Details





Titel:

12 SEPTEMBER 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse bepalingen van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones



Inhoudstafel:


Art. 1-13



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2014000409 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van administratief statuut van het operationeel personeel van de hulpverleningszones wordt 4° /1 ingevoegd, luidende:
  "4° /1 de afgevaardigde van de commandant: het lid van het operationeel of administratief personeel van de zone dat door de commandant werd aangeduid als zijn afgevaardigde."

Art.2. In artikel 57, § 1, achtste lid van hetzelfde besluit, worden de woorden " artikel 248, eerste lid, 3° tot en met 7° of artikel 248, tweede lid, 3° tot en met 5° " vervangen door de woorden "artikel 250, eerste lid, 2° tot 5°, of artikel 250, tweede lid, 2° tot 4° ".

Art.3. In artikel 71, vijfde lid van hetzelfde besluit worden de woorden " artikel 248, eerste lid, 3° tot en met 7° of artikel 248, tweede lid, 3° tot en met 5° " vervangen door de woorden "artikel 250, eerste lid, 2° tot 5".

Art.4. In artikel 93, vijfde lid van hetzelfde besluit, worden de woorden artikel 248, eerste lid, 3° tot en met 7° of artikel 248, tweede lid, 3° tot en met 5° " vervangen door de woorden "artikel 250, tweede lid, 2° tot 4".

Art.5. In artikel 171 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de woorden "de artikelen 255 en 296" worden vervangen door de woorden "de artikelen 259 en 261";
  2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De beroepskamer spreekt zich uit over de beroepen tegen de schorsing in het belang van de dienst uitgesproken overeenkomstig artikel 295. Het beroep is niet schorsend."

Art.6. Artikel 173/3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende :
  " Het personeelslid kan beslissen om zich te laten vertegenwoordigen en om niet persoonlijk deel te nemen aan de beroepskamer. Zijn vertegenwoordiger zal de beroepskamer hiervan op de hoogte moeten brengen. "

Art.7. In artikel 173/4 van hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen als volgt:
  " Indien het personeelslid een of beide bijzitters wil wraken, stuurt hij een schriftelijke motivering hiervoor aan de beroepskamer binnen een termijn van zeven dagen vanaf de ontvangst van het schrijven dat de gegevens van de bijzitters meedeelt. Wanneer de hiervoor bepaalde termijn van zeven dagen is verstreken, wordt het personeelslid geacht af te zien van zijn recht om een bijzitter te wraken. "

Art.8. In artikel 173/6 van hetzelfde besluit wordt :
  1° het eerste lid vervangen als volgt:
  "De beroepskamer beslist definitief binnen de zes weken na de laatste zitting. De beslissing van de beroepskamer vervangt de beslissing waartegen beroep werd aangetekend."
  2° in het tweede lid worden de woorden "binnen een termijn van veertien dagen" ingevoegd tussen de woorden "wordt" en "via aangetekende "brief".

Art.9. In artikel 173/7 van hetzelfde besluit worden de woorden "of hem vertegenwoordigt," ingevoegd tussen de woorden "persoon die hem bijstaat" en de woorden "niet verschijnt op de zitting".

Art.10. In hetzelfde besluit wordt boek 10 vervangen door het volgende boek dat de artikelen 247 tot 279/23 bevat, luidende:
  BOEK 10. - TUCHTREGELING
  TITEL 1. - Waarschuwing
  Art. 247. Alvorens een tuchtsanctie uit te spreken tegen het personeelslid, kan de commandant een waarschuwing uitspreken na het personeelslid te hebben gehoord. Het personeelslid kan zich tijdens zijn verhoor laten bijstaan.
  Het personeelslid wordt verzocht om het proces-verbaal te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan het betrokken personeelslid opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
  De waarschuwing, waarin de feiten en het proces-verbaal van de hoorzitting worden vermeld, wordt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum naar het personeelslid verstuurd. Deze documenten worden ook bij zijn persoonlijk dossier gevoegd.
  De waarschuwing wordt doorgehaald in het dossier van het personeelslid twee jaar na het versturen van de uitspraak.
  Art. 248. Alvorens een tuchtsanctie uit te spreken tegen de commandant, kan de voorzitter een waarschuwing uitspreken na de zonecommandant te hebben gehoord. De commandant kan zich tijdens zijn verhoor laten bijstaan.
  De commandant wordt verzocht om het proces-verbaal te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de commandant opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
  De waarschuwing, waarin de feiten en het proces-verbaal van de hoorzitting worden vermeld, wordt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum naar de commandant verstuurd. Deze documenten worden ook bij zijn persoonlijk dossier gevoegd.
  De waarschuwing wordt doorgehaald in het dossier van de commandant twee jaar na het versturen van de uitspraak.
  TITEL 2. - Tuchtsancties
  Art. 249. De tuchtsancties kunnen worden opgelegd omwille van de volgende redenen:
  1° tekortkomingen aan de beroepsplichten;
  2° handelingen die de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen;
  3° overtredingen van de verbodsbepalingen, vermeld in het statuut.
  Art. 250. De tuchtsancties die kunnen worden uitgesproken ten aanzien van het beroepspersoneelslid zijn:
  1° de blaam;
  2° de inhouding van wedde;
  3° de terugzetting of de lagere inschaling;
  4° het ontslag van ambtswege;
  5° de afzetting.
  De tuchtsancties die kunnen worden uitgesproken ten aanzien van het vrijwillig personeelslid zijn:
  1° de blaam;
  2° de tuchtschorsing;
  3° de terugzetting;
  4° het ontslag van ambtswege.
  De tuchtsancties die kunnen worden uitgesproken ten aanzien van de commandant zijn:
  1° de blaam;
  2° de inhouding van wedde;
  3° de terugzetting of de lagere inschaling;
  4° het ontslag van ambtswege;
  5° de afzetting.
  Art. 251. Bij de bepaling van de sanctie kan rekening gehouden worden met verzachtende of verzwarende omstandigheden.
  Art. 252. De inhouding van wedde mag niet langer dan achttien maanden duren en mag de inhouding, vermeld in artikel 23, vierde lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, niet overschrijden.
  Art. 253. De tuchtschorsing mag niet langer dan twaalf maanden duren.
  Art. 254. Zolang de tuchtschorsing niet is doorgehaald, kan het personeelslid zijn rechten op bevordering niet doen gelden.
  Art. 255. De lagere inschaling is de toekenning van de onmiddellijk lagere weddeschaal binnen dezelfde graad.
  De terugzetting is de toekenning van de onmiddellijk lagere graad.
  Art. 256. De aard, de reden en de datum van elke uitgesproken tuchtsanctie worden vermeld in het persoonlijke dossier van het betrokken personeelslid.
  Art. 257. De doorhaling van de tuchtsancties in het persoonlijk dossier van het betrokken personeelslid gebeurt automatisch na een termijn van:
  1° twee jaar voor de blaam;
  2° vier jaar voor de inhouding van wedde, de tuchtschorsing, de terugzetting en de lagere inschaling.
  De termijn begint te lopen op de twintigste dag na de uitspraak van de tuchtsanctie.
  TITEL 3. - Bevoegde overheden om de tuchtsancties uit te spreken
  Art. 258. De commandant kan beslissen om de tuchtprocedure zoals bepaald in de artikelen 264 en volgende al dan niet op te starten.
  Art. 259. Het college kan de blaam, de inhouding van wedde, de tuchtschorsing, de terugzetting of de lagere inschaling uitspreken.
  Onverminderd artikel 276, kan de raad het ontslag van ambtswege of de afzetting uitspreken.
  Art. 260. De voorzitter kan beslissen om de tuchtprocedure al dan niet op te starten zoals bepaald in de artikelen 279/7 en volgende.
  Art. 261. In geval van een tuchtprocedure ingesteld tegen de commandant, kan het college de blaam, de inhouding van wedde, de terugzetting of de lagere inschaling uitspreken.
  Onverminderd artikel 279/18 kan de raad het ontslag van ambtswege of de afzetting uitspreken.
  TITEL 4. - Rechten van de verdediging
  Art. 262. § 1. Er mag geen tuchtsanctie worden opgelegd:
  1° zonder dat het betrokken personeelslid voorafgaand op de hoogte werd gesteld van de inbreuk die hem ten laste wordt gelegd;
  2° zonder dat het personeelslid werd gehoord door de bevoegde tuchtoverheid en zijn verweermiddelen heeft kunnen doen gelden.
  § 2. Het betrokken personeelslid en de persoon vermeld in artikel 263 kunnen op hun verzoek het tuchtdossier in elke fase van de procedure raadplegen en daarvan kosteloos een kopie ontvangen.
  Voorafgaand aan het verhoor vermeld in artikel 267, legt de commandant of diens afgevaardigde een tuchtdossier aan.
  Het tuchtdossier bevat alle stukken met betrekking tot de ten laste gelegde feiten evenals elementen die in het voordeel zijn van het personeelslid en getuigenissen.
  Art. 263. Het betrokken personeelslid mag zich, telkens hij gehoord wordt, laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.
  TITEL 5. - Procedure
  Art. 264. § 1. Iedere hiërarchische of functionele meerdere die van oordeel is dat een tuchtrechtelijke inbreuk is gepleegd, zendt aan de commandant een informatieverslag met een relaas van de feiten. Een informatieverslag kan eveneens worden opgesteld door een lid van de algemene inspectie, vermeld in artikel 168 van de wet van 15 mei 2007. Op straffe van nietigheid van de procedure, moet het informatieverslag naar de commandant gestuurd worden binnen de dertig dagen na het plegen van de feiten of na de kennisneming ervan door de persoon die het verslag opstelt. Wanneer het betrokken personeelslid geen andere hiërarchische of functionele meerdere dan de commandant heeft of ingeval de commandant of zijn afgevaardigde rechtstreeks op de hoogte is van de feiten, kan de commandant of diens afgevaardigde zonder informatieverslag een inleidend verslag opstellen zoals bedoeld in artikel 265, § 1.
  Indien het betrokken personeelslid ook administratieve of technische taken uitvoert, mag het informatieverslag ook opgesteld worden door een lid van het administratief personeel dat leiding geeft aan het betrokken personeelslid.
  § 2. De auteur van het informatieverslag wordt op de hoogte gebracht van het gevolg dat aan de zaak gegeven wordt.
  Art. 265. § 1. De commandant of diens afgevaardigde, die op de hoogte is van de feiten waarvan hij meent dat zij aanleiding moeten geven tot tuchtrechtelijke vervolgingen, stelt een tuchtvordering in tegen het betrokken personeelslid door hem per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum een kopie van het inleidend verslag te betekenen en hem op te roepen voor verhoor bedoeld in artikel 267. Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van het inleidend verslag te gebeuren binnen de zestig dagen volgend op de kennisneming van de feiten door de zonecommandant of diens afgevaardigde.
  § 2. Het inleidend verslag vermeldt:
  a. de identiteit van het betrokken personeelslid,
  b. het recht om het verhoor van getuigen voorafgaand aan het verhoor van het betrokken personeelslid, evenals de openbaarheid van dit verhoor te vragen,
  c. in voorkomend geval de identiteit van de getuigen,
  d. de ten laste gelegde tuchtinbreuken,
  e. het feit dat een tuchtsanctie wordt overwogen met vermelding van de mogelijke sancties en dat een tuchtdossier wordt aangelegd,
  f. de plaats en de termijn binnen dewelke het tuchtdossier kan worden geraadpleegd,
  g. de termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend,
  h. de plaats, de dag en het uur van het verhoor,
  i. het recht van het betrokken personeelslid om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een verdediger naar keuze.
  Het inleidend verslag mag het dienovereenkomstig aangevulde informatieverslag zijn.
  § 3. Het betrokken personeelslid beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen.
  Het betrokken personeelslid dient ten laatste op de dag van zijn verhoor zijn verweerschrift evenals elk ander stuk in bij de commandant of diens afgevaardigde.
  § 4. Op gemotiveerd verzoek van het betrokken personeelslid kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt meegedeeld aan het betrokken personeelslid.
  Art. 266. § 1. De commandant of diens afgevaardigde kan, zowel vóór als na het opstellen van een inleidend verslag, een onderzoek instellen, of door een meerdere van het betrokken personeelslid of door een lid van het administratief personeel laten instellen, dat kan leiden tot het ontdekken van de waarheid, onder meer het ambtshalve of op vraag van het betrokken personeelslid afnemen van iedere nuttige getuigenis.
  § 2. De schriftelijke of mondelinge getuigenissen of nieuwe stukken die door de commandant of door het betrokken personeelslid bij het dossier worden bijgevoegd na het versturen van het inleidend verslag, worden ten laatste veertien dagen na het verhoor meegedeeld aan het betrokken personeelslid of aan de commandant. Deze beschikken over een termijn van veertien dagen om hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.
  Art. 267. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 263, vindt het verhoor van het betrokken personeelslid voor de commandant of diens afgevaardigde plaats in aanwezigheid van een personeelslid dat bekleed is met een hogere graad dan de zijne of dat behoort tot het leidinggevend administratief personeel en dat het informatieverslag niet heeft opgesteld.
  Wanneer het betrokken personeelslid geen andere hiërarchische meerdere heeft dan de commandant, is het de commandant of diens afgevaardigde en een lid van het college, aangeduid door de voorzitter, die het verhoor uitvoeren.
  Indien het betrokken personeelslid erom verzoekt, wordt het gehoord in afwezigheid van het personeelslid of het lid van het college bedoeld in het eerste of het tweede lid.
  Art. 268. Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde persoon weergeeft.
  Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
  Het proces-verbaal wordt opgemaakt tijdens het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. Het betrokken personeelslid wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan het betrokken personeelslid opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
  Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan het betrokken personeelslid met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de betrokkene opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door het betrokken personeelslid bedoeld in het derde lid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal bedoeld in het vierde lid.
  Art. 269. Als het betrokken personeelslid er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is of zich niet heeft laten vertegenwoordigen zonder geldige reden, stelt de commandant of diens afgevaardigde binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf het verhoor in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.
  Art. 270. Wanneer de commandant of diens afgevaardigde van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden, bezorgt de commandant of diens afgevaardigde het tuchtdossier aan het college binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal.
  Indien de commandant zich niet uitspreekt binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal, wordt ervan uitgegaan dat geen enkele tuchtvordering wordt ingesteld.
  Art. 271. § 1. De voorzitter van het college of van de raad in toepassing van artikel 275 roept, na het ontvangen van een tuchtdossier, het betrokken personeelslid op om gehoord te worden. De oproeping gebeurt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van de oproeping te gebeuren ten laatste binnen de zestig dagen volgend op de ontvangst van het tuchtdossier en ten minste achtentwintig dagen vóór het verhoor.
  § 2. De oproeping vermeldt:
  a. de identiteit van het betrokken personeelslid,
  b. het recht om het verhoor van getuigen voorafgaand aan het verhoor van het betrokken personeelslid, evenals de openbaarheid van dit verhoor te vragen,
  c. in voorkomend geval de identiteit van de getuigen,
  d. de ten laste gelegde tuchtinbreuken,
  e. het feit dat een tuchtsanctie wordt overwogen met vermelding van de mogelijke sancties,
  f. de plaats en de termijn binnen dewelke het tuchtdossier kan worden geraadpleegd,
  g. de termijn waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend,
  h. de plaats, de dag en het uur van het verhoor,
  i. het recht van het betrokken personeelslid om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een verdediger naar keuze.
  De oproeping mag het dienovereenkomstig aangevulde inleidend verslag zijn.
  § 3. Het betrokken personeelslid beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en ten laatste veertien dagen vóór zijn verhoor een verweerschrift, evenals elk ander rechtvaardigingsstuk bij het college of bij de raad in te dienen.
  § 4. Op gemotiveerd verzoek van het betrokken personeelslid kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt meegedeeld aan de betrokkene.
  Art. 272. Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde persoon weergeeft.
  Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
  Het proces-verbaal wordt opgemaakt tijdens het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. Het betrokken personeelslid wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de betrokkene opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
  Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan het betrokken personeelslid met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de betrokkene opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door het betrokken personeelslid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal.
  Art. 273. Als het betrokken personeelslid er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is of zich niet heeft laten vertegenwoordigen zonder geldige reden, stelt de voorzitter van het college of van de raad binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf het verhoor in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.
  Art. 274. Het college of de raad in toepassing van het artikel 275 doet uitspraak na de commandant of diens afgevaardigde en het betrokken personeelslid te hebben gehoord. De commandant en het door de voorzitter aangeduide lid van het college dat overeenkomstig artikel 267, tweede lid, heeft deelgenomen aan het verhoor, nemen niet deel aan de beraadslaging van het college of van de raad.
  Art. 275. Wanneer het college van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege of een afzetting, verwijst het de procedure naar de raad binnen de veertien dagen vanaf de datum van de afsluiting van het proces-verbaal van de hoorzitting, van afzien of van niet-verschijning.
  Art. 276. Wanneer de raad van mening is dat de feiten niet bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege of een afzetting, spreekt het een lichtere sanctie uit zoals bepaald in artikel 250, eerste lid, 1° tot 3° en artikel 250, tweede lid, 1° tot 3°.
  Art. 277. Op straffe van nietigheid van de procedure, doet het college of de raad uitspraak over de op te leggen tuchtsanctie binnen de zestig dagen vanaf de datum van de afsluiting van het proces-verbaal.
  Art. 278. Het lid van het college of van de raad dat niet gedurende alle verhoren voor het college of de raad aanwezig was, mag niet deelnemen aan de beraadslaging, noch deelnemen aan de stemming over de uit te spreken tuchtsanctie.
  Art. 279. De gemotiveerde beslissing wordt binnen de veertien dagen aan het betrokken personeelslid meegedeeld, hetzij per ter post aangetekend schrijven, hetzij via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  Art. 279/1.Binnen. de twintig dagen volgend op de datum van kennisneming van de beraadslaging van het college of van de raad waarin beslist wordt over een tuchtsanctie, kan het personeelslid een beroep indienen bij de beroepskamer vermeld in de artikelen 171 tot 173.
  Art. 279/2. § 1. Het personeelslid kan niet het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure voor feiten die reeds gesanctioneerd werden, onder voorbehoud van nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen en die zich voordoen tijdens de verjaringstermijn van de tuchtvordering.
  § 2. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of die zijn vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
  Art. 279/3. § 1. Als in verband met dezelfde feiten de strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van artikel 265 en van artikel 279/2, § 2, gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid ingelicht wordt dat een beslissing werd uitgesproken en dat die beslissing in kracht van gewijsde is getreden. De tuchtoverheid stelt zich op de hoogte met betrekking tot de uitkomst van deze beslissing.
  § 2. De strafvordering doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtsanctie uit te spreken. Indien een opgelegde tuchtsanctie onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, trekt de tuchtoverheid de opgelegde tuchtsanctie in en dit met terugwerkende kracht vanaf de datum dat de tuchtsanctie is uitgesproken.
  Art. 279/4. Indien meer dan één feit wordt aangerekend aan het personeelslid, kan dit slechts aanleiding geven tot één procedure en tot de uitspraak van één tuchtsanctie.
  Art. 279/5. Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken.
  Indien de nieuwe feiten echter samenhangen met de feiten waarvoor de reeds lopende tuchtprocedure werd opgestart, kunnen deze bij de procedure worden bijgevoegd vóór het verhoor voorzien in artikel 267 en dat voor zover het betrokken personeelslid ten laatste veertien dagen vóór het verhoor op de hoogte kon worden gebracht van die feiten.
  Art. 279/6. De sanctie mag geen gevolgen hebben vooraleer ze uitgesproken werd.
  De beslissing tot een tuchtsanctie moet binnen een redelijke termijn worden genomen vanaf de datum van kennisneming van de feiten door de commandant of diens afgevaardigde.
  TITEL 6. - De tuchtprocedure tegen de commandant
  Art. 279/7. § 1. De voorzitter die kennis heeft van feiten door het informatieverslag opgemaakt door een lid van de algemene inspectie, bedoeld in artikel 168 van de wet van 15 mei 2007 of die op de hoogte is van feiten waarvan hij meent dat zij aanleiding moeten geven tot een tuchtrechtelijke vervolging, stelt een tuchtvordering in tegen de commandant door hem per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum, een kopie van het inleidend verslag te betekenen en hem op te roepen voor verhoor.
  Op straffe van nietigheid van de procedure, moet het informatieverslag opgemaakt door een lid van de algemene inspectie naar de voorzitter worden gestuurd binnen de dertig dagen die volgen op het plegen van de feiten of na de kennisneming ervan door de persoon die het verslag opstelt.
  Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van het inleidend verslag te gebeuren binnen de zestig dagen volgend op de kennisneming van de feiten door de voorzitter.
  § 2. Het inleidend verslag bevat de vermeldingen opgesomd in artikel 265, § 2.
  § 3. De commandant beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en een verweerschrift in te dienen bij de voorzitter.
  De betrokken commandant bezorgt zijn verweerschrift evenals elk ander stuk ten laatste op de dag van zijn verhoor.
  § 4. Op gemotiveerd verzoek van de commandant kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt meegedeeld aan de commandant.
  Art. 279/8. De schriftelijke of mondelinge getuigenissen of nieuwe stukken die door de commandant of door de voorzitter bij het dossier worden bijgevoegd na het versturen van het inleidend verslag, worden ten laatste veertien dagen na het verhoor meegedeeld aan de voorzitter of aan de commandant. Deze beschikken over een termijn van veertien dagen om hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.
  Art. 279/9. Onverminderd de toepassing van artikel 263, gebeurt het verhoor van de commandant door de voorzitter of een lid van de raad aangeduid door de voorzitter, in aanwezigheid van een ander lid van de raad dat daartoe eveneens werd aangeduid door de voorzitter.
  Op zijn vraag wordt de commandant verhoord in afwezigheid van het lid van de raad bedoeld in het eerste lid.
  Art. 279/10. Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de verhoorde persoon weergeeft.
  Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
  Het proces-verbaal wordt opgemaakt tijdens het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. De commandant wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de commandant opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
  Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan de commandant met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de commandant opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door de commandant bedoeld in het derde lid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal bedoeld in het vierde lid.
  Art. 279/11. Als de commandant er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is zonder geldige reden, stelt de voorzitter binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf de hoorzitting in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.
  Art. 279/12. Wanneer de voorzitter van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden, bezorgt hij het tuchtdossier aan het college binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal.
  Wanneer de voorzitter zich niet uitspreekt binnen de veertien dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal, wordt aangenomen dat geen enkele tuchtvordering wordt ingesteld.
  Art. 279/13. § 1. De voorzitter roept de commandant op om door het college of de raad in toepassing van het artikel 279/17 gehoord te worden. De oproeping gebeurt per aangetekend schrijven of via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum. Op straffe van nietigheid van de procedure, dient de betekening van de oproeping te gebeuren ten laatste binnen de zestig dagen volgend op de ontvangst van het tuchtdossier en ten minste twintig dagen vóór het verhoor.
  § 2. De oproeping bevat de vermeldingen opgesomd in artikel 271, § 2.
  § 3. De commandant beschikt over minstens veertien dagen om zijn verdediging voor te bereiden en om een verweerschrift of een ander rechtvaardigingsstuk in te dienen bij de voorzitter, en dit ten laatste veertien kalenderdagen vóór zijn verhoor.
  § 4. Op gemotiveerd verzoek van de commandant kan het verhoor worden uitgesteld binnen een redelijke termijn. De nieuwe datum wordt hem meegedeeld.
  Art. 279/14. Er wordt een proces-verbaal van het verhoor opgesteld, dat getrouw de verklaringen van de gehoorde persoon weergeeft.
  Een secretaris kan belast worden met de opmaak van het proces-verbaal tijdens het verhoor.
  Het proces-verbaal wordt opgemaakt bij afloop van het verhoor en wordt onmiddellijk voorgelezen. De commandant wordt verzocht om het te ondertekenen. Op het moment van de ondertekening kan de commandant opmerkingen formuleren. Indien hij weigert om te tekenen, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor, dat, in voorkomend geval, de reden van deze weigering vermeldt.
  Als het proces-verbaal wordt opgemaakt na het verhoor, wordt het binnen de veertien dagen volgend op het verhoor meegedeeld aan de commandant met het verzoek om het te ondertekenen. De begeleidende brief bij het proces-verbaal vermeldt dat de commandant opmerkingen kan formuleren en dat hij het proces-verbaal ondertekend moet terugsturen binnen de veertien dagen vanaf de datum van het versturen van de brief. Indien het proces-verbaal niet of niet ondertekend wordt teruggestuurd, wordt dit vermeld in het proces-verbaal van verhoor.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten bij de ondertekening door de commandant bedoeld in het derde lid of bij afloop van de termijn van veertien dagen voor het terugsturen van het proces-verbaal bedoeld in het vierde lid.
  Art. 279/15. Als de commandant er schriftelijk van afgezien heeft gehoord te worden of niet verschenen is zonder geldige reden, stelt de voorzitter binnen de veertien dagen vanaf het schriftelijke afzien in het eerste geval, en vanaf de hoorzitting in het tweede geval, een proces-verbaal van weigering of van niet-verschijning op.
  Het proces-verbaal wordt beschouwd als afgesloten op de datum dat het wordt opgesteld.
  Art. 279/16. Het college of de raad in toepassing van het artikel 279/17 doet uitspraak na de voorzitter en de betrokken commandant te hebben gehoord. Noch de voorzitter en de leden van de raad die hebben deelgenomen aan het verhoor overeenkomstig artikel 279/9, noch de commandant, nemen deel aan de beraadslaging van het college of de raad.
  Art. 279/17. Wanneer het college van mening is dat de feiten bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege ou een afzetting, verwijst het de procedure naar de raad binnen de veertien dagen vanaf de datum van de afsluiting van het proces-verbaal van de hoorzitting, van afzien of van niet-verschijning.
  Art. 279/18. Wanneer de raad van mening is dat de feiten niet bestraft dienen te worden met een ontslag van ambtswege ou een afzetting, spreekt het een lichtere sanctie uit zoals bepaald in artikel 250, derde lid, 1° tot 3°.
  Art. 279/19. Op straffe van nietigheid van de procedure, doet het college of de raad uitspraak over de op te leggen tuchtsanctie binnen de zestig dagen vanaf de datum van het sluiten van het proces-verbaal.
  Art. 279/20. Het lid van de college of de raad dat niet aanwezig was gedurende alle verhoren voor de raad mag niet deelnemen aan de beraadslaging, noch deelnemen aan de stemming over de uit te spreken tuchtsanctie.
  Art. 279/21. De beslissing wordt binnen de veertien dagen bezorgd aan de commandant, hetzij per ter post aangetekend schrijven, hetzij via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum.
  Art. 279/22. Binnen de twintig dagen volgend op de datum van kennisneming van de beraadslaging van de college of de raad waarin beslist wordt over een tuchtsanctie, kan de commandant een beroep indienen bij de beroepskamer vermeld in de artikelen 171 tot 173.
  Art. 279/23. De beslissing tot een tuchtsanctie moet binnen een redelijke termijn worden genomen vanaf de datum van kennisneming van de feiten door de voorzitter."

Art.11. In hetzelfde besluit wordt boek 12 vervangen door het volgende boek dat de artikelen 291 tot 296 bevat, luidende:
  BOEK 12. - SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST
  Art. 291. Het personeelslid kan door het college als ordemaatregel in zijn ambt worden geschorst in de volgende gevallen:
  1° wanneer het personeelslid het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolgingen;
  2° wanneer het personeelslid het voorwerp uitmaakt van tuchtvervolgingen wegens een zware fout waarbij de betrokkene op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn;
  3° wanneer de aanwezigheid van het personeelslid onverenigbaar is met het belang van de dienst.
  De schorsing wordt door de commandant aan het college voorgesteld.
  Het personeelslid wordt gehoord door het college. Het mag worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een persoon naar keuze in elke fase van de procedure. De oproeping vermeldt de feiten die aan de oorsprong van de procedure liggen. De oproeping voor het verhoor wordt aan het personeelslid verstuurd minstens veertien dagen voor de datum van het verhoor.
  In afwijking van artikel 184, heeft het personeelslid tijdens de schorsing in het belang van de dienst geen recht op bevordering door verhoging in graad.
  Art. 292. In afwijking van artikel 184, kan het college het geschorste personeelslid de mogelijkheid ontnemen om zijn rechten op bevordering in weddeschaal te doen gelden en, voor het beroepspersoneelslid, zijn wedde verminderen.
  De vermindering van de wedde mag niet hoger liggen dan deze vermeld in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
  Art. 293. Behalve in geval van strafrechtelijke vervolgingen of een beroep voor de beroepskamer bedoeld in de artikelen 171 tot 173, duurt de schorsing in het belang van de dienst niet langer dan zes maanden.
  Indien na afloop van de procedure geen enkele tuchtsanctie opgelegd wordt, worden alle gevolgen van de schorsing in het belang van de dienst opgeheven.
  Bij afloop van elke periode van zes maanden, in geval van strafrechtelijke vervolgingen of een beroep voor de beroepskamer bedoeld in de artikelen 171 tot 173, wordt het dossier opnieuw ter evaluatie voorgelegd aan het college. Op dat moment beslist het college om de schorsing in het belang van de dienst te verlengen of op te heffen.
  Art. 294. In geval van uiterste hoogdringendheid kan de commandant onmiddellijk de schorsing in het belang van de dienst uitspreken.
  Deze beslissing moet binnen de dertig dagen bevestigd worden door het college volgens de procedure vermeld in de artikelen 291 tot 293.
  Ingeval de schorsing in het belang van de dienst niet binnen de termijn van dertig dagen wordt bevestigd door het college, eindigt de door de commandant uitgesproken schorsing van rechtswege.
  Art. 295. De beslissing waarin de schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken, wordt bezorgd aan het betrokken personeelslid, hetzij per ter post aangetekend schrijven, hetzij via elke andere drager met bewijskracht en vaste datum binnen de veertien dagen.
  Art. 296. Binnen de veertien dagen volgend op de datum van kennisneming van de beraadslaging van het college waarin de schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken, kan het personeelslid een beroep indienen bij de beroepskamer bedoeld in de artikelen 171 tot 173."

Art.12. Dit besluit treedt in werking 30 dagen nadat het in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt.
  Dit besluit is niet van toepassing op de tuchtprocedures die zijn opgestart vóór de inwerkingtreding ervan.

Art. 13. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.