Details





Titel:

4 JANUARI 1999. - Decreet betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-02-1999 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - De selectieambten en de bevorderingsambten die de leden van het [2 ...]2 personeel mogen uitoefenen in het gewoon en (gespecialiseerd) kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs [1 voor sociale promotie]1. <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 3-7
HOOFDSTUK IIbis. <Ingevoegd bij DFG 2001-12-20/64, art. 64; Inwerkingtreding : 01-02-2002> - Het bevorderingsambt van directeur van een recreatie- en openluchtcentrum.
Art. 7bis
HOOFDSTUK IIter. [1 Selectieambt van een territoriale poolcoördinator]1
Art. 7ter
HOOFDSTUK III. [1 - Benoemingsvoorwaarden]1
Art. 8-12, 12bis, 12ter, 12quater, 12quinquies, 12sexies, 13-17
HOOFDSTUK IIIbis.
Art. 17bis, 17ter, 17quater, 17quinquies, 17sexies, 17septies, 17octies
HOOFDSTUK IV. - De brevetten en de procedures die toegang verlenen tot sommige bevorderingsambten en selectieambten.
Art. 18
Afdeling I. [1 - De brevetten die toegang geven tot sommige bevorderings- en selectieambten]1
Art. 19, 19bis, 19ter, 20, 20bis, 21, 21bis, 21ter, 21quater, 22-27
Afdeling II. [1 - De oproep tot kandidaten]1
Art. 27bis, 27ter
Afdeling III. [1 - De algemene voorwaarden voor de toegang en de toekenning van de bevorderings- en selectiebetrekkingen]1
Art. 28
Hoofdstuk IVbis. - Opdrachtenblad en evaluatie van sommige bevorderingsambten en selectieambten. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 28bis
Afdeling I. - Opdrachtenblad. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 28ter, 28quater, 28quinquies, 28quinquies/1
Afdeling II. - Opleidingsevaluatie. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art. 28sexies, 28septies, 28octies, 28novies
HOOFDSTUK IVter. [1 - De Selectiecommissies]1
Art. 28decies
HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 29-32
HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen.
Art. 33-42
HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen.
Art. 43-45, 45bis, 46, 46bis, 47-48
BIJLAGE [1 Bijlage bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten]1
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1968100201  1969072205  1969073104  1969073109  1969073110  1969073150  1969073151  1991029477  1992029525  1992029777  1993029127  1995029480 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.§ 1. [3 Dit decreet is van toepassing op de personeelsleden die hun ambten uitoefenen in de inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs voor sociale promotie georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]3
  § 2. [3 Dit decreet is niet van toepassing op de personeelsleden van de Algemene Inspectiedienst opgericht bij het decreet van 10 januari 2019 betreffende de Algemene Inspectiedienst.]3
  § 3. De volgende bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de gesubsidieerde personeelsleden van de schoolinrichtingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap :
  1° hoofdstuk II alsook de artikelen 43, 44 en 45;
  2° [3 ...]3
  3° [3 ...]3
  [2 § 4. Voor het onderwijs voor sociale promotie zijn de artikelen 23, 24 en 26 slechts van toepassing op de personeelsleden die hun ambt uitoefenen in de inrichtingen voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.]2
  ----------
  (1)<DFG 2017-02-09/19, art. 30, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<DFG 2017-02-09/19, art. 31, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<DFG 2019-03-14/20, art. 65, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.2. Het gebruik in dit decreet van de mannelijke benamingen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig, om de leesbaarheid van de tekst te vergemakkelijken, ongeacht de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.

HOOFDSTUK II. - De selectieambten en de bevorderingsambten die de leden van het [2 ...]2 personeel mogen uitoefenen in het gewoon en (gespecialiseerd) kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs [1 voor sociale promotie]1.   ----------   (1)   (2)
Art.3.De bevorderingsambten die de leden van het [1 ...]1 personeel mogen uitoefenen in het kleuter-, lager of basisonderwijs zijn die van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school en directeur van een basisschool.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 67, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.4.[1 § 1. De bevorderingsambten die de personeelsleden mogen uitoefenen in het secundair onderwijs zijn de volgende :
   1. directeur van het lager secundair onderwijs ;
   2. directeur ;
   3. werkplaatsleider ;
   4. directeur van een technisch en pedagogisch centrum ;
   5. directeur van een centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming ;
   6. directeur van een technisch tuinbouwcentrum van het onderwijs van de Franse Gemeenschap ;
   7. bestuurder.
   § 2. Het bevorderingsambt dat de personeelsleden mogen uitoefenen in het onderwijs voor sociale promotie is het ambt van directeur.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 68, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.5.[1 § 1. De selectieambten die de personeelsleden mogen uitoefenen in het secundair onderwijs zijn de volgende :
   1. adjunct-directeur van het lager secundair onderwijs;
   2. adjunct-directeur;
   3. werkmeester;
   4. werkmeester van een technisch en pedagogisch centrum ;
   5. coördinator van een centrum voor alternerend onderwijs en vorming ;
   6. coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën ;
   7. directiesecretaris.
  [3 8° van een territoriale poolcoördinator]3
   § 2. De selectieambten die de personeelsleden mogen uitoefenen in het onderwijs voor sociale promotie zijn de volgende :
   1° adjunct-directeur ;
   2° werkmeester ;
   3° directiesecretaris]1
  [2 § 3 De selectieambten die door personeelsleden in het basisonderwijs kunnen worden uitgeoefend, zijn de volgende:
   1° adjunct-directeur van een kleuterschool;
   2° adjunct-directeur van een basischool of een lagere school.]2
  [3 3° territoriale poolcoördinator]3
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 69, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 31, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
  (3)<DFG 2021-06-17/29, art. 44, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.6.In de inrichtingen waar noch de 3e graad van het secundair onderwijs [1 ...]1 wordt georganiseerd, is het bevorderingsambt het ambt van directeur van het lager secundair onderwijs.
  In de inrichtingen waar noch de 3e graad van het secundair onderwijs [1 ...]1 wordt georganiseerd, is het selectieambt het ambt van onderdirecteur van het lager secundair onderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 70, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.7.[1 In onderlinge overeenstemming met het personeelslid, kan de inrichtende macht de titularis van een selectieambt of van een bevorderingsambt in een inrichting voor hoger secundair onderwijs aanstellen om het selectieambt of het bevorderingsambt uit te oefenen dat met het lager secundair niveau overeenstemt, wanneer herstructureringswerkzaamheden het noodzakelijk maken dat een inrichting voor hoger secundair onderwijs een inrichting voor lager secundair onderwijs wordt.
   Hij blijft in vast verband benoemd of aangesteld in het selectieambt of het bevorderingsambt op het hoger secundair niveau.]1
  ----------
  (1)<Hersteld bij DFG 2013-10-17/03, art. 22, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

HOOFDSTUK IIbis. - Het bevorderingsambt van directeur van een recreatie- en openluchtcentrum.
Art. 7bis. <DFG 2001-12-20/64, art. 64, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2002> Het bevorderingsambt van directeur van een recreatie- en openluchtcentrum kan worden uitgeoefend door de personeelsleden van het kleuter-, lager of basisonderwijs en door de personeelsleden van het secundair onderwijs van de lagere graad.

HOOFDSTUK IIter. [1 Selectieambt van een territoriale poolcoördinator]1   ----------   (1)
Art.7ter. [1 Het ambt van territoriale poolcoördinator kan worden uitgeoefend door een personeelslid van het kleuteronderwijs, het lager onderwijs, het basisonderwijs of het secundair onderwijs, gewoon of gespecialiseerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 46, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK III. [1 - Benoemingsvoorwaarden]1   ----------   (1)
Art.8.[1 § 1. Elk personeelslid kan benoemd worden in een bevorderings- of selectieambt [2 met uitzondering van de ambten van territoriale poolcoördinator en coördinator van een centrum voor geavanceerde technologieën]2 onder de volgende voorwaarden :
   1. aan de voorwaarden opgenomen in de artikelen 10, 11, 12, 12bis, 12ter, 12quater en 12quinquies beantwoorden ;
   2. een dienstanciënniteit in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs van zes jaar tellen in het onderwijs met volledig leerplan of van 1800 dagen van selectie in het onderwijs voor sociale promotie ;
   3. aangesteld worden in de betrekking met toepassing van de procedure bedoeld in artikel 28 gedurende minstens twee jaar ;
   4. titularis zijn van een brevet in verband met het toe te kennen ambt.
   § 2. Om aangesteld te worden in tijdelijk verband in de ambten van directiesecretaris, werkmeester, werkplaatsleider en coördinator in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming, moet de kandidaat ook een dienstanciënniteit van drie jaar tellen in één van de ambten van de betrokken categorie in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.
   In afwijking van het vorige lid moeten de directiesecretarissen aangesteld op basis van één van de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in de bijlage bij dit decreet, geen dienstanciënniteit van drie jaar tellen in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs
   Als de persoon die in de voorwaarden van het vorige lid aangeworven wordt, geen ambt uitoefent in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs bij de werving, zal ze slechts aangesteld worden als ze ook aan de volgende voorwaarden beantwoordt :
   1. burgerlijke en politieke rechten genieten ;
   2. voldaan hebben aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling ;
   3. van onberispelijk gedrag zijn ;
   4. voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.
   De personeelsleden die in vast verband benoemd of aangeworven worden in hetzelfde bevorderings- of selectieambt met toepassing van de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, worden geacht de aanstellingsvoorwaarden bedoeld in deze paragraaf te vervullen.
   § 3. De bepalingen van paragraaf 2, eerste lid, zijn niet van toepassing wat betreft de toegang tot het selectieambt van werkmeester van een technisch en pedagogisch centrum, en tot de bevorderingsambten van directeur van een technisch en pedagogisch centrum, van directeur van een centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming, van directeur van een recreatie- en openluchtcentrum of van directeur van een technisch tuinbouwcentrum van het onderwijs van de Franse Gemeenschap ;
   Dit artikel is niet van toepassing op de bevorderingsambten van directeur, geregeld bij het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van directeurs.
   De voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 4°, is niet vereist voor de toegang tot het selectieambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 72, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-06-17/29, art. 47, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.9.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.10.[1 Om benoemd te worden in het selectieambt van werkmeester in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, moeten de personeelsleden :
   1. de dag vóór hun aanstelling, in de hoedanigheid van werkmeester, het wervingsambt hebben uitgeoefend van leraar technische vakken, leraar beroepspraktijk of begeleider van een centrum voor alternerend onderwijs en vorming;
   2. houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in bijlage I van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs ;
   3. houder zijn van een pedagogisch bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs. ]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 73, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.11.[1 Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van werkplaatsleider in het onderwijs van de Franse Gemeenschap moeten de personeelsleden :
   1. de dag vóór hun aanstelling, in de hoedanigheid van werkplaatsleider, het wervingsambt hebben uitgeoefend van leraar technische vakken of leraar beroepspraktijk, van werkmeester of begeleider in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming ;
   2. houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in bijlage II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van directeurs en directrices in het onderwijs ;
   3. houder zijn van een pedagogisch bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 74, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.12.[1 Om benoemd te worden in het selectieambt van adjunct-directeur of adjunct-directeur in het lager secundair onderwijs in het onderwijs van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van minstens het hoger niveau van de eerste graad en van een pedagogisch bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs]1
  [2 In afwijking van het vorige lid kunnen de personeelsleden die niet in het bezit zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, die vóór 1 september 2019 hebben deelgenomen aan een van de opleidingen voor de functie van adjunct-directeur, bedoeld in artikel 19bis en die na deze deelname in het bezit zijn van ten minste één slaagattest, benoemd zullen worden in de functie van adjunct-directeur indien zij voldoen aan de andere voorwaarden van artikel 8 en indien zij vóór 1 september 2019 een functie bekleedden van het opvoedend hulppersoneel.]2
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 75, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2024-05-16/79, art. 95, 026; Inwerkingtreding : 02-08-2024>

Art. 12bis.[1 Om benoemd te worden in het selectieambt van coördinator van een centrum voor alternerend onderwijs en vorming moeten de personeelsleden :
   1. de dag vóór hun aanstelling, in de hoedanigheid van coördinator van een centrum voor alternerend onderwijs en vorming een ambt hebben uitgeoefend dat tot de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel behoort ;
   2. houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in bijlage I van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en directrices in het onderwijs ;
   3. houder zijn van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau ;
   4. houder zijn van een pedagogisch bestanddeel van een bekwaamheidsbewijs zoals bepaald in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 76, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 12ter. [1 § 1 Om aangesteld te worden in het selectieambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën van de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden:
   1° benoemd zijn in het ambt van leraar technische vakken (TV) of beroepspraktijk (BP) zoals bepaald in artikel 6 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs of in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde vrije of officiële onderwijs;
   2° Houder zijn van een vereist of voldoend bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van een ambt bedoeld in 1°.
   In het kader van de toepassing van huidig artikel, laat de regering de kandidatuur van personeelsleden die de voorwaarden uit het eerste lid en artikel 8 vervullen, concurreren met die van kandidaten die één van de volgende voorwaarden vervullen:
   Houder zijn van de academische graad van bachelor bedoeld in artikel 69, § 1, of artikel 70, § 1 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies met drie jaar nuttige beroepservaring, van een getuigschrift van het secundair algemeen, technisch of beroepsonderwijs (CESS) met 6 jaar nuttige beroepservaring of van een getuigschrift van het beroepsonderwijs met 9 jaar nuttige beroepservaring. De nuttige ervaring moet verworven zijn in het activiteitendomein van het centrum voor gevorderde technologieën waarin de betrekking moet worden toegekend en moet aangerekend worden volgens de procedure voorzien in artikelen 23 en 24 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.
   § 2. Het hoofd van de onderwijsinrichting waartoe het centrum voor gevorderde technologieën behoort, stelt de regering in kennis van de vacature voor deze betrekking zodra hij er zelf van op de hoogte is. Het functieprofiel voor de aanwerving van een coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën bestaat uit twee delen: een algemeen profiel bepaald door de Regering en een specifiek profiel dat binnen de twee weken na de kennisgeving van de vacature door het begeleidingscomité van het centrum voor gevorderde technologieën wordt voorgesteld. Na goedkeuring van het specifieke profiel, publiceert de Regering een oproep tot kandidatuurstelling voor die betrekking binnen de twee maanden na de kennisgeving van de vacature. Als die termijn vervalt tijdens een schoolvakantieperiode, wordt hij verlengd tot het einde van de eerste week na die vakantieperiode.
   § 3. In elk centrum voor gevorderde technologieën wordt een aanwervingscommissie opgericht waarvan de samenstelling door de regering wordt bepaald. Ze wordt voorgezeten door een ambtenaar-generaal.
   De voorzitter en zijn vervanger worden door de Regering aangesteld.
   Hij zit de vergaderingen van alle aanwervingscommissies van de betrokken Centra voor gevorderde technologieën toebehorend aan onderwijsinrichtingen georganiseerd door de Franse Gemeenschap voor.
   De kandidaturen voor een ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën worden onderzocht door de aanwervingscommissie van het betrokken centrum voor gevorderde technologieën.
   Die commissie kan geldig beraadslagen zodra minstens twee derden van haar leden aanwezig zijn.
   Ze brengt zowel een met redenen omkleed verslag als haar advies uit aan de regering.
   Bij gelijke vaardigheden, wordt de voorkeur gegeven aan het vast benoemde personeelslid zoals bepaald in § 1, eerste lid, van huidig artikel.
   De Regering stelt de coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën aan in tijdelijk verband.
   § 4. De Regering benoemt de coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën in vast verband in de vacante betrekking die hij uitoefent als hij de volgende voorwaarden vervult:
   1° beschikken over 600 dagen dienstanciënniteit in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, gespreid over minstens drie schooljaren, waarvan 300 gespreid over minstens twee schooljaren in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën;
   2° De betrekking uitoefenen als hoofdambt;
   3° Gedurende de laatste twee schooljaren voor dit ambt geen voorwerp hebben uitgemaakt van een ongunstig verslag voor een selectieambt opgesteld volgens het door de Regering bepaalde model, zoals bedoeld in artikel 75ter van het koninklijk besluit van 22 maart 1969.
   Dit verslag wordt voorgelegd aan het personeelslid, dat beschikt over tien dagen om schriftelijk beroep aan te tekenen bij het inrichtingshoofd.
   Het inrichtingshoofd betekent zijn beslissing aan het betrokken personeelslid binnen de vijftien dagen na ontvangst van het beroep. Het personeelslid viseert de beslissing en heeft het recht om binnen de twintig dagen na de ontvangst van deze kennisgeving langs hiërarchische weg beroep aan te tekenen bij de Raad van Beroep.
   Die maakt zijn advies over aan de Minister binnen een maximale termijn van drie maanden na de ontvangstdatum.
   De Minister neemt zijn beslissing en kent de beoordeling toe binnen een termijn van één maand na de ontvangst van het advies. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-07-11/22, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 12quater.[1 Om benoemd te worden in het bevorderingsambt van bestuurder in het onderwijs van de Franse Gemeenschap moeten de personeelsleden houder zijn van één bekwaamheidsbewijs van minstens het [2 bachelorsniveau]2 [3 en, ofwel een pedagogisch getuigschrift bestaande uit een bekwaamheidsbewijs zoals gedefinieerd in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, ofwel een academische graad van bachelor in het gespecialiseerd onderwijs in psycho-educatieve begeleiding]3.]1
  [3 In afwijking van het vorige lid, kunnen de personeelsleden die hebben deelgenomen aan een van de opleidingssessies voor de functie van bestuurder waarvan sprake in artikel 19, vóór 1 september 2019, en houders van ten minste één getuigschrift van voltooiing van een van de sessies ook worden benoemd tot bestuurder, zelfs als ze geen pedagogisch getuigschrift hebben bestaande uit een bekwaamheidsbewijs zoals gedefinieerd in artikel 17 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 77, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 32, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
  (3)<DFG 2021-07-19/12, art. 73, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 12quinquies. [1 Om benoemd te worden in het selectieambt van directiesecretaris in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap moeten de personeelsleden ofwel het ambt van opvoeder, opvoeder in een internaat, opvoeder-secretaris de dag vóór hun aanstelling in de hoedanigheid van directiesecretaris hebben uitgeoefend ofwel houder zijn van een van de bekwaamheidsbewijzen opgenomen in bijlage van dit decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 78, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art.12sexies.[1 § 1. Om te worden aangesteld in het selectieambt van territoriale poolcoördinator in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, moeten de personeelsleden:
   1° vast benoemd zijn of een ambt van aanwerving, selectie of bevordering uitoefenen in de categorie van het leidinggevend en onderwijzend personeel, paramedisch personeel, sociaal personeel, psychologisch personeel en hulpopvoedingspersoneel in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, op het niveau van het basis- of secundair, gewoon of gespecialiseerd, onderwijs;
   2° in het bezit zijn van ten minste een bachelorsdiploma;
   3° voldoen aan de criteria van het ambtsprofiel bedoeld in § 2;
   4° drie jaar anciënniteit in het gespecialiseerd onderwijs hebben;
   5° houder zijn van het getuigschrift bedoeld in artikel 21quater of zich ertoe verbinden een opleiding te volgen om dat getuigschrift te behalen binnen een termijn van twee jaar na hun indiensttreding.
   Indien er geen kandidaat is die voldoet aan de voorwaarde bedoeld in lid 1, kunnen personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld in een ambt bedoeld in paragraaf 1, 1°, of die zijn aangesteld als lid van het technisch personeel van de Psycho-Medisch-Sociale Centra en/of die niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in 4°, eveneens worden aangesteld in het ambt van territoriale poolcoördinator.
   § 2. De directeur van de hoofdschool stelt de inrichtende macht in kennis van de vacature van de betrekking van poolcoördinator.
   Het ambtsprofiel voor de aanwerving van een poolcoördinator bestaat uit twee delen:
   - een generiek profiel op voorstel van de permanente commissie als bedoeld in artikel 22;
   - een specifiek profiel dat door de aanwervingscommissie wordt voorgesteld binnen vier weken na de bekendmaking van de vacature.
   Het specifieke ambtsprofiel bevat ook de belangrijkste criteria voor de selectie van kandidaten en het gewicht dat aan elk criterium wordt toegekend. Het kan aanvullende aanwijzingsvereisten bevatten, die ofwel verplicht zijn, ofwel een pluspunt voor de te vervullen betrekking.
   Na goedkeuring van het profiel maakt de inrichtende macht binnen twee maanden nadat zij in kennis is gesteld van de vacature, een oproep tot het indienen van kandidaten voor het ambt bekend. Valt deze termijn in een schoolvakantieperiode, dan wordt hij verlengd tot het einde van de eerste week na die vakantieperiode.
   § 3. Voor elk te vervullen ambt stelt de inrichtende macht een aanwervingscommissie op, waarvan ze de samenstelling en de werkwijze bepaalt. Sollicitaties naar het ambt van territoriale poolcoördinator worden door de bevoegde aanwervingscommissie onderzocht. Zij legt een met redenen omkleed verslag en haar advies voor aan de inrichtende macht. De inrichtende macht wijst de coördinator aan als tijdelijk lid.
   § 4. Zodra de poolcoördinator zijn ambt bekleedt, wordt hij door de directeur van de hoofdschool belast met een opdrachtblad dat vooraf door de inrichtende macht van de hoofdschool is goedgekeurd. In dat blad worden de opdracht van de poolcoördinator en de aan hem toegewezen prioriteiten gespecificeerd in overeenstemming met de behoeften van de samenwerkende scholen in de pool.
   Het opdrachtenblad heeft een looptijd van zes jaar. De inhoud van het opdrachtenblad kan vóór het verstrijken ervan door de directeur worden gewijzigd in het licht van de ontwikkeling van de behoeften en de werking van de pool, dan wel in onderlinge overeenstemming tussen de poolcoördinator en de directeur. Het gewijzigde opdrachtenblad wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de inrichtende macht.
   § 5. De poolcoördinator wordt ten minste tweemaal beoordeeld voordat hij in vast verband wordt benoemd. De eerste evaluatie vindt plaats tussen de 9e effectieve maand en het einde van de 12e effectieve maand van het eerste jaar van de aanstelling van de poolcoördinator. Met de tweede evaluatie wordt begonnen tussen de 9e effectieve maand en het einde van de 12e effectieve maand van het tweede jaar. Valt deze periode in een schoolvakantieperiode, dan wordt zij verschoven naar de eerste dag na deze vakantieperiode.
   De evaluatie wordt gebaseerd op het opdrachtenblad en op de succesvolle afronding van de opleiding die leidt tot het in artikel 21quater bedoelde brevet, indien de poolcoördinator vóór zijn benoeming niet in het bezit was van een dergelijk attest. Er wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de poolcoördinator moet opereren en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld. Het model-evaluatieverslag en de procedures daarvoor worden door de regering vastgesteld op voorstel van de permanente commissie, bedoeld in artikel 22.
   De melding aan het eind van de evaluatie kan "gunstig", "met voorbehoud" of "ongunstig" zijn.
   Het met redenen omklede evaluatieverslag van de directeur van de zetelinstelling waar de territoriale pool is gevestigd, waarin een van de in lid 3 bedoelde meldingen wordt voorgesteld, wordt voorgelegd aan de poolcoördinator, die over tien dagen beschikt om een klacht in te dienen bij de inrichtende macht. Binnen vijftien dagen na ontvangst van het beroep stelt de inrichtende macht de poolcoördinator in kennis van haar beslissing. In het geval van een "ongunstige" beslissing beschikt de poolcoördinator over een termijn van 20 dagen om bij de bevoegde raad van beroep tegen zijn evaluatie beroep in te stellen.
   De raad van beroep heeft 45 dagen om advies uit te brengen over de melding die aan de poolcoördinator moet worden toegekend.
   De inrichtende macht kent binnen een maand na ontvangst van het advies van de raad van beroep het eindcijfer toe aan de poolcoördinator. Indien ze geen beslissing neemt binnen de voorgeschreven termijn, wordt het besluit geacht in overeenstemming te zijn met het advies.
   Indien zij niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen in gang worden gezet, worden de evaluaties van de poolcoördinator geacht "gunstig" te zijn.
   § 6. Indien de eerste en laatste evaluatie volgens de procedure van paragraaf 5 "met voorbehoud" is, kan de tweede evaluatie alleen "gunstig" of "ongunstig" zijn.
   Indien de tweede en laatste evaluatie "met voorbehoud" is, wordt de tijdelijke aanwijzing van ambtswege met zes maanden verlengd. De poolcoördinator wordt een derde keer beoordeeld. De derde evaluatie wordt aangevat zes maanden nadat de tweede evaluatie definitief is toegekend en de melding wordt binnen de maand na deze periode toegekend. Ze kan alleen "gunstig" of "ongunstig" zijn.
   Indien de eerste, tweede of, in voorkomend geval, derde evaluatie die uiteindelijk wordt toegekend "ongunstig" is, wordt de aanstelling van de poolcoördinator van ambtswege beëindigd.
   § 7. De inrichtende macht benoemt de poolcoördinator in vast verband in het vacante ambt dat hij bekleedt na afloop van een periode van twee jaar, die overeenkomstig paragraaf 6 met zes maanden kan worden verlengd, nadat zijn tweede of, in voorkomend geval, derde evaluatie is voltooid, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet:
   1° houder zijn van het in artikel 21quater bedoelde brevet;
   2° geen "ongunstig" evaluatieverslag hebben;
   3° van onbesproken gedrag zijn.
   Voor de berekening van de duur van twee jaar, eventueel verlengd met zes maanden, worden alleen de na de aanwijzing werkelijk gepresteerde diensten in aanmerking genomen, met inbegrip van de jaarlijkse vakanties, de verloven bedoeld in de artikelen 5, 5bis [2 , 6]2 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974, alsmede de verloven voor adoptie en officieuze voogdij en het moederschapsverlof bedoeld in respectievelijk hoofdstuk IIbis en hoofdstuk XIII van hetzelfde koninklijk besluit van 15 januari 1974.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 48, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 45, 025; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art.13.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.14.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.15.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.16.In de inrichtingen van de Franse Gemeenschap die kwalificatie-onderwijs organiseren in een enkele sector, worden de ambten van werkmeester enkel toegekend aan de rechthebbenden die het overeenstemmende wervingsambt van leraar technische vakken of van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk in deze sector hebben uitgeoefend.
  In de inrichtingen van de Franse Gemeenschap die kwalificatie-onderwijs organiseren in verschillende sectoren, worden de ambten van werkmeester enkel toegekend aan de rechthebbenden die het overeenstemmende wervingsambt van leraar technische vakken of van leraar beroepspraktijk of van leraar technische vakken en beroepspraktijk in een van deze sectoren hebben uitgeoefend, rekening houdend met de relatieve belangrijkheid van deze sectoren in de inrichting.
  In afwijking van de leden 1 en 2, worden de reaffectatie en de terugroeping in dienstactiviteit toegepast, ongeacht de sector.
  De [1 inrichtende macht]1 kan afwijken van de leden 1 en 2 in geval van tekort aan kandidaten die voldoen aan de door deze bepalingen gestelde voorwaarden.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 79, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.17. De berekening van de dienstanciënniteit bedoeld in dit hoofdstuk alsook in de artikelen 27 en 28 wordt verricht volgens de volgende regels :
  1° de werkelijke diensten geleverd als tijdelijke en prioritaire tijdelijke, in een ambt met volledige dagtaak, tellen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de periode van doorlopende activiteit, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook het winter- en krokusverlof, indien deze in die periode begrepen zijn; dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd;
  2° de werkelijke diensten geleverd in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, in een ambt met volledige dagtaak, worden in kalendermaanden gerekend en de diensten die zich niet over de hele maand strekken worden weggelaten;
  3° de in aanmerking komende diensten gepresteerd tijdens de maand waarin het personeelslid voor de eerste maal is aangesteld in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, worden geacht als tijdelijke gepresteerd te zijn;
  4° de werkelijke diensten geleverd in een ambt met onvolledige dagtaak die ten minste de helft van het aantal uren bedraagt vereist voor het ambt met volledige dagtaak worden op dezelfde wijze in rekening genomen als de diensten geleverd in een ambt met volledige dagtaak;
  5° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige dagtaak, dat de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige dagtaak niet bereikt, wordt gehalveerd;
  6° dertig dagen vormen een maand;
  7° de duur van de diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige dagtaak die tegelijkertijd werden uitgeoefend, mag nooit de duur van de diensten overschrijden die werden geleverd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend tijdens diezelfde periode;
  8° de duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid heeft verworven, mag voor een kalenderjaar nooit de twaalf maanden overschrijden.
  De berekening van de ambtsanciënniteit bedoeld in dit hoofdstuk alsook in de artikelen 25, 27, 28 en 46 wordt verricht volgens de volgende regels :
  1° de werkelijke diensten geleverd als tijdelijke in een ambt met volledige dagtaak, tellen voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de gepresteerde diensten, met inbegrip, indien zij in de periode van doorlopende activiteit vervat zijn, van het ontspanningsverlof alsook het winter- en krokusverlof, waarbij dit aantal dagen met 1,2 wordt vermenigvuldigd;
  2° de werkelijke diensten geleverd in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, in een ambt met volledige dagtaak, worden in kalendermaanden gerekend, en de diensten die zich niet over de hele maand strekken, worden weggelaten. De in aanmerking komende diensten gepresteerd tijdens de maand waarin het personeelslid voor de eerste maal is aangesteld in een andere hoedanigheid dan tijdelijke, worden geacht als tijdelijke gepresteerd te zijn;
  3° de werkelijke diensten geleverd in een ambt met onvolledige dagtaak tellen voor een anciënniteit die gelijk is aan hun relatieve duur. De relatieve duur van de diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige dagtaak is gelijk aan het aantal dagen waarmee dezelfde diensten geleverd in een ambt met volledige dagtaak overeenstemmen, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller de waarde van de prestaties is, uitgedrukt in wekelijkse uren per jaar, en waarvan de noemer het minimum aantal prestatie-uren is, dat vastgesteld werd opdat het ambt waarvan sprake met een volledige dagtaak zou overeenstemmen;
  4° dertig dagen vormen een maand;
  5° de duur van de diensten tijdelijk geleverd bij de uitoefening van een hoger ambt telt voor een gelijkwaardige anciënniteit in de berekening van de anciënniteit van het ambt waarin het personeelslid werd benoemd of aangesteld tot aan de statutaire oplossing;
  6° de duur van de diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige dagtaak die tegelijkertijd werden uitgeoefend, mag nooit de duur van de diensten overschrijden die werden geleverd in een ambt met volledige dagtaak uitgeoefend tijdens diezelfde periode;
  7° de duur van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid telt, mag voor een kalenderjaar nooit de twaalf maanden overschrijden.

HOOFDSTUK IIIbis.   
Art. 17bis.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 80,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 17ter.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 80,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 17quater.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 80,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 17quinquies.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 80,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 17sexies.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 80,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 17septies.[3 Ancien art. 17septies.]3 [1 Voor de berekening van de dienstanciënniteit bedoeld [2 in artikel 8, § 1, 2°,]2 komen de werkelijke diensten geleverd als hoofdambt in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap vanaf 1 september 1998 in aanmerking en worden berekend volgens de volgende regels :
   1° de werkelijke diensten geleverd in een ambt tellen voor een anciënniteit gelijk aan 300 dagen indien de diensten geleverd per schooljaar ten minste 50 % van het aantal lestijden per jaar vertegenwoordigen dat nodig is om een opdracht in dit ambt te vormen;
   2° de werkelijke diensten geleverd in een ambt tellen voor een anciënniteit gelijk aan 150 dagen per schooljaar indien de diensten geleverd per schooljaar ten minste 50 % van het aantal lestijden per jaar vertegenwoordigen dat nodig is om een volledige opdracht in dit ambt te vormen;
   3° de duur van de diensten geleverd in twee of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die simultaan werden uitgeoefend, mag niet de duur van de diensten overschrijden die geleverd werden in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
   4° dertig dagen vormen één maand;
   5° de duur van de diensten die in aanmerking komen en die het personeelslid telt, mag niet twaalf maanden per kalenderjaar overschrijden.
   De werkelijke diensten die het personeelslid geleverd heeft als hoofdambt in het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap vóór 1 september 1998 komen ook in aanmerking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-02-09/19, art. 41, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<DFG 2019-03-14/20, art. 81, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DFG 2019-03-14/20, art. 82, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 17octies.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 80,2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

HOOFDSTUK IV. - De brevetten en de procedures die toegang verlenen tot sommige bevorderingsambten en selectieambten.
Art.18.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Afdeling I. [1 - De brevetten die toegang geven tot sommige bevorderings- en selectieambten]1   ----------   (1)
Art.19. De brevetten (...), [1 ...]1, (van coördinator in een centrum voor alternerend onderwijs en vorming) (...), [1 ...]1, (...) van bestuurder, (...), worden uitgereikt na drie vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef. <DFG 2001-07-19/56, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1999> <DFG 2002-03-27/39, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-06-2002> <DFG 2007-02-02/52, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> <DFG 2007-03-08/46, art. 202, 4°, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschappen bij de kandidaat te ontwikkelen :
  1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord durven voeren, beslissingneming, animatie van de participatieraad, het beheersen van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken om het personeel te evalueren, leiding en motivatie van de groepen, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners (oudersvereniging, dienst voor hulpverlening aan de jeugd, academies, verenigingen enz);
  2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren.
  De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten pedagogische bekwaamheden te ontwikkelen en beoogt onder meer de algemene doelstellingen inzake onderwijs, hun aanwending, de basisvaardigheden, de eindvaardigheden, de vormingsprofielen, de transversale vaardigheden, de gedifferencieerde pedagogie, de vormingsevaluatie en de evaluatie bekrachtigd met een getuigschrift alsook de huidige strekkingen van de pedagogie, het (gespecialiseerd) onderwijs en het onderwijs met beperkt leerplan, de positieve discriminatie, de voorkoming van het geweld, de problematiek van de meerderjarige leerlingen, de evaluatie van een pedagogische sequens en de efficiëntie van de personeelsleden. <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  De derde sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering moeiteloos te beheersen evenals de ontwikkeling van de capaciteiten inzake administratief beheer.
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/92, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2009>

Art. 19bis.[1 [2 Het brevet van adjunct-directeur wordt uitgereikt]2 na twee vormingssessies, die elk afgesloten worden met een afzonderlijke proef.
   De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschappen bij de kandidaat te ontwikkelen :
   1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord durven voeren, beslissingneming, animatie van de participatieraad, het beheersen van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken om het personeel te evalueren, leiding en motivatie van groepen, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners (oudersvereniging, dienst voor hulpverlening aan de jeugd, academies, verenigingen enz.);
   2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren.
   De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering moeiteloos te beheersen alsook de ontwikkeling van de capaciteiten inzake administratief beheer.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-04-30/92, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2009>
  (2)<DFG 2019-03-14/20, art. 84, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 19ter.[1 [2 In het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd door de Franse Gemeenschap wordt het brevet van adjunct-directeur uitgereikt na twee vormingssessies; elke sessie wordt bekrachtigd met een afzonderlijke proef.]2
   De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschappen bij de kandidaat te ontwikkelen :
   1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord durven voeren, besluitvorming, animatie van de overleg- en participatieraden, het beheersen van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken om het personeel te evalueren, leiding en motivatie van groepen, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners;
   2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren.
   De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering te beheersen evenals de ontwikkeling van de capaciteiten inzake administratief beheer en pedagogisch beheer van een inrichting die verbonden zijn aan de algemene doelstellingen van het onderwijs voor sociale promotie, de uitvoering van pedagogische dossiers, de vormings- en kwalificatieprofielen, de plaats van het onderwijs voor sociale promotie in de regio's en in het landschap van het hoger onderwijs en de overeenkomsten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-02-09/19, art. 43, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<DFG 2019-03-14/20, art. 85, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.20.De brevetten van werkmeester en van werkplaatsleider worden uitgereikt na drie vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
  De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschappen bij de kandidaat te ontwikkelen :
  1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder het human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord voeren, beslissingneming, animatie van de participatieraad, leiding en motivatie van de groepen, beheersen van conflicten, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners (oudersvereniging, dienst voor hulpverlening aan de jeugd, academies, verenigingen enz.);
  2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren;
  De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten pedagogische bekwaamheden te ontwikkelen en beoogt onder meer de algemene doelstellingen inzake onderwijs, hun aanwending, de vormingsprofielen, de transversale vaardigheden, de gedifferencieerde pedagogie, de vormingsevaluatie en de evaluatie bekrachtigd met een getuigschrift alsook het beheer van de arbeid in een atelier, de alternerende vorming, de stages in de ondernemingen, het buitengewoon onderwijs en het onderwijs met beperkt leerplan, de positieve discriminatie, de voorkoming van het geweld en de problematiek van de meerderjarige leerlingen.
  [1 De tweede sessie bestaat uit een gemeenschappelijk deel van dertig uren voor beide ambten en uit een specifiek deel van vijftien uren voor het ambt van werkplaatsleider.]1
  De derde sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering die verband houden met de uitoefening van hun ambt moeiteloos te beheersen.
  ----------
  (1)<DFG 2013-02-28/15, art. 73, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 20bis. [1 Het brevet van werkmeester in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap wordt uitgereikt na twee vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
   De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschapen bij de kandidaat te ontwikkelen :
   1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord durven voeren, besluitvorming, animatie van de overleg- en participatieraden, het beheersen van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken om het personeel te evalueren, leiding en motivatie van groepen, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners;
   2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren.
   De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten pedagogische bekwaamheden en bekwaamheden inzake opvoedingsactie te ontwikkelen bij de opdrachthouders technische vakken en vakken beroepspraktijk en heeft onder meer betrekking op de algemene doelstellingen inzake onderwijs voor sociale promotie, de uitvoering van pedagogische dossiers, de vormings- en kwalificatieprofielen, de plaats van het onderwijs voor sociale promotie in de regio's en in het landschap van het hoger onderwijs, de overeenkomsten, het beheer van de werkplaats met inachtneming van de wets-, decreet of verordeningsbepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-02-09/19, art. 44, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art.21. [1 het brevet]1 van directiesecretaris [1 wordt uitgereikt]1 op het einde van twee vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
  De eerste vormingssessie heeft als doel bij de kandidaten relationele bekwaamheden te ontwikkelen.
  De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid te ontwikkelen de materies inzake wetgeving en reglementering moeiteloos te beheersen, hun capaciteiten inzake administratief beheer uit te breiden, hulpmiddelen inzake informatica die voor de uitoefening van hun ambt gebruikt worden te beheersen.
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/92, art. 15, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2009>

Art. 21bis.[1 § 1. In afwijking van artikel 21, worden de personeelsleden die op 1 september 2012 een betrekking van directiesecretaris tijdelijk bekleden, worden op 1 januari 2013 in die betrekking in vast verband benoemd en voor die inrichting aangewezen, voor zover zij, op de datum van de benoeming, voldoen aan de volgende voorwaarden :
   1° van onberispelijk gedrag zijn;
   2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
   4° in vast verband houder zijn van één van de wervingsambten in verband met het ambt van directiesecretaris en houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor dat wervingsambt;
   5° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling naleven;
   6° een dienstanciënniteit van 6 jaar tellen.
   Die anciënniteit wordt berekend [2 overeenkomstig artikel 17]2 ;
   7° geen van de volgende tuchtstraffen ondergaan : schorsing bij tuchtmaatregel of op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel, ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting in een ambt van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel;
   8° een ambtsanciënniteit van 2 jaar tellen, berekend overeenkomstig de artikelen 84 en 85 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969;
   9° een betrekking bekleden die op 1 september 2012 vacant was.
   § 2. De personeelsleden die op 1 september 2012 een betrekking van opvoeder-huismeester of opvoeder belast met de comptabiliteit tijdelijk bekleden, worden op 1 januari 2013 in vast verband benoemd en voor die inrichting aangewezen, voor zover zij op de datum van de benoeming, voldoen aan de volgende bepalingen :
   1° van onberispelijk gedrag zijn;
   2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
   4° in vast verband houder zijn van één van de wervingsambten in verband met het ambt van huismeester-opvoeder of van opvoeder belast met de comptabiliteit en houder zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor dat wervingsambt;
   5° de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling naleven;
   6° een dienstanciënniteit van 6 jaar tellen.
   Die anciënniteit wordt berekend [2 overeenkomstig artikel 17]2 ;
   7° geen van de volgende tuchtstraffen ondergaan : schorsing bij tuchtmaatregel of op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel, ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting in een ambt van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel of van het administratief personeel;
   8° een ambtsanciënniteit van 2 jaar tellen, berekend overeenkomstig de artikelen 84 en 85 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969;
   9° een betrekking bekleden die op 1 september 2012 vacant was.
   10° een door de [3 inrichtende macht]3 georganiseerde specifieke vorming hebben gevolgd of verstrekt.]1
  [2 § 3. In afwijking van artikel 19bis, worden de personeelsleden die op 1 september 2012 een betrekking van onderdirecteur of provisor bekleden, op 1 januari 2013 in die betrekking in vast verband benoemd, voor zover ze op de datum van de benoeming aan de volgende voorwaarden voldoen:
   1° van onberispelijk gedrag zijn;
   2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° aan de dienstplichtwetten voldoen;
   4° in vast verband titularis zijn van één van de wervingsambten in verband met het ambt van onderdirecteur of provisor en houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor dat wervingsambt;
   5° aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen;
   6° een dienstanciënniteit van 6 jaar tellen. Die anciënniteit wordt overeenkomstig artikel 17 berekend;
   7° niet het voorwerp uitmaken van een tuchtschorsing of in non-activiteit gesteld zijn, ontslagen zijn bij tuchtmaatregel of ontzet zijn uit een ambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel of het administratief personeel;
   8° een ambtsanciënniteit van 2 jaar tellen, berekend overeenkomstig de artikelen 84 en 85 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-02-28/15, art. 74, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (2)<DFG 2016-02-04/02, art. 78, 017; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
  (3)<DFG 2019-03-14/20, art. 86, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 21ter. [1 Het brevet van directiesecretaris in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap wordt uitgereikt na twee vormingssessies; elke sessie wordt afgesloten met een afzonderlijke proef.
   De eerste vormingssessie heeft als doel de volgende eigenschapen bij de kandidaat te ontwikkelen :
   1° relationele bekwaamheden, in het bijzonder human-resources-management : interne en externe communicatie, in het openbaar het woord durven voeren, besluitvorming, animatie van de overleg- en participatieorganen, het beheersen van conflicten, onderhandelingstechnieken, technieken om het personeel te evalueren, leiding en motivatie van groepen, integratie van het opvoedend optreden van de buitenschoolse partners;
   2° het aanleren van een methode om zijn eigen optreden te evalueren.
   De tweede sessie heeft als doel bij de kandidaten de bekwaamheid inzake wetgeving en reglementering, hun capaciteiten inzake administratief en informatica-beheer te ontwikkelen voor de uitoefening van hun ambt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-02-09/19, art. 45, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art.21quater. [1 De brevetten van territoriale poolcoördinator worden afgegeven aan het eind van drie opleidingssessies, die elk met een afzonderlijke proef worden bekrachtigd.
   De eerste opleidingssessie is bedoeld om in de kandidaten:
   1° relationele vaardigheden, inzonderheid personeelsbeheer: interne en externe communicatie, spreken in het openbaar, besluitvorming, leiden van overleg- en inspraakorganen, conflicthantering, onderhandelingstechnieken, personeelsevaluatietechnieken, leiden en motiveren van groepen, integreren van de educatieve actie van partners buiten de centra (partner- en samenwerkende scholen, ouders, PMS-centra, SAI, Phare, Aviq, ...);
   2° de verwerving van een methode voor de evaluatie van het eigen optreden en van het optreden van de territoriale pool.
   De tweede sessie is gericht op de ontwikkeling van de pedagogische vaardigheden van de kandidaten en heeft inzonderheid betrekking op de algemene doelstellingen van het onderwijs, de tenuitvoerlegging daarvan, de begrippen "inclusief onderwijs" en "universele pedagogie", gedifferentieerde pedagogie, diagnostische, formatieve en summatieve evaluatie, de referentiesystemen met betrekking tot het onderwijsniveau van de territoriale pool, de opleidingsplannen van de personeelsleden van de territoriale pool voor verplichte of vrijwillige opleiding tijdens de loopbaan.
   De derde sessie is gericht op de ontwikkeling van de vaardigheden van de kandidaten op het gebied van wet- en regelgeving, administratief beheer en IT bij de uitoefening van hun opdrachten.
   De inhoud en de onderwerpen van de opleiding worden aangepast, afhankelijk van het betrokken onderwijsniveau.
   Het personeelslid dat voor de proeven slaagt, bezit het bij het ambt behorende getuigschrift.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 49, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art.22.§ 1. Er wordt een Vaste Bevorderings- en Selectiecommissie opgericht, hierna " de Vaste Commissie " genoemd.
  § 2. De Vaste Commissie brengt op eigen initiatief of op aanvraag van de [3 inrichtende macht]3, adviezen uit over de toepassing van de artikelen 19, [2 19ter]2 20 [2 20bis, [5 21, 21ter en 21quater]5. Zij richt tot de [3 inrichtende macht]3, volgens door deze nader te bepalen regels, de voorstellen die in de artikelen 23, 24 en 27 bepaald zijn.
  § 3. De Vaste Commissie bestaat uit :
  1° drie [3 vertegenwoordigers van de inrichtende macht]3;
  2° [2 vier inrichtingshoofden van [4 het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap]4 waaronder één uit het onderwijs voor sociale promotie;]2
  3° [1 drie personeelsleden vastbenoemd in een bevorderings- of selectieambt ander dan die bedoeld in 2°;]1
  4°[drie leden van het onderwijspersoneel van de Franse Gemeenschap, gekozen op voordracht van de organisaties die de leerkrachten van het net van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigen en aangesloten zijn bij de vakbondsorganisaties die zetelen in de Nationale Arbeidsraad waarin iedere organisatie minstens één lid telt.] <DFG 2001-07-19/56, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 23-08-2001>
  De [3 inrichtende macht]3 van de Gemeenschap stelt de leden van de Vaste Commissie aan voor een termijn van vier jaar; niemand mag daartoe benoemd worden indien hij zich niet in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt.
  Ieder lid van de Vaste Commissie die vóór het verstrijken van zijn mandaat niet meer beantwoordt aan de voorwaarden van de leden 1 en 2 wordt vervangen. De vervanger voleindigt het mandaat van zijn voorganger.
  § 4. De Vaste Commissie brengt haar adviezen uit en doet haar voorstellen bij meerderheid van haar aanwezige leden. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter beslissend.
  De [3 inrichtende macht]3 stelt een secretaris voor de Vaste commissie aan [3 ...]3.
  De [3 inrichtende macht]3 bepaalt de andere werkingsmodaliteiten van de Vaste Commissie alsook haar huishoudelijk reglement. Zij stelt haar voorzitter aan uit de drie ambtenaren-generaal bedoeld bij paragraaf 3.
  [§ 5. De vaste commissie vervult eveneens de functies die haar worden toegewezen overeenkomstig hoofdstuk II van Titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.] <DFG 2007-02-02/52, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  ----------
  (1)<DFG 2011-02-10/07, art. 38, 013; Inwerkingtreding : 07-03-2011>
  (2)<DFG 2017-02-09/19, art. 46, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<DFG 2019-03-14/20, art. 87, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (4)<DFG 2019-03-14/20, art. 99, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (5)<DFG 2021-06-17/29, art. 50, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.23.De [2 inrichtende macht]2 organiseert de vormingssessies bedoeld bij de artikelen 19, [1 19ter]1 20 [1 20bis, [4 21, 21ter en 21quater]4 op de voordracht van de Vaste Commissie. Vormingssessies mogen gemeenschappelijk ingericht worden voor verschillende ambten.
  [3 De in artikel 24 bedoelde opleidingsoperatoren kunnen]3 de kandidaten vrijstellen van sommige vormingen :
  1° indien zij titularis zijn van een ander brevet;
  2° indien zij het bewijs leveren gelijkwaardige vormingen te hebben gevolgd.
  De vorming is kosteloos. Zij wordt prioritair georganiseerd buiten de normale activiteitsperiodes van de schoolinrichtingen. De personeelsleden die een vorming volgen, worden geacht als zijnde in dienstactiviteit.
  [3 Binnen de perken van de beschikbare plaatsen en volgens de volgorde van inschrijving wordt ieder personeelslid toegelaten tot de opleiding waarvoor hij zich wenst in te schrijven, tenzij de betrokkene op de datum van indiening van zijn aanvraag tot deelneming niet of niet meer voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in artikel 8, § 1, 1°.]3
  [1 [3 Onverminderd de bepalingen van lid 4, worden personeelsleden die in toepassing van artikel 35, § 1 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en in toepassing van artikel 28, § 1 van dit decreet worden aangesteld in een bevorderings- of selectieambt, bij voorrang toegelaten tot de opleiding voor het betrokken bevorderings- of selectieambt.]3]1
  Het belang van de dienst mag niet ingeroepen worden tov het personeelslid wiens aanvraag om deelneming aan een vorming niet mag worden afgewezen om een van de bij lid 4 bedoelde redenen.
  ----------
  (1)<DFG 2017-02-09/19, art. 47, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<DFG 2019-03-14/20, art. 88, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DFG 2021-02-04/17, art. 33, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
  (4)<DFG 2021-06-17/29, art. 51, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.24.[1 Op de voordracht van de Vaste Commissie kan de inrichtende macht inzonderheid de volgende vormingsoperatoren erkennen :
   1. de Universiteiten ;
   2. de Hogescholen ;
   3. de inrichtingen voor onderwijs voor sociale promotie.
   De vormingen georganiseerd door de vormingsoperatoren bedoeld in het eerste lid worden met een getuigschrift bekrachtigd door de betrokken vormingsoperatoren.
   De personeelsleden die de slaagattesten behalen betreffende de drie of twee sessieproeven respectievelijk bedoeld in de artikelen 19, 19ter, 20, 20bis, [2 21, 21ter en 21quater]2 zijn titularis van het brevet in verband met het betrokken ambt.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 89, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-06-17/29, art. 52, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.25. (lid 1 geschrapt) <DFG 2007-02-02/52, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (lid 2 geschrapt) <DFG 2007-02-02/52, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (Derde lid geschrapt) <DFG 2007-03-08/46, art. 202, 6°, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art.26.<DFG 2007-02-02/52, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De personeelsleden die voor de [1 ...]1 proeven slagen, zijn houder van het brevet in verband met het ambt.
  ----------
  (1)<DFG 2017-02-09/19, art. 49, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.27. [1 De rechtsmiddelen die gewoonlijk van toepassing zijn op de Universiteiten, Hogescholen en Instellingen voor onderwijs voor sociale promotie, zijn van toepassing wat betreft de beslissingen door die instellingen genomen in het kader van de certificering van de opleidingen die zij geven krachtens dit hoofdstuk. In voorkomend geval worden de toepassingsmodaliteiten van die beroepswijzen door de instellingen aangepast aan de specificiteiten van dit decreet.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-01-23/38, art. 95, 011; Inwerkingtreding : 01-02-2009>

Afdeling II. [1 - De oproep tot kandidaten]1   ----------   (1)
Art. 27bis. [1 Het model van oproepen tot kandidaten bedoeld in artikel 28 wordt door de Regering vastgesteld, op gezamenlijk voorstel van de Vaste Commissie voor de bevordering en selectie van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van de Centrale paritaire commissie van het gesubsidieerd officieel onderwijs, van de Centrale paritaire commissie van het niet-confessioneel vrij onderwijs en van de Centrale paritaire commissie van het confessioneel vrij onderwijs.
   De Regering kan het model op eigen initiatief bepalen in het geval dat de Commissies bedoeld in het vorige lid haar geen gezamenlijk voorstel binnen een termijn van 30 dagen hebben bezorgd na de aanneming van dit decreet. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 91, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art. 27ter. [1 De inrichtende macht die een oproep tot kandidaten lanceert, bepaalt de uitbreiding van de geadresseerden waarop de oproep gericht is ofwel aan de enige personeelsleden die hum ambten binnen de inrichtende macht uitoefenen, ofwel aan elke persoon die aan de voorwaarden voor de toegang tot het ambt beantwoorden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 92, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Afdeling III. [1 - De algemene voorwaarden voor de toegang en de toekenning van de bevorderings- en selectiebetrekkingen]1   ----------   (1)
Art.28.[1 § 1. Wanneer de inrichtende macht tot een aanstelling moet overgaan in een vacante betrekking of in een betrekking die niet vacant is maar waarvan de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is voor een duur langer dan 15 weken:
   1. bepaalt het profiel van het toe te kennen ambt, rekening houdend met de specifieke behoeften verbonden aan zijn opvoedings- en pedagogische project, alsook de kenmerken die eigen zijn aan de school waarin de betrekking toe te kennen is.
   Boven de gedrags- en technische competenties naar keuze van de inrichtende macht, neemt het profiel van het ambt in elk geval de volgende gedragscompetenties op :
   a) de informatie analyseren ;
   b) problemen oplossen ;
   c) in teamverband werken ;
   d) zich aanpassen ;
   e) betrouwbaar zijn ;
   f) luisterbereid zijn en gevoel voor communicatie hebben.
   Het omvat ook de belangrijkst selectiecriteria van de kandidaten en de weging toegekend aan elk onder hen. Het bevat ook de bijkomende voorwaarden voor de aanwerving, die ofwel verplicht zijn of die een troef zijn voor de toe te kennen betrekking ;
   2. doet een oproep tot kandidaten volgens het model bedoeld in artikel 31.
   Alvorens het ambtsprofiel te bepalen :
   a. raadpleegt de inrichtende macht de directeur van de inrichting en het basisoverlegcomité over het profiel van het toe te kennen bevorderings- of selectieambt;
   b. krijgt de inrichtende macht van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten om hem mee te delen.
   De kandidaturen die ingediend worden in het kader van deze paragraaf worden door de Selectiecommissie bedoeld in artikel 28decies van dit decreet onderzocht. Na dit onderzoek bezorgt de Selectiecommissie de inrichtende macht de rangschikking van de kandidaten en deelt de motieven mee waarop deze rangschikking gebaseerd is.
   Na de verzending van de rangschikking opgemaakt met toepassing van het vorige lid stelt de inrichtende macht één van de kandidaten aan die aan de oproep in de betrekking bedoeld in het eerste lid beantwoord heeft.
   § 2. Om aangesteld te worden met toepassing van deze paragraaf moet elke kandidaat aan de oproep tot kandidaten beantwoord hebben, de voorwaarden van de artikelen 8, § 1, 1°, en 8, § 2 vervullen.
  [2 Onverminderd paragraaf 1 moeten personeelsleden, om tijdelijk benoemd te kunnen worden tot adjunct-directeur in het kleuteronderwijs, het lager onderwijs of het basisonderwijs in de Franse Gemeenschap, houder zijn van een bekwaamheidsbewijs op het bachelorsniveau en van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs dat een bevoegdheidsbekwaamheidsbewijs vormt zoals opgesomd in artikel 100 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs in het onderwijs.]2
   In het geval van een oproep tot aanstelling als adjunct-directeur, indien de inrichtende macht bevestigt een oproep tot kandidaten te hebben gelanceerd en geen geldige kandidatuur na deze 1ste oproep te hebben gekregen, kan hij een tweede oproep lanceren waaraan de kandidaten zullen kunnen beantwoorden die geen dienstanciënniteit van 3 jaar tellen binnen het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.
   § 3. Wanneer de inrichtende macht tot een aanstelling in tijdelijk verband in een niet-vacante betrekking moet overgaan voor een duur die gelijk is aan of lager is dan vijftien weken, stelt hij een personeelslid aan die beantwoordt aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 2 zonder de procedure bedoeld in het eerste lid van deze paragraaf toe te passen.
   Deze aanstelling voor een duur van hoogstens 15 weken kan hernieuwd worden voor zover de totale duur van de aanstelling 12 maanden niet overschrijdt.
   Indien de afwezigheid van de titularis van het ambt langer duurt, lanceert de inrichtende macht een oproep tot kandidaten uiterlijk de laatste dag van de periode van aanstelling bedoeld in het vorige lid.
   In afwijking van paragraaf 1 wordt de aanstelling bedoeld in het eerste lid verlengd tijdens de periode tussen de oproep tot kandidaten en de aanwerving van een kandidaat.
   De inrichtende macht stelt een kandidaat aan binnen de drie maanden na de oproep tot kandidaten. Bij gebreke, daarvan na deze drie maanden, wordt de betrekking niet meer gesubsidieerd ".
   § 4. Het personeelslid dat aangesteld wordt in een bevorderingsbetrekking met toepassing van § 1, wordt in deze betrekking [2 ...]2 benoemd indien deze vacant is, onder voorbehoud dat de betrekking beschikbaar is voor een verandering van affectatie in vast verband [2 ...]2 en op voorwaarde dat de kandidaat alle voorwaarden opgenomen in artikel 8 vervult.
   Het personeelslid dat aangesteld wordt in een selectiebetrekking met toepassing van § 1, wordt in deze betrekking [2 ...]2 benoemd indien deze vacant is, onder voorbehoud dat de betrekking beschikbaar is voor een verandering van affectatie in vast verband [2 ...]2 en op voorwaarde dat de kandidaat alle voorwaarden opgenomen in artikel 8 vervult.
   § 5. Overeenkomstig de artikelen 78 en 92 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, kan een einde gesteld worden aan de aanstelling van een personeelslid dat een selectie- of
   § 6. Dit artikel is niet van toepassing op de bevorderingsambten van directeur, geregeld bij het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 94, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 34, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>

Hoofdstuk IVbis. - Opdrachtenblad en evaluatie van sommige bevorderingsambten en selectieambten.
Art. 28bis.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een bevorderingsambt of een selectieambt zoals bedoeld in artikel 4, 3° en [1 in de artikelen 5, § 1, 1° tot 3° en 5° [2 , 5, § 2, 1° en 2° en 5, § 3, 1° en 2°]2]1 van dit decreet alsook in artikel 5, 1° en 2° van dit decreet alsook in artikel 7, c, 12° van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
  § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient onder " directeur " te worden verstaan, het personeelslid dat, in welke hoedanigheid dan ook, titularis is van het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs, of studieprefect, of directeur, zoals opgesomd in de artikelen 3 en 4, 1° en 2° van dit decreet.
  § 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk op de bestuurders, dient onder " commissie " te worden verstaan, de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, met uitzondering van artikel 28ter, waarin er, onder directeur, moet worden verstaan, de [1 inrichtende macht]1 van de Franse Gemeenschap, op voorstel van de evaluatiecommissie
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 95, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 35, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>

Afdeling I. - Opdrachtenblad.
Art. 28ter.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Zodra het personeelslid bedoeld in artikel 28bis van dit decreet in dienst treedt, wijst de directeur hem een opdrachtenblad toe, vooraf goedgekeurd [2 door de inrichtende macht]2.
  De directeur bepaalt er de opdrachten van het personeelslid bedoeld in artikel 28bis en de prioriteiten die hem worden toegewezen, [2 ...]2 volgens de behoeften van de inrichting waarin het aangesteld is en de doelstellingen die vervat zijn in het opdrachtenblad dat het gekregen heeft, overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  [1 Vóór het opstel van het opdrachtenblad raadpleegt de inrichtende macht het plaatselijk orgaan van sociaal overleg.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 96, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>

Art. 28quater. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. Het opdrachtenblad heeft een geldigheidsduur van zes jaar.
  § 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan vóór het einde van zijn geldigheidsduur, ten vroegste na twee jaar, worden gewijzigd door de directeur op grond van de evolutie van de behoeften en van de werking van de inrichting.
  In afwijking van het eerste lid, kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór het einde van zijn geldigheidsduur, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en het personeelslid bedoeld in artikel 28bis, worden gewijzigd.

Art. 28quinquies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 1. In afwijking van artikel 28ter, eerste lid, kan de directeur, in voorkomend geval, een opdrachtenblad toewijzen aan het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 28bis van dit decreet.
  De directeur wijst van ambtswege een opdrachtenblad toe aan het personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 28bis voor een periode die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wiens aanstellingsduur ten minste één jaar heeft bereikt.
  § 2. Het opdrachtenblad bedoeld bij dit artikel kan tot doel hebben het oigen of een nieuw document op te stellen.

Art.28quinquies/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 28quater wijzigt de directeur, na voorafgaande raadpleging van het plaatselijk orgaan voor sociaal overleg, met voorafgaande instemming van de inrichtende macht, ambtshalve de inhoud van het opdrachtenblad van de werkplaatsleider die na het bereiken van de leeftijd van 58 jaar gedeeltelijk verlof om persoonlijke redenen voorafgaand aan het rustpensioen of van gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan geniet.
   In het gewijzigde opdrachtenblad worden de opdrachten vermeld die hij voorheen vervulde en die hij zal delegeren.
   Het bepaalt de organisatie van zijn prestaties en de nadere regels voor het overleg met de deeltijdse werkplaatsleider die hem moet bijstaan.
   § 2 Na voorafgaand overleg met het plaatselijk sociaal overlegorgaan en met voorafgaande instemming van de inrichtende macht, vertrouwt de directeur een opdrachtenblad toe aan de deeltijdse werkplaatsleider bedoeld in het vorige lid.
   § 3 Na voorafgaande raadpleging van het plaatselijk sociaal overlegorgaan, met voorafgaande instemming van de inrichtende macht, vertrouwt de directeur die na de leeftijd van 58 jaar een gedeeltelijk terbeschikkingstelling om persoonlijke redenen krijgt vóór het rustpensioen of een gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan, een opdrachtenblad toe aan de deeltijdse adjunct-directeur die wordt opgeroepen om hem bij te staan.
   § 4 Hij kan tevens, indien nodig, bepaalde wijzigingen aanbrengen in het opdrachtenblad van andere adjunct-directeuren en werkplaatsenleiders, overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-02-04/17, art. 37, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>


Afdeling II. - Opleidingsevaluatie.
Art. 28sexies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Deze afdeling is van toepassing op het in vast verband benoemde personeelslid.
  Ze is eveneens van toepassing op het personeelslid dat in tijdelijk verband wordt aangesteld voor de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 28bis voor een periode die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wiens aanstellingsduur ten minste één jaar heeft bereikt. De benaming " personeelslid " bedoeld in deze afdeling geldt eveneens voor dat personeelslid.

Art. 28septies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Om de vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van zijn benoeming in vast verband of van zijn tijdelijke aanstelling, wordt ieder personeelslid gezamenlijk geëvalueerd door de directeur en de evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  Als deze dit nuttig acht, kan hij het personeelslid vroeger evalueren.
  Onverminderd artikel 28 octies kan het personeelslid echter niet meer dan twee keer per periode van tien jaar worden geëvalueerd.

Art. 28octies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> De evaluatie steunt op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in afdeling I van dit hoofdstuk en, in voorkomend geval, op de praktische toepassing van de bevoegdheden verworven in het kader van de opleidingen bedoeld bij dit decreet.
  Bij die evaluatie wordt rekening gehouden met de globale context waarin het personeelslid moet werken en met de middelen die ter beschikking worden gesteld.

Art. 28novies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 52; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Op grond van die evaluatie, beslist de directeur in onderlinge overeenstemming met het personeelslid over de aan te brengen verbeteringen.

HOOFDSTUK IVter. [1 - De Selectiecommissies]1   ----------   (1)
Art. 28decies.[1 § 1. De inrichtende macht richt één of meer selectiecommissies op. Deze commissies bestaan uit de directeur van de betrokken inrichting en uit de leden of afgevaardigden van de inrichtende macht waaraan deze één of meer leden kan toewijzen die extern zijn aan de inrichtende macht en die over een deskundigheid inzake personeelsbeleid en personeelsselectie beschikken.
   § 2. De selectie van kandidaten baseert zich op het ambtsprofiel ontwikkeld door de inrichtende macht overeenkomstig artikel 28 en gevoegd bij de oproep tot kandidaten en, in het bijzonder, op de evaluatie van de verwachte technische en gedragscompetenties van de kandidaten, samen met de indicatoren van de beheersing, en hun boekhouding met het opvoedings- en pedagogisch project van de inrichtende macht.
   De selectiecommissie kan de kandidaturen op basis van het dossier sorteren en slechts de kandidaten horen die na deze selectie weerhouden worden.
   Na de verhoringen stelt de selectiecommissie een verslag op dat de kandidaten rangschikt en dat alle nuttige informatie geeft om de rangschikking te motiveren.
   Dit verslag wordt aan de inrichtende macht bezorgd die op deze basis de beslissing [2 van de aanstelling]2 neemt.
   Op de aanvraag van elke kandidaat deelt de inrichtende macht hem de informatie mee in verband met de evaluatie van zijn technische en gedragscompetenties en met de boekhouding van deze competenties met de selectiecriteria bepaald en gewogen door het ambtsprofiel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 98, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 38, 022; Inwerkingtreding : 03-02-2021>

HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen.
Art.29. Artikel 19 van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het secundair onderwijs met beperkt leerplan wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 19. De leerlingen ingeschreven in het onderwijs met beperkt leerplan komen in aanmerking voor het ambt van werkmeester of van werkplaatsleider in de inrichting waar zij het grootste gedeelte van hun lesuren beroepspraktijk volgen. Het aantal leerlingen wordt voorzien van de coëfficiënt 0,5.
  Lid één is niet van toepassing op de schoolinrichtingen voor sociale promotie die leergangen beroepspraktijk geven aan leerlingen van het secundair onderwijs met beperkt leerplan. "

Art.30. Aan artikel 21quater, ingevoegd in het decreet van 29 juli 1992 bij het decreet van 2 april 1996 en aangevuld bij het decreet van 24 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in lid 1 worden de woorden " of van provisor of van onderdirecteur die in het bijzonder belast is met de eerste graad " geschrapt;
  2° lid 3 wordt geschrapt;
  3° in lid 4 worden de woorden " of van provisor of onderdirecteur die in het bijzonder belast is met de eerste graad " geschrapt.

Art.31. In het hoofdstuk 2bis van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, wordt een artikel 21 quinquies ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 21quinquies. § 1. Er wordt (worden) een of verschillende betrekkingen van werkmeester alsook een of verschillende betrekkingen van werkplaatsleider opgericht, indien de inrichting een aantal leerlingen telt dat ten minste gelijk is aan de hierna bedoelde minima in het kwalificatie-, beroeps-, technisch of kunstonderwijs, in het technisch overgangsonderwijs van de afdelingen " landbouwkunde ", " nijverheid " en " bouwkunde ", in het overgangsonderwijs voor de kunst en in het tweede jaar van het beroepsonderwijs.
  § 2. Om het aantal betrekkingen van werkmeester of van werkplaatsleider te bepalen, worden bedoelde aantallen leerlingen voorzien van een coëfficiënt.
  Deze coëfficiënt is de eenheid, behoudens :
  1° in het beroepsonderwijs van de afdeling " nijverheid ", waar het op 1,5 staat;
  2° in het beroepsonderwijs van de afdelingen " bouwkunde " en " hotelbedrijf-voeding ", waar het op 1,4 staat;
  3° in het beroepsonderwijs van de afdeling " landbouwkunde ", waar het op 1,3 staat;
  4° in het beroepsonderwijs van de afdeling " kleding " en de groep " schoonheidszorg " in de afdeling " dienstverlening aan personen ", waar het op 1,2 staat;
  5° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdelingen " economie " en " toegepaste wetenschappen ", waar het op 0,2 staat;
  6° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdelingen " dienstverlening aan personen " - behoudens, in het beroepsonderwijs, de groep " schoonheidszorg " -, waar het op 0,5 staat;
  7° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdeling " toegepaste kunsten " - behoudens de groepen " grafische nijverheid ", " drukkerij ", " gravure - juweelkunst ", " gravure- ciseleerkunst " en " juwelenindustrie " -, waar het op 0,2 staat;
  8° in het aanvullend secundair beroepsonderwijs, waar het op 0,5 staat, behoudens de afdeling " kleding ", waar het op 1,2 staat;
  9° in het kunstonderwijs, waar het op 1,5 staat;
  10° in het technisch en beroepsonderwijs van de afdeling " toegepaste kunsten " - groepen " gravure - juweelkunst ", " gravure- ciseleerkunst " en " juwelenindustrie " -, waar het op 0,5 staat.
  De uitslagen worden naar de boveneenheid afgerond.
  De betrekkingen van werkmeester of van werkplaatsleider mogen ofwel opgericht worden, ofwel behouden blijven overeenkomstig onderstaande tabel :


BetrekkingenOprichtingsnormBehoudsnorm
Werkmeester180150
Werkmeester360300
Werkplaatsleider540450
Werkmeester740600
Werkmeester940750
Werkmeester1 140900
Werkmeester1 3401 080
Werkplaatsleider1 5401 260
Werkmeester1 7401 440

  Er wordt een bijkomende betrekking van werkmeester opgericht of behouden respectievelijk per volledige schijf van 200 en 180.
  In elke inrichting mogen er een betrekking van werkmeester alsook een betrekking van werkplaatsleider gedurende twee schooljaren behouden blijven wanneer de norm niet meer wordt bereikt, ongeacht het aantal afwijkingen bekomen bij de inwerkingtreding van het decreet met toepassing van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 4 november 1991 houdende de vereisten voor de oprichting en de instandhouding van de betrekkingen van werkmeester en werkplaatsleider in de inrichting voor secundair onderwijs, zoals gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 oktober 1995.
  § 3. De pas opgerichte betrekkingen worden slechts als vacant beschouwd voor een benoeming in vast verband indien zij beantwoorden aan de oprichtingsnorm en indien deze gedurende de laatste twee schooljaren werd bereikt.
  De eerste betrekking van werkmeester en de eerste betrekking van werkplaatsleider, die op 30 juni 1998 bestonden, zelfs in de vorm van behoud, worden geacht de voorwaarde te vervullen inzake vacante betrekking bepaald in deze paragraaf.
  § 4. De personeelsleden in vast verband benoemd of aangeworven die in dienstactiviteit zijn op de datum van uitwerking van het decreet worden in dienstactiviteit in hun ambt behouden, zonder beperking in de tijd.
  De personeelsleden bedoeld bij lid 1 die in overtal zouden zijn, kunnen uiterlijk 1 september 2000 de bepalingen genieten die van toepassing zijn op de personeelsleden die in disponibiliteit gesteld zijn bij gebrek aan betrekkingen bepaald bij artikel 10 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
  De in lid 1 bedoelde personeelsleden die vanaf de inwerkingtreding van het decreet in overtal zijn geplaatst en die het voordeel van de bepalingen van lid 2 niet hebben gekregen, worden in hun inrichtende macht geaffecteerd in gelijk welke betrekking van hun ambt die vacant of voorlopig vacant wordt.

Art.32. In artikel 14 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan worden de woorden " vooral belast met de eerste graad " geschrapt.

HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen.
Art.33. In artikel 6 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, voor onderwijs voor sociale promotie en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, worden de rubrieken A, b), B, b), Bbis, b), C,b) en c), D, b) en c) geschrapt.

Art.34.De artikelen 79, 82, 83, 84, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 93, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 103, 104, 105, 106, 107, 107bis, 108, 109, 110, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 120, 121 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuursen onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs, voor onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen zijn niet meer van toepassing voor het kleuter-, lager, basis-, secundair, gewoon en (gespecialiseerd) onderwijs, behoudens de bepalingen die eigen zijn aan de ambten van (hoofd van een werkplaats van een technisch en pedagogisch centrum, directeur van een technisch en pedagogisch centrum, (van directeur van een centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming, van directeur van een openlucht- en recreatiecentrum of van een directeur van een technisch tuinbouwcentrum van [1 het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap]1).) <DFG 2001-12-20/64, art. 66, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2002> <DFG 2002-12-19/54, art. 33, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 99, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.35. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de wervingsambten waarvan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen titularis moeten zijn om in een selectieambt te kunnen worden benoemd, worden de rubrieken C en D geschrapt.

Art.36. Het ministerieel besluit van 31 juli 1969 genomen in uitvoering van artikel 93 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, (gespecialiseerd), middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt opgeheven. <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>

Art.37. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel der rijksonderwijsinrichtingen, worden de rubrieken A, Bbis, C en D geschrapt.

Art.38. De artikelen 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een ambt van de inspectiedienst belast met het toezicht op de rijksonderwijsinrichtingen en op de internaten die van deze inrichtingen afhangen, worden opgeheven.

Art.39. De artikelen 1,2°, 2,2°, 3, 4, 5, 6, 7, en 8 van het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische vakken en beroepspraktijk, worden opgeheven.

Art.40.Het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de regels betreffende de samenstelling van de bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet meer van toepassing voor het kleuter-, lager, basis-, secundair, gewoon en (gespecialiseerd) onderwijs (behoudens de ambten van directeur van een technisch en pedagogisch centrum, (van directeur van een centrum voor zelfvorming en voortgezette vorming, van directeur van een openlucht- en recreatiecentrum of van een directeur van een technisch tuinbouwcentrum van [1 het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap]1)). <DFG 2001-12-20/64, art. 67, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2002> <DFG 2002-12-19/54, art. 34, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 99, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.41. Het besluit van de Executieve van 4 november 1991 houdende de vereisten voor de oprichting en de instandhouding van de betrekkingen van werkmeester en werkplaatsleider in de inrichtingen voor secundair onderwijs, wordt opgeheven.

Art.42. Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 17 februari 1993 genomen ter uitvoering van artikel 79 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, (gespecialiseerd), middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt opgeheven. <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>

HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen.
Art.43. De personeelsleden die in het ambt van werkmeester of in het ambt van werkplaatsleider in het secundair onderwijs van de lagere graad of in het secundair onderwijs van de hogere graad in vast verband zijn benoemd krachtens de bepalingen die op hen van toepassing waren vóór de datum van inwerkingtreding van het decreet, worden geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn in het secundair onderwijs, respectievelijk in het ambt van werkmeester of in het ambt van werkplaatsleider.
  Bovendien behouden zij het genot van de weddeschaal verbonden aan hun benoeming of aanwerving, tenzij de toepassing van de bepalingen bepaald bij toepassing van artikel 7 van het decreet, hen meer voordeel bijbrengt.
  (De personeelsleden die in tijdelijk verband aangesteld of aangeworven zijn op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, in het secundair onderwijs van de lagere graad of in het secundair onderwijs van de hogere graad, in het ambt van werkmeester of in het ambt van werkplaatsleider, worden, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, geacht tijdelijk aangesteld of aangeworven te zijn in het ambt van werkmeester of werkplaatsleider.) <DFG 2007-02-02/52, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2007>

Art.44.De personeelsleden die in het ambt van directeur in het lager secundair onderwijs benoemd of aangeworven zijn op de datum van inwerkingtreding van het decreet, die in disponibiliteit zijn gesteld bij gebrek aan betrekkingen en die niet gereaffecteerd of in dienstactiviteit teruggeroepen kunnen worden in hun ambt, worden op eigen verzoek benoemd of in dienst genomen in het ambt van provisor of onderdirecteur wanneer een betrekking vacant blijft na de reaffectatie van de personeelsleden die in disponibiliteit zijn gesteld bij gebrek aan betrekkingen in dit ambt en na de benoeming van de bij artikel 46 bedoelde personeelsleden.
  Wanneer de benoeming of de aanwerving in een andere inrichtende macht gebeurt, is de toestemming van deze macht vereist.
  In [1 het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap]1 wordt de eerste affectatie van de personeelsleden bedoeld bij lid 1 in het ambt van provisor of onderdirecteur uitgevoerd op de voordracht van de Interzonale Aanstellingscommissie, opgericht bij artikel 14ter van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, (gespecialiseerd), middelbaar, technisch en kunstonderwijs en voor onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. <DFG 2004-03-03/36, art. 260, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 99, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.45. § 1. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur, in het bijzonder belast met de 1e graad, worden geacht in vast verband benoemd of aangeworven te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.
  De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet tijdelijk benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur, in het bijzonder belast met de 1e graad, worden geacht tijdelijk benoemd of aangeworven te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.
  § 2. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet in vast verband benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur in het secundair onderwijs van de hogere graad, worden geacht in vast verband benoemd of in dienst genomen te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.
  De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van het decreet tijdelijk benoemd of aangeworven zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur in het secundair onderwijs van de hogere graad, worden geacht tijdelijk benoemd of aangeworven te zijn in het ambt van provisor of van onderdirecteur.

Art. 45bis. [1 De personeelsleden die vast benoemd worden in het onderwijs voor sociale promotie in een ambt van onderdirecteur of in een ambt van werkmeester of in een ambt van directiesecretaris overeenkomstig de bepalingen die op hen werden toegepast voor de inwerkingtreding van het decreet, worden geacht vast benoemd te zijn in het onderwijs voor sociale promotie respectievelijk in het ambt van onderdirecteur of in het ambt van werkmeester of in het ambt van directiesecretaris.
   De personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet in het onderwijs voor sociale promotie, in het ambt van onderdirecteur of in het ambt van werkmeester of in het ambt van directiesecretaris, worden geacht op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit tijdelijk aangesteld te zijn in het ambt van onderdirecteur of werkmeester of in het ambt van directiesecretaris.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-02-09/19, art. 51, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>


Art.46. <DFG 2003-12-17/50, art. 41, 006; Inwerkingtreding : 09-02-2004> In afwijking van artikel 28, § 1, leden 1 en 2, zijn de personeelsleden van de Gemeenschap die tijdelijk aangesteld zijn in een selectie- of promotiebetrekking en er minstens 1 050 anciënniteitsdagen tellen op 1 januari 2004 zijn tijdelijk prioritair om benoemd te worden in de betrekking die ze in vast verband of tijdelijk bekleden, naargelang die betrekking vacant is of niet, zodra ze het brevet ontvangen hebben in verband met het ambt dat ze bekleden.

Art. 46bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-12-17/50, art. 42; Inwerkingtreding : 09-02-2004> In afwijking van de bepalingen van artikel 28, § 2, lid 1, van dit decreet, worden de titularissen van de bevorderingsbrevetten die hun kandidatuur hebben ingediend voor een bevorderingsambt als antwoord op de oproep tot de kandidaturen gedaan tengevolge van het uitreiken van de eerste bevorderingsbrevetten overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, op 1 juli benoemd in het bedoeld ambt, in de met de bedoelde betrekking overeenstemmende ambten, onder voorbehoud dat de betrekkingen van het betrokken promotie-ambt beschikbaar waren voor een aanstellingsverandering in het kader van de procedure die in de vorige maand oktober gestart werd.

Art.47. De geslaagden van bekwaamheidsproeven georganiseerd volgens de voorgaande bepalingen betreffende de toegang tot de bevorderingsambten worden geacht titularis te zijn van het brevet beschreven in het decreet voor het overeenstemmend ambt.
  (De geslaagden van bekwaamheidsproeven voor het ambt van inspecteur algemene vakken (klassieke talen) in de lagere graad van het secundair onderwijs alsmede de geslaagden van bekwaamheidsproeven voor het ambt van inspecteur algemene vakken (latijn-grieks of groep klassieke filologie) in de hogere graad van het secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs worden geacht titularis te zijn van het brevet klassieke talen in het secundair onderwijs en in het hoger niet-universitair onderwijs) <DFG 2001-07-19/56, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 25-02-1999>

Art.48. Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, behoudens de artikelen 29, 31 en 41, die op 30 juni 1999 in werking treden.


BIJLAGE [1 Bijlage bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten]1   ----------   (1)
Art. N.[1 Lijst van de bekwaamheidsbewijzen in het kader van een benoeming in het ambt van directiesecretaris.]1


1) DIPLOMES DE L'ENSEIGNEMENT SUPERIEUR UNIVERSITAIRE
1ER CYCLE 2E CYCLE
- CANDIDAT/BACHELIER EN DROIT - LICENCIE/MASTER EN DROIT
- CANDIDAT/BACHELIER EN SCIENCES POLITIQUES - LICENCIE/MASTER EN SCIENCES POLITIQUES
 - LICENCIE/MASTER EN SCIENCES DU TRAVAIL
- CANDIDAT/BACHELIER EN SCIENCES ECONOMIQUES ET DE GESTION - LICENCIE/MASTER EN SCIENCES ECONOMIQUES ET DE GESTION
- CANDIDAT/BACHELIER INGENIEUR DE GESTION - INGENIEUR DE GESTION
 - MASTER EN GESTION DES RESSOURCES HUMAINES
2) DIPLOMES DE L'ENSEIGNEMENT SUPERIEUR NON UNIVERSITAIRE DE PLEIN EXERCICE DE TYPE COURT
- GRADUE/BACHELIER EN DROIT
- GRADUE/BACHELIER EN SECRETARIAT DE DIRECTION
- GRADUE/BACHELIER EN SECRETARIAT
- GRADUE/BACHELIER EN SECRETARIAT-LANGUES
- GRADUE/BACHELIER EN RELATIONS PUBLIQUES
- GRADUE/BACHELIER EN SCIENCES ADMINISTRATIVES ET GESTION PUBLIQUE
- GRADUE/BACHELIER EN ADMINISTRATION ET GESTION DU PERSONNEL
- GRADUE/BACHELIER EN GESTION DES RESSOURCES HUMAINES
3) DIPLOMES DE L'ENSEIGNEMENT SUPERIEUR NON UNIVERSITAIRE DE PLEIN EXERCICE DE TYPE LONG
1ER CYCLE 2E CYCLE
- CANDIDAT EN SCIENCES ADMINISTRATIVES - LICENCIE EN SCIENCES ADMINISTRATIVES
- BACHELIER EN GESTION PUBLIQUE - MASTER EN GESTION PUBLIQUE
4) DIPLOMES DE L'ENSEIGNEMENT SUPERIEUR DE PROMOTION SOCIALE DE TYPE COURT DE REGIME 1
- GRADUE/BACHELIER EN SECRETARIAT
- GRADUE/BACHELIER EN SECRETARIAT-LANGUES
- GRADUE/BACHELIER EN SECRETARIAT DE DIRECTION
- GRADUE/BACHELIER EN DROIT
- GRADUE/BACHELIER EN RELATIONS PUBLIQUES
- GRADUE/BACHELIER EN SCIENCES COMMERCIALES ET ADMINISTRATIVES
- GRADUE/BACHELIER EN GESTION DES RESSOURCES HUMAINES

  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 100, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2019>