Details





Titel:

3 JULI 2005. - Wet betreffende de rechten van vrijwilligers. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-08-2005 en tekstbijwerking tot 31-12-2020)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2, 2/1
HOOFDSTUK II. - Definities.
Art. 3
HOOFDSTUK III. - (De informatieplicht). <W 2006-07-19/39, art. 3, 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
Art. 4
HOOFDSTUK IV. - Aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie.
Art. 5
HOOFDSTUK V. - Verzekering vrijwilligerswerk.
Art. 6-8, 8bis
HOOFDSTUK VI. - Arbeidsrecht.
Art. 9
HOOFDSTUK VI/1. [1 - Vreemdelingenrecht]1
Art. 9/1
HOOFDSTUK VII. [1 - De kostenvergoedingen ontvangen in het kader van het vrijwilligerswerk.]1
Art. 10-12
HOOFDSTUK VIII. - Uitkeringsgerechtigde vrijwilligers.
Afdeling I. - Werklozen.
Art. 13
Afdeling II. - Bruggepensioneerden.
Art. 14
Afdeling III. - Arbeidsongeschikten.
Art. 15
Afdeling IV. - Leefloon.
Art. 16
Afdeling V. - Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
Art. 17
Afdeling VI. - Gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art. 18
Afdeling VII. - Gezinsbijslagen.
Art. 19-21
Afdeling VIII. [1 - Begunstigden van de opvang]1
Art. 21/1, 21/2
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art. 22, 22bis, 23-24



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1939121901  1969040109  1971072007  1984011006  1989011371 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art.2. § 1. Deze wet regelt het vrijwilligerswerk dat verricht wordt op het Belgisch grondgebied, en het vrijwilligerswerk dat daarbuiten wordt verricht, maar dat georganiseerd wordt vanuit België, op voorwaarde dat de vrijwilliger zijn hoofdverblijfplaats heeft in België, en onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn in het land waar het vrijwilligerswerk wordt verricht.
  § 2. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde categorieën van personen van het toepassingsgebied van deze wet uitsluiten.

Art.2/1. [1 Een vrijwilliger kan voor dezelfde organisatie verenigingswerk verrichten in toepassing van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk wanneer aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan :
   1° de activiteit verricht in de hoedanigheid van vrijwilliger is verschillend van de activiteit verricht in de hoedanigheid van verenigingswerker;
   2° de kostenvergoedingen ontvangen in het kader van het vrijwilligerswerk bedoeld in artikel 10 mogen enkel reële kostenvergoedingen betreffen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2020-12-24/08, art. 59, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>


HOOFDSTUK II. - Definities.
Art.3.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  1° vrijwilligerswerk : elke activiteit :
  a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht;
  b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;
  c) die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht;
  d) en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract [1 of een aanstelling als statutair personeelslid]1;
  2° vrijwilliger : elke natuurlijke persoon die een in 1° bedoelde activiteit verricht [1 met inbegrip van de personen belast met een mandaat of die lid zijn van een bestuursorgaan van een organisatie bedoeld in 3°]1;
  3° organisatie : elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers (, waarbij onder feitelijke vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging); <W 2006-07-19/39, art. 2, 1°, 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
  4° (...) <W 2006-07-19/39, art. 2, 2° , 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
  ----------
  (1)<W 2019-03-01/39, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

HOOFDSTUK III. - (De informatieplicht).
Art.4.<W 2006-07-19/39, art. 4, 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006> Alvorens de activiteit van een vrijwilliger voor een organisatie een aanvang neemt, informeert de organisatie hem minstens over :
  a) de onbaatzuchtige doelstelling en het juridisch statuut van de organisatie; indien het gaat om een feitelijke vereniging, de identiteit van de verantwoordelijke(n) van de vereniging;
  b) het in artikel 6, § 1, bedoelde verzekeringscontract dat de organisatie gesloten heeft voor vrijwilligerswerk; indien het gaat om een organisatie die niet burgerlijk aansprakelijk is als bedoeld in artikel 5 voor de schade die een vrijwilliger veroorzaakt, de toepasselijke aansprakelijkheidsregeling voor schade die de vrijwilliger veroorzaakt, en de eventuele dekking van deze aansprakelijkheid door middel van een verzekeringscontract;
  c) de eventuele dekking, door middel van een verzekeringscontract, van andere aan het vrijwilligerswerk verbonden risico's en, in voorkomend geval, van welke risico's;
  d) [1 de eventuele storting van een kostenvergoeding voor het vrijwilligerswerk en, in voorkomend geval, de aard van deze kostenvergoeding en de gevallen waarin ze wordt gestort;]1
  e) [1 het feit dat de vrijwilliger is gehouden tot een discretieplicht en, in voorkomend geval, tot het beroepsgeheim bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek, en rekening houdend met de wettelijke rechtvaardigingsgronden met betrekking tot het beroepsgeheim.]1
  De in het eerste lid bedoelde informatie kan verstrekt worden op welke wijze ook. De bewijslast berust bij de organisatie.
  ----------
  (1)<W 2019-03-01/39, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

HOOFDSTUK IV. - Aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie.
Art.5. <W 2006-07-19/39, art. 5, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Behalve in geval van bedrog, zware fout of eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomende lichte fout van de vrijwilliger, is deze, behalve als het om schade gaat die hij zichzelf toebrengt, niet burgerlijk aansprakelijk voor de schade die hij veroorzaakt bij het verrichten van vrijwilligerswerk, ingericht door een in artikel 3, 3° bedoelde feitelijke vereniging die één of meer personen tewerkstelt die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor werklieden of bedienden, door een in artikel 3, 3° bedoelde rechtspersoon, of door een feitelijke vereniging die op grond van haar specifieke verbondenheid hetzij met de voormelde feitelijke vereniging, hetzij met de voormelde rechtspersoon beschouwd kan worden als een afdeling daarvan. Voor deze schade zijn respectievelijk de feitelijke vereniging, de rechtspersoon of de organisatie waarvan de feitelijke vereniging een afdeling vormt, burgerlijk aansprakelijk.
  Op straffe van nietigheid mag van de bij het eerste lid bepaalde aansprakelijkheid niet afgeweken worden in het nadeel van de vrijwilliger.

HOOFDSTUK V. - Verzekering vrijwilligerswerk.
Art.6. § 1. (De organisaties die krachtens artikel 5 burgerlijk aansprakelijk zijn voor de schade die een vrijwilliger veroorzaakt, sluiten tot dekking van de risico's met betrekking tot vrijwilligerswerk een verzekeringscontract, dat ten minste de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie dekt, met uitzondering van de contractuele aansprakelijkheid.) <W 2006-07-19/39, art. 6, 1°, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  § 2. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor de categorieën van vrijwilligers die Hij bepaalt, de dekking van het verzekeringscontract uitbreiden tot :
  1° de lichamelijke schade die geleden is door vrijwilligers bij ongevallen tijdens de uitvoering van het vrijwilligerswerk (of tijdens de verplaatsingen die in het kader daarvan worden gedaan en tot de ziekten die zijn opgelopen als gevolg van het vrijwilligerswerk); <W 2005-12-27/31, art. 137, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
  2° de rechtsbijstand voor de onder § 1, (...) en § 2, 1°, genoemde risico's. <W 2005-12-27/31, art. 137, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
  § 3. De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de minimumgarantievoorwaarden vast van de [verplichte] verzekeringsovereenkomsten tot dekking van het vrijwilligerswerk [1 evenals de minimumgarantievoorwaarden wanneer hij de verzekeringscontracten voorzien in § 1 uitbreidt krachtens § 2]1. <W 2006-07-19/39, art. 6, 3°, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 4. De gemeenten en provincies informeren de organisaties over de verzekeringsplicht.
  De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad nadere regels vaststellen ter uitvoering van deze paragraaf.) <W 2006-07-19/39, art. 6, 4°, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  (§ 5. Aan de organisaties wordt de mogelijkheid geboden zich, tegen betaling van een premie, aan te sluiten bij een collectieve polis die voldoet aan de in § 3 bedoelde voorwaarden.
  De Koning bepaalt daartoe de voorwaarden en nadere regels bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.) <W 2006-07-19/39, art. 6, 5°, 004 ; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
  ----------
  (1)<W 2009-05-06/03, art. 61, 005; Inwerkingtreding : 29-05-2009>

Art.7. In artikel 6 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1) het 1° wordt aangevuld als volgt : " deze uitsluiting is evenmin van toepassing op de door artikel 6, § 1, van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers verplicht gestelde verzekering voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid ";
  2) het 4° wordt opgeheven.

Art.8. Vrijwilligerswerk door (...) wordt geacht verricht te worden in het privé-leven zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven. <W 2006-07-19/39, art. 7, 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006>

Art. 8bis. <ingevoegd bij W 2006-07-19/39, art. 8; Inwerkingtreding : 01-01-2007> In artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen worden de woorden " en van de werkgever van bovengenoemde personen, wanneer dezen van alle aansprakelijkheid zijn ontheven krachtens artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, " vervangen door de woorden ", van de werkgever van bovengenoemde personen, wanneer dezen van alle aansprakelijkheid zijn ontheven krachtens artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van de organisatie die bovengenoemde personen inzet als vrijwilligers, wanneer dezen van alle aansprakelijkheid zijn ontheven krachtens artikel 5 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers.

HOOFDSTUK VI. - Arbeidsrecht.
Art.9.§ 1. (...) <W 2006-07-19/39, art. 9, 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006>
  § 2. [1 Voor zover voldaan is aan alle voorwaarden van deze wet, vallen niet onder het toepassingsgebied van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers en de uitvoeringsbesluiten ervan [2 of de wet van 9 mei 2018 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse onderdanen die zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden]2, voor de uitoefening van vrijwilligersactiviteiten :
   1° buitenlanders wier verblijf gedekt is door een verblijfstitel of -document toegekend krachtens de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de uitvoeringsbesluiten ervan;
   2° de begunstigden van de opvang in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, met uitzondering van die welke bedoeld worden in artikel 60 van dezelfde wet.]1
  ----------
  (1)<W 2014-05-22/13, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 28-06-2014>
  (2)<W 2018-05-09/08, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 24-12-2018>

HOOFDSTUK VI/1. [1 - Vreemdelingenrecht]1   ----------   (1)
Art. 9/1. [1 Het verrichten van vrijwilligerswerk bedoeld in artikel 3, 1° doet geen afbreuk aan de toepassing van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en vormt geen basis voor een machtiging of toelating tot verblijf in het kader van diezelfde wet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/13, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 28-06-2014>

HOOFDSTUK VII. [1 - De kostenvergoedingen ontvangen in het kader van het vrijwilligerswerk.]1   ----------   (1)
Art.10.[1 Het onbezoldigd karakter van het vrijwilligerswerk belet niet dat de door de vrijwilliger voor de organisatie gemaakte kosten door de organisatie kunnen worden terugbetaald. De realiteit en de omvang van deze kosten moeten niet bewezen worden, voor zover het totaal van de ontvangen kostenvergoedingen niet meer bedraagt dan 24,79 euro per dag en 991,57 euro per jaar. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en variëren zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
   Bedraagt het totaal bedrag van de door de vrijwilliger van een of meerdere organisaties ontvangen terugbetalingen meer dan de in het eerste lid bedoelde bedragen, dan kunnen deze enkel als een kostenvergoeding van door de vrijwilliger voor de organisatie of de organisaties gemaakte kosten worden beschouwd, indien de realiteit en het bedrag van deze kosten kunnen aangetoond worden aan de hand van bewijskrachtige documenten. Het bedrag van de kosten mag niet hoger zijn dan de bedragen vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
   De forfaitaire en reële kostenvergoedingen mogen in hoofde van de vrijwilliger niet gecombineerd worden.
   Een combinatie van de forfaitaire kostenvergoeding met de terugbetaling van de reële verplaatsingskosten is echter mogelijk voor maximaal 2 000 kilometer per jaar per vrijwilliger. Het totaal uitgekeerd jaarlijks bedrag ter vergoeding van het gebruik van openbaar vervoer, het eigen voertuig of de fiets mag maximaal 2 000 maal de kilometervergoeding bedoeld in artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt bedragen.
   Deze limiet van 2 000 kilometer geldt niet indien de activiteiten het regelmatig vervoeren van personen betreft. Wanneer meerdere activiteiten worden uitgevoerd, mag de limiet van 2 000 km enkel worden overschreden voor de gereden kilometers in het kader van de activiteit van het regelmatig vervoeren van personen.
   Wat betreft het gebruik van het eigen voertuig, worden deze reële verplaatsingskosten vastgesteld overeenkomstig artikel 74 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 juli 2017. De reële vervoerskosten voor het gebruik van de fiets worden vastgesteld overeenkomstig artikel 76 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 juli 2017.
   De geschenken, zoals bepaald in artikel 19, § 2, 14°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, worden niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de forfaitaire en de reële kostenvergoedingen voor de vrijwilligers.]1
  ----------
  (1)<W 2019-03-01/39, art. 5, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Art.11. Een activiteit kan niet als vrijwilligerswerk beschouwd worden indien één van de of alle in artikel 10 bedoelde grenzen overschreden worden en het in artikel 10, derde lid, bedoelde bewijs niet kan geleverd worden. De persoon die deze activiteit verricht kan in dat geval niet als vrijwilliger worden beschouwd.

Art.12. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor specifieke categorieën van vrijwilligers, onder de door Hem bepaalde voorwaarden, de in artikel 10 bedoelde bedragen verhogen.

HOOFDSTUK VIII. - Uitkeringsgerechtigde vrijwilligers.
Afdeling I. - Werklozen.
Art.13. Een uitkeringsgerechtigde werkloze kan met behoud van uitkeringen vrijwilligerswerk uitoefenen, op voorwaarde dat hij dit vooraf en schriftelijk aangeeft bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
  De directeur van het werkloosheidsbureau kan de uitoefening van de activiteit met behoud van uitkeringen, verbieden, of slechts aanvaarden binnen bepaalde perken, indien hij aantoont :
  1° dat deze activiteit niet de kenmerken vertoont van vrijwilligerswerk als bedoeld in deze wet;
  2° dat de activiteit, gezien de aard, de omvang en de frequentie ervan of gezien het kader waarin zij wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht;
  3° dat de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt van de werkloze zou verminderen.
  Indien binnen twee weken na de ontvangst van een volledige aangifte geen beslissing genomen is, wordt de uitoefening van de onbezoldigde activiteit met behoud van uitkeringen, geacht aanvaard te zijn. Een eventuele beslissing houdende een verbod of een beperking, genomen buiten deze termijn, heeft slechts gevolgen voor de toekomst, behalve indien de activiteit niet onbezoldigd was.
  De Koning bepaalt :
  1° de nadere regels voor de aangifteprocedure en voor de procedure die toepasselijk is indien de directeur de uitoefening van de activiteit met behoud van uitkeringen verbiedt;
  2° onder welke voorwaarden de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening vrijstelling van aangifte van bepaalde activiteiten kan verlenen, inzonderheid indien in het algemeen kan worden vastgesteld dat de betreffende activiteiten beantwoorden aan de definitie van vrijwilligerswerk;
  3° onder welke voorwaarden de afwezigheid van een voorafgaande aangifte niet leidt tot het verlies van uitkeringen.

Afdeling II. - Bruggepensioneerden.
Art.14. De in artikel 13 bedoelde regeling geldt eveneens voor de bruggepensioneerden en de halftijds bruggepensioneerden, behoudens de afwijkingen die door de Koning vastgesteld zijn op grond van hun specifiek statuut.

Afdeling III. - Arbeidsongeschikten.
Art.15. In artikel 100, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgingen en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :
  " Vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wordt niet beschouwd als werkzaamheid, voor zover de adviserende geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene. "

Afdeling IV. - Leefloon.
Art.16.Onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt, zijn het verrichten van vrijwilligerswerk en het ontvangen van een in artikel 10 [1 bedoelde kostenvergoeding]1, verenigbaar met het recht op het leefloon.
  ----------
  (1)<W 2019-03-01/39, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Afdeling V. - Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
Art.17.Onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt, zijn het verrichten van vrijwilligerswerk en het ontvangen van een in artikel 10 [1 bedoelde kostenvergoeding]1, verenigbaar met het recht op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden.
  ----------
  (1)<W 2019-03-01/39, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Afdeling VI. - Gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art.18. <W 2005-12-27/31, art. 139, 002; Inwerkingtreding : 01-08-2006> Artikel 4, § 2, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 1969, bij de wet van 29 december 1990 en bij de wet van 20 juli 1991, wordt aangevuld als volgt :
  " 9° de vergoedingen die ontvangen zijn in het kader van het vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 10 van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van de vrijwilligers ".

Afdeling VII. - Gezinsbijslagen.
Art.19. In artikel 62 van de bij het koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen bij de wet van 29 april 1996, wordt een § 6 ingevoegd, luidende :
  " § 6. Voor de toepassing van deze wetten wordt vrijwilligerswerk in de zin van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De vergoedingen in de zin van artikel 10 van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering, voorzover het vrijwilligerswerk zijn onbezoldigd karakter niet verliest overeenkomstig hetzelfde artikel van dezelfde wet. ".

Art.20. In artikel 1 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van een gewaarborgde gezinsbijslag, zoals gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980, bij het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983 en bij de wetten van 20 juli 1991, 29 april 1996, 22 februari 1998, 25 januari 1999, 12 augustus 2000 en 24 december 2002, wordt, tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid ingevoegd :
  " Wanneer het kind een vergoeding geniet als bedoeld in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, is dit geen beletsel voor de toekenning van gezinsbijslag. "

Art.21.Onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt, zijn het verrichten van vrijwilligerswerk en het ontvangen van een in artikel 10 [1 bedoelde kostenvergoeding]1, verenigbaar met het recht op de gewaarborgde gezinsbijslag.
  ----------
  (1)<W 2019-03-01/39, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>

Afdeling VIII. [1 - Begunstigden van de opvang]1   ----------   (1)
Art. 21/1. [1 De begunstigde van de opvang in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, mag vrijwilligerswerk uitvoeren met behoud van zijn dagvergoeding bepaald in artikel 34 van de voornoemde wet van 12 januari 2007, op voorwaarde dat er voorafgaande aangifte van wordt gedaan aan het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/13, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 28-06-2014>

Art. 21/2. [1 Het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers kan de uitoefening van de activiteit beperken of verbieden, of de cumulatie met de dagvergoeding en de verhoging in functie van de gepresteerde gemeenschapsdiensten beperken of verbieden als het kan aantonen dat :
   1° deze activiteit de kenmerken van het vrijwilligerswerk niet vertoont in de zin van deze wet;
   2° de activiteit door de aard ervan, de duur en de frequentie of wegens het kader waarin zij past, geen kenmerken of geen kenmerken meer vertoont van een activiteit die gewoonlijk wordt uitgeoefend door vrijwilligers in het verenigingsleven;
   3° de activiteit afbreuk doet aan de goede werking van de opvangstructuur of aan de behoeften van de begeleiding;
   4° er elementen zijn die misbruiken doen vermoeden of die doen vermoeden dat de activiteit wordt gebruikt om de bepalingen van artikel 35/1 van de wet van 12 januari 2007 en de uitvoeringsbesluiten ervan te omzeilen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-05-22/13, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 28-06-2014>

HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen.
Art.22. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, aan organisaties die zowel werken met vrijwilligers als met personen die geen vrijwilliger zijn, met betrekking tot de bepalingen van deze wet bijkomende voorwaarden opleggen.
  In de in het vorige lid bedoelde gevallen kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het werken met vrijwilligers zoals bedoeld in deze wet afhankelijk maken van een voorafgaande machtiging van de minister die bevoegd is voor Sociale zaken.
  § 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze waarop nagegaan wordt of de activiteiten die door een vrijwilliger uitgeoefend worden, beantwoorden aan de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
  § 3. De Koning wijst de ambtenaren aan die ermee belast worden toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art.22bis. [1 § 1. Bij de FOD Sociale Zekerheid wordt een Hoge Raad voor Vrijwilligers opgericht, hierna "de Raad" genoemd.
   § 2. De Raad heeft tot taak :
   1° informatie over de vrijwilligers en het vrijwilligerswerk in te zamelen, te systematiseren en te analyseren;
   2° de specifieke problemen waarmee de vrijwilligers en het vrijwilligerswerk kunnen geconfronteerd worden, te onderzoeken;
   3° op eigen initiatief of op verzoek van de bevoegde ministers of van de Kamer van volksvertegenwoordigers, adviezen te verstrekken of voorstellen te formuleren over de vrijwilligers en het vrijwilligerswerk.
   Behalve in dringende gevallen legt de minister van Sociale Zaken of gelijk welke andere minister elk voorontwerp van wet of ontwerp van organiek of reglementair besluit tot wijziging van de wetgeving of reglementering betreffende het vrijwilligerswerk of dat een invloed kan hebben op het vrijwilligerswerk in België, aan de Raad voor advies voor.
   Met het oog op de goede uitvoering van zijn taken onderhoudt de Raad contacten met de organisaties, instellingen en overheden die, gelet op hun doel, werking of bevoegdheden, in verband staan met vrijwilligers en het vrijwilligerswerk.
   De bevoegdheid van de Raad doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van andere adviesorganen.
   § 3. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de Raad.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-03-01/39, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 21-04-2019>


Art.23. De Koning kan de bepalingen die door artikel 7 worden gewijzigd, opnieuw wijzigen, opheffen of aanvullen.

Art. 24. <W 2006-03-07/37, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-02-2006> Deze wet treedt in werking op 1 augustus 2006 (, met uitzondering van de artikelen 5, 6 en 8bis, die in werking treden op 1 januari 2007). <W 2006-07-19/39, art. 11, 004 ; Inwerkingtreding : 01-08-2006>