2 FEBRUARI 2007. - Decreet tot vaststelling van het statuut van de directeurs [en directrices in het onderwijs]. (Opschrift gewijzigd door DFG2019-03-14/20, art. 102, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019) (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-05-2007 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
TITEL II. - Bepalingen die de directeurs van alle netten gemeen zijn.
HOOFDSTUK I. [1 Het ambtsprofiel van de directeurs]1
Afdeling I. [1 Verantwoordelijkheden van de directeur]1
Art. 3-4
Afdeling II. [1 Het ambtsprofiel]1
Art. 5
Afdeling III. [1 - [2 Oud Afdeling IV]2 Specifieke bepalingen inzake personeelsbeheer]1
Art. 6
HOOFDSTUK II. [1 - Initiële opleiding van directeuren]1
Afdeling I. [1 - Doelstellingen van de initiële opleiding van directeuren]1
Art. 7
Afdeling II. [1 - Organisatie en certificering van de initiële opleiding van directeuren]1
Onderafdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1
Art. 8-15
Afdeling II. - Organisatie van de opleiding van de directeurs en uitreiking van de getuigschriften ter bekrachtiging ervan.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 16
Onderafdeling II. [1 - Organisatie en bekrachtiging door een getuigschrift]1
Art. 17-21
Onderafdeling II. - Organisatie en uitreiking van getuigschriften.
Art. 22-25
HOOFDSTUK III. - Opdrachtenblad.
Art. 26-28
HOOFDSTUK IV. [1 - De commissie voor het valoriseren van de onderwijservaring]1
Art. 29-30
HOOFDSTUK V. [1 - De oproep tot kandidaturen]1
Art. 31-32
HOOFDSTUK VI. [1 Oud Hoofdstuk IV]1 - Verloop van de stage van de directeurs.
Art. 33-34
TITEL III. - Bepalingen die specifiek zijn voor elk net.
HOOFDSTUK I. - Door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden voor de toegang tot en de toekenning van de betrekkingen van directeur.
Art. 35-36
Afdeling Ibis. [1 - Voorwaarden voor de benoeming tot het ambt van directeur]1
Art. 36bis
Afdeling Iter. [1 - Selectiecommissies van de directeurs]1
Art. 36ter
Afdeling II.
Art. 37-38
Afdeling III. [1 Mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie.]1
Art. 39
Onderafdeling I. [1 Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
Art. 40-41
Onderafdeling II. [1 Over het evaluatiemechanisme]1
Art. 42, 42bis, 42ter, 42quater, 42quinquies, 42sexies
Onderafdeling III [1 - Over de deontologische regels]1
Art. 42septies
Afdeling IIIbis. [1 - De intrekking van de tijdelijke hogere ambten van directeur]1
Art. 43
Afdeling IV. - Overgang tussen bevorderingsambten, selectieambten en wervingsambten.
Art. 44-50
Afdeling V. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 51-55
HOOFDSTUK II. - Het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden voor de toegang tot de stage en [1 de benoeming in vast verband]1.
Art. 56, 56bis, 57-58, 58bis, 59, 59bis
Afdeling II. - Tijdelijke aanstelling in een betrekking van directeur.
Art. 60-61
Afdeling III. [1 Mechanismen voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie]1
Art. 62-63
Onderafdeling 1. [1 Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
Art. 64-65
Onderafdeling 2. [1 Over het evaluatiemechanisme]1
Art. 65/1, 65/2, 65/3, 65/4, 65/5, 65/6
Onderafdeling 3 [1 - Over de deontologische regels]1
Art. 65/7
Afdeling IV. - Overgang tussen de bevorderingsambten, de selectieambten en de wervingsambten.
Art. 66-70
Afdeling V. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 71-78
HOOFDSTUK III. - Het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden voor de toegang tot de stage en [1 van de aanwerving in vast verband]1.
Art. 79, 79bis, 80-81, 81bis, 82, 82bis
Afdeling II. - De tijdelijke aanwerving in een betrekking van directeur.
Art. 83-84
Afdeling III. - [1 Mechanismen voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie.]1
Art. 85-86
Onderafdeling 1. [1 Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
Art. 87-88
Onderafdeling 2. [1 Over het evaluatiemechanisme]1
Art. 88/1, 88/2, 88/3, 88/4, 88/5, 88/6
Onderafdeling 3 [1 - Over de deontologische regels]1
Art. 88/7
Afdeling IV. - Overgang tussen bevorderingsambten, selectieambten en wervingsambten.
Art. 89-91
Afdeling V. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 92-98
TITEL IV. - De toegang tot de selectieambten en de bevorderingsambten in het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 99-107
TITEL V. - Specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen van het gewoon en gespecialiseerd onderwijs.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities van de specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen.
Art. 108-109
HOOFDSTUK II. - Toekenning en aanwending van de middelen toegekend voor de specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen [1 ...]1.
Afdeling I. - Toekenning van middelen.
Art. 110-112
Afdeling II. - Aanwending van de toegekende bedragen.
Art. 113
HOOFDSTUK III. - Beheerscentra.
Afdeling I. - Oprichting.
Art. 114-116
Afdeling II. - Criteria voor de oprichting van de beheerscentra.
Art. 117-118
Afdeling III. - Bevoegdheden van het beheerscentrum.
Art. 119-120
Afdeling IV. - Aanwending van de toegekende middelen.
Art. 121-122
TITEL VI. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 123-124
HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 125-129
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Onderafdeling I. [1 - Overgangsbepalingen voorafgaand aan het decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
Art. 130-131
Onderafdeling II. [1 - Overgangsbepalingen ingevoegd bij decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
Art. 131bis, 131ter
Afdeling II. - Het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Onderafdeling I. [1 - Overgangsbepalingen voorafgaand aan het decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur en directrice, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
Art. 132-133
Onderafdeling II. [1 - Overgangsbepalingen ingevoegd bij decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur en directrice, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
Art. 133bis
Afdeling III. - Het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 134-140, 140bis
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
Art. 141
BIJLAGE.
Art. N
1967031705 1969032202 1974011503 1975062014 1975073001 1975073002 1975073005 1992029525 1993029067 1994029323 1998029331 1999029087 1999029218 2002029130 2002029131 2002029386 2002029419 2002029420
2007029292 2007029355 2007029364 2008029425 2008029436 2008029445 2008029449 2008029452 2008029601 2009029055 2011029250 2011029649 2012029517 2016029331 2018010977 2019014255 2019014661 2019030658 2019030740 2020030814 2021030371 2021041082 2024000846
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs, het onderwijs met volledig leerplan of het alternerend onderwijs, het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan of het onderwijs voor sociale promotie, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, met uitzondering van de afdelingen 4 en 5 van de hoofdstukken I, II en III van titel III.
Art.2.§ 1. Voor de toepassing van dit decreet, dient te worden verstaan onder :
1° " directeur " : [2 het personeelslid dat, in welke hoedanigheid dan ook, titularis is van het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur in het lager secundair onderwijs, directeur, directeur van een inrichting voor sociale promotie zoals opgesomd in de artikelen 3 en 4, § 1, 1° en 2°, en § 2, van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten of directeur van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan zoals bedoeld in artikel 50, 2°, van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]2
2° " opvoedingsteam " : het geheel van de personeelsleden die het geheel of en deel van hun ambt(en) in éénzelfde inrichting of éénzelfde vestiging uitoefenen, met uitsluiting van het administratief personeel, en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel.
[1 3° " inrichtende macht " : de overheid of de rechtspersoon die de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van een school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd;]1
[1 4° "lokale organen voor sociaal overleg : de instanties voor plaatselijk overleg ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 13 september 1995 betreffende de oprichting, samenstelling en bevoegdheid van de plaatselijke paritaire commissies in het officieel gesubsidieerd onderwijs, het besluit van de Regering van de Gemeenschap van 27 maart 1996 dat de beslissing van 24 januari 1996 van de Paritaire Commissie voor het vrij confessioneel basisonderwijs, betreffende de oprichting van een plaatselijk overlegorgaan tussen de inrichtende machten en vakbondsafvaardigingen, bindend verklaart en het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juni 1999 waarbij de beslissing van 31 mei 1999 van de Paritaire Commissie voor het niet-confessioneel vrij basisonderwijs betreffende het model-huishoudelijk reglement van de plaatselijke instantie voor overleg tussen de inrichtende machten en de syndicale afvaardigingen verplicht wordt verklaard, inzonderheid :
a) in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, het basisoverlegcomité;
b) in het officiële gesubsidieerde onderwijs, de plaatselijke paritaire commissie;
c) in het vrij gesubsidieerd onderwijs, de ondernemingsraad of, bij gebreke daaraan, het Comité voor de preventie en bescherming op de arbeidsplaats of, bij gebreke daaraan, de plaatselijke overleginstantie of, bij gebreke daaraan, de vakbondsafvaardiging.]1
[2 5° sturingsplan : het systeem bedoeld in artikel 67, § 2, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren ;]2
[2 6° : federaties van de inrichtende machten : de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen bedoeld in artikel 5 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.]2
[2 Het woord " leerling " gebruikt in dit decreet moet verstaan worden als " student " wat betreft het onderwijs voor sociale promotie.]2
§ 2. Het gebruik in dit decreet van de mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig met het oog op een betere leesbaarheid van de tekst, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.
----------
(1)<DFG 2018-09-13/20, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DFG 2019-03-14/20, art. 103, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
TITEL II. - Bepalingen die de directeurs van alle netten gemeen zijn.
HOOFDSTUK I. [1 Het ambtsprofiel van de directeurs]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 Verantwoordelijkheden van de directeur]1
----------
(1)
Art.3.[1 De directeur heeft de algemene competentie voor het beheer en de organisatie van de ininrichting.
Hij neemt de verantwoordelijkheden op zich die hem door zijn inrichtende macht zijn toevertrouwd overeenkomstig het kader dat is vastgelegd in het in hoofdstuk III van deze titel bedoelde opdrachtenblad.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 104, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.4. [1 In het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs neemt de directeur van een bijgevoegde kleuterschool, lagere of fundamentele school zijn verantwoordelijkheden op zich, onverminderd de verantwoordelijkheden van de directeur van de instelling waaraan zijn school is gehecht.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 104, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling II. [1 Het ambtsprofiel]1
----------
(1)
Art.5.[1 1ste. De regering stelt een standaardambtsprofiel van het schoolhoofd op en stelt het ter beschikking van de inrichtende machts, die het kunnen gebruiken om het in § 2 bedoelde ambtsprofiel op te stellen.
Het standaardambtsprofiel omvat een verantwoordelijkheidskader en een lijst van verwachte gedrags- en technische vaardigheden.
De verantwoordelijkheden zoals beschreven in het generieke ambtsprofiel zijn gestructureerd in zeven categorieën:
1° productie van betekenis;
2° het algemene strategische en operationele beheer van de school;
3° het beheer van educatieve acties en projecten;
4° het beheer van de middelen en de menselijke relaties;
5° interne en externe communicatie;
6° administratief, financieel en materieel beheer van de instelling;
7° de planning en het actieve beheer van zijn eigen professionele ontwikkeling.
De verwachte gedrags- en technische vaardigheden gaan samen controle-indicatoren.
§ 2. Met het oog op een eventuele oproep tot kandidaturen voor het in hoofdstuk V bedoeld ambt van directeur stelt de inrichtende macht een ambtsprofiel op, dat zij bij elke sollicitatieoproep voor het ambt van directeur voegt.
Het ambtsprofiel definieert:
1° de belangrijkste verantwoordelijkheden van de directeur;
2° de gedrags- en technische vaardigheden die nodig zijn voor hun oefening.
De in het vorige lid bedoelde gedrags- en technische vaardigheden gaan samen met controle-indicatoren.
de inrichtende macht stelt enerzijds het ambtsprofiel op op basis van het in § 1 bedoelde standaardambtsprofiel en anderzijds rekening houdend met de specifieke behoeften in verband met het educatieve en pedagogische project van de school en met de specifieke kenmerken van de school waarin het ambt van directeur moet worden vervuld.
Het ambtsprofiel bevat de belangrijkste criteria voor de selectie van de kandidaten en de weging die aan elk van hen wordt toegekend. Het kan aanvullende voorwaarden voor de aanwerving bevatten, hetzij verplicht, hetzij als een troef actief voor de te vervullen betrekking.
§ 3. In het in het vorige lid bedoelde ambtsprofiel zijn de verantwoordelijkheden van de directeur gestructureerd in zeven categorieën, overeenkomstig het standaardambtsprofiel.
§ 4. In de in de vorige paragraaf bedoelde categorieën omvat het ambtsprofiel ten minste de volgende verantwoordelijkheden, zodat de Franse Gemeenschap ervan zeker zou zijn dat alle scholen in het ambtsprofiel de essentiële verantwoordelijkheden van een directeur opnemen:
1° productie van betekenis:
de directeur legt de belanghebbenden van de school regelmatig de waarden uit waarop de pedagogische en opvoedende actie ten dienste van de leerlingen is gebaseerd, in het kader van het project van de inrichtende macht, en geeft zo betekenis aan de collectieve actie en de individuele acties, met verwijzing naar deze waarden en naar de prioritaire en specifieke opdrachten van het onderwijsstelsel van de Franse Gemeenschap en de doelstellingen van de sociale promotie-educatie en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan;
2° de globale strategische en operationele sturing van de school:
a) in het kleuter- en verplicht onderwijs staat de directeur borg voor de educatieve en pedagogische projecten van de inrichtende macht, die worden vastgesteld met inachtneming van de prioriteiten, specifieke doelstellingen en opdrachten van het onderwijsstelsel van de Franse Gemeenschap; in het onderwijs voor sociale promotie staat de directeur borg voor het pedagogische project van de inrichtende macht, dat wordt vastgesteld met inachtneming van de doelstellingen van dit onderwijs; in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan staat de directeur borg voor de educatieve en pedagogische projecten van de inrichtende macht en voor het pedagogische en artistieke project van de inrichting, bepaald met inachtneming van de finaliteiten van dit onderwijs.
b) in het kleuter- en leerplichtonderwijs, als pedagogisch en opvoedend leider, leidt de directeur de gezamenlijke bouw van het inrichtingsproject en het sturingsplan van de school, door de voltooiing van het bijhorende contractvormingsproces en de collectieve uitvoering van de overeenkomst van doelstellingen (of, indien van toepassing, het samenwerkingsprotocol);
3° het beheer van pedagogische acties en projecten:
a) de directeur garandeert de ondersteuning en begeleiding van de schoolloopbaan van elke leerling en de positieve oriëntatie daarvan;
b) de directeur bevordert gedeeld leiderschap in het onderwijs;
c) de directeur is verantwoordelijk voor de pedagogische leiding van de school;
4° het beheer van de middelen en de menselijke relaties:
a) de directeur organiseert de diensten van alle personeelsleden, coördineert hun werkzaamheden, stelt doelstellingen vast in het kader van hun bevoegdheden en de teksten die hun ambt regelen. Hij neemt met name de pedagogische en administratieve verantwoordelijkheid op zich voor de vaststelling van de werktijden en de verantwoordelijkheden van de personeelsleden;
b) in het kleuter- en verplicht onderwijs ontwikkelt de directeur een collectieve dynamiek met het onderwijsteam en ondersteunt de samenwerking met het onderwijsteam met het oog op de uitwisseling van praktijken en de organisatie van het leren; in het onderwijs voor sociale promotie ondersteunt de directeur het teamwerk met het oog op de uitwisseling van praktijken en de organisatie van het leren;
c) de directeur werkt samen met de inrichtende macht om een opvoedend en onderwijsteam samen te stellen dat zich op de student richt, zijn of haar ontwikkeling en leren;
d) De directeur ondersteunt de professionele ontwikkeling van het personeel;
e) de directeur begeleidt de onderwijsteams bij de innovaties die zij invoeren en de verandering;
f) de directeur zorgt voor de opvang en integratie van nieuwe personeelsleden en de ondersteuning van personeel in moeilijkheden;
g) de directeur zorgt in voorkomend geval voor een goede organisatie van de plaatselijke juridische en contractuele sociale overlegorganen;
h) de directeur is de vertegenwoordiger van de inrichtende macht bij de Regeringsdiensten;
i) de directeur kan contacten leggen met de plaatselijke economische en sociaal-culturele wereld en met organisaties voor jeugdbescherming, kinderwelzijn en jeugdzorg;
5° interne en externe communicatie:
verzamelt en verspreidt de directeur informatie door deze op passende wijze en met gebruikmaking van passende mechanismen te formuleren, respectievelijk ter attentie van de inrichtende macht, de personeelsleden, de leerlingen en, in voorkomend geval, de ouders en het personeel van het Psychomedisch-medisch-sociaal centrum, alsmede, als interface, met externe partners en contacten;
6° administratief, financieel en materieel beheer van de instelling:
a) de directeur ziet toe op de naleving van de wet- en regelgeving;
b) de directeur beheert de begroting waarvoor hij delegatie heeft gekregen, met het oog op de optimale werking van de school en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan;
7° de planning en het actieve beheer van de eigen professionele ontwikkeling:
a) de directeur tracht voortdurend nieuwe ideeën, vaardigheden en kennis te verkrijgen;
b) de directeur voert regelmatig werkingsgesprekken met de inrichtende macht of haar afgevaardigden, onder verwijzing naar het opdrachtenblad en de zelfevaluatie.
§ 5. Om ervoor te zorgen dat alle scholen in de Franse Gemeenschap de essentiële vaardigheden van een directeur opnemen in het ambtsprofiel dat zij opstellen, moet het ambtsprofiel ten minste de volgende gedrags- en technische vaardigheden omvatten:
1° gedragscompetenties:
a) coherent zijn in zijn beginselen, waarden en gedrag, een gevoel voor het algemeen belang hebben en de waardigheid van het ambt respecteren;
b) in staat zijn om teams te verenigen rond gemeenschappelijke projecten en collectieve projecten te beheren;
c) in staat zijn om verandering te ondersteunen;
d) in staat zijn beslissingen te nemen en te handhaven na de zaak te hebben gehoord en/of na een participatief proces;
e) objectief kunnen observeren en het functioneren van hun school kunnen analyseren met het oog op, in voorkomend geval, het vaststellen van alternatieve maatregelen;
f) een gevoel van luister- en communicatievaardigheden hebben; blijk kunnen geven van empathie, enthousiasme en dankbaarheid;
2° technische vaardigheden :
a) in staat zijn een wettekst te lezen en te begrijpen;
b) beschikken over pedagogische vaardigheden en belangstelling voor onderwijsonderzoek dat is aangepast aan het betrokken onderwijsniveau;
c) in het secundair artistiek onderwijs met beperkt leerplan over artistieke vaardigheden beschikken;
d) in staat zijn vergaderingen te beheren;
e) in staat zijn conflicten te beheren;
f) in staat zijn de toepassing van digitale technologie in onderwijs- en bestuurssystemen te beheren in het kader van de ontwikkeling van de digitale omgeving van haar instelling en het onderwijs in de Franse Gemeenschap en gebruik kunnen maken van elementaire IT-instrumenten.
§ 6. Het door de inrichtende macht opgestelde ambtsprofiel wordt gebruikt:
1° bij de aanwerving van een directeur: hij documenteert de kandidaten op de verwachtingen van de inrichtende macht en het onderwijssysteem; hij dient als referentie om de keuze van een van de kandidaten door de inrichtende macht te baseren;
2° op het moment dat de directeur zijn ambt opneemt en vóór de overeengekomen definitie van zijn opdrachtenblad; het is het onderwerp van een diepgaande uitwisseling tussen de inrichtende macht en de directeur, zodat elke partij duidelijk weet wat ze van de andere partij verwacht; daartoe komen de inrichtende macht en de directeur tot overeenstemming over het begrip van de indicatoren voor het beheersen van de vereiste vaardigheden en de indicatoren voor het bereiken van resultaten die het mogelijk maken om de uitoefening van verantwoordelijkheden te objectiveren.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 104, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling III. [1 - [2 Oud Afdeling IV]2 Specifieke bepalingen inzake personeelsbeheer]1
----------
(1)
Art.6.[1 [2 oud artikel 11bis]2 § 1. De algemene organisatiecompetentie bedoeld in artikel 5 omvat het beheer van de human resources van de instelling in overleg met de inrichtende macht, wat inzonderheid inhoudt dat de directeur aan de samenstelling van het opvoedingsteam [3 ...]3 deelneemt.
§ 2. Behoudens in gevallen waarin de inrichtende macht overeenkomstig [2 artikel 26, § 2, [3 lid 2]3]2, een delegatie aan de directeur heeft verleend met betrekking tot aangelegenheden van nieuwaanwerving en / of de samenstelling van haar opvoedingsteam, wordt een overlegvergadering georganiseerd tussen de inrichtende macht of haar afgevaardigde en de directeur over de volgende aangelegenheden :
1° de organisatie, in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen, van het wervingsbeheer en, voor zover mogelijk, van de ontmoetingen van de kandidaten met de directeur;
2° het gebruik van de databank bedoeld in artikel 27 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs;
3° de activering van de verbindingen cursus/ambt waarnaar wordt verwezen in titel I, hoofdstuk III, van het voornoemde decreet van 11 april 2014;
4° nieuwaanwervingen in de zin van artikel 25 van het bovengenoemde besluit van 11 april 2014;
5° afwijkingen van de prioriteitstelling van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in de artikelen 31bis, 32 en 33 van voormeld decreet van 11 april 2014;
6° andere benoemingen, wervingen en wijzigingen van opdracht, in overeenstemming met de toepasselijke statutaire bepalingen.
In afwijking van het vorige lid, betreft het hoger genoemde overleg bedoeld onder 2 ° tot 5 ° niet het onderwijs voor sociale promotie en het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan.
§ 3. Op het einde van het in paragraaf 2 bedoelde overleg, deelt de inrichtende macht of haar afgevaardigde haar (zijn) voorstel van beslissing aan de directeur mee.
Na ontvangst van het voorstel van beslissing van de inrichtende macht of haar afgevaardigde, heeft de directeur het recht om een tweede overlegsessie met de inrichtende macht te eisen.
De termijn waarbinnen de directeur de mogelijkheid heeft om de tweede overlegsessie te eisen, wordt gespecificeerd in het opdrachtenblad, overeenkomstig [2 artikel 26, § 2, derde lid]2, en bedraagt minstens één werkdag.
Als de directeur niet een nieuwe overlegsessie bedoeld in lid 2 eist,
a) wordt het in lid 1 bedoelde voorstel definitief zoals verwoord door de inrichtende macht
b) wordt het in lid 1 bedoelde voorstel aan de inrichtende macht voorgelegd indien het door haar afgevaardigde verwoord werd; als de inrichtende macht het voorstel van haar afgevaardigde niet definitief maakt, biedt ze een tweede overlegsessie met de directeur aan.
§ 4. De uitwisselingen tussen de directeur en de leden of vertegenwoordigers van de inrichtende macht die hebben deelgenomen aan de overlegsessies bedoeld in de §§ 2 en 3 blijven geheim.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2018-09-13/20, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DFG 2019-03-14/20, art. 104, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2021-02-04/17, art. 41, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
HOOFDSTUK II. [1 - Initiële opleiding van directeuren]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Doelstellingen van de initiële opleiding van directeuren]1
----------
(1)
Art.7. [1 De initiële opleiding van de directeur is bedoeld om de directeur in staat te stellen om:
1°. zich bewust te worden van de werkelijkheid van het beroep van directeur en zich erop voor te bereiden;
2°. de activiteiten van een directeur te begrijpen in zijn verschillende aspecten (relationeel, pedagogisch, administratief, materieel, financieel, organisatorisch) om het algemene kader van het ambt te specificeren;
3°. kennis te verwerven, inzonderheid conceptuele en juridische kennis met betrekking tot het onderwijssysteem, alsmede analytische hulpmiddelen;
4°. de basiscompetenties te ontwikkelen, inzonderheid op het gebied van personeelsbeheer, die nodig zijn voor de uitoefening van de verantwoordelijkheden die zijn beschreven in de ambtsprofielen bedoeld in afdeling II van hoofdstuk I;
5°. aan de verandering van zijn professionele houding en het vermogen om afstand te nemen tegenover zijn praktijk te werken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling II. [1 - Organisatie en certificering van de initiële opleiding van directeuren]1
----------
(1)
Onderafdeling I. [1 - Algemene bepalingen ]1
----------
(1)
Art.8.[1 § 1. De initiële opleiding van directeuren bestaat uit twee luiken:
1°. een netoverschrijdend component, gemeenschappelijk voor alle neten;
2°. een netcomponent, specifiek voor elk net.
§ 2. Tijdens hun initiële opleiding worden de directeuren uitgenodigd om een professioneel ontwikkelingsbestand ("portfolio") aan te maken.
De "portfolio" is een opleidingshulpmiddel dat leerbegeleiding en de ontwikkeling van een reflectieve analyse mogelijk maakt. Directeurs kunnen opnemen wat zij vinden dat nuttig en relevant is over het pad van hun professionele ontwikkeling.]1
[2 Hij onthoudt zich van elke vorm van fysiek of psychisch geweld tegen leerlingen. ]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2023-10-05/23, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 02-02-2024>
Art.9. [1 De inrichtende machten die niet zijn aangesloten bij een federatie van inrichtende machten zijn, wat hen betreft, verantwoordelijk voor het organiseren van het "net" -onderdeel.
Zij kunnen met een federatie van inrichtende machten of de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap een overeenkomst sluiten die haar de organisatie van dit deel of een deel daarvan toekent.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.10.[1 § 1. De netoverschrijdend opleiding bedoeld in artikel 8, 1 °, richt zich op:
1°. de inzet en oriëntaties van het onderwijssysteem, en inzonderheid de waarden, finaliteiten, doelstellingen en prioritaire opdrachten van het onderwijssysteem, met het oog op de ontwikkeling bij de directeuren van een pedagogische visie en een sturingsvermogen van hun school in overeenstemming met deze;
2°. de verantwoordelijkheden en bevoegdheden die alle directeuren gemeen hebben, zoals ontwikkeld in het standaardambtsprofiel als bedoeld in artikel 5, lid 1.
§ 2. De netoverschrijdend opleiding, die in totaal negentig uur omvat, is gestructureerd in twee assen: de "administratieve" as (12 uur) en de "sturingsas" (78 uur).
§ 3. De "administratieve" as wordt ontwikkeld in een module die gericht is op:
1°. het verwerven van de basiselementen om het juridische en regelgevende kader, de hiërarchie van normen en de algemene rechtsbeginselen te begrijpen en zich eigen te maken;
2°. de belangrijkste relevante rechtsgrondslagen van het bedoelde niveau te begrijpen en zich eigen te maken;
3°. het verwerven van een onderzoeksbenadering op juridisch en regelgevingsbasis om eenvoudige praktische gevallen op te kunnen lossen en de kennis van een gegeven probleemstelling bij te werken en te verdiepen.
Deze module moet worden gevolgd voorafgaand aan het eerste deel van de module "pedagogische benadering en sturing", bedoeld in § 4, lid 2, 1 °, a) van de netoverschrijdend opleiding en de "administratieve, materiële en financiële" module van de "net" -opleiding.
Hij moet zijn voltooid vóór het einde van het eerste jaar van de stage.
§ 4. De "sturingsas" beoogt de ontwikkeling van:
1°. een pedagogische visie met betrekking tot de oriëntaties van het onderwijssysteem, waaruit de directeur de pedagogische leiding die hem toebehoort, zal uitoefenen en de sturing van zijn school organiseren;
2°. relationele, interpersoonlijke en groepsvaardigheden en -competenties, inzonderheid inzake schoolorganisatie, om de prioritaire doelstellingen en opdrachten van het onderwijssysteem te bewerkstelligen.
Deze as is ontwikkeld in twee modules met elk 39 uur:
1°. de module "pedagogische visie en sturing", die is verdeeld in twee delen:
a. een eerste deel van 18 uur richt zich vooral op de ontwikkeling van een pedagogische visie; dit deel wordt gevolgd door de directeurs bij voorkeur voor het begin van hun ambt en in elk geval vóór het einde van het eerste jaar van de opleiding;
b. een tweede deel van 21 uur, dat niet vóór het eerste gevolgd kan worden, voornamelijk gericht op de sturing.
2°. de module "Ontwikkeling van relationele, interpersoonlijke en groepsvaardigheden en -competenties en opbouw van een professionele identiteit" is gestructureerd door drie zonen:
a. bewustwording en analyse van houdingsverandering in relatie tot de professionele identiteit van het ambt van directeur;
b. schoolleiderschap;
c. de zelfevaluatie van de werkwijzen in professionele relaties.
De module waarnaar wordt verwezen in punt 2 ° van het vorige lid is gesplist in twee delen:
a. een eerste deel van 30 uur is gecentreerd rond drie thema's;
1°. resource management en menselijke relaties als onderdeel van een schoolorganisatie;
2°. communicatie inzake schoolorganisatie;
3°. conflictpreventie en -beheer inzake organisatie;
b. een tweede deel van 9 uur, stelt de directeurs in staat om een van de drie thema's van het eerste deel te verdiepen, gebaseerd op een zelfevaluatie aan het einde van het eerste deel van het gedrag dat ze als prioriteit moeten ontwikkelen.
Het eerste deel waarnaar wordt verwezen in punt a) van de voorgaande paragraaf zal worden gevolgd door de directeuren, bij voorkeur voordat zij met hun werkzaamheden beginnen en in elk geval vóór het einde van het eerste opleidingsjaar.
§ 5. Tijdelijke directeurs die voor een initiële periode van minstens één jaar zijn aangesteld of aangeworven, moeten ook de in de §§ 3 en 4, lid 2, 1 °, a), en in lid 3, onder a), bedoelde cursussen volgen.
De inrichtende macht beëindigt automatisch de opdrachten van de tijdelijke directeur als bedoeld in het vorige lid die deze cursussen niet hebben gevolgd [2 tenzij [3 het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding]3 certificeert dat de directeur niet in het eerste jaar van zijn mandaat voor deze cursussen kon worden ingeschreven. In dit geval wordt de opleidingsverplichting uitgesteld tot het volgende jaar]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-05-03/38, art. 157, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2021-06-17/28, art. 40, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art.11.[1 § 1. De "net" -opleiding bedoeld in artikel 8, § 1, 2 °, richt zich op:
1°. de specifieke inzet en oriëntaties voor het net, inzonderheid het opvoedende en pedagogische of pedagogische en artistieke project en de organisatiemodellen daarvan;
2°. specifieke juridische en bestuursrechtelijke bepalingen alsmede materieel en financieel beheer;
3°. begeleiding voor de professionele integratie van directeurs.
§ 2. De opleiding "net" omvat negentig uur en bestaat uit:
1°. een basisopleiding van 60 uur, gestructureerd in twee modules (een "administratieve, materiële en financiële" module en een "opvoedende en pedagogische" module;
2°. integratievorming / begeleiding op het moment van de inschakeling in het beroepsleven.
§ 3. De "administratieve, materiële en financiële" module (30 uur) omvat de studie en toepassing van de wettelijke en regelgevende bepalingen die specifiek zijn voor elk net, inzonderheid het statuut van de personeelsleden, de arbeidsregeling, de plaatselijke organen voor sociaal overleg, evenals het beheer van schoolinfrastructuur en financiële middelen, binnen de grenzen van de verantwoordelijkheden die op dit gebied worden uitgeoefend door de directeuren op basis van hun net.
De "opvoedende en pedagogische" module (30 uur) is bedoeld om kennis en vaardigheden te ontwikkelen, inzonderheid wat betreft:
a. de uitoefening van het pedagogische leiderschap;
b. het beheer van het opvoedende en pedagogische project;
c. de gezamenlijke opbouw van schoolcultuur;
d. de gezamenlijke opbouw en uitvoering van het schoolproject;
e. pedagogisch en artistiek project in kunstonderwijs met beperkt leerplan;
f. de gezamenlijke opbouw en implementatie van het sturingsplan / follow-up van de doelstellingenovereenkomst in het kleuter- en leerplichtonderwijs;
g. programma's en pedagogische hulpmiddelen van het net.
§ 4. Integratie-opleiding / begeleiding op het moment van de inschakeling in het beroepsleven (30 uur) is bedoeld om de directeurs te ondersteunen bij hun ambtsbekleding en hen te helpen de leerresultaten van de "netoverschrijdend en net-"opleidingsmodules over te brengen naar hun dagelijks leven.
Integratie-opleiding / begeleiding bevordert de ontwikkeling van de professionele identiteit van de directeur door zijn rol te verduidelijken, zijn sterke punten en mogelijke verbeteringen te analyseren en zijn behoeften aan professionele ontwikkeling te identificeren.
Ze ontwikkelt reflexieve analyse, vooral uit alledaagse situaties of door de directeur gerapporteerde kritieke incidenten. Ze kan de directeur in verschillende gebieden die hem vraag stellen ondersteunen: bijvoorbeeld, de mobilisatie van het opvoedingsteam, het tijdsbeheer, prioritering van acties of de praktische toepassing van wet- en regelgeving.
Ze kan de vorm innemen van intervisiesessies met andere directeuren.
Als onderdeel van de vorming / begeleiding voert de directeur een persoonlijke zelfevaluatie uit die sterke punten en verbeterpunten aan het einde van de opleiding belicht. De directeur die dit wenst, kan deze gepersonaliseerde evaluatie mobiliseren als onderdeel van de evaluatie van zijn werking met de inrichtende macht. De inrichtende macht heeft alleen toegang tot het geheel of een deel ervan als de directeur ze hem meedeelt.
Integratievorming / begeleiding is ook een gelegenheid voor een opleidingsevaluatie ter voorbereiding van de evaluatie aan het einde van de stage.
Integratievorming / begeleiding wordt verzorgd door opleiders / begeleiders zonder hiërarchisch verband met de betrokken directeurs. Ze is gespreid [2 zoveel mogelijk]2 over de drie jaar na de ambtsbekleding van de directeur. Ze is verplicht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2024-05-16/79, art. 96, 039; Inwerkingtreding : 02-08-2024>
Art.12.[1 Op basis van een voorstel van [2 het Netoverschrijdend instituut voor voortgezette beroepsopleiding]2, bepaalt de Regering een opleidingsplan voor het netoverschrijdend deel van de initiële opleiding van directeurs, waarin, inzonderheid, doelstellingen en inhoud van de verschillende modules bedoeld in artikel 10, §§ 3 en 4, evenals de te ontwikkelen vaardigheden.
Het opleidingsplan kan worden uitgesplitst naar niveau of type onderwijs.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-06-17/28, art. 41, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art.13.[1 De inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, elke federatie inrichtende machten [2 ...]2 bepalen elk een opleidingsplan voor het onderdeel "netten" van de initiële opleiding van directeurs, waarin:
a. de doelstellingen en inhoud van de twee modules waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 3, en de vaardigheden die nog moeten worden ontwikkeld;
b. een beschrijving van het Integratievormings- / begeleidingssysteem op het ogenblik van de inschakeling in het beroepsleven als bedoeld in artikel 11, lid 4, de nagestreefde specifieke doelstellingen, de voorgestelde methodologie en de ingezette persoonlijke middelen.
[2 De niet-aangesloten inrichtende machten houden zich aan het opleidingsplan bepaald door één van de federaties van inrichtende machten of door de inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]2
Het opleidingsplan kan worden uitgesplitst naar niveau of type opleiding.
Elk opleidingsplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Regering.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-02-04/17, art. 42, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
Art.14.[1 De initiële opleiding van directeur is kosteloos. Tenzij dit noodzakelijk is voor de inhoud, worden de netoverschrijdend opleidingsmodules en de modules van de "net"-opleiding als bedoeld in artikel 11, § 3, georganiseerd buiten de normale lestijden van de werking van de scholen. De personeelsleden die een opleiding krijgen, worden geacht in dienst te zijn.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.15.[1 § 1. De opleidingsmodules als bedoeld in artikel 10, §§ 3 en 4, en 11, lid 3, eindigen met een test die tot een slaagattest leidt.
Alle kandidaten die een opleidingsmodule hebben voltooid, ontvangen een attest van deelname. Alleen kandidaten die een attest overleggen waaruit blijkt dat zij minstens 75% van de duur van de module hebben afgelegd, komen in aanmerking voor het voorleggen van de test die deze bekrachtigt. Voor elke test worden de kandidaten ofwel toegelaten ofwel geweigerd. Er wordt geen rangorde vastgesteld.
Het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan reikt aan de directeurs die hem een attest vragen voor alle krachtens artikel 10, § 3 en artikel 10, § 4 gevolgde cursussen, lid 2, 1 °, a), en lid 3, a), genoemd attest uit.
De opleiding / begeleiding bedoeld in artikel 11, § 4, wordt niet met een getuigschrift bekrachtigd maar wordt bekrachtigd met een attest voor het volgen van de cursussen, uitgereikt door het net of de inrichtende macht die ze heeft verstrekt.
§ 2. De slaag- of volgattesten bedoeld in § 1, leden 1 en 4, zijn zes jaar geldig vanaf de dag volgend op de datum van uitreiking van het laatste attest .
In afwijking van lid 1 wordt de geldigheidsduur van de attesten van een personeelslid geschorst tijdens de perioden waarin hij het ambt van directeur uitoefent.
Om de geldigheidsduur van hun slaagattesten met zes jaar te verlengen, moeten personeelsleden die houder zijn van de vijf slaagattesten als bedoeld in § 1, eerste lid, de vijf modules van de initiële opleiding van directeurs opnieuw voltooien; zij zijn vrijgesteld van de certificeringstoetsen; hun wordt een certificaat van aanwezigheid afgegeven onder de voorwaarden bedoeld in artikel 15, § lid, tweede lid. Deze attesten [2 , voor zover ze bewijzen dat de personeelsleden wel degelijk ten minste 75% van de opleiding hebben gevolgd,]2 verlengen automatisch de geldigheid van eerder verkregen slaagattesten met nog eens zes jaar. De nieuwe termijn neemt een aanvang de dag na de datum van uitreiking van het laatste attest.
De Regering kan bepalingen goedkeuren waardoor personeelsleden in het vorige lid de prestaties van hun professionele en persoonlijke ervaring en de opleidingen die zij hebben gevolgd, kunnen valideren, zodat ze vrijgesteld kunnen worden om, opnieuw, het geheel of een deel van de initiële opleiding van directeuren te volgen.
§ 3. Vastbenoemde directeurs die in een andere betrekking van directeur zijn benoemd of aangeworven, worden geacht aan de voorwaarde bedoeld bij de artikelen 36bis, lid 1, 2°, 58, 1° en 81, 1° te voldoen.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-07-19/12, art. 101, 032; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Afdeling II. - Organisatie van de opleiding van de directeurs en uitreiking van de getuigschriften ter bekrachtiging ervan.
Onderafdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.16.[1 § 1. [2 Niemand kan zich voor een van de opleidingsmodules inschrijven als hij op de datum van indiening van de opleidingsaanvraag geen houder is:
1. van het bekwaamheidsbewijs waarvan sprake in artikel 35, § 1, lid 3, 1°, en van een van de bekwaamheidsbewijzen waarvan sprake in 2° van hetzelfde artikel, voor het onderwijs ingericht door de Franse gemeenschap;
2. van het bekwaamheidsbewijs waarvan sprake in artikel 57, lid 1, 1°, en van een van de bekwaamheidsbewijzen waarvan sprake in 2° van hetzelfde artikel, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs;
3. van het bekwaamheidsbewijs waarvan sprake in artikel 80, § 1, lid, 1° en van een van de bekwaamheidsbewijzen waarvan sprake in 2° van hetzelfde artikel, voor het gesubsidieerd vrij onderwijs.]2
In afwijking van het eerste lid kan een persoon die door de in artikel 29 bedoelde commissie als kandidaat voor het ambt van directeur is verklaard, zich inschrijven voor een van de opleidingsmodules.
§ 2. De opleidingsoperatoren geven voorrang aan de inschrijving van directeurs die het ambt uitvoeren of die binnen zes maanden het ambt zullen bekleden.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-07-19/12, art. 102, 032; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Onderafdeling II. [1 - Organisatie en bekrachtiging door een getuigschrift]1
----------
(1)
Art.17.[1 § 1. [2 De "netoverschrijdende" opleiding wordt, op basis van het in artikel 12 bedoelde opleidingsplan, georganiseerd en gecertificeerd door het Institut de la formation en cours de carrière.
Het Institut de la formation en cours de carrière kan de organisatie, de certificering en het verstrekken van bepaalde modules of delen van modules aan de volgende organisaties toevertrouwen:
1° de Universiteiten;
2° de Hogescholen;
3° de Onderwijsinstellingen voor sociale promotie die hoger onderwijs organiseren.]2
§ 2. Een personeelslid van een universitaire instelling, een hogeschool of een onderwijsinstelling voor sociale promotie mag niet deelnemen aan de opleiding binnen de laatstgenoemde, tenzij ervan wordt afgeweken door de Regering op een met redenen omkleed verzoek van de betrokken ambtenaar. Als er binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek niet wordt gereageerd, wordt de afwijking verondersteld te zijn verleend.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-02-04/17, art. 43, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
Art.18.[1 § 1. De "net" -opleiding en de tests die de opleidingsmodules bekrachtigen, worden georganiseerd op basis van het opleidingsplan als bedoeld in artikel 13:
a. door de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap voor de leden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap;
b. door federaties van inrichtende machten [2 ...]2 voor de leden van het personeel van het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
[2 De inrichtende machten die niet zijn aangesloten bij een federatie van inrichtende machten vertrouwen de organisatie en de certificering van deze opleidingen toe aan de federatie van inrichtende machten of aan de inrichtende macht waarmee zij een overeenkomst hebben gesloten overeenkomstig artikel 9.]2
Elke federatie van inrichtende machten kan haar bevoegdheid van de organisatie en certificatie van de opleiding bedoeld in deze paragraaf aan één of meer inrichtende machten, met haar verbonden, delegeren. In dit geval neemt de betrokken inrichtende macht de verplichtingen op zich van de federaties van inrichtende machten, zoals beschreven in de volgende artikelen.
§ 2. Voor de organisatie van de "net" -opleiding kan de Regering inzonderheid de volgende opleidingsoperators goedkeuren:
1. de universiteiten;
2. de hogescholen;
3. de pedagogische scholen en hogere instituten;
4. inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie die hoger onderwijs organiseren;
5. netopleidingscentra.
§ 3. De Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de opleidingsoperatoren, vermeld in § 2, punt 5, ook moeten voldoen om hun bekwaamheid om opleidingen te verstrekken na te gaan. Deze voorwaarden hebben inzonderheid betrekking op de ervaring van de operator, de opleidingen die hij al heeft verstrekt, de professionele en financiële waarborgen die hij biedt.
§ 4. Een personeelslid van een universitaire instelling, een hogeschool of een onderwijsinstelling voor sociale promotie mag niet deelnemen aan de opleiding binnen de laatstgenoemde, tenzij ervan wordt afgeweken door de Regering op een met redenen omkleed verzoek van de betrokken ambtenaar. Als er binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek niet wordt gereageerd, wordt de afwijking verondersteld te zijn verleend.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-02-04/17, art. 44, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
Art.19.[1 De certificatieproeven van de opleidingsmodules worden minstens één keer in de twee jaar georganiseerd.
In afwijking van het vorige lid, de certificeringstests van de opleidingen bedoeld in artikel 10, § 3, en artikel 10, § 4, lid 2, 1 °, a), en lid 3, a), worden minstens een keer per jaar georganiseerd.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.20.[1 Op het gezamenlijk voorstel van het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en de federaties van de inrichtende machten, kan de Regering voor de vormingsoperatoren de vorm bepalen van de proeven die voor elke opleidingsmodule moeten worden georganiseerd, evenals de evaluatiecriteria.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.21.[1 § 1. Om rekening te houden met de portfolio van competenties van de kandidaten, kunnen de in artikel 17, § 1, bedoelde certificerende instanties hen vrijstellen van het volgen van een of meer modules van de netoverschrijdend component en de bijhorende tests:
1. als zij houder zijn van een ander brevet met betrekking tot een selectie- of bevorderingsambt;
2. als zij het bewijs leveren dat zij een gelijkwaardige opleiding hebben gevolgd en in voorkomend geval met succes hebben voltooid.
§ 2. De opleidingsoperatoren bedoeld in artikel 18, § 1, kunnen, onder de voorwaarden vermeld in § 1, kandidaten vrijstellen van het volgen van een of meer module (s) van het "net" -onderdeel en de tests daarmee verbonden.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling II. - Organisatie en uitreiking van getuigschriften.
Art.22.[1 De rechtsmiddelen die algemeen van toepassing zijn binnen Universiteiten, hogescholen en onderwijsinrichtingen voor Sociale Promotie zijn van toepassing op de beslissingen die door deze instellingen worden genomen in het kader van de certificering van de cursussen die zij verstrekken krachtens deze onderafdeling. Waar toepasselijk, worden de procedures voor het toepassen van deze rechtsmiddelen door de instellingen aangepast aan de specifieke kenmerken van dit decreet.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.23.[1 De Regeringsdiensten zijn belast met het toezicht, overeenkomstig de door de Regering vastgestelde procedures, op de uitvoering, in overeenstemming met de bepalingen van dit hoofdstuk, van de opleidingsplannen bedoeld in de artikelen 17 en 18.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.24.[1 Het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, de andere certificerende instanties bedoeld in artikel 17, § 1, de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, elke federatie van inrichtende machten en elke inrichtende macht die niet bij een van deze federaties is aangesloten, leggen, op initiatief of op verzoek van de Regering, adviezen voor over de toepassing van de bepalingen die de opleidingen organiseren en de proeven die hen overeenkomstig dit hoofdstuk bekrachtigen, elk voor zijn/haar eigen deel.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.25.[1 Minstens om de drie jaar, verzendt het Instituut voor de opleiding tijdens de loopbaan, de Vaste Commissie bedoeld in artikel 22 van het decreet van 4 januari 1999, de inrichtende macht van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, elke federatie van inrichtende machten en elke inrichtende macht die niet aangesloten is bij een van deze instanties, elk voor zijn/haar eigen deel, naar de sturingscommissie die is opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, een evaluatieverslag over de organisatie en certificering van de initiële opleiding van directeuren, overeenkomstig dit hoofdstuk.
De Regering kan een gemeenschappelijk model van evaluatieverslag opstellen. Ze kan een instantie oprichten om haar dit gemeenschappelijke model voor te stellen en met de in het vorige lid genoemde instanties een globaal verslag voor te bereiden ter attentie van de sturingscommissie.
De sturingscommissie kan in haar jaarverslag adviezen uitbrengen of voorstellen doen aan de Regering over de coherentie van de organisatie en de certificering van de initiële opleiding van directeurs georganiseerd overeenkomstig dit hoofdstuk.]1
[2 De inrichtende macht voor het onderwijs, georganiseerd door de Franse Gemeenschap, elke federatie van inrichtende machten die overeenkomstig artikel 15 van het decreet van 28 maart 2019 betreffende de steun- en begeleidingscellen voor het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, en betreffende het statuut van de steun- en begeleidingsadviseurs, is in dit geval vrijgesteld van de verplichting om het in het eerste lid bedoelde evaluatieverslag op te stellen en in te dienen.]2
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2019-03-28/43, art. 41, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK III. - Opdrachtenblad.
Art.26.[1 [2 Oud Artikel 30]2 § 1. Zodra de [3 stagedoend directeur]3 zijn ambt bekleedt, verleent hem de inrichtende macht een opdrachtenblad.
§ 2. Erin specificeert de inrichtende macht de opdrachten van de directeur en de aan hem toegewezen prioriteiten, in functie van de behoeften van de inrichting waar de directeur aangesteld is [3 en in overeenstemming met het ambtsprofiel als bedoeld in artikel 5, § 5]3.
In het opdrachtenblad worden de aard en omvang van de aan de directeur verleende delegaties gespecificeerd, inzonderheid op de volgende gebieden :
a) de samenstelling van haar pedagogisch team en inzonderheid de nieuwwerving van haar personeelsleden in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen;
b) het beheer van het werkliedenpersoneel;
c) de uitvoering van kleine werken;
d) het financieel beheer en de aanwending van de werkingskosten.
Het specificeert ook de termijn waarnaar wordt verwezen [3 in artikel 6, § 3, lid 3]3.
§ 3. Voorafgaand aan het opstellen van het opdrachtenblad raadpleegt de inrichtende macht de lokale sociale overleginstantie.
Het opdrachtenblad wordt opgesteld na overleg met de directeur.]1
----------
(1)<DFG 2018-09-13/20, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DFG 2019-03-14/20, art. 106, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2019-03-14/20, art. 107, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.27.[3 Oud Artikel 31]3 § 1. De duur van het opdrachtenblad bedraagt 6 jaar.
§ 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan inzonderheid worden gewijzigd, op grond van de evolutie van de werking of van de behoeften van de inrichting vóór het einde van de geldigheidsduur ervan, ten vroegste na twee jaar, door [2 ...]2 de inrichtende macht, ofwel op eigen initiatief, ofwel op aanvraag van de directeur.
In afwijking van het eerste lid, kan de inhoud van het opdrachtenblad van de stagedoende directeurs ten vroegste na 6 maanden worden gewijzigd.
In afwijking van hetzelfde lid, kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór het einde van zijn geldigheidsduur worden gewijzigd, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en [2 ...]2 de inrichtende macht.
§ 3. Voor elk nieuw opdrachtenblad of elke wijziging ervan, moet de overlegprocedure bedoeld [4 in artikel 26, § 3]4, worden nageleefd.
[1 § 4. In afwijking van de paragrafen 1 tot en met 3, wanneer een doelstellingenovereenkomst werd gesloten overeenkomstig artikel 67, paragraaf 6, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of wanneer deze doelstellingenovereenkomst werd gewijzigd met toepassing van de paragrafen 10, 12 en 15, van hetzelfde artikel, kan de inrichtende macht van de school georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap de inhoud van de opdrachtbrief wijzigen om haar coherentie met deze doelstellingenovereenkomst te waarborgen. ".
In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kan de inrichtende macht van de school die door de Franse Gemeenschap wordt georganiseerd of gesubsidieerd, ook de inhoud van de opdrachtbrief wijzigen, indien een samenwerkingsprotocol werd gesloten overeenkomstig artikel 68, § 7, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, of, wanneer dit protocol overeenkomstig paragraaf 12, van hetzelfde artikel, werd gewijzigd om haar coherentie te waarborgen met dit samenwerkingsprotocol.]1
[6 In afwijking van de paragrafen 1 tot 3 is de inrichtende macht van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hoofdschool van een territoriale pool, wanneer een bijlage bij de doelstellingenovereenkomst is opgesteld, overeenkomstig artikel 6.2.4.-1 van het wetboek van basis- en secundair onderwijs, verplicht de inhoud van het opdrachtenblad aan te passen om ervoor te zorgen dat deze coherent is met de uitvoering van de opdrachten van de territoriale pool en de specifieke doelstelling(en) die in deze bijlage zijn opgenomen.]6
[5 § 5. in afwijking van de paragrafen 1 en 2, wijzigt de inrichtende macht van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde school ambtshalve de inhoud van het opdrachtenblad van de directeur die een gedeeltelijk ontslag om persoonlijke redenen vóór het pensioen of een gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan na de leeftijd van 58 jaar geniet.
In het gewijzigde opdrachtenblad worden, waar nodig, de aard en de omvang van de aan de directeur verleende delegaties vermeld. Het bepaalt de wijze waarop hij zijn pedagogisch leiderschap uitoefent, de opdrachten die hij niet kan delegeren en de eerder uitgeoefende opdrachten die hij delegeert.
Het stelt de organisatie van zijn diensten vast, alsmede de wijze waarop hij overleg pleegt met het personeelslid of de personeelsleden dat/die hem bijstaat (bijstaan).]5
----------
(1)<DFG 2018-09-13/14, art. 42, 025; Inwerkingtreding : 12-09-2018>
(2)<DFG 2018-09-13/20, art. 5, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<DFG 2019-03-14/20, art. 106, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2019-03-14/20, art. 107, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DFG 2021-02-04/17, art. 45, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
(6)<DFG 2021-06-17/29, art. 53, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.28.[3 Oud Artikel 32]3 § 1. [4 ...]4, kan de [2 ...]2 inrichtende macht, als dit nodig is, een opdrachtenblad toewijzen aan het personeelslid dat in het ambt van directeur tijdelijk wordt aangesteld.
De [2 ...]2 inrichtende macht wijst van ambtswege een opdrachtenblad toe aan het personeelslid dat tijdelijk in het ambt van directeur wordt aangesteld voor een duur die gelijk is aan of hoger is dan één jaar, of waanneer de duur van de aanstelling ten minste één jaar bedraagt.
§ 2. Het in dit artikel bedoelde opdrachtenblad kan tot doel hebben het opdrachtenblad van de directeur die wordt vervangen te bevestigen of een nieuw document op te stellen.
Als de [2 ...]2 inrichtende macht meent dat het niet noodzakelijk is een nieuw opdrachtenblad toe te wijzen aan het personeelslid dat tijdelijk in het ambt van directeur wordt aangesteld voor een duur die korter is dan één jaar, wordt het aan de directeur toegewezen opdrachtenblad als bevestigd geacht.
§ 3. De [4 in artikel 26, § 3]4 bedoelde procedure moet worden nageleefd als er een nieuw opdrachtenblad wordt opgesteld overeenkomstig dit artikel. [5 Artikel 27]5 is van overeenkomstig toepassing op dit laatste.
----------
(1)<DFG 2018-09-13/20, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DFG 2018-09-13/20, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<DFG 2019-03-14/20, art. 106, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DFG 2019-03-14/20, art. 107, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DFG 2021-02-04/17, art. 46, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
HOOFDSTUK IV. [1 - De commissie voor het valoriseren van de onderwijservaring]1
----------
(1)
Art.29.[1 § 1. De Regering richt een commissie voor de valorisatie van onderwijservaring op, hierna "de Commissie".
De opdracht van de Commissie is om, op basis van een dossier, de onderwijservaring te erkennen van kandidaten die niet voldoen aan alle voorwaarden voor de toegang tot dit ambt, zoals bepaald in artikel 35, lid 1 3, 1 °, 2 ° en 3 °, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in artikel 57, lid 1, 1 °, 2 ° en 3 °, voor het officieel gesubsidieerd onderwijs en artikel 80, lid 1, 1 °, 2 ° en 3 °, voor het gesubsidieerd vrij onderwijs, zodat zij kandidaat kunnen zijn voor het ambt van directeur.
§ 2. De Commissie telt 16 stemgerechtigde leden en is als volgt samengesteld:
1. de directeur-generaal die belast is met het beheer van de leden van het onderwijzend personeel of zijn afgevaardigde, van minstens rang 10;
2. een andere afgevaardigde, van minstens rang 10, van de in 1 ° bedoelde directeur-generaal;
3. de directeur-generaal van het leerplichtonderwijs, of zijn afgevaardigde, van minstens rang 10;
4. de directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs of zijn afgevaardigde, van minstens rang 10;
5. twee afgevaardigden van de algemene inspectiedienst;
6. twee vertegenwoordigers van de Algemene Raad voor Basisonderwijs;
7. twee vertegenwoordigers van de Algemene Raad voor het secundair onderwijs;
8. twee vertegenwoordigers van de Algemene Raad voor Onderwijs voor Sociale Promotie;
9. een vertegenwoordiger van de Algemene Raad voor Secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;
10. drie vertegenwoordigers van de representatieve vakbondsorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
Twee Regeringsafgevaardigden nemen deel aan de werkzaamheden van de Commissie; ze zijn niet stemgerechtigd.
De Commissie kan het advies inwinnen van deskundigen en hen occasioneel betrekken bij haar werkzaamheden.
§ 3. Het voorzitterschap van de Commissie wordt waargenomen door het lid bedoeld in § 2, 1 °.
Het secretariaat van de Commissie wordt binnen de Algemene Administratie Onderwijs waargenomen door de diensten van de Regering.
De secretaris van de Commissie houdt de lijst met leden up-to-date. De organisaties die in de Commissie zijn vertegenwoordigd moeten hem de wijzigingen in hun delegatie binnen de Commissie meedelen.
§ 4. Personen die wensen dat hun onderwijservaring, buiten het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, op zodanige wijze wordt gewaardeerd dat hun aanvraag voor een betrekking van directeur / directeur als toelaatbaar wordt erkend, zelfs als ze niet aan alle toegangsvoorwaarden voldoen bedoeld in artikel 30, dienen een dossier in dat getuigt van hun ervaring inzake onderwijs.
Het dossier bevat:
1. een brief met een valorisatie-aanvraag;
2. een nauwkeurig curriculum vitae;
3. een voor eensluidend verklaard afschrift van de verkregen bekwaamheidsbewijzen;
4. originele attesten van diensten verleend in het onderwijs in België of in het buitenland, in openbare instellingen of in privé-instellingen;
5. elk document dat nuttig wordt geacht ter staving van de aanvraag.
§ 5. Het in de vorige paragraaf bedoelde dossier wordt per post en elektronisch gekopieerd naar de Algemene Onderwijsadministratie verzonden.
Het secretariaat van de Commissie bericht ontvangst ervan aan de aanvrager binnen tien dagen na ontvangst. In dat geval nodigt het de aanvrager uit om het dossier in te vullen. Het informeert de Voorzitter onmiddellijk over de kandidaturen die zijn ingediend.
§ 6. De aanvraagdossiers van valorisatie worden binnen een periode van vier maanden verwerkt. Te dien einde roept de voorzitter de Commissie bijeen wanneer nodig. Bij de agenda is een elektronisch afschrift van het dossier gevoegd.
Bij wijze van uitzondering kan de voorzitter de leden voorstellen om een elektronische vergadering te houden. De uitvoeringsregels voor het houden van elektronische vergaderingen zijn als volgt:
1. met het dossier wordt een voorstel voor een besluit per e-mail aan alle leden verzonden; deze worden door genoemde post uitgenodigd om hun opmerkingen binnen de gestelde termijn kenbaar te maken; deze periode kan niet korter zijn dan drie werkdagen;
2. als er binnen de bepaalde tijdslimiet geen reactie is, wordt het voorstel als geaccepteerd beschouwd;
3. in geval van goedkeuring volgens voornoemde nadere regels, wordt dit in de notulen opgenomen; dit verslag wordt onverwijld aan de leden meegedeeld;
4. Bij ontstentenis van een dergelijke goedkeuring of op verzoek van een van de samenstellende organisaties, wordt een "fysieke" vergadering gehouden.
§ 7. De Commissie controleert de ontvankelijkheid van het dossier: alleen de dossiers van houders van een masterdiploma of gelijkwaardig zijn ontvankelijk.
Ze analyseert de diensten die door de aanvrager in het onderwijs worden aangeboden en bepaalt welke diensten kunnen worden gewaardeerd.
De Commissie kan besluiten de aanvrager te horen.
§ 8. De Commissie beraadslaagt geldig als minstens de helft van de leden aanwezig is. Beslissingen worden genomen op basis van een consensus of, bij gebrek daaraan, door een tweederde meerderheid van de aanwezige leden, waarbij de onthoudingen niet in aanmerking worden genomen. Bij staking van stemmen is deze van de voorzitter beslissend.
§ 9. De notulen van de vergaderingen vatten de tijdens de vergadering uitgebrachte adviezen samen, de genomen beslissingen en hun motivering.
Ze worden elektronisch naar de leden gestuurd ter goedkeuring.
Indien na een periode van vijf werkdagen na verzending geen opmerking is gemaakt aan het secretariaat van de Commissie, worden de notulen als goedgekeurd beschouwd.
§ 10. Indien de gewaardeerde diensten een duur van minstens drie jaar hebben, reikt de Commissie de aanvrager een attest uit waarin de duur van de gevaloriseerde diensten wordt vermeld en waarin wordt verklaard dat hij in aanmerking komt voor een directeursambt.
Als de Commissie constateert dat de aanvraag niet-ontvankelijk is of als zij de prestaties die gedurende drie jaar in het onderwijs werden verstrekt, niet kan waarderen, informeert zij de aanvrager bij aangetekende brief. Deze laatste heeft dan 15 werkdagen om de Commissie aanvullende informatie te verlenen. Na onderzoek van deze elementen neemt de Commissie een definitief besluit.
De in de voorgaande leden bedoelde beslissingen worden binnen maximum vier maanden na ontvangst van het aanvraagdossier aan de aanvrager meegedeeld.
§ 11. De Commissie kan de Regering ter goedkeuring een huishoudelijk reglement voorstellen waarin de nadere regels van werking worden gespecificeerd die complementair zijn aan de huidige bepalingen, een modelaanvraagformulier voor de waardering van onderwijservaring alsook een model van het attest bedoeld in paragraaf 10, lid 1.
Na het advies van de Commissie te hebben genomen, kan de Regering criteria vaststellen voor de erkenning van ervaring in het onderwijs.
§ 12. De in de voorgaande artikelen gestelde termijnen worden opgeschort [2 tussen de dag na de laatste dag van het schooljaar en de dag voor de eerste dag van het volgende schooljaar inbegrepen]2.
§ 13. De werkingskosten van de Commissie komen ten laste van de begroting van de Algemene Onderwijsadministratie.
§ 14. De leden van de Commissie, alsmede de deskundigen die hebben gezeten wier administratieve standplaats niet in Brussel is gevestigd, hebben recht op de wettelijke reiskostenvergoedingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 108, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2022-03-31/35, art. 197, 033; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.30. [1 In afwijking van de voorwaarden bepaald in artikel 35, § 1, derde lid, 1 ° tot 3 °, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in artikel 57, § 1, 1 ° tot 3 °, voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en in artikel 80, § 1, 1 ° tot 3 °, voor gesubsidieerd vrij onderwijs, kan iedereen die ervaring heeft inzake onderwijs, in België of in het buitenland, een dossier indienen bij de commissie bedoeld in artikel 29 om te worden erkend als in aanmerking komend voor een ambt van directeur in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 108, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK V. [1 - De oproep tot kandidaturen]1
----------
(1)
Art.31. [1 Het model van de in de artikelen 35, 56 en 79 bedoelde oproepen tot indienen van kandidaturen wordt door de Regering vastgesteld op basis van het gezamenlijk voorstel van de Vaste Commissie voor de promotie en de selectie van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van de Centrale paritaire commissie voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, de Centrale Paritaire Commissie voor het niet-confessioneel vrij onderwijs en de Centrale Paritaire Commissie voor vrij confessioneel onderwijs
De Regering kan het initiatief nemen het model vast te stellen in het geval dat de in het vorige lid genoemde Commissies haar geen gezamenlijk voorstel hebben gestuurd binnen de 30 dagen na de goedkeuring van dit decreet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 109, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.32. [1 De inrichtende macht die een oproep doet tot het indienen van kandidaturen, specificeert de uitbreiding van de geadresseerden aan wie de oproep gericht is, hetzij tot de personeelsleden die hun ambten uitoefenen binnen de inrichtende machten, hetzij tot een persoon die voldoet aan de voorwaarden van toegang tot het ambt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 109, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK VI. [1 Oud Hoofdstuk IV]1 - Verloop van de stage van de directeurs.
----------
(1)
Art.34.§ 1. In het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, kan ieder personeelslid dat tot de stage wordt toegelaten of tijdelijk wordt aangeworven in een ambt van directeur, overeenkomstig artikel 35 te allen tijde van zijn aanwijzing afzien. In dat geval neemt het personeelslid zijn oorspronkelijke ambt en zijn oorspronkelijke affectatie definitief opnieuw waar en, behalve in behoorlijk met redenen omklede uitzonderlijke omstandigheden, pas voor een nieuwe affectatie worden aangesteld nadat het geantwoord heeft op een nieuwe oproep gedaan overeenkomstig artikel 35, § 1.
In het gesubsidieerd onderwijs, kan te allen tijde een einde worden gemaakt aan de stage van de directeur op zijn aanvraag. In dat geval neemt het personeelslid zijn oorspronkelijke ambt en zijn oorspronkelijke affectatie definitief opnieuw waar.
Indien [2 ...]2 de inrichtende macht binnen de 30 kalenderdagen vanaf de datum van de aanvraag van het personeelslid niet gereageerd heeft, wordt die aanvraag als aanvaard geacht.
§ 2. [3 In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in geval van verlenging van de stageperiode van een directeur buiten de oorspronkelijk geplande duur van drie jaar om hem in staat te stellen aan de aanstellingsvoorwaarden van artikel 36bis te voldoen, kan de inrichtende macht deze stage beëindigen volgens de voorwaarden uiteengezet in artikel 43.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs kan de stage van de directeur worden beëindigd overeenkomstig de bepalingen van Afdeling III van HOOFDSTUK VIII van het voornoemde decreet van 1 februari 1993.
In het officiële gesubsidieerde onderwijs kan de stage van de directeur op dezelfde manier worden beëindigd als in artikel 61, § 4.]3
§ 3. [3 De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het bestuursambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet te verstoren, het herstel van het personeelslid in zijn ambt en zijn oorspronkelijke opdracht met 15 weken uitstellen vanaf de aanvraag van het personeelslid of van ambtswege beëindiging van de stage. Gedurende deze periode oefent de stagedoend directeur zijn ambt als directeur voort uit.
Indien het ambt van directeur na de in het vorige lid bedoelde termijn niet is vervuld, kan de herplaatsing met instemming van de inrichtende macht en het personeelslid met ten hoogste 15 weken worden uitgesteld.]3
----------
(1)<DFG 2018-09-13/20, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DFG 2018-09-13/20, art. 8, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(3)<DFG 2019-03-14/20, art. 111, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
TITEL III. - Bepalingen die specifiek zijn voor elk net.
HOOFDSTUK I. - Door de Franse Gemeenschap georganiseerd onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden voor de toegang tot en de toekenning van de betrekkingen van directeur.
Art.35.[1 § 1. Wanneer de inrichtende macht een aanwijzing moet doen in een vacature of in een betrekking die niet vacant is, maar waarvan de titularis tijdelijk afwezig is voor een duur van meer dan 15 weken
1°. bepaalt zij het profiel van het toe te kennen directeursambt overeenkomstig artikel 5, § 2 van dit decreet;
2°. dient zij een oproep tot het indienen van kandidaturen in overeenkomstig het model bedoeld in artikel 31.
Alvorens het ambtsprofiel te bepalen, moet de inrichtende macht:
1°. het basisoverlegcomité raadplegen over het profiel van het toe te kennen ambt van directeur;
2°. van het personeel alle informatie ontvangen die zij nuttig achten te communiceren.
Om overeenkomstig lid 1 te worden aangewezen, moeten alle kandidaten
1. minstens houder zijn van een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2;
2. een pedagogisch bekwaamheidsbewijs hebben dat een bekwaamheidsbewijs is, zoals gedefinieerd in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het basis- en secundair onderwijs georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
3. een driejarige dienstanciënniteit hebben in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
4. de oproep voor kandidaturen hebben beantwoord.
In afwijking van het vorige lid 1 ° tot en met 3 ° kan een kandidaat een ambt van directeur aanvragen, mits de Commissie als bedoeld in artikel 29 hem erkent als in aanmerking komend voor het ambt van directeur.
Als de inrichtende macht verklaart dat zij een oproep tot het indienen van kandidaturen heeft gelanceerd en na deze eerste oproep geen geldige aanvraag heeft ontvangen, kan zij een tweede oproep lanceren tot kandidaten die niet over een dienstanciënniteit van drie jaar binnen het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap beschikken.
Indien de kandidaat voor een aanwijzing krachtens dit artikel, geen ambt uitoefent in het door de Franse Gemeenschap op het tijdstip van zijn aanstelling georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, wordt hij alleen aangesteld als hij ook aan de volgende voorwaarden beantwoordt:
1. de politieke en burgerlijke rechten genieten;
2. aan de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het taalstelsel voldoen;
3. van onberispelijk gedrag zijn;
4. aan de dienstplichtwetten voldoen.
Kandidaturen ingediend op grond van het eerste lid worden onderzocht door de selectiecommissie als bedoeld in artikel 36ter van dit decreet. Aan het einde van dit onderzoek zendt de selectiecommissie de indeling van de kandidaten door aan de inrichtende macht, met opgave van de gronden waarop de ranglijst is gebaseerd.
Na toezending van de overeenkomstig het vorige lid vastgestelde classificatie wijst de inrichtende macht een van de kandidaten aan die de oproep heeft beantwoord voor de in lid 1 bedoelde betrekking.
§ 2. Wanneer zij een tijdelijke aanstelling in een niet-vacante post moet doen voor een periode van 15 weken of minder, benoemt de inrichtende macht een personeelslid dat voldoet aan de voorwaarden vermeld in lid 3 of 4 van § 1 zonder de procedure van lid 1 van dezelfde paragraaf toe te passen.
Deze aanwijzing voor maximaal 15 weken kan worden verlengd mits de totale duur van de aanwijzing niet meer dan 12 maanden bedraagt.
Indien de afwezigheid van de ambtstitularis wordt verlengd, dient de inrichtende macht uiterlijk op de laatste dag van de aanwijzingsperiode als bedoeld in het vorige lid een oproep tot het indienen van kandidaturen in.
De in lid 1 bedoelde werving wordt verlengd in de periode tussen de oproep tot het indienen van kandidaturen en de kandidaataanstelling.
De inrichtende macht wijst een kandidaat aan binnen drie maanden na de oproep tot het indienen van kandidaturen. Bij ontstentenis hiervan wordt aan het einde van deze drie maanden de betrekking niet langer gesubsidieerd, tenzij de inrichtende macht verklaart dat zij als gevolg van deze oproep geen kandidatuur heeft die voldoet aan de criteria van het ambtsprofiel.
In dat geval wordt, niettegenstaande het vorige lid, een aanvullende periode van niet meer dan 15 weken toegekend aan de inrichtende macht om een directeur te benoemen aan het einde van een nieuwe oproepsprocedure. De initiële aanwijzing waarnaar in het vorige lid wordt verwezen, wordt niet gesubsidieerd na deze tweede oproep.
§ 3. De inrichtende macht kan een oproep tot het indienen van kandidaturen starten in overeenstemming met de regels vermeld in § 1 om over te gaan tot een tijdelijke aanstelling in een niet-vacante baan voor een duur gelijk aan of minder dan vijftien weken, indien zij ervan uitgaat, op het tijdstip van het lanceren van deze oproep dat de baan vacant zal worden.
§ 4. Een lid van het personeel benoemd in een ambt van directeur in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, dat is aangesteld in een ander ambt van directeur van hetzelfde onderwijs na een oproep tot het indienen van kandidaturen als bedoeld in de §§ 1 en 3 wordt een verandering van tijdelijke toewijzing door de inrichtende macht verleend, op voorwaarde evenwel dat het ambt waarin hij is aangesteld vacant is en dat het ambt van directeur waarin hij is aangesteld onder dezelfde inrichtende macht valt.
In afwijking van het vorige lid kan het personeelslid pas van opdracht veranderen nadat hij zijn ambt in het ambt dat hij bekleedt gedurende een periode van drie jaar heeft bekleed.
De aldus aangewezen directeur wordt in stageverlof gesteld voor een periode van één jaar in overeenstemming met artikel 9 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 tot uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Na één jaar maakt de inrichtende macht een evaluatie van de op grond van deze paragraaf aangewezen directeur. Deze evaluatie richt zich op de geschiktheid van ambtsprofielelementen die voor de instelling specifiek zijn. Als deze evaluatie gunstig is, neemt het personeelslid ontslag van zijn oorspronkelijke betrekking en wordt hij definitief toegewezen aan de betrekking die hij bekleedt.
In het geval van een ongunstige evaluatie, wordt zijn opdrachtwijziging beëindigd en bekleedt hij opnieuw het ambt van Directeur waarin hij was aangesteld voorafgaand aan zijn verandering van toewijzing.
Een personeelslid aan wie op grond van deze paragraaf een wijziging van tijdelijke toewijzing is verleend, bekleedt opnieuw het ambt van directeur dat hij voorafgaand aan zijn verandering van opdracht bekleedde, indien hij daarom aan de inrichtende macht vraagt.
§ 5. Wanneer een vastbenoemd directeur in het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt benoemd, na een oproep tot kandidaturen, in een betrekking van directeur in onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, deze laatste zal hem toelaten tot de cursus als de betrekking is absoluut vacant of wijst hem tijdelijk aan als de betrekking tijdelijk vacant is. Gedurende deze periode blijft de directeur de houder van zijn oorspronkelijke betrekking.
In afwijking van het vorige lid kan het personeelslid slechts tot de stageperiode worden toegelaten of tijdelijk worden benoemd nadat hij zijn ambt in het ambt dat hij uitoefent gedurende een periode van drie jaar uitoefent.
Na een jaar voert de inrichtende macht een evaluatie uit op basis van de gepastheid van de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. In het geval van een ongunstige evaluatie wordt zijn ambt beëindigd en herneemt hij zijn oorspronkelijke betrekking.
Na twee jaar voert de inrichtende macht een tweede evaluatie uit, gericht op de geschiktheid van de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie gunstig is, wordt de directeur vast benoemd in het ambt dat hij bekleedt wanneer het definitief vacant is.
In het geval van een ongunstige evaluatie wordt zijn ambt beëindigd en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke baan.
Bovendien kan het ambt worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 33 en 34.]1
----------
(1)
Art.36.[1 Een lid van het personeel dat is aangewezen in een ambt van directeur krachtens artikel 35, §§ 1 en 3, wordt toegelaten tot de stage in dat ambt, op voorwaarde dat het vacant is.
De duur van de stage van een lid van het personeel dat in eerste instantie is aangewezen in een niet-vacante betrekking overeenkomstig artikel 35, §§ 1 en 3, wordt verminderd met de tijd tijdens welke hij reeds tijdelijk in dat ambt heeft gewerkt.
De evaluaties van het personeelslid als bedoeld in het vorige lid gebeuren, mutatis mutandis, in overeenstemming met artikel 33, §§ 2 tot en met 5.
Het personeelslid dat tijdelijk, met toepassing van artikel 35, §§ 1 en 3, in een niet-vacant ambt is aangesteld, en dit onophoudelijk, sedert minstens drie jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant wordt, wordt in dat ambt benoemd, mits hij aan de aanstellingsvoorwaarden van artikel 36bis voldoet.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 113, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling Ibis. [1 - Voorwaarden voor de benoeming tot het ambt van directeur]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 114, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 36bis. [1 - Om in het ambt van directeur te worden benoemd, moet het personeelslid aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. benoemd zijn in een ambt van directeur overeenkomstig de procedure van artikel 35;
2. de slaagattesten bedoeld in artikel 15, § 1, eerste lid, en het vervolgattest bedoeld in artikel 15, § 1, vierde lid, hebben behaald;
3. een dienstanciënniteit hebben van 6 jaar;
4. drie evaluaties te hebben verkregen, waarvan de laatste in de vermelding "gunstig" resulteerde.
De dienstanciënniteit opgenomen in punt 3° van het vorige lid wordt berekend volgens de regels bepaald in artikel 3sexies van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 tot uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)
Afdeling Iter. [1 - Selectiecommissies van de directeurs]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 115, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 36ter.[1 § 1. De inrichtende macht richt een of meer selectiecommissies op voor de directeuren. Zij bepaalt er de samenstelling van.
Binnen de Commissie moet echter minstens één lid worden benoemd met pedagogische expertise en een of meer leden van buiten de inrichtende macht met ervaring op het gebied van human resources en bij de selectie van personeel.
De samenstelling van de selectiecommissie wordt [2 "aan de diensten van de Regering volgens de nadere regels die zij vaststellen]2.
§ 2. De selectie van kandidaten is gebaseerd op het ambtsprofiel dat door de inrichtende macht is ontwikkeld in overeenstemming met artikel 5, lid 2 en bij de oproep tot het indienen van kandidaturen is gevoegd, en inzonderheid op de evaluatie van technische en gedragscompetenties van de kandidaten, met indicatoren voor beheersing, en hun verenigbaarheid met het pedagogische en opvoedingsproject van de inrichtende macht.
De selectiecommissie kan de kandidaturen in het dossier onderzoeken en rangschikken en alleen de kandidaten horen die na deze selectie zijn geselecteerd.
Aan het einde van de hoorzittingen stelt deze een verslag op waarin de kandidaten worden ingedeeld en alle nuttige informatie verstrekt om de classificatie te motiveren.
Dit verslag wordt verzonden aan de inrichtende macht die op basis hiervan het besluit neemt om de kandidaten al dan niet tot de stage toe te laten treden.
Op verzoek van een kandidaat, communiceert hem de inrichtende macht de gegevens voor de evaluatie van de technische en gedragscompetenties en de verenigbaarheid van deze bevoegdheden met de door het ambtsprofiel gedefinieerde en gewogen selectiecriteria.]1
----------
(1)
Afdeling II.
<Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 146, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2019>
Art.37.
Art.38.
<Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 146, 027; Inwerkingtreding : 31-12-2019>
Afdeling III. [1 Mechanismen voor ondersteuning, ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie.]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 87, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.39.[1 Deze afdeling is van toepassing op directeurs die vast zijn benoemd.
Het is ook van toepassing op personeelsleden die op tijdelijke basis worden aangesteld in het ambt van directeur voor een periode van één jaar of langer. De benaming "directeur" die in deze afdeling wordt gebruikt, heeft ook betrekking op deze personeelsleden.
De leden van de inrichtende macht die zijn belast met de evaluatie, hebben toegang tot de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel.
De inrichtende macht kan een beroep doen op deskundigen op het gebied van pedagogie of human resources, om de in onderafdeling II bedoelde gesprekken en/of evaluaties uit te voeren.]1
----------
(1)
Onderafdeling I. [1 Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 80, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.40.[1 - § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling tussen de directeur en zijn inrichtende macht of haar afgevaardigde en uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de inrichtende macht, maar kunnen ook op elk moment van het jaar worden aangevraagd door de directeur.
Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek over professionele ontwikkeling.
Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.
Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar. Het gesprek over professionele ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van de opdrachtbrief bedoeld in hoofdstuk III van Titel 1 en op de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst, indien een dergelijke overeenkomst bestaat.
In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de directeur zal werken, en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
In dit kader houdt de inrichtende macht of haar afgevaardigde rekening met het volgende:
a) in het kleuteronderwijs en in het leerplichtonderwijs met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht, en met het schoolproject bedoeld in titel 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;
b) in het onderwijs voor sociale promotie met de bepalingen betreffende het pedagogisch project bedoeld in artikel 36ter van het voornoemde decreet van 16 april 1991.
§ 2. Na het eerste gesprek over professionele ontwikkeling of op verzoek van de inrichtende macht of de directeur wordt een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties opgesteld.
Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde in overleg met de directeur.
§ 3. Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend door de directeur en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, zoals bedoeld in artikel 41, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op de directeur, en de middelen die hem ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de inrichtende macht of haar afgevaardigde bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als de directeur weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties gewoon voortgezet.
Dit document kan in voorkomend geval worden gebruikt als basis voor het opstellen van het in artikel 42 bedoelde evaluatierapport.
§ 4. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat de directeur het gegeven advies kan uitvoeren, of de aanbevolen vormingen kan volgen. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties per schooljaar worden opgesteld.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de inrichtende macht of haar afgevaardigde of op verzoek van de directeur. Deze aanpassingen worden medeondertekend door de directeur en het personeelslid. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 6. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)
Art.41.[1 De regering stelt het model vast van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat als basis kan dienen voor de evaluatie bedoeld in onderafdeling II.]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 81, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling II. [1 Over het evaluatiemechanisme]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 82, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.42.[1 - § 1. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.
§ 2. Elke eerste evaluatie moet worden voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek zoals bedoeld in onderafdeling I.
§ 3. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties werd meegedeeld aan de directeur, en voor zover het afrondingsgesprek bedoeld in artikel 40, § 6heeft plaatsgevonden, kan de inrichtende macht in geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met de directeur werden bepaald, overgaan tot een evaluatie ervan. Deze periode wordt berekend overeenkomstig artikel 42bis.
§ 4. De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
§ 5. De evaluatie resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie. Ze wordt geformaliseerd in het in artikel 42quinquies bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.
Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen.
§ 6. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen de directeur en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen en rekening houdend met het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties. Dit plan bepaalt de doelstellingen die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld, voordat een nieuwe evaluatie plaatsvindt.]1
----------
(1)
Art. 42bis. [1 - § 1. Als de directeur zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige negatieve evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.
Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.
Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.
Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.
In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in artikel 42ter.
§ 2. Voor de berekening van de in § 1 bedoelde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 84, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 42ter. [1 - § 1. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 42quinquies bedoelde document en ter kennis van de directeur gebracht.
Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal drie maanden en maximaal één jaar.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.
De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
§ 2. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en anderzijds de directeur, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.
Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 3. Nadat het individuele begeleidingsplan is verlengd, vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan. Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.
Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.
§ 4. Voor de berekening van de in § 4 bedoelde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
§ 5. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 42quinquies, en wordt ter kennis gebracht van de directeur.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.
De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan het personeelslid zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie. Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 84, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 42quater. [1 § 1. In geval van een "negatieve" evaluatie kan de directeur binnen de 10 werkdagen beroep instellen overeenkomstig de voorwaarden die worden beschreven in artikelen 121/16 tot 121/24 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en die mutatis mutandis van toepassing zijn. De directeur die gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend.
§ 2. Er wordt ambtshalve een einde gemaakt aan de dienst van een directeur die twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties heeft gekregen over twee verschillende schooljaren overeenkomstig artikel 169, lid 1, 5° van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 121/13 van het voornoemde koninklijk besluit van 22 maart 1969.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 84, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 42quinquies. [1 - De regering legt de modellen vast van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 84, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 42sexies. [1 - De in deze onderafdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 84, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Onderafdeling III [1 - Over de deontologische regels]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 85, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 42septies. [1 - In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen:
a) discretie;
b) wederzijds respect.
Bovendien moet de beoordelaar:
a) hun instructies, advies en uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;
b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;
c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.]1
----------
(1)
Afdeling IIIbis. [1 - De intrekking van de tijdelijke hogere ambten van directeur]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2011-02-10/07, art. 59, 009; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
Art.43.[2 Mits een opzegtermijn van vijftien dagen kan de inrichtende macht de aanstelling van een aangewezen ambtenaar op grond van artikel 35 beëindigen.]2
Voordat de [2 inrichtende macht]2 een beslissing neemt, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om zich te laten horen [2 de inrichtende macht of haar afgevaardigde]2.
Van de oproeping voor de hoorzitting alsook van de redenen waarom de [2 inrichtende macht]2 van plan is om een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, wordt hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting kennis gegeven ofwel bij een ter post aangetekend schrijven ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs. Bij de hoorzitting, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst of in ruste gesteld zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigt en aangesloten is bij organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zitting hebben. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt.
De [2 inrichtende macht]2 neemt haar beslissing binnen de tien dagen na de overzending van het proces-verbaal dat opgemaakt is [2 de inrichtende macht of haar afgevaardigde]2.
----------
(1)
Afdeling IV. - Overgang tussen bevorderingsambten, selectieambten en wervingsambten.
Art.44. In artikel 14ter, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het decreet van 29 maart 2001, wordt een punt 7° toegevoegd, luidend als volgt :
" 9° inzake nieuwe affectatie, overeenkomstig artikel 50, § 2, b), § 3 en § 4. ".
Art.45. In artikel 14quater, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het decreet van 29 maart 2001, wordt een punt 6° toegevoegd, luidend als volgt :
" 6° inzake nieuwe affectatie, overeenkomstig artikel 50, § 2, a), § 4 en § 5, a). ".
Art.46. In artikel 46, § 3 van hetzelfde besluit, vervangen door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993, wordt het volgende lid toegevoegd :
" Er mag geen nieuwe affectatie in een wervingsambt overeenkomstig artikel 50 worden toegekend in een betrekking die door een prioritaire tijdelijke wordt bekleed. ".
Art.47. Artikel 49 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993 en weder ingevoerd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 juli 1994, wordt aangevuld met de volgende woorden : " en op het personeelslid bedoeld in artikel 50, § 5, a) ".
Art.48.Art. 50 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993, wordt weder ingevoerd en ingevoegd in een nieuwe afdeling 3 bis, luidend als volgt :
" Afdeling 3bis. - Overgang tussen wervingsambten, selectieambten en bevorderingsambten
Art. 50. § 1. Een personeelslid dat in vast verband benoemd is in een selectieambt of een bevorderingsambt kan, op zijn aanvraag, een nieuwe affectatie krijgen in een vacante betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt dat toegang verleent tot zijn huidige ambt.
Het personeelslid dat dit stelsel geniet, kan zich niet meer kandidaat stellen voor de uitoefening van het ambt dat het heeft verlaten, behoudens afwijking verantwoord door uitzonderlijke omstandigheden en toegekend door de Regering, gedurende een termijn van 10 jaar te rekenen vanaf de dag waarop zijn in § 2 bepaalde aanvraag wordt ingediend.
§ 2. a) Het personeelslid dat een nieuwe affectatie overeenkomstig § 1 wenst te bekomen in een wervingsambt of een selectieambt, in een inrichting van de zone waarin het geaffecteerd is, dient, bij aangetekend schrijven, een met uitzonderlijke redenen omklede aanvraag in bij de Regering in de loop van de maand januari. Het zendt er een afschrift van aan de voorzitter van de bevoegde zonale affectatiecommissie over.
De Regering kent de nieuwe affectatie toe indien het personeelslid alle voorwaarden voor de toegang tot het betrokken ambt vervult en na het gunstig advies van voornoemde commissie te hebben ingewonnen. Die nieuwe affectatie is geldig vanaf 1 juli eerstkomende.
b) Het personeelslid dat een nieuwe affectatie overeenkomstig § 1 wenst te bekomen in een wervingsambt of een selectieambt, in een inrichting van een andere zone, dient, bij aangetekend schrijven, een met uitzonderlijke redenen omklede aanvraag in bij de Regering in de loop van de maand januari. Het zendt er een afschrift van aan de voorzitter van de bevoegde interzonale affectatiecommissie over.
De Regering kent de nieuwe affectatie toe indien het personeelslid alle voorwaarden voor de toegang tot het betrokken ambt vervult en na het gunstig advies van voornoemde commissie te hebben ingewonnen.
Die nieuwe affectatie is geldig vanaf 1 juli eerstkomende.
c) Het bij deze paragraaf bedoelde personeelslid aan wie de Regering een nieuwe affectatie in een wervingsambt overeenkomstig § 1 toekent, wordt in dienst geroepen, alvorens als prioritaire tijdelijke te worden aangesteld, zoals bepaald in artikel 37.
§ 3. Het personeelslid dat overeenkomstig paragraaf 1 een nieuwe affectatie wenst te bekomen in een ander bevorderingsambt dan dat waarin het in vast verband benoemd is in een inrichting van dezelfde zone of van een andere zone, dient, bij aangetekend schrijven, een met uitzonderlijke redenen omklede aanvraag in bij de Regering in de loop van de maand oktober. Het zendt er een afschrift van aan de voorzitter van de bevoegde interzonale affectatiecommissie.
De Regering kent de nieuwe affectatie toe indien het personeelslid alle voorwaarden voor de toegang tot het betrokken ambt vervult en na het gunstig advies van voornoemde commissie te hebben gekregen.
Die nieuwe affectatie is geldig vanaf 1 januari eerstkomende.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het personeel van de inspectiedienst.
§ 4. Een nieuwe affectatie overeenkomstig § 1 kan voorlopig worden uitgevoerd in een niet vacante betrekking, indien die betrekking wordt vrijgemaakt voor ten minste één schooljaar.
De nieuwe affectatie in een niet vacante betrekking wordt uitgevoerd volgens de regels die respectievelijk in § 2 en in § 3 nader bepaald zijn.
§ 5. Het personeelslid dat de toepassing van § 4 heeft genoten, wordt binnen de inrichting definitief geaffecteerd in een vacante betrekking van het ambt :
a) op 1 september die volgt op de kennisgeving bedoeld in artikel 17bis, voor zover de zonale affectatiecommissie en de interzonale affectatiecommissie vergaderd zijn tussen de datum van voormelde kennisgeving en [1 de eerste dag van het schooljaar]1, indien de nieuwe affectatie in een wervingsambt plaatsvindt;
b) op de eerste dag van de maand volgend op de kennisgeving bedoeld in artikel 17bis, indien de nieuwe affectatie in een selectieambt of een bevorderingsambt plaatsvindt.
§ 6. De betrekking waarvan een overeenkomstig § 4 geaffecteerd personeelslid titularis was, is vacant, indien dat lid die betrekking niet na twee opeenvolgende schooljaren opnieuw bekleedt. Van de vacantverklaring wordt overeenkomstig artikel 17 bis opnieuw kennis gegeven.
Artikel 50. Het personeelslid bedoeld in artikel 50 krijgt de weddeschaal toegekend van het ambt waarin het overeenkomstig die bepaling geaffecteerd is.
Het personeelslid bedoeld in artikel 50, dat gedurende ten minste 10 jaar het selectieambt of het bevorderingsambt dat het verlaat, heeft uitgeoefend, geniet echter een degressief weddeschaalstelsel, om, vanaf het derde jaar, de weddeschaal te genieten van het ambt waarin het overeenkomstig artikel 50 geaffecteerd is, die vastgesteld is als volgt :
a) in de loop van het eerste jaar volgend op zijn nieuwe affectatie, geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 66 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het in het ambt dat het heeft verlaten, genoot, en, anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is;
b) in de loop van het tweede jaar volgend op zijn nieuwe affectatie, geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 33 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het in het ambt dat het heeft verlaten, genoot, en, anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is. "
----------
(1)<DFG 2022-03-31/35, art. 198, 033; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.49. Artikel 78, derde lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende woorden : " of met toepassing van artikel 50. ".
Art.50. Artikel 92, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgend woorden : " of bij toepassing van artikel 50. "
Afdeling V. - Wijzigingsbepalingen.
Art.51. In het voormelde koninklijk besluit van 22 maart 1969 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) artikel 78, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, bij het besluit van de Executieve van 24 augustus 1992 en bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993, wordt aangevuld met de volgende leden :
" Mits een opzeggingstermijn van veertien dagen, kan de Regering, ofwel op voorstel van de directeur, ofwel op eigen initiatief, een einde maken aan de tijdelijke aanstelling van een personeelslid dat een selectieambt uitoefent.
Vóór elke beslissing van de Regering, moet het personeelslid uitgenodigd worden zich te laten horen door de ambtenaar-generaal die door de Regering of zijn afgevaardigde wordt aangewezen, wanneer de beslissing op eigen initiatief wordt genomen, door de directeur, wanneer deze het initiatief voor dat voorstel heeft genomen.
Van de oproeping voor de hoorzitting, alsook van de redenen waarom de Regering van plan is een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid of waarom de directeur daar een voorstel van aan de Regering wenst te richten, wordt hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting kennis gegeven ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs. Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst zijn of in ruste gesteld zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakvereniging die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigt en aangesloten is bij organisaties die zitting hebben in de Nationale Arbeidsraad. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt.
Wanneer het voorstel door de directeur wordt gedaan, wordt het gelijktijdig aan het personeelslid voorgelegd. Het voorstel wordt door dat personeelslid geviseerd en gedateerd. Het bezorgt het op dezelfde dag terug. Als het meent dat het voorstel niet gegrond is, viseert het dat voorstel dienovereenkomstig, dateert het en bezorgt het binnen dezelfde termijn terug. De directeur zendt het voorstel op dezelfde dag aan de Regering over.
De Regering neemt haar beslissing binnen de 10 dagen na die overzending of na de overzending van het proces-verbaal dat opgemaakt wordt door de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of diens afgevaardigde. "
b) Het eerste lid van artikel 83, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, wordt gewijzigd als volgt :
1. in 3°bis, worden de woorden " 3 000 dagen " vervangen door de woorden " 1 800 dagen ";
2. in 4°, worden de woorden " 1 800 dagen " vervangen door de woorden " 600 dagen ".
c) De artikelen 78 tot 91 van hoofdstuk VII, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van 10 juni 1993, maken een afdeling uit waarvan het opschrift " Afdeling 1 - Algemene bepalingen " luidt.
d) Tussen artikel 91 en artikel 92 wordt een afdeling 2, met als opschrift " Afdeling 2. - Opdrachtenblad en evaluatie van sommige selectieambten van het onderwijs voor sociale promotie " ingevoegd, luidend als volgt :
" Afdeling 2. - Opdrachtenblad en evaluatie van sommige selectieambten van het onderwijs voor sociale promotie.
Art. 91bis. § 1. Deze afdeling is van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een selectieambt zoals bedoeld in artikel 6 ter, 6°, b, van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
§ 2. Voor de toepassing van deze afdeling, dient onder " directeur " te worden verstaan, het personeelslid dat, in welke hoedanigheid ook, titularis is van het bevorderingsambt van directeur van een inrichting voor sociale promotie zoals bepaald in artikel 6 ter, 6°, a van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
Onderafdeling I. - Opdrachtenblad.
Art. 91ter. Zodra het personeelslid bedoeld in artikel 91 bis van dit besluit in dienst is getreden, wijst de directeur hem een opdrachtenblad toe, dat door de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs vooraf wordt goedgekeurd.
De directeur bepaalt er de opdrachten van het personeelslid bedoeld in artikel 91bis en de prioriteiten die hem worden toegewezen, op grond van de behoeften van de inrichting waarin het wordt geaffecteerd en op grond van de doelstellingen die vervat zijn in het opdrachtenblad dat deze laatste zelf heeft gekregen, overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Art. 91 quater. § 1. Het opdrachtenblad heeft een geldigheidsduur van zes jaar.
§ 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan vóór het einde van die termijn, ten vroegste na twee jaar, worden gewijzigd door de directeur, op grond van de evolutie van de behoeften en de werking van de inrichting.
In afwijking van artikel 1, kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór het einde van zijn geldigheidsduur worden gewijzigd, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en het personeelslid bedoeld in artikel 91bis.
Art. 91quinquies. § 1. In afwijking van artikel 91ter, eerste lid, kan de directeur, in voorkomend geval, een opdrachtenblad toewijzen aan het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 91bis van dit decreet.
De directeur wijst van ambtswege een opdrachtenblad toe aan het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 91bis voor een periode die langer is dan of gelijk is aan één jaar, of waarvan de aanstellingsduur ten minste één jaar heeft bedragen.
§ 2. Het in dit artikel bedoelde opdrachtenblad kan tot doel hebben het opdrachtenblad te bevestigen van het in artikel 91bis bedoelde personeelslid dat wordt vervangen of een nieuw document op te stellen.
Onderafdeling II. - Opleidingsevaluatie.
Art. 91sexies. Deze afdeling is van toepassing op het in vast verband benoemde personeelslid.
Ze is eveneens van toepassing op het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld bij de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 91bis voor een periode die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of waarvan de aanstellingsduur ten minste één jaar heeft bedragen. De benaming " personeelslid " bedoeld in deze afdeling geldt ook voor dat personeelslid.
Art. 91septies. Om de vijf jaar vanaf zijn benoeming in vast verband of zijn aanstelling in tijdelijk verband, wordt ieder personeelslid gezamenlijk geëvalueerd door de directeur en de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Als deze dit nuttig acht, kan hij het personeelslid vroeger evalueren.
Onverminderd artikel 91octies, kan het personeelslid echter niet meer dan twee keer per periode van tien jaar worden geëvalueerd.
Art. 91octies. De evaluatie berust op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in afdeling I van dit hoofdstuk en, in voorkomend geval, op de praktische toepassing van de bevoegdheden verworven in het kader van de bij dit besluit bedoelde opleidingen.
Bij die evaluatie wordt rekening gehouden met de globale context waarin het personeelslid moet werken en met de middelen die ter beschikking worden gesteld.
Art. 91novies. Op grond van die evaluatie beslist de directeur in onderlinge overeenstemming met het personeelslid over de aan te brengen verbeteringen. "
a) Artikel 92, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, bij het besluit van de Executieve van 24 augustus 1992 en bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 10 juni 1993 wordt aangevuld als volgt :
" Mits een opzeggingstermijn van 14 dagen, kan de Regering een einde maken aan de aanstelling van een tijdelijk aangesteld personeelslid dat een bevorderingsambt uitoefent.
Voordat de Regering een beslissing neemt, moet het personeelslid worden uitgenodigd zich te laten horen door de ambtenaar-generaal die door de Regering of diens afgevaardigde wordt aangesteld.
Van de oproeping voor de hoorzitting, alsook van de redenen waarom de directeur van plan is een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, wordt hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting kennis gegeven ofwel bij een ter post aangetekend schrijven, ofwel bij overhandiging van een brief met ontvangstbewijs. Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst zijn of in ruste gesteld zijn in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakvereniging die de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigt en aangesloten is bij organisaties die zitting hebben in de Nationale Arbeidsraad. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt.
De Regering neemt haar beslissing binnen de tien dagen na de overzending van het proces-verbaal dat werd opgesteld door de door de Regering aangestelde ambtenaar-generaal, of diens afgevaardigde. "
b) In artikel 94, § 1, zoals gewijzigd bij het decreet van 1 januari 2005, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
" In afwijking van het vorige lid, kan het personeelslid dat titularis is van een bevorderingsambt een verandering van affectatie pas aanvragen nadat het zijn ambt in de betrekking die het bekleedt, gedurende een periode van drie jaar heeft uitgeoefend. "
c) Artikel 97, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 maart 2004, wordt gewijzigd als volgt :
- in het eerste lid, 3°, worden de woorden " 3 000 dagen " vervangen door de woorden " 2 400 dagen ";
- in het eerste lid, 8°, worden de woorden " of wat betreft de personeelsleden die in vast dienstverband benoemd werden in het onderwijs met volledig leerplan bedoeld in het derde lid, van het brevet van prefectstudie en van directeur " geschrapt;
- het derde lid wordt geschrapt.
Art.52. In het voormelde decreet van 4 januari 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) artikel 7 wordt opgeheven;
b) in het eerste lid van artikel 8, worden de woorden " houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het ambt waarvoor het benoemd is " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van een ambt dat toegang verschaft tot het betrokken bevorderingsambt of selectieambt. ";
c) artikel 8, eerste lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 1° een ambt uitoefenen waarin ten minste de helft van het minimum aantal uren zijn begrepen vereist om een ambt met volledige dagtaak te vormen "
d) artikel 8, eerste lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 2° de volgende dienstanciënniteit en ambtsanciënniteit tellen :
- voor de toegang tot een selectieambt, respectievelijk zes jaar en twee jaar;
- voor de toegang tot een bevorderingsambt, respectievelijk acht jaar en zes jaar. "
e) In artikel 10, eerste lid, 2°, worden de woorden " houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor dit wervingsambt " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van een wervingsambt bedoeld in 1° ";
f) In artikel 11, 2°, worden de woorden " houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor dit wervingsambt " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van een wervingsambt bedoeld in 1° ";
g) In artikel 12, 2°, worden de woorden " houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van een ambt bedoeld in 1° ";
h) In artikel 12 bis, 2°, worden de woorden " houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van een ambt bedoeld in 1° ";
i) In artikel 13, eerste lid, 2°, worden de woorden " houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van een ambt bedoeld in 1° ";
j) In artikel 13, tweede lid, worden de woorden " van het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs of van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de tweede graad " vervangen door de woorden " van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau ";
k) In artikel 14, 2°, worden de woorden " houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs vereist voor de uitoefening van een ambt bedoeld in 1° ";
l) In artikel 15, 2°, worden de woorden " houder van het bekwaamheidsbewijs vereist voor het in 1° bedoelde ambt " vervangen door de woorden " houder van een bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van een ambt bedoeld in 1° ";
m) In artikel 15, 3°, worden de woorden " van de tweede graad of van het bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs " geschrapt;
n) artikel 18 wordt aangevuld met het volgende lid : " Dit artikel is niet van toepassing op de ambten van directeur zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 1° van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs. ".
o) In artikel 19, eerste lid, worden de woorden " van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool ", " van studieprefect of directeur " en " van directeur in het lager secundair onderwijs " geschrapt.
p) In artikel 22, wordt een § 5 toegevoegd, luidend als volgt :
" § 5. De vaste commissie vervult eveneens de functies die haar worden toegewezen overeenkomstig hoofdstuk II van Titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs ".
q) In artikel 23, wordt het vierde lid vervangen door de volgende bepaling :
" Ieder personeelslid wordt toegelaten tot de opleiding waarvoor het wenst zich in te schrijven, behalve als de betrokkene, op de datum van de indiening van zijn aanvraag om deelneming, niet of niet meer voldoet aan alle voorwaarden opgesomd in artikel 8, eerste lid, met uitzondering van punt 6°, of in het tweede lid, 1° en 2° van hetzelfde artikel. De in artikel 8, eerste lid, 2° bedoelde dienstanciënniteit vereist voor de toelating tot de opleiding is vier jaar voor de opleidingen die toegang verschaffen tot een selectieambt en 6 jaar voor de opleidingen die toegang verschaffen tot een bevorderingsambt. "
r) In artikel 24, zesde lid, worden de woorden " van niveau 1 " vervangen door de woorden " van ten minste niveau 2 ";
s) In artikel 25, worden de eerste en tweede leden geschrapt;
t) Artikel 26 wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De personeelsleden die voor de drie proeven slagen, zijn houder van het brevet in verband met het ambt ".
u) In artikel 28, § 1, worden de woorden " bij artikel 27 " vervangen door de woorden " bij de artikelen 9, 13, 15 en 27 ".
v) Artikel 28, § 1, zesde lid wordt aangevuld als volgt : " De Regering kan, om de continuïteit in het selectieambt of het bevorderingsambt te verzekeren of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, de reïntegratie van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt met hoogstens 6 maanden uitstellen vanaf de datum van de indiening van de aanvraag van het personeelslid. "
w) Er wordt een hoofdstuk IV bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Hoofdstuk IVbis. - Opdrachtenblad en evaluatie van sommige bevorderingsambten en selectieambten.
Art. 28bis. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een bevorderingsambt of een selectieambt zoals bedoeld in artikel 4, 3° en in artikel 5, 1° en 2° van dit decreet alsook in artikel 5, 1° en 2° van dit decreet alsook in artikel 7, c, 12° van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient onder " directeur " te worden verstaan, het personeelslid dat, in welke hoedanigheid dan ook, titularis is van het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs, of studieprefect, of directeur, zoals opgesomd in de artikelen 3 en 4, 1° en 2° van dit decreet.
§ 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk op de bestuurders, dient onder " commissie " te worden verstaan, de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, met uitzondering van artikel 28ter, waarin er, onder directeur, moet worden verstaan, de Regering van de Franse Gemeenschap, op voorstel van de evaluatiecommissie
Afdeling I. - Opdrachtenblad.
Art. 28ter. Zodra het personeelslid bedoeld in artikel 28bis van dit decreet in dienst treedt, wijst de directeur hem een opdrachtenblad toe, vooraf goedgekeurd door de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
De directeur bepaalt er de opdrachten van het personeelslid bedoeld in artikel 28bis en de prioriteiten die hem worden toegewezen, rekening houdend met de opleidingsprofielen vermeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 juli 2002 tot bepaling van de bevoegdheden en ambtsprofielen van de titularissen van een bevorderings- en selectieambt bij toepassing van artikel 18 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten volgens de behoeften van de inrichting waarin het aangesteld is en de doelstellingen die vervat zijn in het opdrachtenblad dat het gekregen heeft, overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Art. 28quater. § 1. Het opdrachtenblad heeft een geldigheidsduur van zes jaar.
§ 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan vóór het einde van zijn geldigheidsduur, ten vroegste na twee jaar, worden gewijzigd door de directeur op grond van de evolutie van de behoeften en van de werking van de inrichting.
In afwijking van het eerste lid, kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór het einde van zijn geldigheidsduur, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en het personeelslid bedoeld in artikel 28bis, worden gewijzigd.
Art. 28quinquies. § 1. In afwijking van artikel 28ter, eerste lid, kan de directeur, in voorkomend geval, een opdrachtenblad toewijzen aan het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 28bis van dit decreet.
De directeur wijst van ambtswege een opdrachtenblad toe aan het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 28bis voor een periode die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wiens aanstellingsduur ten minste één jaar heeft bereikt.
§ 2. Het opdrachtenblad bedoeld bij dit artikel kan tot doel hebben het opdrachtenblad van het vervangen personeelslid bedoeld in artikel 28bis te bevestigen of een nieuw document op te stellen.
Afdeling II. - Opleidingsevaluatie.
Art. 28sexies. Deze afdeling is van toepassing op het in vast verband benoemde personeelslid.
Ze is eveneens van toepassing op het personeelslid dat in tijdelijk verband wordt aangesteld voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 28bis voor een periode die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wiens aanstellingsduur ten minste één jaar heeft bereikt. De benaming " personeelslid " bedoeld in deze afdeling geldt eveneens voor dat personeelslid.
Art. 28septies. Om de vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van zijn benoeming in vast verband of van zijn tijdelijke aanstelling, wordt ieder personeelslid gezamenlijk geëvalueerd door de directeur en de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Als deze dit nuttig acht, kan hij het personeelslid vroeger evalueren.
Onverminderd artikel 28 octies kan het personeelslid echter niet meer dan twee keer per periode van tien jaar worden geëvalueerd.
Art. 28 octies. De evaluatie steunt op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in afdeling I van dit hoofdstuk en, in voorkomend geval, op de praktische toepassing van de bevoegdheden verworven in het kader van de opleidingen bedoeld bij dit decreet.
Bij die evaluatie wordt rekening gehouden met de globale context waarin het personeelslid moet werken en met de middelen die ter beschikking worden gesteld.
Art. 28novies. Op grond van die evaluatie, beslist de directeur in onderlinge overeenstemming met het personeelslid over de aan te brengen verbeteringen. "
x) Artikel 43 wordt aangevuld als volgt :
" De personeelsleden die in tijdelijk verband aangesteld of aangeworven zijn op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, in het secundair onderwijs van de lagere graad of in het secundair onderwijs van de hogere graad, in het ambt van werkmeester of in het ambt van werkplaatsleider, worden, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, geacht tijdelijk aangesteld of aangeworven te zijn in het ambt van werkmeester of werkplaatsleider. "
Art.53. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 april 1999, genomen ter uitvoering van artikel 8 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, wordt opgeheven.
Art.54. In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 juli 2002 tot bepaling van de bevoegdheden en ambtsprofielen van de titularissen van een bevorderings- en selectieambt bij toepassing van artikel 18 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten, worden de artikelen 1 en 2 alsook de bijlagen 1 en 2 opgeheven.
Art.55. In het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 18 juli 2002 houdende organisatie van de vormingen van de verscheidene sessies betreffende de in de artikelen 19, 20 en 21 bedoelde bevorderings- en selectieambten, tot toekenning van vrijstellingen en tot organisatie van de proeven die de vormingen bekrachtigen, bij toepassing van de artikelen 23, 24 en 25 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten en tot oprichting van de verschillende examencommissies belast met het uitreiken van de betrokken brevetten, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in artikel 1, § 3, eerste lid, worden de woorden " van studieprefect of directeur of directeur in het lager secundair onderwijs " en de woorden " directeur in het kleuter-, lager of basisonderwijs " geschrapt;
b) in artikel 1, § 3, tweede lid, worden de woorden " van studieprefect of directeur of directeur in het lager secundair onderwijs " en " van directeur in het kleuter-, lager of basisonderwijs " geschrapt :
c) in artikel 4, § 1, wordt het eerste streepje geschrapt;
d) in artikel 6, worden de § 3 en § 4, 1° en 2° geschrapt;
e) in artikel 9, 2°, worden de punten a) en b) geschrapt;
f) in artikel 10, § 2, worden de punten 1° en 2° geschrapt;
g) in artikel 13, worden de punten 1 en 5 geschrapt.
HOOFDSTUK II. - Het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden voor de toegang tot de stage en [1 de benoeming in vast verband]1.
----------
(1)
Art.56.§ 1. De inrichtende macht die tot de stage in het bevorderingsambt van directeur moet toelaten :
1° raadpleegt de plaatselijke paritaire commissie over het profiel van het toe te kennen ambt van directeur;
2° wint van de personeelsleden elke informatie in die volgens deze haar nuttig moeten worden meegedeeld met het oog op de toelating tot de stage.
§ 2. [1 De inrichtende macht, na toepassing van § 1:
a. bepaalt het ambtsprofiel van de directeur dat moet worden toegekend. Dit ambtsprofiel wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 2;
b. start een oproep tot het indienen van kandidaturen overeenkomstig het model bedoeld in artikel 31.]1
[1 § 3. In afwijking van het vorige lid, wordt een oproep tot het indienen van kandidaturen voor toelating tot de stage niet gestart wanneer het dienstverband permanent vacant wordt, in de volgende twee gevallen:
a. wanneer het personeelslid tijdelijk is benoemd, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, na een oproep tot het indienen van kandidaturen voor een tijdelijk vacante betrekking op termijn uitgaande op een definitief vacante betrekking en waarvan het model in hoofdstuk V titel II wordt bedoeld.
In dit geval laat de inrichtende macht tot de stage de tijdelijk aangestelde directeur toe op de datum van de definitieve vacantverklaring van het ambt. De duur van de stage wordt verminderd ten belope van de tijd die al tijdelijk op deze betrekking is verstrekt.
De evaluaties worden gemaakt, mutatis mutandis, in overeenstemming met artikel 33, § § 2 tot 5;
b. wanneer het personeelslid tijdelijk is aangesteld in een niet-vacant ambt na een oproep tot kandidaturen, en dit, ononderbroken sedert minstens 3 jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant werd verklaard.
In dit geval wordt het personeelslid in vast verband benoemd wanneer de betrekking vacant wordt verklaard, indien hij aan de voorwaarden van artikel 58 voldoet.]1
[2 Indien een directeur die zijn ambt uitoefent binnen een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, niet al zijn getuigschriften, bedoeld in artikel 58 1°, heeft behaald op het ogenblik dat het ambt vacant wordt, kan hij zijn inrichtende macht verzoeken een opleiding van één jaar te volgen.]2
----------
(1)
Art. 56bis. [1 § 1. De inrichtende macht zet een selectiecommissie op. Ze is samengesteld uit leden of afgevaardigden van de inrichtende macht.
Ze omvat minstens één lid met pedagogische expertise en een of meer leden van buiten de inrichtende macht, met ervaring op het gebied van human resources en bij de selectie van personeel.
De samenstelling van de selectiecommissie wordt aan de Regeringsdiensten meegedeeld op de wijze die ze bepalen.
§ 2. De selectie van kandidaten is gebaseerd op het ambtsprofiel dat door de inrichtende macht is ontwikkeld in overeenstemming met artikel 5, lid 2 en bij de oproep tot het indienen van kandidaturen is gevoegd, en inzonderheid op de evaluatie van de technische en gedragscompetenties verwacht van de kandidaten, met indicatoren voor beheersing, en hun verenigbaarheid met het pedagogische en opvoedingsproject van de inrichtende macht.
§ 3. De selectiecommissie kan de kandidaturen in het dossier onderzoeken en rangschikken en alleen de kandidaten horen die na deze selectie zijn geselecteerd.
Aan het einde van de hoorzittingen stelt deze een verslag op waarin de kandidaten worden ingedeeld en alle nuttige informatie wordt verstrekt om de classificatie te motiveren.
Dit verslag wordt verzonden aan de inrichtende macht die op basis hiervan het besluit neemt om de kandidaten tot de stage toe te laten.
Op verzoek van een kandidaat, communiceert hem de inrichtende macht de gegevens voor de evaluatie van de technische en gedragscompetenties en de verenigbaarheid van deze bevoegdheden met de door het ambtsprofiel gedefinieerde en gewogen selectiecriteria.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 124, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.57.[1 § 1. Niemand kan tot de stage in het ambt van directeur toegelaten worden indien hij, op het ogenblik van de toelating tot de stage, niet aan de volgende voorwaarden voldoet:
1°. minstens houder zijn van een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2; in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, kunnen personeelsleden in vakken waarvoor geen niveau-opleiding bestaat met uitreiking van een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2, tot de stage worden toegelaten, op voorwaarde dat zij over een bekwaamheidsbewijs bedoeld in de artikelen 105 tot en met 108, onder a) of b), van het decreet van 2 juni 1998 tot organisatie van secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap beschikken;
2°. een van de onderwijsbekwaamheidsbewijzen vermeld in artikel 100 bezitten;
3°. een dienstanciënniteit hebben van 3 jaar in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
4°. de oproep tot het indienen van kandidaturen als bedoeld in artikel 56 hebben beantwoord.
Voldoet aan voorwaarden 1 ° en 2 °, de kandidaat die beschikt over een diploma dat tegelijkertijd een pedagogisch bekwaamheidsbewijs en een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2 op zijn minst is.
De directeur toegelaten tot de stage volgens artikel 30 wordt geacht te voldoen aan de voorwaarden 1 °, 2 ° en 3 ° van het eerste lid.
§ 2. Een inrichtende macht die certificeert dat zij een oproep tot het indienen van kandidaturen heeft gedaan en geen geldige kandidatuur heeft ontvangen na deze eerste oproep, kan een tweede oproep indienen voor kandidaturen die niet voldoen aan voorwaarde 3 ° bedoeld in § 1.
Indien de persoon die tot de stage is toegelaten geen ambt uitoefent in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs op het moment van de toelating tot de stage, mag zij alleen in ambt treden als zij ook aan de volgende voorwaarden voldoet:
1. de politieke en burgerlijke rechten genieten;
2. aan de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het taalstelsel voldoen;
3. van onberispelijk gedrag zijn;
4. aan de dienstplichtwetten voldoen.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 125, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-02-04/17, art. 47, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
Art.58.[1 Een personeelslid kan enkel in het ambt van directeur in vast verband benoemd worden als hij aan de volgende voorwaarden voldoet:
1. de slaagattesten zoals bedoeld in artikel 15, § 1, eerste lid, en de verklaring van vervolg als bedoeld in artikel 15, § 1, vierde lid, hebben behaald;
2. op de oproep tot het indienen van kandidaturen als bedoeld in artikel 56 hebben geantwoord;
3. een dienstanciënniteit van minstens zes jaar hebben verkregen, berekend overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 34 van voormeld decreet van 6 juni 1994.
Voor het personeelslid dat niet aan deze voorwaarde voldoet, wordt de stage verlengd totdat hij aan deze voorwaarde voldoet;
4. drie evaluaties hebben gekregen, waarvan de laatste tot de vermelding "gunstig" heeft geleid.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 125, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 58bis. [1 § 1. Een inrichtende macht kan enkel tot een vaste benoeming overgaan voor een vacante betrekking van een ambt van directeur, als zij niet vereist is, op grond van de regels van de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en van de regels van reaffectatie, die betrekking aan een terbeschikkinggesteld personeelslid toe te wijzen.
§ 2. Benoeming in een ambt van directeur kan alleen plaatsvinden als de betrekking als hoofdambt bezet is.
§ 3. Benoemingen zijn niet toegestaan in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, afdeling, vestiging, graad, cyclus of andere onderverdeling die met toepassing van de regels inzake rationalisering, geleidelijk aan het sluiten is of slechts voor een beperkte periode kan worden gesubsidieerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 125, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.59.[1 § 1. Wanneer een vastbenoemd directeur, na een oproep tot het indienen van kandidaturen, in een andere betrekking van directeur, zoals bepaald in artikel 2, door zijn inrichtende macht wordt benoemd, moet zij hem tot de stage toelaten als de betrekking definitief vacant is of hem tijdelijk aanwijzen als de betrekking tijdelijk vacant is. Gedurende deze periode blijft de directeur titularis van zijn oorspronkelijke betrekking en geniet hij verlof in overeenstemming met de artikelen 9 of 14 van het voormelde koninklijk besluit van 15 januari 1974.
In afwijking van het vorige lid kan de directeur enkel toegelaten worden tot de stage of tijdelijk benoemd worden, nadat hij zijn ambten in het ambt dat hij bekleedt gedurende een periode van drie jaar heeft uitgeoefend.
§ 2. Na één jaar maakt de inrichtende macht een evaluatie op basis van de aangepastheid aan de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie gunstig is, wordt de directeur vast benoemd in het ambt dat hij bekleedt wanneer het definitief vacant is.
In het geval van een ongunstige evaluatie wordt zijn ambt beëindigd en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke betrekking.
Bovendien kan het ambt worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 33 en 34.]1
[2 § 3. In afwijking van §§ 1 en 2 kan de inrichtende overheid, wanneer de betrekking definitief vacant is en zij aan het einde van de beroepsprocedure een van haar definitieve directeurs heeft gekozen, overgaan tot een wijziging van affectatie, overeenkomstig artikel 29, § 2, van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van het statuut van het gesubsidieerd personeel in het gesubsidieerd officieel onderwijs of, indien het een ander onderwijsniveau betreft, tot de onmiddellijke benoeming van de directeur in die betrekking.
Deze procedure is alleen van toepassing als het personeelslid zijn ambt in de betrekking die hij bekleedt gedurende een periode van minstens drie jaar heeft uitgeoefend.]2
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 125, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2024-05-16/79, art. 97, 039; Inwerkingtreding : 02-08-2024>
Art. 59bis.[1 § 1. Wanneer een vastbenoemd directeur, na een oproep tot het indienen van kandidaturen, wordt benoemd tot een ander ambt van directeur, zoals gedefinieerd in artikel 2, bij een andere inrichtende macht dan deze waarbij hij vast wordt benoemd, laat deze laatste hem tot de stage toe als de betrekking definitief vacant is of wijst hem tijdelijk aan als de betrekking tijdelijk vacant is. Gedurende deze periode behoudt de directeur zijn oorspronkelijke betrekking en geniet hij verlof in overeenstemming met de artikelen 9 of 14 van het voormelde koninklijk besluit van 15 januari 1974.
In afwijking van het vorige lid kan het personeelslid slechts tot de stage worden toegelaten of tijdelijk worden aangewezen nadat hij zijn ambten in het ambt dat hij uitoefent gedurende een periode van drie jaar heeft uitgeoefend.
§ 2. Na één jaar maakt de inrichtende macht een evaluatie op basis van de aangepastheid aan de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie ongunstig is, wordt een einde gesteld aan zijn ambt en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke betrekking.
Na twee jaar maakt de inrichtende macht een tweede evaluatie op basis van de aangepastheid aan de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie gunstig is, wordt de directeur vast benoemd in de betrekking die hij bekleedt, wanneer deze definitief vacant is.
In het geval van een ongunstige evaluatie wordt zijn ambt beëindigd en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke betrekking.
Bovendien kan het ambt worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 33 en 34.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 125, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling II. - Tijdelijke aanstelling in een betrekking van directeur.
Art.60.[1 § 1. Het ambt van directeur kan tijdelijk worden toegewezen, na de in de artikelen 56 en 56bis bedoelde beroepsprocedure, mutatis mutandis van toepassing op een personeelslid dat aan alle voorwaarden bedoeld bij artikel 57 voldoet:
1°. als de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2°. in het geval bedoeld in artikel 58bis, § 3.
Gedurende deze periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin hij vast is benoemd.
Hij wordt, mutatis mutandis, beoordeeld overeenkomstig artikel 33, §§ 2 tot en met 5.
§ 2. Voor elke aanstelling met een duur gelijk aan of minder dan 15 weken, is de voorwaarde van artikel 57, § 1, 3 ° [2 en 4°]2, niet verplicht. Bovendien zijn de overheden bedoeld in artikel 27bis van bovengenoemd decreet van 6 juni 1994 gemachtigd om tot dergelijke aanwijzingen over te gaan met een duur van 15 weken of minder.
Deze aanwijzing voor maximaal 15 weken kan worden verlengd mits de totale duur van de aanwijzing niet meer dan 12 maanden bedraagt.
De afwezigheid van de ambtstitularis wordt verlengd, dient de inrichtende macht uiterlijk op de laatste dag van de aanwijzingsperiode als bedoeld in het vorige lid een oproep tot het indienen van kandidaturen in.
In afwijking van lid 2 wordt de aanwijzing verlengd in de periode tussen de oproep tot het indienen van kandidaturen en de voordracht van een kandidaat.
De inrichtende macht wijst een kandidaat aan binnen drie maanden na de oproep tot het indienen van kandidaturen. Bij ontstentenis hiervan wordt aan het einde van deze drie maanden de opdracht niet langer gesubsidieerd, tenzij de inrichtende macht verklaart dat zij als gevolg van deze oproep geen kandidatuur heeft die voldoet aan de criteria van het ambtsprofiel. .
In dit geval wordt, in afwijking van de leden 2 en 4, een aanvullende periode van niet meer dan 15 weken toegekend aan de inrichtende macht om een directeur aan te wijzen na een nieuwe oproepsprocedure. De oorspronkelijke aanwijzing bedoeld in de leden 1, 2 en 4 wordt niet gesubsidieerd na deze tweede oproep.]1
----------
(1)
Art.61.§ 1. Elke tijdelijke aanstelling in een ambt van directeur wordt schriftelijk vastgesteld, met vermelding van de bepalingen bedoeld in artikel 21 van het voormelde decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 7°.
§ 2. De inrichtende macht kan geen tijdelijke aanstelling in een betrekking van directeur uitvoeren als zij verplicht wordt, bij de bepalingen in verband met de reaffectatie, die betrekking toe te kennen aan een personeelslid dat ter beschikking wordt gesteld bij ontstentenis van betrekking.
§ 3. [1 Een tijdelijke aanstelling in een betrekking van directeur eindigt :
a) in onderlinge overeenstemming;
b) bij beslissing van de inrichtende macht, als gevolg van de procedure bedoeld in § 4 van dit artikel voor het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in een ambt van directeur;
c) of bij toepassing van artikel 22, eerste lid, van het voormelde decreet van 6 juni 1994.]1
Het einde van het schooljaar heeft geen gevolg op de tijdelijke aanstelling in een betrekking van directeur.
§ 4. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van veertien dagen, kan de inrichtende macht de aanstelling van een personeelslid beëindigen dat tijdelijk is aangesteld in een ambt van directeur.
Vóór de kennisgeving van elke beslissing tot aanstellingsbeëindiging, moet het personeelslid uitgenodigd zijn zich door de inrichtende macht te laten horen.
Van de oproeping voor de hoorzitting alsook van de redenen waarom de Regering van plan is om een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, wordt hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting kennis gegeven ofwel bij een ter post aangetekend schrijven ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs. Bij de hoorzitting, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst of in ruste gesteld zijn in het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt en aangesloten is bij organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zitting hebben. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet bij de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt.
----------
(1)<DFG 2014-04-11/25, art. 163, 016; Inwerkingtreding : 29-06-2014>
Afdeling III. [1 Mechanismen voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 95, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.62. Deze afdeling is van toepassing op de in vast verband benoemde directeurs.
Ze is eveneens van toepassing op het personeelslid dat in het ambt van directeur tijdelijk wordt aangesteld voor een periode die gelijk is aan of langer is dan één jaar of wiens aanstelling ten minste één jaar heeft geduurd. De bij deze afdeling bedoelde benaming " directeur " geldt ook voor dat personeelslid.
Art.63.[1 - De leden van de inrichtende macht die verantwoordelijk zijn voor deze evaluatie, worden ondersteund door de federatie van hun inrichtende macht, die hen met name voorziet van eventuele gespecialiseerde technische expertise. Ze hebben bovendien toegang tot de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel.
De inrichtende macht kan een beroep doen op deskundigen op het gebied van pedagogie of human resources, om de in onderafdeling II bedoelde gesprekken en/of evaluaties uit te voeren.]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 88, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 1. [1 Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 89, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.64.[1 § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling tussen de directeur en zijn inrichtende macht en uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de inrichtende macht, maar kunnen ook worden aangevraagd door de directeur.
Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek over professionele ontwikkeling.
Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.
Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar. Het gesprek over professionele ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van de opdrachtbrief bedoeld in hoofdstuk III van Titel 1 en op de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst, indien een dergelijke overeenkomst bestaat.
In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de directeur zal werken, en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
In dit kader houdt de inrichtende macht rekening met het volgende:
a) in het kleuteronderwijs en in het leerplichtonderwijs met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht, en met het schoolproject bedoeld in titel 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;
b) in het onderwijs voor sociale promotie met de bepalingen betreffende het pedagogisch project bedoeld in artikel 36, § 2 van het voornoemde decreet van 16 april 1991;
c) in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en met de bepalingen betreffende het pedagogisch en artistiek schoolproject bedoeld in artikel 3bis van hetzelfde decreet.
§ 2. Na het eerste gesprek over professionele ontwikkeling of op verzoek van de inrichtende macht of de directeur wordt een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties opgesteld.
Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de inrichtende macht in overleg met de directeur.
§ 3. Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend, zoals bedoeld in artikel 65, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op de directeur, en de middelen die hem ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de inrichtende macht of haar afgevaardigde bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als de directeur weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
Dit document kan in voorkomend geval worden gebruikt als basis voor het opstellen van het in artikel 65/1 bedoelde evaluatierapport.
§ 4. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat de directeur het gegeven advies kan uitvoeren, of de aanbevolen vormingen kan volgen. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties per schooljaar per personeelslid worden opgesteld.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste "negatieve" evaluatie.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de inrichtende macht of op verzoek van de directeur. Deze aanpassingen worden medeondertekend door beide partijen. Als het personeelslid weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 6. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 6. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)
Art.65.[1 De regering stelt het model vast van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat als basis kan dienen voor de evaluatie bedoeld in onderafdeling 2.]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 90, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 2. [1 Over het evaluatiemechanisme]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 91, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 65/1. [1 § 1. In geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met de directeur werden bepaald, kan door de inrichtende macht een evaluatieprocedure worden gestart.
De evaluatie wordt voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.
§ 2. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties werd meegedeeld aan de directeur, en voor zover het afrondingsgesprek bedoeld in artikel 64, § 6 heeft plaatsgevonden, kan de inrichtende macht overgaan tot een evaluatie ervan. Deze periode wordt berekend overeenkomstig artikel 65/2, § 2.
§ 3. De directeur moet worden gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
§ 4. De evaluatie resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie. Ze wordt geformaliseerd in het in artikel 65/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties.
Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen.
§ 5. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen de directeur en de inrichtende macht, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.
Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.]1
----------
(1)
Art. 65/2. [1 § 1. Als de directeur zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige "negatieve" evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.
Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.
Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.
In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in artikel 65/3.
§ 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 92, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 65/3. [1 § 1. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 65/5 bedoelde document en ter kennis van de directeur gebracht.
Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.
De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
§ 2. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en anderzijds de directeur, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.
Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 3. Nadat het individuele begeleidingsplan is verlengd, vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.
Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.
Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.
§ 4. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
§ 5. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 65/5, en wordt ter kennis gebracht van de directeur.
Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.
De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd officieel onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 92, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 65/4. [1 § 1. In geval van een "negatieve" evaluatie kan de directeur binnen de 10 werkdagen na ontvangst van het rapport beroep instellen overeenkomstig de voorwaarden die worden beschreven in hoofdstuk Vbis van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, en die mutatis mutandis van toepassing zijn. De directeur die gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend.
§ 2. De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 52novies/7 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994, heeft als gevolg dat de dienst van de directeur ambtshalve wordt beëindigd, overeenkomstig artikel 58 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 92, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 65/5. [1 - De regering legt het model vast van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 92, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 65/6. [1 De in deze onderafdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 92, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Onderafdeling 3 [1 - Over de deontologische regels]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 93, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 65/7. [1 - In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen:
a) discretie;
b) wederzijds respect.
Bovendien moet de beoordelaar:
a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;
b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;
c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.]1
----------
(1)
Afdeling IV. - Overgang tussen de bevorderingsambten, de selectieambten en de wervingsambten.
Art.66. In artikel 22, eerste lid, 2°, van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, worden de punten cbis ) en cter ) toegevoegd, luidend als volgt :
" cbis ) bij toepassing van artikel 29bis, § 1;
cter) bij toepassing van artikel 29bis, § 2; ".
Art.67. In artikel 28 van hetzelfde decreet, wordt een punt 3° toegevoegd, luidend als volgt :
" 3° indien zij de betrekking reeds heeft toegekend overeenkomstig de bepalingen bedoeld bij artikel 29bis. "
Art.68. In hetzelfde decreet worden een artikel 29bis en een artikel 29ter ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 29bis. § 1. Een personeelslid dat in vast verband benoemd is in een selectieambt of een bevorderingsambt bij een inrichtende macht kan, als het dit aanvraagt en met de toestemming van de inrichtende macht, in een definitief vacant geworden betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt in vast verband benoemd worden door een inrichtende macht waarbij het reeds een benoeming in vast verband heeft genoten in een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt dat toegang verschaft tot zijn huidige ambt.
De overgang van de ene betrekking naar een andere overeenkomstig deze paragraaf moet zonder onderbreking plaatsvinden.
De nadere regels voor de benoeming krachtens deze paragraaf worden overigens door de plaatselijke paritaire commissies vastgesteld.
§ 2. Een personeelslid dat in vast verband benoemd is in een selectieambt of een bevorderingsambt bij een inrichtende macht kan, als het dit aanvraagt en met de toestemming van de inrichtende macht, in een definitief vacant geworden betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt in vast verband benoemd worden door een andere inrichtende macht dan deze die bedoeld zijn in § 1, indien geen lid van deze inrichtende macht prioritair is.
Het personeelslid dat de toepassing van deze paragraaf geniet, moet ontslag nemen bij de inrichtende macht die het verlaat voor het selectieambt of bevorderingsambt dat het daar uitoefent.
De overgang van de ene betrekking naar een andere overeenkomstig deze paragraaf moet zonder onderbreking plaatsvinden.
De nadere regels voor de benoeming krachtens deze paragraaf zijn overigens vastgesteld door de plaatselijke paritaire commissie die opgericht is binnen de inrichtende macht die het personeelslid ontvangt.
§ 3. Voor de toepassing van § 1 en § 2, onverminderd artikel 28, 1°, kan de benoeming in vast verband op ongeacht welke datum plaatsvinden. Ze kan enkel worden toegekend voor zover het personeelslid voldoet aan alle voorwaarden die, naar gelang van het geval, bepaald zijn in :
a) artikel 30, met uitzondering van 8°, 9°, wat de ambtsanciënniteit betreft, en 10° en 11°;
b) artikel 40, eerste lid, met uitzondering van 5°;
c) artikel 49, eerste lid, met uitzondering van 4°;
d) in artikel 57 van het decreet van 3 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, met uitzondering van 4°.
Voor de toepassing van de punten b), c) en d) van het eerste lid, wordt het vereiste inzake opvolging van de opleiding in verband met een bepaald ambt van ambtswege als vervuld geacht indien het personeelslid titularis van dat ambt in vast verband is geweest vóór de uitoefening van zijn huidige ambt.
Art. 29ter. Het in artikel 29bis bedoelde personeelslid krijgt de weddeschaal toegekend van het ambt waarin het overeenkomstig die bepaling in vast verband benoemd is.
Het in artikel 29bis bedoelde personeelslid, dat gedurende ten minste tien jaar in vast verband het selectieambt of het bevorderingsambt dat het verlaat, heeft uitgeoefend, geniet een degressief weddeschaalstelsel, en krijgt vanaf het derde jaar de weddeschaal toegekend van het ambt waarin het overeenkomstig artikel 29bis benoemd is, vastgesteld als volgt :
a) In de loop van het eerste jaar dat op zijn nieuwe affectatie volgt, geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 66 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het genoot in het ambt dat het verliet, en anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is;
b) In de loop van het tweede jaar dat op zijn nieuwe affectatie volgt, geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 33 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het genoot in het ambt dat het verliet, en anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is. "
Art.69. In artikel 37 van hetzelfde decreet wordt een punt 3° toegevoegd, luidend als volgt :
" 3° indien ze de betrekking reeds heeft toegewezen bij toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 29bis. "
Art.70. In artikel 45 van hetzelfde decreet wordt een punt 3° toegevoegd, luidend als volgt :
" 3° indien ze de betrekking reeds heeft toegewezen bij toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 29bis. "
Afdeling V. - Wijzigingsbepalingen.
Art.71. In het voornoemde decreet van 6 juni 1994 wordt een artikel 39bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 39bis, § 1. De inrichtende macht die een personeelslid in een selectieambt in vast verband moet benoemen :
1° raadpleegt de plaatselijke paritaire commissie over het profiel van het toe te kennen selectieambt;
2° ontvangt van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de benoeming in vast verband.
§ 2. De inrichtende macht, na toepassing van § 1 :
1° bepaalt het profiel van het toe te kennen selectieambt. In dit kader kan de inrichtende macht bijkomende criteria toevoegen aan de voorwaarden voor de benoeming in vast verband bedoeld in artikel 40;
2° doet een oproep tot kandidaten volgens de vormen vastgesteld door de Regering, op voorstel van de centrale paritaire commissie. "
Art.72. In artikel 40 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) onder punt 2° van het eerste lid, worden de woorden " sinds ten minste twee jaar " geschrapt.
b) punt 3° van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" 3° titularis zijn, in vast verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestatie te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht; "
c) punt 4° van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" 4° één of meer ambten, in vast verband, binnen de inrichtende macht uitoefenen, die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs; "
d) punt 5° van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" 5° gevolg geven aan een oproep waarvan de vorm door de Regering zal worden bepaald, op voorstel van de plaatselijke paritaire commissie. "
e) het derde lid wordt vervangen als volgt :
" In afwijking van het eerste lid, 3°, wordt in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan aan de voorwaarde voor de uitoefening van een ambt naar rata van ten minste een halve opdracht beantwoord als deze vervuld is in het onderwijs georganiseerd binnen één of meer inrichtende machten. "
Art.73. De artikelen 42 tot 44 van hetzelfde decreet worden vervangen als volgt :
" Art. 42, § 1. Een selectieambt kan tijdelijk aan een personeelslid toevertrouwd worden dat aan alle voorwaarden van artikel 40 beantwoordt :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2° in de veronderstelling bedoeld in artikel 39. Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van het ambt waarin het in vast verband benoemd is.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, voor elke aanstelling van een duur die gelijk is aan of korter is dan vijftien weken, worden de voorwaarden bedoeld in artikel 40, 5° en 6° niet vereist.
Art. 43. Een selectieambt kan tijdelijk aan een personeelslid toevertrouwd worden dat aan alle voorwaarden bedoeld in artikel 40 beantwoordt in afwachting van een benoeming in vast verband.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband benoemd is.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk na een termijn van twee jaar in vast verband benoemd in het selectieambt indien de inrichtende macht hem ervan niet heeft ontlast.
Art. 44. § 1. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk aan een personeelslid toe te vertrouwen dat aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4 beantwoordt, kan tijdelijk het selectieambt toevertrouwen aan een personeelslid dat in vast verband benoemd is en dat aan de volgende voorwaarden beantwoordt :
1° titularis zijn, in vast verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het personeelslid tijdelijk het selectieambt uitoefent, blijft het titularis van de betrekking waarin het in vast verband benoemd is.
Elke inrichtende macht die bewijst dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van artikel 40 beantwoordt, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of van het derde lid ontslaat de inrichtende macht er niet van een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het selectieambt tijdens de drie dienstjaren die volgen op dat waarin het selectieambt het voorwerp was van een tijdelijke aanstelling met toepassing van het eerste lid.
Nochtans, indien na de drie dienstjaren bedoeld in het vorige lid, het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van het eerste lid, de voorwaarde bedoeld in artikel 40, eerste lid, 6° nog niet vervult, moet de inrichtende macht elk jaar een oproep doen tot kandidaten voor de vaste benoeming in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
De bepalingen van het derde lid en het vierde lid zijn niet van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 42, § 1, 1° en 2°.
§ 2. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid in vast verband overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt toevertrouwen aan een prioritair tijdelijk personeelslid dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimum aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 40 voldoet en dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 1 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet ze een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of van het tweede lid ontslaat de inrichtende macht er niet van elk jaar een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk en prioritair wordt aangesteld overeenkomstig dit artikel, wordt geacht aan de in artikel 40, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
§ 3. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid in vast verband of prioritair tijdelijk personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan een beroep doen op een personeelslid in vast verband dat tot een andere gesubsidieerde officiële inrichtende macht behoort en dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, in vast verband, binnen deze andere inrichtende macht van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het tijdelijk het selectieambt uitoefent, blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het binnen zijn oorspronkelijke inrichtende macht in vast verband benoemd is.
Het personeelslid dat tijdelijk in een selectieambt is aangesteld overeenkomstig deze paragraaf, wordt in dit bovenvermelde ambt in vast verband benoemd na een termijn van zes jaar indien het op dat ogenblik de voorwaarden bedoeld in artikel 40, eerste lid, 5° en 6° vervult, en indien de inrichtende macht hem niet ontlast heeft.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 40 en van § 1 van dit artikel voldoet, en dat ze slechts een personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 2 beantwoordt, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of van het vierde lid ontslaat de inrichtende macht er niet van elk jaar een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het selectieambt tijdens de drie dienstjaren die volgen op dat waarin het selectieambt het voorwerp was van een tijdelijke aanstelling met toepassing van het eerste lid.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
De bepalingen van het derde lid en het vierde lid zijn niet van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 42, § 1, 1° en 2°.
§ 4. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een tijdelijk personeelslid dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 40, van § 1 en § 2 van dit artikel beantwoordt en dat ze slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 3 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of het tweede lid ontslaat de inrichtende macht er niet van elk jaar een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is overeenkomstig dit artikel, wordt geacht aan de in artikel 40, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
Art. 44bis, § 1. Elke tijdelijke aanstelling in het selectieambt wordt schriftelijk vastgesteld en worden de vermeldingen zoals bedoeld in artikel 21, met uitzondering van 7°, erin opgenomen.
§ 2. De inrichtende macht mag niet overgaan tot een tijdelijke aanstelling in een selectiebetrekking als zij, krachtens de bepalingen betreffende de reaffectatie, verplicht is deze betrekking toe te kennen aan een personeelslid dat ter beschikking is gesteld bij ontstentenis van betrekking.
§ 3. Een tijdelijke aanstelling in een selectiebetrekking loopt ten einde :
a) in onderlinge overeenstemming;
b) bij beslissing van de inrichtende macht ten gevolge van de procedure bedoeld in § 4 van dit artikel of voor wat betreft het personeelslid van het onderwijs met volledig leerplan ten gevolge van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk Vbis ;
c) of met toepassing van artikel 22, eerste lid.
Nochtans heeft het einde van het schooljaar geen gevolg op de tijdelijke aanstelling in een selectiebetrekking.
§ 4. Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen kan de inrichtende macht ofwel op voorstel van de directeur, ofwel op eigen initiatief, een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een selectieambt.
Voorafgaandelijk aan de mededeling van elke beslissing betreffende het einde van de aanstelling moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden verhoord.
De oproeping tot de hoorzitting, alsook de motieven waarom de inrichtende macht overweegt een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, moeten hem kenbaar worden gemaakt vijf werkdagen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs. Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in actieve dienst of gepensioneerd van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt, aangesloten bij de organisaties die zetelen binnen de Nationale Arbeidsraad. Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.
Art. 44ter. Elk personeelslid mag krachtens artikel 40 van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het selectieambt. In dit geval re-integreert het personeelslid definitief zijn ambt van afkomst.
De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het selectieambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, het herstellen van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt uitstellen met hoogstens 6 maanden vanaf de datum van de aanvraag van het personeelslid.
Art.74. In artikel 46 van hetzelfde decreet, wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt :
" In afwijking van het vorige lid kan het personeelslid dat titularis is van een bevorderingsambt slechts een verandering van affectatie aanvragen nadat het zijn ambten uitgeoefend heeft in een betrekking die het tijdens een termijn van drie jaar bekleedt ".
Art.75. In hetzelfde decreet wordt een artikel 48bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Art. 48bis, § 1. De inrichtende macht die een personeelslid in een bevorderingsambt in vast verband moet benoemen :
1° raadpleegt de plaatselijke paritaire commissie over het profiel van het toe te kennen bevorderingsambt;
2° ontvangt van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de vaste benoeming.
§ 2. De inrichtende macht, na toepassing van § 1 :
1° bepaalt het profiel van het toe te kennen bevorderingsambt. In dit kader kan de inrichtende macht bijkomende criteria toevoegen aan de voorwaarden voor de vaste benoeming bedoeld in artikel 49;
2° doet een oproep tot kandidaten volgens de vormen vastgesteld door de Regering, op voorstel van de centrale paritaire commissie. "
Art.76. In artikel 49 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) onder punt 1° van het eerste lid, worden de woorden " zes jaar dienstanciënniteit definitief verworven hebben " vervangen door de woorden " zeven jaar dienstanciënniteit verworven hebben ";
b) punt 2° van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" 2° titularis zijn, in vast verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestatie te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht ";
c) punt 3° van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" 3° één of meer ambten binnen de inrichtende macht uitoefenen, die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs. "
d) punt 4° van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
" 4° gevolg geven aan een oproep waarvan de vorm door de Regering zal worden bepaald, op voorstel van de plaatselijke paritaire commissie. "
e) het tweede lid wordt vervangen als volgt :
" In afwijking van het eerste lid, 3°, wordt in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan aan de voorwaarde voor de uitoefening van een ambt naar rata van ten minste een halve opdracht beantwoord als deze vervuld is in het onderwijs georganiseerd binnen één of meer inrichtende machten. "
Art.77. De artikelen 50 tot 52 van hetzelfde decreet worden vervangen als volgt :
" Art. 50, § 1. Een bevorderingsambt kan tijdelijk toevertrouwd worden aan een personeelslid dat aan alle voorwaarden van artikel 49 voldoet :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2° in het geval bedoeld in artikel 47.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband benoemd is.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, voor elke aanstelling van een duur die gelijk is aan of korter is dan vijftien weken, worden de voorwaarden bedoeld in artikel 49, 4° en 5° niet vereist. De inrichtende macht stelt, na raadpleging van de plaatselijke paritaire commissie, de procedure tot aanstelling vast.
Art. 51. Een bevorderingsambt kan tijdelijk toevertrouwd worden aan een personeelslid dat aan alle voorwaarden bedoeld in artikel 49 voldoet, in afwachting van een benoeming in vast verband.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband benoemd is.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk na een termijn van twee jaar in vast verband benoemd in het bevorderingsambt indien de inrichtende macht hem ervan niet heeft ontlast.
Art. 52. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk aan een personeelslid toe te vertrouwen dat aan de voorwaarden bedoeld in artikel 49 beantwoordt, kan tijdelijk het bevorderingsambt toevertrouwen aan een personeelslid dat in vast verband benoemd is en dat aan de volgende voorwaarden beantwoordt :
1° titularis zijn, in vast verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het personeelslid tijdelijk het bevorderingsambt uitoefent, blijft het titularis van de betrekking waarin het in vast verband benoemd is.
Elke inrichtende macht die bewijst dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van artikel 49 beantwoordt, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of van het derde lid ontslaat de inrichtende macht er niet van een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het bevorderingsambt tijdens de drie dienstjaren die volgen op dat waarin het bevorderingsambt het voorwerp was van een tijdelijke aanstelling met toepassing van het eerste lid.
Als na drie dienstjaren bedoeld in het vorige lid, het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van het eerste lid, de voorwaarde bedoeld in artikel 49, eerste lid, 5°, nog niet vervult, moet de inrichtende macht elk jaar een oproep doen tot kandidaten voor de vaste benoeming in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
De bepalingen van het derde lid en het vierde lid zijn niet van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 50, § 1, 1° en 2°.
§ 2. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat in vast verband benoemd is overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een prioritair tijdelijk personeelslid dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimum aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 49 voldoet en dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 1 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet ze een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of het tweede lid ontslaat de inrichtende macht er niet van elk jaar een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk en prioritair is aangesteld overeenkomstig dit artikel, wordt geacht aan de in artikel 49, eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
§ 3. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid in vast verband of aan een prioritair tijdelijk personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan een beroep doen op een personeelslid in vast verband dat tot een andere gesubsidieerde officiële inrichtende macht behoort en dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, in vast verband, binnen deze andere inrichtende macht van een ambt met ten minste de helft van het minimum aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het tijdelijk het bevorderingsambt uitoefent, blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het binnen zijn oorspronkelijke inrichtende macht in vast verband benoemd is.
Het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een bevorderingsambt overeenkomstig deze paragraaf, wordt in dit bovenvermelde ambt in vast verband benoemd na een termijn van zes jaar indien het op dat ogenblik de voorwaarden bedoeld in artikel 49, eerste lid, 4° en 5° vervult, en indien de inrichtende macht hem niet ontlast heeft.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 49 en van § 1 van dit artikel voldoet en dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 2 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet ze een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of van het vierde lid ontslaat de inrichtende macht er niet van elk jaar een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het bevorderingsambt tijdens de drie dienstjaren die volgen op dat waarin het bevorderingsambt het voorwerp was van een tijdelijke aanstelling met toepassing van het eerste lid.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
De bepalingen van het tweede lid en het derde lid zijn niet van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 50, § 1, 1° en 2°.
§ 4. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een tijdelijk personeelslid dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, van een ambt met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 49, van § 1 en van § 2 van dit artikel beantwoordt, en dat ze slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 3 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
De toepassing van het eerste lid of het tweede lid ontslaat de inrichtende macht er niet van elk jaar een oproep te doen tot kandidaten voor een vaste benoeming in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is overeenkomstig dit artikel, wordt geacht aan de in artikel 40, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
§ 5. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt in een inrichting voor sociale promotie tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een personeelslid dat aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° een dienstanciënniteit van zeven jaar binnen de inrichtende macht hebben verworven in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten van de betrokken categorie, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 34 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994;
2° titularis zijn, in vast verband, van één of meer ambten met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het onderwijs georganiseerd door de betrokken inrichtende macht;
3° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen in het secundair onderwijs en/of in een hogeschool, en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat aan de voorwaarden van artikel 49, van § 1 en van § 2 van dit artikel, en dat ze slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 3 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden. "
Art. 52bis, § 1. Elke tijdelijke aanstelling in het bevorderingsambt wordt schriftelijk vastgesteld en worden de vermeldingen zoals bedoeld in artikel 21, met uitzondering van 7°, erin opgenomen.
§ 2. De inrichtende macht mag niet overgaan tot een tijdelijke aanstelling in een betrekking van bevordering als zij, krachtens de bepalingen betreffende de reaffectatie, verplicht is deze betrekking toe te kennen aan een personeelslid dat ter beschikking is gesteld bij ontstentenis van betrekking.
§ 3. Een tijdelijke aanstelling in een bevorderingsbetrekking loopt ten einde :
a) in onderlinge overeenstemming;
b) bij beslissing van de inrichtende macht ten gevolge van de procedure bedoeld in § 4 van dit artikel of ten gevolge van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk Vbis ;
c) of met toepassing van artikel 22, eerste lid.
Nochtans heeft het einde van het schooljaar geen gevolg op de tijdelijke aanstelling in een bevorderingsbetrekking.
§ 4. Mits een opzeggingstermijn van 15 dagen kan de inrichtende macht een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid dat tijdelijk werd aangesteld in een bevorderingsambt.
Voorafgaandelijk aan de mededeling van elke beslissing betreffende het einde van de aanstelling moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden verhoord.
De oproeping tot de hoorzitting, alsook de motieven waarom de inrichtende macht overweegt een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, moeten hem kenbaar worden gemaakt vijf werkdagen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs. Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in actieve dienst of gepensioneerd van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt, aangesloten bij de organisaties die zetelen binnen de Nationale Arbeidsraad. Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.
Art. 52ter. Elk personeelslid mag krachtens artikel 49 van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het bevorderingsambt. In dit geval re-integreert het personeelslid definitief zijn ambt van afkomst.
De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het bevorderingsambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, het herstellen van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt uitstellen met hoogstens 6 maanden na de aanvraag van het personeelslid.
Art. 52quater. De artikelen 49 tot 52ter zijn niet van toepassing op de bevorderingsambten van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs of van studieprefect of directeur, bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs. "
Art.78. In hetzelfde decreet wordt een Hoofdstuk V bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Hoofdstuk Vbis. - Opdrachtenblad, evaluatie en einde van de uitoefening van sommige bevorderings- en selectieambten.
Art. 52quinquies. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een bevorderingsambt of een selectieambt, zoals bedoeld in de artikelen 4, 3° eb 5, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten in het onderwijs met volledig leerplan, en op artikel 50 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Het is ook van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een selectieambt, zoals bedoeld in artikel 6ter, 6°, b) van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder " directeur " het personeelslid dat titularis is, in welke hoedanigheid dan ook, van het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs of van studieprefect of directeur, zoals opgesomd in de artikelen 3 en 4, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten of van het bevorderingsambt van directeur van een inrichting voor sociale promotie, zoals bedoeld in artikel 6ter, 6°, a van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
Afdeling I. - Het opdrachtenblad.
Art. 52sexies. Bij de indiensttreding van het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies van dit decreet wijst de directeur hem een opdrachtenblad toe dat voorafgaandelijk goedgekeurd werd door de inrichtende macht.
Dit bovenvermelde blad bepaalt de opdrachten van het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies en de prioriteiten die hem worden toegewezen, in functie van de behoeften van de inrichting waarin het geaffecteerd wordt en in functie van de doelstellingen opgenomen in het opdrachtenblad dat de directeur zelf heeft gekregen overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Art. 52septies, § 1. De duur van het opdrachtenblad bedraagt zes jaar.
§ 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan gewijzigd worden, op grond van de evolutie van de behoeften en van de werking van de inrichting vóór het einde van de geldigheidsduur ervan ten vroegste na twee jaar door de directeur.
In afwijking van het eerste lid kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór zijn geldigheidsduur gewijzigd worden, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies.
Het gewijzigde opdrachtenblad wordt ter goedkeuring aan de inrichtende macht voorgelegd.
Art. 52octies, § 1. In afwijking van artikel 52sexies, § 1, eerste lid, kan de directeur, indien nodig en mits voorafgaande goedkeuring van de inrichtende macht, een opdrachtenblad toevertrouwen aan het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 52quinqies van dit decreet.
De directeur wijst van ambtswege een opdrachtenblad dat voorafgaandelijk werd goedgekeurd door de inrichtende macht, aan het personeelslid toe dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 52quinquies voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wanneer de duur van de aanstelling ten minste één jaar bedraagt.
§ 2. Het opdrachtenblad bedoeld in dit artikel kan tot doel hebben het opdrachtenblad van het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies dat vervangen wordt te bevestigen of in een nieuw document op te stellen.
Afdeling II. - De opleidingsevaluatie.
Art. 52novies. Deze afdeling is van toepassing op het in vast verband benoemde personeelslid.
Ze is ook van toepassing op het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 52quinquies voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wanneer de aanstelling ten minste één jaar bedraagt. De benaming "personeelslid " bedoeld in deze afdeling heeft ook betrekking op dit personeelslid.
Art. 52decies. Om de vijf jaar na zijn benoeming in vast verband of zijn tijdelijke aanstelling moet het personeelslid een evaluatie ondergaan die gezamenlijk gebeurt door de inrichtende macht en de directeur.
Indien deze laatste het nuttig achten, kunnen ze het personeelslid vroeger evalueren.
Nochtans mag het personeelslid niet meer dan twee keer geëvalueerd worden over een periode van tien jaar.
Art. 52undecies. De evaluatie baseert zich op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in afdeling I van dit hoofdstuk en op de praktische toepassing van de bevoegdheden verworven in het kader van de opleidingen bedoeld in artikel 40, 6° van dit decreet wat betreft de selectieambten en in artikel 49, 5° van dit decreet voor de bevorderingsambten.
Ze houdt rekening met de globale context waarin het personeelslid evolueert en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
Art. 52duodecies. In functie van deze evaluatie komen de inrichtende macht en de directeur overeen met het personeelslid over de verbeteringen die moeten aangebracht worden.
Afdeling 3. - Het einde van de uitoefening van sommige bevorderingsambten en selectieambten door de tijdelijke onderwijzende personeelsleden.
Art. 52terdecies. Mits een opzeggingstermijn van 15 dagen kan de inrichtende macht, ofwel op voorstel van de directeur, ofwel op eigen initiatief, een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies dat tijdelijk werd aangesteld.
Voorafgaandelijk aan de mededeling van elke beslissing betreffende het einde van de aanstelling moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden verhoord.
De oproeping tot de hoorzitting, alsook de motieven waarom de inrichtende macht overweegt een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid of waarom de directeur overweegt een voorstel ervan te maken aan de inrichtende macht, moeten hem kenbaar worden gemaakt vijf werkdagen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs, die uitwerking heeft met ingang van de datum opgenomen op dit ontvangbewijs. Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in actieve dienst of gepensioneerd van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt, aangesloten bij de organisaties die zetelen binnen de Nationale Arbeidsraad. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.
HOOFDSTUK III. - Het gesubsidieerd vrij onderwijs.
Afdeling I. - Algemene voorwaarden voor de toegang tot de stage en [1 van de aanwerving in vast verband]1.
----------
(1)
Art.79.§ 1. De inrichtende macht die een personeelslid moet toelaten tot de stage in het bevorderingsambt van directeur :
1° [1 raadpleegt het plaatselijke orgaan voor sociaal overleg, over het profiel van het toe te kennen ambt van directeur; ]1
2° ontvangt van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de toelating tot de stage.
§ 2. [1 De inrichtende macht, na toepassing van lid 1:
1. bepaalt het profiel van het toe te kennen ambt van directeur. Dit ambtsprofiel wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 5, § 2;
2. start een oproep tot kandidaturen volgens het model bedoeld in artikel 31.]1
§ 3. [1 In afwijking van de voorgaande paragrafen moet een oproep tot het indienen van kandidaturen voor toelating tot de stage niet worden gestart wanneer de betrekking definitief vacant wordt, in de volgende twee gevallen:
a. wanneer het personeelslid tijdelijk is aangeworven, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, na een oproep tot het indienen van kandidaturen voor een tijdelijk vacante betrekking die leidt tot een definitief vacant ambt waarvan het model wordt bedoeld in artikel 31.
In dit geval laat de inrichtende macht de directeur tot de stage toe, directeur die tijdelijk is aangeworven, op de datum van de definitieve vacantverklaring van de betrekking. De duur van de stage wordt verminderd ten belope van de tijd die al tijdelijk op deze betrekking werd verstrekt.
De evaluaties worden gemaakt, mutatis mutandis, in overeenstemming met artikel 33, §§ 2 tot 5;
b. wanneer het personeelslid tijdelijk is aangeworven in een niet-vacante betrekking na een oproep tot het indienen van kandidaturen, en dit, ononderbroken gedurende minstens 3 jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant werd verklaard.
In dat geval wordt het personeelslid in vast verband aangeworven wanneer de betrekking vacant wordt, indien hij aan de voorwaarden van artikel 81 voldoet.]1
[2 Indien een directeur die zijn ambt uitoefent binnen een inrichtende macht die niet is aangesloten bij een federatie van inrichtende machten, niet al zijn getuigschriften, bedoeld in artikel 81 1°, heeft behaald op het ogenblik dat het ambt vacant wordt, kan hij zijn inrichtende macht verzoeken een opleiding van één jaar te volgen.]2
----------
(1)
Art. 79bis. [1 § 1. De inrichtende macht zet een selectiecommissie op. Ze is samengesteld uit leden of afgevaardigden van de inrichtende macht.
Ze omvat minstens één lid met pedagogische expertise en een of meer leden van buiten de inrichtende macht, met ervaring op het gebied van human resources en bij de selectie van personeel.
De samenstelling van de selectiecommissie wordt aan de Regeringsdiensten meegedeeld op de wijze die ze bepalen.
§ 2. De selectie van kandidaten is gebaseerd op het ambtsprofiel dat door de inrichtende macht is ontwikkeld in overeenstemming met artikel 5, lid 2 en bij de oproep tot het indienen van kandidaturen is gevoegd, en inzonderheid op de evaluatie van de technische en gedragscompetenties verwacht van de kandidaten, met indicatoren voor beheersing, en hun verenigbaarheid met het pedagogische en opvoedingsproject van de inrichtende macht, alsook, in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan, met het pedagogische en kunstproject van de inrichting.
§ 3. De selectiecommissie kan de kandidaturen in het dossier onderzoeken en rangschikken en alleen de kandidaten horen die na deze selectie zijn geselecteerd. Aan het einde van de hoorzittingen stelt deze een verslag op waarin de kandidaten worden ingedeeld en alle nuttige informatie verstrekt om de classificatie te motiveren.
Dit verslag wordt verzonden aan de inrichtende macht die op basis hiervan het besluit neemt om al dan niet de kandidaten tot de stage toe te laten.
§ 4. De inrichtende macht deelt aan de kandidaten de redenen mee van haar keuze inzake stagedoend directeur met betrekking tot de criteria bepaald in het ambtsprofiel overeenkomstig dit artikel.
§ 5. Op verzoek van een kandidaat, communiceert hem de inrichtende macht de gegevens voor de evaluatie van de technische en gedragscompetenties en de verenigbaarheid van deze bevoegdheden met de door het ambtsprofiel gedefinieerde en gewogen selectiecriteria.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 130, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.80.[1 § 1. Niemand kan tot de stage in het ambt van directeur toegelaten worden indien hij, op het ogenblik van de toelating tot de stage, niet aan de volgende voorwaarden voldoet:
1. minstens houder zijn van een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2; in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, kunnen personeelsleden in vakken waarvoor geen niveau-opleiding bestaat met uitreiking van een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2, worden tot de stage toegelaten, op voorwaarde dat zij over een bekwaamheidsbewijs bedoeld in de artikelen 105 tot en met 108, onder a) of b), van het decreet van 2 juni 1998 tot organisatie van secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap beschikken;
2. een van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen vermeld in artikel 100 bezitten;
3. een dienstanciënniteit hebben van 3 jaar in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
4. de oproep tot het indienen van kandidaturen als bedoeld in artikel 56 hebben beantwoord.
Voldoet aan voorwaarden 1 ° en 2 °, de kandidaat die beschikt over een diploma dat tegelijkertijd een pedagogisch bekwaamheidsbewijs en een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2 op zijn minst is.
De directeur toegelaten tot de stage volgens artikel 30 wordt geacht te voldoen aan de voorwaarden 1 °, 2 ° en 3 ° van het eerste lid.
§ 2. Een inrichtende macht die certificeert dat zij een oproep tot het indienen van kandidaturen heeft gedaan en geen geldige kandidatuur heeft ontvangen na deze eerste oproep, kan een tweede oproep indienen voor kandidaturen die niet voldoen aan voorwaarde 3 ° bedoeld in § 1.
Indien de persoon die tot de stage is toegelaten geen ambt uitoefent in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs op het moment van de toelating tot de stage, mag zij alleen in ambt treden als zij ook aan de volgende voorwaarden voldoet:
1°. de politieke en burgerlijke rechten genieten;
2°. aan de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het taalstelsel voldoen;
3°. van onberispelijk gedrag zijn;
4°. aan de dienstplichtwetten voldoen.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 131, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-02-04/17, art. 47, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
Art.81.[1 Een personeelslid kan enkel in het ambt van directeur in vast verband benoemd worden als hij aan de volgende voorwaarden voldoet:
1°. de slaagattesten zoals bedoeld in artikel 15, § 1, eerste lid, en het volgattest als bedoeld in artikel 15, § 1, vierde lid, hebben behaald;
2°. op de oproep tot het indienen van kandidaturen als bedoeld in artikel 79 hebben geantwoord;
3°. een dienstanciënniteit van minstens zes jaar hebben verkregen, berekend overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 29bis of 29ter van het voormeld decreet van 1 februari 1993.
Voor het personeelslid dat niet aan deze voorwaarde voldoet, wordt de stage verlengd totdat hij aan deze voorwaarde voldoet;
4°. drie evaluaties hebben gekregen, waarvan de laatste tot de vermelding "gunstig" heeft geleid.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 131, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 81bis. [1 § 1. Een inrichtende macht kan enkel tot een vaste benoeming overgaan voor een vacante betrekking van een ambt van directeur, als zij niet vereist is, op grond van de regels van de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en van de regels van reaffectatie, die betrekking aan een ter beschikking gesteld personeelslid toe te wijzen.
§ 2. Benoeming in een ambt van directeur kan alleen plaatsvinden als de betrekking als hoofdambt bezet is.
§ 3. Aanwervingen in vast verband zijn niet toegestaan in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, afdeling, vestiging, graad, cyclus of andere onderverdeling die met toepassing van de regels inzake rationalisering, geleidelijk aan het sluiten is of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting waarvan de periode voor de toelating tot de subsidies beperkt wordt door een beslissing van de Executieve, beslissing waarvan vooraf aan de inrichtende macht kennis werd gegeven.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 131, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.82.[1 § 1. Wanneer een vastbenoemd directeur, na een oproep tot het indienen van kandidaturen, in een andere betrekking van directeur, zoals bepaald in artikel 2, door zijn inrichtende macht wordt aangeworven, moet zij hem tot de stage toelaten als de betrekking definitief vacant is of hem tijdelijk aanwijst als de betrekking tijdelijk vacant is. Gedurende deze periode blijft de directeur titularis van zijn oorspronkelijke betrekking en geniet hij verlof in overeenstemming met de artikelen 9 of 14 van het voormelde koninklijk besluit van 15 januari 1974.
In afwijking van het vorige lid kan de directeur enkel toegelaten worden tot de stage of tijdelijk aangeworven worden, nadat hij zijn ambten in het ambt dat hij bekleedt gedurende een periode van drie jaar heeft uitgeoefend.
§ 2. Na één jaar maakt de inrichtende macht een evaluatie op basis van de aangepastheid aan de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie gunstig is, wordt de directeur vast benoemd in het ambt dat hij bekleedt wanneer het definitief vacant is.
In het geval van een ongunstige evaluatie wordt zijn ambt beëindigd en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke betrekking.
Bovendien kan het ambt worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 33 en 34.]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 131, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 82bis.[1 § 1. Wanneer een vastbenoemd directeur, na een oproep tot het indienen van kandidaturen, wordt aangeworven in een ander ambt van directeur, zoals gedefinieerd in artikel 2, bij een andere inrichtende macht dan deze waarbij hij vast wordt benoemd, laat deze laatste hem tot de stage toe als de betrekking definitief vacant is of wijst hem tijdelijk aan als de betrekking tijdelijk vacant is. Gedurende deze periode behoudt de directeur zijn oorspronkelijke betrekking en geniet hij verlof in overeenstemming met de artikelen 9 of 14 van het voormelde koninklijk besluit van 15 januari 1974.
In afwijking van het vorige lid kan het personeelslid slechts tot de stage worden toegelaten of tijdelijk worden aangewezen nadat hij zijn ambten in het ambt dat hij uitoefent gedurende een periode van drie jaar heeft uitgeoefend.
§ 2. Na één jaar maakt de inrichtende macht een evaluatie op basis van de aangepastheid aan de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie ongunstig is, wordt een einde gesteld aan zijn ambt en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke betrekking.
Na twee jaar maakt de inrichtende macht een tweede evaluatie op basis van de aangepastheid aan de elementen van het ambtsprofiel specifiek voor de instelling. Indien deze evaluatie gunstig is, wordt de directeur vast benoemd in de betrekking die hij bekleedt, wanneer deze definitief vacant is.
In het geval van een ongunstige evaluatie wordt zijn ambt beëindigd en keert hij terug naar zijn oorspronkelijke betrekking.
Bovendien kan het ambt worden beëindigd overeenkomstig de artikelen 33 en 34]1
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 131, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling II. - De tijdelijke aanwerving in een betrekking van directeur.
Art.83.[1 § 1. Het ambt van directeur kan tijdelijk worden toegewezen, na de in de artikelen 79 en 79bis bedoelde beroepsprocedure, mutatis mutandis van toepassing op een personeelslid dat aan alle voorwaarden bedoeld bij artikel 80 voldoet:
1°. als de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2°. in het geval bedoeld in artikel 81bis, § 3.
Gedurende deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin hij vast is benoemd.
Hij wordt, mutatis mutandis, beoordeeld overeenkomstig artikel 33, § § 2 tot en met 5.
§ 2. Voor elke aanstelling met een duur gelijk aan of van minder dan 15 weken, is de voorwaarde van artikel 80, § 1, 3 ° [2 en 4°]2, niet verplicht.
Deze aanwijzing voor maximaal 15 weken kan worden verlengd mits de totale duur van de aanwijzing niet meer dan 12 maanden bedraagt.
Indien de afwezigheid van de ambtstitularis wordt verlengd, dient de inrichtende macht uiterlijk op de laatste dag van de aanwervingsperiode als bedoeld in het vorige lid een oproep tot het indienen van kandidaturen in.
In afwijking van lid 2 wordt de aanwerving verlengd in de periode tussen de oproep tot het indienen van kandidaturen en de aanwerving van een kandidaat.
De inrichtende macht wijst een kandidaat aan binnen drie maanden na de oproep tot het indienen van kandidaturen. Bij ontstentenis hiervan wordt aan het einde van deze drie maanden de opdracht niet langer gesubsidieerd, tenzij de inrichtende macht verklaart dat zij als gevolg van deze oproep geen kandidatuur heeft die voldoet aan de criteria van het ambtsprofiel. .
In dit geval wordt, in afwijking van lid 2 en 4, wordt een aanvullende periode van niet meer dan 15 weken toegekend aan de inrichtende macht om een directeur aan te wijze na een nieuwe oproepsprocedure. De oorspronkelijke aanwerving bedoeld in de leden 1, 2 en 4 wordt niet gesubsidieerd na deze tweede oproep.]1
----------
(1)
Art.84. § 1. Elke tijdelijke aanwerving in een betrekking van directeur wordt schriftelijk vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 31 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, met uitzondering van 8°.
§ 2. De tijdelijke aanwerving in een betrekking van directeur is slechts mogelijk na de toepassing door de inrichtende macht van de bepaling van artikel 55, 1° van het voornoemde decreet van 1 februari 1993.
§ 3. Een tijdelijke aanwerving in een betrekking van directeur loopt ten einde overeenkomstig artikel 71nonies van het voornoemde decreet van 1 februari 1993.
Het einde van het schooljaar heeft geen gevolg voor de tijdelijke aanwerving in een betrekking van directeur.
Afdeling III. - [1 Mechanismen voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties en evaluatie.]1
----------
(1)<DFG 2021-02-04/17, art. 51, 030; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
Art.85. Deze afdeling is van toepassing op de in vast verband aangeworven directeurs.
Ze is ook van toepassing op het personeelslid aan wie een ambt van directeur tijdelijk wordt toevertrouwd voor een duur die gelijk is aan of langer is dan een jaar, of wanneer de aanstelling ten minste één jaar bedraagt. De benaming " directeur " bedoeld in deze afdeling heeft ook betrekking op dit personeelslid.
Art.86.[1 - De leden van de inrichtende macht die verantwoordelijk zijn voor deze evaluatie, worden ondersteund door de federatie van hun inrichtende macht, die hen met name voorziet van eventuele gespecialiseerde technische expertise. Ze hebben bovendien toegang tot de vorming bedoeld in artikel 132 van het decreet van XXX betreffende de ondersteuning, de ontwikkeling van de beroepscompetenties en de evaluatie van het onderwijzend personeel.
De inrichtende macht kan een beroep doen op deskundigen op het gebied van pedagogie of human resources, om de in onderafdeling II bedoelde gesprekken en/of evaluaties uit te voeren.]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 96, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 1. [1 Over het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 97, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.87.[1 - § 1. Het mechanisme voor ondersteuning en ontwikkeling van beroepscompetenties bestaat met name uit gesprekken over professionele ontwikkeling tussen de directeur en zijn inrichtende macht en uit een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek. Deze gesprekken over professionele ontwikkeling worden georganiseerd op initiatief van de inrichtende macht, maar kunnen ook worden aangevraagd door de directeur.
Er moeten minimaal vijf werkdagen verstrijken tussen de oproeping voor het gesprek over professionele ontwikkeling en de datum van het gesprek over professionele ontwikkeling.
Van het gesprek over professionele ontwikkeling moet een rapport worden opgesteld.
Een gesprek over professionele ontwikkeling moet voor zover mogelijk één keer per jaar plaatsvinden, en minstens één keer om de drie jaar. Het gesprek over professionele ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van de opdrachtbrief bedoeld in hoofdstuk III van Titel 1 en op de uitvoering van de doelstellingenovereenkomst, indien een dergelijke overeenkomst bestaat.
In het kader van het gesprek over professionele ontwikkeling wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de directeur zal werken, en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
In dit kader houdt de inrichtende macht rekening met het volgende:
a) in het kleuteronderwijs en in het leerplichtonderwijs met de bepalingen betreffende het vormings- en het pedagogisch project van de inrichtende macht, en met het schoolproject bedoeld in titel 5 van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs;
b) in het onderwijs voor sociale promotie met de bepalingen betreffende het pedagogisch project bedoeld in artikel 36, § 2 van het voornoemde decreet van 16 april 1991;
c) in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan met de bepalingen betreffende het artistiek en het pedagogisch project van de inrichtende macht bedoeld in artikel 1, 7° en 8° van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, en met de bepalingen betreffende het educatief en artistiek schoolproject bedoeld in artikel 3bis van hetzelfde decreet.
§ 2. Na dit gesprek en op verzoek en inrichtende macht of de directeur wordt een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties opgesteld.
Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt opgesteld door de inrichtende macht of haar afgevaardigde in overleg met de directeur.
§ 3. Dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties wordt geformaliseerd in een document dat wordt medeondertekend, zoals bedoeld in artikel 88, en bevat wederzijdse verbintenissen van beide partijen, zoals individuele, specifieke en realistische doelstellingen die zijn afgestemd op de directeur, en de middelen die hem ter beschikking worden gesteld om ze te bereiken. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Aan de in het vorige lid bedoelde plicht tot medeondertekening wordt geacht te zijn voldaan indien de inrichtende macht of haar afgevaardigde bewijs levert dat het verzoek om ondertekening ter kennisneming naar het personeelslid is verzonden.
Als de directeur weigert te ondertekenen, wordt de procedure voor het uitvoeren van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties rechtsgeldig voortgezet.
§ 4. De periodiciteit ervan wordt zo aangepast dat de directeur het gegeven advies kan uitvoeren, of de aanbevolen vormingen kan volgen. Daarom mag er niet meer dan één ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties per schooljaar worden opgesteld.
Tijdens eenzelfde schooljaar kan er echter ook een individueel begeleidingsplan worden opgesteld voor een personeelslid waarvoor een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties is opgesteld, na een eerste negatieve evaluatie.
§ 5. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties kan worden aangepast op initiatief van de inrichtende macht of op verzoek van de directeur. Deze aanpassingen worden medeondertekend door beide partijen.
§ 6. Het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek. Dit gesprek vindt ten vroegste zes maanden en ten laatste twee jaar na de opstelling van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties plaats.
Het afrondingsgesprek wordt gevoerd door de inrichtende macht of haar afgevaardigde.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 7. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)
Art.88.[1 De regering stelt het model vast van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties dat als basis kan dienen voor de evaluatie bedoeld in onderafdeling 2.]1
----------
(1)<DFG 2023-07-20/44, art. 98, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 2. [1 Over het evaluatiemechanisme]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 99, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 88/1. [1 - § 1. In geval van manifeste onwil ten aanzien van het genoemde plan of van manifest en herhaald onvermogen om de doelstellingen te bereiken die in het kader van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties samen met de directeur werden bepaald, kan door de inrichtende macht een evaluatieprocedure worden gestart.
Elke eerste evaluatie wordt voorafgegaan door een ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties en een afrondingsgesprek.
Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.
§ 2. Ten vroegste zes maanden nadat dit ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties werd meegedeeld aan de directeur, en voor zover het afrondingsgesprek bedoeld in artikel 87, § 6 heeft plaatsgevonden, kan de inrichtende macht overgaan tot een evaluatie ervan. Deze periode wordt berekend overeenkomstig artikel 88/2, § 2.
§ 3. De directeur moet worden gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
§ 4. De evaluatie resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie. Ze wordt geformaliseerd in het in artikel 88/5 bedoelde document en ter kennis van het personeelslid gebracht.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het ontwikkelingsplan voor beroepscompetenties, voor de eerste evaluatie.
Als er geen evaluatierapport is, wordt elk personeelslid geacht een "positieve" evaluatie te hebben gekregen.
§ 5. In geval van een "negatieve" evaluatie wordt vervolgens een gesprek gepland tussen de directeur en de inrichtende macht of haar afgevaardigde, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Dit plan bepaalt de doelstellingen die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal 4 doelstellingen worden vastgesteld.]1
----------
(1)
Art. 88/2. [1 - § 1. Als de directeur zijn ambt minstens zes maanden heeft kunnen uitoefenen na het individuele begeleidingsplan te hebben ontvangen dat tijdens de vorige "negatieve" evaluatie werd overeengekomen, kan er een nieuwe evaluatie plaatsvinden.
Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.
Na een "negatieve" evaluatie moet de volgende evaluatie echter plaatsvinden binnen maximaal twee jaar na de mededeling van het individuele begeleidingsplan dat werd opgesteld naar aanleiding van de vorige evaluatie. Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.
In afwijking van het vorige lid kan de volgende evaluatie binnen een langere periode plaatsvinden als het individuele begeleidingsplan wordt verlengd zoals bedoeld in artikel 88/3.
§ 2. Voor de berekening van de voornoemde periodes van zes maanden en twee jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 100, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 88/3. [1 - § 1. Het evaluatierapport na een eerste definitieve "negatieve" evaluatie wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie of, in geval van onderlinge overeenstemming tussen het personeelslid en de Inrichtende macht, in een verlenging van het individuele begeleidingsplan. Het evaluatierapport wordt geformaliseerd in het in artikel 88/5 bedoelde document en ter kennis van de directeur gebracht.
Het individuele begeleidingsplan wordt verlengd voor minimaal 3 maanden en maximaal één jaar.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.
De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
§ 3. Ingeval het individuele begeleidingsplan wordt verlengd, wordt een gesprek gepland tussen enerzijds de inrichtende macht en anderzijds de directeur, om een individueel begeleidingsplan op te stellen op basis van de tijdens de evaluatie ter sprake gebrachte elementen. Het bevat de doelstellingen van het vorige individuele begeleidingsplan die de directeur moet bereiken om volgende keer een positieve evaluatie te krijgen. Er kunnen maximaal vier doelstellingen worden vastgesteld.
Het individuele begeleidingsplan geeft aanleiding tot een afrondingsgesprek.
Van het afrondingsgesprek wordt een rapport opgesteld.
§ 4. Nadat het individuele begeleidingsplan is verlengd, vindt er een nieuwe evaluatie plaats binnen een periode van minimaal drie maanden en maximaal één jaar waarin het personeelslid zijn ambt uitoefent, vanaf de datum waarop het personeelslid op de hoogte is gebracht van het individuele begeleidingsplan dat werd aangepast naar aanleiding van de verlenging van het individuele begeleidingsplan.
Als dat niet gebeurt, wordt de evaluatie geacht positief te zijn.
Deze periode moet de directeur in staat stellen om iets te doen aan het vastgestelde onvermogen.
§ 5. Voor de berekening van de voornoemde periodes van drie maanden en één jaar wordt alleen rekening gehouden met de tijdens de uitoefening van het ambt daadwerkelijk verleende diensten, met inbegrip van:
- de jaarlijkse vakantie, met uitzondering van de zomervakantie;
- het verlof dat is voorzien in artikelen 5, 5bis, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 ter uitvoering van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
§ 6. Het evaluatierapport na een verlenging van het individuele begeleidingsplan wordt opgesteld door de inrichtende macht. Het resulteert in een "positieve" of "negatieve" evaluatie, wordt geformaliseerd in het document bedoeld in artikel 88/5, en wordt ter kennis gebracht van de directeur.
Of de evaluatie positief of negatief is, wordt gemotiveerd op basis van de elementen van het individuele begeleidingsplan.
De directeur moet zijn gehoord door de inrichtende macht voordat de inrichtende macht hem positief of negatief evalueert. De oproeping moet ten minste vijf werkdagen vóór het verhoor worden betekend, hetzij via de post per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, hetzij door middel van een persoonlijk afgegeven brief met ontvangstbevestiging. Tijdens het evaluatiegesprek kan de directeur zich laten bijstaan door een verdediger die wordt gekozen uit de personeelsleden van de instellingen voor gesubsidieerd vrij onderwijs, in actieve dienst of gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbondsorganisatie.
Een evaluatie kan maar één keer per schooljaar plaatsvinden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 100, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 88/4. [1 - § 1. In geval van een "negatieve" evaluatie kan de directeur binnen de 10 werkdagen na ontvangst van het rapport beroep instellen overeenkomstig de voorwaarden die worden beschreven in hoofdstuk Vbis van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, en die mutatis mutandis van toepassing zijn. De directeur die gebruik maakt van zijn recht op beroep, stelt zijn inrichtende macht hiervan onmiddellijk in kennis. Dit beroep werkt opschortend.
§ 2. De herhaling van twee opeenvolgende "negatieve" evaluaties over twee verschillende schooljaren, die definitief zijn geworden na uitputting van de procedures vóór de Kamer van beroep, zoals bedoeld in artikel 61decies/6 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, heeft als gevolg dat de dienst van de directeur ambtshalve wordt beëindigd, overeenkomstig artikel 72, § 1, 12° van het voornoemde decreet van 1 februari 1993.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 100, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 88/5. [1 - De regering legt het model vast van het individuele begeleidingsplan en van het evaluatierapport.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 100, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Art. 88/6. [1 - De in deze onderafdeling genoemde kennisgevingen van documenten, beslissingen of oproepingen gebeuren per aangetekende brief met ontvangstbevestiging of persoonlijk met ontvangstbevestiging. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 100, 038; Inwerkingtreding : 31-08-2026>
Onderafdeling 3 [1 - Over de deontologische regels]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2023-07-20/44, art. 101, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 88/7. [1 - In het kader van de in deze afdeling bedoelde gesprekken en evaluaties moeten het personeelslid en zijn beoordelaar de volgende verplichtingen nakomen:
a) discretie;
b) wederzijds respect.
Bovendien moet de beoordelaar:
a) hun instructies/advies/uitwisselingen met het personeelslid en zijn positieve of negatieve evaluatie op een gepaste en constructieve manier motiveren;
b) het personeelslid helpen bij het bereiken van zijn doelstellingen;
c) de plichten tot onpartijdigheid en objectiviteit nakomen.]1
----------
(1)
Afdeling IV. - Overgang tussen bevorderingsambten, selectieambten en wervingsambten.
Art.89. Artikel 41ter van het decreet van 1 februari 1993, ingevoegd bij het decreet van 10 april 1995 en gewijzigd bij het decreet van 19 december 2002, wordt vervangen als volgt :
" Art. 41ter. Een personeelslid dat definitief aangeworven is in een selectieambt of bevorderingsambt bij een inrichtende macht kan, indien het hierom verzoekt en met de toestemming van de inrichtende macht, definitief aangeworven worden in een definitief vacante betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt dat aanleiding geeft tot zijn huidige ambt door een inrichtende macht waar het reeds een definitieve aanwerving in een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt heeft genoten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29quater, 1°.
Een personeelslid dat definitief aangeworven is in een selectieambt of bevorderingsambt bij een inrichtende macht kan, indien het hierom verzoekt en met de toestemming van de inrichtende macht, definitief aangeworven worden in een definitief vacant geworden betrekking van een wervingsambt, een selectieambt of een bevorderingsambt dat aanleiding geeft tot zijn huidige ambt door een andere inrichtende macht dan deze bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29quater, 3°.
Voor de toepassing van het eerste lid en tweede lid en onverminderd artikel 29quinquies, kan de aanwerving plaatsvinden, ongeacht de datum. Ze kan slechts worden toegewezen als het lid voldoet aan alle voorwaarden bepaald, naar gelang van het geval :
a) in artikel 42, § 1, met uitzondering van 8° wat betreft de ambtsanciënniteit en van 10° en 12°;
b) in artikel 51 moeten de voorwaarden worden vervuld in het gesubsidieerd onderwijs;
c) in artikel 59 moeten de voorwaarden worden vervuld in het gesubsidieerd onderwijs;
d) in artikel 80 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van directeurs, moeten de voorwaarden worden vervuld in het gesubsidieerd onderwijs.
Voor de toepassing van de punten b), c) en d) van het derde lid wordt de eis om de opleiding betreffende een bepaald ambt op te volgen, geacht van ambtswege bereikt te zijn indien het personeelslid titularis in vast verband van dit ambt is geweest vóór de uitoefening van zijn huidige ambt.
Het personeelslid bedoeld in dit artikel krijgt een weddeschaal van het ambt waarin het in vast verband werd aangeworven overeenkomstig deze bepaling.
Nochtans geniet het personeelslid bedoeld in dit artikel, dat tijdens ten minste tien jaar het selectieambt of het bevorderingsambt in vast verband, dat het verlaat, uitgeoefend heeft, een degressief weddeschaalstelsel om vanaf het derde jaar de weddeschaal te hebben van het ambt waarin het in vast verband is aangeworven overeenkomstig dit artikel, dat vastgesteld is als volgt :
a) tijdens het eerste jaar dat volgt op zijn nieuwe affectatie geniet het personeelslid een weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 66 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het genoot in het ambt dat het verlaten heeft en, anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is;
b) tijdens het tweede jaar dat volgt op zijn nieuwe affectatie geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 33 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het genoot in het ambt dat het verlaten heeft en, anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is. "
Art.90. Punt 2° van artikel 48 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : " of is aangesteld in deze betrekking overeenkomstig artikel 41ter. "
Art.91. Punt 2° van artikel 55 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : " of is aangesteld in deze betrekking overeenkomstig artikel 41ter. "
Afdeling V. - Wijzigingsbepalingen.
Art.92. In het voornoemde decreet van 1 februari 1993 wordt een artikel 50bis toegevoegd, luidend als volgt :
" Art. 50bis, § 1. De inrichtende macht die een personeelslid in vast verband moet aanwerven in een selectieambt :
1° raadpleegt de directeur van de inrichting alsook, volgens het geval, de ondernemingsraad, de plaatselijke overleginstantie, of bij gebreke hiervan, de vakvereniging, over het profiel van het toe te kennen selectieambt;
2° ontvangt van alle personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de vaste benoeming.
§ 2. De inrichtende macht, na toepassing van § 1 :
1° bepaalt het profiel van het toe te kennen selectieambt. In dit kader kan de inrichtende macht bijkomende criteria toevoegen aan de voorwaarden voor de vaste benoeming bedoeld in artikel 51;
2° doet een oproep tot kandidaten volgens de vormen vastgesteld door de Regering. "
§ 3. De inrichtende macht deelt aan de kandidaten de motieven mee van haar keuze van het personeelslid dat aangeworven is in vast verband in het selectieambt, gelet op de criteria vastgesteld in het profiel van het ambt bepaald overeenkomstig dit artikel. "
Art.93. Artikel 51 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993 wordt vervangen als volgt :
" Art. 51. Niemand kan in vast verband worden aangeworven in een selectieambt indien hij niet op het ogenblik van de aanwerving aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° een dienstanciënniteit van ten minste zes jaar binnen het gesubsidieerd onderwijs te hebben verworven in één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten van de betrokken categorie, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 29bis ;
2° aangeworven zijn, in vast verband, in één van deze ambten in het gesubsidieerd vrij onderwijs van de betrokken aard;
3° titularis zijn, in vast verband, vóór deze aanwerving, van één ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd vrij onderwijs van de betrokken aard;
4° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs;
5° voorafgaandelijk een specifieke opleiding hebben gevolgd die bekrachtigd wordt door een getuigschrift dat bewijst dat hij de opleiding heeft gevolgd;
6° gevolg hebben gegeven aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 50bis ".
Art.94. De artikelen 53 tot 54 van hetzelfde decreet worden vervangen als volgt :
" Art. 53, § 1. Een selectieambt kan tijdelijk toevertrouwd worden aan een personeelslid dat alle voorwaarden van artikel 51 vervult op het ogenblik van de aanwerving :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2° in het geval bedoeld in artikel 50.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband is aangeworven, in voorkomend geval, bij zijn oorspronkelijke inrichtende macht.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, voor elke aanwerving van een duur die gelijk is aan of korter is dan 15 weken, worden de voorwaarden bedoeld in artikel 51, 5° en 6° niet vereist.
Art. 54. Een selectieambt kan tijdelijk toevertrouwd worden aan een personeelslid dat alle voorwaarden van artikel 51 vervult in afwachting van een aanwerving in vast verband.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband aangeworven is, in voorkomend geval, bij zijn oorspronkelijke inrichtende macht.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid wordt in vast verband aangeworven in het selectieambt en dit, uiterlijk na een termijn van twee jaar indien de inrichtende macht hem niet uit zijn selectieambt ontheven heeft overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII.
Art. 54bis. § 1. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is het selectieambt tijdelijk toe te vertouwen aan een personeelslid dat alle voorwaarden bedoeld in artikel 51 vervult voor de toegang tot het selectieambt, kan het selectieambt tijdelijk toevertrouwen aan een personeelslid dat in vast verband aangeworven is en dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in vast verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het tijdelijk het selectieambt uitoefent, blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband aangeworven is, in voorkomend geval, bij zijn oorspronkelijke inrichtende macht.
Elke inrichtende macht die bewijst dat zij slechts één kandidaat heeft voor de toelating tot de stage, die aan de voorwaarden van artikel 51 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan uit dit ambt ontheven worden door de inrichtende macht overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII.
§ 2. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat in vast verband aangeworven is overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een prioritair tijdelijk personeelslid van het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, vóór de aanwerving van een ambt met ten minste een halve opdracht in een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan één personeelslid dat de voorwaarden van artikel 51 vervult en dat zij slechts één kandidaat heeft voor de toelating tot de stage die aan de voorwaarden van § 1 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid voldoen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid of het derde lid, wordt geacht aan de in artikel 51, 1° en 2°, bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden overeenkomstig hoofdstuk VIII.
§ 3. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid in vast verband of een prioritair tijdelijke overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan een beroep doen op een personeelslid in vast verband in het gesubsidieerd onderwijs en dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in vast verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd onderwijs;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het tijdelijk het selectieambt uitoefent, blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband aangeworven is binnen zijn oorspronkelijke inrichtende macht.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 51 en van § 1 van dit artikel vervult, en dat ze slechts één kandidaat heeft voor de toelating tot de stage die aan de voorwaarden van § 2 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die de voorwarden van het eerste lid vervullen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt in een selectieambt overeenkomstig deze paragraaf, wordt in vast verband aangeworven in het bovenvermelde ambt na een termijn van zes jaar indien het op dat ogenblik de voorwaarde bedoeld in artikel 51, 5° vervult, en indien de inrichtende macht hem niet uit dit selectieambt ontheven heeft overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk VIII.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden overeenkomstig hoofdstuk VIII.
§ 4. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen :
a) ofwel aan een tijdelijk personeelslid dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
b) ofwel aan een personeelslid dat sinds ten minste zes jaar titularis is, in vast verband, van een wervings- of selectieambt met ten minste een halve opdracht in een gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum en dat houder is van één van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 51, 4°.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid, punt a), wordt geacht aan de in artikel 51, 1° en 2°, bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het selectieambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden overeenkomstig hoofdstuk VIII.
Tijdens de periode waarin het tijdelijk het selectieambt uitoefent, blijft het personeelslid bedoeld in het eerste lid, punt b) titularis van zijn oorspronkelijke betrekking waarin het in vast verband is aangeworven.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een selectieambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 51, van § 1 en § 2 van dit artikel vervult, en dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 3 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt in een selectieambt overeenkomstig het eerste lid, punt b), wordt in vast verband aangeworven in het bovenvermelde ambt na een termijn van vier jaar indien het op dat ogenblik de voorwaarde bedoeld in artikel 51, 5° vervult, en indien de inrichtende macht hem niet uit dit selectieambt ontheven heeft overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII.
Art. 54ter. Elke tijdelijke aanwerving in een selectiebetrekking wordt schriftelijk vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 31, met uitzondering van 8°.
Een tijdelijke aanwerving in een selectiebetrekking loopt ten einde in onderlinge overeenstemming, bij beslissing van de inrichtende macht, of bij toepassing van hoofdstuk VIII. Nochtans heeft het einde van het schooljaar geen gevolg op de tijdelijke aanwerving in een selectiebetrekking.
De tijdelijke aanwerving in een selectiebetrekking is slechts mogelijk na de toepassing door de inrichtende macht van de bepaling van artikel 48, 1°.
Art. 54quater. Elk personeelslid mag krachtens artikel 51 van zijn vaste benoeming afzien binnen de 720 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot een selectieambt. In dit geval re-integreert het personeelslid definitief zijn ambt van afkomst.
De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het selectieambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, het herstellen van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt uitstellen met hoogstens 6 maanden na de aanvraag van het personeelslid.
Art.95. In artikel 56 van hetzelfde decreet, wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidend als volgt :
" In afwijking van de vorige leden kan het personeelslid dat titularis is van een bevorderingsambt slechts een overplaatsing of een wijziging van affectatie vragen nadat het zijn ambten uitgeoefend heeft in een betrekking die het tijdens een termijn van drie jaar bekleedt ".
Art.96. In het voornoemde decreet van 1 februari 1993 wordt een artikel 58bis toegevoegd, luidend als volgt :
" Art. 58bis, § 1. De inrichtende macht die een personeelslid in vast verband moet aanwerven in een bevorderingsambt :
1° raadpleegt de directeur van de inrichting alsook, volgens het geval, de ondernemingsraad, de plaatselijke overleginstantie, of bij gebreke hiervan, de vakorganisatie over het profiel van het toe te kennen bevorderingsambt;
2° ontvangt van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de aanwerving in vast verband.
§ 2. De inrichtende macht, na de toepassing van § 1 :
1° bepaalt het profiel van het toe te kennen bevorderingsambt. In dit kader kan de inrichtende macht bijkomende criteria toevoegen aan de voorwaarden voor de vaste benoeming bedoeld in artikel 59;
2° doet een oproep tot kandidaten volgens de vormen vastgesteld door de Regering, op voorstel van de centrale paritaire commissie.
§ 3. De inrichtende macht deelt aan de kandidaten de motieven mee van haar keuze van het personeelslid dat in vast verband wordt aangeworven in het bevorderingsambt, gelet op de criteria vastgesteld in het profiel van het bepaalde ambt overeenkomstig dit artikel. "
Art.97. De artikelen 59 tot 61 van hetzelfde decreet worden vervangen als volgt :
" Art. 59. Niemand kan in vast verband aangeworven worden in een bevorderingsambt indien hij op het ogenblik van de aanwerving niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° titularis zijn, sinds ten minste zeven jaar in het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard, van één van de wervings-, selectie- of bevorderingsambten van de betrokken categorie. Deze anciënniteit wordt berekend overeenkomstig artikel 29bis ;
2° titularis zijn, in vast verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
3° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
4° voorafgaandelijk een specifieke opleiding hebben gevolgd die bekrachtigd werd door een attest dat bewijst dat hij die opleiding heeft gevolgd;
5° gevolg hebben gegeven aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 58bis.
De voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3° voor wat betreft de anciënniteit verworven in vast verband, 4° en 5°, worden niet vereist voor het ambt van werkplaatsleider.
Art. 60. § 1. Een bevorderingsambt kan tijdelijk toevertrouwd worden aan een personeelslid dat alle voorwaarden van artikel 59 vervult :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2° in het geval bedoeld in artikel 57.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband aangeworven is.
§ 2. In afwijking van § 1, eerste lid, voor elke aanwerving van een duur die gelijk is aan of korter is dan 15 weken, wordt de voorwaarde bedoeld in artikel 59, eerste lid, 4° en 5° niet vereist.
Art. 61. Een bevorderingsambt kan tijdelijk toevertrouwd worden aan een personeelslid dat alle voorwaarden van artikel 59 vervult in afwachting van een vaste benoeming.
Tijdens deze periode blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband is aangeworven.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid wordt in vast verband aangeworven in het bevorderingsambt en dit, uiterlijk na een termijn van twee jaar indien de inrichtende macht hem niet uit dit bevorderingsambt ontheven heeft overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII.
Art. 61bis. § 1. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat alle voorwaarden vervult voor de toegang tot het bevorderingsambt bedoeld in artikel 59, kan het bevorderingsambt tijdelijk toevertrouwen aan een personeelslid in vast verband dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in vast verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het tijdelijk het bevorderingsambt uitoefent, blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband aangeworven is, in voorkomend geval, bij de oorspronkelijke inrichtende macht.
Elke inrichtende macht die bewijst dat ze slechts één personeelslid heeft dat de voorwaarden van artikel 59 vervult, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden overeenkomstig Hoofdstuk VIII.
§ 2. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid in vast verband overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een prioritair tijdelijk personeelslid dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 59 vervult en dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 1 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid bedoeld in het eerste lid of in het tweede lid wordt geacht aan de in artikel 59, eerste lid, 1° bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden overeenkomstig hoofdstuk VIII.
§ 3. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid in vast verband of aan een prioritair tijdelijke overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan een beroep doen op een personeelslid dat in vast verband aangeworven is in het gesubsidieerd onderwijs en dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in vast verband, vóór deze aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd onderwijs;
2° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Tijdens de periode waarin het het bevorderingsambt tijdelijk uitoefent, blijft het personeelslid titularis van de betrekking waarin het in vast verband aangeworven is binnen zijn oorspronkelijke inrichtende macht.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 59 en van § 1 van dit artikel vervult, en dat ze slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 2 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt in een bevorderingsambt overeenkomstig deze paragraaf, wordt aangesteld in vast verband in het bovenvermelde ambt na een termijn van zes jaar indien het op dat ogenblik de voorwaarde bedoeld in artikel 59, eerste lid, 4° vervult, en indien de inrichtende macht hem niet uit dit ambt ontheven heeft overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden overeenkomstig hoofdstuk VIII.
§ 4. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen :
a) ofwel aan een tijdelijk personeelslid dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, in tijdelijk verband, vóór de aanwerving, van een ambt met ten minste een halve opdracht in het gesubsidieerd onderwijs van de betrokken aard;
2° één of meer ambten, in tijdelijk verband, uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
b) ofwel aan een personeelslid dat titularis is in vast verband sinds ten minste zes jaar van een wervings- of selectieambt met ten minste een halve opdracht in een gesubsidieerd psycho-medisch-sociaal centrum en dat houder is van één van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 59, eerste lid, 3°.
Het tijdelijk personeelslid dat aangesteld is overeenkomstig het eerste lid, punt a), wordt geacht aan de in artikel 51, eerste lid, 1° en 2° bedoelde voorwaarde te voldoen na het verstrijken van een termijn van zes jaar als tijdelijke in het bevorderingsambt.
Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt toegewezen kreeg met toepassing van deze paragraaf, kan door de inrichtende macht uit het bovenvermelde ambt ontheven worden.
Tijdens de periode waarin het het bevorderingsambt tijdelijk uitoefent, blijft het personeelslid bedoeld in het eerste lid, punt b) titularis van zijn oorspronkelijke betrekking waarin het in vast verband is aangeworven.
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 59, van § 1 en 2 van dit artikel vervult, en dat ze slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 3 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die aan de voorwaarden van het eerste lid beantwoorden, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt in een bevorderingsambt overeenkomstig het eerste lid, punt b), wordt aangesteld in vast verband in het bovenvermelde ambt na een termijn van vier jaar indien het op dat ogenblik de voorwaarde bedoeld in artikel 59, eerste lid, 4°, vervult en indien het niet door de inrichtende macht uit dit bevorderingsambt ontheven wordt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk VIII.
§ 5. Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een ambt van directeur van een inrichting voor sociale promotie tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid overeenkomstig de bepalingen die voorafgaan, kan het bovenvermelde ambt tijdelijk toevertrouwen aan een personeelslid dat de volgende voorwaarden vervult :
1° titularis zijn, sinds ten minste zeven jaar in het gesubsidieerd vrij onderwijs van de betrokken aard, van één van de wervings- selectie- of bevorderingsambten van de betrokken categorie. Deze anciënniteit wordt berekend volgens de nadere regels vastgesteld in artikel 29bis van het voornoemde decreet van 1 februari 1993;
2° titularis zijn, in vast verband, vóór de toelating tot de stage, van één of meer ambten met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestaties te vormen in het gesubsidieerd vrij onderwijs van de betrokken aard;
3° één of meer ambten, in vast verband, uitoefenen in het secondair onderwijs en/of in een hogeschool, en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs;
Elke inrichtende macht die bewijst dat het onmogelijk is een bevorderingsambt tijdelijk toe te vertrouwen aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 59, van § 1 en van § 2 van dit artikel vervult, en dat zij slechts één personeelslid heeft dat aan de voorwaarden van § 3 voldoet, kan zijn kandidatuur in concurrentie stellen met deze van de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen. In dit geval doet zij een nieuwe oproep tot kandidaten voor de personeelsleden die de voorwaarden van het eerste lid vervullen, behalve als de oorspronkelijke oproep tot kandidaten al gericht was op de bovenvermelde personeelsleden.
Art. 61ter. Elke tijdelijke aanwerving in een bevorderingsbetrekking wordt schriftelijk vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 31, met uitzondering van 8°.
Een tijdelijke aanwerving in een bevorderingsbetrekking loopt ten einde in onderlinge overeenstemming, bij beslissing van de inrichtende macht, of bij toepassing van hoofdstuk VIII. Nochtans heeft het einde van het schooljaar geen gevolg op de tijdelijke aanwerving in een bevorderingsbetrekking.
De tijdelijke aanwerving in een bevorderingsbetrekking is slechts mogelijk na de toepassing door de inrichtende macht van de bepaling van artikel 55, 1°.
Art. 61quater. Elk personeelslid kan krachtens artikel 59 van zijn benoeming afzien binnen de 720 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het selectieambt. In dit geval re-integreert het personeelslid definitief zijn ambt van afkomst.
De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het bevorderingsambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, het herstellen van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt uitstellen met hoogstens zes maanden na de aanvraag van het personeelslid.
Art. 61quinquies. De artikelen 58bis tot 61quater zijn niet van toepassing op de bevorderingsambten van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs of van studieprefect of directeur, bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs. "
Art.98. Er wordt een Hoofdstuk V bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Hoofdstuk Vbis - Het opdrachtenblad en de evaluatie van sommige bevorderingsambten en selectieambten.
Art. 61sexies. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een bevorderings- of selectieambt, zoals bedoeld in artikel 4, 3° en artikel 5, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten in het onderwijs met volledig leerplan.
Het is ook van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een selectieambt, zoals bedoeld in artikel 6ter, 6°, b) van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
§ 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder " directeur " het personeelslid dat titularis is, in welke hoedanigheid dan ook, van het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs of van studieprefect of directeur, zoals opgesomd in de artikelen 3 en 4, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten of van het bevorderingsambt van directeur van een inrichting voor sociale promotie, zoals bedoeld in artikel 6ter, 6°, a van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
Afdeling I. - Het opdrachtenblad.
Art. 61septies. Bij de indiensttreding van het personeelslid bedoeld in artikel 61sexies van dit decreet wijst de directeur hem een opdrachtenblad toe dat voorafgaandelijk goedgekeurd werd door de inrichtende macht.
Dit bovenvermelde blad bepaalt de opdrachten van het personeelslid bedoeld in artikel 61sexies en de prioriteiten die hem worden toegewezen, in functie van de behoeften van de inrichting waarin het geaffecteerd wordt en in functie van de doelstellingen opgenomen in het opdrachtenblad dat de directeur zelf heeft gekregen overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
Art. 61octies, § 1. De duur van het opdrachtenblad bedraagt zes jaar.
§ 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan gewijzigd worden, op grond van de evolutie van de behoeften en van de werking van de inrichting, vóór het einde van de geldigheidsduur ervan, ten vroegste na twee jaar, door de directeur.
In afwijking van het eerste lid kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór het einde van de geldigheidsduur gewijzigd worden, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en het personeelslid bedoeld in artikel 61sexies.
Het gewijzigde opdrachtenblad wordt ter goedkeuring van de inrichtende macht voorgelegd.
Art. 61nonies. § 1. In afwijking van artikel 61septies, eerste lid, kan de directeur, indien nodig en mits voorafgaande goedkeuring van de inrichtende macht, een opdrachtenblad toewijzen aan het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 61sexies van dit decreet.
De directeur wijst van ambtswege een opdrachtenblad dat voorafgaandelijk werd goedgekeurd door de inrichtende macht, aan het personeelslid toe dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 61sexies voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wanneer de aanstelling ten minste één jaar bedraagt.
§ 2. Het opdrachtenblad bedoeld in dit artikel kan tot doel hebben het opdrachtenblad van het personeelslid bedoeld in artikel 61sexies dat vervangen wordt te bevestigen of in een nieuw document op te stellen.
Afdeling II. - De opleidingsevaluatie.
Art. 61decies. Deze afdeling is van toepassing op het in vast verband aangeworven personeelslid.
Ze is ook van toepassing op het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 61sexies voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar. De benaming "personeelslid " bedoeld in deze afdeling heeft ook betrekking op dit personeelslid.
Art. 61undecies. Om de vijf jaar na zijn aanwerving in vast verband of zijn tijdelijke aanwerving moet het personeelslid een evaluatie ondergaan die gezamenlijk uitgevoerd wordt door de inrichtende macht en de directeur.
Indien deze laatste het nuttig achten, kunnen ze het personeelslid vroeger evalueren.
Nochtans, onverminderd artikel 61terdecies, mag het personeelslid niet meer dan twee keer geëvalueerd worden over een periode van tien jaar.
Art. 61duodecies. De evaluatie baseert zich op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in afdeling I van dit hoofdstuk en op de toepassing van de bevoegdheden verworven in het kader van de opleidingen bedoeld in artikel 51, § 1, 5° van dit decreet wat betreft de selectieambten en in artikel 59, § 1, 4° van dit decreet voor de bevorderingsambten.
Ze houdt rekening met de globale context waarin het personeelslid evolueert en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
De directeur motiveert zijn beslissing in de zin van artikel 3, § 11 van dit decreet.
Art. 61terdecies. In functie van deze evaluatie komen de inrichtende macht en de directeur overeen met het personeelslid over de verbeteringen die moeten aangebracht worden.
TITEL IV. - De toegang tot de selectieambten en de bevorderingsambten in het gesubsidieerd onderwijs.
Art.99.Voor de toepassing van deze titel worden de hierbij vermelde niveaus van bekwaamheidsbewijzen bepaald met verwijzing naar de artikelen 2 en 3 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen [1 en krachtens hoofdstuk 4 van het decreet van 11 april 2014]1.
De bekwaamheidsbewijzen van het hoger niveau van de eerste graad, van kandidaat, van de middelbare technische normaalleergangen, van onderwijzer van het lager onderwijs, van kleuteronderwijzer, van voorschoolse onderwijzer en gespecialiseerd opvoeder bedoeld in artikel 2, punt 3, b), c), e), h), i) en j) van het bovenvermelde besluit komen nochtans slechts in aanmerking voor zover ze specifiek vermeld zijn.
----------
(1)
Art.100.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder " pedagogisch bekwaamheidsbewijs " de volgende bekwaamheidsbewijzen :
a) bachelor - voorschoolse onderwijzer of diploma kleuteronderwijzer of voorschoolse onderwijzer;
b) bachelor - lager onderwijzer of diploma van lager onderwijzer;
c) bachelor - geaggregeerde van het lager secundair onderwijs (GLSO) of diploma van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs (GLSO);
d) bachelor - geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (GHSO) of diploma van geaggregeerde van het hoger secundair onderwijs (GHSO);
e) getuigschrift van pedagogische bekwaamheid (GPB);
f) diploma van pedagogische bekwaamheid of diploma van pedagogische bekwaamheden (DPB);
g) getuigschrift van middelbare technische normaalleergangen (GMTN);
h) getuigschrift van normaalleergangen van bekwaamheid voor het gespecialiseerd onderwijs;
i) getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het hoger onderwijs (GPBHO);
j) getuigschrift van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs (GPBO);
k) diploma van pedagogische bekwaamheid voor het onderwijs (DPBO);
[1 l) getuigschrift van bekwaamheid tot het onderwijzen van de plastische kunsten (C.A.E.A.P.).]1
[2 m) didactische masteropleiding.]2
----------
(1)<DFG 2013-10-17/03, art. 65, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DFG 2019-03-14/20, art. 134, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.101.De bekwaamheidsbewijzen en de ambten bedoeld in [2 artikel 42, § 1, 2 ° en 3 °]2 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, voor het selectieambt opgenomen in kolom 1 van de hiernavolgende tabel (tabel I) zijn deze die opgenomen zijn naast het bovenvermelde ambt in de kolommen 2 en 3 van dezelfde tabel.
De bekwaamheidsbewijzen en de ambten bedoeld in [2 artikel 53, § 1, 2 ° en 3 °]2 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, voor het selectieambt opgenomen in kolom 1 van de hiernavolgende tabel (zie tabel I) zijn deze die opgenomen zijn naast het bovenvermelde ambt in de kolommen 2 en 3 van dezelfde tabel.
[1 De bekwaamheidsbewijzen en de ambten bedoeld in artikel [2 44quinquies, § 3]2, 4° van het decreet van 6 juni 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, voor het selectieambt opgenomen in kolom 1 van de hiernavolgende tabel (tabel I) zijn deze die in de kolommen 2 en 3 van dezelfde tabel naast het bovenvermelde ambt worden vermeld.
De bekwaamheidsbewijzen en de ambten bedoeld in artikel [2 54septies, § 4]2, 4° van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, voor het selectieambt opgenomen in kolom 1 van de hiernavolgende tabel (tabel I) zijn deze die in de kolommen 2 en 3 van dezelfde tabel naast het bovenvermelde ambt worden vermeld.]1
----------
(1)<DFG 2018-07-11/22, art. 21, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(2)<DFG 2019-03-14/20, art. 135, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.102.De bekwaamheidsbewijzen en de ambten bedoeld in [1 artikel 50, § 1, 2 en 3]1 van het voornoemde decreet van 6 juni 1994, voor het bevorderingsambt opgenomen in kolom 1 van de hiernavolgende tabel (zie tabel II) zijn deze die opgenomen zijn naast het bovenvermelde ambt in de kolommen 2 en 3 van dezelfde tabel.
De bekwaamheidsbewijzen en de ambten bedoeld in [1 artikel 60 § 1, 2 ° en 3]1 van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, voor het bevorderingsambt opgenomen in kolom 1 van de hiernavolgende tabel (zie tabel II), zijn deze die opgenomen zijn naast het bovenvermelde ambt in de kolommen 2 en 3 in dezelfde tabel.
----------
(1)<DFG 2019-03-14/20, art. 136, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.103. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) onder punt 1, a), worden de woorden " directeur, onderdirecteur en " geschrapt;
b) onder punt 3, worden de woorden " directeur, onderdirecteur en " geschrapt.
Art.104. In het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° De afdeling II van hoofdstuk II wordt geschrapt.
2° § 1 van artikel 13 wordt vervangen als volgt :
" De weddesubsidie van het personeelslid dat een bevorderingsambt uitoefent, wordt berekend volgens de nadere regels vastgesteld in deze afdeling. "
3° § 2 van artikel 13 wordt geschrapt.
Art.105. De artikelen 12, § 1 en 13, § 1 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, worden geschrapt.
Art.106. De artikelen 12, § 1 en 13, § 1 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, worden geschrapt.
Art.107. De artikelen 12, § 1 en 13, § 1 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, worden geschrapt.
TITEL V. - Specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen van het gewoon en gespecialiseerd onderwijs.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities van de specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen.
Art.108. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs georganiseerd en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art.109.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :
1° [1 specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen : elke vorm van administratieve of educatieve ondersteuning inzake personeel, toegepast in het kader van het beheer van een schoolinrichting, met uitzondering van de pedagogische taken bedoeld bij de doelstellingen van het decreet 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. Die steun inzake personeel wordt bestemd voor de schoolinrichting of, nadat, voor elk schooljaar, het advies van de betrokken directies werd genomen, voor de structuren die verschillende inrichtingen overkoepelen, om die administratieve of educatieve ondersteuning wederzijds te kunnen organiseren.
Voor de inrichtingen die, gedurende de schooljaren 2017-2018 en 2018-2019, de in artikel 110, § 1bis, bedoelde administratieve hulpverlening niet genieten, wordt onder "specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen" verstaan : elke vorm van ondersteuning in het kader van het beheer van een schoolinrichting, met uitzondering van de pedagogische taken.]1
2° school in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap : onafhankelijke of verbonden school.
----------
(1)<DFG 2017-07-19/20, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
HOOFDSTUK II. - Toekenning en aanwending van de middelen toegekend voor de specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen [1 ...]1.
----------
(1)<DFG 2017-07-19/20, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Afdeling I. - Toekenning van middelen.
Art.110.§ 1. [9 ...]9
[6 § 1bis. De Regering kent, voor de organisatie van de specifieke hulpverlening aan de directies van kleuter-, lagere en basisscholen, een jaarlijks bedrag van 60 euro toe voor elke leerling die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven is in een inrichting voor gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs die minstens 180 leerlingen telt, en een jaarlijks bedrag van 95 euro voor elke leerling die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven was in een inrichting voor gespecialiseerd kleuter-, lager en basisonderwijs dat minstens 180 leerlingen telt.
Die specifieke hulpverlening wordt toegekend vanaf het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de inrichting haar sturingsplan opstelt.
Als een inrichting op [10 de eerste dag van het schooljaar]10 wordt geherstructureerd, wordt de specifieke hulpverlening berekend op grond van de leerlingen die op 15 januari laatstleden ingeschreven waren in de inrichtingen die uit de herstructurering voortvloeien.
Verschillende inrichtingen voor gewoon of gespecialiseerd kleuter-, lager en basisonderwijs kunnen worden gegroepeerd om het minimumaantal van 180 leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven waren te bereiken, om de in het eerste lid bedoelde middelen te kunnen genieten.
Een overeenkomst die de lijst van de verschillende inrichtende machten of van de inrichtingen van de Franse Gemeenschap vermeldt en die de aanwending van de toegekende middelen bepaalt, wordt ter informatie aan de algemene directie leerplichtonderwijs voorgelegd vóór [10 de laatste dag van het schooljaar]10 voorafgaand aan de inwerkingtreding ervan en vóór 21 augustus voor het schooljaar 2017-2018. Die overeenkomst heeft betrekking op één of meer schooljaren.
De in het eerste lid bedoelde bedragen worden geïndexeerd door toepassing op de bedragen van het vorige burgerlijk jaar van de verhouding tussen het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van januari van het vorige burgerlijk jaar.
Onverminderd het vorige lid, gedurende 18 jaar vanaf 1 september 2018, zal een geïndexeerd bedrag van 0,40 euro per leerling komen bij het forfaitaire bedrag van 60 euro voor het gewoon basisonderwijs, en zal een geïndexeerd bedrag van 0,50 euro elk jaar komen bij het forfaitaire bedrag van 95 euro voor het gespecialiseerd basisonderwijs.
Die bedragen moeten worden bestemd voor de aanwerving van personeel om de specifieke hulpverlening aan de in artikel 109, eerste lid, 1° bedoelde directies te kunnen bezorgen.
Indien een bedrag dat lager is dan 5.000 euro overblijft op het einde van de personeelsaanwervingen die konden verwezenlijkt worden op grond van het aantal leerlingen die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven waren, kan dat bedrag worden aangewend om materieel aan te kopen dat uitsluitend voor de administratieve hulpverlening wordt bestemd, in overeenstemming met de betrokken directie(s).
Alleen voor de directies met klasse, kan de specifieke hulpverlening aan de directies in het gewoon of gespecialiseerd onderwijs in lestijden volledig worden omgezet indien de inrichtende macht dit aanvraagt bij de administratie vóór 30 juni van het schooljaar voorafgaand aan de toekenning van de specifieke hulpverlening en vóór 21 augustus voor het schooljaar 2017-2018. De omzetting van de gehele specifieke hulpverlening wordt verricht op grond van het jaarlijkse bedrag voor elke leerling die op 15 januari van het vorige schooljaar regelmatig ingeschreven was, gedeeld door de gemiddelde jaarlijkse kostprijs per niveau van een lestijd, volgens het oorspronkelijke ambt van de directeur. Die gemiddelde jaarlijkse kostprijs wordt jaarlijks door de bevoegde Minister bij omzendbrief vastgesteld. De in dat kader toegekende lestijden, tot de lagere eenheid afgerond, worden uitsluitend aangewend om de directeur van zijn klastijd te ontlasten.
Wanneer de specifieke hulpverlening in lestijden volledig wordt omgezet overeenkomstig het vorige lid, is de norm van 180 leerlingen niet van toepassing. Bij wijze van overgangsmaatregel, voor de scholjaren 2017-2018 en 2018-2019, is de norm van 180 leerlingen om de specifieke hulp te kunnen krijgen ook niet van toepassing.]6
[7 § 1ter. De in de §§ 1 en 1bis bedoelde bedragen kunnen niet worden gecumuleerd.]7
[11 § 1quater. In afwijking van paragraaf 1bis worden de forfaitaire bedragen per leerling voor het schooljaar 2022-2023 verhoogd met 5 euro in het gewoon kleuter-, lager- en basisonderwijs en met 8 euro in het gespecialiseerd kleuter-, lager- en basisonderwijs.]11
[12 § 1quinter. In afwijking van paragraaf 1bis, vanaf het schooljaar 2023-2024, worden de forfaitaire bedragen per leerling vermeerderd met 15,97 euro in het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs, en met 23,94 euro in het gespecialiseerd kleuter-, lager en basisonderwijs.]12
§ 2. De middelen bedoeld [8 in de vorige paragrafen]8 kunnen slechts aangewend worden in het kader van artikel 109. Bij gebreke hiervan worden de bedragen die onregelmatig geïnvesteerd worden, door de Franse Gemeenschap teruggevorderd.
§ 3. [9 ...]9
§ 4. [9 ...]9
§ 5. [9 ...]9
----------
(1)
Art.111.Voor wat betreft het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, worden de middelen bedoeld in [1 artikel 110, §§ 1 en 1bis]1 aan elke inrichting toegekend.
----------
(1)<DFG 2017-07-19/20, art. 11, 020; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Art.112.§ 1. Voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs worden de middelen bedoeld in [1 artikel 110, §§ 1 en 1bis]1 aan elke inrichtende macht toegekend.
§ 2. Elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, elk wat hem betreft, kan solidariteitsmechanismen bepalen tussen de niveaus van het basisonderwijs en het secundair onderwijs om deze middelen aan te vullen.
Een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan waarbij geen inrichtende machten aangesloten zijn die de schoolinrichtingen van het secundair onderwijs organiseren, kan met een ander vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van hetzelfde net de nadere regels bepalen voor zulke solidariteitsmechanismen.
Het komt elke inrichtende macht toe te bepalen of zij tot de ingevoerde solidariteitsmechanismen toetreden.
----------
(1)<DFG 2017-07-19/20, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 01-08-2017>
Afdeling II. - Aanwending van de toegekende bedragen.
Art.113.§ 1. Elk inrichtingshoofd voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap en elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, bepalen na de betrokken directies te hebben geraadpleegd, de vorm van de specifieke hulpverlening aan de directies van de kleuterscholen, de lagere scholen en de basisscholen van het gewoon en gespecialiseerd onderwijs.
§ 2. [2 Elke inrichtende macht bepaalt]2 de nadere regels voor de aanwending van de middelen die toegekend worden volgens de vorm die de specifieke hulpverlening aanneemt, zoals bedoeld in § 1.
§ 3. In het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap wordt het basis overlegcomité ingelicht over de nadere regels voor de aanwending van de middelen bedoeld [1 artikel 110, §§ 1 en 1bis]1 binnen de inrichting.
In het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt de plaatselijke paritaire commissie ingelicht over de nadere regels voor de aanwending van de middelen bedoeld in artikel 110, § 1 binnen de inrichtingen die haar betreffen.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs wordt (worden) de ondernemingsraad of, bij gebreke hieraan, het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij gebreke hieraan, de plaatselijke overleginstantie of, bij gebreke hieraan, de vakverenigingen ingelicht over de nadere regels voor de aanwending van de middelen bedoeld in artikel 110, § 1 binnen de inrichting(en) die hem/ze betreft (ffen).
----------
(1)
HOOFDSTUK III. - Beheerscentra.
Afdeling I. - Oprichting.
Art.114.§ 1. Om de aanwending van de middelen te optimaliseren die toegekend worden aan elke inrichtende macht of aan elke directie van de onafhankelijke of verbonden inrichting georganiseerd door de Franse Gemeenschap in het kader van dit decreet, kan een partnerschap [1 , na raadpleging van de betrokken directies,]1 op vrijwillige basis plaatsvinden tussen de inrichtende machten in het gesubsidieerd onderwijs, of tussen de inrichtingen, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Dit partnerschap heeft ten doel de beschikbare middelen op een efficiëntere manier te beheren en voor een beter beheer van de schoolinrichtingen te zorgen.
§ 2. Elke inrichtende macht voor het gesubsidieerd onderwijs, elk inrichtingshoofd voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap beslist [1 , na raadpleging van de betrokken directies,]1 over de toetreding van haar/zijn inrichting(en) tot een beheerscentrum, met dien verstande dat de inrichtingen die behoren tot eenzelfde inrichtende macht of tot eenzelfde inrichtingshoofd verbonden zijn door de beslissing om al dan niet toe te treden tot het beheerscentrum.
----------
(1)
Art.115.§ 1. Een beheerscentrum wordt opgericht bij overeenkomst :
1° voor het gesubsidieerd onderwijs, tussen de verschillende inrichtende machten die behoren tot eenzelfde onderwijsnet binnen eenzelfde eenheid, zoals opgericht bij artikel 10 van het decreet van 14 maart 1995 tot bevordering van het welslagen in de basisscholen, met dien verstande dat een beheerscentrum ten minste zowel het kleuteronderwijs als het lager onderwijs omvat;
2° voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap tussen de verschillende inrichtingshoofden die behoren tot dit onderwijsnet binnen eenzelfde zone, zoals opgericht bij artikel 13 van het voornoemde decreet van 14 maart 1995, met dien verstande dat een beheerscentrum ten minste zowel het kleuteronderwijs als het lager onderwijs omvat;
§ 2. De overeenkomst regelt de organisatie en de werking van het beheerscentrum en bepaalt inzonderheid de inrichtende macht of het inrichtingshoofd belast met de coördinatie van het beheerscentrum.
§ 3. De overeenkomst treedt in werking op 1 september en heeft telkens betrekking op een periode van zes schooljaren. De eerste periode van 6 schooljaren begint op [1 de eerste dag van het schooljaar]1. Elke volgende periode van 6 schooljaren begint 6 jaar of een veelvoud van 6 jaar na 1 september 2007.
§ 4. In afwijking van § 3 lopen de overeenkomsten die tijdens een periode van 6 schooljaren in werking treden, zoals bedoeld in § 3, ten einde na de zes schooljaren in kwestie.
§ 5. De overeenkomst met onder andere de lijst van de verschillende inrichtende machten of de inrichtingen van de Franse Gemeenschap, wordt ter informatie aan het Algemeen Bestuur leerplichtonderwijs vóór 15 juni gestuurd voorafgaandelijk aan de datum van haar inwerkingtreding.
----------
(1)<DFG 2022-03-31/35, art. 200, 033; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Art.116. § 1. Een inrichtende macht of een inrichtingshoofd die/dat niet tot een beheerscentrum is toegetreden, mag tot één van deze toetreden en dit, op elk ogenblik tijdens de periode van 6 jaar waarop de overeenkomst betrekking heeft. Nochtans kan de toetreding van een nieuwe inrichtende macht geen aanleiding geven tot een nieuwe onderhandeling van de overeenkomst.
In dit geval moet slechts de lijst met de verschillende inrichtende machten of inrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap, die bijgewerkt wordt door het toevoegen van de inrichtende macht of de inrichting van de Franse Gemeenschap, aan het Bestuur gestuurd worden en dit, vóór 15 juni van elk jaar.
§ 2. Een inrichtende macht of een directie van de inrichting die tot een beheerscentrum toegetreden is, moet tijdens de periode waarop de overeenkomst slaat, met het centrum solidair blijven.
Afdeling II. - Criteria voor de oprichting van de beheerscentra.
Art.117. § 1. Elk beheerscentrum telt ten minste 1000 leerlingen op 15 januari voorafgaandelijk aan het opstarten van het beheerscentrum, waarbij elke leerling voor een tellingseenheid telt.
§ 2. De telling uitgevoerd om de oprichtingsnorm voor het beheerscentrum te bereiken, geldt voor een periode van zes schooljaren.
§ 3. In afwijking van § 2, wanneer een inrichtende macht of een inrichtingshoofd tot een beheerscentrum toetreedt volgens de nadere regel bedoeld in artikel 116, § 1, wordt het aantal leerlingen van de inrichting(en) van deze inrichtende macht of van de directie van de inrichting, op 15 januari voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van de overeenkomst voor de bepaalde periode, aan dat van het beheerscentrum toegevoegd.
§ 4. In afwijking van § 2 voor wat betreft de overeenkomsten of beslissingen die in werking treden tijdens een periode van 6 schooljaren, zoals bedoeld in artikel 115, § 4, is de telling uitgevoerd voor het bereiken van de norm voor de oprichting van het beheerscentrum geldig tot het einde van de 6 schooljaren.
Art.118. § 1. In afwijking van artikel 115, § 1, 1° en 2°, indien het niet mogelijk is om een beheerscentrum op te richten van 1 000 leerlingen binnen eenzelfde eenheid voor het gesubsidieerd onderwijs of eenzelfde zone voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, kan het beheerscentrum inrichtingen van de inrichtende machten van verschillende eenheden of inrichtingen van de directie van inrichtingen van verschillende zones verenigen.
§ 2. In afwijking van artikel 115, § 1, 1° en 2° kunnen de inrichtende machten van de nabijheidseenheden ook beslissen om samen een beheerscentrum op te richten voor zover het aantal leerlingen dat in aanmerking wordt genomen, niet 10 000 overschrijden, behoudens afwijking goedgekeurd door de Regering.
Afdeling III. - Bevoegdheden van het beheerscentrum.
Art.119.§ 1. In afwijking van artikel 113, § 1, wanneer de inrichtende machten of de inrichtingshoofden tot een beheerscentrum zijn toegetreden, bepaalt de overeenkomst de vorm van de specifieke hulpverlening aan de directies van kleuterscholen, lagere scholen en basisscholen.
§ 2. In afwijking van artikel 113, § 2, bepalen [1 de inrichtende macht]1, voor de overeenkomsten van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, en elke groep van inrichtende machten gebonden door een overeenkomst, voor het onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de nadere regels voor de aanwending van de middelen toegekend volgens de vorm die de specifieke hulpverlening neemt, zoals bedoeld in § 1.
----------
(1)
Art.120. De inrichtende machten of de inrichtingshoofden die tot een beheerscentrum zijn toegetreden, kunnen hem bijkomende bevoegdheden toekennen, behoudens uitdrukkelijke bepaling. De toegekende bijkomende bevoegdheden zijn opgenomen in de overeenkomst.
Afdeling IV. - Aanwending van de toegekende middelen.
Art.121. In afwijking van de artikelen 112 en 113, wanneer de inrichtende machten of de inrichtingshoofden tot een beheerscentrum zijn toegetreden, worden de middelen toegekend aan de inrichtende macht of aan het inrichtingshoofd belast met de coördinatie van het beheerscentrum met inachtneming van de nadere regels opgenomen in de overeenkomst bedoeld in artikel 115, § 1 van dit decreet.
Art.122. Elk inrichtingshoofd en elke inrichtende macht die tot een beheerscentrum zijn toegetreden, lichten de respectievelijke overlegorganen in over de nadere regels voor de aanwending van de middelen bedoeld in artikel 110 van dit decreet.
TITEL VI. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.123. Het evaluatiemechanisme bedoeld in de artikelen 33, 40, 63 en 86 van dit decreet en 28septies van het voornoemde decreet van 4 januari 1999, 52decies van het voornoemde decreet van 6 juni 1994 en 61duodecies van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zal tijdens het vierde jaar dat volgt op de inwerkingtreding van dit decreet geëvalueerd worden.
Art.124.[1 In het gesubsidieerd onderwijs, indien de directie van een school in de zin van artikel 2 van dit decreet niet wordt waargenomen door een door een wedde-subsidie gesubsidieerd en bezoldigd personeelslid, stuurt de Regering de inrichtende macht een ingebrekestelling waarbij zij haar verzoekt, binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de datum van die ingebrekestelling, zich naar de voormelde bepalingen te schikken en de wettelijke toestand te herstellen. De Regering kan die bevoegdheid aan de functioneel bevoegde minister delegeren.
Indien de inrichtende macht, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn van dertig kalenderdagen, het bewijs niet heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om de voormelde bepalingen na te leven en om de wettelijke toestand te herstellen, verliest ze, voor een hierna bepaalde duur, het voordeel van 20 % van de subsidies die worden toegekend overeenkomstig artikel 24, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
De in het vorige lid bedoelde periode begint op het einde van de termijn van dertig kalenderdagen, en loopt tot de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat zij de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om zich naar de voormelde bepalingen te schikken en om de wettelijke toestand te herstellen.]1
----------
(1)<DFG 2017-07-19/22, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen.
Art.125. In artikel 9 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen met toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2003, wordt littera b) vervangen als volgt :
" b) om een stage te lopen in een andere betrekking van de Staat, een Gemeenschap, een Gewest, provincies, gemeentes, een gelijkgestelde openbare instelling, een onderwijsinrichting georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en dit, voor een periode die overeenstemt met de normale duur van de voorgeschreven stage; ".
Art.126. § 1. In het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in artikel 21quater, ingevoegd bij het decreet van 2 april 1996, en gewijzigd bij de decreten van 24 juli 1997 en van 4 januari 1999, wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt :
" De betrekkingen van onderdirecteur kunnen aan twee personeelsleden toevertrouwd worden die elk belast zijn met een halve opdracht, na voorafgaandelijk advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, de vakvereniging, met evocatierecht van het verzoeningsbureau bij afkeuring. "
2° in artikel 21quinquies, ingevoegd bij het decreet van 4 januari 1999, wordt een § 5 ingevoegd, luidend als volgt :
" § 5. De betrekkingen van werkleider kunnen aan twee personeelsleden toevertrouwd worden die elk belast zijn met een halve opdracht, na voorafgaandelijk advies, in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, van het basisoverlegcomité, in het officieel onderijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, van de vakvereniging, met evocatierecht van het verzoeningsbureau bij afkeuring. "
§ 2. In artikel 55 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt :
" § 3. De betrekkingen van onderdirecteur kunnen aan twee personeelsleden toevertrouwd worden die elk belast zijn met een halve opdracht, na voorafgaandelijk advies, in het officieel onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de plaatselijke paritaire commissie, en in het vrij onderwijs dat door de Franse Gemeenschap wordt gesubsidieerd, van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, van de vakvereniging, met evocatierecht van het verzoeningsbureau bij afkeuring.
Art.127. Het eerste lid van § 1 van artikel 45 van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, wordt vervangen als volgt :
" Elke inrichtende macht die kan bewijzen dat het onmogelijk is om een kandidaat aan te stellen die alle voorwaarden vervult voor de toegang tot het bevorderingsambt van directeur bedoeld in artikel 42, kan tijdelijk het bevorderingsambt van directeur toevertrouwen aan een technisch personeelslid dat in vast verband benoemd is en dat houder is van het bekwaamheidsbewijs vereist om het wervingsambt van psycho-pedagogische adviseur uit te oefenen ".
Art.128. In het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) artikel 47 wordt vervangen als volgt :
" Art. 47. Elke inrichtende macht die kan bewijzen dat het onmogelijk is om een kandidaat, dat lid is van het technisch personeel, aan te werven, dat de voorwaarden van artikel 43 vervult, kan, op zijn aanvraag, een lid van het technisch personeel van een centrum van dezelfde aard aanwerven die aan de voorwaarden van artikel 43 voldoet, met uitzondering van 8° en 10° ".
b) het eerste lid van § 1 van artikel 57 wordt vervangen als volgt :
" Elke inrichtende macht die kan bewijzen dat het onmogelijk is om een kandidaat aan te stellen die alle voorwaarden vervult voor de toegang tot het bevorderingsambt van directeur bedoeld in artikel 54, kan het bevorderingsambt van directeur tijdelijk toevertrouwen aan een lid van het technisch personeel dat in vast verband aangeworven is en dat houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs om het wervingsambt van psycho-pedagogische adviseur uit te oefenen. Tijdens de periode waarin het tijdelijk het bevorderingsambt van directeur uitoefent, blijft het lid van het technisch personeel titularis van de betrekking waarin het in vast verband is aangeworven ".
Art.129. In artikel 26, § 1 van het decreet van 11 juli 2002 betreffende de opleiding tijdens de loopbaan in het buitengewoon onderwijs, het gewoon secundair onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra en tot oprichting van een instituut voor opleidingen tijdens de loopbaan, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
Onder punt 7° worden de volgende woorden toegevoegd " met uitzondering van de ambten van directeur, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 1° van het decreet van 2 februari 2007 betreffende het statuut van de directeurs. "
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Afdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen.
Onderafdeling I. [1 - Overgangsbepalingen voorafgaand aan het decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
----------
(1)
Art.130. De personeelsleden die in vast verband benoemd of aangeworven zijn in de hoedanigheid van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1° van dit decreet, of in een selectie- of bevorderingsambt, zoals bedoeld in artikel 4, 3° en in artikel 5, 1° en 2° van het voornoemde decreet van 4 januari 1999 alsook in artikel 7, c, 12° van het bovenvermelde besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968, vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn overeenkomstig de bepalingen opgenomen in dit decreet.
Art.131.§ 1. Voor de directeurs die in vast verband benoemd of aangeworven worden en de personeelsleden die in tijdelijk verband aangesteld of aangeworven worden in een ambt van directeur voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar bij de inwerkingtreding van dit decreet, stelt de [1 ...]1 inrichtende macht een opdrachtenblad op overeenkomstig artikel 30.
§ 2. Voor de personeelsleden die in vast verband benoemd of aangeworven worden in een selectie- of bevorderingsambt, zoals bedoeld in artikel 4, 3° en in artikel 5, 1° en 2° van het voornoemde decreet van 4 januari 1999 alsook in artikel 7, c, 12° van het bovenvermelde besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 en de personeelsleden die tijdelijk worden aangesteld of aangeworven in een selectie- of bevorderingsambt, zoals bedoeld in artikel 4, 3° en in artikel 5, 1° en 2° van het voornoemde decreet van 4 januari 1999 alsook in artikel 7, c, 12° van het bovenvermelde besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar bij de inwerkingtreding van het decreet, bedoeld in de afdeling I van hoofdstuk IVbis van het voornoemde decreet van 4 januari 1999, in de afdeling I van hoofdstuk Vbis van het voornoemde decreet van 6 juni 1994 en in de afdeling I van hoofdstuk Vbis van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, stelt de directeur een opdrachtenblad op overeenkomstig deze bepalingen. In dit geval wordt het ontwerp van opdrachtenblad ter goedkeuring aan [2 ...]2 de inrichtende macht voorgelegd.
----------
(1)<DFG 2018-09-13/20, art. 7, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(2)<DFG 2018-09-13/20, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Onderafdeling II. [1 - Overgangsbepalingen ingevoegd bij decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 138, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 131bis.[1 § 1. Voor personeelsleden die uiterlijk op 31 augustus 2019 tot de stage zijn toegelaten, bedraagt de duur van de stage twee jaar.
Het is de directeur echter toegestaan om een verlenging met één jaar aan te vragen, inzonderheid om al zijn slaagattesten te behalen.
De directeur wordt beoordeeld overeenkomstig de voorwaarden uiteengezet in artikel 33. De tweede evaluatie mag echter niet leiden tot de vermelding "met voorbehoud". Bij gebrek aan evaluatie binnen deze periode, wordt deze verondersteld gunstig te zijn. De evaluatie kan echter worden georganiseerd na de terugkeer van de stagedoend directeur wanneer hij met verlof wegens adoptie en niet-officiële voogdij of moederschapsverlof is.
De directeur wordt vast benoemd of aangeworven als hij op het einde van de tweede evaluatie een "gunstige" evaluatie krijgt.
De stage wordt automatisch beëindigd als de directeur de vermelding "ongunstig" krijgt aan het einde van deze tweede evaluatie.
§ 2. Personeelsleden die zijn tijdelijk aangesteld of aangeworven in een betrekking van directeur die tijdelijk voor meer dan vijftien weken vacant is en die vóór 31 augustus 2019 hun ambt bekleedden, worden vast benoemd of aangeworven, op voorwaarde dat:
1. ze ononderbroken tijdelijk aangesteld of aangeworven werden gedurende minstens 2 jaar vanaf de datum waarop de betrekking vacant werd;
2. ze minstens twee evaluaties hebben ondergaan, waarvan de laatste tot de toekenning van de vermelding "gunstig" heeft geleid; dergelijke evaluaties worden uitgevoerd overeenkomstig de regels bedoeld in artikel 33, leden 2 tot en met 5;
3. ze de slaagattesten hebben verkregen met betrekking tot het slagen [2 ...]2 van de opleidingen bedoeld in artikel 15, § 1;
4. ze in het gesubsidieerde onderwijs een oproep tot kandidaturen hebben beantwoord.]1
----------
(1)
Art. 131ter.[1 § 1. Personeelsleden die vóór 31 augustus 2019 de vijf attesten van voltooiing van de initiële opleiding van directeurs hebben behaald, worden geacht de door dit decreet vereiste slaagattesten van prestatie te bezitten voor een periode van 10 jaar vanaf de datum van uitreiking van het attest, zonder mogelijkheid tot verlenging.
[3 Onverminderd lid 1, kunnen deze personeelsleden, met het oog op het bijwerken van hun kennis, de opleidingsmodules volgen zoals voorzien in artikelen 10, §§ 3 en 4, en 11, §§ 3 en 4.]3
§ 2. Personeelsleden die vóór deze datum niet de vijf slaagattesten hebben behaald waarnaar in § 1 wordt verwezen, zijn, naargelang het geval, onderworpen aan de volgende regels:
1°. het personeelslid dat in het bezit is van het slaagattest met betrekking tot de administratieve, materiële en financiële as, respectief, van het luik gemeenschappelijk aan alle neten of van het onderdeel dat specifiek is voor een net of een inrichtende macht, wordt vrijgesteld van de opleidingen met betrekking tot de netoverschrijdend administratieve as bedoeld in artikel 10, lid 2, of de module "administratief, materieel en financieel" van de opleiding bedoeld in artikel 11, § 3, lid 1;
2°. het personeelslid dat in het bezit is van het slaagattest betreffende de pedagogische as van het luik eigen aan een net of een inrichtende macht, is vrijgesteld van de opleidingen met betrekking tot de netpedagogische as als bedoeld in artikel 11, § 3, tweede lid;
3°. [3 Het personeelslid dat beschikt over het attest van slagen met betrekking tot de pedagogische as van het voor alle netten gemeenschappelijke gedeelte, moet het deel van de module "pedagogische visie en sturing" van 21 uur waarvan sprake in artikel 10, § 4, lid 2, 1°, b. volgen en met goed gevolg afsluiten; vrijgesteld zijn de personen die beschikken over een bewijs van deelname verstrekt door het IFC, dat aantoont dat zij in 2017-2018, 2018-2019 of 2019-2020 ten minste de opleiding van 14 uur hebben gevolgd die volgt op het inleidende college (volume van 3 uur) van de netoverschrijdende opleidingsmodule "Sturingsplan - uitdagingen, verwachtingen en processen"]3
4°. het personeelslid dat in het bezit is van het slaagattest met betrekking tot de relationele as van het luik dat voor alle neten gemeenschappelijk is, is vrijgesteld van de netoverschrijdend module "ontwikkeling van relationele, interpersoonlijke en groepsvaardigheden en -competenties" bedoeld in artikel 10, § 4, lid 2, 2 ° ;
5°. onverminderd artikel 15, lid 3, [2 met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 131 bis]2 zijn de personeelsleden die in het ambt van directeur zijn aangesteld verplicht de in artikel 11, § 4, bedoelde opleiding / integratiebegeleiding te volgen. [2 In het gesubsidieerd onderwijs zijn evenwel de directeurs die vóór 1 september 2019 tijdelijk in ambt zijn getreden na een procedure van oproeping, en die na die datum tot de stage werden toegelaten, vrijgesteld van deze opleiding.]2
§ 3. Vanaf [4 de eerste dag van het schooljaar]4 moet al het personeel dat niet in het bezit is van alle slaagattesten alle modules bedoeld in de artikelen 10, §§ 3 en 4, en 11, § 3 volgen en met succes voltooien.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 138, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DFG 2021-02-04/17, art. 54, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DFG 2021-07-19/12, art. 103, 032; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
(4)<DFG 2022-03-31/35, art. 201, 033; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
Afdeling II. - Het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
Onderafdeling I. [1 - Overgangsbepalingen voorafgaand aan het decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur en directrice, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
----------
(1)
Art.132. De personeelsleden die titularis zijn van een brevet in verband met één van de ambten van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, uitgereikt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht houder te zijn van slaagattesten betreffende de vijf opleidingsmodules bedoeld in artikel 20 van dit decreet voor het betrokken ambt.
Art.133. [1 § 1. Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt binnen een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1° hetzij bij toepassing van artikel 2, § 1, 1°, hetzij bij toepassing van artikel 28, § 1, 2e lid van voornoemd decreet van 4 januari 1999 voor de inwerkingtreding van dit decreet, ofwel voor een oproep tot kandidaten gebeurd is krachtens artikel 35, § 1, wordt als prioritair beschouwd in de zin van artikel 35, § 2, 3e lid van dit decreet zodra het in het bezit is van de vijf slaagattesten.
Het in het 1e lid bedoelde personeelslid dat ononderbroken tijdelijk aangesteld wordt sinds minstens twee jaar op 1 september 2008 wordt geacht twee evaluaties te hebben ondergaan waarvan de laatste geleid heeft tot de toekenning van de melding " positief ".
Het in het 1e lid bedoelde personeelslid dat ononderbroken tijdelijk aangesteld wordt sinds minstens een jaar op 1 september 2008 wordt geacht een evaluatie te hebben ondergaan met als melding " positief ". Het wordt van rechtswege een tweede keer geëvalueerd vóór 1 september 2009.
Voor het in het 1e lid bedoeld personeelslid, dat ononderbroken tijdelijk aangesteld is sinds minstens een jaar vanaf 1 september 2008 heeft de eerste evaluatie bedoeld in artikel 36, § 2, ten laatste plaats op 1 september 2009.
De betrekkingen die bezet worden door de directeurs die ononderbroken tijdelijk aangesteld worden sinds minstens twee jaar op 1 september 2008 en op die datum ingeschreven waren voor de drie vormingsmodules bedoeld in artikel 17, § 1 van dit decreet, worden verwijderd van de oproep tot kandidaten die gebeurt overeenkomstig artikel 35, § 1, tot als zij hen gevolgd kunnen hebben en het certificaat voorgesteld kunnen hebben.
§ 2. Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt binnen een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1° in het onderwijs voor sociale promotie, hetzij vóór de inwerkingtreding van dit decreet, hetzij vóór er een oproep tot kandidaten gestart is krachtens artikel 35, § 1, wordt geacht prioritair te zijn in de zin van artikel 35, § 2, 3e lid van dit decreet zodra het in het bezit is van de vijf slaagattesten.
Het in het 1e lid bedoelde personeelslid dat ononderbroken tijdelijk aangesteld wordt sinds minstens twee jaar op 1 september 2008 wordt geacht twee evaluaties te hebben ondergaan met als melding " positief ". Het wordt van rechtswege een tweede keer geëvalueerd vóór 1 september 2009.
Voor het in het 1e lid bedoeld personeelslid, dat ononderbroken tijdelijk aangesteld is sinds minstens een jaar vanaf 1 september 2008 heeft de eerste evaluatie bedoeld in artikel 36, § 2, ten laatste plaats op 1 september 2009.
De betrekkingen die bezet worden door de directeurs die ononderbroken tijdelijk aangesteld worden sinds minstens twee jaar op 1 september 2008 en op die datum ingeschreven waren voor de drie vormingsmodules bedoeld in artikel 17, § 1 van dit decreet, worden verwijderd van de oproep tot kandidaten die gebeurt overeenkomstig artikel 35, § 1, tot als zij hen gevolgd kunnen hebben en het certificaat voorgesteld kunnen hebben.]1
(NOTA : De wijziging aangebracht door art. 26 van DFG 2009-04-30/92 ; Inwerkingtreding : 01-09-2007 is niet uitgevoerd kunnen worden omdat de inwerkingtreding zich vóór de datum van de inwerkingtreding van DFG 2009-01-23/38, art. 103; Inwerkingtreding : 01-02-2009 plaats vindt.)
----------
(1)<DFG 2009-01-23/38, art. 103, 005; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
Onderafdeling II. [1 - Overgangsbepalingen ingevoegd bij decreet van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur en directrice, andere bevorderingsambten en selectieambten]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 140, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 133bis. [1 § 1. Het personeelslid dat is benoemd in het ambt van directeur, uiterlijk op 1 januari 2019, kan op zijn verzoek tot 1 januari 2020 een definitieve verandering van aanwijzing verkrijgen in een andere vacature in zijn ambt.
Deze verandering van opdracht heeft uitwerking met ingang van de volgende 1 januari, behalve in het onderwijs voor sociale promotie, waar het uitwerking heeft met ingang van 1 september van het volgende jaar.
§ 2. Een personeelslid dat, met toepassing van § 1, een verandering van aanwijzing wenst te verkrijgen in een andere inrichting van dezelfde zone of in een andere zone, dient, in overeenstemming met de nadere regels bepaald door de oproep tot wijziging van opdracht, een verzoek in gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden bij de inrichtende machten in de loop van oktober en in het onderwijs voor sociale promotie in de maand februari.
De inrichtende macht verleent de verandering van aanwijzing enkel met het gunstige advies van de interzonale toewijzingscommissie.]1
----------
(1)
Afdeling III. - Het gesubsidieerd onderwijs.
Art.134. De personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven worden in een bevorderings- of selectieambt vóór de inwerkingtreding van dit decreet en die niet in aanmerking komen voor de bepalingen bedoeld in de artikelen 135 en 136, kunnen de uitoefening van hun tijdelijke aanstelling of aanwerving blijven genieten.
Art.135. § 1. In afwijking van de bepalingen van dit decreet wordt het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld, vóór de inwerkingtreding van dit decreet, in het gesubsidieerd officieel onderwijs in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanstelling voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dat ambt een ambtsanciënniteit van ten minste 600 dagen verworven in het onderwijs met volledig leerplan [1 , in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan]1 en/of in het onderwijs voor sociale promotie op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet telt, benoemd in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden voor de vaste benoeming vervult voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
[2 Het in het 1e lid bedoelde personeelslid kan ook aan de oproepingen tot de kandidaten antwoorden bedoeld in de artikelen 57 tot 60 van dit decreet voor een andere betrekking dan de betrekking dat het lid bezet en binnen die betrekking over de overgangsbepalingen beschikken bedoeld in het 1e lid. In dat kader :
1° Kan het personeelslid dat tijdelijk benoemd is binnen het ambt van directeur van een kleuterschool of van directeur van een lagere school aan een oproep tot kandidaten antwoorden voor een ambt van directeur van een basisschool
2° Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt binnen het ambt van directeur van een basisschool kan aan een oproep tot kandidaten antwoorden voor een ambt van directeur van een kleuterschool voor zover hij vóór zijn aanstelling tijdelijk aan de toegangsvoorwaarden beantwoord heeft betreffende zijn ambten vastgesteld in tabel II bedoeld in artikel 102 van dit decreet.]2
§ 2. In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 6 juni 1994, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld vóór de inwerkingtreding van dit decreet, in het gesubsidieerd officieel onderwijs in een selectieambt overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanstelling voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 600 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in de betrekking benoemd die het bekleedt zodra het de voorwaarden voor de vaste benoeming vervult voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
Voor het ambt van werkleider in het onderwijs voor sociale promotie komt het personeelslid bedoeld in het lid dat voorafgaat ook in aanmerking voor deze bepaling indien het aan de voorwaarden van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 101 van dit decreet voldoet.
In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 6 juni 1994, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd officieel onderwijs in een ander bevorderingsambt dan dit van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanstelling voor het betrokken ambt die van kracht waren voór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 600 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, benoemd in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden voor de vaste benoeming vervult voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
§ 3. Het personeelslid dat tijdelijk werd aangesteld in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, in een ander bevorderingsambt of in een selectieambt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, krachtens de artikelen 42, § 6 en 50, § 6 van het decreet van 6 juni 1994, komt in aanmerking voor de bepalingen van de vorige paragrafen en wordt geacht de voorwaarde te vervullen van de artikelen 40, eerste lid of 49, eerste lid, 1° van het bovenvermelde decreet zodra het zes jaar anciënniteit telt in het ambt vanaf zijn tijdelijke aanstelling.
----------
(1)<DFG 2007-12-13/54, art. 68, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-01-23/38, art. 104, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.136. § 1. In afwijking van de bepalingen van dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, krachtens de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt, verworven in het onderwijs met volledig leerplan [1 , in het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan]1 en/of in het onderwijs voor sociale promotie op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in vast verband aangeworven in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden voor de aanwerving in vast verband vervult voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
[2 Het personeelslid bedoeld in het 1e lid kan eveneens antwoorden op de oproepen tot kandidaten bedoeld in de artikelen 80 tot 82 van dit decreet voor een andere betrekking dan de betrekking dat het lid bezet en binnen die betrekking over de overgangsbepalingen beschikken bedoeld in het 1e lid. In dat kader :
1° Kan het personeelslid dat tijdelijk aangeworven is binnen het ambt van directeur van een kleuterschool of van directeur van een lagere school aan een oproep tot kandidaten antwoorden voor een ambt van directeur van een basisschool
2° Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt binnen het ambt van directeur van een basisschool kan aan een oproep tot kandidaten antwoorden voor een ambt van directeur van een kleuterschool voor zover hij vóór zijn aanstelling tijdelijk aan de toegangsvoorwaarden beantwoord heeft betreffende zijn ambten vastgesteld in tabel II bedoeld in artikel 102 van dit decreet.]2
§ 2. In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk wordt aangeworven vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een selectieambt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, aangeworven in vast verband in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden vervult voor de vaste aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
Voor het ambt van werkleider in het onderwijs voor sociale promotie komt het personeelslid bedoeld in het lid dat voorafgaat ook in aanmerking voor deze bepaling indien het de voorwaarden voor het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 101 van dit decreet vervult.
In afwijking van de bepalingen van het voornoemde decreet van 1 februari 1993, zoals gewijzigd bij dit decreet, wordt het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt vóór de inwerkingtreding van dit decreet in het gesubsidieerd vrij onderwijs in een ander bevorderingsambt dan dit van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, dat in dit laatste een ambtsanciënniteit van ten minste 720 dagen telt op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, in vast verband aangeworven in de betrekking die het bekleedt zodra het de voorwaarden vervult voor de vaste aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
----------
(1)<DFG 2007-12-13/54, art. 69, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-01-23/38, art. 105, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.137. In het gesubsidieerd officieel onderwijs worden de personeelsleden die houder zijn van een attest dat bewijst dat de opleiding werd gevolgd in verband met één van de ambten van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, uitgereikt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, geacht, uiterlijk op 2 jaar vanaf het behalen van het bovenvermelde attest, houder te zijn van het slaagattest betreffende de proeven bedoeld in artikel 21, § 1 van dit decreet voor het betrokken ambt.
Art.138. De personeelsleden die sinds 25 februari 1999 nog tijdelijk aangesteld of aangeworven zouden zijn geweest of die in vast verband benoemd of aangesteld zouden zijn geweest in een vorig selectie- of bevorderingsambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel in het secundair onderwijs met volledig leerplan of het alternerend onderwijs of het onderwijs voor sociale promotie, op basis van de bepalingen die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht aangesteld of benoemd te zijn geweest in het ambt, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten en overeenstemmende zoals vooruitvloeit uit de artikelen 43 tot 45 van hetzelfde decreet.
Art.139. De personeelsleden bedoeld in de artikelen 134, 135, 136 en 138 behouden de weddeschaal die ze genoten vóór de inwerkingtreding van dit decreet, behalve als de Regering een nieuwe schaal vaststelt die van toepassing is op de bovenvermelde personeelsleden.
Art.140. § 1. Totdat de eerste slaagattesten worden uitgereikt waarbij de toepassing van de artikelen 57, eerste lid, 5° en 80, eerste lid, 4° mogelijk wordt gemaakt, kunnen tot de stage toegelaten worden, of bij gebrek aan een vacante betrekking, kunnen tijdelijk aangesteld of aangeworven worden in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, personeelsleden die beantwoorden aan het geheel van de andere voorwaarden van respectievelijk de artikelen 57 tot 59 en 80 tot 82 van dit decreet.
Kunnen ook tot de stage worden toegelaten, of bij gebrek aan een vacante betrekking, kunnen tijdelijk aangesteld of aangeworven worden, in een ambt van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, de personeelsleden die tijdelijk een ambt van directeur uitoefenen in de zin van artikel 2, § 1, 1° de dag vóór de inwerkingtreding van dit decreet en die niet in aanmerking kunnen komen voor de bepalingen van respectievelijk de artikelen 135, § 1 en 136, § 1 en die tijdelijk aangesteld of aangeworven werden overeenkomstig de voorwaarden voor de aanstelling of de aanwerving in tijdelijk verband voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet. Deze personeelsleden zullen in vast verband benoemd of aangesteld kunnen worden zodra ze aan het geheel van de voorwaarden beantwoorden voor de benoeming of aanstelling in vast verband voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet en op voorwaarde dat ze de 5 slaagattesten hebben behaald zoals bedoeld in de artikelen 20 en 21 van dit decreet na een stage van [4 3 jaar]4.
[5 De personeelsleden die houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van geaggregeerde van het lager secundair onderwijs die aangesteld zijn in een ambt van directeur in het onderwijs voor sociale promotie krachtens artikel 13, § 1, 4, b), 4° van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie vóór 1 september 2007, kunnen eveneens de bepalingen van het vorige lid genieten.]5
§ 2. Uiterlijk vóór 1 januari [3 2009]3 kunnen tijdelijk aangesteld of aangeworven worden in een selectieambt of in een ander bevorderingsambt dan dat van de directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, personeelsleden die de voorwaarden vervullen van respectievelijk de artikelen 40 tot 44 of 49 tot 52 van het decreet van 6 juni 1994 of de artikelen 50bis tot 54bis of de artikelen 58bis tot 61bis van het decreet van 1 februari 1993, met uitzondering van het eis van het attest dat bewijst dat de opleiding werd gevolgd, dat ze moeten behalen binnen een termijn van hoogstens 2 jaar [2 vanaf de inwerkingtreding van dit decreet]2.
De personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven zijn in een selectieambt of een ander bevorderingsambt dan dat van directeur in de zin van artikel 2, § 1, 1°, vóór de inwerkingtreding van dit decreet en die niet in aanmerking komen voor de bepalingen respectievelijk van de artikelen 135, § 2 en 136, § 2 en die tijdelijk aangesteld of aangeworven werden overeenkomstig de voorwaarden voor de tijdelijke aanstelling of aanwerving voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet, zullen in vast verband kunnen worden benoemd en aangeworven zodra ze aan het geheel van de voorwaarden beantwoorden voor de benoeming en de aanstelling in vast verband voor het betrokken ambt die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit decreet en op voorwaarde dat ze het attest dat bewijst dat de opleiding werd gevolgd hebben behaald zoals bedoeld respectievelijk in de artikelen 40 of 49 van het decreet van 6 juni 1994 en in de artikelen 51 en 59 van het decreet van 1 februari 1993 binnen een termijn van 2 jaar [2 vanaf de inwerkingtreding van dit decreet]2.
[1 § 3. De klassenraad kan beslissen of een leerling die moeilijkheden heeft met het verwerven van vaardigheden die ressorteren onder de vakken bedoeld in artikel 8, 1° tot 3° van dit decreet, buiten de uurregeling bedoeld in § 1 van artikel 7 van dit decreet, één of twee aanvullende remediëringslestijden zal genieten. De ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, worden ingelicht over de bovenvermelde beslissing.]1
[4 § 4. De stage van de personeelsleden die tot de stage toegelaten zijn gedurende het schooljaar 2007 - 2008, wordt van rechtswege verlengd, behalve toepassing van artikel 33, §§ 2 tot 6 of van artikel 34 van dit decreet, tot als zij de vormingsmodules kunnen hebben volgen bedoeld in de artikelen 17, § 1 en 18, § 1 en er de certificering ervan voorbrengen. Die verlenging van de stage bedraagt maximaal 1 jaar.]4
----------
(1)<DFG 2007-07-19/89, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2007-12-13/54, art. 70, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(3)<DFG 2008-07-18/59, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(4)<DFG 2009-01-23/38, art. 106, 005; Inwerkingtreding : 01-02-2009>
(5)<DFG 2009-04-30/92, art. 26, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art. 140bis. [1 Artikel 124 van dit decreet is niet van toepassing op de school waarvan de leiding, sinds ten minste 6 jaar na de datum van inwerkingtreding van dit decreet, gevoerd wordt door een persoon die noch gesubsidieerd noch bezoldigd wordt door een weddesubsidie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2008-07-18/59, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling.
Art.141. Dit decreet treedt in werking op 1 september 2007, behalve titel I, de hoofdstukken I en II van titel II, afdeling 2 van hoofdstuk I van titel III, titel V en dit artikel, die in werking treden de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
BIJLAGE.
Art. N.Tabellen.(Niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 15-05-2007, p. 26482-26486).
Gewijzigd bij :