Details





Titel:

6 JUNI 1994. - Decreet tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-06-1995 en tekstbijwerking tot 21-02-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - [1 Plichten]1
Afdeling 1. [1 - Plichten van de inrchtende macht]1
Art. 4bis, 4ter, 4ter/1
Afdeling 2. [1 Plichten van het personeelslid]1
Art. 5-10, 10bis, 11-14
Afdeling 3. [1 - Onverenigbaarheden]1
Art. 15-17
HOOFDSTUK III. - Werving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 18-19
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel.
Art. 20-24, 24bis, 25-27, 27bis
Afdeling 2bis. - Toekenning van de arbeidsplaatsen gesubsidieerd door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. <Ingevoegd bij DFG 2004-05-12/66, art. 52, Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 27ter
Afdeling 3. - Definitieve benoeming en affectatie.
Art. 28-29, 29bis, 29ter, 30, 30bis, 31-35
Afdeling 4. - Overneming van een onderwijsinrichting van een andere inrichtende macht.
Art. 36
Afdeling 5. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Personeelsleden die het slachtoffer van een gewelddaad waren [1 van pesterijen]1.
Onderafdeling 1. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> - Algemene bepalingen.
Art. 36bis
Onderafdeling 2. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> - Recht op een nieuwe aanstelling van niet-prioritaire tijdelijke personeelsleden
Art. 36ter
Onderafdeling 3. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> - Recht op een nieuwe aanstelling van prioritaire tijdelijke personeelsleden
Art. 36quater
Onderafdeling 4. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> - Gelegenheidsaffectatiewijziging, mutatie en aanstelling in een andere inrichtende macht van vastbenoemde personeelsleden
Art. 36quinquies
Onderafdeling 5. [1 - Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand]1
Art. 36sexies, 36septies, 36octies, 36nonies, 36decies, 36undecies, 36duodecies
HOOFDSTUK IV. - Selectieambten.
Afdeling 1. [1 Afdeling I: Algemene bepalingen ]1
Art. 37-39
Afdeling 2. [1 Toegangsvoorwaarden tot selectieambten, met uitzondering van het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën [2 en het ambt van territoriale poolcoördinator]2.]1
Art. 39bis, 40-42, 42bis, 43-44
Afdeling 3. [1 Specifieke bepalingen betreffende het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën. ]1
Art. 44bis, 44ter, 44quater, 44quinquies, 44sexies, 44septies, 44octies, 44novies
Afdeling 4. [1 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het ambt van territoriale poolcoördinator]1
Art. 44decies/1, 44decies/2, 44decies/3, 44decies/4, 44decies/5
HOOFDSTUK V. [1 - De toegang tot het bevorderingsambt van werkplaatsleider]1
Art. 45-48, 48bis, 49-52, 52bis, 52ter, 52quater
Hoofdstuk Vbis. [1 - De oproep tot kandidaten, de selectiecommissie, het opdrachtenblad, de evaluatie en het einde van de uitoefening van sommige bevorderings- en selectieambten]1
Art. 52quinquies
Afdeling I. [1 - De oproep tot kandidaten]1
Art. 52quinquies/1, 52quinquies/2
Afdeling Ibis. [1 De selectiecommissie]1
Art. 52quinquies/3
Afdeling Iter. [1 - Het opdrachtenblad]1
Art. 52sexies, 52septies, 52octies, 52octies/1
Afdeling II. - De opleidingsevaluatie. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art. 52novies, 52decies, 52undecies, 52duodecies
Afdeling 3. - Het einde van de uitoefening van sommige [1 uitgeoefende bevorderingsambten en selectieambten]1. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art. 52terdecies
Afdeling 4. [1 Over de aanstellingsbrief, de evaluatie en het einde van de uitoefening van het ambt van territoriale poolcoördinator dat tijdelijk wordt uitgeoefend]1
Art. 52quaterdecies, 52quinquiesdecies, 52sexiesdecies, 52septiesdecies, 52octiesdecies
HOOFDSTUK VI. - De dienststanden.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 53
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 54-55
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 56
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 57
HOOFDSTUK VII. - Ambtsneerlegging.
Art. 58-59
HOOFDSTUK VIII. - (Preventieve schorsing : administratieve maatregel.) <DFG 1998-04-06/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
Afdeling 1. <Gecreëerd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Algemene bepalingen.
Art. 59bis
Afdeling 2. <Gecreëerd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Preventieve schorsing van vastbenoemde personeelsleden.
Art. 60, 60bis, 61-63
Afdeling 3. <Gecreëerd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Preventieve schorsing van tijdelijk aangesteld personeel.
Art. 63bis, 63ter, 63quater, 63quinquies, 63sexies, 63septies
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Art. 64-74
HOOFDSTUK X. - Raden van beroep.
Art. 75-79, 79bis, 80
HOOFDSTUK XI. - (Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs.) <DFG 2003-07-17/44, art. 6; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
Art. 81-84
HOOFDSTUK XII. - De paritaire commissies.
Afdeling 1. - Algemeenheden.
Art. 85-87
Afdeling 2. - Centrale paritaire commissies.
Art. 88-92
Afdeling 3. - Plaatselijke paritaire commissies.
Art. 93-96
Afdeling 4. - Toezicht over de uitvoering van de bindend verklaarde beslissingen - Strafmaatregelen.
Art. 97
HOOFDSTUK XIII. - Niet-tegenwerpbaarheid van met het statuut strijdige bepalingen.
Art. 98
HOOFDSTUK XIV. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 99-101, 101bis, 101ter, 101quater, 102



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1957082050 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. <DFG 1997-07-24/61, art. 300, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1997> Dit decreet is van toepassing op :
  1° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het sociaal, paramedisch en psychologisch personeel van de officiële gesubsidieerde inrichtingen van het kleuter-, lager-, (gespecialiseerd) secundair, kunstonderwijs en van de tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste woonplaats hebben, die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip van het onderwijs met beperkt uurrooster of van het onderwijs voor sociale promotie, (of van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan), met uitsluiting van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, (behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen (...) 24bis en 30, § 2); <DFG 1999-02-08/37, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <DFG 2003-05-08/49, art. 94, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2002> <DVR 2004-03-03/36, art. 256, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2004> <DFG 2004-05-12/66, art. 49, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  2° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type (en van het lange type) voor sociale promotie, met uitzondering van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, (behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen 24, § 3, lid 1; 24bis en 30, § 2); <DFG 1999-02-08/37, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <DFG 2003-05-08/49, art. 94, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  3° de inrichtende machten van deze onderwijsinrichtingen.
  Op de leermeesters en leraars godsdienst is dit decreet niet van toepassing.
  (Dit decreet in niet van toepassing op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de vrije gesubsidieerde hogere kuntscholen.) <DFG 2001-12-20/92, art. 505, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  (4° aan de niet-statutaire personeelsleden zoals bepaald in artikel 4, 6° voor wat betreft de artikels 20, 24, 27ter en 34.) <DFG 2004-05-12/66, art. 49, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2004>

Art.2.<DFG 1999-02-08/37, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999> Voor de toepassing van dit decreet, zijn de bekwaamheidsbewijzen bepaald ter uitvoering van artikel 12 bis, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de onderwijswetgeving, van artikel 15, 5°, van de wet van 14 mei 1955 op het kunstonderwijs en van artikel 22 bis van de wet van 11 juli 1973 tot wijziging van de voormelde wet van 29 mei 1959, en van de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 17 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, alsook van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, diploma's, getuigschriften, brevetten, attesten, jaren nuttige ervaring of een wetenschappelijke, artistieke of beroepsbekendheid.
  [1 Voor de toepassing van dit decreet, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, worden de bekwaamheidsbewijzen bepaald overeenkomstig hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014.]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/37, art. 107, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art.3.(Behalve voor het bepaalde van [1 artikel 100bis]1, van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap [2 en wat betreft hetgeen bepaald wordt bij hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014]2, omvat de nuttige ervaring) de diensten in het onderwijs of in een andere dienst van de privé- of overheidssector. De uitoefening van een bedrijvigheid als zelfstandige wordt eveneens in aanmerking genomen. <DFG 1999-02-08/37, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  De Regering beslist of de nuttige ervaring heeft bijgedragen tot de vereiste opleiding voor het te begeven ambt.
  De nuttige ervaring wordt bewezen volgens de regels vastgesteld door het ministerieel besluit van 12 april 1969, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 houdende het statuut van de personeelsleden van het rijksonderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 32, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2014-04-11/37, art. 108, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art.4.Voor de toepassing van dit decreet :
  1° verstaat men onder " openstaande betrekking " : de betrekking, opgericht door de inrichtende macht, die niet toegewezen is aan een vastbenoemd personeelslid, zoals bedoeld in dit decreet, dat in aanmerking komt voor de toelagen van de Gemeenschap en voor wie een weddetoelage aangevraagd is;
  2° worden de door de in artikel 1 bedoelde personeelsleden uitgeoefende ambten ingedeeld bij de wervings-, selectie- of bevorderingsambten, bepaald voor dezelfde cateogrieën van het onderwijspersoneels van de Gemeenschap, behalve de selectieambten van de leerkrachten middelbaar en middelbaar technisch normaalonderwijs, die ingedeeld worden bij de wervingsambten.
  [1 In afwijking van het eerste lid, wordt het ambt van opvoeder-huismeester gerangschikt als selectieambt van de categorie van het opvoedend hulppersoneel.]1
  (Nochtans, voor de toepassing van dit decreet, zijn de ambten uitgeoefend in het onderwijs voor sociale promotie verschillend van deze uitgeoefend in het onderwijs met volledig leerplan) <DFG 1998-06-02/55, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 04-08-1998>
  (In verband met het hoger onderwijs van het korte type en voor zover specifieke vereiste bekwaamheidsbewijzen niet nader bepaald werden bij toepassing van de wet d.d. 7 juli 1970 betreffende de structuur van het hoger onderwijs, wordt de houder van een van de door deze wet vereiste bekwaamheidsbewijzen geacht het vereiste bekwaamheidsbewijs te bezitten voor het specifiek vak dat hij ten minste 240 dagen heeft onderwezen, gespreid over ten minste twee schooljaren.) <DFG 1995-04-10/24, art. 4, § 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  3° worden " hoofdambt " en " bijbetrekking " bepaald onder verwijzing naar het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs (,) (het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 1993 houdende bezoldigingsregeling van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het gemeenschapsonderwijs voor sociale promotie) (en naar artikel 71 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap ); <DFG 1996-07-25/47, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996> <DFG 1999-02-08/37, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  4° verstaat men onder " aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie " de regels die worden vastgesteld ter aanvulling van dit decreet door de in artikel 85 bedoelde paritaire commissies;
  5° worden de termijnen als volgt berekend :
  a) de dag die het vertrekpunt ervan vormt, wordt niet meegerekend;
  b) de vervaldag wordt in de termijn meegerekend;
  c) wanneer deze dag een zaterdag, een zondag, of een wettelijke feestdag of een feestdag van of in de Franse Gemeenschap is, wordt de vervaldag tot de eerstvolgende werkdag uitgesteld.
  (6° onder " niet-statutaire personeelsleden " worden verstaan de personen bedoeld door de overeenkomsten in toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector en door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van gesubsidieerde contractuelen, evenals de personen die een ambt vervullen ten laste van de inrichtende macht, op voorwaarde dat deze personen een ambt uitoefenen dat gelijk is aan een ambt dat gesubsidieerd kan worden en met uitzondering van de kinderverzorgers bedoeld in de eerste titel van het decreet van ... tot vaststelling van de rechten en plichten van kinderverzorgers en houdende diverse bepalingen betreffende de valorisatie van de gepresteerde dagen door het niet-statutair personeel van de Franse Gemeenschap.) <DFG 2004-05-12/66, art. 50, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  7° [2 in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt onder "nieuwaanwerving" verstaan de aanwerving zoals bepaald bij artikel 25 van het decreet van 11 april 2014;]2
  8° [2 in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt onder "pedagogisch bekwaamheidsbewijs" verstaan het bekwaamheidsbewijs zoals bepaald bij de artikelen 17 en 18 van het decreet van 11 april 2014.]2
  ----------
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/92, art. 34, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DFG 2014-04-11/37, art. 109, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

HOOFDSTUK II. - [1 Plichten]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Plichten van de inrchtende macht]1   ----------   (1)
Art. 4bis. [1 De inrichtende macht :
   1° stelt het personeelslid te werk in de voorwaarden en op het ogenblik waarover ze overeengekomen waren en op de werkplek alsook op alle plaatsen die ermee gelijkgesteld kunnen worden voor elke activiteit in verband met het pedagogische project van de inrichting, inzonderheid door instrumenten en stoffen ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van de werkzaamheid;
   2° voorwaarden die de veiligheid en de gezondheid van de werknemer waarborgen, en zorgt voor de eerste hulp aan het personeelslid als er een ongeval gebeurt;
   3° staat in voor de betaling van de bezoldiging volgens de voorwaarden, tijd en op de plaats die overeengekomen werden;
   4° besteedt de nodige aandacht en zorg aan de personeelsleden, inzonderheid de beginnende personeelsleden;
   5° zorgt, als een goed huisvader, voor het onderhoud van de werkinstrumenten die tot de personeelsleden behoren en waarvan hij de aanwezigheid op de werkplek heeft toegelaten. Deze instrumenten blijven de eigendom van de personeelsleden;
   6° behandelt het personeelslid met waardigheid en hoffelijkheid en gaat na of dit wel degelijk gebeurt en zorgt ervoor dat er geen vorm van ongewenst gedrag plaatsvindt of toegelaten wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-07-04/14, art. 3, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 4ter. [1 De inrichtende macht reikt het personeelslid alle sociale documenten uit, inzonderheid wanneer de aanstelling eindigt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-07-04/14, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.4ter/1. [1 - Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
  De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van de bevoegde centrale paritaire comités.
  De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
  - de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
  - instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
  - opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 89, 048; Inwerkingtreding : 21-02-2024>


Afdeling 2. [1 Plichten van het personeelslid]1   ----------   (1)
Art.5. Dit hoofdstuk is van toepassing op de tijdelijk aangestelde en vastbenoemde personeelsleden.

Art.6.De personeelsleden moeten in alle omstandigheden bestendig zorg dragen voor de belangen van het onderwijs van de inrichtgende macht waar zij hun ambt uitoefenen.
  [1 Ze moeten de loyaliteitsplicht nakomen, waarbij de beginselen bedoeld in artikel 8, derde lid, moeten worden nageleefd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2016-02-04/02, art. 18, 031; Inwerkingtreding : 03-03-2016>

Art.7. Bij de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen die hun door de wetten, besluiten en reglementen, door de aanvullende regels van de paritaire commissies en door de aanstellingsakte worden opgelegd.

Art.8.De personeelsleden zijn ertoe gehouden zich volkomen korrekt te gedragen in dienstverband alsmede in hun betrekkingen met de ouders van leerlingen en met alle personen buiten de dienst.
  Zij moeten alles vermijden wat de eer of waardigheid van hun ambt in het gedrang kan brengen.
  [1 Zowel bij de uitoefening van hun ambt als buiten deze, moeten ze zich onthouden van elke daad of verklaring die duidelijk in strijd is met één van de belangrijkste beginselen van het democratische stelsel, alsook van elke daad of verklaring die het vertrouwen van het publiek in het door de Franse Gemeenschap verstrekte onderwijs ernstig zou kunnen aantasten.
   De belangrijkste beginselen van het democratische stelsel worden vermeld in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, het handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, Titel II van de Grondwet, de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden, alle regelingen tegen discriminatie, waaronder het decreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van sommige vormen van discriminatie alsook de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd.]1
  [2 De personeelsleden onthouden zich van elke vorm van fysiek of psychisch geweld tegen leerlingen.]2
  ----------
  (1)<DFG 2016-02-04/02, art. 19, 031; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
  (2)<DFG 2023-10-05/23, art. 6, 047; Inwerkingtreding : 02-02-2024>

Art.9. Zij mogen de leerlingen of studenten niet aan politieke, godsdienstige of filosofische propaganda of aan handelsreklame blootstellen.

Art.10. De personeelsleden moeten, binnen de perken vastgesteld door de regeling, de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie en hun aanstellingsakte, de prestaties verstrekken die nodig zijn voor de goede gang van de inrichtingen waar zij hun ambt uitoefenen.
  Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet zonder voorafgaande machtiging van de inrichtende macht of van de vertegenwoordiger ervan onderbreken.

Art. 10bis.[1 De personeelsleden moeten, binnen de perken bepaald in de reglementering, de aanvullende regels van het bevoegde paritair comité en hun akte van aanwijzing, deel nemen aan het opmaken van de sturingsplannen en aan de uitvoering van de doelstellingenovereenkomsten of de ontwikkeling van aanpassingsstelsels en de uitvoering van de samenwerkingsprotocollen bedoeld in de artikelen 67 en 68 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-09-13/14, art. 30, 037; Inwerkingtreding : 12-09-2018>

Art.11. De personeelsleden mogen de feiten waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van hun ambt en die een geheim karakter hebben, niet onthullen.

Art.12. De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch door een tussenpersoon, zelfs buiten hun functie maar op grond hiervan, giften, geschenken, gunsten of welke voordeel ook vragen, eisen of verkrijgen.

Art.13. Zij mogen geen werkzaamheid uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk of die de vernietiging van 's lands onafhankelijkheid nastreeft of de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België ter bevordering van zijn veiligheid, in het gedrang brengt. Zij mogen geen lid worden van, noch hun medewerking verlenen aan een beweging, een vereniging of een verbond met een gelijkaardig doel.

Art.14. De personeelsleden moeten de in de aanstellingsakte omschreven verplichtingen in acht nemen, die voortvloeien uit de specifieke aard van het opvoedkundig project van de inrichtende macht waar zij hun ambt uitoefenen.

Afdeling 3. [1 - Onverenigbaarheden]1   ----------   (1)
Art.15. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een inrichting van het officieel gesubsidieerd onderwijs elke bezigheid die van die aard is dat ze schadelijk kan zijn voor de uitoefening van de plichten die voortvloeien uit de specifieke aard van het opvoedkundig project van deze inrichtende macht of die in strijd is met de waardigheid van het ambt.
  De in lid 1 bedoelde onverenigbaarheden worden in elke aanstellings- of benoemingsakte vermeld.

Art.16. Bij betwisting omtrent het bestaan van een in artikel 15 vermelde onverenigbaarheid mag de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de plaatselijke paritaire commissie inwinnen.
  Binnen de dertig dagen wordt een advies uitgebracht.

Art.17. De bij artikel 75 ingestelde raad van beroep onderzoekt het beroep inzake onverenigbaarheid.
  Wanneer het aan de paritaire commissie gevraagde advies is ingewonnen of bij het verstrijken van de in artikel 16, lid 2 bedoelde termijn van 30 dagen, maakt het personeelslid of de inrichtende macht het dossier aanhangig bij de raad van beroep die een advies uitbrengt.
  De eindbeslissing van de inrichtende macht stemt met het in lid 2 bedoelde advies overeen.

HOOFDSTUK III. - Werving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.18. De wervingsambten mogen door de tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden worden uitgeoefend.

Art.19. Bij zijn eerste aanstelling in het onderwijs legt het personeelslid de eed af overeenkomstig de door de Regering vastgestelde regels ter uitvoering van artikel 28, 5° van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel.
Art.20.§ 1. [1 ...]1
  § 2. De inrichtende macht mag pas een personeelslid tijdelijk aanstellen wanneer ze de reglementering inzake de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en de reaffectatie in acht genomen heeft.
  § 3. [2 In het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, bij nieuwaanwerving, gaat de inrichtende macht over tot de tijdelijke aanstelling met inachtneming van de regels vastgesteld in hoofdstuk 4 van titel 1 van het decreet van 11 april 2014.]2
  ----------
  (1)<DFG 2013-06-20/18, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (2)<DFG 2014-04-11/37, art. 110, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art.21. Elke aanstelling in een wervingsambt gebeurt schriftelijk en vemeldt ten minste :
  1° de identiteit van de inrichtende macht;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het uit te oefenen ambt, alsmede de aard en de omvang van de opdracht;
  4° of de betrekking al dan niet vacant is en, in dit laatste geval, de naam van de titularis van de betrekking en eventueel die van zijn tijdelijke vervanger;
  5° in voorkomend geval de in de artikel 7 en 14 bedoelde aanvullende verplichtingen, alsmede de in artikel 15 bedoelde onverenigbaarheden;
  6° de datum van indiensttreding;
  7° de datum waarop de aanstelling een einde neemt. Deze datum stemt uiterlijk met het einde van het lopende schooljaar overeen.
  Op het ogenblik van de aanstelling geeft de inrichtende macht aan de tijdelijke een geschreven akte af waarop de in lid 1 bepaalde vermeldingen voorkomen. Bij gebrek aan een geschreven stuk wordt het personeelslid geacht, in het ambt, de opdracht en de betrekking die hij werkelijk bekleedt aangesteld te zijn.

Art.22. Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt neemt van ambtswege een einde voor de gehele opdracht of voor een deel ervan :
  1° op het ogenblik dat de titularis van de betrekking of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, terugkeert;
  2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid volledig of gedeeltelijk aan een ander personeelslid wordt toegekend, hetzij :
  a) door toepassing van de regeling betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en de reaffectatie;
  b) bij toepassing van artikel 29, § 1;
  c) bij toepassing van artikel 29, § 2;
  (cbis ) bij toepassing van artikel 29bis, § 1;
  cter) bij toepassing van artikel 29bis, § 2;) <DFG 2007-02-02/52, art. 66, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  d) door een vaste benoeming;
  e) door toewijzing van een definitief vacant geworden betrekking aan een prioritair tijdelijke;
  3° vanaf de datum van ontvangst van de brief waarbij de Franse Gemeenschap die de weddetoelge toekent, meedeelt dat het uitgeoefende ambt niet meer volledig of gedeeltelijk gesubsidieerd mag worden;
  4° op de in de aanstellingsakte vermelde termijn en uiterlijk op het einde van het schooljaar tijdens welk de aanstelling gebeurde;
  5° vanaf de ontvangst van het advies van de sociaal-medische rijksdienst waarbij het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt wordt bevonden.
  De tijdelijke aanstelling in een wervingsambt neemt ook een einde, voor een gedeeltelijke of een volledige opdracht, door opzegging overeenkomstig de artikelen 25, 26 en 27 of in gemeen overleg, of met toepassing van artikel 25, § 2.

Art.23. Na afloop van elke bezigheidsperiode overhandigt de inrichtende macht het personeelslid een attest waarbij de bewezen diensten per uitgeoefend ambt, met begin- en einddatum vermeld worden, alsook de aard van het ambt en de tewerkstellingsgraad van de betrekking.

Art.24.§ 1. Voor elke aanstelling als tijdelijk personeelslid in een ambt waarvoor hij het in artikel 2 bepaalde bekwaamheidsbewijs bezit, is elk personeelslid prioritair in een inrichtende macht en komt het voor in een rangschikking binnen deze inrichtende macht als het 360 dagen werkelijk bewezen diensten in een ambt van de betrokken categorie als hoofdambt bij deze inrichtende macht kon doen gelden; deze diensten moeten gespreid zijn over minstens twee schooljaren en tijdens de laatste vijf schooljaren verstrekt zijn.
  (De diensten geleverd bij de inrichtende macht door de niet-statutaire personeelsleden worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in lid 1 onder dezelfde voorwaarden, maar met een reductiecoëfficiënt vermeld in artikel 34, § 2 voor hetgeen de eerste 1200 dagen betreft.) <DFG 2004-05-12/66, art. 51, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  (In afwijking van lid 1 :
  - mag het personeelslid in het kleuter- en lager onderwijs zich slechts beroepen op 360 dagen verworven in een ambt van dezelfde categorie om prioritair te worden in dat ambt of elk ander ambt waarvoor hij het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit;
  - komen in aanmerking in de rangschikking van de prioritaire personeelsleden in het secundair onderwijs :
  1° elk personeelslid dat 360 dienstdagen telt in een ambt van de betrokken categorie en het bekwaamheidsbewijs bezit dat voor het gesolliciteerde ambt vereist is;
  2° elk personeelslid dat onder de vereiste 360 dagen ten minste 180 dienstdagen telt in het ambt waarnaar hij solliciteert [1 en waarvoor hij een voldoend bewijs [4 of een ander bekwaamheidsbewijs dat ook voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, § 3, van het decreet van 11 april 2014]4 bezit. Voor de onderwijzende ambten moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs;]1
  [1 - in het secundair onderwijs voor sociale promotie, wordt opgenomen in de rangschikking van de prioritaire personeelsleden, elk personeelslid dat, in de 360 vereiste dagen, 240 dienstdagen telt in het betrokken ambt en dat over [4 het vereist, voldoend bekwaamheidsbewijs of een ander bekwaamheidsbewijs dat ook voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, lid 3, van het decreet van 11 april 2014]4 beschikt. Voor de onderwijzende ambten moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs;]1
  (- in [1 het hoger onderwijs voor sociale promotie]1, wordt opgenomen in de rangschikking van de prioritairen, elk personeelslid dat, in de 360 vereiste dagen, 240 dienstdagen telt in het betrokken ambt.) <DFG 1998-06-02/55, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 04-08-1998>
  De aanstellingen gebeuren met inachtneming van de rangschikking.
  Deze wordt, overeenkomstig artikel 34, op grond van het aantal dagen dienstanciënniteit berekend.) <DFG 1995-04-10/24, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De aanstellingen gebeuren met inachtneming van de rangschikking, opgemaakt op grond van het aantal dagen dienstanciënniteit, berekend overeenkomstig artikel 34.
  § 2. (Behalve in het voorschools en lager onderwijs komt elk vastbenoemd personeelslid dat toegang wenst te hebben tot een ander ambt van dezelfde categorie, [1 waarvoor het een voldoend bekwaamheidsbewijs [4 "of een ander bekwaamheidsbewijs dat ook voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, § 3 van het decreet van 11 april 2014]4 bezit]1 en waarin het ten minste 180 dagen ambtanciënniteit telt, op eigen aanvraag in de rangschikking van de prioritaire personeelsleden voor.) <DFG 1999-02-08/37, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  [1 ...]1
  [1 In het secundair onderwijs, voor de onderwijzende ambten, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.
   In het secundair onderwijs voor sociale promotie, moet het personeelslid bedoeld bij het eerste lid in dat onderwijs vastbenoemd zijn en voor de onderwijzende ambten, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.]1
  [3 § 2bis. Zodra de in § 1 bedoelde lijst van prioritaire kandidaten is uitgeput, en overeenkomstig de door de plaatselijke paritaire comités vastgestelde procedures, is de inrichtende macht verplicht een betrekking in hetzelfde ambt aan te bieden aan een tijdelijke personeelslid dat zijn opdracht binnen het gesubsidieerde officiële onderwijsstelsel geheel of gedeeltelijk heeft verloren, mits hij houder is van het in artikel 2 bedoelde bekwaamheidsbewijs en binnen het gesubsidieerde officiële onderwijsstelsel een anciënniteit heeft verworven die vergelijkbaar is met die van de in § 1 bedoelde prioritaire kandidaten.
   Voor de toepassing van lid 1 moet het personeelslid binnen de inrichtende macht die hem/haar de betrekking toewijst, over een anciënniteit beschikken van 90 dagen over ten minste twee schooljaren in de afgelopen vijf jaar.]3
  § 3. Na uitputting van de lijst van de in § 1 bedoelde prioritaire kandidaten [3 en tijdelijke niet-prioritaire personen bedoeld in § 2bis]3 en volgens de door de plaatselijke paritaire commissies vastgelegde voorwaarden is de inrichtende macht ertoe gehouden de in een niet-gesubsidieerde betrekking geworven personeelsleden elke gesubsidieerde betrekking van hetzelfde ambt aan te bieden, mits zij houder zijn van het in artikel 2 bedoelde bekwaamheidsbewijs en bij de uitoefening van een niet-gesubsidieerde betrekking een anciënniteit verworven hebben die kan worden vergeleken met die van de in § 1 bedoelde prioritaire personeelsleden.
  [1 In het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie moet, voor de onderwijzende ambten, het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.]1
  Na voltooiing van de in lid 1 bepaalde procedures kiest de inrichtende macht onder de kandidaten wanneer verschillende niet-prioritaire kandidaten naar hetzelfde ambt dingen.
  § 4. Na uitputting van de eventuele beroepsprocedures worden de diensten waaraan een einde wordt gemaakt door afdanking niet in aanmerking genomen voor de berekening van de in § 1 bedoelde 360 dagen dienst bij de inrichtende macht die een einde heeft gemaakt aan het ambt, behalve indien deze inrichtende macht het afgedankte personeelslid weer in dienst neemt.
  § 5. De [3 in §§ 1, 2bis en 3]3, lid 1 bedoelde voorrang geldt voor ale betrekkingen die vacant zijn, alsmede voor betrekkingen die niet vacant zijn maar waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, voor een ononderbroken aanvangsperiode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen.
  § 6. De [3 in §§ 1, leden 1, 2bis en 3]3, lid 1 bedoelde kandidaten die van hun voorrangsrecht gebruik wensen te maken, moeten op straffe van verlies van dit recht voor het betrokken schooljaar, hun kandidatuur per aangetekende brief indienen vóór 31 mei bij de inrichtende macht waar zij voorrang hebben verworven. Die brief vermeldt het ambt waarop de kandidatuur betrekking heeft.
  § 7. De handeling waarbij de kandidaat zijn voorrang doet gelden, geldt voor het volgende schooljaar. De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden wordt, kan zijn voorrang voor deze betrekking niet meer doen gelden tijdens het lopende schooljaar, behalve indien hij door de lokale paritaire commissies aanvaarde motieven kan doen gelden.
  § 8. De [3 in §§ 1 en 2bis]3 bedoelde anciënniteit wordt op de laatste dag van het school- of academiejaar volgens de in artikel 34 vastgestelde regels berekend.
  § 9. Op gewoon verzoek van de kandidaten en tegen terugbetaling van de verzendingskosten deelt het bevoegde bestuur van het departement de lijst mee van de gesubsideerde scholen of inrichtingen, met vermelding van de inrichtende macht die ze per provincie en per niveau en onderwijsvorm organiseert.
  (Lid 2 opgeheven) <DFG 1996-07-25/47, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/37, art. 111, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DFG 2017-10-19/10, art. 33, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (3)<DFG 2020-07-17/30, art. 11, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (4)<DFG 2020-07-17/30, art. 91, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2020>

Art. 24bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-05-08/49, art. 95; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Overeenkomstig artikel 1, 1° en 2°, wordt het personeelslid in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsonbekwaamheid wegens arbeidsongeluk aangesteld als prioritaire tijdelijke bij toepassing van artikel 24.
  Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.
  De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld overeenkomstig lid 1, worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet.

Art.25. § 1. De inrichtende macht kan het tijdelijk aangestelde personeelslid onder de volgende voorwaarden ontslaan :
  1° het niet-prioritair personeelslid kan ontslagen worden met een opzeggingstermijn van veertien dagen.
  Deze afdanking wordt gemotiveerd, op straffe van nietigheid.
  (Voor de kennisgeving van elke ontslagverlening, moet het personeelslid uitgenodigd worden om door de inrichtende macht gehoord te worden. De oproeping om gehoord te worden alsook de redenen waarom de inrichtende macht het personeelslid wenst te ontslaan, moeten hem ten minste vijf werkdagen voor het verhoor worden medegedeeld, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel door middel van een ter hand gesteld schrijven met ontvangstbewijs. Gedurende het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in actieve dienst of in ruste gesteld zijn, of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid niet voor het verhoor verschijnt of er niet bij wordt vertegenwoordigd.) <DFG 1999-02-08/37, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  Het tijdelijk personeelslid dat zijn opzegging heeft gekregen, mag binnen de tien dagen na de betekening ervan tegen de beslissing tot afdanking beroep aantekenen bij de bevoegde raad van beroep.
  Deze (instantie) verstrekt advies aan de inrichtende macht binnen een maximale termijn van 45 dagen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag van de inrichtende macht. <DFG 1995-04-10/24, art. 2, § 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep.
  (Het beroep heeft geen schortende werking.) <DFG 1998-07-17/34, art. 18, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
  2° (Indien hij prioritair tijdelijke is volgens artikel 24, § 1, wordt dezelfde procedure toegepast als bepaald in 1° maar het advies van de raad van beroep verbindt de inrichtende macht.) <DFG 1995-04-10/24, art. 2, § 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (In het kader van een beroep ingediend tegen een beslissing om ontslag moeten alle elementen in acht genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de procedure voor ontslag heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag wordt beperkt tot een termijn van twaalf maanden die begint op de datum van de vaststelling ervan. Wanneer de procedure voor ontslag op basis van dat verslag ingesteld wordt binnen die termijn, blijft het verslag evenwel geldig tot op de datum waarop de definitieve beslissing om ontslag aan het personeelslid wordt meegedeeld.) <DFG 2007-03-08/46, art. 193, 1°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  § 2. De inrichtende macht kan zonder opzegging elk tijdelijk aangeworven personeelslid zonder opzegging wegens zware tekortkoming afdanken.
  Wordt beschouwd als zware tekortkoming elke tekortkoming die elke beroepssamenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
  Vanaf het ogenblik dat de inrichtende macht kennis heeft van elementen die een zware tekortkoming kunnen uitmaken roept ze het personeelslid bij aangetekend schrijven op voor een verhoor dat ten vroegste (vijf werkdagen) en uiterlijk (tien werkdagen) na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. <DFG 1998-07-17/34, art. 18, 2°, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
  Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende elementen van zware tekortkoming voorhanden zijn, kan ze binnen drie dagen na het verhoor de afdanking uitspreken.
  De afdanking gaat gepaard met het bewijs van de werkelijkheid van de aangevoerde feiten.
  Ze wordt aan de andere partij betekend hetzij door een exploot van een gerechtsdeurwaarder hetzij bij een ter post aangetekende brief die uitwerking heeft op de derde dag die op de datum van verzending volgt.
  Tijdens het verhoor kan het prsoneelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advokaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in actieve dienst of op rust gesteld of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakbond.

Art.26. Het tijdelijk aangesteld personeelslid mag ontslag nemen. Indien dat ontslag niet aanvaard wordt door de inrichtende macht, dan wordt het genomen met een opzegging van acht dagen.

Art.27. De beslissing tot afdanking wordt door de inrichtende macht aan het personeelslid betekend. Bij vrijwillige stopzetting deelt de tijdelijke aan de inrichtende macht dat hij beslist ontslag te nemen.
  Zonder kennisgeving worden dergelijke beslissingen als nietig beschouwd.
  Deze kennisgeving gebeurt door het overhandigen van een geschrift, door een ter post aangetekende brief of nog door een exploot van een gerechtsdeurwaarder.
  De handtekening aangebracht door degene aan wie het geschreven document werd overhandigd bewijst enkel dat hij de ontvangst van dit document bevestigt.
  De kennisgeving door verzending van een ter post aangetekende brief heeft uitwerking op de derde dag na de datum van verzending.
  Het geschrift vermeldt de aanvangsdatum van de opzegging die niet vroeger mag beginnen dan de datum van de overhandiging, en de duur ervan, indien het om een aanvaard ontslag gaat, vermeldt het de datum vanaf welke het uitwerking heeft.

Art. 27bis.<Ingevoegd bij DFG 1995-04-10/24, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-1995> Voor de toepassing (van deze afdeling) dient onder inrichtende macht te worden verstaan : <DFG 1996-07-25/47, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  - in het door de steden en de gemeenten ingericht onderwijs, het college van burgemeester en schepenen;
  - in het door de provincies ingericht onderwijs, de bestendige deputatie van [2 het Provinciecollege]2;
  - in de onderwijsinrichtingen die onder de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn ressorteren, de Raad van die instellingen;
  - in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de "Office de la Naissance et de l'Enfance", de raad van bestuur van deze instelling;
  - in de onderwijsinrichtingen die onder intercommunale verenigingen ressorteren, de raad van bestuur van die inrichtingen.
  [2 - in onderwijsinstellingen die onder de bevoegdheid van de inrichtende machten vallen die zijn opgericht krachtens het decreet van 17 november 2016 waarbij de Franse Gemeenschap wordt gemachtigd om zich te associëren met derden binnen een publiekrechtelijke rechtspersoon en door de oprichting, de samenstelling, de bevoegdheid, de werking en de controle, de raad van bestuur van deze inrichtingen vast te leggen.]2
  Elke aanstelling die door het college van burgemeester en schepenen wordt gedaan, wordt echter in een termijn van [1 negentig dagen]1 de gemeenteraad ter bekrachtiging voorgelegd.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 34, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2018-07-11/29, art. 60, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Afdeling 2bis. - Toekenning van de arbeidsplaatsen gesubsidieerd door het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Art. 27ter.<Ingevoegd bij DFG 2004-05-12/66, art. 52, Inwerkingtreding : 01-09-2004> § 1. Als een inrichtende macht in aanmerking komt voor de toekenning van een arbeidsplaats gesubsidieerd door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, biedt hij deze aan overeenkomstig de prioriteitsregels vermeld in artikel 24, § 1.
  Na uitputting van de lijst met prioritaire kandidaten bedoeld in lid 1, doet de inrichtende macht beroep op het personeelslid dat reeds is aangenomen in een soortgelijke betrekking en van hetzelfde ambt waarvoor hij over het vereiste bekwaamheidsbewijs of het [1 voldoend bekwaamheidsbewijs]1 beschikt en meer dan 600 dagen anciënniteit heeft over 3 jaar. [1 Voor de onderwijzende ambten, moet het personeelslid houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.]1
  Als meerdere personeelsleden beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in het voorgaande lid, geeft de inrichtende macht de betrekking aan het personeelslid dat over de grootste anciënniteit in het ambt beschikt.
  § 2. De kandidaten bedoeld in § 1, die wensen gebruik te maken van hun prioriteitsrecht, moeten, op straffe van vervallenverklaring, hun kandidatuur indienen per aangetekend schrijven voor 31 mei bij de inrichtende macht waar zij een prioriteit gekregen hebben. Dit schrijven vermeldt het ambt waarvoor de kandidatuur wordt ingediend.
  § 3. De handeling waardoor de kandidaat zijn prioriteit laat gelden is geldig voor het volgende schooljaar. De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem aangeboden is overeenkomstig de prioriteitsregels, verliest zijn prioriteit voor een betrekking van hetzelfde ambt gedurende het lopende schooljaar.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/37, art. 112, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Afdeling 3. - Definitieve benoeming en affectatie.
Art.28.(Onverminderd, voor het onderwijs voor sociale promotie, artikel 2 van het decreet van 10 april 1995 houdende dringende maatregelen inzake het onderwijs voor sociale promotie en artikel 111bis van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.) De inrichtende macht kan definitief benoemen in een openstaande betrekking van een wervingsambt, behalve : <DFG 1998-06-02/55, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 04-08-1998>
  1° indien ze door de van kracht zijnde bepalingen op de terbeschikkingstelling en de reaffectatie wegens ontstentenis van betrekking verplicht is, in deze betrekking een ter beschikking gesteld personeelslid aan te werven.
  (Elke reaffectatie van een ter beschikking gesteld personeelslid bij een andere inrichtende macht wordt elk jaar verlengd zolang de betrokkene geen 600 dagen anciënniteit in dienst van de inrichtende macht bij welke hij weer aangesteld werd, heeft verworven. Deze 600 dagen moeten over ten minste drie schooljaren gespreid zijn. Ze worden overeenkomstig artikel 34 berekend.
  Er wordt echter een einde aan deze reaffectatie gemaakt :
  - ingeval de titularis van de betrekking terugkomt, indien de reaffectatie tijdelijk is;
  - indien de inrichtende macht ertoe verplicht is intussen een lid van haar personeel weer aan te stellen;
  (- indien de betrekking wordt toegewezen aan een personeelslid dat het slachtoffer van een gewelddaad was, wordt de prioritaire affectatie verlengd in toepassing van artikel 36quinquies, § 4, lid 2.) <DFG 2003-07-17/44, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
  - indien de inrichtende macht die ter beschikking heeft gesteld, over een openstaande betrekking beschikt van hetzelfde ambt en een einde aan deze terbeschikkingstelling moet maken;
  - indien het personeelslid verzuimt zich kandidaat te stellen voor de benoeming zodra hij de in dit decreet bepaalde voorwaarden vervult (met uitzondering van deze die bedoeld is in artikel 30, 8°). De anciënniteit waarop het personeelslid zich daarbij kan beroepen is de anciënniteit verworven in dienst van de inrichtende macht waarbij hij weer aangesteld is; <DFG 1999-02-08/37, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  - indien het personeelslid de in de artikelen 6 en 15 opgenomen verplichtingen niet onderschrijft of in acht neemt.
  Er mag ook een einde aan deze reaffectatie gemaakt worden :
  - in gemeen overleg [1 mits goedkeuring door de bevoegde Centrale Commissie voor het beheer van de betrekkingen]1
  - wegens zware tekortkoming
  - na beslissing van de bevoegde reaffectatiecommissie waarbij de zaak door de inrichtende macht of het personeelslid aanhangig is gemaakt.) <DFG 1995-04-10/24, art. 4, § 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  2° indien een personeelslid in deze betrekking werd aangeworven ingevolge een mutatie of een wijziging van affectatie overeenkomstig de in artikel 29 bepaalde voorwaarden.
  (3° indien zij de betrekking reeds heeft toegekend overeenkomstig de bepalingen bedoeld bij artikel 29bis.) <DFG 2007-02-02/52, art. 67, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/38, art. 83, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.29. De inrichtende macht die een vacante betrekking moet begeven, kan de mutatie aanvaarden van een personeelslid van een andere inrichtende macht indien geen enkel lid van haar personeel prioritair is.
  De betrokkene moet die mutatie aanvragen en de instemming van zijn inrichtende macht bekomen.
  Niemand mag in een betrekking van een wervingsambt gemuteerd worden indien hij niet definitief benoemd is in het wervingsambt waartoe de vacante betrekking behoort.
  De inrichtende macht is verplicht het personeelslid definitief te benoemen op het ogenblik van de mutatie, ongeacht de datum ervan.
  Het gemuteerde personeelslid moet ontslag nemen in de inrichtende macht die het verlaat, voor de opdracht die hij er uitoefent en waarvoor hij de mutatie heeft aangevraagd.
  De overgang van de ene inrichting naar de andere moet zonder onderbreking gebeuren.
  De modaliteiten ervan moeten vastgesteld worden door de plaatselijke paritaire commissie in de inrichtende macht die het personeelslid ontvangt.
  § 2. De inrichtende macht kan een van haar personeelsleden ook een gewijzigde affectatie toekennen.
  Die wijziging kan alleen gebeuren als het personeelslid definitief aangeworven is in de inrichtende macht in het ambt waartoe de vacante betrekking behoort.
  De overgang van een inrichting naar de andere moet zonder onderbreking gebeuren.
  De modaliteiten ervan moeten vastgesteld worden door de plaatselijke paritaire commissies.

Art. 29bis.[1 § 1. Een personeelslid dat in een [2 selectie- of bevorderingsambt]2 in vast verband wordt benoemd bij een inrichtende macht kan, als hij dit aanvraagt en mits toestemming van de inrichtende macht, in vast verband benoemd worden in een definitief vacante betrekking binnen dezelfde inrichtende macht of binnen een andere inrichtende macht waarbij het al een benoeming genoten heeft :
   a. van een wervingsambt dat het vroeger in vast verband heeft uitgeoefend;
   b. van een selectieambt dat het vroeger in vast verband heeft uitgeoefend of waartoe een wervingsambt dat het vroeger in vast verband heeft uitgeoefend, toegang verschaft;
   c. van een ambt van werkplaatsleider indien het dat ambt vroeger in vast verband heeft uitgeoefend of van een wervingsambt indien het dat ambt vroeger in vast verband heeft uitgeoefend dat toegang verschaft.
   De benoeming in vast verband bedoeld in het vorige lid gebeurt binnen een inrichtende macht waarbij het personeelslid al een benoeming in vast verband in een wervings-, selectie of bevorderingsambt genoten heeft.
   De overgang van de ene betrekking naar een andere overeenkomstig deze paragraaf moet zonder onderbreking plaatsvinden. Het personeelslid moet op voorhand uit zijn oorspronkelijke ambt aftreden.
   De nadere regels voor de benoeming krachtens deze paragraaf worden overigens door de plaatselijke paritaire commissies vastgesteld.
   § 2. Een personeelslid dat in een [2 selectie- of bevorderingsambt]2 in vast verband wordt benoemd bij een inrichtende macht kan, als hij dit aanvraagt en mits de toestemming van de inrichtende macht, in vast verband benoemd wordt binnen een andere inrichtende macht in een definitief vacante betrekking :
   a. van een wervingsambt dat het vroeger in vast verband heeft uitgeoefend;
   b. van een selectieambt dat het vroeger in vast verband heeft uitgeoefend of waartoe een wervingsambt dat het vroeger in vast verband heeft uitgeoefend, toegang verschaft;
   c. van een ambt van werkplaatsleider indien het dat ambt vroeger in vast verband heeft uitgeoefend of van een wervingsambt indien het dat ambt vroeg in vast verband heeft uitgeoefend dat toegang verschaft.
   De benoeming in vast verband bedoeld in het vorige lid gebeurt binnen een andere inrichtende macht dan deze bedoeld in § 1, indien geen enkel lid van deze laatste prioritair is.
   De overgang van de ene betrekking naar een andere overeenkomstig deze paragraaf moet zonder onderbreking plaatsvinden. Het personeelslid moet op voorhand van zijn oorspronkelijke ambt aftreden.
   De nadere regels voor de benoeming krachtens deze paragraaf worden overigens door de plaatselijke paritaire commissie vastgesteld die ingesteld wordt binnen de inrichtende macht die het personeelslid ontvangt.
   § 3. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2, en onverminderd artikel 28, 1°, kan de benoeming in vast verband ongeacht de datum plaatsvinden. Deze werving kan plaatsvinden voor zover het personeelslid alle voorwaarden voorzien naargelang het geval vervuld zijn :
   a. in artikel 30, met uitzondering van 8°, 9° wat betreft de ambtsanciënniteit en 10° en 11° ;
   b. in artikel 40, eerste lid, met uitzondering van 4 ° ;
   c. in artikel 49, eerste lid, met uitzondering van 4° ;
   Voor de toepassing van de punten b) en c) van het vorige lid wordt de vereiste voor een succesvolle opleiding voor een bepaald ambt ambtshalve geacht als vervuld te zijn als het personeelslid in vast verband titularis was van dit ambt voorafgaand aan de uitoefening van zijn of haar huidige ambt.
   Het personeelslid dat het bevorderingsambt van werkplaatsleider uitoefent, kan slechts in aanmerking komen voor deze bepaling als het personeelslid zijn ambten in de betrekking die het gedurende 3 jaar bekleedt, uitgeoefend heeft.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 39, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2019-05-03/38, art. 156, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 29ter. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 68; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Het in artikel 29bis bedoelde personeelslid krijgt de weddeschaal toegekend van het ambt waarin het overeenkomstig die bepaling in vast verband benoemd is.
  Het in artikel 29bis bedoelde personeelslid, dat gedurende ten minste tien jaar in vast verband het selectieambt of het bevorderingsambt dat het verlaat, heeft uitgeoefend, geniet een degressief weddeschaalstelsel, en krijgt vanaf het derde jaar de weddeschaal toegekend van het ambt waarin het overeenkomstig artikel 29bis benoemd is, vastgesteld als volgt :
  a) In de loop van het eerste jaar dat op zijn nieuwe affectatie volgt, geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 66 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het genoot in het ambt dat het verliet, en anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is;
  b) In de loop van het tweede jaar dat op zijn nieuwe affectatie volgt, geniet het personeelslid de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan 33 % van het verschil tussen, enerzijds, de weddeschaal die het genoot in het ambt dat het verliet, en anderzijds, de weddeschaal van het ambt waarin het geaffecteerd is.

Art.30.(§ 1.) Onverminderd de voorwaarden tot benoeming, van toepassing in het hoger onderwijs van het korte type mag niemand definitief worden benoemd indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende bepalingen voldoet : <DFG 2003-05-08/49, art. 96, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  1° [3 ...]3
  2° van onberispelijk gedrag zijn,
  3° de burgerlijke en politie rechten gemeten,
  4° aan de dienstplichtwetten voldoen,
  5° houder zijn van een bij artikel 2 bepaald bekwaamheidsbewijs dat hem zonder duurbeperking toegang verleent tot de uitoefening van het ambt in vast verband;
  6° de lichamelijke geschiktheid bezitten die door de Regering vastgesteld werd voor de personeelsleden in het Gemeenschapsonderwijs,
  7° aan de wets- en reglementsbepalingen in verband met de taalwetten voldoen,
  8° als prioritair gerangschikt zijn op de wijze bedoeld in artikel 24, § 1, lid 1,
  9° [5 600 dagen dienstanciënniteit tellen [7 in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en 360 dagen bij de inrichtende macht, inclusief 240 dagen in het bedoelde ambt]7, met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 33, lid 2; de 600 dagen anciënniteit verworven [7 binnen het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap]7 moeten worden gespreid over ten minste drie schooljaren;]5
  (10° opgeheven door <DFG 1996-07-25/47, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  10° (vorig 11°) zich volgens de door de oproep tot de kandidaten vastgestelde vorm en termijn kandidaat gesteld hebben, <DFG 1996-07-25/47, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  11° (vorig 12°) na de sub 9° bedoelde periode een gunstig verslag gekregen hebben van een inrichtingshoofd of van een pedagogisch afgevaardigde van de inrichtende macht, <DFG 1996-07-25/47, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  12° [1 ...]1
  (13° in het hoger onderwijs voor sociale promotie, titularis zijn van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs (CAPAES).) <DFG 2006-06-02/60, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  [4 Voor de toepassing van het punt 5°, in het basis- en secundair onderwijs, met inbegrip van het secundair onderwijs voor sociale promotie, moet de kandidaat voor een vaste benoeming houder zijn [6 van het vereiste of voldoende bekwaamheidsbewijs of van een ander bekwaamheidsbewijs dat ook voldoet aan de voorwaarden van artikel 36, § 3, van het decreet van 11 april 2014]6. Voor de onderwijzende ambten, met uitsluiting van de ambten leermeester en leraar godsdienst, moet de kandidaat houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs.]4
  [1 ...]1
  De kandidaat voor een vaste benoeming wordt geacht te voldoen aan de vereiste sub (11°) zolang het inrichtingshoofd of de pedagogische afgevaardigde over hem geen ongunstig verslag heeft uitgebracht. <DFG 1996-07-25/47, art. 13; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  [2 Het inrichtingshoofd of een pedagogisch afgevaardigde van de inrichtende macht stelt, uiterlijk op 31 oktober, een dienstverslag op, overeenkomstig de door de centrale paritaire commissie nader te bepalen regels, dat de betrokkene voor visum wordt voorgelegd.
   Indien het personeelslid acht dat de inhoud van het verslag niet gegrond is, vermeldt het dit door het verslag te viseren en, binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst van dat verslag, heeft het het recht een beroep voor de raad van beroep bedoeld in artikel 75 in te dienen. Het personeelslid dat zijn beroepsrecht gebruikt deelt er onmiddellijk een afschrift van aan zijn inrichtende macht mee.]2
  (In voorkomend geval wordt het inspectieverslag over de professionele en pedagogische bekwaamheden die tot de opstelling van een negatief verslag van het inrichtingshoofd of van de pedagogische afgevaardigde van de inrichtende macht geleid hebben, in aanmerking genomen door de [2 raad van beroep]2.) <DFG 2007-03-08/46, art. 193, 2°, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  [2 De raad van beroep geeft de inrichtende macht zijn advies binnen een termijn van 45 dagen vanaf de datum van ontvangst van het beroep.
   De inrichtende macht neemt haar beslissing binnen een termijn van 30 dagen vanaf de ontvangst van het advies bedoeld in het vorige lid en deelt haar beslissing mee aan de raad van beroep en aan het personeelslid. In voorkomend geval, vermeldt de inrichtende macht de redenen waarom het advies van de raad van beroep niet werd gevolgd.
   Als ze zich niet binnen de vereiste termijn uitspreekt, wordt de beslissing geacht in overeenstemming met het advies te zijn.]2
  (In afwijking van het eerste lid, 13°, worden geacht te voldoen aan de bedoelde voorwaarde de leraren die op 31 augustus 2006 een ambt uitoefenen in het hoger onderwijs voor sociale promotie als zij van een van de volgende pedagogische bekwaamheidsbewijzen titularis zijn : het diploma leraar voorschools onderwijs, het diploma leraar lager onderwijs, de aggregatie lager secundair onderwijs, de aggregatie hoger secundair onderwijs, de aggregatie hoger onderwijs, het getuigschrift van pedagogische bekwaamheid, het getuigschrift middelbaar technisch normaal onderwijs of het diploma van pedagogische bekwaamheid.) <DFG 2006-06-02/60, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
  (Het in een betrekking vast benoemd personeelslid moet ze als hoofdambt bekleden.) <DFG 1996-07-25/47, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  (§ 2. Overeenkomstig artikel 1, 1° en 2°, is paragraaf 1 ook van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval.) <DFG 2003-05-08/49, art. 96, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/91, art. 39, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DFG 2012-07-12/31, art. 35, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<DFG 2013-06-20/18, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (4)<DFG 2014-04-11/37, art. 113, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (5)<DFG 2020-07-17/30, art. 12, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (6)<DFG 2020-07-17/30, art. 92, 040; Inwerkingtreding : 14-09-2020>
  (7)<DFG 2022-12-01/21, art. 26, 046; Inwerkingtreding : 10-02-2022>

Art. 30bis. <Ingevoegd bij DFG 1995-04-10/24, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-1995> In afwijking van de bepalingen van artikel 30, lid 1°, 8° en 9°, en enkel voor het schooljaar 1995-1996 worden geacht te hebben voldaan aan de benoemingsvoorwaarden op 1 oktober 1995 in het basisonderwijs en op 1 november 1995 in de andere onderwijsniveaus de personeelsleden die op het einde van het school- of academiejaar 1994-1995 een anciënniteit hebben verkregen van 600 dagen waarvan 240 in het beschouwde jaar bij de inrichtende macht. Deze anciënniteit moet over minstens drie schooljaren gespreid zijn.

Art.31.Elke schooljaar doet de inrichtende macht in de maand mei een beroep op de kandidaten voor een definitieve benoeming.
  De te begeven vacante betrekkingen worden vastgesteld op grond van de toestand op (15 april) die aan de oproep tot de kandidaten voorafgaat, voor zover deze betrekkingen nog op de 1e oktober daaropvolgend vacant blijven. <DFG 1999-02-08/37, art. 9, 1°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (In afwijking van lid 2, in het onderwijs voor sociale promotie, worden in vast verband toegekend op de eerste dag van de maand die volgt op de eerste dag van inrichting van genoemde betrekking, de vakant verklaarde betrekkingen voorgedragen door de Inrichtende macht, na raadpleging van de plaatselijke paritaire commissie bedoeld bij artikel 85, mits inachtneming van de bepalingen bedoeld bij artikel 2 van het decreet van 10 april 1995 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs voor sociale promotie en bij artikel 111bis van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, en voor zover de vakant gebleven betrekking ingericht wordt tijdens het schooljaar gedurende hetwelk de benoeming plaats vindt) <DFG 1998-06-02/55, art. 04, 006; Inwerkingtreding : 04-08-1998>
  [1 In het onderwijs voor sociale promotie wordt jaarlijks in het plaatselijk paritair comité een presentatie georganiseerd van het benoemingspercentage binnen de inrichtende macht op basis van de volgende gegevens die vooraf door de inrichtende macht zullen zijn meegedeeld:
   - algemeen aanstellingspercentage binnen de inrichtende macht en per inrichting;
   - benoemingspercentage in de organieke periodes en per inrichting;
   - aantal experts binnen de inrichtende macht en per inrichting;
   - aantal terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking en in gedeeltelijk opdrachtverlies binnen de inrichtende macht en per inrichting.]1
  (In het basisonderwijs moeten de betrekkingen van kleuteronderwijzer(es) en van onderwijzer(es) een halve opdracht of een volledige opdracht behelzen.) <DFG 1995-04-10/24, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (Het advies met de rangschikking van de tijdelijken, het te begeven ambt, de omvang van de prestaties van de aangeboden betrekkingen, de van de kandidaten vereiste voorwaarden, alsmede de vorm en de termijn waarin de kandidaturen moeten worden ingediend, wordt meegedeeld aan alle tijdelijke personeelsleden van de inrichtende macht die in de rangschikking van de prioritairen, bedoeld in de artikelen 24, § 1, en 30, voorkomen.) <DFG 1995-04-10/24, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  (De (op 15 april) openstaande betrekkingen worden in elk ambt geglobaliseerd voor de inrichtingen van eenzelfde inrichtende macht gelegen op het gebied van dezelfde gemeente, ten belope van het maximumaantal betrekkingen die het voorwerp waren van een oproep tot de kandidaten voor de benoeming, in de maand mei die voorafgaat.) <DFG 1995-04-10/24, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <DFG 1999-02-08/37, art. 9, 2°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (Lid 7 opgeheven) <DFG 1999-02-08/37, art. 9, 3°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  In het kleuter- en lager onderwijs gebeuren de vaste benoemingen in vacante betrekkingen echter elk jaar (uiterlijk tijdens de 2e vergadering) van de inrichtende macht na ontvangst van de ministeriële dienstbrief tot vaststelling van het aantal gesubsidieerde betrekkingen voor het lopende schooljaar. <DFG 1996-07-05/47, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  (De benoemingen in vast verband hebben uiterlijk 1 april uitwerking, uitsluitend in de betrekkingen bedoeld in lid 2 die op 1 oktober van het lopende schooljaar nog vacant waren.) <DFG 1999-02-08/37, art. 9, 4°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  De verplichting om te benoemen geldt voor de inrichtende macht enkel als het personeelslid zich kandidaat gesteld heeft en aan de bij dit decreet gestelde voorwaarden voldoet.
  De volgorde van de vaste benoemingen wordt bepaald door de anciënniteit van de kandidaten berekend overeenkomstig artikel 34.
  (De inrichtende macht deelt jaarlijks de lijst van de vacante betrekkingen mee aan de betrokken personeelsleden, op de wijze bepaald door de plaatselijke paritaire commissies.) <DFG 1996-07-25/47, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  ----------
  (1)<DFG 2021-07-19/12, art. 54, 043; Inwerkingtreding : 09-09-2021>

Art.32. De benoeming in vast verband, de mutatie en de wijziging van affectatie worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad, een cyslus of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting waarvan de periode van betoelaging beperkt wordt door een beslissing van de Regering.

Art.33.De persoon die zich kandidaat stelt voor een benoeming in vast verband in verschillende betrekkingen, moet voor elke betrekking een afzonderlijke kandidatuur indienen.
  (In het onderwijs met volledig leerplan en in het secundair onderwijs met beperkt leerplan dient het in een ambt vastbenoemd personeelslid dat een vaste aanwijzing vraagt binnen dezelfde Inrichtende macht voor een vacante betrekking van hetzelfde ambt of van een ander ambt uit dezelfde categorie, waarvoor hij over de vereiste titel [1 ...]1 beschikt, te antwoorden op de oproeping tot vaste benoeming in dit ambt.
  [1 In het secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie]1 dient het in een ambt vastbenoemd personeelslid dat een vaste aanwijzing vraagt binnen dezelfde Inrichtende macht voor een vacante betrekking van hetzelfde ambt of van een ander ambt uit dezelfde categorie, [1 waarvoor hij over het vereist bekwaamheidsbewijs zoals bepaald bij het decreet van 11 april 2014, respectief voor elk van deze onderwijsniveaus, bedoeld bij artikel 101, beschikt]1, te antwoorden op de oproeping tot vaste benoeming in dit ambt.
  In het [2 secundair]2 kunstonderwijs met beperkt leerplan dient het in een ambt vastbenoemd personeelslid dat een vaste aanwijzing vraagt binnen dezelfde Inrichtende macht voor een vacante betrekking van hetzelfde ambt of van een ander ambt uit dezelfde categorie, waarvoor hij over de vereiste titel [1 zoals bepaald bij het voornoemde decreet van 2 juni 1998]1 beschikt, te antwoorden op de oproeping tot vaste benoeming in dit ambt.
  Voor de toepassing van de leden 2, 3 en 4 wordt de betrekking in vast verband toegekend aan het personeelslid dat de hoogste anciënniteit telt, waarbij de anciënniteit berekend wordt overeenkomstig artikel 34.) <DFG 1998-06-02/55, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 04-08-1998>
  (Het 2e lid geldt niet voor het basisonderwijs.) <DFG 1996-07-25/47, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/37, art. 114, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DFG 2020-07-17/30, art. 13, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.34.(§ 1.) Voor de berekening van de anciënniteit, bedoeld in deze afdeling, worden enkel in aanmerking genomen de op het einde van het lopende school- of academiejaar gesubsidieerde diensten, bij de inrichtende macht verstrekt in een hoofdambt, (in een zelfde categorie) voor zover de kandidaat het bekwaamheidsbewijs voor dit ambt bezit zoals bepaald in artikel 2. <DFG 1996-07-25/47, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1996> <DFG 2004-05-12/66, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  (Het aantal dagen verworven in de hoedanigheid van tijdelijke in een ambt met volledige prestaties omvat alle dagen van het begin tot het einde van de periode van ononderbroken werkzaamheid.
  In afwijking van lid 1 omvat deze werkzaamheidsperiode ook het ontspanningsverlof, winter- en lentevakantie, het kraamverlof, het onthaalverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij, en de uitzonderlijke verloven resp. bepaald in de artikelen 5 en 5bis van het koninklijk besluit d.d. 15 januari 1974 genomen bij toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het personeel van het Rijksonderwijs en van de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijke personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen.) <DFG 1995-04-10/24, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  Bij verandering van ambt worden de dagen gepresteerd als vastbenoemde in een ambt met volledige prestaties geteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van de kerst- en paasvakantie, het bevallings-, opvang- en omstandigheidsverlof, zoals bedoeld in vorig lid.
  De diensten bewezen in een ambt met onvolledige prestaties, en die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten bewezen in een ambt met volledige prestaties.
  Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd.
  (In het onderwijs voor sociale promotie, in afwijking van de leden 2, 5 en 6, voor zover de verrichte diensten minstens 40 lestijden per jaar tellen, is het aantal dagen verworven als tijdelijke in een ambt :
  1° 300 dagen indien de verrichte diensten minstens 50 % van het aantal lestijden per jaar noodzakelijk om een volledige opdracht in dit ambt te hebben, vertegenwoordigen;
  2° 150 dagen indien de verrichte diensten minder dan 50 % van het aantal lestijden per jaar noodzakelijk om een volledige opdracht in dit ambt te hebben, vertegenwoordigen.) <DFG 1998-06-02/55, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 04-08-1998>
  Het aantal dagen verworven in twee of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties, tegelijkertijd uitgeoefend, kan het aantal dagen verworven in een ambt met volledige prestaties, gedurende dezelfde periode, nooit overschrijden.
  De diensten gepresteerd door het personeelslid belopen nooit meer dan 300 dagen per schooljaar, zijnde één jaar anciënniteit.
  (§ 2. De diensten verleend door een niet-statutair personeelslid worden gelijkgesteld aan de diensten bedoeld in dit artikel, op voorwaarde dat het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit [1 of, behoudens in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, het voldoend bekwaamheidsbewijs]1.
  Op de eerste 1200 dagen wordt een reductiecoëfficiënt toegepast van 0,3.
  Het aantal dagen verworven als niet-statutair personeelslid in een ambt met volledige prestaties wordt gevormd door de som van alle dagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de periode van ononderbroken arbeid. De vakantiedagen van toepassing op het niet-statutair personeel die gelijk zijn aan de vakantiedagen opgenoemd in § 1, lid 3, worden bij deze arbeidsperiode opgeteld.
  De diensten vervuld in een ambt met onvolledige prestaties met ten minste de helft van het aantal uren vereist voor een ambt met volledige prestaties, worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen als de diensten vervuld in een ambt met volledige prestaties.
  Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat minder dan de helft bedraagt van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties, wordt met de helft verminderd.) <DFG 2004-05-12/66, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/37, art. 115, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art.35.[1 § 1. Bij ontslag verliest een personeelslid aangesteld in tijdelijk verband de bij de betrokken inrichtende macht verworven prioriteit. Deze wordt hem opnieuw verleend als die inrichtende macht hem weer aanwerft.
   Bij vrijwillig ontslag verliest het personeelslid aangesteld in tijdelijk verband de bij de betrokken inrichtende macht verworven prioriteit. Deze wordt hem nochtans opnieuw verleend als, na zijn ontslag te hebben ingediend, die inrichtende macht hem weer aanwerft.
   § 2. Bij vrijwillig ontslag verliest het personeelslid benoemd in vast verband de bij de betrokken inrichtende macht verworven prioriteit. Deze wordt hem nochtans opnieuw verleend als, na zijn ontslag te hebben ingediend, die inrichtende macht hem weer aanwerft.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/38, art. 22, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Afdeling 4. - Overneming van een onderwijsinrichting van een andere inrichtende macht.
Art.36. § 1. Wanneer een inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs een gedeelte van een officiële inrichting, georganiseerd door de Franse Gemeenschap of een andere overheid overneemt, dan gelden onderstaande bepalingen :
  1° De personeelsleden, vast benoemd in een wervings- en selectieambt en in dienst bij de overneming krijgen van ambtswege de hoedanigheid van vast personeelslid in de overeenstemmende functie bij de overnemende inrichtende macht.
  2° De personeelsleden die bij de overneming een bevorderingsambt vast uitoefenen, worden benoemd in een wervingsambt dat toegang geeft tot bedoeld bevorderingsambt.
  3° De werkelijke diensten, vóór de overneming verstrekt door de in 1° en 2° vermelde personeelsleden worden gelijkgesteld met werkelijke diensten als personeelslid van de overnemende inrichtende macht.
  De overnemingsovereenkomst tussen de betrokken inrichtende machten kan aanvullende regels vaststellen en in voorkomend geval voorwaarden stellen voor de overneming betreffende de tijdelijke aangestelde personeelsleden (, inzonderheid de voorwaarden die in acht genomen dienen te worden door deze personeelsleden om een voorrang tot aanwijzing te laten gelden. De overeenkomst mag ook de voorwaarden bepalen die in acht dienen te worden genomen door de tijdelijke personeelsleden die, bij de overneming, op basis van de statutaire bepalingen die toen op hen van toepassing waren, hun rechten hadden kunnen laten gelden op een vaste benoeming, voor een vaste benoeming in de bezette vacantverklaarde betrekking op het ogenblik van de overneming en die daarna ook vacant blijft). Die regels zullen uitgewerkt worden in de plaatselijke paritaire commissie ressorterend onder de overnemende inrichtende macht. <DFG 2005-07-01/39, art. 38, 018; Inwerkingtreding : 01-07-2005>
  § 2. De voorwaarden voor de overneming, door een inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs, van een (gedeelte van een) inrichting voor vrij gesubsidieerd onderwijs zullen vastgesteld worden bij een overeenkomst tussen de betrokken inrichtende machten. Voormelde regels zullen uitgewerkt worden in de plaatselijke paritaire commissie van de overnemende inrichtende macht.

Afdeling 5. Personeelsleden die het slachtoffer van een gewelddaad waren [1 van pesterijen]1.   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 36bis.[2 § 1. Voor de toepassing van afdeling 5 wordt verstaan onder :
   1° "gewelddaad" : iedere fysieke en/of psychologische aantasting gepleegd met kwaadwillig opzet, elke agressie [4 die verband houden met een van de vormen van discriminatie bedoeld in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie]4 tegen een personeelslid alsook elke beschadiging van zijn goederen door ofwel een leerling, ofwel een derde op aansporing van of met medeplichtigheid van deze laatste, ofwel door een familielid van de leerling of iedere persoon die onder hetzelfde dak woont, in het kader van de dienstuitoefening van het personeelslid of hiermee in rechtstreeks verband staand, ofwel door eender welke andere persoon die niet behoort tot het personeel van de instelling voor zover door het slachtoffer wordt aangetoond dat de gewelddaad in rechtstreeks verband staat met de dienstuitoefening;
   2° "pesterijen" : pesterijen en ongewenst seksueel gedrag in de zin van artikel 32ter, eerste lid, 2° en 3° van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;
   3° "personeelslid dat het slachtoffer van een gewelddaad is geweest" : het vastbenoemde of tijdelijk aangestelde personeelslid, dat door de Regeringsdienst bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten voordele van het personeel uit de openbare sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk, erkend wordt als slachtoffer van een arbeidsongeval dat het resultaat is van de daad bepaald in 1° ;
   4° "personeelslid dat het slachtoffer van pesterijen is geweest" : het vastbenoemde of tijdelijk personeelslid dat het slachtoffer van pesterijen is geweest, zoals bepaald in 2°;
  [4 5° "overmacht": een toestand buiten de wil van het slachtoffer die, zonder dat hij daaraan redelijkerwijs iets kon doen, verhinderde dat hij het verzoek binnen de in dit hoofdstuk bedoelde termijn indiende, of eerder na het verstrijken van die termijn.]4
   In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1° wordt voorrang bedoeld in § 2 slechts verleend aan het personeelslid op voorwaarde dat het een klacht bij de rechterlijke overheden ingediend heeft.
   In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 2° wordt voorrang bedoeld in § 2 slechts verleend aan het personeelslid op voorwaarden dat pesterijen erkend werden door een rechterlijke beslissing of door een verslag van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
   Wanneer de gewelddaad of pesterijen gepleegd werden buiten de instelling, zal de aanvraag om voorrang slechts in aanmerking worden genomen als de dader van de gewelddaad of pesterijen kan worden geïdentificeerd of, bij gebreke hieraan, als het verband tussen de gewelddaad en de onderwijsactiviteit bewezen kan worden.
   § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1 genieten een voorrang bepaald overeenkomstig onderafdeling 2 voor wat betreft het niet-prioritair tijdelijk personeelslid, onderafdeling 3 voor wat betreft het prioritair tijdelijk personeelslid en onderafdeling 4 voor het vastbenoemde personeelslid.
   Als het personeelslid door de administratieve gezondheidsdienst niet tijdelijk arbeidsongeschikt werd bevonden en behoudens behoorlijk gerechtvaardigde overmacht, dient het een verzoek voor voorrang in bij de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, [3 ...]3 met bewijs van ontvangst binnen een termijn van [4 drie maanden]4 na de dag waarop de feiten zich hebben voorgedaan voor geweldtoestand of erkenning van pesterijen in toestand van pesterijen voor pesterijen bij de algemene directie van het verplicht onderwijs of de algemene directie van het niet-verplicht onderwijs, naargelang het geval. Binnen diezelfde termijn stuurt hij eveneens [3 ...]3 met bewijs van ontvangst een afschrift van dit verzoek aan zijn inrichtende macht. De algemene directie van het leerplichtonderwijs of de algemene directie van het niet-verplicht onderwijs, naar het geval, gaan na of de toepassingsvoorwaarden van onderhavig decreet zijn nageleefd, zich daarbij steunend op alle bijkomende informatie die zij nuttig achten.
   In geval het personeelslid door de administratieve gezondheidsdienst tijdelijk arbeidsongeschikt werd bevonden [4 binnen twintig werkdagen na het plaatsvinden van de gewelddaad of de indiening van een klacht wegens pesterijen bij de gerechtelijke autoriteiten of de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk]4, dient het binnen een termijn [4 van drie maanden na het plaatsvinden van de gewelddaad of de erkenning van de situatie waarin sprake is van intimidatie]4, het verzoek bedoeld in voorgaand lid in bij, naar het geval, de algemene directie van het leerplichtonderwijs of de algemene directie van het niet-verplicht onderwijs, naargelang het geval, [4 ...]4. Binnen diezelfde termijn stuurt het eveneens bij een aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst een afschrift van dit verzoek aan zijn inrichtende macht. [4 Deze periode van drie maanden wordt opgeschort zolang het personeelslid erkend is als tijdelijk arbeidsongeschikt.]4 De algemene directie van het leerplichtonderwijs of de algemene directie van het niet-verplicht onderwijs, naar het geval, gaan na of de toepassingsvoorwaarden van onderhavig decreet zijn nageleefd, zich daarbij steunend op alle bijkomende informatie die zij nuttig achten.
   Bij een gewelddaad wordt een afschrift van de klacht bedoeld in § 1, tweede lid, bij de aanvraag gevoegd, alsook een afschrift van de erkenning van het arbeidsongeval door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten voordele van het personeel uit de openbare sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.
   Bij pesterijen wordt bij de aanvraag een afschrift gevoegd van de rechterlijke beslissing of van het verslag van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk waarbij pesterijen en ongewenst seksueel gedrag bewezen worden.]2
  § 3. Het directoraat-generaal van het verplicht onderwijs of het directoraat-generaal van het niet verplicht onderwijs, naar het geval, brengt binnen [4 twintig werkdagen]4 na ontvangt van het verzoek bedoeld in § 2 advies uit aan de in functie zijnde minister. Een kopie van dit advies wordt aan de inrichtende macht alsook aan het betrokken personeelslid bezorgd.
  De in functie zijnde minister neemt binnen [4 tien werkdagen]4 de beslissing dat van het stelsel kan worden genoten. Deze beslissing wordt onmiddellijk aan de inrichtende macht en aan het betrokken personeelslid meegedeeld.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2014-04-11/25, art. 41, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>
  (3)<BFG 2017-10-25/11, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
  (4)<DFG 2022-02-24/18, art. 77, 044; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Onderafdeling 2. - Recht op een nieuwe aanstelling van niet-prioritaire tijdelijke personeelsleden
Art. 36ter.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. Het niet-prioritaire tijdelijke personeelslid, slachtoffer van een gewelddaad [2 of van pesterijen]2, kan onder de voorwaarden bedoeld in onderafdeling één, om een aanstelling in een andere instelling van dezelfde inrichtende macht verzoeken.
  Het verzoek om een nieuwe aanstelling wordt alleen in overweging genomen als de oorspronkelijke aanstelling geen einde neemt voor een termijn van [1 dertig dagen]1 na het indienen van het verzoek is verstreken.
  De duur van de nieuwe aanstelling bedoeld in onderhavig artikel mag niet korter zijn dan de resterende duur van de oorspronkelijke, nog lopende aanstelling, behoudens wanneer het betrokken personeelslid ermee instemt. Een aanstelling met een kortere duur dan die van de oorspronkelijke, nog lopende aanstelling kan niettemin aan het slachtoffer van een gewelddaad [2 of van pesterijen]2 worden opgelegd op voorwaarde dat deze betrekking beschikbaar is voor een termijn van ten minste vijftien weken en dat het personeelslid aan wie deze aanstelling wordt opgelegd, geen enkel recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen deze aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling.
  § 2. De inrichtende macht stelt het personeelslid bedoeld in § 1 aan
  a) in iedere beschikbare betrekking van hetzelfde ambt die niet door een ander personeelslid wordt bekleed met inachtneming van de statutaire bepalingen
  of
  b) in iedere betrekking van hetzelfde ambt, bekleed door een personeelslid dat bereid is om met het personeelslid, slachtoffer van een gewelddaad, van post te ruilen [2 of van pesterijen]2.
  Littera b) van onderhavige paragraaf geldt niet voor de aanstellingen die voor 15 mei van het lopende schooljaar plaatsvinden.
  § 3. Als aan het niet gerangschikt personeelslid bedoeld in onderhavige afdeling geen nieuwe aanstelling kan worden aangeboden overeenkomstig § 2, stelt de in functie zijnde minister het personeelslid aan in een betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door een niet gerangschikt, tijdelijk aangesteld personeelslid aan wie hij oplegt om met het slachtoffer van een gewelddaad van post te ruilen.
  Voorgaand lid geldt niet voor de aanstellingen die voor 15 mei van het lopende schooljaar plaatsvinden.
  § 4. Als het personeelslid niet in een andere betrekking van hetzelfde ambt is aangesteld overeenkomstig § 2 en § 3 en het door een andere inrichtende macht in een betrekking van hetzelfde ambt is aangesteld, worden de diensten die hij voor deze nieuwe inrichtende macht presteert, in aanmerking genomen bij de berekening van de dienstanciënniteit bij de oorspronkelijke inrichtende macht, ten belope van het aantal dagen die in het kader van de oorspronkelijke aanstelling nog dienden te worden gepresteerd.
  § 5. Tijdens de periode van bezoldigd verlof waarvan het personeelslid bedoeld in onderhavig artikel dat ten gevolge van de gewelddaad [2 of van de erkenning van pesterijen]2 arbeidsonbekwaam werd bevonden, geniet, wordt dit personeelslid geacht om effectief in dienst te zijn. Met betrekking tot de dienstanciënniteit wordt deze evenwel beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling.
  § 6. [2 Tijdens het schooljaar volgend op het jaar tijdens hetwelk het personeelslid in de omstandigheden verkeerde om de voorrang bedoeld in onderhavig artikel te genieten, kan het tijdelijk personeelslid niet opnieuw worden aangesteld in de instelling waar het personeelslid het slachtoffer van de gewelddaad of pesterijen is geweest, behoudens wanneer het daar om verzoekt en op voorwaarde dat het door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, onbekwaam werd bevonden om zijn ambt in de instelling waar hij slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen is geweest, verder uit te oefenen.]2
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2014-04-11/25, art. 42, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>

Onderafdeling 3. - Recht op een nieuwe aanstelling van prioritaire tijdelijke personeelsleden
Art. 36quater.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. Het prioritaire tijdelijke personeelslid, [2 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]2, kan onder de voorwaarden bedoeld in onderafdeling één, om een aanstelling in een andere instelling van dezelfde inrichtende macht verzoeken.
  Het verzoek om een nieuwe aanstelling wordt alleen in overweging genomen als de oorspronkelijke aanstelling geen einde neemt voor een termijn van [1 dertig dagen]1 na het indienen van het verzoek is verstreken.
  De duur van de nieuwe aanstelling bedoeld in onderhavig artikel mag niet korter zijn dan de resterende duur van de oorspronkelijke, nog lopende aanstelling, behoudens wanneer het betrokken personeelslid ermee instemt. Een aanstelling met een kortere duur dan die van de oorspronkelijke, nog lopende aanstelling kan niettemin aan het [2 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]2 worden opgelegd op voorwaarde dat deze betrekking beschikbaar is voor een termijn van ten minste vijftien weken en dat het personeelslid aan wie deze aanstelling wordt opgelegd, geen enkel recht verliest voor de periode die het verschil uitmaakt tussen deze aanstelling en de duur van de oorspronkelijke aanstelling.
  § 2. De inrichtende macht stelt het personeelslid bedoeld in § 1 aan
  a) in iedere beschikbare betrekking van hetzelfde ambt die niet door een ander personeelslid wordt bekleed met inachtneming van de statutaire bepalingen
  of
  b) in iedere betrekking van hetzelfde ambt, bekleed door een personeelslid dat bereid is om met het personeelslid, [2 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]2, van post te ruilen.
  Littera b) van onderhavige paragraaf geldt niet voor de aanstellingen die voor 15 mei van het lopende schooljaar plaatsvinden.
  § 3. Als aan het prioritaire tijdelijke personeelslid bedoeld in onderhavige onderafdeling geen nieuwe aanstelling kan worden aangeboden overeenkomstig § 2, stelt de inrichtende macht het aan in een betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door
  1° een niet-prioritair tijdelijk personeelslid aan wie zij oplegt om van post te ruilen;
  2° bij ontstentenis, een prioritair tijdelijk personeelslid, in de omgekeerde volgorde van rangschikking, aan wie zij oplegt om van post te ruilen.
  Voorgaand lid geldt niet voor de aanstellingen die voor 15 mei van het lopende schooljaar plaatsvinden.
  § 4. Als het personeelslid niet in een andere betrekking van hetzelfde ambt is aangesteld overeenkomstig § 2 en § 3 en het door een andere inrichtende macht in een betrekking van hetzelfde ambt is aangesteld, worden de diensten die hij voor deze nieuwe inrichtende macht presteert, in aanmerking genomen bij de berekening van de dienstanciënniteit bij de oorspronkelijke inrichtende macht, ten belope van het aantal dagen die in het kader van de oorspronkelijke aanstelling nog dienden te worden gepresteerd.
  § 5. Tijdens de periode van bezoldigd verlof waarvan het personeelslid bedoeld in onderhavig artikel dat [3 ten gevolge van de gewelddaad of van pesterijen]3 arbeidsonbekwaam werd bevonden, geniet, wordt dit personeelslid geacht om effectief in dienst te zijn. Met betrekking tot de dienstanciënniteit wordt deze evenwel beperkt tot de duur van de oorspronkelijke aanstelling.
  § 6. Tijdens het schooljaar volgend op het jaar tijdens hetwelk het personeelslid in de omstandigheden verkeerde om van de voorrang bedoeld in onderhavig artikel te genieten, kan het prioritair tijdelijk personeelslid niet opnieuw worden aangesteld in de inrichting waar het het [4 slachtoffer van de gewelddaad of van pesterijen]4 was, behoudens wanneer het daar om verzoekt en op voorwaarde dat het door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, onbekwaam werd bevonden om zijn ambt in de inrichting waar het het [2 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]2 was, verder uit te oefenen.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2014-04-11/25, art. 43, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>
  (3)<DFG 2014-04-11/25, art. 44, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>
  (4)<DFG 2014-04-11/25, art. 45, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>

Onderafdeling 4. - Gelegenheidsaffectatiewijziging, mutatie en aanstelling in een andere inrichtende macht van vastbenoemde personeelsleden
Art. 36quinquies.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 10; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. Het vastbenoemde personeelslid, [1 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]1, kan onder de voorwaarden bedoeld in onderafdeling één om een gelegenheidsaffectatiewijziging in een andere instelling van dezelfde inrichtende macht verzoeken.
  § 2. De inrichtende macht kent een gelegenheidsaffectatiewijziging toe aan het personeelslid bedoeld in § 1
  a) in iedere betrekking van hetzelfde ambt, die niet door een ander personeelslid wordt bekleed;
  of
  b) in iedere betrekking van hetzelfde ambt, bekleed door een personeelslid dat aanvaardt om met het betrokken personeelslid van post te ruilen.
  Littera b) van onderhavige paragraaf geldt niet voor de gelegenheidsaffectatiewijzigingen die voor 15 mei van het lopende schooljaar plaatsvinden.
  § 3. Als aan het vastbenoemde personeelslid bedoeld in onderhavige onderafdeling geen gelegenheidsaffectatiewijziging kan worden aangeboden overeenkomstig § 2, kent de inrichtende macht deze gelegenheidsaffectatiewijziging toe in iedere betrekking van hetzelfde ambt die reeds wordt bekleed door
  1° een niet-prioritair tijdelijk personeelslid aan wie zij oplegt om van post te ruilen;
  2° bij ontstentenis, een prioritair tijdelijk personeelslid, in de omgekeerde volgorde van de rangschikking, aan wie zij oplegt om van post te ruilen.
  Voorgaand lid geldt niet voor de gelegenheidsaffectatiewijzigingen die voor 15 mei van het lopende schooljaar plaatsvinden.
  § 4. Het personeelslid, [1 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]1, kan (een) andere inrichtende macht(en) verzoeken om in een definitief vacante betrekking van hetzelfde ambt te worden gemuteerd in toepassing van artikel 29, § 1.
  Het personeelslid, [1 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]1, kan (een) andere inrichtende macht(en) verzoeken om in een betrekking van hetzelfde ambt te worden gemuteerd. Als het door deze inrichtende macht wordt aangesteld, krijgt het in dit geval verlof om tijdelijk een ander ambt uit te oefenen in het onderwijs overeenkomstig artikel 14, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 15 januari 1974, genomen in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van de inrichtingen voor kleuter-, lager, middelbaar, technisch, artistiek en normaalonderwijs van de Staat, van de internaten die afhangen van deze inrichtingen en van de leden van het personeel van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen.
  De verlenging van deze prioritaire affectatie geschiedt op dezelfde manier totdat het personeelslid voldoet aan de voorwaarden voor een aanstelling in vast verband. Als, op dat moment, het personeelslid zich niet kandidaat stelt voor een aanwerving in vast verband, is de inrichtende macht ontheven van de verplichting om te verlengen.
  § 5. Tijdens het schooljaar volgend op het jaar tijdens hetwelk het personeelslid [1 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]1 was, kent de inrichtende macht aan het personeelslid een affectatiewijziging toe die voorrang heeft op alle andere affectatiewijzigingen, op iedere aanstelling en op iedere vaste benoeming van een ander personeelslid, in iedere vacante betrekking van hetzelfde ambt op voorwaarde dat het door de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, onbekwaam werd bevonden om zijn ambt in de inrichting waar het het [1 slachtoffer van een gewelddaad of pesterijen]1 was, verder uit te oefenen.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/25, art. 43, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>

Onderafdeling 5. [1 - Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand]1   ----------   (1)
Art. 36sexies.[1 § 1. In dit decreet wordt onder "slachtoffer" verstaan, het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad" zoals bepaald [2 in artikel 36bis, § 1, eerste lid, 3°]2.
   § 2. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DFG 2014-04-11/25, art. 46, 030; Inwerkingtreding : 29-06-2014>

Art. 36septies. [1 § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand, zoals bepaald in de paragrafen 1 en 2, worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  § 5. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 37 nonies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 36octies.[1 § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 37 sexies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 37 sexies, § 3, in [2 ...]2, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan zijn inrichtingshoofd.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. De inrichtende macht waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<BFG 2017-10-25/11, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 22-04-2018>

Art. 36nonies.[1 § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 37 septies bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt[2 ...]2 ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<BFG 2017-10-25/11, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 22-04-2018>

Art. 36decies. [1 § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 36undecies. [1 § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 36duodecies. [1 De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

HOOFDSTUK IV. - Selectieambten.
Afdeling 1. [1 Afdeling I: Algemene bepalingen ]1   ----------   (1)
Art.37. De inrichtende macht kan in vast verband in een vacante betrekking van een selectieambt benoemen, behalve :
  1° indien ze door de van kracht zijnde bepalingen over de reaffectatie of wedertewerkstelling, voor deze betrekking verplicht is een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid aan te werven, of
  2° indien ze deze betrekking reeds toegewezen heeft ingevolge een wijziging van affectatie, overeenkomstig de bij artikel 38 bepaalde voorwaaden.
  (3° indien ze de betrekking reeds heeft toegewezen bij toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 29bis.) <DFG 2007-02-02/52, art. 69, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art.38. De inrichtende macht die een vacante betrekking moet begeven, kan aan een personeelslid een gewijzigde affectatie toekennen als hij titularis van een selectieambt is. Die wijziging kan enkel gebeuren overeenkomstig artikel 29, § 2.

Art.39.De benoeming en de gewijzigde affectatie worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad, [1 een cyclus, een andere onderafdeling of een secundaire onderwijsinrichting waarvan het centrum voor gevorderde technologieën afhangt]1 die bij toepassing van de rationalisatieregels geleidelijk wordt gesloten, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting waarvan de periode van betoelaging beperkt wordt.
  ----------
  (1)<DFG 2018-07-11/22, art. 13, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Afdeling 2. [1 Toegangsvoorwaarden tot selectieambten, met uitzondering van het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën [2 en het ambt van territoriale poolcoördinator]2.]1   ----------   (1)   (2)
Art. 39bis.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 71; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 De inrichtende macht die een personeelslid in een selectieambt in tijdelijk verband voor meer dan 15 weken moet aanstellen]1 :
  1° raadpleegt de plaatselijke paritaire commissie over het profiel van het toe te kennen selectieambt;
  2° ontvangt van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de [1 aanstelling in tijdelijk verband]1.
  § 2. [1 De inrichtende macht, na toepassing van § 1 :
   1° bepaalt het profiel van het toe te kennen selectieambt, rekening houdend met de specifieke behoeften verbonden aan zijn opvoedend en pedagogische project, alsook de kenmerken die eigen zijn aan de school waarin de betrekking toe te kennen is.
   Boven de gedrags- en technische competenties naar keuze van de inrichtende macht, neemt het profiel van het ambt in elk geval de volgende gedragscompetenties op :
   a) de informatie analyseren ;
   b) problemen oplossen ;
   c) in teamverband werken ;
   d) zich aanpassen ;
   e) betrouwbaar zijn ;
   f) luisterbereid zijn en gevoel voor communicatie hebben.
   Het omvat ook de belangrijkste selectiecriteria van de kandidaten en de weging toegekend aan elk onder hen. Het bevat ook de bijkomende voorwaarden voor de aanstelling, die ofwel verplicht zijn of die een troef zijn voor de toe te kennen betrekking ;
   2° lanceert een oproep tot kandidaten volgens de vormen bedoeld in artikel 52quinquies/1.]1
  [1 § 3. De inrichtende macht gaat over tot de aanstelling na de selectieprocedure beschreven in artikel 52quinquies/3 te hebben gevolgd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 40, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.40.Niemand kan benoemd worden in een selectieambt indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan volgende voorwaarden voldoet :
  [3 1° een dienstanciënniteit van zes jaar hebben verworven binnen het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerd onderwijs, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 34;
   2° deze betrekking gedurende 600 dagen hebben uitgeoefend, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 34 ;
   3° voorafgaandelijk een specifieke opleiding hebben gevolgd die bekrachtigd wordt door een getuigschrift dat bewijst dat hij erin geslaagd is ;
   4° gevolg hebben gegeven aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 39bis.]3
  [3 ...]3
  [3 ...]3
  [1 Voor de selectieambten van het opvoedend hulppersoneel, kan een personeelslid dat door de inrichtende macht krachtens artikel 44, § 5, werd aangeworven, eveneens in dat ambt in vast verband worden geworven, indien het voldoet aan de volgende voorwaarden :
   1° [2 ...]2
   2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   3° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 44, [3 ...]3;
   4° voldoen aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling;
   5° van onberispelijk gedrag zijn;
   6° voldoen aan de dienstplichtwetten;
   7° binnen de inrichtende macht, 600 dagen dienstanciënniteit tellen, verdeeld over ten minste drie schooljaren, waaronder 300 dagen in het ambt bij de inrichtende macht, verdeeld over ten minste twee schooljaren.
   Kunnen in aanmerking worden genomen binnen de 600 dagen dienstanciënniteit, de diensten gepresteerd in de categorie van het administratief personeel.
   8° [3 ...]3
   9° Op de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 39bis hebben geantwoord;
   10° een specifieke opleiding hebben gevolgd die door een getuigschrift [3 van geslaagde vorming]3 wordt bekrachtigd;
   11° geen ongunstig definitief verslag hebben gekregen dat vóór 1 mei door de inrichtende macht of haar afgevaardigde werd opgemaakt, overeenkomstig artikel 30, § 1, derde lid van dit decreet.
   Het personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in een selectieambt van het opvoedend hulppersoneel krachtens [3 artikel 42]3, houder van een bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 44, [3 ...]3, voor het betrokken ambt, kan het voordeel van het [3 tweede lid]3 van dit artikel genieten, indien het daardoor sneller tot de benoeming in vast verband toegang kan krijgen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/92, art. 36, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DFG 2013-06-20/18, art. 26, 027; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (3)<DFG 2019-03-14/20, art. 41, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.41. De benoeming in een selectieambt kan slechts gebeuren indien de betrekking als hoofdambt bekleed wordt.

Art.42. [1 § 1. Een selectieambt kan tijdelijk aan een personeelslid toegewezen worden voor zover de volgende voorwaarden bij de aanstelling vervuld zijn :
   1. een dienstanciënniteit van drie jaar hebben verworven binnen het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde of georganiseerde onderwijs, in één van de ambten van de betrokken categorie, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 34 ;
   2. titularis zijn, vóór deze aanstelling van één of meer ambten die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt, overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, in een inrichtende macht van het onderwijs gesubsidieerd of georganiseerd door de Franse Gemeenschap ;
   3. houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig het bovenvermelde artikel 101 ;
   4. aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 39bis hebben beantwoord.
   Tijdens deze période blijft het personeelslid, in voorkomend geval, titularis van de betrekking waarin hij in vast verband benoemd of aangeworven is.
   Het vastbenoemd personeelslid in een selectieambt dat solliciteert naar een andere betrekking van hetzelfde ambt wordt geacht de toegangsvoorwaarden in tijdelijk verband opgesomd in 1° tot 3° van het eerste lid voor het betrokken ambt te vervullen. Voor zijn benoeming in vast verband zal het ook geacht de voorwaarden 1° en 3° van artikel 40, eerste lid, te vervullen.
   § 2. In afwijking van de voorwaarden bepaald in § 1, voor de ambten van adjunct-directeur, adjunct-directeur van het lager secundair onderwijs [2 , adjunct-directeur van een kleuterschool, adjunct-directeur van een lagere school of van een basisschool]2 of van adjunct-directeur van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, kan de inrichtende macht tijdelijk de uitoefening van het betrokken ambt toewijzen aan een kandidaat die de volgende voorwaarden vervult :
   1. houder zijn van een [2 bekwaamheidsbewijs van het bachelorsniveau]2 ten minste ; in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan kunnen de personeelsleden die de vakken onderrichten waarvoor er geen opleiding bestaat die aanleiding geeft tot de uitreiking van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de eerste graad, de uitoefening van het ambt van adjunct-directeur toegewezen krijgen voor zover ze houder zijn van één van de bekwaamheidsbewijzen bedoeld in de artikelen 105 tot 108, punt a) of b), van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap ;
   2. houder zijn van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 100 van het betrokken decreet van 2 februari 2007 ;
   3. een dienstanciënniteit van 3 jaar hebben in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs ;
   4. aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 39bis hebben beantwoord.
   Vervult de voorwaarden 1° en 2° de kandidaat die een diploma heeft die tegelijkertijd samengesteld is uit een pedagogisch bekwaamheidsbewijs en uit een bekwaamheidsbewijs van minstens het hoger niveau van de eerste graad.
   § 3. Een inrichtende macht die bevestigt dat zij een oproep tot kandidaten gelanceerd heeft en dat zij geen geldige kandidatuur na deze eerste oproep gekregen heeft, kan een tweede oproep tot kandidaten lanceren die niet voldoet aan de voorwaarde 3° bedoeld in § 2.
   Indien de persoon aangeworven in één van de ambten bedoeld in § 2, eerste lid, geen ambt uitoefent in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs bij haar indiensttreding, zal ze slechts aangeworven zijn als ze de volgende voorwaarden vervult :
   1. burgerlijke en politieke rechten genieten ;
   2. voldaan hebben aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling ;
   3. van onberispelijk gedrag zijn ;
   4. voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 42, 038; Inwerkingtreding : onbepaald >
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 23, 041; Inwerkingtreding : 03-02-2021>

Art. 42bis. [1 In afwijking van artikel 42, § 1, eerste lid, 4°, en in § 2, eerste lid, 4°, voor elke aanstelling van een duur die gelijk is aan of lager is dan vijftien weken, is de voorwaarde voor de oproep tot kandidaten niet vereist. Nochtans worden de overheden bedoeld in artikel 27bis ertoe gemachtigd deze aanstellingen uit te voeren van een duur die gelijk is aan of lager is dan vijftien weken.
   Deze aanstelling voor hoogstens 15 weken kan hernieuwd worden voor zover de totale duur van de aanstelling 12 maanden niet overschrijdt.
   Indien de afwezigheid van de titularis van het ambt langer duurt, lanceert de inrichtende macht een oproep tot kandidaten uiterlijk de laatste dag van de periode van aanstelling bedoeld in het vorige lid.
   In afwijking van het tweede lid wordt de aanstelling bedoeld in het eerste lid verlengd tijdens de periode tussen de oproep tot kandidaten en de aanstelling van een kandidaat.
   De inrichtende macht stelt een kandidaat aan binnen de drie maanden na de oproep tot kandidaten. Bij gebreke daaraan, na deze drie maanden, wordt de betrekking niet meer gesubsidieerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 43, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art.43.[1 § 1. Wanneer de betrekking definitief vacant is, wordt het tijdelijk personeelslid in vast verband benoemd in het selectieambt na een termijn van twee jaar voor zover het de voorwaarden van artikel 40, eerste of derde lid vervult, of zodra het deze voorwaarden vervult.
   Wanneer, na de termijn van 2 jaar, de betrekking tijdelijk vacant is, wordt het personeelslid dat alle voorwaarden van artikel 40, eerste of derde lid, in vast verband benoemd zodra de betrekking vacant wordt.
   § 2. Het personeelslid dat tijdelijk een selectieambt toegewezen kreeg met toepassing van artikel 42 kan, in voorkomend geval, ontslagen worden uit het betrokken ambt door de inrichtende macht overeenkomstig artikel 44bis.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 44, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.44.[1 Voor de categorie van het opvoedend hulppersoneel kan de inrichtende macht, in het kader van de toepassing van de artikelen van dit hoofdstuk, de kandidatuur in concurrentie stellen van de personeelsleden die aan de voorwaarden van artikel 42, § 1 beantwoorden met deze van de personen die de volgende voorwaarden vervullen :
   1. burgerlijke en politieke rechten genieten ;
   2. houder zijn van één va de volgende bekwaamheidsbewijzen :
   a. voor het ambt van opvoeder-huismeester : een bekwaamheidsbewijs van minstens het hoger niveau van de eerste graad met de volgende studierichtingen : economie, handel, boekhoudkunde of beheer ;
   b. voor het ambt van directiesecretaris : een bekwaamheidsbewijs van minstens het hoger niveau van de eerste graad met de volgende studierichtingen : secretariaat, recht of bestuur. De Regering stelt de lijst van de bekwaamheidsbewijzen vast die in dat kader in aanmerking worden genomen.
   3. voldaan hebben aan de wets- en verordeningsbepalingen betreffende de taalregeling ;
   4. van onberispelijk gedrag zijn ;
   5. voldaan hebben aan de dienstplichtwetten ;
   6. aan de oproep tot kandidaten hebben beantwoord. ".
   De persoon die krachtens het eerste lid wordt aangeworven, wordt tijdelijk aangesteld in het ambt van opvoeder-huismeester of van directiesecretaris respectievelijk bij de inrichtende macht, totdat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 40, tweede lid, of, in voorkomend geval, van artikel 40, eerste lid, en als de inrichtende macht hem intussen niet uit dat ambt heeft ontslagen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 44, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Afdeling 3. [1 Specifieke bepalingen betreffende het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën. ]1   ----------   (1)
Art. 44bis. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 73; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. Elke tijdelijke aanstelling in het selectieambt wordt schriftelijk vastgesteld en worden de vermeldingen zoals bedoeld in artikel 21, met uitzondering van 7°, erin opgenomen.
  § 2. De inrichtende macht mag niet overgaan tot een tijdelijke aanstelling in een selectiebetrekking als zij, krachtens de bepalingen betreffende de reaffectatie, verplicht is deze betrekking toe te kennen aan een personeelslid dat ter beschikking is gesteld bij ontstentenis van betrekking.
  § 3. Een tijdelijke aanstelling in een selectiebetrekking loopt ten einde :
  a) in onderlinge overeenstemming;
  b) bij beslissing van de inrichtende macht ten gevolge van de procedure bedoeld in § 4 van dit artikel of voor wat betreft het personeelslid van het onderwijs met volledig leerplan ten gevolge van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk Vbis;
  c) of met toepassing van artikel 22, eerste lid.
  Nochtans heeft het einde van het schooljaar geen gevolg op de tijdelijke aanstelling in een selectiebetrekking.
  § 4. Mits een opzeggingstermijn van vijftien dagen kan de inrichtende macht ofwel op voorstel van de directeur, ofwel op eigen initiatief, een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een selectieambt.
  Voorafgaandelijk aan de mededeling van elke beslissing betreffende het einde van de aanstelling moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden verhoord.
  De oproeping tot de hoorzitting, alsook de motieven waarom de inrichtende macht overweegt een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, moeten hem kenbaar worden gemaakt vijf werkdagen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs. Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in actieve dienst of gepensioneerd van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt, aangesloten bij de organisaties die zetelen binnen de Nationale Arbeidsraad. Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.

Art. 44ter.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 73; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Elk personeelslid mag krachtens artikel 40 van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het selectieambt. In dit geval re-integreert het personeelslid [1 , in voorkomend geval,]1 definitief zijn ambt van afkomst.
  [1 De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het selectieambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, het herstellen van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt en affectatie uitstellen met 15 weken na de aanvraag van het personeelslid.
   Indien, boven de periode bedoeld in het vorige lid, de betrekking niet voorzien kon worden, kan de herstelling nog met hoogstens 15 weken verlengd worden, in gezamenlijk overleg tussen de inrichtende macht en het personeelslid.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 45, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 44quater. [1 Wanneer een personeelslid definitief houder is van een onvolledige last binnen een selectieambt kan de inrichtende macht die een vacante definitieve betrekking heeft in afwijking van artikel 39bis van dit decreet en op zijn aanvraag de last van zijn personeelslid aanvullen en op zijn aanvraag, door een uitbreiding van zijn definitieve aanwerving in hetzelfde ambt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-01-23/38, art. 90, 023; Inwerkingtreding : 01-02-2009>

Art. 44quinquies.[1 § 1. Voorafgaande aan de aankondiging van de vacature van een betrekking in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën, vaardigt de Regering de algemene vaardigheden van het profiel voor het openstaande selectieambt uit.
   § 2. Als er bij een inrichtende macht een definitief openstaande betrekking van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën moet worden ingevuld:
   1° Bepaalt de inrichtende macht de technische en specifieke vaardigheden vereist in het profiel voor het openstaande selectieambt.
   In dat kader raadpleegt hij het Begeleidingscomité van het centrum voor gevorderde technologieën waarin de betrekking moet worden ingevuld en, naargelang het geval, de plaatselijke overleginstantie of, bij ontstentenis daarvan, de vakbondsafvaardiging van de inrichting waaronder de betrekking ressorteert.
   De inrichtende macht mag aanvullende criteria toevoegen aan de voorwaarden voor een benoeming in vast verband bedoeld in artikel 44sexies, § 1 of § 2.
   2° Lanceert de inrichtende macht een oproep tot kandidatuurstelling volgens de vormen bepaald door de Regering en op voorstel van het Centraal paritair comité;
   3° Onderzoekt de inrichtende macht de kandidaturen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 44quinquies, § 3 of § 4, rekening houdend met de criteria bepaald in het functieprofiel opgesteld in toepassing van huidig artikel.
   Bij gelijke vaardigheden, krijgt het personeelslid dat de voorwaarden van artikel 44quinquies, § 3, vervult, bij de aanstelling in tijdelijk verband voorrang op het personeelslid dat de voorwaarden van artikel 44quinquies, § 4, vervult.
   4° Na onderzoek van de kandidaturen overeenkomstig punt 3°, kiest de inrichtende macht vrij haar kandidaat en stelt ze na afloop van deze procedure de aldus geselecteerde kandidaat aan in tijdelijk verband.
   § 3. Niemand mag in tijdelijk verband worden aangesteld in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën als hij op het ogenblik van de aanstelling in tijdelijk verband de volgende voorwaarden niet vervult:
   1° beschikken over 6 jaar dienstanciënniteit in het georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel bedoeld in bijlage I van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs en berekend volgens de modaliteiten bepaald in artikel 34;
   2° vast benoemd zijn in één van die wervings-, selectie- of bevorderingsambten;
   3° titularis zijn, in vast verband, van één of meerdere ambten met ten minste de helft van het minimaal aantal uren vereist om een ambt met volledige prestatie te vormen in het georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs;
   4° in het georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in vast verband één of meer ambten uitoefenen die toegang geven tot het toe te kennen selectieambt en houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig artikel 101 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs;
   5° beantwoorden aan de criteria van het functieprofiel bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 1° ;
   6° gevolg hebben gegeven aan de oproep tot kandidatuurstelling bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 2°.
   § 4. Kan eveneens aanspraak maken op een aanstelling in tijdelijk verband in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën, het personeelslid dat op het ogenblik van de aanstelling in tijdelijk verband de volgende voorwaarden vervult:
   1° beschikken over zijn burgerrechten en politieke rechten;
   2° houder zijn van één van de volgende bekwaamheidsbewijzen:
   - getuigschrift van het zesde jaar van het secundair beroepsonderwijs, aangevuld met 9 jaar nuttige beroepservaring, aangerekend volgens de procedure voorzien in artikelen 23 en 24 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, in het activiteitendomein van het centrum voor gevorderde technologieën waarop de oproep tot kandidatuurstelling bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 2°, betrekking heeft;
   - getuigschrift van hoger secundair onderwijs, aangevuld met 6 jaar nuttige beroepservaring, aangerekend volgens de procedure voorzien in artikelen 23 en 24 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, in het activiteitendomein van het centrum voor gevorderde technologieën waarop de oproep tot kandidatuurstelling bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 2°, betrekking heeft;
   - getuigschrift van de eerste graad van het hoger onderwijs, zoals bepaald in artikel 69, § 1, of artikel 70, § 1; van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies aangevuld met 3 jaar nuttige beroepservaring, aangerekend volgens de procedure voorzien in artikelen 23 en 24 van het decreet van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis- en secundair onderwijs, in het activiteitendomein van het centrum voor gevorderde technologieën waarop de oproep tot kandidatuurstelling bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 2°, betrekking heeft;
   3° in regel zijn met de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;
   4° van onberispelijk gedrag zijn;
   5° voldaan hebben aan de dienstplichtwetten;
   6° beantwoorden aan de criteria van het functieprofiel bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 1° ;
   7° gevolg hebben gegeven aan de oproep tot kandidatuurstelling bedoeld in artikel 44quinquies, § 2, 2°. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-07-11/22, art. 16, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 44sexies. [1 § 1. Het personeelslid aangesteld in tijdelijk verband als coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën in overeenkomst met artikel 44quinquies, wordt voor dat ambt in vast verband benoemd zodra hij voldoet aan de voorwaarden bepaald in huidig artikel.
   § 2. Niemand mag in vast verband worden benoemd in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën als hij op het ogenblik van de vaste benoeming, naast de voorwaarden vermeld in artikel 44quinquies, § 3, de volgende voorwaarden niet vervult:
   1° gedurende een ononderbroken periode van 600 dagen in tijdelijk verband aangesteld zijn ten gevolge van de aanwerving uitgevoerd in toepassing van artikel 44quinquies, § 2, 4° ;
   2° in de loop van de drie maanden voorafgaand aan het einde van die periode een evaluatie hebben ondergaan met vermelding "positief" door de inrichtende macht van de secundaire onderwijsinrichting waarvan het centrum voor gevorderde technologieën waaronder het personeelslid ressorteert, afhangt."
   § 3. Een door de inrichtende macht aangeworven personeelslid overeenkomstig artikel 44quinquies, § 4, kan eveneens in vast verband in het selectieambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën worden benoemd als hij op het ogenblik van de benoeming in vast verband de volgende voorwaarden vervult:
   1° gedurende een ononderbroken periode van 600 dagen in tijdelijk verband aangesteld zijn ten gevolge van de aanwerving uitgevoerd in toepassing van artikel 44quinquies, § 2, 4° ;
   2° in de loop van de drie maanden voorafgaand aan het einde van die periode een evaluatie hebben ondergaan met vermelding "positief" door de inrichtende macht van de secundaire onderwijsinrichting waarvan het centrum voor gevorderde technologieën afhangt."
   3° beschikken over 600 dagen dienstanciënniteit in het gesubsidieerd onderwijs, gespreid over minstens drie schooljaren, waarvan 300 dagen in het ambt bij de inrichtende macht, gespreid over minstens twee schooljaren;
   4° de betrekking uitoefenen als hoofdambt
   § 4. In het geval van een ongunstige evaluatie na afloop van de periode vermeld in § 2, 2° en § 3, 2°, wordt er ambtshalve een einde gesteld aan het ambt van het personeelslid.
   Bij ontstentenis van een evaluatie binnen die termijn, wordt deze gunstig geacht.
   § 5. De coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën die de vermelding "ongunstig" toegekend krijgt, kan binnen de tien dagen na de kennisgeving van die vermelding bij aangetekend schrijven een bezwaarschrift daartegen indienen bij de raad van beroep ingesteld door hoofdstuk X van huidig decreet.
   De procedure- en werkingsregels voorzien in die bepalingen zijn van toepassing op het beroep georganiseerd in toepassing van de huidige paragraaf.
   Het centraal paritair comité stelt het model van het evaluatieverslag vast en bepaalt de modaliteiten volgens dewelke de evaluatie plaatsvindt.
   Het personeelslid dat beroep aantekent tegen een ongunstige evaluatievermelding, bezorgt onmiddellijk een kopie van zijn bezwaarschrift aan de inrichtende macht van de secundaire onderwijsinrichting waartoe het centrum voor gevorderde technologieën waaronder hij ressorteert afhangt.
   De raad van beroep bedoeld in het eerste lid brengt zijn advies uit aan de inrichtende macht van de secundaire onderwijsinrichting waarvan het centrum voor gevorderde technologieën waaronder het personeelslid ressorteert afhangt binnen een termijn van maximum 45 kalenderdagen na ontvangst van het bezwaarschrift. Dezelfde inrichtende macht beslist en kent de coördinator de evaluatievermelding toe binnen een termijn van maximum één maand na de ontvangst van het advies. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-07-11/22, art. 17, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 44septies. [1 De benoeming in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën kan slechts gebeuren indien het ambt als hoofdambt wordt bekleed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-07-11/22, art. 18, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 44octies. [1 § 1. Het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën kan tijdelijk worden toevertrouwd aan een personeelslid dat de voorwaarden van artikel 44quinquies, § 3, 1° tot 6°, of § 4, 1° tot 7°, vervult:
   1° bij afwezigheid van de titularis van het ambt gedurende meer dan vijftien weken;
   2° of in het geval bedoeld in artikel 39.
   Gedurende die periode blijft het personeelslid bedoeld in artikel 44sexies, § 1, titularis van het ambt waarin het desgevallend door de oorspronkelijke inrichtende macht in vast verband werd benoemd.
   § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, wordt de voorwaarde bedoeld in artikel 44quinquies, § 3, 6°, of § 4, 7°, niet vereist voor aanwervingen met een duurtijd van vijftien weken of minder. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-07-11/22, art. 19, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 44novies. [1 § 1. Elke tijdelijke aanstelling in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën wordt schriftelijk vastgesteld en de vermeldingen bedoeld in artikel 21, met uitzondering van 7°, worden daarin opgenomen.
   § 2. De inrichtende macht kan niet overgaan tot een tijdelijke aanstelling in een betrekking van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën als de bepalingen in verband met reaffectatie haar ertoe verplichten die betrekking toe te kennen aan een personeelslid dat ter beschikking werd gesteld bij ontstentenis van betrekking.
   § 3. Een tijdelijke aanstelling in een betrekking van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën wordt beëindigd:
   a) in gezamenlijk overleg;
   b) door een beslissing van de inrichtende macht volgens de procedure bedoeld in § 4 van het huidige artikel;
   c) of door toepassing van artikel 22, eerste lid.
   Het einde van het schooljaar heft echter geen invloed op de tijdelijke aanstelling in een ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën.
   § 4. Mits een opzegtermijn van vijftien dagen, kan de inrichtende macht een einde stellen aan de aanstelling van een personeelslid aangesteld in tijdelijk verband in het ambt van coördinator van een centrum voor gevorderde technologieën.
   Voorafgaande aan de kennisgeving van elke beslissing tot beëindiging van een aanstelling, moet het personeelslid uitgenodigd worden om door de inrichtende macht gehoord te worden.
   De oproeping voor de hoorzitting, alsook de redenen waarom de Regering van plan is om een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, worden hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting bekendgemaakt, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs. Bij de hoorzitting, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in actieve dienst of in ruste gesteld zijn in het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt en aangesloten is bij organisaties die in de Nationale Arbeidsraad zetelen.
   Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt.
   De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het behoorlijk opgeroepen personeelslid zich niet op de hoorzitting aanmeldt of er niet vertegenwoordigd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2018-07-11/22, art. 20, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Afdeling 4. [1 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het ambt van territoriale poolcoördinator]1   ----------   (1)
Art. 44decies/1. [1 Een persoon kan slechts tijdelijk in het ambt van territoriale poolcoördinator worden aangesteld indien hij op het tijdstip van de tijdelijke aanstelling aan de volgende voorwaarden voldoet:
   1° vast benoemd zijn of vast aangeworven zijn in een ambt van aanwerving, selectie of bevordering in de categorie van directeurs en onderwijzend personeel, paramedisch personeel, sociaal personeel, psychologisch personeel en hulpopvoedingsonderwijspersoneel binnen het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, op het niveau van het basis- of secundair onderwijs, gewoon of gespecialiseerd;
   2° in het bezit zijn van ten minste een bachelorsdiploma;
   3° voldoen aan de criteria van het ambtsprofiel bedoeld in artikel 44decies/4, § 2;
   4° drie jaar anciënniteit in het gespecialiseerd onderwijs genieten;
   5° een specifieke opleiding hebben gevolgd, afgesloten met een getuigschrift, of zich ertoe verbinden een dergelijke opleiding te volgen, zodat deze binnen twee jaar na de aanvaarding van het ambt beschikbaar is;
   6° hebben gereageerd op de in artikel 44decies/4 bedoelde oproep tot het indienen van kandidaturen.
   Indien er geen kandidaat is die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, kan de inrichtende macht een kandidaat aanstellen die voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in het eerste lid, maar die een personeelslid is dat tijdelijk is aangesteld of aangesteld in een ambt vermeld in het eerste lid, 1°, of een personeelslid van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra en/of die niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in 4°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 37, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 44decies/2.[1 De inrichtende macht benoemt de poolcoördinator op permanente basis in het vacante ambt dat hij bekleedt na het verstrijken van een periode van twee jaar, die overeenkomstig artikel 52septdecies, § 2, tweede lid, met zes maanden kan worden verlengd nadat zijn tweede of, in voorkomend geval, derde evaluatie is afgerond, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet:
   1° houder zijn van het specifiek opleidingsgetuigschrift bedoeld in artikel 44decies/1;
   2° geen "ongunstig" evaluatieverslag hebben.
   Voor de berekening van de periode van twee jaar, eventueel verlengd met zes maanden, wordt enkel rekening gehouden met de werkelijke diensttijd vervuld na de aanstelling, met inbegrip van de jaarlijkse vakantie, het verlof voorzien in de artikelen 5, 5bis [2 , 6]2 en 7 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, alsmede het verlof met het oog op adoptie en onofficiële voogdij, alsmede het moederschapsverlof bedoeld in hoofdstuk IIbis, respectievelijk hoofdstuk XIII, van hetzelfde koninklijk besluit van 15 januari 1974.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 37, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (2)<DFG 2023-07-20/47, art. 44, 049; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 44decies/3. [1 Niemand kan tot territoriale poolcoördinator worden benoemd als dat ambt niet zijn voornaamste ambt is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 37, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 44decies/4. [1 § 1. De inrichtende macht die een personeelslid moet aanstellen in het ambt van territoriale poolcoördinator op een tijdelijke basis voor meer dan 15 weken:
   1° raadpleegt de plaatselijke paritaire commissie van de hoofdschool over het profiel van het te vervullen selectieambt;
   2° ontvangt van de leden van het multidisciplinaire team van de territoriale pool alle informatie die zij nuttig achten om hem met het oog op de tijdelijke aanwijzing te verstrekken.
   § 2. De inrichtende macht, na toepassing van § 1:
   1° beslist over het profiel van het in te vullen ambt van poolcoördinator, rekening houdend met de specifieke behoeften verbonden aan de pool alsook met de specifieke kenmerken van de hoofdschool waar het ambt wordt uitgeoefend. Naast de door de inrichtende macht gekozen gedrags- en technische vaardigheden omvat het ambtsprofiel in elk geval de volgende gedragsvaardigheden:
   a) de informatie analyseren;
   b) problemen oplossen;
   c) als een team werken;
   d) zich aanpassen;
   e) betrouwbaarheid aantonen;
   f) beschikken over goede luister- en communicatievaardigheden.
   Het bevat ook de belangrijkste criteria voor de selectie van kandidaten en het gewicht dat aan elk criterium wordt toegekend. Het kan bijkomende benoemingsvereisten bevatten, die ofwel verplicht zijn, ofwel een pluspunt voor het te vervullen ambt;
   2° moet een oproep tot kandidatuurstelling doen in de door de Regering bepaalde vorm op voorstel van de bevoegde centrale paritaire commissie.
   De inrichtende macht verricht de aanstelling na de selectieprocedure als bedoeld in artikel 52quinquies/3 te hebben gevolgd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 37, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 44decies/5. [1 § 1. Bij tijdelijke afwezigheid van de ambtsdrager of voor de duur van een sollicitatieoproep kan de inrichtende macht voor een periode van 15 weken of minder een personeelslid aanstellen dat voldoet aan de in artikel 44decies/1 genoemde voorwaarden. In afwijking van artikel 44decies/1, is de voorwaarde van een oproep tot het indienen van aanvragen niet vereist.
   Voorts zijn de in artikel 27 bis bedoelde overheden bevoegd om dergelijke aanstellingen te doen voor een periode van vijftien weken of minder.
   Deze aanstelling voor ten hoogste 15 weken kan worden verlengd, mits de totale duur van de aanstelling niet meer dan 12 maanden bedraagt.
   Bij langdurige afwezigheid van de ambtsdrager doet de inrichtende macht uiterlijk op de laatste dag van de in het vorige lid bedoelde aanwijzingsperiode een oproep tot kandidaatstelling uitgaan.
   In afwijking van lid 3 wordt de in lid 1 bedoelde aanwijzing verlengd voor de periode tussen de oproep tot kandidaatstelling en de aanwijzing van een kandidaat.
   De inrichtende macht wijst binnen drie maanden na de oproep tot kandidaatstelling een kandidaat aan. Zo niet, dan zal de betrekking na drie maanden niet langer worden gesubsidieerd.
   § 2. Elke tijdelijke aanstelling in het ambt van territoriale poolcoördinator gebeurt schriftelijk, met uitzondering van 7° § 2.
   § 3. De inrichtende macht kan niet overgaan tot een tijdelijke aanstelling in een ambt van territoriale poolcoördinator als zij zich op grond van de bepalingen inzake herschikking genoodzaakt ziet dat ambt toe te kennen aan een personeelslid dat bij gebrek aan werkgelegenheid is ontslagen.
   § 4. Een tijdelijke aanstelling in een selectieambt eindigt:
   a) in onderlinge overeenstemming;
   b) bij besluit van de inrichtende macht, overeenkomstig de procedure bedoeld in § 5 van dit artikel;
   c) of door toepassing van artikel 22, lid 1.
   Het einde van het schooljaar heeft echter geen gevolgen voor de tijdelijke aanstelling in een ambt van territoriale poolcoördinator.
   § 5. De inrichtende macht kan, op voorstel van de directeur of op eigen initiatief, met inachtneming van een opzeggingstermijn van vijftien dagen een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid dat tijdelijk als territoriale poolcoördinator is aangesteld.
   Alvorens kennis te geven van een beslissing tot beëindiging van de aanstelling, moet het personeelslid door de tot aanstelling bevoegde inrichtende macht zijn gehoord.
   De uitnodiging voor de hoorzitting en de redenen waarom de inrichtende macht voornemens is de aanstelling van het personeelslid te beëindigen, worden hem ten minste vijf werkdagen vóór de hoorzitting meegedeeld, hetzij bij aangetekende brief, hetzij door middel van een brief met ontvangstbevestiging die persoonlijk wordt afgegeven. Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit het personeel in actieve dienst of gepensioneerd personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een vakbondsorganisatie die personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs vertegenwoordigt en aangesloten is bij organisaties die zitting hebben in de Nationale Arbeidsraad. De hoorzitting wordt in notulen vastgelegd. De procedure wordt geldig voortgezet indien het naar behoren opgeroepen personeelslid de hoorzitting niet bijwoont of zich niet bij de hoorzitting laat vertegenwoordigen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 37, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK V. [1 - De toegang tot het bevorderingsambt van werkplaatsleider]1   ----------   (1)
Art.45. De inrichtende macht kan in een vacante betrekking van een bevorderingsambt in vast verband benoemen, behalve :
  1° indien ze door de van toepassing zijnde bepalingen op de reaffectatie en de ontstentenis van betrekking verplicht is voor deze betrekking een personeelslid aan te werven dat ter beschikking werd gesteld, of
  2° indien ze deze betrekking reeds toegewezen heeft door wijziging van affectatie, overeenkomstig de in artikel 46 bepaalde voorwaarden.
  (3° indien ze de betrekking reeds heeft toegewezen bij toepassing van de bepalingen bedoeld in artikel 29bis.) <DFG 2007-02-02/52, art. 70, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art.46. De inrichtende macht die een vacante betrekking moet begeven, kan een wijziging van affectatie aan een van haar personeelsleden toestaan als hij titularis is van het bevorderingsambt waartoe de vacante betrekking behoort. De wijziging moet gebeuren onder de voorwaarden bepaald bij artikel 29, § 2.
  (In afwijking van het vorige lid kan het personeelslid dat titularis is van een bevorderingsambt slechts een verandering van affectatie aanvragen nadat het zijn ambten uitgeoefend heeft in een betrekking die het tijdens een termijn van drie jaar bekleedt.) <DFG 2007-02-02/52, art. 74, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art.47. De benoeming in vast verband en de wijzigig van affectatie zijn niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad, een cyclus of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels geleidelijk wordt gesloten, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting waarvoor de periode van betoelaging beperkt wordt.

Art.48. De benoeming tot een bevorderingsambt kan slechts gebeuren indien de betrekking als hoofdambt wordt bekleed.

Art. 48bis.<Inséré par DFG 2007-02-02/52, art. 75; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. [1 De inrichtende macht die een personeelslid in een bevorderingsambt van werkplaatsleider in tijdelijk verband voor meer dan 15 weken moet aanstellen]1 :
  1° raadpleegt de plaatselijke paritaire commissie over het profiel van het toe te kennen bevorderingsambt;
  2° ontvangt van de personeelsleden alle informatie die deze nuttig achten (om) hem mee te delen met het oog op de [1 tijdelijke aanstellingen]1.
  § 2. [1 De inrichtende macht, na toepassing van § 1 :
   1° bepaalt het profiel van het toe te kennen selectieambt, rekening houdend met de specifieke behoeften verbonden aan zijn opvoedings- en pedagogische project, alsook de kenmerken die eigen zijn aan de school waarin de betrekking toe te kennen is.
   Boven de gedrags- en technische competenties naar keuze van de inrichtende macht, neemt het profiel van het ambt in elk geval de volgende gedragscompetenties op :
   a) de informatie analyseren ;
   b) problemen oplossen ;
   c) in teamverband werken ;
   d) zich aanpassen ;
   e) betrouwbaar zijn ;
   f) luisterbereid zijn en gevoel voor communicatie hebben.
   Het omvat ook de belangrijkst selectiecriteria van de kandidaten en de weging toegekend aan elk onder hen. Het bevat ook de bijkomende voorwaarden voor de aanstelling, die ofwel verplicht zijn of die een troef zijn voor de toe te kennen betrekking ;
   2° doet een oproep tot kandidaten volgens de vormen bedoeld in artikel 52quinquies/1.]1
  [1 § 3. De inrichtende macht gaat over tot de aanstelling na de selectieprocedure beschreven in artikel 52quinquies/3 te hebben gevolgd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 47, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.49.Niemand kan benoemd worden in een bevorderingsambt indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
  [1 1° een dienstanciënniteit van zes jaar hebben verworven binnen het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerd onderwijs, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 34;
   2° deze betrekking gedurende 600 dagen hebben uitgeoefend, berekend sinds de indiensttreding volgens de nadere regels bepaald in artikel 34 ;
   3° voorafgaandelijk een specifieke opleiding hebben gevolgd die bekrachtigd wordt door een getuigschrift dat bewijst dat hij erin geslaagd is ;
   4° gevolg hebben gegeven aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 48bis.]1
  5° [1 ...]1
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 48, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.50.[1 § 1. Een bevorderingsambt van werkplaatsleider kan tijdelijk aan een personeelslid toegewezen worden voor zover de volgende voorwaarden bij de aanstelling vervuld zijn :
   1. een dienstanciënniteit van drie jaar hebben verworven binnen het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde of georganiseerde onderwijs, in één van de ambten van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, berekend volgens de nadere regels bepaald in artikel 34 ;
   2. titularis zijn, vóór deze aanstelling van één of meer ambten die toegang geven tot het toe te kennen bevorderingsambt, overeenkomstig artikel 102 van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, in een inrichtende macht van het onderwijs gesubsidieerd of georganiseerd door de Franse Gemeenschap ;
   3. houder zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig het bovenvermelde artikel 102 ;
   4. aan de oproep tot kandidaten bedoeld in artikel 48bis hebben beantwoord.
   Tijdens deze periode blijft het personeelslid, in voorkomend geval, titularis van de betrekking waarin hij in vast verband benoemd of aangeworven is.
   Het vastbenoemd personeelslid in een bevorderingsambt van werkplaatsleider dat solliciteert naar een andere betrekking van hetzelfde ambt wordt geacht de toegangsvoorwaarden in tijdelijk verband opgesomd in 1° tot 3° van het eerste lid voor het betrokken ambt te vervullen. Voor zijn benoeming in vast verband wordt het ook geacht de voorwaarden 1° en 3° van artikel 49 te vervullen.
   Het personeelslid zal slechts voor een verandering van betrekking bedoeld in het vorige lid in aanmerking kunnen komen nadat het zijn ambten heeft uitgeoefend in de betrekking die het tijdens een periode van 3 jaar bekleedt.
   § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, 4°, voor elke aanstelling van een duur die gelijk is aan of lager is dan vijftien weken, is de voorwaarde voor de oproep tot kandidaten niet vereist. De overheden bedoeld in artikel 27bis worden overigens ertoe gemachtigd deze aanstellingen uit te voeren van een duur die gelijk is aan of lager is dan vijftien weken.
   Deze aanstelling voor hoogstens 15 weken kan hernieuwd worden voor zover de totale duur van de aanstelling 12 maanden niet overschrijdt.
   Indien de afwezigheid van de titularis van het ambt langer duurt, lanceert de inrichtende macht een oproep tot kandidaten uiterlijk de laatste dag van de periode van aanstelling bedoeld in het vorige lid.
   In afwijking van het tweede lid wordt de aanstelling bedoeld in het eerste lid verlengd tijdens de periode tussen de oproep tot kandidaten en de aanstelling van een kandidaat.
   De inrichtende macht stelt een kandidaat aan binnen de drie maanden na de oproep tot kandidaten. Bij gebreke daarvan, na deze drie maanden, wordt de betrekking niet meer gesubsidieerd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 49, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.51.[1 § 1. Wanneer de betrekking definitief vacant is, wordt het tijdelijk personeelslid in vast verband benoemd in het bevorderingsambt van werkplaatsleider na een termijn van twee jaar voor zover het de voorwaarden van artikel 49 vervult, of zodra het deze voorwaarden vervult.
   Wanneer, na de termijn van 2 jaar, de betrekking tijdelijk vacant is, wordt het personeelslid dat alle voorwaarden van artikel 49 vervult in vast verband benoemd zodra de betrekking vacant wordt.
   § 2. Het personeelslid dat tijdelijk een bevorderingsambt van werkplaatsleider toegewezen kreeg met toepassing van artikel 50 kan, in voorkomend geval, ontslagen worden uit het betrokken ambt door de inrichtende macht overeenkomstig artikel 52bis.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 50, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.52.
  <Opgeheven bij DFG 2019-03-14/20, art. 51, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 52bis. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 77; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. Elke tijdelijke aanstelling in het bevorderingsambt wordt schriftelijk vastgesteld en worden de vermeldingen zoals bedoeld in artikel 21, met uitzondering van 7°, erin opgenomen.
  § 2. De inrichtende macht mag niet overgaan tot een tijdelijke aanstelling in een betrekking van bevordering als zij, krachtens de bepalingen betreffende de reaffectatie, verplicht is deze betrekking toe te kennen aan een personeelslid dat ter beschikking is gesteld bij ontstentenis van betrekking.
  § 3. Een tijdelijke aanstelling in een bevorderingsbetrekking loopt ten einde :
  a) in onderlinge overeenstemming;
  b) bij beslissing van de inrichtende macht ten gevolge van de procedure bedoeld in § 4 van dit artikel of ten gevolge van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk Vbis ;
  c) of met toepassing van artikel 22, eerste lid.
  Nochtans heeft het einde van het schooljaar geen gevolg op de tijdelijke aanstelling in een bevorderingsbetrekking.
  § 4. Mits een opzeggingstermijn van 15 dagen kan de inrichtende macht een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid dat tijdelijk werd aangesteld in een bevorderingsambt.
  Voorafgaandelijk aan de mededeling van elke beslissing betreffende het einde van de aanstelling moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden verhoord.
  De oproeping tot de hoorzitting, alsook de motieven waarom de inrichtende macht overweegt een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid, moeten hem kenbaar worden gemaakt vijf werkdagen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs. Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in actieve dienst of gepensioneerd van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt, aangesloten bij de organisaties die zetelen binnen de Nationale Arbeidsraad. Er wordt een proces-verbaal van de hoorzitting opgemaakt. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.

Art. 52ter.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 77; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Elk personeelslid mag krachtens artikel 49 van zijn benoeming afzien binnen de 600 dagen die volgen op zijn eerste toetreding tot het bevorderingsambt. In dit geval re-integreert het personeelslid [1 , in voorkomend geval,]1 definitief zijn ambt van afkomst.
  [1 De inrichtende macht kan, met het oog op de continuïteit van het bevorderingsambt of om de stabiliteit van de pedagogische teams niet in het gedrang te brengen, het herstellen van het personeelslid in zijn oorspronkelijke ambt en affectatie uitstellen met 15 weken na de aanvraag van het personeelslid
   Indien, boven de periode bedoeld in het vorige lid, de betrekking niet voorzien kon worden, kan de herstelling nog met hoogstens 15 weken verlengd worden, in gezamenlijk overleg tussen de inrichtende macht en het personeelslid.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 52, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 52quater. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 77; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De artikelen 49 tot 52ter zijn niet van toepassing op de bevorderingsambten van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs of van studieprefect of directeur, bepaald door het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.

Hoofdstuk Vbis. [1 - De oproep tot kandidaten, de selectiecommissie, het opdrachtenblad, de evaluatie en het einde van de uitoefening van sommige bevorderings- en selectieambten]1   ----------   (1)
Art. 52quinquies.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een bevorderingsambt of een selectieambt, zoals bedoeld in de artikelen [1 4 § 1, 3° en [3 5, § 1, 1° tot 3°, 5° en 8°]3 [2 , 5, § 2, 1° en 2° en 5, § 3, 1° en 2°]2]1 van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten in het onderwijs met volledig leerplan, en op artikel 50 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
  Het is ook van toepassing op de personeelsleden die titularis zijn van een selectieambt, zoals bedoeld in artikel 6ter, 6°, b) van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
  [1 Met uitzondering van de afdeling Iter betreffende het opdrachtenblad, is dit hoofdstuk ook van toepassing op de personeelsleden die een selectieambt van het opvoedend hulppersoneel uitoefenen, zoals bedoeld in artikel 7, b), 9. en 10. en in artikel 7bis, 2°, a) en b) van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen.]1
  § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder " directeur " het personeelslid dat titularis is, in welke hoedanigheid dan ook, van het bevorderingsambt van directeur van een kleuterschool, directeur van een lagere school, directeur van een basisschool, directeur van het lager secundair onderwijs of van studieprefect of directeur, zoals opgesomd in de artikelen 3 en 4, 1° en 2° van het decreet van 4 januari 1999 betreffende de bevorderingsambten en de selectieambten of van het bevorderingsambt van directeur van een inrichting voor sociale promotie, zoals bedoeld in artikel 6ter, 6°, a van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het maatschappelijk personeel der inrichtingen voor voorschools, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunstonderwijs, onderwijs voor sociale promotie en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en de ambten der personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen in het onderwijs met volledig leerplan.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 54, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 24, 041; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
  (3)<DFG 2021-06-17/29, art. 38, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Afdeling I. [1 - De oproep tot kandidaten]1   ----------   (1)
Art. 52quinquies/1. [1 Het model van oproepen tot kandidaten bedoeld in de artikelen 39bis en 48bis wordt door de Regering vastgesteld, op gezamenlijk voorstel van de Vaste Commissie voor de bevordering en selectie van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, van de Centrale paritaire commissie van het gesubsidieerd officieel onderwijs, van de Centrale paritaire commissie van het niet-confessioneel vrij onderwijs en van de Centrale paritaire commissie van het confessioneel vrij onderwijs.
   De Regering kan het model op eigen initiatief bepalen in het geval dat de Commissies bedoeld in het vorige lid haar geen gezamenlijk voorstel binnen een termijn van 30 dagen hebben bezorgd na de aanneming van dit decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 57, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art. 52quinquies/2.[1 De inrichtende macht die een oproep tot kandidaten lanceert, bepaalt de uitbreiding van de geadresseerden waarop de oproep gericht is ofwel aan de enige personeelsleden die hum ambten binnen de inrichtende macht uitoefenen, ofwel aan elke persoon die aan de voorwaarden voor de toegang tot het ambt beantwoorden.]1
  [2 In afwijking van lid 1 wordt in de oproep tot het indienen van sollicitaties voor het ambt van territoriale poolcoördinator altijd vermeld dat het openstaat voor eenieder die voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot het ambt.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 58, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-06-17/29, art. 39, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Afdeling Ibis. [1 De selectiecommissie]1   ----------   (1)
Art. 52quinquies/3.[1 § 1. De inrichtende macht stelt een selectiecommissie aan, Ze bestaat uit de directeur van de betrokken inrichting en uit de leden of afgevaardigden van de inrichtende macht waaraan deze één of meer leden kan toewijzen die extern zijn aan de inrichtende macht en die over een deskundigheid inzake personeelsbeleid en personeelsselectie beschikken.
  [3 Eén vertegenwoordiger per inrichtende macht van de partnerscholen van de pool is ook lid van de selectiecommissie die is samengesteld voor de selectie van een poolcoördinator.]3
   [2 ...]2
   § 2. De selectie van kandidaten rust op het ambtsprofiel ontwikkeld door de inrichtende macht en gevoegd bij de oproep tot kandidaten en, in het bijzonder, op de evaluatie van de technische en gedragscompetenties van de kandidaten, samen met de indicatoren van de beheersing, en hun boekhouding met het opvoedend en pedagogisch project van de inrichtende macht.
   De selectiecommissie kan de kandidaturen op basis van het dossier onderzoeken en selecteren en slechts de kandidaten horen die na deze selectie geselecteerd worden.
   § 3. Na de verhoringen stelt de selectiecommissie een verslag op dat de kandidaten rangschikt en dat alle nuttige informatie geeft om de rangschikking te motiveren.
   Dit verslag wordt aan de inrichtende macht bezorgd die op deze basis de beslissing neemt om aan te stellen.
   § 4. Op zijn aanvraag zal elke kandidaat een mededeling krijgen over de wijze waarop de overeenstemming geëvalueerd wordt van zijn gedrags- en technische competenties met de selectiecriteria die door het ambtsprofiel bepaald en gewogen worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2019-03-14/20, art. 60, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 25, 041; Inwerkingtreding : 03-02-2021>
  (3)<DFG 2021-06-17/29, art. 40, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Afdeling Iter. [1 - Het opdrachtenblad]1   ----------   (1)
Art. 52sexies.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Bij de indiensttreding van het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies van dit decreet wijst de directeur hem een opdrachtenblad toe dat voorafgaandelijk goedgekeurd werd door de inrichtende macht.
  Dit bovenvermelde blad bepaalt de opdrachten van het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies en de prioriteiten die hem worden toegewezen, in functie van de behoeften van de inrichting waarin het geaffecteerd wordt en in functie van de doelstellingen opgenomen in het opdrachtenblad dat de directeur zelf heeft gekregen overeenkomstig hoofdstuk III van titel II van het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs.
  [1 Vóór het opstel van het opdrachtenblad raadpleegt de inrichtende macht het plaatselijk orgaan van sociaal overleg.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 62, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 52septies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. De duur van het opdrachtenblad bedraagt zes jaar.
  § 2. De inhoud van het opdrachtenblad kan gewijzigd worden, op grond van de evolutie van de behoeften en van de werking van de inrichting vóór het einde van de geldigheidsduur ervan ten vroegste na twee jaar door de directeur.
  In afwijking van het eerste lid kan de inhoud van het opdrachtenblad vóór zijn geldigheidsduur gewijzigd worden, in onderlinge overeenstemming tussen de directeur en het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies.
  Het gewijzigde opdrachtenblad wordt ter goedkeuring aan de inrichtende macht voorgelegd.

Art. 52octies.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> § 1. In afwijking van artikel 52sexies, § 1, eerste lid, kan de directeur, indien nodig en mits voorafgaande goedkeuring van de inrichtende macht, een opdrachtenblad toevertrouwen aan het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 52quinqies van dit decreet.
  De directeur wijst van ambtswege een opdrachtenblad dat voorafgaandelijk werd goedgekeurd door de inrichtende macht, aan [2 het personeelslid]2 toe [1 dat in vast verband wordt benoemd en het personeelslid]1 dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 52quinquies voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wanneer de duur van de aanstelling ten minste één jaar bedraagt.
  § 2. Het opdrachtenblad bedoeld in dit artikel kan tot doel hebben het opdrachtenblad van het personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies dat vervangen wordt te bevestigen of in een nieuw document op te stellen.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 63, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2021-02-04/17, art. 26, 041; Inwerkingtreding : 03-02-2021>

Art. 52octies/1. [1 § 1. In afwijking van artikel 52septies wijzigt de directeur, na voorafgaande raadpleging van het plaatselijk orgaan voor sociaal overleg, met voorafgaande instemming van de inrichtende macht, ambtshalve de inhoud van het opdrachtenblad van de werkplaatsleider die een gedeeltelijke terbeschikkingstelling om persoonlijke redenen geniet, voorafgaand aan het rustpensioen of de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan na het bereiken van de leeftijd van 58 jaar.
   In het gewijzigde opdrachtenblad worden de opdrachten vermeld die hij voorheen vervulde en die hij zal delegeren.
   Het bepaalt de organisatie van zijn prestaties en de nadere regels voor het overleg met de deeltijdse werkplaatsleider die hem moet bijstaan.
   § 2 Na voorafgaande raadpleging met het plaatselijk sociaal overlegorgaan en met voorafgaande instemming van de inrichtende macht, vertrouwt de directeur een opdrachtblad aan de deeltijdse werkplaatsleider bedoeld in het vorige lid toe.
   § 3 Na voorafgaande raadpleging van het plaatselijk sociaal overlegorgaan, met voorafgaande instemming van de inrichtende macht, vertrouwt de directeur die na de leeftijd van 58 jaar een gedeeltelijke terbeschikkingstelling om persoonlijke redenen krijgt vóór het rustpensioen of een gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan, een opdrachtenblad toe aan de deeltijdse adjunct-directeur die wordt opgeroepen om hem bij te staan.
   § 4 Hij kan tevens, indien nodig, bepaalde wijzigingen aanbrengen in het opdrachtenblad van andere adjunct-directeuren en werkplaatsleiders, overeenkomstig de bepalingen genomen ter uitvoering van de voorgaande leden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-02-04/17, art. 27, 041; Inwerkingtreding : 03-02-2021>


Afdeling II. - De opleidingsevaluatie.
Art. 52novies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Deze afdeling is van toepassing op het in vast verband benoemde personeelslid.
  Ze is ook van toepassing op het personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld in de uitoefening van een ambt bedoeld in artikel 52quinquies voor een duur die gelijk is aan of langer is dan één jaar, of wanneer de aanstelling ten minste één jaar bedraagt. De benaming "personeelslid " bedoeld in deze afdeling heeft ook betrekking op dit personeelslid.

Art. 52decies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Om de vijf jaar na zijn benoeming in vast verband of zijn tijdelijke aanstelling moet het personeelslid een evaluatie ondergaan die gezamenlijk gebeurt door de inrichtende macht en de directeur.
  Indien deze laatste het nuttig achten, kunnen ze het personeelslid vroeger evalueren.
  Nochtans mag het personeelslid niet meer dan twee keer geëvalueerd worden over een periode van tien jaar.

Art. 52undecies.<Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De evaluatie baseert zich op de uitvoering van het opdrachtenblad bedoeld in [1 afdeling Iter]1 van dit hoofdstuk en op de praktische toepassing van de bevoegdheden verworven in het kader van de opleidingen bedoeld in artikel 40, 6° van dit decreet wat betreft de selectieambten en in artikel 49, 5° van dit decreet voor de bevorderingsambten.
  Ze houdt rekening met de globale context waarin het personeelslid evolueert en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/20, art. 64, 038; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 52duodecies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> In functie van deze evaluatie komen de inrichtende macht en de directeur overeen met het personeelslid over de verbeteringen die moeten aangebracht worden.

Afdeling 3. - Het einde van de uitoefening van sommige [1 uitgeoefende bevorderingsambten en selectieambten]1.   ----------   (1)
Art. 52terdecies. <Ingevoegd bij DFG 2007-02-02/52, art. 78; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Mits een opzeggingstermijn van 15 dagen kan de inrichtende macht, ofwel op voorstel van de directeur, ofwel op eigen initiatief, een einde maken aan de aanstelling van een personeelslid bedoeld in artikel 52quinquies dat tijdelijk werd aangesteld.
  Voorafgaandelijk aan de mededeling van elke beslissing betreffende het einde van de aanstelling moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht te worden verhoord.
  De oproeping tot de hoorzitting, alsook de motieven waarom de inrichtende macht overweegt een einde te maken aan de aanstelling van het personeelslid of waarom de directeur overweegt een voorstel ervan te maken aan de inrichtende macht, moeten hem kenbaar worden gemaakt vijf werkdagen voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door persoonlijke overhandiging met ontvangstbewijs, die uitwerking heeft met ingang van de datum opgenomen op dit ontvangbewijs. Tijdens de hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden, in actieve dienst of gepensioneerd van het gesubsidieerd officieel onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een vakorganisatie die de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt, aangesloten bij de organisaties die zetelen binnen de Nationale Arbeidsraad. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het personeelslid, dat volgens de regels is opgeroepen, niet verschijnt op de hoorzitting of er niet vertegenwoordigd is.

Afdeling 4. [1 Over de aanstellingsbrief, de evaluatie en het einde van de uitoefening van het ambt van territoriale poolcoördinator dat tijdelijk wordt uitgeoefend]1   ----------   (1)
Art. 52quaterdecies. [1 De artikelen 52sexies tot en met 52terdecies zijn niet van toepassing op de territoriale poolcoördinatoren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 52quinquiesdecies. [1 Zodra de tijdelijk aangestelde poolcoördinator zijn ambt bekleedt, belast de directeur van de hoofdschool hem met een opdrachtenblad dat vooraf is goedgekeurd door de inrichtende macht van de hoofdschool. In dat blad worden de opdrachten van de poolcoördinator en de aan hem toegewezen prioriteiten gespecificeerd in overeenstemming met de behoeften van de samenwerkende scholen in de pool.
   Alvorens het opdrachtenblad op te stellen, raadpleegt de inrichtende macht van de hoofdschool het plaatselijk orgaan voor sociaal overleg.
   Het opdrachtenblad heeft een looptijd van zes jaar. De inhoud van het opdrachtenblad kan vóór het verstrijken ervan door de directeur worden gewijzigd in het licht van de ontwikkeling van de behoeften en de werking van de pool of in onderlinge overeenstemming tussen de poolcoördinator en de directeur.
   Het gewijzigde opdrachtenblad wordt ter goedkeuring aan de inrichtende macht voorgelegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 52sexiesdecies. [1 § 1. In afwijking van artikel 52quinquiesdecies, lid 1, kan de directeur van de hoofdschool, indien nodig en na voorafgaande goedkeuring door de inrichtende macht, een opdrachtenblad toekennen aan het personeelslid dat tijdelijk voor een periode van minder dan één jaar als territoriale poolcoördinator is aangesteld.
   De directeur van de hoofdschool vertrouwt het personeelslid dat in vast verband is aangesteld en het personeelslid dat in tijdelijke dienst als territoriale poolcoördinator is aangesteld voor een periode van één jaar of langer, of van wie de aanstelling ten minste één jaar heeft geduurd, van rechtswege een door de inrichtende macht vooraf goedgekeurd opdrachtblad toe.
   Het in dit artikel bedoelde opdrachtenblad kan bestaan uit een bevestiging van het opdrachtenblad van de territoriale poolcoördinator die wordt vervangen, of uit een nieuw document.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 52septiesdecies. [1 § 1. De op tijdelijke basis aangestelde poolcoördinator wordt ten minste tweemaal door de inrichtende macht van de betrokken school geëvalueerd voordat hij op permanente basis wordt aangesteld. De eerste evaluatie vindt plaats tussen de 9e effectieve maand en het einde van de 12e effectieve maand van het eerste jaar van de aanstelling van de poolcoördinator. Met de tweede evaluatie wordt begonnen tussen de 9e effectieve maand en het einde van de 12e effectieve maand van het tweede jaar. Valt deze periode in een schoolvakantieperiode, dan wordt zij verschoven naar de eerste dag na deze vakantieperiode.
   De evaluatie wordt gebaseerd op het opdrachtenblad en, indien van toepassing, op de succesvolle voltooiing van de in artikel 44decies/1 bedoelde specifieke opleiding indien de poolcoördinator voor zijn benoeming geen dergelijke opleiding heeft gehad. Er wordt rekening gehouden met de algemene context waarin de poolcoördinator moet opereren en met de middelen die hem ter beschikking worden gesteld.
   De regering stelt op voorstel van de bevoegde centrale paritaire commissie het model-evaluatieverslag en de procedures daarvoor vast.
   De melding aan het eind van de evaluatie kan "gunstig", "met voorbehoud" of "ongunstig" zijn.
   Het met redenen omklede evaluatieverslag van de pooldirecteur waarin een van de in lid 4 bedoelde meldingen wordt voorgesteld, wordt voorgelegd aan de poolcoördinator, die over tien dagen beschikt om een klacht in te dienen bij de inrichtende macht. Binnen 15 dagen na ontvangst van de klacht stelt de inrichtende macht de poolcoördinator in kennis van haar beslissing.
   In geval van een "ongunstige" evaluatie heeft de poolcoördinator twintig dagen om tegen zijn evaluatie in beroep te gaan bij de bevoegde raad van beroep.
   De raad van beroep brengt binnen 45 dagen na de datum van ontvangst van het beroep advies uit aan de inrichtende macht.
   De inrichtende macht kent binnen een maand na ontvangst van het advies van de raad van beroep het eindcijfer toe aan de poolcoördinator. Indien ze geen beslissing treft binnen de voorgeschreven termijn, wordt de beslissing geacht in overeenstemming te zijn met het advies.
   Indien zij niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen in gang worden gezet, worden de evaluaties van de poolcoördinator geacht "gunstig" te zijn.
   § 2. Indien de eerste volgens de procedure van paragraaf 1 definitief toegekende evaluatie "met voorbehoud" is, kan de tweede evaluatie alleen "gunstig" of "ongunstig" zijn.
   Indien de tweede en laatste evaluatie "met voorbehoud" is, wordt de tijdelijke aanwijzing van ambtswege met zes maanden verlengd. De poolcoördinator wordt een derde keer beoordeeld. De derde evaluatie wordt aangevat zes maanden nadat de tweede evaluatie definitief is toegekend en de vermelding wordt binnen de maand na deze periode toegekend. Het kan alleen "gunstig" of "ongunstig" zijn.
   Indien de eerste, tweede of, in voorkomend geval, derde evaluatie die uiteindelijk wordt toegekend "ongunstig" is, wordt de aanstelling van de poolcoördinator van ambtswege beëindigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 52octiesdecies. [1 In het ambt van territoriale poolcoördinator kan niemand worden benoemd die dat ambt niet als hoofdambt uitoefent.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2021-06-17/29, art. 42, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK VI. - De dienststanden.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.53. Het personeelslid bevindt zich in een van de volgende dienststanden :
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° terbeschikkingstelling.

Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.54. Het personeelslid wordt steeds geacht in actieve dienst te zijn, behoudens formele bepaling die hem in een andere dienststand plaatst.

Art.55.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op de verhoging van wedde en kan van de inrichtende macht verlof bekomen onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs.
  [1 Heeft recht op de weddesubsidie die het had kunnen ontvangen als het gewoon zijn dagelijkse taak had kunnen verwezenlijken, het personeelslid dat in staat is om te werken op het ogenblik dat het zich naar zijn werk wou begeven als :
   1° het tijdens zijn verplaatsing naar de werkplek enkel met vertraging of niet ter bestemming kan komen in zover deze vertraging of afwezigheid te wijten is aan een oorzaal die op de weg naar het werk gebeurde onder buiten zijn wil om staande omstandigheden;
   2° het, om een oorzaak buiten zijn wil om, zijn werk ofwel niet kan beginnen, terwijl het zich normaal heeft begeven naar zijn werkplek, ofwel niet kan voortzetten.]1
  Het kan van de inrichtende macht verlof bekomen onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs.
  Elk verlof waarvoor een beslissing van het bevoegde lid van de Regering of van zijn afgevaardigde nodig is om de wedde te kunnen ggenieten in het Gemeenschapsonderwijs, moet door de inrichtende macht die overheid ter goedkeuring worden voorgelegd.
  ----------
  (1)<DFG 2013-07-04/14, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art.56. Een personeelslid bevindt zich in de stand non-activiteit onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs.

Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.57. Een personeelslid kan door zijn inrichtende macht ter beschikking gesteld worden onder dezelfde voorwaarden als inhet Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, geregeld in hoofdstuk XI.
  Elke terbeschikkingstelling waarvoor een beslissing van de bevoegde minister of van diens afgevaardigde nodig is voor de toekenning van de wachtwedde in het Gemeenschapsonderwijs, moet door de inrichtende macht ter goedkeuring aan dezelfde overheid worden voorgelegd.

HOOFDSTUK VII. - Ambtsneerlegging.
Art.58.De tijdelijke of in vast verband benoemde personeelsleden worden zonder opzegging van ambtswege uit hun ambt ontzet wanneer zij :
  1° [1 ...]1
  2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden nalaten hun dienst te hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan 10 dagen afwezig blijven;
  3° zonder geldige reden hun bezigheid verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
  4° in de gevallen verkeren waar de toepassing van de burgerlijke en strafwetten de uitoefening van hun ambt belet;
  5° na afloop van de procedure weigeren, een bezigheid te staken die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van een officiële gesubsidieerde onderwijsinrichting;
  6° in een toestand verkeren van bestendige arbeidsongeschiktheid, erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hen belet hun ambt op degelijke wijze uit te oefenen;
  7° zonder geldige reden weigeren, nadat zij weder in dienst werden geroepen, de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;
  8° niet regelmatig aangesteld of vast benoemd zijn, in welke gevallen zij de rechten behouden, verworven in hun vroegere regelmatige stand;
  9° vast benoemd worden in een ander ambt, naar rata van de uren waarvoor zij die nieuwe benoeming krijgen, tot beloop van een volledige betrekking.
  [2 10° in geval van een ongunstig evaluatieverslag als bedoeld in artikel 52sexdecies, § 2, derde lid.]2
  ----------
  (1)<DFG 2013-06-20/18, art. 25, 027; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (2)<DFG 2021-06-17/29, art. 43, 042; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.59.Voor de in vast verband benoemde personeelsleden neemt de uitoefening van hun ambt ook een einde :
  1° door vrijwillig ontslag [2 , onverminderd artikel 35, § 2, indien hij opnieuw aangeworven zou zijn door de inrichtende macht die hem vóór zijn ontslag aanwierf]2;
  2° door oppensioenstelling wegens leeftijdsgrens of wegens arbeidsongeschiktheid;
  3° door [1 ontslag bij tuchtmaatregel]1 of afdanking.
  Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid zijn dienst verlaten wanneer hij daartoe gemachtigd is of na een opzeggingstermijn van veertien dagen.
  Wanneer de definitieve ambtsneerlegging de toepassing met zich brengt van artikel 10 van de wet d.d. 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, stort de Franse Gemeenschap aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de in dat artikel bepaalde bijdragen.
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/91, art. 54, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DFG 2019-05-03/38, art. 23, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

HOOFDSTUK VIII. - (Preventieve schorsing : administratieve maatregel.)
Afdeling 1. Algemene bepalingen.
Art. 59bis.<Artikelnummer ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003; inhoud van vorig artikel 63bis> Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet verstaan worden onder inrichtende macht :
  1° in het onderwijs georganiseerd door de steden en gemeenten, het college van burgemeester en schepenen;
  2° in het onderwijs georganiseerd door de provincies, de Provincieraad of [1 het Provinciecollege]1;
  3° in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, de Raad van deze inrichtingen;
  4° in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de "Office de la Naissance et de l'Enfance", de raad van bestuur van die instelling;
  5° in de onderwijsinrichtingen die ressorteren onder de intercommunale verenigingen, de raad van bestuur van deze instellingen.
  ----------
  (1)<DFG 2018-07-11/29, art. 61, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Afdeling 2. Preventieve schorsing van vastbenoemde personeelsleden.
Art.60. <DFG 1998-04-06/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998> § 1. Als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing ingezet worden tegen een vastbenoemd personeelslid :
  1° indien het strafrechtelijk wordt vervolgd;
  2° zodra de inrichtende macht een tuchtprocedure tegen hem inzet;
  3° zodra de inrichtende macht hem bij een ter post aangetekende brief kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid;
  [2 4° indien toepassing wordt gedaan van artikel 67, lid 17, of artikel 68, lid 14, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren.]2
  § 2. De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, geen straf.
  Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.
  Tijdens de duur van de preventieve schorsing behoudt het personeelslid de administratieve stand "dienstactiviteit".
  § 3. Vóór elke preventieve schorsingsmaatregel, moet het personeelslid de gelegenheid gekregen hebben om door de inrichtende macht [2 door de inrichtende macht]2 te worden gehoord.
  Het personeelslid wordt in kennis gesteld van de oproeping voor het verhoor alsook van de redenen die de preventieve schorsing verantwoorden ten minste drie werkdagen vóór het verhoor, ofwel bij ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst met uitwerking drie werkdagen na de verzendingsdatum ofwel door de afgifte van hand tot hand met bewijs van ontvangst met uitwerking op de datum die op dit ontvangstbewijs vermeld staat.
  Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een raadsman gekozen onder de fungerende of gepensioneerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie krachtens het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop het verhoor voorzien is en zelfs indien het personeelslid of zijn afgevaardigde (niet op de hoorzitting verschenen zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde hun afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen), geeft de inrichtende macht aan de ambtenaar bij een ter post aangetekend schrijven kennis van haar beslissing. <DFG 2003-07-17/44, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
  (Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht kan doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid overeenkomstig lid 2 voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen.
  In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet op de hoorzitting is verschenen, wordt de beslissing binnen drie werkdagen na de datum waarop de hoorzitting was voorzien, bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis gebracht van het personeelslid.) <DFG 2003-07-17/44, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
  Indien deze beslissing concludeert tot de preventieve schorsing van het personeelslid, heeft zij uitwerking de derde werkdag die volgt op de datum waarop zij werd verzonden.
  § 4. In afwijking van lid 1 van § 3, kan het personeelslid uit zijn ambt onverwijld verwijderd worden wanneer het een ernstige tekortkoming heeft begaan waarbij het op heterdaad betrapt is of als de hem ten laste gelegde feiten zo ernstig zijn dat het in het belang van het onderwijs wenselijk is dat het lid niet langer op school aanwezig is.
  Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd genomen, moet de inrichtende macht de procedure voor preventieve schorsing inzetten overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Bij gemis houdt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voornoemde termijn op en kan het personeelslid slechts opnieuw uit de inrichting voor dezelfde ernstige tekortkoming of voor dezelfde feiten worden verwijderd mits naleving van de procedure voor preventieve schorsing, zoals inzonderheid in § 3 van dit artikel bepaald.
  Het personeelslid dat onverwijld wordt verwijderd, behoudt de administratieve stand "dienstactiviteit".
  § 5. In het kader van een tuchtprocedure of van de vaststelling van een onverenigbaarheid, mag de preventieve schorsing niet langer dan een jaar duren en in het kader van een tuchtprocedure verstrijkt ze in elk geval :
  1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum bepaald voor het bij [1 artikel 65, § 2bis,]1 bedoelde verhoor indien de inrichtende macht binnen deze termijn het personeelslid geen kennis heeft gegeven van de bij artikel 65, § 2 bedoelde beslissing;
  2° de derde werkdag die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van de bij artikel 65, § 2 bedoelde beslissing, indien deze beslissing de terechtwijzing, de blaam of de inhouding van wedde is;
  3° de dag waarop de beslissing houdende de tuchtstraf uitwerking heeft.
  In het kader van strafrechtelijke vervolgingen, is de duur van de preventieve schorsing niet beperkt tot een jaar.
  Wanneer een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafrechtelijke veroordeling, begint de in lid 1 bedoelde termijn van een jaar slechts te lopen vanaf de uitspraak van deze definitieve veroordeling.
  [2 In het kader van een procedure als bedoeld in § 1er, 4°, kan de preventieve schorsing worden genomen voor een of meer perioden met een maximum van 12 maanden.]2
  § 6. [2 In het kader van een tuchtprocedure en een procedure bedoeld bij paragraaf 1, 4°, moet de inrichtende macht de preventieve schorsing om de drie maanden vanaf de datum met ingang waarvan ze uitwerking heeft, schriftelijk bevestigen.]2.
  Deze bevestiging wordt aan betrokkene bij ter post aangetekend schrijven medegedeeld.
  [2 Bij gemis van bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijnen, kan het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen na mededeling ervan, bij aangetekend schrijven, aan de inrichtende macht en met betrekking tot § 1, 4°, de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en de zonedirecteur, ten minste tien werkdagen voordat het zijn ambt weer opneemt]2.
  Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht de handhaving van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in lid 2 beschreven procedure.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2018-09-13/14, art. 31, 037; Inwerkingtreding : 12-09-2018>

Art. 60bis. <DFG 1998-04-06/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998> § 1. In afwijking van § 1 van artikel 60, wordt het lid van ambtswege preventief geschorst wanneer het verdacht of beklaagd wordt van feiten en/of daden die strafbaar zijn krachtens een van de hierna vernoemde artikelen vermeld in de Titels VII of VIII van het Boek II van het Strafwetboek :
  - 364, 365, 368, 369, 370, 372, 379, 380bis, §§ 4 en 5, 380quinquies, § 1, 382bis, 383bis, 386, 396, 401bis;
  - 373, 375, 376, 377, 378bis, 393, 394, 397, voor zover het slachtoffer van de misdaad of het misdrijf een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent;
  - 380bis, § 1, 1°, voor zover de meerderjarige die erin bedoeld is een leerling is van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent;
  - 380bis, § 1, 4°, voor zover de meerderjarige die werd uitgebuit op het vlak van ontucht of prostitutie een leerling is van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent;
  - 380bis, § 2, voor zover het een poging betreft om de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven te plegen, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken;
  - 380bis, § 3, voor zover het de in § 1, 1° en 4° bedoelde misdrijven betreft, alleen binnen de hierboven voor deze bepalingen nader omschreven perken;
  - 380quater, voor zover de persoon die tot ontucht wordt aangezet een minderjarige is of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent;
  - 380quinquies, § 2 en § 3, voor zover een minderjarige of een minderjarige of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, betrokken is bij de dienstaanbiedingen die erin bedoeld zijn;
  - 385, voor zover het zedenmisdrijf gepleegd werd in aanwezigheid van een minderjarige of van een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent;
  - 398, 399, 400, 401, voor zover het een minderjarige betreft of een meerderjarige leerling van de schoolinrichting of van het tehuis bedoeld bij artikel 1, 1° van dit decreet, waar het personeelslid een volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent, die geslagen werd of verwondingen heeft opgelopen.
  Vanaf de dag waarop de inrichtende macht er kennis van heeft gekregen dat het personeelslid wordt verdacht of beklaagd, moet zij tegen hem de in § 4 van artikel 60 bedoelde verwijderingsmaatregel treffen.
  Binnen de tien werkdagen die volgen op de verwijderingsmaatregel moet de procedure voor preventieve schorsing ingezet worden inzonderheid met naleving van de §§ 3 en 4, lid 2, van hetzelfde artikel.
  § 2. Indien de inrichtende macht zich niet schikt naar de bepalingen van § 1, stuurt de Regering haar een ingebrekestelling met het verzoek binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf deze ingebrekestelling het bewijs voor te leggen dat de in § 1 bepaalde maatregelen werden genomen. De Regering kan bij besluit deze bevoegdheid delegeren aan de minister die functioneel bevoegd is.
  Indien bij het verstrijken van deze termijn van dertig kalenderdagen de inrichtende macht het bewijs niet heeft geleverd dat zij de in § 1 bepaalde maatregelen heeft genomen, ontvangt zij voor een hierna bepaalde duur geen werkingstoelagen meer voor de inrichting(en) waar het betrokken personeelslid zijn volledig of gedeeltelijk ambt uitoefent.
  De in het vorige lid bedoelde periode begint te lopen vanaf het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen en duurt tot de dag waarop de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd de in § 1 bepaalde maatregelen te hebben getroffen.
  § 3. De maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege bedoeld bij § 1, lid 1 wordt behouden tegen het personeelslid :
  1° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, op basis van een van de bij § 1, lid 1 bedoelde artikelen van het Strafwetboek waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;
  2° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling uitgesproken op basis van een van de artikelen van het Strafwetboek bedoeld bij § 1, lid 1.
  Daarentegen heeft de maatregel tot preventieve schorsing van ambtswege geen uitwerking meer indien het personeelslid in eerste instantie vrijgesproken wordt en waartegen gewoon beroep wordt aangetekend.
  In dit geval kan de inrichtende macht evenwel beslissen de preventieve schorsing van het betrokken personeelslid te handhaven in toepassing van artikel 60.

Art.61.Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt het recht op zijn wedde.
  In afwijking van lid 1, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
  1° dat in het kader van strafrechtelijke vervolgingen verdacht of beklaagd wordt;
  2° dat niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden;
  3° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet of doorgezet ten gevolge van een definitieve strafrechtelijke veroordeling;
  4° tegen wie een tuchtprocedure is ingezet ten gevolge van een ernstige tekortkoming waarbij het ofwel op heterdaad betrapt werd of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen bestaan en waarover de inrichtende macht moet oordelen;
  5° tegen wie een tuchtstraf bepaald in artikel 64, 4°, [1 5°,]1 6°, 7° en 8° werd uitgesproken en waartegen het personeelslid beroep heeft aangetekend, overeenkomstig artikel 65, § 2, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
  Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde minder zou bedragen dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop de betrokkene recht zou hebben volgens de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.
  Voor de toepassing van lid 2, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of op de dag na de uitspraak van de niet-definitieve veroordeling.
  Voor de toepassing van lid 2, 3°, wordt deze weddevermindering die krachtens lid 2, 1° of 2° reeds werd toegepast, behouden tot na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid te kennen geeft dat zij de bedoeling heeft de tuchtprocedure door te zetten of in te zetten.
  Voor de toepassing van lid 2, 4° heeft de weddevermindering uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op de mededeling door de inrichtende macht aan het personeelslid van de toepassing van dit lid 2, 4°.
  Voor de toepassing van lid 2, 5° heeft die weddevermindering uitwerking de dag waarop het personeelslid beroep heeft aangetekend.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 38, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.62.<DVG 1998-04-06/32, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998> Op het einde van de tucht- of strafrechtelijke procedure, wordt de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken, uitgezonderd wanneer :
  1° op het einde van de tuchtvordering, de inrichtende macht een van de bij artikel 64, 4°, [1 5°,]1 6°, 7° en 8° bepaalde sancties aan het personeelslid oplegt;
  2° artikel 58, 1°, b wordt toegepast;
  3° [1 ongeacht het al dan niet inzetten van de tuchtprocedure, wordt tegen het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf uitgesproken of krijgt het personeelslid het voordeel van een schorsing van de uitspraak, of ze wordt bevolen door een vonnisgerecht of door een onderzoeksgerecht, voor ten minste één van de feiten die de strafrechtelijke procedure hebben gerechtvaardigd.]1
  Als de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken wordt in toepassing van lid 1, ontvangt het personeelslid het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat in het begin werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
  Het personeelslid behoudt de bedragen die het tijdens de preventieve schorsing ontvangen heeft.
  Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd in toepassing van artikel 61, lid 2, 4° of 5° en er op het einde van de strafprocedure een schorsingssanctie bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel inzake weddevermindering, wordt deze maatregel ingetrokken voor de periode die de duur van de schorsing bij tuchtmaatregel overschrijdt en ontvangt het personeelslid in dat geval het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat ten onrechte tijdens die periode werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend aan de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
  Lid 4 wordt niet toegepast in het kader van een tuchtprocedure ingezet of doorgezet na een definitieve strafrechtelijke veroordeling.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 39, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.63. De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van deze maatregel.

Afdeling 3. Preventieve schorsing van tijdelijk aangesteld personeel.
Art. 63bis. <DFG 2003-07-17/44, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003; vorig inhoud van art. 63bis kwam onder art. 59bis> § 1. De preventieve schorsing, geregeld in onderhavige afdeling, is een louter administratieve maatregel, geen straf.
  De preventieve schorsing wordt uitgesproken door de inrichtende macht en met redenen omkleed. Ze is bedoeld om het tijdelijk aangesteld personeelslid van zijn ambt uit te sluiten.
  Tijdens de preventieve schorsing behoudt het personeelslid de administratieve stand van dienstactiviteit.

Art. 63ter. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. Als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist, kan een procedure voor preventieve schorsing worden ingesteld tegen een tijdelijk aangesteld personeelslid of een personeelslid in de hoedanigheid van prioritaire tijdelijke :
  1° indien het strafrechtelijk wordt vervolgd;
  2° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, de vaststelling van onverenigbaarheid ter kennis brengt overeenkomstig artikel 15 tot 17;
  [1 3° gelijktijdig met het inzetten van een procedure voor afdanking van het tijdelijk personeelslid of gelijktijdig met een procedure om een einde te maken aan de tijdelijke aanstelling van een personeelslid dat een selectieambt of een bevorderingsabt uitoefent.]1
  [2 4° indien toepassing wordt gedaan van artikel 67, lid 17, of artikel 68, lid 14, van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren. ]2
  § 2. Voor een maatregel tot preventieve schorsing wordt genomen, moet het personeelslid worden uitgenodigd om door de inrichtende macht [2 en door de zonedirecteur en de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst van de bedoelde inrichting, wat betreft paragraaf 2, 4° ]2 te worden gehoord.
  De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen ter rechtvaardiging van de preventieve schorsing worden ten minste drie werkdagen voor de hoorzitting ter kennis gebracht van het personeelslid, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst waardoor de preventieve schorsing ingaat drie dagen na de verzenddatum, hetzij bij onderhandse overhandiging van een brief met bewijs van ontvangst waardoor de preventieve schorsing ingaat op de datum, vermeld op het bewijs van ontvangst.
  Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger, gekozen onder de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, hetzij in actieve dienst hetzij gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.
  De inrichtende macht deelt haar beslissing binnen drie werkdagen na de datum, voorzien voor de hoorzitting, mee aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, en dit zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet op de hoorzitting is verschenen zonder omstandigheden van overmacht te kunnen inroepen ten einde hun afwezigheid tijdens de hoorzitting te rechtvaardigen.
  Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger omstandigheden van overmacht kan doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, roept de inrichtende macht het personeelslid overeenkomstig lid 2 op voor een nieuwe hoorzitting.
  In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet op de hoorzitting is verschenen, deelt de inrichtende macht haar beslissing binnen drie werkdagen na de datum, voorzien voor de hoorzitting, bij een ter post aangetekend schrijven aan het personeelslid mee.
  Wanneer de beslissing tot de preventieve schorsing van het personeelslid leidt, gaat deze in op de derde werkdag na de verzenddatum.
  § 3. In afwijking van § 2, lid 1, kan het personeelslid op staande voet uit zijn ambt worden ontheven in geval van op heterdaad vastgestelde zware fout of wanneer de grieven die het worden verweten van een zodanig ernstige aard zijn dat het in het belang van het onderwijs wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de school aanwezig is.
  De inrichtende macht is gehouden om de procedure voor preventieve schorsing binnen tien werkdagen na de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke uitsluiting werd genomen, in te stellen overeenkomstig de bepalingen van onderhavig artikel. Bij ontstentenis wordt de maatregel tot onmiddellijke uitsluiting na de voorgeschreven termijn opgeheven en kan het personeelslid niet opnieuw wegens dezelfde zware fout of dezelfde grieven worden uitgesloten tenzij de procedure voor preventieve schorsing, zoals met name voorzien in § 2 van onderhavig artikel, wordt gevolgd.
  Het personeelslid dat op staande voet werd uitgesloten, behoudt de administratieve stand van dienstactiviteit.
  § 4. De duur van de preventieve schorsing mag in het kader van de vaststelling van onverenigbaarheid niet langer zijn dan zes maanden; in het kader van strafrechtelijke vervolgingen is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.
  [2 § 5. In het kader van een procedure als bedoeld in § 1, 4°, kan de preventieve schorsing worden genomen voor een of meer perioden met een maximum van 12 maanden.
   Ze moet door de inrichtende machten schriftelijk worden bevestigd om de drie maanden na de datum van inwerkingtreding.
   Van deze bevestiging wordt bij ter post aangetekende brief aan de betrokkene kennisgegeven.
   Bij ontstentenis van bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn, kan het betrokken personeelslid zijn opdrachten opnieuw uitvoeren nadat hij de inrichtende machten, de afgevaardigde voor de doelstellingenovereenkomst en de zonedirecteur, per aangetekende brief, ten minste tien dagen heeft geïnformeerd vóór de daadwerkelijke hervatting.
   Na ontvangst van deze kennisgeving kan de inrichtende macht het behoud in preventieve schorsing bevestigen overeenkomstig de procedure beschreven in lid 3.]2
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 40, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DFG 2018-09-13/14, art. 32, 037; Inwerkingtreding : 12-09-2018>

Art. 63quater. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt het recht op zijn wedde.
  In afwijking van lid 1 wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid, dat :
  1° in het kader van strafrechtelijke vervolgingen wordt verdacht of beklaagd;
  2° niet definitief strafrechtelijk werd veroordeeld, waartegen het personeelslid zijn gewone rechten op beroep heeft laten gelden, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
  Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde minder zou bedragen dan het bedrag van de werkloosheidsuitkeringen waarop het personeelslid recht zou hebben volgens de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.
  Deze weddevermindering gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of op de dag na de uitspraak van de niet definitieve veroordeling.

Art. 63quinquies.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. Op het einde van de strafrechtelijke procedure wordt de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken, uitgezonderd wanneer :
  1° artikel 58, 1°, b), of 4° wordt toegepast;
  2° [1 tegen het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf wordt uitgesproken of het personeelslid het voordeel van een schorsing van de uitspraak krijgt, of ze wordt bevolen door een vonnisgerecht of door een onderzoeksgerecht, voor ten minste één van de feiten die de strafrechtelijke procedure hebben gerechtvaardigd.]1
  Als de maatregel inzake weddevermindering ingetrokken wordt in toepassing van lid 1, ontvangt het personeelslid het aanvullende deel van zijn weddetoelage dat in het begin werd ingehouden, vermeerderd met de achterstallige intresten, berekend tegen de wettelijke rentevoet, die verschuldigd zijn sedert de dag waarop de vermindering werd toegepast.
  Het personeelslid behoudt de bedragen die het tijdens de preventieve schorsing heeft ontvangen.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 41, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 63sexies. <Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> De preventieve schorsing wordt ter kennis gebracht van de Regering opdat de onmiddellijke uitvoering ervan zou verzekerd zijn.

Art. 63septies.<Ingevoegd bij DFG 2003-07-17/44, art. 8; Inwerkingtreding : 01-09-2003> De procedure voor preventieve schorsing alsook de maatregelen, genomen tegen een tijdelijk aangesteld personeelslid in toepassing van de bepalingen van onderhavige afdeling, nemen van rechtswege een einde op de dag waarop de aanstelling een einde neemt en uiterlijk [1 op de laatste dag]1 van het lopende schooljaar.
  Als het personeelslid bedoeld in onderhavige afdeling de hoedanigheid van vastbenoemde verwerft, zijn de bepalingen van afdeling twee van onderhavig hoofdstuk op hem van toepassing.
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 168, 045; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Art.64.§ 1. De in vast verband benoemde personeelsleden kunnen een van de volgende tuchtstraffen oplopen, in stijgende volgorde :
  1° terechtwijzing;
  2° blaam;
  3° inhouding op de wedde;
  4° schorsing bij tuchtmaatregel;
  5° terugzetting in rang;
  6° terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel;
  7° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel;]1
  8° afdanking.
  ----------
  (1)<DFG 2009-04-30/91, art. 55, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

Art.65.(§ 1. De tuchtstraffen worden uitgesproken door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is of door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid dat in vast verband benoemd werd door een andere inrichtende macht, het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en betreffende de reaffectatie.
  De procedure kan eveneens gezamenlijk worden ingesteld door de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid in vast verband benoemd is en door de inrichtende macht(en) van de inrichting(en) waarin het personeelslid het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en betreffende de reaffectatie.
  Met het oog op de gezamenlijke uitoefening van de tuchtprocedure bepaald in het vorige lid, brengt de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid het geheel of een deel van zijn ambt uitoefent met toepassing van de verordeningsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en betreffende de reaffectatie, de inrichtende macht van de inrichting waarin het personeelslid benoemd is, schriftelijk op de hoogte van haar voornemen een tuchtprocedure ten aanzien van het betrokken personeelslid in te stellen.
  De tuchtstraf heeft alleen uitwerking ten aanzien van de inrichtende macht(en) die een sanctie heeft(hebben) uitgesproken.) <DFG 1999-02-08/37, art. 12, 1°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (§ 2.) (Behoudens de nadere bepalingen van dit artikel, is de in paragraaf 1 bedoelde inrichtende macht de tot benoemen bevoegde overheid.) <DFG 1999-02-08/37, art. 12, 2°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  In de gemeentelijke inrichtingen kan het schepencollege volgende straffen uitspreken : terechtwijzing, blaam, inhouding op de wedde, schorsing bij tuchtmaatregel voor ten hoogste [2 dertig dagen]2.
  In de provinciale inrichtingen heeft [3 het Provinciecollege]3 dezelfde bevoegdheid.
  [1 § 2bis. Voorafgaand aan de kennisgeving van de beslissing om een tuchtstraf uit te spreken, moet het personeelslid uitgenodigd zijn gehoord te worden door de inrichtende macht. De oproeping voor de hoorzitting alsmede de motieven waarvoor de inrichtende macht een tuchtmaatregel wil uitspreken tegen het personeelslid moeten hem minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting ofwel bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, ofwel door overhandiging van een brief met ontvangstbewijs worden meegedeeld. Bij de hoorzitting kan het personeelslid bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de personeelsleden in dienstactiviteit of in ruste gesteld van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakvereniging.
   De procedure verloopt geldig wanneer het opgeroepen personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd is.]1
  (§ 3.) De beslissing een tuchtstraf uit te spreken wordt meegedeeld aan het personeelslid, dat binnen een termijn van twintig dagen te rekenen van die meedeling beroep kan instellen tegen het voorstel tot tuchtstraf voor de in artikel 75 bedoelde bevoegde raad van beroep. (Het personeelslid dat van zijn recht op beroep gebruik maakt, geeft er onmiddellijk kennis van aan zijn inrichtende macht.) <DFG 1999-02-08/37, art. 12, 3°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  Het beroep schort de procedure op.
  Behalve bij gerechtelijke vervolging brengt de raad van beroep een gemotiveerd advies uit.
  § 4. De overheid die bevoegd is om de straf uit te spreken, treft de definitieve beslissing [2 binnen dertig dagen na]2 ontvangst van het advies.
  De beslissing neemt het gemotiveerd advies van de raad over. Ze wordt eveneens gemotiveerd als ze afwijkt van het advies of van de motivering ervan.
  De overheid deelt haar beslissing mee aan de raad van beroep en aan de verzoeker.
  Als ze zich niet tijdig uitspreekt, is de beslissing geacht met het advies overeen te stemmen.
  (§ 5. Indien het personeelslid geen beroep heeft ingesteld voor de raad van beroep binnen de in paragraaf 3 bepaalde termijn, heeft de tuchtstraf waarvan aan het personeelslid met toepassing van dezelfde paragraaf 3 kennis werd gegeven, uitwerking op de derde werkdag die volgt op het einde van voormelde termijn.
  De in paragraaf 3, lid 1 bedoelde kennisgeving vermeldt de datum waarop de tuchtstraf uitwerking heeft met toepassing van lid 1 van deze paragraaf.) <DFG 1999-02-08/37, art. 12, 5°, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (§ 6. In het kader van een beroep ingediend tegen een voorstel van tuchtstraf, moeten alle elementen in overweging en aanmerking genomen worden door de Raad van beroep, met inbegrip, in voorkomend geval, van het inspectieverslag betreffende de professionele en pedagogische bekwaamheden dat tot de tuchtmaatregel heeft geleid. De geldigheidsduur van dat verslag is beperkt tot een periode van twaalf maanden die begint op de datum waarop het opgesteld is. Wanneer de tuchtstraf evenwel begint op basis van dat verslag binnen die termijn, blijft het verslag geldig tot de datum waarop de beslissing om tuchtstraf aan het personeelslid wordt bekendgemaakt.) <DFG 2005-05-04/42, art. 50, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  ----------
  (1)<DFG 2007-12-13/54, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<DFG 2012-07-12/31, art. 42, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<DFG 2018-07-11/29, art. 61, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.66.De inhouding op de wedde wordt toegepast gedurende ten minste [1 dertig dagen]1 en ten hoogste [1 negentig dagen]1 en mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de laatste activiteitswedde of wachtwedde bedragen.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 43, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.67. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn laatste activiteitswedde of wachtwedde.

Art.68. De terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan 5 jaar duren.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste 2 jaren een wachtwedde gelijk aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder laatstgenoemd bedrag te kunnen te boven gaan wordt de wachtwedde nadien vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op rust gesteld werd.
  Na de helft van de duur van zijn straf kan het personeelslid vragen, opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Art.69. De inhouding op de wachtwedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder zou bedragen dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in de regeling voor maatschappelijke zekerheid van de werknemers.

Art.70.
  <Opgeheven bij DFG 2007-12-13/54, art. 13, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2008>

Art.71. Geen enkele straf kan uitwerking hebben tijdens de periode die het uitspreken ervan voorafgaat.

Art.72. Behalve bij preventieve schorsing heeft een tuchtvordering t.a.v. een personeelslid de verwijdering uit zijn ambt pas tot gevolg vanaf de mededeling van de beslissing in tuchtzaken, (de definitieve beslissing in tuchtzaken, bedoeld in artikel 65, paragraaf 4, of de derde werkdag bedoeld in paragraaf 5 van hetzelfde artikel). <DFG 1999-02-08/37, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>

Art.73. De strafvordering betreffende de feiten die het voorwerp zijn van een tuchtvordering schorst de procedure en de uitspraak in tuchtzaken op, behalve als de betrokkene op heterdaad betrapt is of als de vastgestelde feiten, in verband met de beroepswerkzaamheid, erkend werden door het personeelslid.
  Ongeacht de uitkomst van de strafvordering oordeelt de bestuursoverheid over de toepassing van tuchtstraffen.
  De overheid die in tuchtzaken bevoegd is, moet evenwel haar beoordeling laten afhangen van de materiële feiten, vastgesteld in de strafrechtelijke beslissing.

Art.74.De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van ambtswege na :
  1 jaar voor de terechtwijzing en de blaam;
  3 jaar voor de inhouding op de wedde;
  5 jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel [1 en de degradatie]1;
  7 jaar voor de terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.
  Die termijnen gaan in op de datum van de beslissing in tuchtzaken of bij het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 65, § 3.
  Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de doorhaling tot gevolg dat er geen rekening mag worden gehouden met de doorgehaalde tuchtstraf, o.m. voor het recht op een selectie- of bevorderingsambt.
  De doorgehaalde tuchtstraf wordt in het dossier van het personeelslid geschrapt.
  ----------
  (1)<DFG 2018-07-11/29, art. 62, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

HOOFDSTUK X. - Raden van beroep.
Art.75. Na raadpleging van de representatieve groeperingen van inrichtende machten en van de representatieve groeperingen van het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs, zoals bedoeld in voormelde wet van 19 december 1974 en in voormeld besluit van 28 september 1984, richt de Regering raden van beroep op, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus.
  Het besluit van de Regering tot instelling van de raden van beroep vermeldt de benaming, bevoegdheid en samenstelling van die raden.
  Elke raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.

Art.76. De raden van beroep omvatten :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
  2° (een voorzitter gekozen onder de magistraten in actieve dienst of onder de op rust gestelde magistraten (of onder de ambtenaren-generaal van de Algemene Directie voor het Personeel van het Gesubsidieerd Onderwijs. Is de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter bedoeld in lid 3 van dit artikel een ambtenaar-generaal, dan is de vergoeding van (50 euro) bedoeld in artikel 6 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 19 mei 1995 betreffende de raden van beroep in het gesubsidieerd officieel onderwijs niet verschuldigd).) <DFG 1995-04-10/24, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995> <DFG 1999-02-08/37, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <BFG 2002-06-27/38, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 05-08-2002>
  3° een secretaris en 2 adjunct-secretarissen.
  Het aantal leden van elke raad van beroep en de duur van hun mandaat worden door de Regering bepaald; elke raad omvat ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  Er zijn 2 plaatsvervangers voor elk werkend lid.
  De werkende leden en de plaatsvervangers worden door de Regering benoemd op de voordracht van de in artikel 76 bedoelde groeperingen. Bij gebrek aan overeenstemming in die groeperingen kan de Regering beslissen.

Art.77. Zodra een zaak ingeleid is, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mee van de werkende leden en plaatsvervangers. Binnen de 10 dagen na ontvangst van die lijst kan zowel het personeelslid als de inrichtende macht de wraking van ten hoogste 3 leden vragen. Zij kunnen evenwel niet terzelfdertijd een werkend lid en zijn 2 plaatsvervangers wraken.
  De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers kunnen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de 4e graad.
  Wanneer een lid weet dat er aanleiding toe bestaat, hem te wraken, moet hij van deelneming afzien.
  Een lid kan om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het meent dat zijn onpartijdigheid in twijfel getrokken kan worden.

Art.78. De partijen worden door de voorzitter ontboden binnen de 20 dagen na ontvangst van het beroep en worden door de raad gehoord.
  Het personeelslid kan bijgestaan of vertegenwoordigd worden door een advocaat, een raadsman gekozen onder de fungerende of gepensioneerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, of door een representatieve vakvereniging bedoeld in voormelde wet van 19 december 1974 en voormeld koninklijk besluit van 28 september 1984.
  De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van inrichtende machten, door een advocaat, door een raadsman gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
  (Bij afwezigheid van een van de regelmatig ontboden partijen of van haar raadsman) spreekt de raad van beroep zich geldig uit op een 2e vergadering. Tussen beide vergaderingen moeten ten minste 5 dagen verlopen. <DFG 1999-02-08/37, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek gelasten en getuigen horen voordat hij zich uitspreekt.

Art.79.De raad van beroep kan zich maar uitspreken als ten minste 2 leden, die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 2 leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn.
  De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die het personeel vertegenwoordigen moeten in gelijk aantal zijn om te kunnen stemmen. Desnoods wordt de pariteit hersteld door de uitloting van een of meer leden.
  Als het in vorig lid bedoelde quorum niet bereikt wordt, belegt de voorzitter een nieuwe vergadering binnen de 2 weken. Op die vergadering kan beslist worden, ongeacht het aantal aanwezigen.
  Het advies wordt verstrekt na geheime stemming, bij meerderheid van de stemmen. In geval van staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.
  Het advies van de raad wordt meegedeeld aan de partijen, [1 ...]1, binnen de 5 dagen na de vergadering waarop het verstrekt werd. Het is met redenen omkleed.
  ----------
  (1)<BFG 2017-10-25/11, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 22-04-2018>

Art. 79bis.<Ingevoegd bij DFG 1998-07-17/34, art. 19; Inwerkingtreding : 01-09-1998> De raad van beroep kan slechts bijeenkomen van 15 juli tot en met 15 augustus, behalve in geval van hoogdringendheid, unaniem erkend door alle aanwezige leden met inbegrip van de voorzitter.
  [1 De termijnen zoals bedoeld in artikel 25, § 1, 1° ; 30, § 1, lid 7; 65, § 3, lid 3 en 83, § 1, lid 3, toegekend aan de Kamer van Beroep om haar met redenen omkleed advies te geven, worden gedurende deze periode opgeschort.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-07-11/29, art. 63, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.80. De werkingskosten van de raad van beroep komen ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aanspraak hebben.

HOOFDSTUK XI. - (Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs.)
Art.81. <DFG 2003-07-17/44, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Het vastbenoemd personeelslid kan ter beschikking worden gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs door de inrichtende macht ingevolge een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, geformuleerd overeenkomstig de modaliteiten, vastgelegd door de Regering. De duur van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs mag een termijn van zes maanden, in een of meerdere periodes, op de volledige loopbaan van het personeelslid niet overschrijden.
  Van de beperking bedoeld in lid 1 kan echter worden afgeweken ten einde de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, in de loop van het schooljaar uitgesproken tegen een personeelslid, tot het einde van het lopende schooljaar te verlengen.
  Het verzoek tot afwijking wordt ter goedkeuring door de inrichtende macht aan de Regering voorgelegd.
  Tijdens de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs ontvangt het personeelslid een wachtwedde die gelijk is aan 75 % van zijn laatste activiteitswedde.
  Een inrichtende macht kan een personeelslid niet ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs wanneer de feiten waarvoor deze maatregel is voorzien, het onderwerp kunnen uitmaken van een tuchtstraf of een procedure ter vaststelling van onverenigbaarheid of wanneer het personeelslid om deze feiten strafrechtelijk wordt vervolgd.

Art.82. <DFG 2003-07-17/44, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003> Voorafgaand aan het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, moet het personeelslid uitgenodigd worden om door de inrichtende macht te worden gehoord.
  De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen waarom de inrichtende macht overweegt om het personeelslid ter beschikking te stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs, moeten minstens vijf werkdagen voor de hoorzitting ter kennis worden gebracht van het personeelslid, hetzij bij een ter post aangetekend schrijven met bewijs van ontvangst, hetzij bij onderhandse overhandiging van een brief met bewijs van ontvangst.
  Tijdens de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger, gekozen onder de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, hetzij in actieve dienst hetzij gepensioneerd, of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie. De procedure wordt geldig voortgezet wanneer het wettig opgeroepen personeelslid niet op de hoorzitting verschijnt of er niet vertegenwoordigd is.
  Wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger echter omstandigheden van overmacht kan doen gelden ten einde hun afwezigheid op de hoorzitting te rechtvaardigen, wordt het personeelslid overeenkomstig voorgaande leden voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen.
  In dit geval, en zelfs wanneer het personeelslid of zijn vertegenwoordiger niet op de hoorzitting is verschenen, wordt de procedure geldig voortgezet.

Art.83.<DFG 2003-07-17/44, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003> § 1. De inrichtende macht brengt het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs ter kennis van het personeelslid die binnen tien dagen na de kennisgeving van dit voorstel beroep kan aantekenen bij de bevoegde raad van beroep.
  Het personeelslid dat beroep aantekent, stelt de inrichtende macht daarvan onmiddellijk in kennis door voorlegging van een kopie.
  De raad van beroep spreekt zich uit binnen een termijn van maximum [1 dertig dagen]1 na ontvangst van het beroep.
  De raad van beroep bezorgt een met redenen omkleed advies aan, naar het geval, het directoraat-generaal van het verplicht onderwijs of het directoraat-generaal van het niet verplicht onderwijs.
  Het directoraat-generaal van het verplicht onderwijs of het directoraat-generaal van het niet verplicht onderwijs, naar het geval, bezorgen binnen een termijn van maximum [1 veertien dagen]1 na ontvangst van het advies van de raad van beroep een advies aan de in functie zijnde minister. Met het oog hierop beroepen zij zich op alle bijkomende informatie die zij nuttig achten.
  Een kopie van het advies bedoeld in voorgaande paragrafen wordt overgemaakt aan de inrichtende macht en aan het betrokken personeelslid.
  De in functie zijnde minister staat het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs toe of wijst het af binnen een termijn van maximum [1 dertig dagen]1. Deze beslissing wordt uiterlijk bij het verstrijken van de beslissingstermijn kenbaar gemaakt en gaat in op de derde werkdag na kennisgeving ervan aan het betrokken personeelslid.
  Ingeval het voorstel wordt afgewezen, kan de inrichtende macht het personeelslid niet ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs.
  Ingeval het voorstel wordt toegestaan, kan de inrichtende macht het personeelslid ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs.
  § 2. Wanneer het personeelslid binnen de in § 1 voorgeschreven termijn geen beroep bij de raad van beroep heeft aangetekend, wordt het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst en in het belang van het onderwijs na het verstrijken van de vermelde termijn, naar het geval, aan het directoraat-generaal van het verplicht onderwijs of het directoraat-generaal van het niet verplicht onderwijs doorgegeven.
  Het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs tegen hetwelk geen beroep werd aangetekend, kan door de inrichtende macht op haar risico worden uitgevoerd.
  Naar het geval, brengt het directoraat-generaal van het verplicht onderwijs of het directoraat-generaal van het niet verplicht onderwijs een advies uit binnen een termijn van maximum [1 dertig dagen]1 na ontvangst van het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs. Met het oog hierop beroepen zij zich op alle bijkomende informatie die zij nuttig achten.
  Een kopie van het advies bedoeld in voorgaand lid wordt overgemaakt aan de inrichtende macht en aan het betrokken personeelslid.
  De in functie zijnde minister staat het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs toe of wijst het af binnen een termijn van maximum [1 dertig dagen]1. Deze beslissing wordt uiterlijk bij het verstrijken van de beslissingstermijn kenbaar gemaakt en gaat in op de derde werkdag na kennisgeving ervan aan het betrokken personeelslid.
  In geval het voorstel wordt afgewezen, kan de inrichtende macht het personeelslid niet ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs.
  Ingeval het voorstel wordt toegestaan, kan de inrichtende macht het personeelslid ter beschikking stellen wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of in het belang van het onderwijs.
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 44, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.84. (Opgeheven) <DFG 1998-07-17/34, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 01-09-1998>

HOOFDSTUK XII. - De paritaire commissies.
Afdeling 1. - Algemeenheden.
Art.85. Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs, bedoeld bij de wet van 19 december 1974, tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, en het koninklijk besluit d.d. 28 september 1984 ter uitvoering van bovenvermelde wet, stelt de Regering :
  1° een centrale paritaire commissie in, bevoegd voor alle onderwijsniveaus;
  2° paritaire commissies in, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus;
  3° plaatselijke paritaire commissies in, bevoegd voor een of meer onderwijsniveaus.
  Het besluit van de Regering tot instelling van een paritaire commissie vermeldt de benaming, de bevoegdheid en de samenstelling ervan.

Art.86. De beslissingen van de in artikel 85, lid 1, 1° en 2° bedoelde paritaire commissies kunnen op hun verzoek, bij besluit van de Regering bindend verklaard worden.
  Indien de Regering van oordeel is dat ze er geen gevolg kan aan geven, deelt ze de commissie de redenen mede.

Art.87.<DFG 1999-02-08/37, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1999> De door de centrale paritaire commissie genomen aanvullende regels mogen niet afwijken van de regels van dit decreet.
  De aanvullende regels genomen door de paritaire commissies bedoeld in artikel 85, lid 1, 2° en 3°, mogen niet afwijken van de regels van dit decreet of van de aanvullende regels vastgesteld door de centrale paritaire commissie die bij besluit van de Regering bindend verklaard werden.
  Overigens mogen de door de plaatselijke paritaire commissies genomen aanvullende regels niet afwijken van de aanvullende regels die werden vastgesteld door de paritaire commissies bedoeld in artikel 85, lid 1, 2o, en bij besluit van de Regering bindend werden verklaard, en mogen alleen bindend worden verklaard als zij door een beslissing van de gemeenteraad of [1 van het Provinciecollege]1, naar gelang van het geval, werden goedgekeurd.
  ----------
  (1)<DFG 2018-07-11/29, art. 64, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Afdeling 2. - Centrale paritaire commissies.
Art.88. Het algemeen reglement van de paritaire commissies wordt door de Regering opgemaakt.
  Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering van de Gemeenschap.

Art.89. De paritaire commissies worden samengesteld uit :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden;
  2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
  3° referendarissen, wier opdracht het is de commissie raadgevingen te geven;
  4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  Het aantal leden van elke paritaire commissie en de duur van hun mandaat worden door de Regering vastgesteld.
  De voorzitter, de ondervoorzitter, de referendarissen, de secretaris, de adjunct-secretaris zijn niet stemgerechtigd.
  Elke commissie omvat ten minste zes werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en zes werkende leden die het personeel vertegenwoordigen.
  De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden mogen bijgestaan worden door technische adviseurs wier maximumaantal door het in artikel 88 bedoelde huishoudelijk reglement vastgesteld wordt.

Art.90. De werkende leden en plaatsvervangers van de paritaire commissies worden door de Regering benoemd op voordracht van de in artikel 85 bedoelde groeperingen. Bij gebrek aan akkoord tussen deze groeperingen bepaalt de Regering van de Gemeenschap het aantal mandaten dat aan ieder wordt toegewezen.
  De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering gekozen onder de personen die onafhankelijk staan t.o.v. de belangen waarvan de commissie kennis kan krijgen.
  De referendarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen worden door de Regering benoemd. Het uitoefenen van de ambten van voorzitter en ondervoorzitter is onverenigbaar met het uitoefenen van een parlementair mandaat.

Art.91. De paritaire commissies hebben voornamelijk als opdracht, elk in haar werkingssfeer :
  1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;
  2° elk geschil dat kan rijzen of zou gerezen zijn tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder de toepassing van dit decreet vallen, te voorkomen of bij te leggen;
  3° voor het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs regels op te stellen ter aanvulling van de statuutsbepalingen van dit decreet en van de uitvoeringsbesluiten ervan;
  4° adviezen uit te brengen over alle vragen betreffende de organisatie, de verdediging en de bevordering van het officieel onderwijs.

Art.92. De beslissingen van de paritaire commissies worden genomen met eenparigheid van stemmen in elke groep moet de meerderheid van de leden aanwezig zijn.
  Indien de eenparigheid niet kan worden bereikt of indien geen meerderheid in elke groep aanwezig is wordt een nieuwe vergadering van de commissie binnen de veertien dagen belegd.
  In dat geval worden beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze twee derde van de uitgebrachte stemmen van de aanwezige leden in elke groep bekomen.
  Voor de toepassing van de leden 1 tot 3 worden niet meegeteld :
  1° de blancostemmen,
  2° de onthoudingen.

Afdeling 3. - Plaatselijke paritaire commissies.
Art.93. Het algemeen reglement van de plaatselijke paritaire commissies wordt door een besluit van de Regering vastgesteld.
  Elke commissie maakt haar huishoudelijk reglemet op.

Art.94.De plaatselijke paritaire commissies omvatten :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de personeelsleden;
  2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
  3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  De samenstelling en de werkingswijze van die commissies worden door de Regering vastgesteld.
  In het provinciaal onderwijs worden deze commissies voorgezeten door de afgevaardigde [1 van het Provinciecollege]1 van de provincieraad, in het gemeentelijk onderwijs door de burgemeester of zijn afgevaardige. [1 Met betrekking tot de inrichtende machten die zijn opgericht krachtens het decreet van 17 november 2016 waarbij de Franse Gemeenschap wordt gemachtigd om zich te associëren met derden binnen een publiekrechtelijke rechtspersoon en door de oprichting, de samenstelling, de bevoegdheid, de werking en de controle vast te leggen, wordt ze uitgeoefend door de voorzitter van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde. ]1
  De ondervoorzitter wordt onder de vertegenwoordigers van de personeelsleden gekozen.
  ----------
  (1)<DFG 2018-07-11/29, art. 65, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.95.De plaatselijke paritaire commissies hebben voornamelijk als opdracht, elk in haar werkingssfeer :
  1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;
  2° elk geschil dat kan rijzen of zou gerezen zijn tussen de inrichtende macht en de leden van haar personeel die onder de toepassing van dit decreet ressorteren, te voorkomen of bij te leggen;
  3° voor het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs regels op te maken ter aanvulling van de statuutsbepalingen van dit besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan en van de aanvullende regels vastgesteld door de door de Regering verplicht gemaakte communautaire paritaire commissies;
  4° adviezen uit te brengen over alle vragen betreffende de organisatie, de verdediging en de bevordering van het officieel onderwijs;
  5° [1 ...]1
  (6° na te gaan dat de artikelen 36ter, § 2 en § 3, 36quater, § 2 en § 3 en 36quinquies, § 2 en § b 3 door de inrichtende macht worden nageleefd.) <DFG 2003-07-17/44, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
  ----------
  (1)<DFG 2012-07-12/31, art. 45, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.96. De beslissingen van de plaatselijke paritaire commissies worden genomen bij eenparigheid van de aanwezige leden; in elke groep moet de meerderheid van de leden aanwezig zijn.
  Als er geen eenparigheid is of als de meerderheid van de leden niet aanwezig zijn, komt de commissie binnen de twee weken opnieuw bijeen.
  De beslissingen worden dan geldig genomen mits ze goedgekeurd worden door twee derde van de aanwezige leden in elke groep.
  Voor de toepassing van de leden 1 tot 3 komen niet in aanmerking :
  1° blancostemmen;
  2° onthoudingen.

Afdeling 4. - Toezicht over de uitvoering van de bindend verklaarde beslissingen - Strafmaatregelen.
Art.97.§ 1. De uitvoering van de overeenkomstig artikel 86 bindend verklaarde beslissingen wordt, onverminderd de plichten van de officiers van gerechtelijke politie, gecontroleerd door personeelsleden die de Regering aanwijst.
  § 2. Bij overtreding maken de in § 1 bedoelde personeelsleden processen-verbaal op die zij aan de bevoegde Procureur des Konings overzenden en waarvan een afschrift binnen de acht dagen aan de overtreder gezonden wordt [1 ...]1, dat alles op straffe van nietigheid.
  § 3. De in § 1 bedoelde personeelsleden hebben vrije toegang tot de lokalen waar de personeelsleden hun opdracht vervullen.
  De inrichtingshoofden en de leden van het administratief personeel moeten hun de inlichtingen bezorgen die voor hun opdracht vereist zijn.
  § 4. Elke overtreding van de beslissingen, bindend verklaard overeenkomstig artikel 8, wordt bestraft met een boete van (2,50 tot 2.500 EUR) De boete wordt zo dikwijls opgelopen als er personen tewerkgesteld werden in overtreding van die beslissingen, zonder dat de totale boete meer dan (5.000 EUR) mag bedragen. <BFG 2001-11-08/51, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  De in vorig lid bedoelde straffen gelden voor elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.
  § 5. De inrichtende machten, de inrichtingshoofden, de leden van het onderwijzend en administratief personeel die het krachtens dit decreet inesteld toezicht belemmeren, lopen een boete van 26 tot 100 fr. op, onverminderd de toepassing, in voorkomend geval, van de straffen opgelegd bij de artikelen 269-274 van het Strafwetboek.
  § 6. Wordt gestraft met een boete van (2,50 tot 2.500 EUR) al wie tijdens een onderzoek van de controledienst onjuiste verklaringen aflegt om bedoelde dienst te misleiden. <BFG 2001-11-08/51, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
  § 7. De inrichtende machten zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten opgelegd ten laste van hun inrichtingshoofden.
  ----------
  (1)<BFG 2017-10-25/11, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 22-04-2018>

HOOFDSTUK XIII. - Niet-tegenwerpbaarheid van met het statuut strijdige bepalingen.
Art.98. Elke bepaling van een aanstellingsakte of arbeidsreglement, strijdig met bindende wetsbepalingen, o.m. die van de artikelen 12bis, § 1, en 35 van de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, met dit decreet of met de aanvullende regels vastgesteld door de bevoegde paritaire commissies, is niet-tegenwerpbaar.

HOOFDSTUK XIV. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.99. Op het aan dit decreet onderworpen personeel zijn :
  1° de artikelen 150 tot 152 van de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij de wet van 24 mei 1991;
  2° (De artikelen 30, § 1, 74, 75 en 76 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957.) <DFG 1995-04-10/24, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>

Art.100. § 1. De vóór de inwerkingtreding van dit decreet vastbenoemde en met hen gelijkgestelde gesubsidieerd personeelsleden worden beschouwd als in vast verband benoemd, zoals bedoeld in dit decreet (, in de toewijzingen uitgeoefend op 31 december 1994). <DFG 1998-07-17/34, art. 21, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 2. De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een wervingsambt bekleden, kunnen in vast verband benoemd worden op de 1e dag van de 3e maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, mits zij op de benoemingsdatum voldoen aan artikel 30, behalve 8° en 10°, en gedurende 2 jaren een gesubsidieerde betrekking bekleed hebben.
  De (in lid 1 bedoelde) benoeming geldt slechts voor de vacante betrekking die, op grond van de vigerende reglementering, niet meer kan begeven worden door reaffectatie van een personeelslid, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De in deze § 2 bedoelde personeelsleden die het voordeel van lid 1 niet genoten, valoriseren hun anciënniteit bij de inrichtende macht volgens de berekening in artikel 34 mits zij overeenkomstig artikel 24, § 1 bij de inrichtende macht prioritair zijn.
  (De inrichtende machten mogen niettemin benoemingen doen met uitwerking op 1 januari 1995, uiterlijk tot 30 juni van het schooljaar 1994-1995.
  (lid niet vertaald)) <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 3. De personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een (...) betrekking in een selectieambt bekleden kunnen in vast verband benoemd worden in dat ambt mits zij voldoen aan de vereisten van artikel 40, lid 1, 1° en de lichamelijke geschiktheid bezitten vereist bij artikel 30, 1e lid, 6°. <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De (in lid 1 bedoelde) personeelsleden kunnen slechts benoemd worden in een betrekking die krachtens de reglementering niet meer toegankelijk is door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid.
  In afwijking van artikel 42, § 1, 3°, kunnen de in dit lid bedoelde personeelsleden in afwachting van die benoeming het ambt dat hen tijdelijk toegewezen werd blijven uitoefenen. <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 4. De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een (...) betrekking in een bevorderingsambt bekleden, kunnen in dat ambt vast benoemd worden zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 49, en voldoen aan de vereisten van art. 30, lid 1, 6°, qua lichamelijke geschiktheid. <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  De (in lid 1 bedoelde) benoeming geldt slechts voor de vacante betrekking die, op grond van de vigerende reglementering, niet meer kan begeven worden door reaffectatie van een personeelslid, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het gesubsidieerd onderwijs.
  In afwijking van artikel 50, § 1, 3° kunnen de in lid 1 bedoelde personeelsleden in afwachting van die benoeming, het ambt dat hun tijdelijk toegewezen werd blijven uitoefenen. <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 5. De plaatselijke paritaire commissies bepalen de voorwaarden voor inaanmerkingneming van de diensten verstrekt vóór de inwerkingtreding van dit decreet als gesubsidieerde contractueel, tewerkgestelde werkloze, bijzonder tijdelijk kader, stagiair nationale opvoeding of gemeenschapsonderwijs.
  § 6. De gesubsidieerde personeelsleden benoemd als stagiair in het onderwijs voor sociaal-culturele promotie (en in het kunstonderwijs) vóór de inwerkingtreding van dit statuut worden geacht vast benoemd te zijn op de 1e dag van de maand na de inwerkingtreding van dit decreet. <DFG 1995-04-10/24, art. 15, 4°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
  § 7. In afwijking van artikel 29, § 1, behouden de personeelsleden die op 1 januari 1995 een wervingsambt in vast verband uitoefenen in twee inrichtende machten ontstaan door de splitsing van de provincie Brabant, gedurende 3 opeenvolgende schooljaren, vanaf 1994-1995, de mogelijkheid om op hun verzoek een prioritaire wijziging van affectatie te bekomen in een van die 2 inrichtende machten.
  Die wijziging wordt hun toegestaan in elke vacante betrekking van hetzelfde ambt, beschikbaar nadat de inrichtende macht die ze ontvangt, voldaan heeft aan haar verplichtingen inzake reaffectatie van haar personeelsleden.

Art.101.<DFG 1995-04-10/24, art. 16, § 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995> In afwachting van de uitvoering van artikel 12bis, § 2, van de wet d.d. 29 mei 1959 worden de vereiste en voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen beschouwd als bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 2 [1 , eerste lid]1.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/37, art. 116, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2016>

Art. 101bis. <Ingevoegd bij DFG 1995-04-10/24, art. 16, § 2; Inwerkingtreding : 01-01-1995> De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de verklaring van gedeeltelijk verlies van opdracht, de reaffectatie van de ter beschikking gestelde personeelsleden en de toekenning van een wachtweddetoelage worden door de Regering geregeld.

Art. 101ter. (ingevoegd bij <DFG 1998-06-02/55, art. 7, Inwerkingtreding : 04-08-1998>) Bij wijze van overgangsmaatregel, behouden de personeelsleden die de hoedanigheid van prioritaire tijdelijke hadden verworven in een ambt van het onderwijs voor sociale promotie voor het schooljaar 1997-1998 deze hoedanigheid als prioritaire tijdelijke voor het schooljaar 1998-1999, voor zover ze zich kandidaat stellen voor het bedoeld ambt volgens de voor het schooljaar 1998-1999 bepaalde voorwaarden.

Art. 101quater. <Ingevoegd bij DFG 1998-07-17/34, art. 22; Inwerkingtreding : 01-09-1998> § 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de weddetoelage voor ieder personeelslid waarvan hij niet de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of het gedeeltelijk verlies aan opdracht doorgeeft.
  In het geval van gedeeltelijk verlies van de opdracht is het verlies van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren lestijden.
  § 2. De inrichtende macht die het nalaat de (Commissies voor personeelsbeheer) in te lichten over de betrekking die bezet wordt door een tijdelijk personeelslid en die in aanmerking zou kunnen komen voor reaffectatie en voor voorlopige terugroeping in actieve dienst, verliest het voordeel van weddetoelage die werd toegekend voor dat personeelslid. <DFG 2004-05-12/62, art. 40, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  § 3. De inrichtende macht die zonder geldige reden heeft geweigerd gevolg te geven aan een reaffectatie of een voorlopige terugroeping in actieve dienst zoals beslist door het orgaan voor reaffectatie dat in het leven is geroepen door de Regering, of die niet aan zijn verplichtingen voldoet op het gebied van verlening van reaffectaties en voorlopige terugroepiningen in actieve dienst, verliest het voordeel van de weddetoelage die is toegekend aan het tijdelijke personeelslid die de betrekking die was toegewezen aan die reaffectatie of aan die voorlopige terugroeping in actieve dienst, bezet.
  § 4. De Regering richt een ingebrekestelling aan de inrichtende macht waarin zij deze verzoekt om, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ingebrekestelling, het bewijs te leveren dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is. De Regering kan, bij besluit, deze bevoegdheid overdragen aan de daartoe bevoegde minister.
  Indien, na het verstrijken van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht geen bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop 1, 2 en/of 3 van toepassing is, verliest deze, zoals aangegeven in die paragrafen, het voordeel van de weddetoelage voor een periode die begint op de vervaldag van bovengenoemde termijn van dertig dagen en die loopt tot op de dag dat de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is.
  Een kopie van de ingebrekestelling zoals bedoeld in het eerste lid, wordt naar het betrokken personeelslid gestuurd.
  § 5. Het personeelslid dat zich niet aanbood bij de inrichtende macht waarbij hij werd gereaffecteerd of voorlopig in actieve dienst werd teruggeroepen, verliest het voordeel van iedere weddetoelage of wachtweddetoelage vanaf de dag waarop hij zich had moeten aanbieden bij deze inrichtende macht. De betaling van de weddetoelage of de wachtweddetoelage zal worden hervat vanaf de dag dat de (Centrale Commissie voor personeelsbeheer) het personeelslid dat bij haar beroep heeft aangetekend, in het gelijk stelt. <DFG 2004-05-12/62, art. 40, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2004>

Art. 102. Dit decreet treedt op 1 januari 1995 in werking.