en de datum van elke uitgesproken tuchtsanctie worden vermeld in het persoonlijke dossier van het betrokken personeelslid.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 3.   
Art.257.[1 De doorhaling van de tuchtsancties in het persoonlijk dossier van het betrokken personeelslid gebeurt automatisch na een termijn van:
   1° twee jaar voor de blaam;
   2° vier jaar voor de inhouding van wedde, de tuchtschorsing, de terugzetting en de lagere inschaling.
   De termijn begint te lopen op de twintigste dag na de uitspraak van de tuchtsanctie.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 3. [1 - Bevoegde overheden om de tuchtsancties uit te spreken]1   ----------   (1)
Art.258.[1 De commandant kan beslissen om de tuchtprocedure zoals bepaald in de artikelen 264 en volgende al dan niet op te starten.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 4.   
Art.259.[1 Het college kan de blaam, de inhouding van wedde, de tuchtschorsing, de terugzetting of de lagere inschaling uitspreken.
   Onverminderd artikel 276, kan de raad het ontslag van ambtswege of de afzetting uitspreken.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.260.[1 De voorzitter kan beslissen om de tuchtprocedure al dan niet op te starten zoals bepaald in de artikelen 279/7 en volgende.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.261.[1 In geval van een tuchtprocedure ingesteld tegen de commandant, kan het college de blaam, de inhouding van wedde, de terugzetting of de lagere inschaling uitspreken.
   Onverminderd artikel 279/18 kan de raad het ontslag van ambtswege of de afzetting uitspreken.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 4. [1 - Rechten van de verdediging]1   ----------   (1)
Art.262.[1 § 1. Er mag geen tuchtsanctie worden opgelegd:
   1° zonder dat het betrokken personeelslid voorafgaand op de hoogte werd gesteld van de inbreuk die hem ten laste wordt gelegd;
   2° zonder dat het personeelslid werd gehoord door de bevoegde tuchtoverheid en zijn verweermiddelen heeft kunnen doen gelden.
   § 2. Het betrokken personeelslid en de persoon vermeld in artikel 263 kunnen op hun verzoek het tuchtdossier in elke fase van de procedure raadplegen en daarvan kosteloos een kopie ontvangen.
   Voorafgaand aan het verhoor vermeld in artikel 267, legt de commandant of diens afgevaardigde een tuchtdossier aan.
   Het tuchtdossier bevat alle stukken met betrekking tot de ten laste gelegde feiten evenals elementen die in het voordeel zijn van het personeelslid en getuigenissen.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.263.[1 Het betrokken personeelslid mag zich, telkens hij gehoord wordt, laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

TITEL 5. [1 - Procedure]1   ----------   (1)
Art.264.[1 § 1. Iedere hiërarchische of functionele meerdere die van oordeel is dat een tuchtrechtelijke inbreuk is gepleegd, zendt aan de commandant een informatieverslag met een relaas van de feiten. Een informatieverslag kan eveneens worden opgesteld door een lid van de algemene inspectie, vermeld in artikel 168 van de wet van 15 mei 2007. Op straffe van nietigheid van de procedure, moet het informatieverslag naar de commandant gestuurd worden binnen de dertig dagen na het plegen van de feiten of na de kennisneming ervan door de persoon die het verslag opstelt. Wanneer het betrokken personeelslid geen andere hiërarchische of functionele meerdere dan de commandant heeft of ingeval de commandant of zijn afgevaardigde rechtstreeks op de hoogte is van de feiten, kan de commandant of diens afgevaardigde zonder informatieverslag een inleidend verslag opstellen zoals bedoeld in artikel 265, § 1.
   Indien het betrokken personeelslid ook administratieve of technische taken uitvoert, mag het informatieverslag ook opgesteld worden door een lid van het administratief personeel dat leiding geeft aan het betrokken personeelslid.
   § 2. De auteur van het informatieverslag wordt op de hoogte gebracht van het gevolg dat aan de zaak gegeven wordt.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.265.[1 § 1. De commandant of diens afgevaardigde, die op de hoogte is van de feiten waarvan hij meent dat zij aanleiding moeten geven tot tuchtrechtelijke vervolgingen, stelt een tuchtvordering in tegen het betrokken personeelslid door hem per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum een kopie van het inleidend verslag te betekenen en hem op te roepen voor verhoor bedoeld in artikel 267. Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van het inleidend verslag te gebeuren binnen de zestig dagen volgend op de kennisneming van de feiten door de zonecommandant of diens afgevaardigde.
   § 2. Het inleidend verslag vermeldt:
   a. de identiteit van het betrokken personeelslid,
   b. het recht om het verhoor van getuigen voorafgaand aan het verhoor van het betrokken personeelslid, evenals de openbaarheid van dit verhoor te vragen,
   c. in voorkomend geval de identiteit van de getuigen,
   d. de ten laste gelegde tuchtinbreuken,
   e. het feit dat een tuchtsanctie wordt overwogen met vermelding van de mogelijke sancties en dat een tuchtdossier wordt aangelegd,
   f. de plaats en de termijn binnen dewelke het tuchtdossier kan worden geraadpleegd,
   g. de termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend,
   h. de plaats, de dag en het uur van het verhoor,
   i. het recht van het betrokken personeelslid om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een verdediger naar keuze.
   Het inleidend verslag mag het dienovereenkomstig aangevulde informatieverslag zijn.
   § 3. Het betrokken personeelslid beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen.
   Het betrokken personeelslid dient ten laatste op de dag van zijn verhoor zijn verweerschrift evenals elk ander stuk in bij de commandant of diens afgevaardigde.
   § 4. Op gemotiveerd verzoek van het betrokken personeelslid kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt meegedeeld aan het betrokken personeelslid.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 265/1.
  <Opgeheven bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.266.[1 § 1. De commandant of diens afgevaardigde kan, zowel vóór als na het opstellen van een inleidend verslag, een onderzoek instellen, of door een meerdere van het betrokken personeelslid of door een lid van het administratief personeel laten instellen, dat kan leiden tot het ontdekken van de waarheid, onder meer het ambtshalve of op vraag van het betrokken personeelslid afnemen van iedere nuttige getuigenis.
   § 2. De schriftelijke of mondelinge getuigenissen of nieuwe stukken die door de commandant of door het betrokken personeelslid bij het dossier worden bijgevoegd na het versturen van het inleidend verslag, worden ten laatste veertien dagen na het verhoor meegedeeld aan het betrokken personeelslid of aan de commandant. Deze beschikken over een termijn van veertien dagen om hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.267.[1 Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 263, vindt het verhoor van het betrokken personeelslid voor de commandant of diens afgevaardigde plaats in aanwezigheid van een personeelslid dat bekleed is met een hogere graad dan de zijne of dat behoort tot het leidinggevend administratief personeel en dat het informatieverslag niet heeft opgesteld.
   Wanneer het betrokken personeelslid geen andere hiërarchische meerdere heeft dan de commandant, is het de commandant of diens afgevaardigde en een lid van het college, aangeduid door de voorzitter, die het verhoor uitvoeren.
   Indien het betrokken personeelslid erom verzoekt, wordt het gehoord in afwezigheid van het personeelslid of het lid van het college bedoeld in het eerste of het tweede lid.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 267/1.
  <Opgeheven bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.268.[1 Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde persoon weergeeft.
   Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
   Het proces-verbaal wordt opgemaakt tijdens het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. Het betrokken personeelslid wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan het betrokken personeelslid opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
   Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan het betrokken personeelslid met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de betrokkene opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door het betrokken personeelslid bedoeld in het derde lid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal bedoeld in het vierde lid.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.269.[1 Als het betrokken personeelslid er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is of zich niet heeft laten vertegenwoordigen zonder geldige reden, stelt de commandant of diens afgevaardigde binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf het verhoor in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.270.[1 Wanneer de commandant of diens afgevaardigde van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden, bezorgt de commandant of diens afgevaardigde het tuchtdossier aan het college binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal.
   Indien de commandant zich niet uitspreekt binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal, wordt ervan uitgegaan dat geen enkele tuchtvordering wordt ingesteld.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.271.[1 § 1. De voorzitter van het college of van de raad in toepassing van artikel 275 roept, na het ontvangen van een tuchtdossier, het betrokken personeelslid op om gehoord te worden. De oproeping gebeurt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van de oproeping te gebeuren ten laatste binnen de zestig dagen volgend op de ontvangst van het tuchtdossier en ten minste achtentwintig dagen vóór het verhoor.
   § 2. De oproeping vermeldt:
   a. de identiteit van het betrokken personeelslid,
   b. het recht om het verhoor van getuigen voorafgaand aan het verhoor van het betrokken personeelslid, evenals de openbaarheid van dit verhoor te vragen,
   c. in voorkomend geval de identiteit van de getuigen,
   d. de ten laste gelegde tuchtinbreuken,
   e. het feit dat een tuchtsanctie wordt overwogen met vermelding van de mogelijke sancties,
   f. de plaats en de termijn binnen dewelke het tuchtdossier kan worden geraadpleegd,
   g. de termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend,
   h. de plaats, de dag en het uur van het verhoor,
   i. het recht van het betrokken personeelslid om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een verdediger naar keuze.
   De oproeping mag het dienovereenkomstig aangevulde inleidend verslag zijn.
   § 3. Het betrokken personeelslid beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en ten laatste veertien dagen vóór zijn verhoor een verweerschrift, evenals elk ander rechtvaardigingsstuk bij het college of bij de raad in te dienen.
   § 4. Op gemotiveerd verzoek van het betrokken personeelslid kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt meegedeeld aan de betrokkene.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.272.[1 Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde persoon weergeeft.
   Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
   Het proces-verbaal wordt opgemaakt tijdens het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. Het betrokken personeelslid wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de betrokkene opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
   Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan het betrokken personeelslid met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de betrokkene opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door het betrokken personeelslid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.273.[1 Als het betrokken personeelslid er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is of zich niet heeft laten vertegenwoordigen zonder geldige reden, stelt de voorzitter van het college of van de raad binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf het verhoor in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.274.[1 Het college of de raad in toepassing van het artikel 275 doet uitspraak na de commandant of diens afgevaardigde en het betrokken personeelslid te hebben gehoord. De commandant en het door de voorzitter aangeduide lid van het college dat overeenkomstig artikel 267, tweede lid, heeft deelgenomen aan het verhoor, nemen niet deel aan de beraadslaging van het college of van de raad.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.275.[1 Wanneer het college van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege of een afzetting, verwijst het de procedure naar de raad binnen de veertien dagen vanaf de datum van de afsluiting van het proces-verbaal van de hoorzitting, van afzien of van niet-verschijning.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.276.[1 Wanneer de raad van mening is dat de feiten niet bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege of een afzetting, spreekt het een lichtere sanctie uit zoals bepaald in artikel 250, eerste lid, 1° tot 3° en artikel 250, tweede lid, 1° tot 3°.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.277.[1 Op straffe van nietigheid van de procedure, doet het college of de raad uitspraak over de op te leggen tuchtsanctie binnen de zestig dagen vanaf de datum van de afsluiting van het proces-verbaal.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art. 277/1.
  <Opgeheven bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.278.[1 Het lid van het college of van de raad dat niet gedurende alle verhoren voor het college of de raad aanwezig was, mag niet deelnemen aan de beraadslaging, noch deelnemen aan de stemming over de uit te spreken tuchtsanctie.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.279.[1 De gemotiveerde beslissing wordt binnen de veertien dagen aan het betrokken personeelslid meegedeeld, hetzij per ter post aangetekend schrijven, hetzij via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.279/1. [1 Binnen. de twintig dagen volgend op de datum van kennisneming van de beraadslaging van het college of van de raad waarin beslist wordt over een tuchtsanctie, kan het personeelslid een beroep indienen bij de beroepskamer vermeld in de artikelen 171 tot 173.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/2. [1 § 1. Het personeelslid kan niet het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure voor feiten die reeds gesanctioneerd werden, onder voorbehoud van nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en die zich voordoen tijdens de verjaringstermijn van de tuchtvordering.
   § 2. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of die zijn vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/3. [1 § 1. Als in verband met dezelfde feiten de strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van artikel 265 en van artikel 279/2, § 2, gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid ingelicht wordt dat een beslissing werd uitgesproken en dat die beslissing in kracht van gewijsde is getreden. De tuchtoverheid stelt zich op de hoogte met betrekking tot de uitkomst van deze beslissing.
   § 2. De strafvordering doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtsanctie uit te spreken. Indien een opgelegde tuchtsanctie onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, trekt de tuchtoverheid de opgelegde tuchtsanctie in en dit met terugwerkende kracht vanaf de datum dat de tuchtsanctie is uitgesproken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/4. [1 Indien meer dan één feit wordt aangerekend aan het personeelslid, kan dit slechts aanleiding geven tot één procedure en tot de uitspraak van één tuchtsanctie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/5. [1 Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken.
   Indien de nieuwe feiten echter samenhangen met de feiten waarvoor de reeds lopende tuchtprocedure werd opgestart, kunnen deze bij de procedure worden bijgevoegd vóór het verhoor voorzien in artikel 267 en dat voor zover het betrokken personeelslid ten laatste veertien dagen vóór het verhoor op de hoogte kon worden gebracht van die feiten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/6. [1 De sanctie mag geen gevolgen hebben vooraleer ze uitgesproken werd.
   De beslissing tot een tuchtsanctie moet binnen een redelijke termijn worden genomen vanaf de datum van kennisneming van de feiten door de commandant of diens afgevaardigde.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


TITEL 6. [1 - De tuchtprocedure tegen de commandant]1   ----------   (1)
Art.279/7. [1 § 1. De voorzitter die kennis heeft van feiten door het informatieverslag opgemaakt door een lid van de algemene inspectie, bedoeld in artikel 168 van de wet van 15 mei 2007 of die op de hoogte is van feiten waarvan hij meent dat zij aanleiding moeten geven tot een tuchtrechtelijke vervolging, stelt een tuchtvordering in tegen de commandant door hem per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, een kopie van het inleidend verslag te betekenen en hem op te roepen voor verhoor.
   Op straffe van nietigheid van de procedure, moet het informatieverslag opgemaakt door een lid van de algemene inspectie naar de voorzitter worden gestuurd binnen de dertig dagen die volgen op het plegen van de feiten of na de kennisneming ervan door de persoon die het verslag opstelt.
   Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van het inleidend verslag te gebeuren binnen de zestig dagen volgend op de kennisneming van de feiten door de voorzitter.
   § 2. Het inleidend verslag bevat de vermeldingen opgesomd in artikel 265, § 2.
   § 3. De commandant beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen bij de voorzitter.
   De betrokken commandant bezorgt zijn verweerschrift evenals elk ander stuk ten laatste op de dag van zijn verhoor.
   § 4. Op gemotiveerd verzoek van de commandant kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt meegedeeld aan de commandant.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/8. [1 De schriftelijke of mondelinge getuigenissen of nieuwe stukken die door de commandant of door de voorzitter bij het dossier worden bijgevoegd na het versturen van het inleidend verslag, worden ten laatste veertien dagen na het verhoor meegedeeld aan de voorzitter of aan de commandant. Deze beschikken over een termijn van veertien dagen om hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/9. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 263, gebeurt het verhoor van de commandant door de voorzitter of een lid van de raad aangeduid door de voorzitter, in aanwezigheid van een ander lid van de raad dat daartoe eveneens werd aangeduid door de voorzitter.
   Op zijn vraag wordt de commandant verhoord in afwezigheid van het lid van de raad bedoeld in het eerste lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/10. [1 Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de verhoorde persoon weergeeft.
   Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
   Het proces-verbaal wordt opgemaakt tijdens het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. De commandant wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de commandant opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
   Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan de commandant met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de commandant opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door de commandant bedoeld in het derde lid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal bedoeld in het vierde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/11. [1 Als de commandant er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is zonder geldige reden, stelt de voorzitter binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf de hoorzitting in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/12. [1 Wanneer de voorzitter van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden, bezorgt hij het tuchtdossier aan het college binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal.
   Wanneer de voorzitter zich niet uitspreekt binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal, wordt aangenomen dat geen enkele tuchtvordering wordt ingesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/13. [1 § 1. De voorzitter roept de commandant op om door het college of de raad in toepassing van het artikel 279/17 gehoord te worden. De oproeping gebeurt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van de oproeping te gebeuren ten laatste binnen de zestig dagen volgend op de ontvangst van het tuchtdossier en ten minste twintig dagen vóór het verhoor.
   § 2. De oproeping bevat de vermeldingen opgesomd in artikel 271, § 2.
   § 3. De commandant beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en om een verweerschrift of een ander rechtvaardigingsstuk in te dienen bij de voorzitter, en dit ten laatste veertien kalenderdagen vóór zijn verhoor.
   § 4. Op gemotiveerd verzoek van de commandant kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt hem meegedeeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/14. [1 Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde persoon weergeeft.
   Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
   Het proces-verbaal wordt opgemaakt bij afloop van het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. De commandant wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de commandant opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
   Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan de commandant met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de commandant opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door de commandant bedoeld in het derde lid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal bedoeld in het vierde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/15. [1 Als de commandant er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is zonder geldige reden, stelt de voorzitter binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf de hoorzitting in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
   Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/16. [1 Het college of de raad in toepassing van het artikel 279/17 doet uitspraak na de voorzitter en de betrokken commandant te hebben gehoord. Noch de voorzitter en de leden van de raad die hebben deelgenomen aan het verhoor overeenkomstig artikel 279/9, noch de commandant, nemen deel aan de beraadslaging van het college of de raad.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/17. [1 Wanneer het college van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege ou een afzetting, verwijst het de procedure naar de raad binnen de veertien dagen vanaf de datum van de afsluiting van het proces-verbaal van de hoorzitting, van afzien of van niet-verschijning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/18. [1 Wanneer de raad van mening is dat de feiten niet bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege ou een afzetting, spreekt het een lichtere sanctie uit zoals bepaald in artikel 250, derde lid, 1° tot 3°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/19. [1 Op straffe van nietigheid van de procedure, doet het college of de raad uitspraak over de op te leggen tuchtsanctie binnen de zestig dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/20. [1 Het lid van de college of de raad dat niet aanwezig was gedurende alle verhoren voor de raad mag niet deelnemen aan de beraadslaging, noch deelnemen aan de stemming over de uit te spreken tuchtsanctie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/21. [1 De beslissing wordt binnen de veertien dagen bezorgd aan de commandant, hetzij per ter post aangetekend schrijven, hetzij via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/22. [1 Binnen de twintig dagen volgend op de datum van kennisneming van de beraadslaging van de college of de raad waarin beslist wordt over een tuchtsanctie, kan de commandant een beroep indienen bij de beroepskamer vermeld in de artikelen 171 tot 173.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


Art.279/23. [1 De beslissing tot een tuchtsanctie moet binnen een redelijke termijn worden genomen vanaf de datum van kennisneming van de feiten door de voorzitter.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2023-09-12/03, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>


BOEK 11. - Uitvoeren van een alcohol- of drugstest
TITEL 1. - Algemene bepalingen
Art.280. § 1. De bevoegdheden van de hiërarchische meerdere, vermeld in dit boek, kunnen enkel uitgeoefend worden door een hiërarchische meerdere met een graad van officier.
  § 2. Ingeval de commandant het voorwerp is van het afnemen van een test, worden de bevoegdheden in dit boek toegekend aan de hiërarchische meerdere, uitgevoerd door de voorzitter.

TITEL 2. - Uitvoeren van een alcoholtest
Art.281. § 1. De ademtest, vermeld in artikel 106/1 van de wet van 15 mei 2007, bestaat erin te blazen in een toestel dat het niveau van de alcoholopname in de uitgeademde alveolaire lucht aangeeft.
  § 2. Alleen de ademtoestellen die overeenkomstig artikel 59, § 4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gehomologeerd zijn, mogen voor de ademtest gebruikt worden. Op het gebruikte toestel moet het homologatiemerk van dit model op duurzame en onuitwisbare wijze aangebracht zijn.
  Het gebruik, het onderhoud en het justeren van deze toestellen gebeurt in overeenstemming met de gebruiksmodaliteiten, vastgesteld in uitvoering van artikel 59, § 4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.

Art.282. De hiërarchische meerdere die de ademtest uitvoert, vermeldt in een voorlichtingsrapport de kennelijke tekenen van onder invloed van alcohol zijn die de test rechtvaardigen en de mogelijke psychomotorische testen, geschiktheidstesten en reactietesten.

Art.283. Vooraleer het ademtesttoestel te gebruiken, toont de in artikel 282 vermelde overheid een verpakt mondstuk, opent de verpakking en brengt het mondstuk op het toestel aan zonder dit mondstuk aan te raken.
  Het personeelslid wordt vervolgens verzocht te blazen in het toestel.

Art.284. Het personeelslid dat verzocht wordt de ademtest te ondergaan mag een wachttijd vragen van vijftien minuten.

Art.285.§ 1. Op verzoek van het betrokken personeelslid kan de ademtest gevolgd worden door een ademanalyse die erin bestaat te blazen in een toestel dat de alcoholconcentratie in de uitgeademde alveolaire lucht meet.
  De ademanalyse wordt uitgevoerd op kosten van de belanghebbende indien het meetresultaat ten minste gelijk is aan de norm bepaald in [1 artikel 60, § 1, van de wet van 16 maart 1968]1 betreffende de politie over het wegverkeer.
  § 2. Alleen de ademanalysetoestellen die overeenkomstig artikel 59, § 4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gehomologeerd zijn, mogen voor de ademanalyse worden gebruikt. Op het gebruikte toestel moet het homologatiemerk van dit model op duurzame en onuitwisbare wijze aangebracht zijn.
  Het gebruik, het onderhoud en het justeren van deze toestellen gebeurt in overeenstemming met de gebruiksmodaliteiten, vastgesteld in uitvoering van artikel 59, § 4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

TITEL 3. - Uitvoeren van een drugstest
Art.286. De drugstest, vermeld in artikel 106/1 van de wet van 15 mei 2007, is de speekseltest, vermeld in artikel 61bis van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.

Art.287. De hiërarchische meerdere die de drugstest uitvoert, vermeldt in een voorlichtingsrapport de kennelijke tekenen van beïnvloeding door drugs die de test rechtvaardigen.

TITEL 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.288.Neemt niet deel aan de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 11 van de wet van 15 mei 2007, tot het einde van de dienst, het personeelslid waarvan de ademtest of de ademanalyse voor de opsporing van alcohol een resultaat meet dat ten minste gelijk is aan de norm bepaald in [1 artikel 60, § 1, van de wet van 16 maart 1968]1 betreffende de politie over het wegverkeer, of waarvan de drugstest een resultaat meet dat hoger is dan de resultaten, vermeld in [1 artikel 61 bis, § 2, tweede lid]1, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. <Erratum, 11-05-2015, p. 25411>
  De hiërarchische meerdere kan beslissen dat het personeelslid dat weigert om zich aan de alcoholtest of aan de drugstest te onderwerpen, niet deelneemt aan de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 11 van de wet van 15 mei 2007, tot aan het einde van de dienst.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.289.Het personeelslid kan tuchtrechtelijk vervolgd worden voor overdreven alcohol- of druggebruik, wanneer de ademtest of de ademanalyse voor de opsporing van alcohol een resultaat meet dat ten minste gelijk is aan de norm bepaald in [1 artikel 60, § 1, van de wet van 16 maart 1968]1 betreffende de politie over het wegverkeer, of waarvan de drugstest een resultaat meet dat hoger is dan de resultaten, vermeld in [1 artikel 61 bis, § 2, tweede lid]1, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer.
  ----------
  (1)<KB 2022-06-21/07, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.290. Het verzamelen van de gegevens die nodig zijn om een adem- of speekseltest uit te voeren, moet zich beperken tot de gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de overtredingen in artikel 15. Deze gegevens kunnen enkel voor tuchtdoeleinden met betrekking tot de bestraffing van deze overtredingen gebruikt worden.

BOEK 12. [1 - SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST]1   ----------   (1)
Art.291.[1 Het personeelslid kan door het college als ordemaatregel in zijn ambt worden geschorst in de volgende gevallen:
   1° wanneer het personeelslid het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolgingen;
   2° wanneer het personeelslid het voorwerp uitmaakt van tuchtvervolgingen wegens een zware fout waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn;
   3° wanneer de aanwezigheid van het personeelslid onverenigbaar is met het belang van de dienst.
   De schorsing wordt door de commandant aan het college voorgesteld.
   Het personeelslid wordt gehoord door het college. Het mag worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een persoon naar keuze in elke fase van de procedure. De oproeping vermeldt de feiten die aan de oorsprong van de procedure liggen. De oproeping voor het verhoor wordt aan het personeelslid verstuurd minstens veertien dagen voor de datum van het verhoor.
   In afwijking van artikel 184, heeft het personeelslid tijdens de schorsing in het belang van de dienst geen recht op bevordering door verhoging in graad.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.292.[1 In afwijking van artikel 184, kan het college het geschorste personeelslid de mogelijkheid ontnemen om zijn rechten op bevordering in weddeschaal te doen gelden en, voor het beroepspersoneelslid, zijn wedde verminderen.
   De vermindering van de wedde mag niet hoger liggen dan deze vermeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.293.[1 Behalve in geval van strafrechtelijke vervolgingen of een beroep voor de beroepskamer bedoeld in de artikelen 171 tot 173, duurt de schorsing in het belang van de dienst niet langer dan zes maanden.
   Indien na afloop van de procedure geen enkele tuchtsanctie opgelegd wordt, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst opgeheven.
   Bij afloop van elke periode van zes maanden, in geval van strafrechtelijke vervolgingen of een beroep voor de beroepskamer bedoeld in de artikelen 171 tot 173, wordt het dossier opnieuw ter evaluatie voorgelegd aan het college. Op dat moment beslist het college om de schorsing in het belang van de dienst te verlengen of op te heffen.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.294.[1 In geval van uiterste hoogdringendheid kan de commandant onmiddellijk de schorsing in het belang van de dienst uitspreken.
   Deze beslissing moet binnen de dertig dagen bevestigd worden door het college volgens de procedure vermeld in de artikelen 291 tot 293.
   Ingeval de schorsing in het belang van de dienst niet binnen de termijn van dertig dagen wordt bevestigd door het college, eindigt de door de commandant uitgesproken schorsing van rechtswege.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.295.[1 De beslissing waarin de schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken, wordt bezorgd aan het betrokken personeelslid, hetzij per ter post aangetekend schrijven, hetzij via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen de veertien dagen.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.296.[1 Binnen de veertien dagen volgend op de datum van kennisneming van de beraadslaging van het college waarin de schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken, kan het personeelslid een beroep indienen bij de beroepskamer bedoeld in de artikelen 171 tot 173.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

Art.297.
  <Opgeheven bij KB 2023-09-12/03, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 26-11-2023>

BOEK 13. - Verzekering van het vrijwilligerspersoneel
Art.298.Het vrijwillig personeelslid geniet ten laste van de zone het recht op herstel van de schade die volgt uit de ongevallen die kunnen voorvallen tijdens en ter oorzake van zijn functies en uit de ongevallen die zich kunnen voordoen op de weg naar de post of bij terugkeer naar zijn woning of de plaats waar hij werkt. De zone sluit hiertoe een gemeenrechtelijke verzekeringspolis af bij een erkende verzekeringsmaatschappij voor arbeidsongevallen.
  De ongevallen, vermeld in het eerste lid, moeten begrepen worden als de ongevallen bepaald in artikel 2 van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.
  Onder herstel van de schade, vermeld in het eerste lid, moet begrepen worden het herstel van de schade, vermeld in de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector en in het koninklijk besluit van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.
  Die polis waarborgt het vrijwillig personeelslid een schadeloosstelling van ten minste gelijke waarde als verschuldigd zou zijn indien op hem toepasselijk waren de bepalingen van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector en van het koninklijk besluit van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.
  De administratieve procedure verloopt conform de artikelen 6 tot en met 16 van het koninklijk besluit van 13 juli 1970, met dien verstande dat de zone beroep doet op een geneeskundige dienst naar keuze.
  [1 Bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid is de schadeloosstelling gelijk aan het werkelijk geleden inkomensverlies beperkt tot een maximale dagvergoeding gelijk aan het bedrag bepaald in artikel 4, § 1, tweede lid van voormelde wet van 3 juli 1967 gedeeld door 365. Het bedrag bepaald in artikel 4, § 1, tweede lid van de wet van 3 juli 1967 wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.]1
  Het vrijwillig personeelslid heeft evenwel het recht de schadeloosstelling te laten verzekeren op basis van zijn reëel beroepsinkomen, beperkt tot maximum 123.946,76 euro. Hij dient daartoe jaarlijks een met bewijsstukken gestaafde aangifte te doen bij de raad tegen ontvangstbewijs.
  De werkgever(s) en de verzekeringsinstelling waarbij de getroffene is aangesloten of waar hij is ingeschreven overeenkomstig de wetgeving inzake de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, zijn gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer voor wat betreft de vergoedingen die zij op wettelijke of statutaire basis dienen uit te keren.
  Die polis dekt de burgerlijke aansprakelijkheid van de zone en wordt gesloten voor een bedrag van ten minste 1.487.361 euro per getroffene.
  De stagiair-vrijwilliger wordt bij zijn indiensttreding in kennis gesteld van de bepalingen van de door de raad afgesloten arbeidsongevallenverzekering.
  Elke wijziging in de bepalingen van deze polis wordt onmiddellijk aan alle personeelsleden meegedeeld.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 64, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.299.Het vrijwillig personeelslid geniet ten laste van de zone het recht op een bijkomende verzekering, afgesloten bij een erkende verzekeringsmaatschappij, die de betaling dekt van een schadevergoeding van minimum 12.394,68 euro aan de rechthebbenden in geval van overlijden tijdens de dienst of als gevolg van tijdens de dienst opgelopen verwondingen of ziekten. Dit bedrag wordt aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen gekoppeld overeenkomstig de regelen voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het bedrag wordt aan de spilindex [1 138,01]1 gekoppeld.
  De stagiair-vrijwilliger wordt bij zijn indiensttreding in kennis gesteld van de bepalingen van de door de raad afgesloten overlijdensverzekering.
  Elke wijziging in de bepalingen van de overlijdensverzekering wordt onmiddellijk aan de vrijwillige personeelsleden meegedeeld.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 65, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

BOEK 14. - De beëindiging van een ambt
Art.300.Het ambt van de beroepspersoneelsleden eindigt :
  1° door ontslag wegens negatieve evaluatie tijdens de aanwervingsstage;
  2° door ontslag van ambtswege krachtens artikel 302;
  3° door afzetting;
  4° door vrijwillig ontslag;
  5° door eervol ontslag, vermeld [1 in de artikelen 304 en 305]1;
  6° wanneer de betrokkene definitief ongeschikt is om zijn functies te vervullen als vermeld in artikel 117 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel en niet kan wedertewerkgesteld worden als vermeld in artikel 117;
  7° in geval van overlijden.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 66, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.301.Het ambt van de vrijwillige personeelsleden eindigt :
  1° door ontslag wegens negatieve evaluatie tijdens de aanwervingsstage;
  2° door ontslag van ambtswege krachtens artikel 302 of wanneer het vrijwillig personeelslid zijn functies niet opnieuw opneemt na de periode van schorsing, vermeld in artikel 246;
  3° [2 ...]2
  4° door vrijwillig ontslag;
  5° door eervol ontslag, vermeld [1 in de artikelen 304 en 305]1;
  6° in geval van niet vernieuwing van de benoeming;
  7° in geval van overlijden.
  ----------
  (1)<KB 2018-01-26/18, art. 66, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 67, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.302.Het ontslag van ambtswege wordt uitgesproken door de raad wanneer het personeelslid :
  1° niet langer aan een aanwervingsvoorwaarde voldoet die vastgelegd is in [2 de artikelen 37, 37/1 en 38]2 [4 een toelatingsvoorwaarde tot de stage als vermeld in artikel 39, eerste lid, onverminderd de artikelen 111, 1° ; 112, tweede lid en 117, tweede lid,]4 [of een benoemingsvoorwaarde als vermeld in artikel 36, vierde en vijfde lid] of een benoemingsvoorwaarde als vermeld in artikel 41 voor zover deze benoemingsvoorwaarde nog steeds noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie; <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  2° de bepalingen betreffende de onverenigbaarheden of cumulatie overtreedt;
  3° twee " onvoldoende " vermeldingen krijgt in een periode van drie jaar;
  4° afwezig is zonder toelating of zonder geldige reden gedurende meer dan zesenzeventig prestatie-uren;
  5° afwezig is zonder toelating of zonder geldige reden gedurende meer dan vijf dagen na de onderbreking van een verlof voor opdracht van algemeen belang;
  6° [1 niet het volledige [3 ...]3 aantal uren voortgezette opleiding bedoeld in artikel 150 [3 ...]3, volgt;]1
  [1 7° [5 ...]5]1
  In het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, hoort de commandant of zijn afgevaardigde het personeelslid. Enkel overmacht kan de niet-naleving van de bepalingen bedoeld in [2 artikel 150, § 1]2, rechtvaardigen.
  De raad spreekt eveneens het ambtshalve ontslag uit :
  1° van het personeelslid wiens benoeming niet regelmatig is, op voorwaarde dat, met uitzondering van bedrog of list, deze onregelmatigheid door de aanstellende overheid vastgesteld werd binnen de termijn bepaald voor het instellen van een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State, of tijdens de procedure, wanneer dergelijk beroep ingesteld is;
  2° van het personeelslid dat zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de beëindiging van het ambt tot gevolg hebben.
  Het ontslag van ambtswege kan eveneens uitgesproken worden door de raad als tuchtsanctie.
  [Het beroepspersoneelslid] dat ambtshalve ontslagen werd geniet een beëindigingsvergoeding gelijk aan drie keer de gemiddelde maandelijkse bezoldiging van de twaalf laatste maanden. De diverse premies en toelagen worden niet in rekening gebracht voor berekening van de beëindigingsvergoeding. <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 77, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 68, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2019-04-13/13, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (4)<KB 2022-06-21/07, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>
  (5)<KB 2023-12-14/15, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.303.§ 1. Het vrijwillig ontslag kan op elk moment gegeven worden, door het personeelslid, mits een vooropzeg van dertig dagen die ingaat vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het ontslag betekend werd aan de raad met een aangetekende brief of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. De duur van de vooropzeg kan verminderd worden in onderling overleg.
  § 2. [2 Het beroepspersoneelslid dat vrijwillig ontslag neemt of dat via mobiliteit naar een andere zone wordt overgeplaatst, kan vragen om benoemd te worden als vrijwillig personeelslid in dezelfde of een lagere graad. De raad van de zone waarin hij vrijwilliger wordt beslist over de aanvraag op advies van de commandant.
   Daartoe richt het personeelslid een gemotiveerde aanvraag naar de zone ten laatste op het moment van de betekening van zijn vrijwillig ontslag of van de melding aan de raad dat hij de zone zal verlaten via mobiliteit.]2
  [2 § 3. De bepalingen van paragraaf 2 zijn niet van toepassing op zones of posten van een zone die uitsluitend met beroepspersoneel werken.
   § 4. Het personeelslid komt in aanmerking om als vrijwillig personeelslid benoemd te worden in dezelfde of een lagere graad wanneer het aan de volgende voorwaarden voldoet :
   1° geen stagiair zijn;
   2° desgevallend voldoen aan de woonplaatsverplichting of beschikbaarheidsverplichting zoals bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van één of meerdere posten van de zone;
   3° beschikken over een vermelding "voldoende", "goed" of "zeer goed" bij zijn laatste evaluatie";
   4° niet beschikken over een niet-doorgehaalde tuchtsanctie.
   § 5. De kandidaat begint binnen de drie maanden vanaf de datum van zijn verzoek aan de stage.
   De stage duurt drie maanden voor alle graden.
   Ingeval van ziekte van minimum twee weken van de stagiair tijdens de stage, wordt de stage verlengd met de duur van de ziekte, die aangetoond wordt met een geneeskundig getuigschrift.
  [3 Ingeval van zwangerschap van de stagiair vrijwilliger tijdens de stage, wordt de stage verlengd met de duur van de zwangerschap en de moederschapsrust, die aangetoond worden met een geneeskundig getuigschrift.]3
   § 6. Voor de stage van het vrijwillig personeelslid zijn de artikelen 75 tot 82 van toepassing.]2
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 42, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 69, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>
  (3)<KB 2022-06-21/07, art. 46, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art.304.Het eervol ontslag wordt ambtshalve verleend door de raad :
  1° aan het beroepspersoneelslid (in het begin) van de maand waarin het op pensioen gaat; <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>
  2° aan het beroepspersoneelslid op het einde van de maand waarin het de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt;
  3° aan het vrijwillige personeelslid op het einde van de maand waarin het de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt.
  In afwijking van het eerste lid, 2° en 3°, kan de raad, op aanvraag van het personeelslid en na advies van de commandant, het personeelslid toelaten in dienst te blijven na het bereiken van de leeftijdsgrens.
  De raad kent de verlenging toe voor de maximale duur van één jaar, telkens verlengbaar met ten hoogste één jaar.
  Het personeelslid moet slagen in een cardiorespiratoire test, uitgevoerd door een specialist aangeduid door de arbeidsgeneesheer.

Art.305.Het eervol ontslag uit zijn ambt kan worden verleend aan het personeelslid, op zijn vraag :
  1° dat ten minste twintig jaar dienst telt [2 in dezelfde of verschillende zones, desgevallend gedurende onderbroken periodes]2;
  2° dat van ambtswege ontslagen is ingevolge een ongeval tijdens de dienst of door het feit van de dienst.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 43, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2022-06-21/07, art. 47, 012; Inwerkingtreding : 22-08-2022>

Art. 305/1.[1 Aan het personeelslid dat eervol uit zijn ambt ontslagen wordt, kan de eretitel van zijn graad worden verleend.]1 [2 Het personeelslid dat eervol uit zijn ambt ontslagen wordt, kan het uitgangsuniform dragen voor het bijwonen van plechtigheden of van officiële feesten georganiseerd door de hulpverleningszone of andere openbare besturen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2016-05-09/03, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 70, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

BOEK 15. - Bepalingen tot vastelling van de algemene beginselen van toepassing op de operationele personeelsleden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp
Art.306.§ 1. Overeenkomstig artikel 17, § 1, 7°, van de wet van 15 mei 2007, vormen de volgende bepalingen van dit statuut de algemene beginselen van toepassing op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp :
  - Boek 1 : de artikelen 1 en 7;
  - [1 Boek 2 : de artikelen 8 § 2 tot § 4, 15, 18/6, 19 en 20 ;]1
  - Boek 3 : de artikelen 21 tot 26, 32 en 33;
  - Boek 5, titel 2 : de artikelen 67 tot 71, 75, 76, 77, eerste en derde lid, 78 tot 86;
  - Boek 5, titel 3 : de artikelen 89, 90, 91, eerste lid, 92 tot 98, 99, eerste en derde lid, 100 tot 107, 108, eerste lid, en 109;
  - Boek 5, titel 4 : de artikelen 110 tot 114;
  - Boek 6 : het volledige boek;
  - Boek 15 : het volledige boek;
  - Boek 17 : het volledige boek.
  § 2. De inhoud van de artikelen 5, 87, 88 en 308 van dit statuut, evenals deze van de boeken 4 en 5, titel 1, maken het voorwerp uit van een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  § 3. De artikelen 15 en 280 tot 290 van dit statuut zijn toepasselijk op [Brusselse Hoofdstedelijke dienst voor brandbestrijding en dringende medische hulpverlening]. <Erratum, B. St. 22-01-2015, p.5311>
  ----------
  (1)<KB 2023-09-15/30, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 06-11-2023>

Art.307. Voor de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 306, worden de aan de commandant, aan de raad, aan het college of aan de voorzitter toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de bevoegde organen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

BOEK 16. - Overgangsbepalingen
Art.308. § 1. Bij de overdracht naar de zone :
  1° behoudt de brandweerman de graad van brandweerman;
  2° behoudt de korporaal de graad van korporaal;
  3° behoudt de sergeant de graad van sergeant;
  4° behoudt de adjudant de graad van adjudant;
  5° onverminderd de specifieke integratieregels vermeld in de tabel in bijlage 3, krijgen de onderluitenant en de luitenant de graad van luitenant;
  6° onverminderd de specifieke integratieregels vermeld in de tabel in bijlage 3, krijgt de kapitein de graad van kapitein toegekend;
  7° onverminderd de specifieke integratieregels vermeld in de tabel in bijlage 3, krijgt de majoor de graad van majoor toegekend;
  8° onverminderd de specifieke integratieregels vermeld in de tabel in bijlage 3, krijgt de kapitein-commandant die geen dienstchef is ook de graad van majoor toegekend;
  9° de luitenant-kolonel krijgt de graad van kolonel toegekend.
  § 2. Het personeelslid op wie meerdere specifieke integratieregels vermeld in de tabel in bijlage 3 van toepassing kunnen zijn, krijgt de regel die de hoogste graad toekent, toegekend.
  § 3. De personeelsleden die houder zijn van de graad van eerste sergeant, sergeant-majoor en opperadjudant in een openbare brandweerdienst op het ogenblik van de overdracht naar het operationele kader van de zone, behouden hun graad ten persoonlijke titel binnen de zone.

Art.309. Wanneer in dit besluit melding wordt gemaakt van dienstanciënniteit of graadanciënniteit, wordt eveneens bedoeld de anciënniteit verworven als operationeel lid van een openbare brandweerdienst.

Art.310. De raad kan toestaan dat een personeelslid de functie van brandweerman blijft uitoefenen terwijl hij lid is van een politiedienst die deel uitmaakt van de openbare macht, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. Deze afwijking op artikel 22, 2°, van dit besluit, wordt toegestaan aan het personeelslid in functie voor 1 april 1999 indien dit nodig is om de continuïteit van de dienst te verzekeren.

Art.311. Het beroepslid dat een andere beroepsactiviteit uitoefent in de zin van artikel 26, moet zijn cumulatieaanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van zijn overdracht naar de zone, indienen.

Art.312.Vanaf de overdracht naar de zone, worden de geslaagde kandidaten die opgenomen zijn in een wervingsreserve voor brandweerman gevormd door de aan de zone toebehorende gemeenten, geacht houder te zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het basiskader, vermeld in artikel 35.
  Vanaf de overdracht naar de zone, worden de geslaagde kandidaten die opgenomen zijn in een wervingsreserve voor onderluitenant gevormd door de aan de zone toebehorende gemeenten, geacht houder te zijn van een federaal geschiktheidsattest voor het hoger kader, vermeld in artikel 35.
  [1 In afwijking van artikel 38 kan de geslaagde kandidaat bedoeld in het tweede lid, die geen houder is van een diploma van niveau A, door de zone aangeworven worden in de graad van luitenant.
   Tijdens de stage bedoeld in titel 2 van boek 4 volgt deze stagiair de opleidingen tot het behalen van de brevetten [2 BO1, BO2, MO1, MO2]2 en OFF1.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 45, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015; 01-01-2016>
  (2)<KB 2023-12-14/15, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.313.Vanaf de overdracht naar de zone, kan de raad beslissen de binnen zijn zone op het niveau van de gemeenten lopende aanwervingsprocedures verder te zetten. In dat geval wordt de in het organieke reglement bepaalde procedure van de aanwervende gemeente verder toegepast.
  [1 In afwijking van artikel 38 kan de kandidaat-onderluitenant, die geen houder is van een diploma van niveau A, door de zone aangeworven worden in de graad van luitenant.
   Tijdens de stage bedoeld in titel 2 van boek 4 volgt deze stagiair de opleidingen tot het behalen van de brevetten [2 BO1, BO2, MO1, MO2]2 en OFF1.]1
  Wanneer de raad, in afwijking van het eerste lid, beslist de lopende aanwervingsprocedures niet verder te zetten, worden deze procedures stopgezet en is boek 4 van dit besluit van toepassing.
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015; 01-01-2016>
  (2)<KB 2023-12-14/15, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.314.[1 Vanaf de overdracht naar de zone worden de binnen de zone op het niveau van de gemeenten lopende periodes van aanwervingsstage verdergezet overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren vóór de overdracht, met dien verstande dat de rol van evaluator uitgevoerd wordt door de stagebegeleider aangeduid door de commandant.
   In afwijking van artikel 38 kan de luitenant die geen houder is van een diploma van niveau A op het einde van zijn stage benoemd worden tot luitenant.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-05-09/03, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2015; 01-01-2016>

Art.315. Bij de overdracht naar de zone, kan de raad beslissen om de door een gemeente van zijn zone opgestarte bevorderingsprocedure verder te zetten. In dat geval zijn de procedureregels vastgelegd in het organieke reglement van de gemeente betreffende de bevorderingsprocedure van toepassing. De raad bepaalt desgevallend de samenstelling van een nieuwe examencommissie overeenkomstig de regels, vermeld in artikel 57, § 1, derde tot vijfde lid.
  In afwijking van het eerste lid kan de raad beslissen om de door een gemeente van zijn zone opgestarte bevorderingsprocedure niet verder te zetten en te beëindigen.

Art.316.De bepalingen van hoofdstuk 3, titel 1, van boek 5 van dit besluit zijn van toepassing op de bevorderingsprocedures die vóór de overdracht naar de zone ingezet werden met het oog op het verkrijgen van de graad van sergeant en van de graad van (onderluitenant). <Erratum, B.St. 22-01-2015, p. 5311>

Art.317.De [1 evaluatievoorwaarde "voldoende", "goed" of "zeer goed"]1, vermeld in de artikelen 56, 70, [2 83/3, § 3,]2 87 en 92, is slechts van toepassing na het einde van de eerste evaluatieperiode gevoerd krachtens dit besluit.
  ----------
  (1)<KB 2016-10-08/06, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>
  (2)<KB 2018-01-26/18, art. 71, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

Art.318.[1 De eerste evaluatieperiode, die start met het eerste functiegesprek, begint ten laatste [2 drie jaar]2 na de datum van de overdracht naar de zone.
   De zoneraad bepaalt de startdatum van de eerste evaluatieperiode.
   Tot op het moment van het functiegesprek bedoeld in het eerste lid, blijven de evaluatieregels die van toepassing zijn voor het personeel van de brandweerdienst van toepassing op de personeelsleden van de zone waarvan de laatste evaluatie voor de datum van de overdracht naar de zone niet voldoende was.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-11-18/16, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<KB 2016-10-08/06, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>

Art.319. De overuren die het operationeel lid van een openbare brandweerdienst nog niet had gerecupereerd bij de overdracht naar de zone, kunnen overgedragen worden ten belope van zeventig uren.

Art.320. Het aantal vakantieverlofdagen waarop het beroepslid recht heeft in toepassing van de bepalingen van artikel 195 wordt in evenredige mate verminderd in het geval van een overdracht naar de zone in de loop van het jaar. Dit aantal vakantieverlofdagen wordt, daarenboven, verhoogd of verlaagd met het saldo van het jaarlijks verlof waarover hij beschikte voor de periode van het lopende jaar dat hij prestaties geleverd heeft als lid van het operationeel personeel van een openbare brandweerdienst.

Art.321. De dagen jaarlijks vakantieverlof van het jaar voorafgaand aan de datum van de overdracht naar de zone die nog niet opgenomen werden op die datum, mogen overgedragen worden tot 31 december van het jaar waarin de datum van de overdracht valt.

Art.322. § 1. Het beroepspersoneelslid kan ten persoonlijke titel zijn huidig verlofstelsel conform het gemeentelijk statuut dat op hem van toepassing is op 31 december 2014, behouden.
  Het verlofstelsel omvat het aantal dagen jaarlijks verlof, het aantal feestdagen, de eventuele aanvullende dagen en de leeftijdsgebonden verhoging van de dagen jaarlijks verlof.
  Onder het aantal dagen jaarlijkse vakantieverlof, vermeld in het eerste lid, worden niet begrepen de compensatiedagen toegekend aan het beroepspersoneelslid om zich in regel te stellen met het arbeidsuurrooster.
  § 2. Het uitzonderlijk verlof, vermeld in artikel 207, 2°, kan niet worden toegekend aan het beroepspersoneelslid waarop de maatregel, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt toegepast indien dit uitzonderlijk verlof begrepen is in de dagen jaarlijks vakantieverlof, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.

Art.323. Een eventuele verlenging van de in boek 9 van dit besluit vermelde verloven en afwezigheden gebeurt overeenkomstig de voorwaarden en de modaliteiten van dit besluit.

Art.324. De personeelsleden die, op de datum van de overdracht naar de zone een verlof genieten dat niet opgenomen is in boek 9 van dit besluit, blijven voor de duur ervan en met betrekking tot hun administratieve toestand onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór de datum van deze overdracht.

Art.325. Bij de overdracht naar de zone moet onder het aantal ziektedagen, vermeld in artikel 223, eerste lid, worden verstaan, het gecumuleerde aantal ziektedagen verkregen bij een openbare brandweerdienst; dit aantal mag niet meer bedragen dan eenentwintig dagen per jaar verminderd met het aantal reeds genomen ziektedagen.

Art.326. De personeelsleden die op de datum van de overdracht naar de zone een verlof voorafgaand aan de pensionering genieten, blijven voor de duur hiervan en wat hun administratieve stand betreft, onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór van deze overdracht.

Art.327. De personeelsleden die op de datum van de overdracht naar de zone beschikken over een door hun gemeente goedgekeurde aanvraag voor verlof voorafgaand aan het pensioen, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 juni 1999 betreffende de invoering van de mogelijkheid van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de operationele beroepspersoneelsleden van een openbaar brandweerkorps, kunnen het recht op dit verlof uitoefenen na hun overdracht overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 juni 1999.
  Het wachtgeld wordt berekend op basis van het geldelijk statuut dat op het personeelslid van toepassing was vóór de overdracht naar de zone.

Art.328. Gedurende een periode van zes maanden vanaf de overdracht naar de zone, kan de bekendmaking van de vacante betrekking, vermeld in artikel 36 en 54, op de website van de zone vervangen worden door enkel de aanplakking van de vacante betrekking in de posten van de zone.

Art.329. De tuchtprocedures die hangende zijn bij de overdracht naar de zone worden verdergezet in overeenstemming met de bepalingen die van toepassing waren voor deze overdracht.

Art.330. Bij de overdracht naar de zone, is de zone belast met het toepassen van de tuchtmaatregel die werd uitgesproken door de gemeentelijke overheid.

Art.331. Voor de vrijwillige officieren overgedragen naar de zone, begint de duur van de benoeming van zes jaar, vermeld in artikel 51, derde lid, op de datum van deze overdracht.
  Voor de vrijwillige onderofficieren, korporaals en brandweermannen overgedragen naar de zone, heeft de eerste duurtijd van de benoeming betrekking op de resterende duur van hun benoeming als lid van een openbare brandweerdienst.

Art.332. De officier-geneesheer evenals de monitor lichamelijke opvoeding, in dienst op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit, kan de eretitel van zijn graad blijven dragen.

Art.333. Zolang het samenwerkingsakkoord betreffende de materies vermeld in artikel 306, § 2, niet in werking getreden is, blijft de inhoud van de artikelen 5, 87, 88 en 308, evenals deze van de boeken 4 en 5, titel 1, geregeld door de besluiten van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
  Voor zover het samenwerkingsakkoord, vermeld in artikel 306, § 2, niet in werking getreden is, zijn de titels 2 en 3 van boek 5 niet van toepassing op de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp.

BOEK 17. - Slotbepalingen
Art.334. De evaluatie van de uitvoering van dit besluit en zijn financiële impact wordt binnen de twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit uitgevoerd door de begeleidingscommissie voor de hervorming van de civiele veiligheid, vermeld in artikel 16 van de wet van 15 mei 2007.

Art.335. § 1. Worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 8 november 1967 houdende, voor de vredestijd, organisatie van de gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten en coördinatie van de hulpverlening ingeval van brand;
  2° het koninklijk besluit van 6 mei 1971 tot vaststelling van de modellen van gemeentelijke reglementeringen betreffende de organisatie van de gemeentelijke brandweerdiensten;
  3° het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de geschiktheids- en bekwaamheidscriteria alsmede van de benoembaarheids- en bevorderingsvoorwaarden voor de officieren van de openbare brandweerdiensten;
  4° het koninklijk besluit van 3 juni 1999 betreffende de invoering van de mogelijkheid van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor de operationele beroepspersoneelsleden van een openbaar brandweerkorps.
  § 2. Het koninklijk besluit vermeld in de eerste paragraaf, 4° blijft van kracht ten opzichte van de personeelsleden die zich bevinden in een situatie vermeld in de artikelen 326 en 327, zo lang deze situatie aanhoudt.
  § 3. Zolang het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 306, § 2, niet in werking is getreden, blijft het koninklijk besluit bedoeld in de eerste paragraaf, 3°, van toepassing op de operationele personeelsleden van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp.
  § 4. De koninklijke besluiten vermeld in de paragraaf 1, 1° tot 4°, blijven van kracht ten opzichte van de personeelsleden van de brandweerdiensten gelegen op het grondgebied van een prezone vermeld in artikel 336, tweede lid.

Art.336. Treden in werking op 1 januari 2015 :
  1° de artikelen 17, 106, 106/1 en 208 van de wet van 15 mei 2007;
  2° dit besluit.
  In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit, voor de prezones vermeld in artikel 220, § 1, tweede lid, van de wet van 15 mei 2007, in werking op de datum bepaald door de raad waarop de brandweerdienst in de zone geïntegreerd wordt, en ten laatste op 1 januari 2016.

Art.337. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N. Bijlagen 1 tot en met 4.
  (Bijlagen niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 01-10-2014, p. 77567-77576)

  Bijlage 1 gewijzigd door:
  <KB 2015-11-18/16, art. 79, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  <KB 2018-01-26/18, art. 72, 006; Inwerkingtreding : 02-03-2018>

  Bijlage 3 gewijzigd door:
  <KB 2016-05-09/03, art. 48, 003; Inwerkingtreding : 02-06-2016>

  Bijlage 4 toegevoegd door:
  <KB 2016-10-08/06, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 04-12-2016>