24 JULI 1997. - Decreet dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. (VERTALING)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-11-1997 en tekstbijwerking tot 06-02-2025)
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
TITEL II. - Personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheid.
Afdeling 1. - Plichten.
Art. 5-14, 14/1
Afdeling 2. - De onverenigbaarheid.
Art. 15-18
HOOFDSTUK II. - De aanwerving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 19-20, 20bis, 21
Onderafdeling 1. - Over de functies van rang 1.
Art. 22-25
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Art. 26-29
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Onderafdeling 1. - algemene bepalingen.
Art. 30-31
Onderafdeling 2. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor bepaalde duur.
Art. 32
Onderafdeling 3. - Tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur.
Art. 33
Afdeling 3. - (De benoeming in vast verband, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.) <DFG 1999-02-08/41, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming.
Art. 34
Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art. 35-38, 38bis
Onderafdeling 3. - Mutatie.
Art. 39-40
Onderafdeling 4. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41,art. 23; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De opdrachtuitbreiding.
Art. 40bis
Afdeling 4. - Overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Art. 41
HOOFDSTUK III. - Administratieve posten.
Art. 42
HOOFDSTUK IV. - Signalement.
Art. 43-51
HOOFDSTUK V. - Disciplinaire regeling.
Afdeling 1. - Disciplinaire sancties.
Art. 52-63
Afdeling 2. - Schrapping van de disciplinaire sancties.
Art. 64
HOOFDSTUK VI. - De raad van beroep.
Art. 65-86
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 87
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Art. 88, 88bis, 88ter
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Art. 89, 89bis, 89ter, 90
HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde duur.
Art. 91-94
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor een onbepaalde duur.
Art. 95-98
Afdeling 3. - De vast benoemde personeelsleden.
Art. 99-100
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
Art. 100bis
TITEL III. - Het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 101-106
HOOFDSTUK II. - De plichten en de onverenigbaarheid.
Afdeling 1. - De plichten van de inrichtende macht.
Art. 107-110, 110/1
Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Art. 111-118
Afdeling 3. - Onverenigbaarheid.
Art. 119-123
Afdeling 4. - De bescherming van het privéleven.
Art. 124
Afdeling 5. [1 - Beroepsdossier]1
Art. 124bis
HOOFDSTUK III. - De aanwerving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1.
Art. 124ter, 125-128
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Art. 129-132
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 133-134
Onderafdeling 2. - Over tijdelijk voor een bepaalde duur aangeworven personeelsleden.
Art. 135
Onderafdeling 3. - De tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur.
Art. 136
Afdeling 3. - (De aanwerving in vast verband, de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.) <DFG 1999-02-08/41, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Onderafdeling 1. - De vaste benoeming.
Art. 137
Onderafdeling 2. - De ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art. 138-141, 141bis
Onderafdeling 3. - De mutatie.
Art. 142-143
Onderafdeling 4. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 30; Inwerkingtreding : 01-02-1999> - De opdrachtuitbreiding.
Art. 143bis
Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Art. 144
HOOFDSTUK IV. - De opschorting van de aanwerving.
Art. 145-147
HOOFDSTUK V. - De posten in de dienst.
Art. 148
HOOFDSTUK VI. - Het disciplinair regime.
Afdeling 1. - De disciplinaire sancties.
Art. 149-157
Afdeling 2. - De schrapping van disciplinaire sancties.
Art. 158
HOOFDSTUK VII. - De raden van beroep.
Art. 159-166
HOOFDSTUK VIII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 167
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Art. 168, 168bis, 168ter
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Art. 169, 169bis, 169ter, 170
HOOFDSTUK IX. - De paritaire commissies.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 171-176
Afdeling 2. - Controle en goedkeuring van de beslissingen met een dwingend karakter.
Art. 177-184
HOOFDSTUK X. - Het beëindigen van de overeenkomst.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor een bepaalde duur.
Art. 185-188
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor onbepaalde duur.
Art. 189-192
Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief werden aangeworven.
Art. 193-194
HOOFDSTUK XI. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
Art. 194bis
TITEL IV. - Het statuut van het gesubsidieerd personeel van de officiële gesubsidieerde hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en overenigbaarheden.
Afdeling 1. - De plichten.
Art. 195-203, 203/1
Afdeling 2. - De onverenigbaarheid.
Art. 204-206
HOOFDSTUK II. - De aanwerving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1.
Art. 206bis, 207-210
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Art. 211-214
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk benoemd zijn.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 215-216
Onderafdeling 2. - De tijdelijke personeelsleden aangesteld voor een bepaalde tijd.
Art. 217
Onderafdeling 3. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor onbepaalde tijd.
Art. 218
Afdeling 3. - (De vaste benoeming, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.) <DFG 1999-02-08/41, art. 35, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming.
Art. 219
Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art. 220-223, 223bis
Onderafdeling 3. - De mutatie.
Art. 224
Onderafdeling 4. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 37; Inwerkingtreding : 01-02-1999> - De opdrachtuitbreiding.
Art. 224bis
Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Art. 225
HOOFDSTUK III. - De administratieve standen.
Art. 226
HOOFDSTUK IV. - Het disciplinair regime.
Afdeling 1. - De disciplinaire sancties.
Art. 227-238
Afdeling 2. - De schrapping van de disciplinaire sancties.
Art. 239
HOOFDSTUK V. - De raad van beroep.
Art. 240-246
HOOFDSTUK VI. - De paritaire commissies.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 247-249
Afdeling 2. - De centrale paritaire commissie.
Art. 250-254
Afdeling 3. - De plaatselijke paritaire commissies.
Art. 255-258
Afdeling 4. - De controle op en de goedkeuring van de beslissingen met een dwingend karakter Over de controle en de bekrachtiging van de maatregelen die een dwingend karakter toebedeeld kregen.
Art. 259
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. 260
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
Art. 261, 261bis, 261ter
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
Art. 262, 262bis, 262ter, 263
HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde tijd.
Art. 264-267
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor onbepaalde tijd.
Art. 268-271
Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief benoemd werden.
Art. 272-273
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
Art. 273bis
HOOFDSTUK IX. - De onaanvechtbaarheid van de clausules die in strijd zijn met het statuut.
Art. 274
TITEL V. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 275-304
Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen.
Art. 305-306
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen.
Art. 307-321, 321bis
Afdeling 4. - Slotbepalingen.
Art. 322-323
1964062203 1969032202 1970070701 1993029067 1994029323 1995029552 1995029553 1996029289
1998029324 1999029046 1999029047 1999029048 1999029049 1999029050 1999029051 1999029052 1999029053 1999029054 1999029135 2001029547 2002029532 2004202622 2005201890 2006201491 2006A01491 2007029051 2007029394 2007029395 2007029397 2007200785 2007200941 2007A29394 2007A29397 2008029047 2008A29047 2009029377 2009A29377 2010029016 2010029017 2010029018 2010A29016 2010A29017 2010A29018 2011029027 2011029040 2011029041 2011029279 2011A29027 2011A29040 2011A29041 2015029558 2016029331 2017014269 2017030133 2018010945 2019030779 2019030783 2021022703 2021022735 2021A22703
TITEL I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op :
1° de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en de leden van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht door de Franse Gemeenschap en op de gesubsidieerde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en op de gesubsidieerde leden van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (behalve voor wat vermeld is in de artikelen 10bis en 12, § 3, van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen); <DFG 2003-05-08/49, art. 112, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
2° op de inrichtende machten van deze hogescholen.
Het is niet toepasselijk op de leraren godsdienst. Onder " godsdienst " verstaat men een van de religies bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959.
(Het is niet van toepassing op het contractueel personeel van de Hogescholen georganiseerd door de Franse Gemeenschap. Het is niet van toepassing op het personeel dat in de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen geen weddentoelage geniet ten laste van de Franse Gemeenschap behalve voor wat vermeld wordt in de artikelen 10bis en 12, § 3, van voornoemd decreet van 25 juli 1996.) <DFG 2003-05-08/49, art. 112, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
Art.2.Voor de goedkeuring van dit decreet, moet men verstaan onder :
1° De Regering : de Regering van de Franse Gemeenschap;
2° Wet van 29 mei 1959 : de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
3° Wet van 7 juli 1970 : de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs :
4° Wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974,tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
5° Wet van 18 februari 1977 : de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en onder andere het technisch hoger onderwijs en hoger landbouwonderwijs van het lange type;
6° Wet van 20 juli 1991 : de wet van 20 juli 1991 betreffende diverse sociale bepalingen;
7° [2 Decreet van 21 februari 2019: decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs aan hogescholen]2;
8° Decreet van 25 juli 1996 : het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen;
9° Decreet van 9 september 1996 : het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen;
10° Koninklijk besluit van 28 september 1984 : koninklijk besluit van 28 september 1984 betreffende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
11° [2 Hogeschool: hogeschool als bedoeld in artikel 11 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van studies]2;
12° [2 Hogeschool van de Franse Gemeenschap: een hogeschool die behoort tot het netwerk van de Franse Gemeenschap als omschreven in artikel 8 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
13° [2 Gesubsidieerde officiële hogeschool: hogeschool die behoort tot het gesubsidieerde officiële onderwijsnetwerk bepaald in artikel 8 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
14° [2 Gesubsidieerde vrije hogeschool: hogeschool die behoort tot het gesubsidieerde vrij onderwijsnetwerk bepaald in artikel 8 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
15° [2 Inrichtende macht: inrichtende macht gedefinieerd in artikel 2, 6 ° van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
16° [2 Hogeschooloverheid: de overheid van de hogeschool gedefinieerd in artikel 2, 1 °, van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
17° [2 Raad van bestuur: instantie bedoeld in artikel 2, 1 °, b) van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
18° [2 Beheersorgaan: orgaan bedoeld in artikel 2, 5 °, decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
19° [2 Directiecollege: instantie zoals gedefinieerd in artikel 10 van het decreet van 21 februari 2019 tot vaststelling van de organisatie van het hoger onderwijs in de hogescholen]2;
20° Te begeven betrekking : de te begeven betrekking zoals bedoeld in artikel 9 van het decreet van 25 juli 1996;
21° Functies van rang 1, van rang 2 en electieve functies bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996;
22° Verandering van aanstelling : de verandering van aanstelling zoals bedoeld in artikel 27, § 4, van het decreet van 25 juli 1996;
23° Verandering van ambt : de verandering van ambt zoals gedefinieerd in de artikelen 12, § 2 en 13, § 2 van het decreet van 25 juli 1996;
24° Uitbreiding van opdracht : de procedure volgens welke de inrichtende macht de opdracht van een benoemd of definitief aangeworven personeelslid, of van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde tijd, uitbreidt in hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen ten hoogste voor een volledige opdracht, respectievelijk definitief of tijdelijk voor onbepaalde tijd, rekening houdend met artikel 31 van het decreet van 9 september 1996;
25° Mutatie : de overplaatsing, in hetzelfde ambt als dat waarin een definitief benoemd of aangeworven personeelslid definitief benoemd of aangeworven werd, naar een andere hogeschool van dezelfde inrichtende macht of naar een hogeschool van een andere inrichtende macht van hetzelfde netwerk. De mutatie is eerst voorlopig voor een proefperiode van een academiejaar;
(26° Te begeven cursussen : de cursussen waarin de inrichtende macht wenst te voorzien met inachtneming van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.) <DFG 1999-02-08/41, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
27° Vervanging bedoeld in de artikelen 25.128 en 210 : de vervanging in een ambt vacant geworden ingevolge de afwezigheid van de titularis. Deze titularis is, naar gelang van het geval, een vastbenoemd of aangeworven personeelslid of tijdelijk aangeworven of aangesteld personeelslid voor onbepaalde duur of aangeworven als tijdelijk voor een bepaalde duur.
28° Werkelijk bewezen diensten : diensten bewezen door een personeelslid in hoofdambt terwijl hij zich bevindt in de administratieve of dienstposities van actieve dienst of terbeschikking wegens ontstentenis van betrekking.
[1 "29° organen voor plaatselijk overleg : de Ondernemingsraad, de Plaatselijke paritaire commissie (COPALOC - Commission paritaire locale), het Basisoverlegcomité (COCOBA - Comité de concertation de base).]1
----------
(1)<DFG 2014-04-11/33, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(2)<DFG 2019-02-21/06, art. 54, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
Art.3. De ambten van rang 1 worden uitgeoefend door tijdelijk aangestelde of geworven personeelsleden of door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.
De ambten van rang 2 worden uitgeoefend door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.
De electieve ambten worden uitgeoefend door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.
Art.4. Voor de toepassing van dit decreet worden de termijnen, als volgt, berekend :
1° de dag die het vertrekpunt ervan is, is niet inbegrepen;
2° de vervaldag is in de termijn inbegrepen;
3° wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag, een wettelijk feestdag of een feestdag of een feestdag van of binnen de Franse Gemeenschap is, wordt hij echter tot de eerstvolgende werkdag uitgesteld.
TITEL II. - Personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheid.
Afdeling 1. - Plichten.
Art.5. De personeelsleden moeten, in alle omstandigheden de bestendige zorg hebben dat zij de belangen van de Franse Gemeenschap en van haar onderwijs behartigen.
Art.6. Ze kwijten zich persoonlijk en gewetensvol van de verplichtingen die hun opgelegd worden door de wetten, decreten en reglementen.
Ze voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt en stiptheid.
Art.7. Ze moeten zich uiterst keurig gedragen zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten.
Ze moeten elkaar onderling helpen in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist.
Ze moeten alles vermijden dat de eer of de waardigheid van hun functie in het gedrang zou kunnen brengen.
Art.8. Tijdens de uitvoering van hun functie moeten zij de principes van neutraliteit van het onderwijs van de Franse Gemeenschap eerbiedigen. Ze mogen de studenten niet gebruiken voor propagandistische doeleinden of commerciële reclame.
Art.9. Binnen de limieten bepaald door de reglementering moeten zij de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogescholen.
Ze mogen de uitoefening van hun functie niet opschorten zonder voorafgaandelijke toelating.
Art.10. Ze mogen geen feiten aan het licht brengen die zij zouden vernomen hebben omwille van hun functies en die van geheime aard zijn.
Art.11. Ze mogen geen geschenken, giften, of om het even welke voordelen aanvragen, eisen of krijgen, rechtstreeks of langs een tussenpersoon, zelfs buiten hun functies, maar door deze veroorzaakt.
Art.12. Ze mogen geen enkele activiteit uitoefenen die in tegenspraak is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de Belgische verbintenissen met het oog op het verzekeren van haar veiligheid in gevaar brengt. Ze mogen geen deel uitmaken of hun samenwerking verlenen aan een beweging, een vereniging, een organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.
Het uitoefenen van de rechten van het Belgisch en Europees burgerschap die eigen zijn aan de leden van het personeel wordt steeds gerespecteerd.
Art.13. Onverminderd de toepassing van het strafrecht, worden de inbreuken op deze bepalingen bestraft, naargelang het geval, met een van de disciplinaire sancties voorzien in artikel 52.
Art.14. Artikel 13 is niet toepasselijk op de leden van het personeel dat tijdelijk aangesteld werd.
Art.14/1. [1Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het Centraal Overlegcomité voor Wallonie Bruxelles Enseignement, bedoeld in artikel 31/1 van het bijzonder decreet tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap.
De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
- de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
- instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
- opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 90, 025; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Afdeling 2. - De onverenigbaarheid.
Art.15. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, elke bezigheid die de uitoefening van de taken van zijn functie zou schaden, in tegenstelling met de waardigheid ervan.
Art.16. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel, elke bezigheid uitgeoefend door de echtgenoot (echtgenote) of langs een tussenpersoon die in strijd zou zijn met de waardigheid van de functie van het betrokken personeelslid.
Art.17.De Regering stelt de onverenigbaarheid vast bedoeld in de artikelen 15 en 16. Ze brengt het betrokken personeelslid hiervan op de hoogte per aangetekend schrijven, binnen een termijn van vijf dagen beginnend op de dag waarop de onverenigbaarheid werd vastgesteld.
Art.18. De Raad van beroep opgericht door artikel 65 is bevoegd betreffende de bezwaren met betrekking op de onverenigbaarheid ingediend door de personeelsleden.
HOOFDSTUK II. - De aanwerving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.19. De leden van het onderwijzend personeel worden tijdelijk aangeworven en definitief benoemd door de Regering.
Art.20. § 1. De personeelsformatie bedoeld in artikel 1, 1° wordt vastgelegd door de raad van bestuur, op voorstel van het Directiecollege.
De personeelsformatie wordt goedgekeurd door de Regering.
§ 2. De aanwervingen, benoemingen en terbeschikkingstellingen door gebrek aan betrekking van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1° worden aan de Regering voorgesteld door de raad van bestuur, op voorstel van het Directiecollege.
Art. 20bis. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 17; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De Raad van bestuur bepaalt de cursus waaronder, volgens de wetgeving met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen, ieder bestanddeel van het programma van de studies ingericht in de betrokken hogeschool ressorteert.
Art.21. Ten laatste op 15 februari van elk jaar, maakt de raad van bestuur aan de Regering, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 1, lid 1, de lijst van openstaande betrekkingen over die hij wenst vervuld te zien voor het volgend academiejaar.
Onderafdeling 1. - Over de functies van rang 1.
Art.22. De Regering publiceert tijdens de maand maart in het Belgisch Staatsblad een oproep voor kandidaturen voor elke openstaande betrekking en te begeven betrekking van rang 1.
De betrekkingen bedoeld in het vorig lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief benoemd zijn door een verandering van aanstelling, een verandering van ambt, een mutatie of een uitbreiding van de opdracht, voor de tijdelijke personeelsleden die aangeworven werden voor onbepaalde tijd per uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.
Art.23.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die moeten ingediend worden die onder andere de documenten bevatten met de nuttige bekwaamheidsbewijzen en ervaring, de vermelding van wetenschappelijke publicaties en de rechtvaardiging van diverse beroepservaringen;
4° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°;
[1 5° de plaats (en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 38, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.24.§ 1. [2 ...]2 Op straf van nietigheid, worden de kandidaturen ingediend bij de Regering, [2 volgens de nadere regels bepaald door de oproep bedoeld bij artikel 23]2.
§ 2. De Regering verdeelt de ontvangen kandidaturen in twee lijsten : de ene samengesteld uit de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 23 en van artikel 11 van het decreet van 25 juli 1996 voor de kandidaten die in aanmerking komen voor een tijdelijke aanstelling, de andere voor de kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden en maakt de kandidaturen over aan de betrokken raden van bestuur.
De raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, klasseert de kandidaten volgens de te begeven cursussen, (de vereiste bekwaamheidsbewijzen) en de dossiers zoals voorzien in artikel 23 en maakt aan de Regering een lijst over van ten hoogste drie kandidaten, geklasseerd per order van voorkeur per te begeven betrekking. <DFG 1999-02-08/41, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
De raad van bestuur is echter verplicht een prioritaire behandeling te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
[1 Alvorens enige tijdelijke aanstelling voor te stellen, breidt de raad van bestuur de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het gevraagd hebben met inachtneming van de eerste paragraaf, en dit in de volgende orde : eerst, de vastbenoemde personeelsleden, daarna de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor onbepaalde tijd.]1
§ 3. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat een kandidaat niet kan weerhouden worden voor een te begeven betrekking, kan hij, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep te publiceren via het Belgisch Staatsblad, op om het even welk ogenblik van het academiejaar. Deze oproep herneemt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 23, daarbij de kenmerken preciserend die vereist zijn voor de te begeven betrekking.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<BFG 2017-12-20/28, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 09-03-2018>
Art.25.§ 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst te doen, stelt de raad van bestuur aan de Regering voor, per afwijking aan de procedure bepaald in artikel 20, § 2. De beheerraad stelt eerst een persoon die zijn kandidatuur stelde voor de te begeven cursussen en betrekking, overeenkomstig de oproep bedoeld in de artikelen 22 en 23.
Deze aanstelling neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar waarin de aanstelling plaatsvond. Deze aanstelling kan in geen geval aanleiding geven tot een aanstelling van onbepaalde duur.
[2 Alvorens enige tijdelijke benoeming voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de raad van bestuur de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het hebben aangevraagd met inachtneming van artikel 24, § 1, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden
Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf en/of een beoordelingsstaat met de vermelding "onvoldoende" steeds in zijn dossier aanwezig is.]2
§ 2. [3 Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 22, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.]3.
Deze aanstelling kan in geen geval aanleiding geven tot een aanstelling van onbepaalde duur.
[3 Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogeschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 21 en 22.]3
----------
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 21, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 22, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Art.26. De openstaande betrekkingen die overeenstemmen met de ambten van rang 2 worden prioritair toegekend na een interne oproep gericht aan de personeelsleden die definitief benoemd werden in rang 1 binnen de hogeschool, volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, en goedgekeurd door de Regering.
Art.27. De Regering publiceert tijdens de maand maart in het Belgisch Staatsblad een oproep voor veranderingen van aanstellingen, veranderingen van ambten, voor uitbreidingen van opdracht en mutaties voorbehouden aan de personeelsleden die definitief benoemd werden in de hogescholen van de Franse Gemeenschap voor elke betrekking die te begeven valt na toepassing van artikel 26.
Art.28. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert :
(1° het ambt en de opdracht bedoeld bij artikel 7, § 1, van het decreet van 25 juli 1996.) <DFG 1999-02-08/41, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die moeten ingediend worden die onder andere de documenten bevatten met de nuttige bekwaamheidsbewijzen en ervaring, de vermelding van wetenschappelijke publicaties en de rechtvaardiging van diverse beroepservaringen;
4° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.
Art.29.§ 1. [1 ...]1Op straf van nietigheid worden de kandidaturen ingediend bij de Regering, [1 volgens de nadere regels bepaald door de oproep bedoeld bij artikel 28]1.
§ 2. De Regering verdeelt de ontvangen kandidaturen in twee lijsten : de ene samengesteld uit personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28 en van de andere voor personeelsleden die niet voldoen aan deze voorwaarden en maakt de kandidaturen over aan de betrokken raden van bestuur.
De raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, klasseert de aanvragen dan (volgens de bij artikel 28, 1°, bedoelde opdracht), de bekwaamheidsbewijzen en de dossiers zoals voorzien in artikel 28 en maakt aan de Regering een lijst over van ten hoogste drie kandidaten, geklasseerd per orde van voorkeur per te begeven betrekking. De Regering geeft dan haar toelating voor naargelang het geval, een verandering van aanstelling, van ambt of de mutatie. <DFG 1999-02-08/41, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
De raad van bestuur is echter verplicht een prioritaire behandeling te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
§ 3. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat geen enkel personeelslid dat gehoor gaf aan de oproep bedoeld in artikel 28, in aanmerking komt voor de te begeven betrekking, kan hij, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep te publiceren via het Belgisch Staatsblad, op om het even welk ogenblik van het academiejaar. Deze oproep herneemt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 23, daarbij de kenmerken preciserend die vereist zijn voor de te begeven betrekking.
----------
(1)<BFG 2017-12-20/28, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 09-03-2018>
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling.
Onderafdeling 1. - algemene bepalingen.
Art.30.Elke aanstelling in een ambt van rang 1 gebeurt schriftelijk en vermeldt tenminste :
1° de identiteit van het personeelslid;
2° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
3° de datum van indiensttreding;
4° de datum waarop de aanstelling een eind neemt voor de aanstellingen voor bepaalde duur;
5° of de betrekking ja dan neen als openstaand werd bestempeld overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 22;
6° indien de betrekking niet openstaand is, de identiteit van de titularis.
Er wordt aan de tijdelijke kracht een geschreven acte overhandigd die de vermeldingen herneemt voorzien in lid 1. In afwezigheid van een geschreven document, wordt het personeelslid geacht benoemd te zijn in het ambt, de opdracht of de betrekking die hij effectief vervult. Deze wordt geacht aangesteld te zijn voor bepaalde of van onbepaalde duur, naargelang het geval.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 39, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.31. Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de directeur-voorzitter aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de uitgevoerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, evenals de begin- en einddata evenals de omvang van de opdracht.
Onderafdeling 2. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor bepaalde duur.
Art.32.§ 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, stelt de raad van bestuur een verslag op volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Dit verslag goedgekeurd en gedateerd door de belanghebbende wordt overgemaakt aan de Regering. Het personeelslid krijgt er een kopie van.
Naargelang het geval, komt op het verslag een van de volgende vermeldingen voor : " voldeed ", " voldeed gedeeltelijk " of " voldeed niet ".
Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding " voldeed " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is hij dit verplicht voor onbepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, elke mutatie [2 ...]2.
Wanneer de beheerraad geen verslag heeft opgesteld dat de vermelding " voldeed " draagt, moet hij het personeelslid verhoren alvorens het verslag over te maken aan de Regering. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een syndicale organisatie representatief in de betekenis van de wet van 15 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.
Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding " voldeed gedeeltelijk " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie[2 ...]2.
[1 Wanneer het verslag de vermelding "voldeed niet" draagt, kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem voorgesteld wordt, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter die deze overzendt aan de raad van beroep. Deze laatste brengt een advies uit binnen een maximale termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. De raad van bestuur neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Indien de beslissing behouden wordt, kan in geen enkel geval de Regering de aanstelling van dezelfde persoon opnieuw verkiezen.]1
Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding " voldeed ".
§ 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding " voldeed gedeeltelijk " en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academiejaar, kan de beheerraad slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding " voldeed " draagt of een verslag met de vermelding " voldeed niet ".
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 20, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 23, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 3. - Tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur.
Art.33. De Regering stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academiejaar, op voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2.
Afdeling 3. - (De benoeming in vast verband, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.)
Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming.
Art.34.De voor onbepaalde duur aangeworven tijdelijke die voldoet aan de voorschriften van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996 wordt definitief benoemd door de Regering, in het ambt waar hij zich kandidaat voor stelde, volgens de normen en termijnen vastgelegd door de Regering, indien hij het voorwerp uitmaakte van een gemotiveerd voorstel tot definitieve benoeming, geformuleerd door de raad van bestuur volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2.
De Regering verleent een definitieve benoeming aan het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur en dat voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals [2 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 38, § 2]2.
Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in [1 een onderwijzend ambt binnen het onderwijs]1 ingericht door de Franse Gemeenschap, voor het berekenen van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 21, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-02-07/11, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art.35. (§ 1.) Een personeelslid dat definitief benoemd werd in een hoofdambt wordt door de Regering slechts in toestand van terbeschikkingstelling geplaatst door een ontstentenis van betrekking of een gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die dezelfde functie uitoefenen en dezelfde cursussen doceren : <DFG 1999-02-08/41, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
1° in een nevenfunctie in een hogeschool;
2° tijdelijk voor beperkte duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
3° tijdelijk voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
(§ 2.) Wanneer een personeelslid zich in toestand van ter beschikkingstelling bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, en dat de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de raad van bestuur ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals voorzien in artikel 22 of tot een interne oproep voorzien in artikel 26. <DFG 1999-02-08/41, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
(Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking in het ambt waarin het vast benoemd werd, maar voor andere te begeven cursussen waarvoor hij houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel waarvoor het een beroeps- of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen, en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 22 hem wordt toegekend, wordt het personeelslid onmiddellijk definitief titularis van deze te begeven cursussen.) <DFG 1999-02-08/41, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Art.36.Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.
Het personeelslid kan, in geval van terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk ambtsverlies, ten hoogste tien jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf [1 als vast benoemde onderwijzer aangesteld in een onderwijsinrichting ingericht door de Franse Gemeenschap]1 voor de berekening van de anciënniteit in de dienst, bedoeld onder lid 1.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 38, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.37. In geval van gelijke anciënniteit in de dienst, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.38.[3 § 1.]3 (De anciënniteit in de dienst bedoeld [3 in de artikelen 34, 35, § 1, 36 en 37 wordt berekend op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996 en ongeacht de cursus die toegekend moet worden, op de volgende manier :]3 <DFG 2001-12-20/65, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in de hogescholen van de Franse Gemeenschap worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;
2° de effectieve diensten gepresteerd in definitief verband in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, in een ambt met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand; indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking;
[1 2°bis de diensten gepresteerd door de niet statutaire personeelsleden aangesteld in het kader van de overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogeschool of de inrichtende macht, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5, en dat die personeelsleden houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven; voor de eerste 1200 dagen, wordt op ze een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast.]1
[2 2°ter de diensten gepresteerd door de personeelsleden aangeworven overeenkomstig artikel 12 van het programma-decreet van 21 december 2004 houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, of overeenkomstig artikel 23 van het programmadecreet van 16 december 2005 houdende verschillende maatregelen betreffende de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de wijze van berekening van de werkingssubsidies in het gewoon kleuteronderwijs, de positieve discriminatie, de universitaire instellingen, de hogescholen en de sociale subsidies, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5 van het voormelde decreet van 25 juli 1996 en dat die personeelsleden houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven.]2
3° de effectieve diensten gepresteerd in een functie met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor de volledige functie omvat, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;
4° het aantal dagen verworven in een functie met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet omvatten, wordt met de helft verminderd;
5° dertig dagen vormen een maand;
6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
7° de duur van de effectieve diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.
(8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanstellingsperiode.) <DFG 1999-02-08/37, art. 62, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
[3 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 38bis.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]3
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 22, a, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2008-01-11/35, art. 22, b, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Art. 38bis. <Ingevoegd bij DFG 2001-12-20/65, art. 2; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In afwijking van artikel 38 wordt de in artikelen 34, 35 eerste lid, 36 en 37 bedoelde dienstanciënniteit van de personeelsleden die ambten hebben vervuld in de hogescholen vóór 1 september 1997 en tijdens het academiejaar 1997-1998, berekend, voor het deel voorafgaand aan 1 september 1997, overeenkomstig artikel 39 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, laatst gewijzigd door het decreet van 29 maart 2001 en artikel 3sexties en 3septies van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Onderafdeling 3. - Mutatie.
Art.39.Gevolg gevend aan de oproepen verschenen in het Belgisch Staatsblad, bepaald in de artikelen 23 en 28, dienen de kandidaten voor een mutatie, hun aanvraag in bij de Regering.
[1 De aanvragen tot mutatie worden op straffe van nietigheid verzonden in de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep bedoeld in lid 1.]1.
----------
(1)<BFG 2017-12-20/28, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 09-03-2018>
Art.40. Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt de beheerraad aan de Regering voor, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, definitief aan te stellen. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was voor hij zijn mutatie aanvroeg.
De voorlopige mutatie kan echter slechts doorgevoerd worden met het akkoord van de beheerraad van beide betrokken hogescholen.
Onderafdeling 4.
Art. 40bis. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41,art. 23; Inwerkingtreding : 01-02-1999> Met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 22 toegekend is bij uitbreiding van de opdracht in hetzelfde ambt en in dezelfde te begeven cursussen waarvoor het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt, geschiedt deze opdrachtuitbreiding, naargelang het geval, onmiddellijk in vast verband of als tijdelijke voor een onbepaalde tijd.
Afdeling 4. - Overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Art.41.§ 1. In geval van overname door de Franse Gemeenschap van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de hogeschool van de Franse Gemeenschap;
2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden voor zij hun mandaat als [1 ...]1 directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;
3° de effectieve diensten door het personeel gepresteerd tot aan de overname, in het onderwijs ingericht door de inrichtende macht die de directie waarneemt van de hogeschool overgenomen door de Franse Gemeenschap, evenals de effectieve diensten gepresteerd in een onderwijsinstelling tot aan de overname ervan door de hierboven genoemde inrichtende macht, voor zover ze in actieve dienst waren op het ogenblik van deze overname, worden geassimileerd met de effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap.
§ 2. De voorwaarden voor overname van een hogeschool of van een gedeelte van een gesubsidieerde vrije hogeschool overeenkomstig het [2 decreet van 21 februari 2019]2 worden bepaald volgens de termen van een overeenkomst die moet gesloten worden door de betrokken inrichtende machten.
----------
(1)<DFG 2019-02-21/06, art. 55, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
(2)<DFG 2019-02-21/06, art. 57, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
HOOFDSTUK III. - Administratieve posten.
Art.42.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een wedde en op een bevordering tot een hogere wedde behalve in het geval van een formele tegenstrijdige bepaling.
Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.
Hij krijgt verlof volgens de voorwaarden bepaald door de Regering :
1° voor persoonlijke omstandigheden en redenen;
2° omwille van ziekte of invaliditeit;
3° voor beperkte prestaties bij ziekte of invaliditeit [2 of voor verminderde prestaties voor de personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid om therapeutische doeleinden]2;
4° voor beperkte prestaties gerechtvaardigd door sociale of familiale redenen;
5° om bepaalde militaire prestaties te leveren in vredestijd, evenals dienstverlening in de burgerbescherming of taken van openbaar nut in toepassing van de wet betreffende het statuut van gewetensbezwaarde;
6° voor syndicale activiteiten;
7° voor beperkte prestaties gerechtvaardigd door persoonlijke redenen;
8° voor opdrachten;
9° politiek verlof;
10° voor een onderbreking van de beroepsloopbaan;
[1 11* voor het voorlopige uitoefenen van een ander ambt in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
[3 11 bis° om voorlopig hetzelfde ambt in het onderwijs te vervullen, binnen dezelfde inrichtende macht of bij een andere inrichtende macht;]3
12* voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden toegestaan aan een personeelslid dat 50 jaar oud is of dat ten minste twee kinderen heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar.]1
----------
(1)<DFG 2012-12-20/28, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<DFG 2014-04-11/25, art. 128, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(3)<DFG 2020-07-17/30, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
HOOFDSTUK IV. - Signalement.
Art.43. Dit hoofdstuk is toepasselijk op de personeelsleden die definitief benoemd zijn, met uitzondering van de directeurs-voorzitter en de categoriële directeurs.
Art.44. Voor elk personeelslid wordt er in de centrale administratie van het ministerie een signalementsdossier gehouden dat uitsluitend bevat :
1° de verslagen over de manier waarop ze hun dienst vervulden als tijdelijke;
2° de eventuele signalementsbulletins;
3° de administratieve nota's die de gunstige of ongunstige elementen beschrijven in verband met het ambt;
4° het aantal disciplinaire sancties.
Art.45. Met uitzondering van het aantal disciplinaire sancties, moeten de documenten die bij het signalementsdossier gevoegd worden vooraf gezien worden door het personeelslid. Al deze documenten zijn genummerd en worden opgenomen in een inventaris.
Art.46. Elk personeelslid maakt het voorwerp uit van een van de volgende signalementsmeldingen : " Goed ", " Onvoldoende ".
Bij gebrek aan een signalementsbulletin, wordt elk personeelslid verondersteld te beantwoorden aan de vermelding " Goed ".
Elke wijziging van een signalementsmelding moet uitvoerig gemotiveerd worden door een speciaal verslag dat de exacte feiten, gunstige of ongunstige, vermeldt. Dit verslag moet aan het signalementbulletin gehecht worden.
Art.47. Elke signalementsmelding heeft betrekking op het academiejaar aan het eind waarvan ze toegekend of aangehouden werd.
Het signalementsbulletin wordt indien nodig opgesteld door het directiecollege tussen 1 en 15 juni van elk jaar.
Het signalement wordt jaarlijks hernomen indien geen nieuw feit, gunstig of ongunstig, op de individuele fiche voorkomt sinds de toekenning van het laatste signalement.
De toekenning van de vermelding " onvoldoende " leidt echter tot een nieuw signalement na een academiejaar.
Een signalementsbulletin wordt eveneens opgesteld voor elk personeelslid dat dit vraagt.
In dat geval, mag het signalement opgesteld worden op om het even welk ogenblik van het academiejaar zonder dat er meer dan een signalement mag opgesteld worden in de loop van een academiejaar.
Art.48. Met het oog op de eventuele wijziging van het signalement, moet een individuele fiche in verband met het betrokken personeelslid de precieze feiten vermelden, gunstig of ongunstig, die zouden kunnen als evaluatiemiddelen dienen en die betrekking hebben op de uitoefening van het ambt of het privéleven in zijn verband met het ambt.
Deze individuele fiche wordt indien nodig, opgesteld door het directiecollege.
Art.49. Het signalementsbulletin wordt door de directeur-voorzitter voorgelegd aan het personeelslid dat het document ondertekent en het binnen de tien dagen teruggeeft indien hij geen opmerkingen te maken heeft. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het document te onderteken of het niet teruggeeft binnen de voorgeschreven termijn na het gecontroleerd te hebben.
Indien het personeelslid van mening is dat de signalementsmelding die hem toegewezen werd niet gerechtvaardigd is, ondertekent hij derhalve het signalementsbulletin en geeft het terug binnen de tien dagen, vergezeld van een geschreven klacht aan de directeur-voorzitter. Deze klacht wordt aan het signalementsbulletin gehecht. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het document te ondertekenen of het niet teruggeeft binnen de voorgeschreven termijn.
Binnen de veertien dagen na de ontvangst van de klacht, deelt het directiecollege aan het betrokken personeelslid zijn beslissing mee. Het personeelslid ondertekent het signalementsbulletin en heeft het recht langs hiërarchische weg een klacht in te dienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het signalementsbulletin te ondertekenen.
Art.50.Geen enkele aanbeveling, van welke aard dan ook, mag voorkomen in het signalementsdossier.
Elk personeelslid mag op om het even welk ogenblik zijn signalementsdossier raadplegen en indien gewenst, een kopie verkrijgen, mits tussenkomst in de kosten.
Art.51. Het model van het signalementsbulletin en het model van de individuele fiche worden vastgelegd door de Regering.
HOOFDSTUK V. - Disciplinaire regeling.
Afdeling 1. - Disciplinaire sancties.
Art.52.De disciplinaire sancties die opgelegd kunnen worden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en die in hun plichten tekortschieten, zijn :
1° de aanmaning;
2° de berisping;
3° de afhouding op salaris;
4° de disciplinaire verplaatsing;
5° de disciplinaire schorsing;
6° de degradatie;
7° het plaatsen in disciplinaire non-activiteit;
8° [2 het ontslag bij tuchtmaatregel;]2
[1 9° de afzetting]1
In het geval van een lid van het onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel, dan stelt het directiecollege de sancties voor bedoeld in lid 1..
In het geval van een directeur-voorzitter of van een [3 ...]3 directeur, dan stelt het hoofd van de administratie waar de hogeschool afhankelijk van is, de sancties bedoeld in lid 1.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(2)<DFG 2012-03-23/05, art. 35, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(3)<DFG 2019-02-21/06, art. 55, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
Art.53. De disciplinaire sancties worden uitgesproken door de Regering.
Art.54. De afhouding op de wedde wordt toegepast gedurende ten minste een en ten hoogste drie maand. Ze mag een vijfde van de laatste activiteits- of voorlopige brutowedde niet overschrijden.
Art.55. De disciplinaire schorsing mag niet uitgesproken worden voor een termijn langer dan een jaar. Ze brengt het afhouden van de helft van het salaris met zich mee.
Art.56. De degradatie brengt de toewijzing met zich mee van de weddeschaal die overeenstemt met de nieuwe functie van het personeelslid dat zich deze sanctie opgelegd zag.
Art.57. De duur van de disciplinaire plaatsing in non-activiteit wordt vastgesteld door de overheid die de sanctie oplegt; ze mag niet minder zijn dan een jaar, noch vijf jaar overschrijden.
Het personeelslid geniet echter gedurende de eerste twee jaar van een voorlopig salaris dat gelijk is aan de helft van de wedde van een personeelslid in actieve dienst. Zonder dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de voorlopige wedde vervolgens bepaald volgens het percentage van het pensioen dat de betrokken persoon zou bekomen indien hij met vervroegd pensioen zou gaan.
Na de helft van zijn sanctie ondergaan te hebben, kan het personeelslid vragen om opnieuw in het onderwijs opgenomen te worden.
Art.58. De afhouding op een voorlopige wedde of het toekennen van een voorlopige wedde mag slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.
Art.59. Geen enkele sanctie mag voorgesteld worden zonder dat het personeelslid voorafgaandelijk verhoord of ondervraagd werd. De betrokkene kan gebruik maken van de rechten die hem erkend worden door het syndicaal statuut. Hij kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.
Art.60. De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.
In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de macht die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.
Art.61. Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.
Art.62. Elke sanctie moet het voorwerp uitmaken van een vermelding in het signalementsdossier.
Art.63. De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.
Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire acties.
De disciplinaire macht is echter, in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Afdeling 2. - Schrapping van de disciplinaire sancties.
Art.64. De schrapping van de disciplinaire sancties gebeurt automatisch na een termijn waarvan de duur vastgesteld werd op :
1° een jaar voor de aanmaning en de berisping;
2° drie jaar voor de afhouding op salaris en de disciplinaire overplaatsing;
3° vijf jaar voor de disciplinaire schorsing en de degradatie;
4° zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit.
De termijn neemt een aanvang op de datum waarop de beslissing in disciplinair verband een aanvang nam.
Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de ontheffing uit het ambt tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt, noch bij de toekenning van een signalement opgesteld na de schrapping. De disciplinaire geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid bedoeld in artikel 44.
HOOFDSTUK VI. - De raad van beroep.
Art.65. Er wordt bij de Regering een raad van beroep opgericht onder de volgende benaming : raad van beroep voor het hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap.
Art.66.De raad van beroep behandelt : 1° de verhalen die ingediend worden in verband met de onverenigbaarheid;
2° de verhalen ingediend in verband met het signalement;
3° verhalen ingediend tegen elk voorstel van disciplinaire sanctie;
4° de verhalen ingediend door de tijdelijk aangestelde personeelsleden tegen elk onstlagvoorstel in de gevallen bedoeld in de artikelen 93 en 97;
[1 5° de beroepen ingediend door personeelsleden die voor bepaalde tijd tijdelijk aangesteld worden, tegen een verslag dat de melding draagt "voldeed niet;]1
[2 6° de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden tegen elk ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout in de gevallen bedoeld in de artikelen 92 en 96.]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 23, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.67. De raad van beroep is samengesteld uit een voorzitter en zes leden.
Art.68.De Regering duidt een voorzitter aan en twee vervangende voorzitters o[1 onder de magistraten, actief of met pensioen, of onder de algemene ambtenaren, actief of met pensioen, van het ministerie van de Franse Gemeenschap]1.
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 20, 024; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.69.[1 De Regering stelt de leden van de Raad van beroep aan.]1
(De leden van de Raad van beroep bedoeld bij vorig lid worden aangesteld, voor de helft, [1 onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap" vervangen door "onder vertegenwoordigers van de inrichtende macht]1, en voor de andere helft, op een lijst van twee kandidaten voorgedragen door elke representatieve vakorganisatie in de zin van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984; elke vakorganisatie heeft ten minste een mandaat ter beschikking.) <DFG 1999-02-08/37, art. 63, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
----------
(1)<DFG 2021-07-19/12, art. 21, 024; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Art.70. De Regering duidt onder dezelfde voorwaarden, twee plaatsvervangers aan voor elk werkend lid.
Art.71. De voorzitter, de vervangende voorzitters, de effectieve en de vervangende leden worden aangesteld voor vier jaar. Hun mandaat is vernieuwbaar.
De plaatsvervanger van een lid, maakt het mandaat af van degene die hij vervangt.
Art.72. De Regering stelt een secretaris aan en twee vervangende secretarissen onder de ambtenaren van het ministerie.
Ze nemen het secretariaat waar zonder stemgerechtigd te zijn.
Art.73.§ 1. Elk personeelslid dat uitgenodigd wordt een voorstel tot disciplinaire sanctie dat over hem werd geformuleerd te ondertekenen, heeft het recht langs hiërarchische weg een verhaal in te dienen bij de raad van beroep binnen een termijn van twintig dagen, vanaf de dag waarop het voorstel hem voorgelegd werd.
Indien de betrokkene geen verhaal aangetekend heeft binnen de vastgestelde termijn, dan wordt het voorstel voor disciplinaire sanctie rechtstreeks overgemaakt aan de Regering.
§ 2. Het verhaal in verband met de onverenigbaarheid evenals het verhaal in betrekking tot het signalement, worden ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van twintig dagen, vanaf de dag waarop de kennisgeving van de onverenigbaarheid gedaan werd of de datum waarop het directiecollege zijn beslissing mededeelde bedoeld in artikel 49, lid 3.
§ 3. Het verhaal ingediend door een tijdelijk personeelslid aangesteld voor een bepaalde tijd, tegen een ontslagvoorstel bedoeld in artikel 93, wordt ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van tien dagen, vanaf de ontvangst van het ontslagvoorstel.
§ 4. Het verhaal ingediend door een tijdelijk personeelslid aangesteld voor onbepaalde tijd, tegen een ontslagvoorstel bedoeld in artikel 97, wordt ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van tien dagen, vanaf de ontvangst van het ontslagvoorstel.
[1 § 5. Het beroep van een personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld voor een bepaalde duur, tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout bedoeld in artikel 92, wordt bij aangetekende brief ingediend binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het ontslag.
§ 6. Het beroep van een personeelslid dat tijdelijk wordt aangesteld voor een onbepaalde duur, tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout bedoeld in artikel 96, wordt bij aangetekende brief ingediend binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het ontslag.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.74. Het verhaal in verband met de onverenigbaarheid, het voorstel tot disciplinaire sanctie gecontroleerd door de betrokkene, het ontslagvoorstel, gecontroleerd door de betrokkene, het verhaal dat hij indiende, evenals alle documenten die betrekking hebben op het signalement van het betrokken personeelslid worden naargelang het geval overgemaakt aan de raad van beroep binnen een termijn van een maand vanaf de dag van de ontvangst van het verhaal.
Art.75. Geen enkel verhaal kan door de raad van beroep behandeld worden indien de aanvrager de kans niet kreeg zijn verdedigingsmiddelen op punt te stellen en indien het dossier de elementen niet bevat die het deze raad mogelijk maken een advies uit te brengen met alle kennis van zake, onder andere het verslag van de onderzoekers, de processen-verbaal van de getuigenverhoren en de onmisbare confrontaties.
Art.76.Behalve in de gevallen van strafrechtelijke vervolging, moet de raad van beroep voor de gevallen bedoeld [1 in artikel 66, 1°, 2°, 3° en 5°]1, een gemotiveerd advies geven [2 binnen de maand die volgt op]2 de ontvangst van het volledig dossier van de zaak. De Regering kan een dringend advies vragen en in dat geval mag de termijn evenwel niet minder zijn dan een maand.
[1 Ingeval van een beroep ingediend tegen een voorstel tot ontslag, zoals bedoeld in artikel 66, 4°, of een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware foute zoals bedoeld in artikel 66, 6°, mag de termijn één maand niet overschrijden.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Art.77. Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter aan de aanvrager de lijst mee van de effectieve en vervangende leden van de raad van beroep.
Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kan de aanvrager de verwerping van een of meerdere leden van de raad van beroep vragen : ten hoogste drie leden aangesteld op de voordracht van de vakbonden en drie leden rechtstreeks aangesteld door de Regering. Hij kan echter een effectief lid en zijn vervangers niet afwijzen.
Een lid kan vragen om ontlast te worden indien hij een meent een moreel belang in de zaak te hebben of indien hij meent dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou worden getrokken. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan ook een lid van ambtswege, om dezelfde redenen, ontlasten.
Art.78. De voorzitter en de vervangende voorzitters kunnen niet zetelen in een zaak die verband houdt met een van de personeelsleden van de hogeschool die onder hun beheer valt.
De voorzitter en de vervangende voorzitters, de effectieve leden en de vervangende leden kunnen niet zetelen in een zaak waar hun echtgenoot (echtgenote) bij betrokken is, of een familielied of een verwant tot de vierde graad inbegrepen.
Art.79.De aanvrager verschijnt in persoon, al dan niet bijgestaan door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of met pensioen, of van de afgevaardigde van een [1 erkende syndicale organisatie]1.
[1 De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.80. De raad van beroep delibereert op een geldige manier indien de voorzitter en tenminste vier leden aanwezig zijn.
Indien het quorum bedoeld in lid 1 niet bereikt is, dan roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze vergadering kan een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.
Art.81. Voor elke zaak stelt de Regering een rapporteur aan onder de ambtenaren van het ministerie die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek.
De rapporteur legt met objectiviteit aan de raad van beroep de achtergrond voor van de zaak en de uitslagen van het onderzoek. Hij heeft het recht op antwoord. Hij heeft geen stemrecht.
Art.82. De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen, getuigen ten laste of ten gunste ondervragen. Na een deliberatie maakt ze aan de Regering haar gemotiveerd advies over. Deze vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming de meerderheid behaalde.
Art.83. De stemming over het advies gebeurt in het geheim. De leden aangesteld door de Regering en deze aangesteld op voorstel van de syndicale organisaties moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig, wordt de pariteit hersteld door het verwijderen van een of meerdere leden, na loting.
Het advies wordt gegeven bij meerderheid van de aanwezige leden.
Voor de toepassing van leden 1 en 2, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stem beschouwd.
Bij staking van pariteit van stemmen, wordt het advies als gunstig beschouwd voor de aanvrager.
Art.84.De beslissing wordt genomen door de Regering binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies. Zij maakt melding van het gemotiveerd advies van de raad van beroep [1 ...]1. Elke beslissing die niet overeenkomstig is met het advies van de raad van beroep wordt gemotiveerd.
De Regering deelt haar beslissing mee aan de raad van beroep en aan de aanvrager.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.85. Het mandaat van de leden van de raad van beroep wordt kosteloos uitgeoefend. Verblijf- en vervoerkosten worden hun evenwel toegekend volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 met betrekking op de algemene reglementering in verband met vervoerkosten en door het koninklijk besluit van 24 december 1964 die de vergoedingen bepaalt voor verblijfkosten van de personeelsleden van het ministerie.
Art.86. De werkingsmodaliteiten van de raad van beroep, met eerbiediging van de rechten van de verdediging en het tegenstrijdig karakter van de debatten, worden bepaald door de Regering.
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.87.[1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
Ze wordt door de Regering uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.88.[1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° vóór de toepassing van tuchtsancties of indien tuchtsancties tegen hem worden uitgesproken;
3° zodra de Regering hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. In het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid of in het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar, en, in het kader van een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
1° na zes maanden, indien geen voorstel tot tuchtstraf werd uitgesproken en aan het personeelslid binnen die termijn meegedeeld;
2° de derde werkdag die volgt op de mededeling aan het personeelslid van het voorstel tot tuchtstraf, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, tachtig kalenderdagen na de mededeling aan de Regering van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een definitieve beslissing tot strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
§ 5. In het kader van een tuchtvordering of vóór de eventuele toepassing van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking schriftelijk worden bevestigd.
Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden.
Wordt de preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de Regering daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
Na ontvangst van die kennisgeving, kan de Regering het behoud van de preventieve schorsing volgens de in het tweede lid bepaalde procedure bevestigen.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 88bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 52, eerste lid, 5°, 7°, 8° of 9° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2° heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de Regering aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de Regering kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid voorgelegd of meegedeeld wordt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 88ter.[1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° de Regering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 52, eerste lid, 5°, 7°, 8° of 9° oplegt;
2° artikel 99, tweede lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 88bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.89.[1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra de Regering hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 90 kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 89bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 89ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° naargelang van het geval, artikel 91, 2°, b) of 5° of artikel 95, 2°, b) of 5° worden toegepast;
2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.90.[2 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 36, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde duur.
Art.91.De personeelsleden die tijdelijk benoemd werden voor een bepaalde duur, worden ambtshalve uit hun functies ontzet en zonder vooropzeg :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering;
2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 100bis]2;
8° op het eind van de termijn vermeld in de aanstellingsacte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens hetwelk de aanstelling werd gedaan;
9° (om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur;) <DFG 1999-02-08/37, art. 64, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 25, § 1;
11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;
12° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid definitief ongeschikt verklarend;
13° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt in verhouding met de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een te welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer deze betrekking bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur.
15° (...) <DFG 2004-03-03/44, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een ander personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 38 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen.) <DFG 1999-02-08/37, art. 64, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.92.§ 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor een bepaalde duur zonder kennisgeving omwille van een zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
§ 2. Vanaf het ogenblik waarop de Regering op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de Regering van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan het overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
§ 4. [1 Het personeelslid mag een beroep indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout volgens de procedure bedoeld in de artikelen 73 en volgende.
Het beroep is niet opschortend.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.93. Mits een vooropzeg van twee weken, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk benoemd werd voor een bepaalde duur, op gemotiveerd voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de raad van bestuur binnen een termijn van vijf werkdagen beginnend vanaf zijn oproeping per aangetekende brief via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.
De directeur-voorzitter legt het ontslagvoorstel voor aan het personeelslid onmiddellijk nadat het werd opgesteld.
Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid. Hij geeft het document dezelfde dag terug. Indien hij van mening is dat het voorstel niet gerechtvaardigd is, maakt hij daar melding van in zijn verklaring en overhandigt het voorstel binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het ontslagvoorstel te viseren. Indien het personeelslid afwezig is, dan wordt het ontslagvoorstel hem toegezonden per aangetekende brief met ontvangstbewijs die een handtekening en datering evenwaardig zijn.
De betrokkene kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.
Art.94. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur kan zijn ambt vrijwillig opgeven, mits een kennisgeving van veertien dagen.
Het personeelslid deelt dit aan de Regering mede per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van zijn verzending, en informeert de directeur van de hogeschool van zijn beslissing.
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor een onbepaalde duur.
Art.95.De personeelsleden die tijdelijk benoemd werden voor een onbepaalde duur, worden ambtshalve uit hun functies ontzet en zonder vooropzeg :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering;
2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 100bis]2;
8° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking.
9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool definitief benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen.
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;
11° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid definitief ongeschikt verklarend;
12° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt in verhouding met de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer deze betrekking bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur.
14° (wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.) <DFG 2004-03-03/44, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [3 In dit geval kan het personeelslid niet meer later opnieuw in dezelfde hogeschool voor hetzelfde ambt en dezelfde cursussen aangesteld worden zolang hij aan de bovenvermelde voorwaarde van het bekwaamheidsbewijs niet beantwoordt.]3
[4 In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof;
2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming:
a) moederschapsverlof;
b) vaderschapsverlof;
c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
8° profylactisch verlof;
9° verlof voor loopbaanonderbreking:
a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
In het in het tweede lid bedoelde geval moet het verzoek in alle gevallen bij de inrichtende macht worden ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanwijzing van de docent in een te begeven betrekking die is gepubliceerd in de functie en de te geven cursussen. De inrichtende macht deelt zijn antwoord mee aan het personeelslid voor het begin van het academiejaar. Bij weigering motiveert de inrichtende macht zijn beslissing.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking is verleend, nog steeds in een van de in het tweede lid bedoelde administratieve situaties of in een nieuwe in het tweede lid bedoelde administratieve situatie bevindt, kan hij een nieuw verzoek indienen, overeenkomstig de procedure bedoeld in het derde lid.]4
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
(4)<DFG 2025-01-23/06, art. 11, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2025>
Art.96.§ 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder kennisgeving omwille van een zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
§ 2. Vanaf het ogenblik waarop de Regering op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de Regering van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
§ 4. [1 Het personeelslid mag een beroep bij de Raad van beroep indienen tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout volgens de procedure bedoeld in de artikelen 73 en volgende.
Het beroep is niet opschortend.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.97. Mits een vooropzeg van drie maanden, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur sinds minder dan vijf jaar, op gemotiveerd voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. De ontslagperiode wordt vermeerderd met tenminste drie maanden vanaf de aanvang van elke aanstellingsperiode van vijf jaar. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de beheerraad binnen een termijn van vijf werkdagen beginnend vanaf zijn oproeping per aangetekende brief via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.
De directeur-voorzitter legt het ontslagvoorstel voor aan het personeelslid onmiddellijk nadat het werd opgesteld.
Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid. Hij geeft het document dezelfde dag terug. Indien hij van mening is dat het voorstel niet gerechtvaardigd is, maakt hij daar melding van in zijn verklaring en overhandigt het voorstel binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het ontslagvoorstel te viseren. Indien het personeelslid afwezig is, dan wordt het ontslagvoorstel hem toegezonden per aangetekende brief met ontvangstbewijs die een handtekening en datering evenwaardig zijn.
De betrokkene kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.
Art.98. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur kan zijn ambt vrijwillig opgeven, mits een kennisgeving van veertien dagen.
Het personeelslid deelt dit aan de Regering mede per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van zijn verzending, en informeert de directeur van de hogeschool van zijn beslissing.
Afdeling 3. - De vast benoemde personeelsleden.
Art.99.De personeelsleden die vast benoemd werden, worden ambtshalve uit hun ambt ontzet en zonder vooropzeg :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze vast benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering. De personeelsleden behouden de rechten verworven die verbonden zijn met hun vorige regelmatige situatie;
2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van de functies inhoudt;
6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 100bis]2;
8° [1 in geval van de tuchtsanctie, ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting;]1
9° indien de professionele ongeschiktheid definitief werd vastgesteld. Deze ongeschiktheid wordt vastgesteld voor de personeelsleden onderworpen aan het signalement, door het aanhouden van de vermelding " onvoldoende " gedurende twee opeenvolgende jaren, vanaf haar medeling;
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;
11° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;
12° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 35, lid 2;
13° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 310;
14° indien ze gepensioneerd worden omwille van een lichamelijke ongeschiktheid;
15° in het geval van een definitieve benoeming in een andere functie in verhouding van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;
16° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een aanvullend ambt uitoefent.
Wanneer de definitieve onderbreking van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid de bijdragen voorzien in dit artikel.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 37, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.100. Het vrijwillig ontslag van het vast benoemde personeelslid brengt de definitieve onderbreking van het ambt met zich mee. Het personeelslid kan zijn dienst slechts verlaten nadat hij hiervoor een uitdrukkelijke toelating heeft bekomen of na een opzegging van veertien dagen. Deze opzegging wordt aan de Regering medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de datum waarop het verzonden werd. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
----------
(1)
Art.100bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de raad van bestuur worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
Op advies van het overlegorgaan, stelt de raad van bestuur de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-10-19/02, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
TITEL III. - Het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art.101.Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder " aanvullende reglementen van de bevoegde centrale paritaire commissie ", de reglementen die bepaald worden ter aanvulling van dat statuut door de centrale paritaire commissies bedoeld in artikel 171 waar een besluit van de Regering een bindende kracht aan toekende, overeenkomstig artikel 177.
Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder "confessionele aard " of " niet confessionele aard " naargelang van het geval, de aard zoals hij gespecificeerd is in het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool en zoals hij vastgesteld wordt door de Regering in toepassing van artikel 55 van het [1 decreet van 21 februari 2019]1.
Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder " hogescholen van dezelfde aard ", een geheel van hogescholen die een godsdienstig onderwijs verschaffen gebaseerd op eenzelfde religie of een geheel van hogescholen die een niet godsdienstig onderwijs verschaffen, die op hun aanvraag onderscheiden worden volgens de filosofie die ze aankleven of gegroepeerd worden in het tegengestelde geval.
----------
(1)<DFG 2019-02-21/06, art. 57, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
Art.102. Is van nul en gener waarde, elke contractuele clausule, elke bepaling van een arbeidsreglement dat tegenstrijdig is met de dwingende wetsbepalingen beschikkingen, in dit statuut of in de aanvullende reglementen van de bevoegde centrale paritaire commissie.
Art.103. Indien de personeelsleden zich door de inrichtende macht de uitvoering toevertrouwd zien van opdrachten van afvaardiging, worden ze verondersteld van rechtswege te handelen als de mandataris van de inrichtende macht in hun betrekkingen met andere leden van het personeel. Een bewijs tot het tegendeel wordt niet aanvaard.
Art.104. In het geval van schade berokkend door het personeelslid aan de inrichtende macht of aan derden binnen de overeenkomst volgend uit dit statuut, dan wordt het slechts verantwoordelijk gesteld voor een kwaad opzet of een zware fout en is slechts verantwoordelijk voor een lichte fout indien ze uit dien hoofde een eerder gebruikelijke dan toevallige aard vertoont.
Het personeelslid is niet verantwoordelijk voor de schade of de slijtage te wijten aan een normaal gebruik van de zaak noch voor een verlies dat toevallig voorkomt.
Art.105. Indien een geschreven document niet vereist is, dan is een bewijs per getuigenis toegelaten, ongeacht de waarde van het geschil, zelfs voor de raad van beroep.
Art.106. De handelingen die voortspruiten uit de overeenkomst zijn verjaard een jaar na het eind ervan of vijf jaar na het feit dat aanleiding gaf aan de actie zonder dat deze laatste termijn een jaar na het einde van de overeenkomst mag overschrijden.
HOOFDSTUK II. - De plichten en de onverenigbaarheid.
Afdeling 1. - De plichten van de inrichtende macht.
Art.107.De inrichtende macht heeft tot plicht : 1° het personeelslid aan het werk te zetten in de overeengekomen voorwaarden, tijd en plaats onder andere door de instrumenten en de materialen die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn werk tot zijn beschikking te stellen;
2° als een goede huisvader erover te waken dat het werk uitgevoerd wordt onder goede voorwaarden wat de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid betreft en dat hij kan genieten van de eerste hulp bij ongeval;
3° het loon te betalen tegen de afgesproken voorwaarden, op de overeengekomen plaats en tijdstip;
4° de nodige zorg en aandacht te besteden aan de verwelkoming van de personeelsleden en in het bijzonder van de jonge personeelsleden;
5° als een goede huisvader met zorg te waken over de werkinstrumenten die eigendom zijn van de personeelsleden.
Ze heeft in geen enkel geval het recht beslag te leggen op deze instrumenten.
Art.108. Wanneer de overeenkomst een einde neemt, dan is de inrichtende macht verplicht alle sociale documenten te overhandigen aan de personeelsleden.
Art.109. Heeft recht op een weddestoelage die hem zou overgemaakt zijn indien hij zijn dagelijkse taak normaal had kunnen uitoefenen, het personeelslid dat geschikt is om te werken op het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft :
1° die zich normaal naar zijn werk begevend, te laat of niet op het werk aankomt op voorwaarde dat dit laatkomen of deze afwezigheid te wijten zijn aan een oorzaak die plaatsvond op weg naar het werk en onafhankelijk is van zijn wil;
2° die, buiten het geval van staking, omwille van een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, noch het werk kan aanvatten, noch het werk kan voortzetten waar hij mee bezig was, terwijl hij zich normaal naar de werkplaats begaf;
Art.110. De personeelsleden hebben het recht van het werk afwezig te zijn met behoud van hun normaal loon, ter gelegenheid van familiale gebeurtenissen, voor het volbrengen van burgerlijke plichten of opdrachten en indien zij moeten verschijnen voor een rechtbank.
Art.110/1. [1Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van de bevoegde centrale paritaire comités.
De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
- de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
- instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
- opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 91, 025; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Art.111. De personeelsleden moeten in alle omstandigheden voortdurend het belang van de inrichting beogen waar zij hun functie uitoefenen.
In de uitoefening van hun functie, voeren de personeelsleden persoonlijk en gewetensvol de verplichtingen uit die hun worden opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende reglementen van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de arbeidsovereenkomst.
Art.112. De personeelsleden zijn verplicht de grootste hoffelijkheid aan de dag te leggen zowel in hun betrekkingen in verband met de dienst als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist. Zij moeten alles vermijden wat de eer of de waardigheid van hun functie zou kunnen aantasten.
Art.113. De personeelsleden mogen de studenten niet gebruiken met politieke of commerciële propagandistische doeleinden.
Art.114. Binnen de limieten vastgesteld door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de arbeidsovereenkomst, moeten de personeelsleden de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogeschool waar zij hun functie uitoefenen.
Zij mogen de uitoefening van hun functies niet onderbreken zonder een voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van haar afgevaardigde.
Art.115. De personeelsleden mogen geen feiten openbaar maken waar zij op de hoogte zouden van zijn omwille van hun functies en die een geheim karakter zouden hebben.
Art.116. De personeelsleden mogen het krijgen van giften, geschenken, toelagen, of om het even welke voordelen noch uitlokken of rechtstreeks of via een tussenpersoon aanvaarden, zelfs buiten hun functies, maar omwille van deze laatste.
Art.117. De personeelsleden mogen geen enkele activiteit uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en met de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land beoogt en die de landsverdediging in gevaar brengt of de uitvoering van de verbintenissen van België met het oog op het verzekeren van haar veiligheid.
Ze mogen zich niet aansluiten noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.
Het uitoefenen van de rechten van het Belgisch en Europees staatsburgerschap van de personeelsleden wordt steeds geëerbiedigd.
Art.118. De personeelsleden moeten zich houden aan de verplichtingen die schriftelijk vastgelegd werden in de arbeidsovereenkomst, die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool waar zij hun functies uitoefenen.
Afdeling 3. - Onverenigbaarheid.
Art.119. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een vrije gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die de uitvoering van de plichten van zijn ambt zou beletten of in strijd met de waardigheid van deze laatste.
Art.120. In geval van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld in artikel 119, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de bevoegde paritaire commissie vragen.
De paritaire commissie geeft haar advies binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.
Art.121. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een vrije gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die het specifiek karakter van een pedagogisch, sociaal en cultureel project van deze hogeschool zou kunnen schaden.
Art.122. Alle punten van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 121 worden schriftelijk vastgelegd in de arbeidsovereenkomst.
Art.123. De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van haar personeel zich ononderbroken inlaat met een bezigheid die in de betekenis van artikel 119, onverenigbaar is met zijn ambt in het onderwijs en die in de betekenis van artikel 121, onverenigbaar is met het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool, geeft hem hiervan kennis per aangetekend schrijven via de post, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum.
Het personeelslid kan, behalve in geval van zware fout, zich tegen elk risico dat een einde aan zijn contract zou maken beschermen door te laten vaststellen dat hij de bezigheid die hem verweten wordt uitgeoefend te hebben beëindigd heeft.
Onder voorbehoud van toepassing van voorgaande lid, heeft de kennisgeving als gevolg een eind te maken aan de overeenkomst van het personeelslid tenzij hij binnen de maand een verhaal indient bij de arbeidsrechtbank.
Het personeelslid dat een verhaal indient, blijft in actieve dienst.
Afdeling 4. - De bescherming van het privéleven.
Art.124. Het recht van de inrichtende macht een geëngageerd onderwijs te organiseren is verzekerd, zonder daarom de bescherming van het privéleven van de personeelsleden te beperken.
Afdeling 5. [1 - Beroepsdossier]1
----------
(1)
Art. 124bis. [1 Het beroepsdossier van het personeelslid bevat het administratieve dossier en, desgevallend, het tuchtdossier.
Elk stuk dat in het tuchtdossier wordt opgenomen moet aan het voorafgaande visum van het betrokken personeelslid voorgelegd worden.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen om het bovenvermelde stuk te viseren vanaf het ogenblik dat de aanvraag om visum hem toegezonden werd door de inrichtende macht.
Bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen bedoeld bij het vorige lid, wordt de verplichting bedoeld bij het tweede lid geacht nagekomen te zijn voor zover de inrichtende macht het bewijs levert dat de aanvraag tot visum aan het personeelslid toegezonden werd.
Elke tuchtprocedure kan enkel steunen op stukken die tot het tuchtdossier behoren.
Het administratieve dossier bevat exclusief de documenten die betrekking hebben op de administratieve en geldelijke statuten van het personeelslid. Deze documenten komen enerzijds uit de betrekking tussen de inrichtende macht en de subsidiërende macht en anderzijds uit de betrekking tussen de inrichtende macht en het personeelslid voortvloeien.
De Regering keurt de nadere regels voor de samenstelling van het dossier en voor de toegang tot dat dossier goed, bepaald door de bevoegde paritaire commissie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/61, art. 41, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
HOOFDSTUK III. - De aanwerving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1.
Art. 124ter.[1 (vroeger art. 124bis)]1 <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 26; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De inrichtende macht bepaalt de cursus waaronder, volgens de wetgeving met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen, ieder bestanddeel van het programma van de studies ingericht door haar ressorteert.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 40, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.125. De inrichtende macht bepaalt het ambt en de te begeven cursussen van de vacante betrekkingen die ze vervuld wenst te zien tijdens het volgend academiejaar. Ze publiceert een oproep in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 2 mei.
De betrekkingen bedoeld onder voorgaande lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, door verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutatie of uitbreiding van opdracht, aan de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde duur door uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.
Art.126.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;
2° het volume van de opdracht;
3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.
[1 5° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 40, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.127.De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutaties, uitbreiding van opdrachten en aanwerving van personeelsleden die tijdelijk aangeworven werden over aan de overheid van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 125.
De overheid van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
[2 De overheid van de hogeschool maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld.]2
[1 Alvorens enige tijdelijke aanwerving voor te stellen, breidt de raad van bestuur de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het gevraagd hebben met inachtneming van de eerste paragraaf, en dit in de volgende volgorde : eerst, de vastbenoemde personeelsleden, daarna de personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor onbepaalde tijd.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 24, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 25, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Art.128.§ 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst uit te voeren, dan kan de inrichtende macht een persoon aanwerven bij afwijking van de procedure bedoeld in artikelen 125, 126 en 127. De inrichtende macht verleent voorrang bij de aanwerving aan een persoon die zijn kandidatuur stelde voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, overeenkomstig artikelen 125 en 126.
Deze aanwerving neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar tijdens welk de aanwerving plaatsnam. Deze aanwerving mag in geen geval leiden tot een aanwerving van onbepaalde duur.
[2 Alvorens enige tijdelijke benoeming voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het hebben aangevraagd, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden.
Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf en/of een beoordelingsstaat met de vermelding "onvoldoende" steeds in zijn dossier aanwezig is.]2
§ 2. [3 Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 125, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
Deze werving kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwerving voor onbepaalde duur.
Indien een personeelslid aangeworven werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogeschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 125 en 126.]3
----------
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 26, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Art.129. De vacante betrekkingen die overeenstemmen met ambten van rang 2 worden met voorrang toegewezen na een interne oproep bestemd voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn in een ambt van rang 1 binnen de hogeschool waar een betrekking van rang 2 te begeven is. De inrichtende macht bepaalt de modaliteiten van deze interne oproep.
Art.130. Na toepassing van artikel 129, publiceert de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei, een oproep tot verandering van aanstelling, uitbreiding van opdracht en mutatie, voorbehouden aan de personeelsleden die definitief aangeworven zijn.
Art.131. De oproep gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad preciseert :
(1° het ambt en de bij artikel 7, § 1, van het decreet van 25 juli 1996 bedoelde opdracht;) <DFG 1999-02-08/41, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3.
Art.132.De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutaties, uitbreiding van opdrachten over aan de overheid van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 130.
De overheid van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
[1 De overheid van de hogeschool maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld]1.
----------
(1)<DFG 2014-04-11/33, art. 28, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.133.Ten laatste bij de aanwerving in een ambt van rang 1, wordt een geschreven overeenkomst opgesteld die door beide partijen ondertekend wordt en opgemaakt in twee exemplaren waarvan er een aan het personeelslid wordt overhandigd.
Deze overeenkomst vermeldt :
1° de identiteit van de inrichtende macht;
2° de identiteit van het personeelslid 3° het uit te oefenen ambt evenals de kenmerken en het volume van de opdracht;
[1 3° het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden;]1
4° indien nodig, de verplichtingen bedoeld in artikel 118 en de lijst van de onverenigbare elementen bedoeld in artikel 121;
5° de begin- en einddatum van de aanwerving;
6° indien de betrekking al dan niet vacant werd verklaard overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 125;
7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis.
Bij gebrek aan geschreven document, wordt het personeelslid verondersteld aangeworven te zijn in zijn ambt, opdracht of betrekking die hij effectief vervult. Naargelang van het geval wordt hij verondersteld voor beperkte of onbeperkte duur aangeworven te zijn.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 41, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.134. Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de gepresteerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, met begin- en einddata, evenals het volume van de opdracht.
Onderafdeling 2. - Over tijdelijk voor een bepaalde duur aangeworven personeelsleden.
Art.135.§ 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, stelt de raad van bestuur een verslag op volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Naargelang van het geval komt op dit verslag de melding " voldeed " of " voldeed niet " voor.
Het verslag goedgekeurd en gedateerd door de belanghebbende wordt overgemaakt aan de Regering. Het personeelslid krijgt er een kopie van.
Indien het verslag opgesteld door de beheerraad de vermelding " voldeed " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is hij dit verplicht voor onbepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair over elke verandering van aanstelling, van functie, elke mutatie [3 ...]3.
Wanneer de overheid van de hogeschool geen verslag heeft opgesteld dat de vermelding " voldeed " draagt, moeten zij het personeelslid verhoren alvorens hun definitief verslag over te maken aan de inrichtende macht. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de inrichtende macht, of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.
Indien het verslag de vermelding " voldeed gedeeltelijk " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie [3 ...]3
[1 Wanneer het verslag de vermelding " voldeed niet" draagt, kan, het personeelslid, binnen de vijf werkdagen na de datum waarop het verslag hem voorgesteld wordt, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter, die deze overzendt aan de raad van beroep. Deze laatste brengt een advies uit binnen een maximale termijn van een maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. Het bestuur van de hogeschool neemt zijn beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van het advies van de raad van beroep. De aanvankelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Indien de beslissing behouden wordt, kan het bestuur van de hogeschool in geen enkel geval de aanstelling van dezelfde persoon verlengen.]1
Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding " voldeed ".
§ 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding " voldeed gedeeltelijk " en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academisch jaar, kan de overheid van de hogeschool slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding " voldeed " draagt of een verslag met de vermelding " voldeed niet ".
[2 § 3. Het verslagmodel wordt bepaald door de paritaire commissies bedoeld bij artikel 171.]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 26, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-02-19/61, art. 42, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 29, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 3. - De tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur.
Art.136. De inrichtende macht stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academisch jaar, op voorstel van de overheid van de hogeschool.
Afdeling 3. - (De aanwerving in vast verband, de terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.)
Onderafdeling 1. - De vaste benoeming.
Art.137.De inrichtende macht kan een personeelslid definitief aanwerven voor een vacante betrekking overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996.
De inrichtende macht verleent een definitieve benoeming aan de tijdelijke dit voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals [2 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 141, § 2]2.
Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een definitieve aanstelling van [1 een onderwijzend ambt binnen het onderwijs]1 behorend tot hetzelfde netwerk en van dezelfde aard voor de berekening van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 27, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-02-07/11, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Onderafdeling 2. - De ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art.138. (§ 1.) Een personeelslid dat definitief geworven werd in een hoofdambt wordt door de inrichtende macht slechts in toestand van terbeschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen doceren : <DFG 1999-02-08/41, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
1° in een nevenambt in een hogeschool;
2° tijdelijk voor beperkte duur in de hogeschool en rekening houdend met hun dienstanciënniteit;
3° tijdelijk voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun dienstanciënniteit;
(§ 2.) Wanneer een personeelslid zich in toestand van ter beschikking bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, en dat de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de inrichtende macht ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals voorzien in artikel 125 of tot een interne oproep voorzien in artikel 129.
(Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking in het ambt waarin het vast benoemd werd, maar voor andere te begeven cursussen waarvoor hij houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel waarvoor het een beroeps- of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen, en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 125 hem wordt toegekend, wordt het personeelslid onmiddellijk definitief titularis van deze te begeven cursussen.) <DFG 1999-02-08/41, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Art.139.Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.
Het personeelslid mag tien jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een definitieve aanstelling [1 in een onderwijsinrichting]1 behorend tot hetzelfde netwerk en van dezelfde aard voor de berekening van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 43, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.140. In geval van gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.141.[4 § 1.]4 (De [4 in de artikelen 137, 138, § 1, 139 en 140 wordt berekend op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996 en ongeacht de cursus die toegekend moet worden, op de volgende manier :]4 <DFG 2001-12-20/65, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in een hogeschool van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;
2° [3 de effectieve diensten verricht in vast verband in een hogeschool van een inrichtende macht van hetzelfde net, in een ambt met volledige prestaties, ten belope van drie jaar maximum, worden geteld per kalendermaand; indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking;]3
[1 2°bis de diensten gepresteerd door de niet statutaire personeelsleden aangesteld in het kader van de overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogeschool of de inrichtende macht, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5, en dat die personeelsleden houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven; voor de eerste 1 200 dagen, wordt op ze een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast;]1
[2 2°ter de diensten gepresteerd door de personeelsleden aangeworven overeenkomstig artikel 12 van het programma-decreet van 21 december 2004 houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, of overeenkomstig artikel 23 van het programmadecreet van 16 december 2005 houdende verschillende maatregelen betreffende de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de wijze van berekening van de werkingssubsidies in het gewoon kleuteronderwijs, de positieve discriminatie, de universitaire instellingen, de hogescholen en de sociale subsidies, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5 van het voormelde decreet van 25 juli 1996 en dat die personeelsleden houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven.]2
3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het volledige ambt omvat, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten bewezen in een ambt met volledige prestaties;
4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;
5° dertig dagen vormen een maand;
6° de duur van de effectieve diensten bewezen in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
7° de duur van de werkelijke diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.
8° (het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanwervingsperiode.) <DFG 1999-02-08/37, art. 65, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
[4 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 141bis.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]4
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 28, a, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2008-01-11/35, art. 28, b, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 30, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(4)<DFG 2019-02-07/11, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Art. 141bis. <Ingevoegd bij DFG 2001-12-20/65, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In afwijking van artikel 141 wordt de in artikelen 137, 138 eerste lid, 139 en 140 bedoelde dienstanciënniteit van de personeelsleden die ambten hebben vervuld in de hogescholen vóór 1 september 1997 en tijdens het academiejaar 1997-1998, berekend, voor het deel voorafgaand aan 1 september 1997, overeenkomstig artikel 47 van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en artikel 11 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en kunstonderwijs
Onderafdeling 3. - De mutatie.
Art.142. De inrichtende macht die een vacante betrekking te vervullen heeft, kan een mutatie verlenen aan het personeelslid dat dit aanvraagt, in antwoord op de oproepen bedoeld in de artikelen 125 en 130.
Art.143. Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt de overheid van de hogeschool aan de inrichtende macht voor, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, in vast verband aan te werven. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was voor hij zijn mutatie aanvroeg.
De voorlopige mutatie kan echter slechts doorgevoerd worden met het akkoord van de inrichtende machten of de overheid van beide betrokken hogescholen.
Onderafdeling 4.
Art. 143bis. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 30; Inwerkingtreding : 01-02-1999> Met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 125 toegekend is bij uitbreiding van de opdracht in hetzelfde ambt en in dezelfde te begeven cursussen waarvoor het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt, geschiedt deze opdrachtuitbreiding, naargelang het geval, onmiddellijk in vast verband of als tijdelijke voor onbepaalde tijd.
Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Art.144.§ 1. In geval van overname door een vrije gesubsidieerde inrichtende macht, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool van dezelfde aard, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de hogeschool van de overnemende inrichtende macht;
2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden voor zij hun mandaat als [1 ...]1 directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;
3° de effectieve diensten gepresteerd vóór de overname, door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die overneemt.
De overnameovereenkomst die te sluiten is tussen de betrokken inrichtende machten kan aanvullende regels vastleggen bij de hiervoor vermelde bepalingen en zo nodig overnamevoorwaarden voor de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn.
§ 2. De voorwaarden tot overname door een inrichtende macht van het vrij gesubsidieerd onderwijs van een vrije gesubsidieerde hogeschool van verschillende aard, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een hogeschool van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig het [2 decreet van 21 februari 2019]2 of de overnamevoorwaarden van een gedeelte van een vrije gesubsidieerde hogeschool van verschillende aard of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een hogeschoolvan de Franse Gemeenschap zullen bepaald worden door de termen van een overeenkomst die gesloten zal worden door de betrokken inrichtende machten.
----------
(1)<DFG 2019-02-21/06, art. 55, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
(2)<DFG 2019-02-21/06, art. 57, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
HOOFDSTUK IV. - De opschorting van de aanwerving.
Art.145.Ongeacht de van kracht zijnde reglementering wordt de uitvoering van de aanwerving opgeschort :
1° tijdens de periode van werkonderbreking en verlof die gepaard gaat met de bevalling;
2° gedurende de tijd die een personeelslid nodig heeft om te zetelen als raadgever of sociaal rechter bij de arbeidshoven en -rechtbanken;
3° gedurende de tijd waarin het personeelslid onder de wapens geroepen of teruggeroepen wordt;
4° gedurende de tijd van het verblijf van een personeelslid in een aanwervings- en selectiecentrum;
5° gedurende de periode die een personeelslid doorbrengt in een inrichting behorend tot de gezondheidsdienst van het leger;
6° gedurende het verblijf van een personeelslid in een militair ziekenhuis tengevolge van een ongeval of een opgelopen of erger geworden ziekte tijdens het medisch onderzoek of selectieproeven;
7° voor de tijd van de dienst volbracht bij de burgerbescherming;
8° gedurende het volbrengen van de dienst die aan de gewetensbezwaarde wordt opgelegd;
9° gedurende de periode tijdens welke het personeelslid in de onmogelijkheid verkeerde zijn werk te volbrengen wegens ziekte of ongeval.
Art.146.Op aanvraag van het personeelslid is de inrichtende macht verplicht haar verlof te verlenen ten vroegste vanaf de zevende week die de vermoedelijke datum van haar bevalling voorafgaat.
Het personeelslid overhandigt ten laatste acht weken voor de vermoedelijke datum van haar bevalling een medisch getuigschrift dat deze datum bevestigt.
Indien de bevalling slechts gebeurt na de datum voorzien door de arts, dan wordt het verlof verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
Het personeelslid mag geen enkel werk uitvoeren vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het eind van een periode van acht weken die een aanvangt neem op de dag van de bevalling.
De werkonderbreking wordt op haar aanvraag verlengd tot na de achtste week voor een periode die gelijk is aan de periode tijdens welke zij bleef werken vanaf de zevende week die de exacte datum van de bevalling voorafging. Deze periode wordt in het geval van een vroegtijdige geboorte verminderd met het aantal dagen tijdens welke ze gewerkt heeft tijdens de periode van zeven dagen die de datum van de bevalling voorafging.
Wanneer het pasgeboren kind in het ziekenhuis moet blijven gedurende tenminste acht weken geteld vanaf zijn geboorte, dan kan het personeelslid de verlenging van de werkonderbreking waar zij recht op heeft uitstellen tot op het ogenblik dat het pasgeboren kind naar zijn gezin terugkeert.
Met deze bedoeling, overhandigt het personeelslid aan de inrichtende macht :
1° op het ogenblik van de werkhervatting, een getuigschrift van het ziekenhuis bevestigend dat het pasgeboren kind sinds tenminste acht weken in het ziekenhuis verblijft;
2° op het ogenblik waarop zij de verlenging van de werkonderbreking vraagt, een getuigschrift van het ziekenhuis de datum bevestigend waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verliet.
Het personeelslid behoudt haar recht op uitstel van de verlenging van de werkonderbreking indien haar kind overlijdt binnen het jaar van zijn geboorte.
Art.147. In geval van ziekte of ongeval, moet het personeelslid, behalve bij overmacht, de inrichtende macht onmiddellijk op de hoogte brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.
Indien een verplicht geworden aanvullende reglementering van de bevoegde paritaire commissie overeenkomstig artikel 177 het voorschrijft of bij gebrek aan een dergelijk voorschrift indien de inrichtende macht hem daartoe uitnodigt, legt hij aan deze laatste een medisch getuigschrift voor. Behalve in gevallen van overmacht, verzendt hij het of overhandigt het binnen de twee werkdagen vanaf de dag van de arbeidsongeschiktheid of vanaf de dag van de ontvangst van de uitnodiging, tenzij een andere termijn bepaald werd door een collectieve arbeidsovereenkomst of door het arbeidsreglement. Indien het getuigschrift voorgelegd wordt na de voorgeschreven termijn, dan kan aan het personeelslid het voordeel van zijn bezoldiging geweigerd worden voor de dagen van arbeidsongeschiktheid die het overhandigen of het versturen van het getuigschrift voorafgingen.
Daarenboven kan het personeelslid niet weigeren een arts te ontvangen die afgevaardigd en bezoldigd is door de inrichtende macht, of zich te laten onderzoeken. Tenzij de huisarts van het personeelslid van mening is dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich te verplaatsen, moet het personeelslid indien hij daartoe uitgenodigd wordt, zich aanbieden bij de arts, afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht. De verplaatsingskosten van het personeelslid zijn ten laste van de inrichtende macht.
De arts afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht ondertekent de echtheid van de arbeidsongeschiktheid, alle andere vaststellingen blijven beschermd door het beroepsgeheim.
HOOFDSTUK V. - De posten in de dienst.
Art.148. Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op een bevordering tot een hogere wedde.
Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.
Hij krijgt verlof van de inrichtende macht volgens dezelfde voorwaarden als die geldend in de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
Elk verlof dat een beslissing van de Regering vereist om van de bezoldiging in de hogescholen te kunnen genieten, moet door de inrichtende macht aan de Regering voorgelegd worden.
HOOFDSTUK VI. - Het disciplinair regime.
Afdeling 1. - De disciplinaire sancties.
Art.149.Indien de personeelsleden die definitief benoemd zijn aan hun plichten tekortschoten, kunnen ze een van volgende sancties oplopen :
1° de aanmaning;
2° de berisping;
3° de afhouding op de wedde;
4° de disciplinaire schorsing;
5° de terbeschikkingstelling per disciplinaire maatregel;
6° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel;
7° het ontslag wegens een zware fout.]1
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 38, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.150. § 1. De disciplinaire sancties worden uitgesproken door de inrichtende macht van de hogeschool waar het personeelslid definitief is aangeworven.
Daaraan voorafgaand, betekent de inrichtende macht aan het personeelslid een voorstel voor disciplinaire actie.
Binnen een termijn van twintig dagen, aanvangend op de datum van de betekening, kan het personeelslid een verhaal indienen tegen het voorstel van disciplinaire actie bij de bevoegde raad van beroep bedoeld in artikel 159.
Het bezwaar schort de procedure op.
§ 2. Het personeelslid en de inrichtende macht worden verhoord door de raad van beroep.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de leden van het personeel in actieve dienst of gepensioneerd van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, of door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende macht van een hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende macht verdedigt.
Het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, evenals het niet verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet een uitspraak te doen.
§ 3. De raad van beroep maakt een gemotiveerd advies over aan het personeelslid en aan de inrichtende macht binnen een termijn van negentig dagen aanvangend op de datum van ontvangst van het verhaal ingediend door het personeelslid.
Indien nodig, vermeldt de inrichtende macht de redenen waarom het advies niet opgevolgd zou zijn.
Art.151. De afhouding op de bezoldiging wordt gedurende ten minste een maand en ten hoogste drie maand toegepast. Ze mag een vijfde van de laatste bruto- of tijdelijke bezoldiging niet overschrijden.
Art.152. De schorsing per disciplinaire maatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste een jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van zijn laatste bruto- of tijdelijke bezoldiging.
Art.153. De terbeschikkingstelling per disciplinaire maatregel mag niet korter zijn dan een jaar en niet langer dan vijf jaar.
Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet tijdens de eerste twee jaren van een tijdelijke bezoldiging die gelijk is aan de helft van een bezoldiging in actieve dienst. Zonder ooit dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de tijdelijke bezoldiging vervolgens bepaald naar rato van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd met pensioen ging.
Nadat hij de helft van de sanctie ondergaan heeft, kan het personeelslid vragen om weer opgenomen te worden in het onderwijs.
Art.154. De afhouding op de wachtwedde of het toekennen van een wachtwedde mag niet slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.
Art.155. De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.
In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.
Art.156. Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.
Art.157. De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.
Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire acties.
De inrichtende macht is echter in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Afdeling 2. - De schrapping van disciplinaire sancties.
Art.158. De schrapping van de disciplinaire sancties gebeurt automatisch na een termijn waarvan de duur vastgesteld werd op :
1° een jaar voor de aanmaning en de berisping;
2° drie jaar voor de afhouding op de wedde en de disciplinaire verplaatsing;
3° vijf jaar voor de disciplinaire schorsing en de degradatie;
4° zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit.
De termijn neemt een aanvang op de datum waarop de beslissing in disciplinair verband een aanvang nam.
Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt, noch bij de toekenning van een evaluatie gedaan na de schrapping. De geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid bedoeld in artikel 44.
HOOFDSTUK VII. - De raden van beroep.
Art.159. Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het gesubsidieerd onderwijs aangesloten bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, richt de Regering een raad van beroep op voor het vrij niet universitair hoger onderwijs van confessionele aard en een raad van beroep voor het vrij niet universitair hoger onderwijs van niet confessionele aard.
Elke raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.160.[2 De Raden van beroep behandelen de beroepen ingediend door de personeelsleden tegen elk voorstel tot tuchtstraf evenals de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor een bepaalde duur tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout, zoals bedoeld in artikel 186, de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een onbepaalde duur tegen een voorstel tot ontslag zoals bedoeld in artikel 191, de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een onbepaalde duur tegen een ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout zoals bedoeld in artikel 190, alsook de beroepen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor een bepaalde duur tegen een verslag met de melding " heeft niet voldaan ".]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.161. De raden van beroep zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs. De Regering benoemt twee plaatsvervangers voor elk werkend lid;
2° een voorzitter en twee vervangende voorzitters;
3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
Het aantal leden van elke raad van beroep evenals de duur van hun mandaat wordt bepaald door een besluit van de Regering; elke raad heeft tenminste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
De effectieve en vervangende leden van de raad van beroep worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 159. Indien zij geen akkoord bereiken, beslist de Regering.
De voorzitters en vervangende voorzitters worden door de Regering aangesteld onder de actieve of gepensioneerde magistraten.
Art.162. Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter de lijst van de werkende en vervangende leden mee aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen het personeelslid of de inrichtende macht de verwijdering vragen van ten hoogste drie leden. Ze kunnen echter onmogelijk tegelijkertijd de verwijdering vragen van een effectief lid en van zijn twee vervangers.
Een lid kan vragen om ontheven te worden indien hij meent een moreel belang in de zaak te hebben of als hij van mening is dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou kunnen getrokken worden. De voorzitter beslist welk gevolg aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan een lid ook ambtshalve ontlasten voor dezelfde motieven.
De voorzitters, vervangende voorzitters, de werkende en vervangende leden mogen niet zetelen in zaken die hun echtgenoten aanbelangen of een familielid of verwant tot de vierde graad inbegrepen.
Art.163.De partijen worden samengeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal. De partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman, [1 overeenkomstig, naargelang van het geval, artikel 150, § 2, artikel 186, artikel 190 of artikel 191]1.
De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en de getuigen verhoren.
De termijn vermeld in lid 1 wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.164. De raad van beroep kan geen uitspraak doen tenzij twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen aanwezig zijn. De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de personeelsleden moeten gelijk van aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of twee leden door loting.
Indien het quorum bedoeld in voorgaand lid niet bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze vergadering mag een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.
Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bereikt met een eenvoudige meerderheid van stemmen. In geval van pariteit, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Voor de toepassing van lid 3, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmen beschouwd.
Art.165.Het advies van de kamer wordt aan de partijen medegedeeld [1 ...]1 via de post binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering tijdens welke het gegeven werd. Het is gemotiveerd.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.166. De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waar de voorzitters en de vervangende voorzitters recht op hebben.
HOOFDSTUK VIII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.167.[1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.
De Regering wordt op de hoogte gebracht van de preventieve schorsing, opdat die maatregel onmiddellijk wordt uitgevoerd.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.168.[1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra een tuchtprocedure tegen hem door de inrichtende macht wordt ingezet;
3° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kan inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
De verwijderingsmaatregel moet worden genomen binnen de drie werkdagen volgend op de dag waarop de voormelde zware tekortkoming of grieven worden vastgesteld.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. In het kader van een tuchtvordering, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar en eindigt in ieder geval :
1° na vijfenveertig kalenderdagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 149 niet aan het personeelslid binnen die termijn werd meegedeeld;
2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 149 aan het personeelslid, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
3° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, veertig kalenderdagen na de mededeling van het voorstel tot tuchtstraf aan het personeelslid, indien dat lid geen beroep tegen dat voorstel heeft ingediend;
4° voor een voorstel tot tuchtstraf, anders dan deze die bedoeld zijn in punt 2°, dertig kalenderdagen na de mededeling aan de inrichtende macht van het advies van de raad van beroep over het voorstel tot tuchtstraf uitgesproken ten aanzien van het personeelslid;
5° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
In het kader van een strafvervolging of in het kader van een beroep bij de Arbeidsrechtbank tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
§ 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking ervan door de inrichtende macht schriftelijk worden bevestigd.
Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd worden om te worden gehoord.
Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
Wordt de preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in het tweede lid beschreven procedure.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 168bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 149, 4° tot 7° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf door de inrichtende macht wordt meegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 168ter. [1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 149, 4° tot 7° oplegt;
2° artikel 193, eerste lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 168bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.169.[2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra de inrichtende macht hem, bij een ter post aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de inrichtende macht.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het vrij gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
De verwijderingsmaatregel moet worden genomen binnen de drie werkdagen volgend op de dag waarop de voormelde zware tekortkoming of grieven worden vastgesteld.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing door de inrichtende macht worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 39, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 169bis.[1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 169ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° naargelang van het geval, artikel 185, 2°, b) of 5° of artikel 189, 2°, b) of 5° worden toegepast;
2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullende bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.170.[1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
HOOFDSTUK IX. - De paritaire commissies.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.171. Na het advies te hebben ingewonnen van de meest representieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van de personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering aan :
1° voor het vrij confessioneel onderwijs, een centrale paritaire commissie waarvan de bevoegdheid zicht uitstrekt tot het hoger niet universitair onderwijs;
2° voor het vrij niet confessioneel onderwijs, een centrale paritaire commissie waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot het hoger niet universitair onderwijs.
Het besluit van de Regering dat een paritaire commissie aanstelt preciseert er de bevoegdheid van.
Art.172. Het algemeen reglement van de paritaire commissies wordt vastgelegd door een besluit van de Regering. Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.173.De paritaire commissies zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van personeelsleden. Er zijn evenveel plaatsvervangers als effectieve leden [1 voor elke onderwijssector]1;
2° een voorzitter en een vice-voorzitter;
3° referendarissen
4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen zich laten vergezellen door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 172.
Het aantal van de leden van elke paritaire commissie, evenals de duur van hun mandaat worden bepaald door een Regeringsbesluit.
Elke commissie heeft tenminste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier effectieve leden die het personeel vertegenwoordigen.
----------
(1)<DFG 2019-02-21/06, art. 56, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
Art.174. De werkende en vervangende leden van de commissie worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 171. Als zij niet tot een akkoord komen, dan neemt de Regering een beslissing.
De voorzitters en vice-voorzitters worden gekozen door de Regering onder de personen die bevoegd zijn terzake, onafhankelijk van de eventuele belangen hiervan voor de commissie. Binnen de limieten van de mogelijkheden kan het hier om sociale bemiddelaars gaan. De referendarissen, secretaris en adjunct-secretaris worden benoemd door de Regering.
De uitoefening van de functies van voorzitter en vice-voorzitter zijn onverenigbaar met een parlementair mandaat.
Art.175.De paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak, elk in hun domein van bevoegdheid :
1° te delibereren over de algemene arbeidsvoorwaarden;
2° aanvullende regels op te stellen bij de statutaire bepalingen van dit decreet en van het decreet van 25 juli 1996;
3° de evolutie van het sociaal recht te volgen en er de aanvullende regels aan te passen;
[1 4° elk geschil dat zou ontstaan of zou zijn ontstaan tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder dit decreet vallen, te voorkomen of te slechten.]1
De Regering kan de commissies uitnodigen tot het opstellen van aanvullende regels bedoeld in 2° binnen een door haar vastgelegde termijn.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 30, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.176. De beslissingen van de paritaire commissies worden per meerderheid van stemmen van de aanwezige leden genomen. De voorzitter, de vice-voorzitter, referendarissen en secretarissen hebben geen stemrecht.
Afdeling 2. - Controle en goedkeuring van de beslissingen met een dwingend karakter.
Art.177. Op aanvraag van de commissie of een representatieve organisatie zoals bedoeld in lid 171, kan een Regeringsbesluit een dwingend karakter verlenen aan de genomen beslissingen. In het geval waarin deze geen dwingend karakter krijgen, deelt de Regering aan de commissie de redenen mede waarom ze geen gevolg gaf aan deze aanvraag.
Art.178. De uitvoering van dwingend geworden beslissingen overeenkomstig artikel 177 wordt gecontroleerd onverminderd de taken die tot de bevoegdheden horen van officieren van de gerechtelijke politie, door agenten aangewezen door de Regering.
Art.179.In geval van overtreding, stellen de agenten vermeld in artikel 178 proces-verbalen op die zij overmaken aan de bevoegde Procureur des Konings en een kopie ervan wordt verzonden aan de overtreder [1 ...]1via de post binnen de acht dagen, het geheel op straf van nietigverklaring.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.180. De in artikel 178 vermelde personeelsleden gaan binnen, daarbij het woningrecht eerbiedigend zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de lokalen waar de personeelsleden hun taken uitvoeren.
De directeurs-voorzitters, evenals de leden van het administratief personeel zijn verplicht hun de inlichtingen te verschaffen die zij nodig hebben om zich van hun taak te kwijten.
Art.181. Elke inbreuk op de beslissingen die een dwingend karakter kregen, overeenkomstig artikel 179, wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank. De boete wordt zoveel keer opgelopen als er personen zijn, tewerkgesteld in overtreding van de vermelde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten 200.000 frank mag overschrijden.
Deze in het vorige lid bepaalde boetes zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.
Art.182. De inrichtende machten en de directeurs-voorzitters, evenals het bestuurs- en onderwijzend personeel die de controle georganiseerd krachtens dit decreet, belemmerd hebben worden bestraft met een boete van 26 tot 100 frank, onverminderd de toepassing indien nodig, van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 296 à 274 van het Strafwetboek.
Art.183. Wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank, iedereen die met de bedoeling te bedriegen, onjuiste verklaringen aflegt tijdens de onderzoeken die door de controledienst uitgevoerd worden.
Art.184. De inrichtende machten zijn burgerlijk verantwoordelijk voor het betalen van de boetes die ten laste van hun directeurs-voorzitters werden uitgesproken.
HOOFDSTUK X. - Het beëindigen van de overeenkomst.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor een bepaalde duur.
Art.185.De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor een bepaalde duur, nemen een eind zonder vooropzeg;
1° indien ze niet tijdelijk aangeworven werden op regelmatige wijze voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien ze zich in een permanente toestand van arbeidsongeschiktheid bevinden erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 194bis]2;
8° op het eind van de termijn vermeld in de overeenkomst bedoeld in artikel 133 en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens welk de aanstelling werd gedaan;
9° (om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband aangeworven of tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur;) <DFG 1999-02-08/37, art. 66, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 128, § 1;
11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of indien de onverenigbaarheid vastgesteld werd door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtbank;
12° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid tijdelijk ongeschikt verklarend;
13° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt a rato van de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledige functie;
14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaalde functie en te begeven cursussen, wanneer deze functie bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk benoemd werd voor een bepaalde duur.
15° (...) <DFG 2004-03-03/44, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 141 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen. ) <DFG 1999-02-08/37, art. 66, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.186.§ 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
§ 2. Vanaf het ogenblik waarop ze op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten. Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep bij [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de leden van de inrichtende machten van een Hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten verdedigt.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsook de niet-verschijning van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger op de vergadering belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van de ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.187. Mits een vooropzeg van twee weken, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur, op gemotiveerd voorstel van de overheid van de hogeschool. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de overheid van de hogeschool. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.
Art.188. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een bepaalde duur, kan unilateraal een eind maken aan de overeenkomst, mits een vooropzeg van twee weken.
Hij deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post; het wordt van kracht op de derde werkdag die volgt op zijn verzending en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor onbepaalde duur.
Art.189.De arbeidsovereenkomsten gelosten met personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor onbepaalde duur, worden zonder vooropzeg beëindigd :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk aangesteld werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
2° indien de personeelsleden niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien ze zich in een toestand bevinden van erkende permanente arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 194bis]2;
8° om aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd de toewijzing mogelijk te maken van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangeworven werd voor onbepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking.
9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool vast benoemd of tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 141 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen.
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal werd ingediend of indien de onverenigbaarheid vastgesteld werd door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtsbank;
11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;
12° in het geval van een definitieve benoeming in een functie naar rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk geworven werd voor onbepaalde duur.
14° (wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.) <DFG 2004-03-03/44, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [3 In dit geval kan het personeelslid niet meer later opnieuw in dezelfde hogeschool voor hetzelfde ambt en dezelfde cursussen aangesteld worden, zolang hij aan de bovenvermelde voorwaarde van het bekwaamheidsbewijs niet beantwoordt.]3
[4In afwijking van het eerste lid, 14°, kan het personeelslid, met instemming van zijn inrichtende macht, een extra academiejaar krijgen voor het behalen van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, als dit personeelslid zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met een van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof;
2° arbeidsongeschiktheid na een beroepsziekte;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk;
4° verlof voor verminderde prestaties bij beroepsziekte;
5° verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of bij ongeval op de weg naar en van het werk;
6° moederschapsverlof en maatregelen inzake moederschapsbescherming;
a) moederschapsverlof;
b) vaderschapsverlof;
c) afstandsmaatregelen voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven.
7° pleegzorgverlof voor adoptie of pleegvoogdij;
8° profylactisch verlof;
9° verlof voor loopbaanonderbreking:
a) voor het verstrekken van palliatieve zorg;
b) voor bijstand of verzorging van een lid van zijn gezin of een familielid tot in de tweede graad, dat lijdt aan een ernstige ziekte;
c) bij de geboorte of de adoptie van een kind, in het kader van een ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het nakomen van civiele verplichtingen die door de wetgever zijn opgelegd.
In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ]4
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
(4)<DFG 2025-01-23/06, art. 12, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2025>
Art.190.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
§ 2. Vanaf het ogenblik waarop ze de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten. Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3 kan het personeelslid een beroep bij [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de leden van de inrichtende machten van een Hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
De niet-verschijning van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, alsook de niet-verschijning van de inrichtende macht of van zijn vertegenwoordiger op de vergadering belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van één maand volgend op de datum van de ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.191.[1 Een personeelslid dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde tijd, kan door de inrichtende macht worden ontslagen. Het personeelslid wordt vooraf gehoord binnen en termijn van vijf werkdagen die loopt vanaf de datum van ontvangst van het oproepingsbrief verstuurd bij een ter post aangetekend schrijven. De procedure wordt voortgezet wanneer het personeelslid zich niet bij het verhoor aanmeldt.]1
De opzegtermijn is van tenminste drie maanden voor het personeelslid dat voor onbepaalde duur werd aangeworven sinds minder dan vijf jaar.
De opzegtermijn wordt verlengd met tenminste drie maanden vanaf de aanvang van elke nieuwe aanwervingsperiode van vijf jaar bij dezelfde inrichtende macht.
[1 De directeur-voorzitter legt het voorstel tot ontslag aan het personeelslid onmiddellijk nadat het is opgesteld, voor. Het voorstel wordt door het betrokken personeelslid geviseerd en gedateerd. Het personeelslid zendt het op dezelfde dag terug. Als het van mening is dat het voorstel niet verantwoord is, vermeldt het dit in zijn visum, en dateert het voorstel en zendt het binnen dezelfde termijn terug. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het voorstel tot ontslag te ondertekenen. Indien het personeelslid afwezig is, wordt het voorstel tot ontslag hem overgezonden bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat geldt als een visum en een datum.]1
[1 Binnen een termijn van tien dagen die loopt vanaf de datum bedoeld in het vierde lid, tweede zin, kan het personeelslid een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter, die er ontvangst van meldt. De directeur-voorzitter zendt, op de datum van ontvangst, de klacht aan de raad van beroep over. Het verhaal is opschortend.]1
Het personeelslid en de inrichtende macht worden verhoord door de raad van beroep.
Het personeelslid mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het actief of gepensioneerd personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs.
De inrichtende macht mag zich laten bijstaan, of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende macht van een hogeschool met hetzelfde karakter of door een afgevaardigde die de belangen van de inrichtende macht verdedigt.
Het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger evenals het niet verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet om een uitspraak te doen.
De raad van beroep geeft haar gemotiveerd advies aan de inrichtende macht binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de klacht. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen een termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies.
Het ontslag moet gemotiveerd zijn op straffe van ongeldigheid.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.192. Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd kan unilateraal een eind maken aan zijn arbeidsovereenkomst mits een vooropzeg van veertien dagen.
Hij deelt dit mee aan de inrichtende macht door een aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag na zijn verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief werden aangeworven.
Art.193.De arbeidsovereenkomsten afgesloten met personeelsleden die definitief aangeworven werden nemen een eind zonder vooropzeg :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze definitief aangeworven werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht. De personeelsleden behouden de verworven rechten die verbonden zijn met hun vorige regelmatige situatie;
2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldaan hebben;
3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien ze zich in een permanente erkende toestand van arbeidsongeschiktheid bevinden overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 194bis]2;
8° [1 indien ze ontslagen werden wegens een zware fout of indien ze ontslagen werden bij tuchtmaatregel;]1
9° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal werd ingediend of indien de onverenigbaarheid werd vastgesteld door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtbank;
10° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;
11° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 138, lid 2;
12° indien ze gepensioneerd worden omwille van een definitieve lichamelijke ongeschiktheid;
13° in het geval van een definitieve benoeming in een andere functie a rato van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;
14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een nevenambt uitoefent.
Wanneer de definitieve stopzetting van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid de bijdragen bepaald in dit artikel.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 40, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.194. De overeenkomst gesloten met het personeelslid dat definitief werd aangeworven, neemt een eind bij het ontslag van het personeelslid, op voorwaarde dat aan het personeelslid de toelating werd verleend zijn dienst te verlaten of een vooropzeg van veertien dagen. Deze vooropzeg wordt aan de inrichtende macht medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag vanaf zijn verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
HOOFDSTUK XI. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
----------
(1)
Art.194bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door de inrichtende macht worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
Op advies van het overlegorgaan, stelt de inrichtende macht de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-10-19/02, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
TITEL IV. - Het statuut van het gesubsidieerd personeel van de officiële gesubsidieerde hogescholen.
HOOFDSTUK I. - Plichten en overenigbaarheden.
Afdeling 1. - De plichten.
Art.195. De personeelsleden moeten in alle omstandigheden voortdurend het belang van de inrichting beogen waar zij hun ambt uitoefenen.
Art.196. In de uitoefening van hun functie, voeren de personeelsleden persoonlijk en gewetensvol de verplichtingen uit die hun worden opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende reglementen van de bevoegde paritaire commissie, zoals bedoeld in de artikelen 248 en 249.
Art.197. De personeelsleden zijn verplicht de grootste hoffelijkheid aan de dag te leggen zowel in hun betrekkingen in verband met de dienst als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten. Ze moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist.
Ze moeten alles vermijden wat de eer of de waardigheid van hun ambt zou kunnen aantasten.
Art.198. Ze mogen de studenten niet blootstellen aan handelingen van politieke, religieuze of filosofische propaganda of commerciële reclame.
Art.199. De personeelsleden moeten binnen de limieten bepaald door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie en door hun aanstellingsacte de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogescholen waar zijn hun ambt uitoefenen.
Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger.
Art.200. De personeelsleden mogen geen feiten openbaar maken waar zij op de hoogte zouden van zijn omwille van hun functies en die een geheim karakter zouden hebben.
Art.201. De personeelsleden mogen het krijgen van giften, geschenken, toelagen, of om het even welke voordelen noch uitlokken of rechtstreeks of via een tussenpersoon aanvaarden, zelfs buiten hun ambt, maar omwille van dit laatste.
Art.202. De personeelsleden mogen geen enkele activiteit beoefenen die in strijd is met de Grondwet en met de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land beoogt en die de landsverdediging in gevaar brengt of de uitvoering van de verbintenissen van België met het oog op het verzekeren van haar veiligheid. Ze mogen zich niet aansluiten noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.
Art.203. De personeelsleden moeten zich houden aan de verplichtingen die schriftelijk vastgelegd werden in de arbeidsovereenkomst, die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool waar zij hun ambt uitoefenen.
Art.203/1. [1- Onverminderd naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen en afhankelijk van de realiteit van de inrichtende machten, hebben de personeelsleden recht op deconnectie.
De voorwaarden voor dit recht en de invoering van mechanismen voor de regulering van het gebruik van digitale hulpmiddelen, met het oog op de eerbiediging van de rusttijden en het evenwicht tussen privé- en beroepsleven, worden door de Regering vastgesteld op voorstel van het bevoegde centrale paritaire comité.
De in het vorige lid bedoelde voorwaarden en mechanismen moeten ten minste voorzien in:
- de praktische voorwaarden voor de toepassing van het recht van het personeelslid om buiten zijn werktijd niet bereikbaar te zijn;
- instructies voor het gebruik van digitale hulpmiddelen die ervoor zorgen dat de rusttijden, het verlof en het privé- en gezinsleven van het personeelslid gewaarborgd zijn;
- opleidingen en bewustmakingsacties voor personeelsleden over het rationeel gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico's die gepaard gaan met overmatige connectie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2024-01-18/27, art. 92, 025; Inwerkingtreding : 21-02-2024>
Afdeling 2. - De onverenigbaarheid.
Art.204. Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een officiële gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die van natuur zou zijn het uitvoeren van de plichten die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van deze inrichtende macht schade te berokkenen of die in strijd zou zijn met de waardigheid van het ambt.
Art.205. In geval van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld in artikel 204, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de plaatselijke paritaire commissie vragen.
Het advies wordt gegeven binnen de dertig dagen na ontvangst van de vraag.
Art.206. De raad van beroep aangesteld door artikel 240 is bevoegd op het gebied van verhalen ingediend in verband met elementen van onverenigbaarheid.
Wanneer het advies gevraagd aan de paritaire commissie verkregen werd, of bij het vervallen van de termijn van dertig dagen bedoeld in artikel 205, lid 2, wendt het personeelslid of de inrichtende macht zich tot de raad van beroep die een uitspraak doet bij middel van een advies.
De uiteindelijke beslissing van de inrichtende macht wordt genomen in overeenstemming met het advies bedoeld in lid 2.
HOOFDSTUK II. - De aanwerving.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1.
Art. 206bis. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 33, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999> De inrichtende macht bepaalt de cursus waaronder, volgens de wetgeving met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen, ieder bestanddeel van het programma van de studies ingericht in de betrokken hogeschool ressorteert.
Art.207. De inrichtende macht bepaalt het ambt en de te begeven cursussen van de vacante betrekkingen die ze vervuld wenst te zien tijdens het volgend academiejaar. Ze publiceert een oproep in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei.
De betrekkingen bedoeld in voorgaand lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, door verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutatie of uitbreiding van opdracht, aan de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde duur door uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.
Art.208.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld onder 3°.
[1 5° de plaats(en) waar het ambt zal uitgeoefend worden.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 42, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.209.De directeur-voorzitter zendt zijn voorstellen over in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambten, van mutaties, van uitbreiding van opdrachten en van aanwerving van personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden bij het beheersorgaan. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 207.
Het beheersorgaan is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
[2 Het beheersorgaan maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld. ]2
[1 Alvorens elke tijdelijke aanstelling voor te stellen, breidt het bestuur van de hogeschool de opdracht van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die dit hebben aangevraagd, uit, overeenkomstig het eerste lid, en dit in de volgende volgorde : eerst, de in vast verband benoemde personeelsleden, dan de voor onbepaalde tijd tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 32, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 31, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Art.210.§ 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst uit te voeren, dan kan de inrichtende macht een persoon aanwerven in afwijking van de procedure bedoeld in artikelen 207, 208 en 209. De inrichtende macht stelt prioritair een persoon die zijn kandidatuur stelde voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, overeenkomstig de artikelen 207 en 208.
Deze aanstelling neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar tijdens welk de aanstelling plaatsnam. Deze aanstelling mag in geen geval leiden tot een aanstelling van onbepaalde duur.
[2 Alvorens enige tijdelijke aanwijzing voor te stellen met toepassing van de vorige leden, breidt de inrichtende macht de opdracht uit van de personeelsleden van de betrokken hogeschool die het hebben aangevraagd, overeenkomstig het eerste lid, en dit, in de volgende orde : eerst de vastbenoemde personeelsleden, daarna de voor onbepaalde duur tijdelijk aangewezen personeelsleden
Deze opdrachtuitbreiding kan niet toegekend worden aan een personeelslid voor wie een tuchtstraf" steeds in zijn dossier aanwezig is.]2
§ 2.[3 Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te bekleden die vacant wordt na de bekendmaking van de oproep bedoeld bij artikel 207, is de procedure bedoeld bij de leden 1, 3 en 4 van paragraaf 1 van toepassing.
Deze aanwijzing kan in geen geval aanleiding geven tot een aanwijzing voor onbepaalde duur.
Indien een personeelslid aangewezen werd, met toepassing van het eerste lid gedurende een academiejaar als tijdelijke in hetzelfde ambt en dezelfde toe te kennen cursussen, wordt voor de bekleding van deze betrekking door de hogeschool gezorgd, vanaf het tweede academiejaar, met inachtneming van de artikelen 207 en 208]3
----------
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 32, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 33, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2.
Art.211. De vacante betrekkingen die overeenstemmen met de ambten van rang 2 worden met voorrang toegewezen na een interne oproep bestemd voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in een ambt van rang 1 binnen de hogeschool waar een betrekking van rang 2 te begeven is. De inrichtende macht bepaalt de modaliteiten van deze interne oproep.
Art.212. Na toepassing van artikel 211, publiceert de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei, een oproep tot verandering van aanstelling, uitbreiding van opdracht en mutatie, voorbehouden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn.
Art.213. De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert :
(1° het ambt en de bij artikel 7, § 1, van het decreet van 25 juli 1996 bedoelde opdracht;) <DFG 1999-02-08/41, art. 34, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
2° de omvang van de opdracht;
3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;
4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld onder 3°.
Art.214.De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambten, van mutaties, van uitbreiding van opdrachten over aan het beheersorgaan van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 212.
Het beheersorgaan van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.
[1 Het beheersorgaan maakt daarna een met redenen omkleed voorstel aan de inrichtende macht.
De inrichtende macht neemt een met redenen omklede beslissing die aan de organen voor plaatselijk overleg van de hogeschool wordt meegedeeld.]1
----------
(1)<DFG 2014-04-11/33, art. 34, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk benoemd zijn.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.215.Elke aanstelling in een functie van rang 1 wordt schriftelijk gedaan en vermeldt tenminste
1° de identiteit van de inrichtende macht;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° [1 het uit te oefenen ambt, de kenmerken en de omvang van de opdracht, alsook de plaats(en) waar het ambt uitgeoefend zal worden]1;
4° de begin- en einddatum van de indiensttreding;
5° de datum waarop de aanstelling een eind neemt voor de aanstellingen van bepaalde duur;
6 ° of de betrekking al dan niet vacant verklaard werd overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 207;
7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis;
8° indien nodig de verplichtingen bedoeld in artikelen 196 en 203 evenals de elementen van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 204.
De inrichtende macht overhandigt aan het tijdelijk personeelslid een geschreven acte die de vermeldingen herneemt bepaald in lid 1. Bij gebrek aan geschreven document, wordt het personeelslid verondersteld aangesteld te zijn in zijn ambt, opdracht of betrekking die hij effectief vervult. Naargelang van het geval wordt hij verondersteld voor beperkte of onbeperkte duur aangesteld te zijn.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 43, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.216. Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de gepresteerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, met begin- en einddata, evenals de omvang van de opdracht.
Onderafdeling 2. - De tijdelijke personeelsleden aangesteld voor een bepaalde tijd.
Art.217.§ 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, wordt een verslag opgesteld, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Naargelang van het geval komt op dit verslag de melding " voldeed " of " voldeed niet " voor. Dit verslag wordt gelezen en gedateerd door de belanghebbende die er een kopie van krijgt.
Het directiecollege maakt een verslagontwerp over aan het beheersorgaan dat het verslag opstelt.
Indien het verslag de vermelding " voldeed " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 wordt verlengd, is hij dit verplicht voor onbepaalde duur, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze verlenging gebeurt prioritair voor elke verandering van aanstelling, van ambt, voor elke mutatie [3 ...]3.
Wanneer het directiecollege, na voorafgaandelijk het personeelslid verhoord te hebben aan het beheersorgaan geen verslag heeft voorgesteld dat de vermelding " voldeed " draagt, moet het personeelslid verhoren alvorens zijn definitief verslag over te maken aan de inrichtende macht. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van het officieel gesubsidieerd onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.
Indien het verslag de vermelding " voldeed gedeeltelijk " draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt verlengd, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde duur, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie [3 ...]3.
[1 Wanneer het verslag de vermelding " niet voldeed " draagt, kan het, binnen de vijf werkdagen volgend op de datum waarop het verslag hem wordt voorgelegd, een schriftelijke klacht indienen bij de directeur-voorzitter, die ze onmiddellijk aan de raad van beroep overzendt. Deze brengt zijn advies uit binnen een termijn van hoogstens één maand vanaf de datum van ontvangst van de klacht. Het bestuur van de hogeschool neemt de beslissing binnen een termijn van één maand vanaf de datum van ontvangst van het advies van de raad van beroep. De oorspronkelijke beslissing wordt behouden of gewijzigd. Als de beslissing wordt behouden, kan het bestuur van de hogeschool geenszins de aanstelling verlengen.]1
Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding " voldeed ".
§ 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding " voldeed gedeeltelijk " en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academiejaar, kan het beheersorgaan van de hogeschool slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding " voldeed " draagt of een verslag met de vermelding " voldeed niet ".
[2 § 3. Het verslagmodel wordt bepaald door de centrale paritaire commissie bedoeld bij artikel 247, eerste lid, 1°.]2
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 34, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2009-02-19/61, art. 44, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
(3)<DFG 2014-04-11/33, art. 35, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
Onderafdeling 3. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor onbepaalde tijd.
Art.218. De inrichtende macht stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academiejaar, op voorstel van de inrichtende macht van de hogeschool.
Afdeling 3. - (De vaste benoeming, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtverlies, de overplaatsing en de opdrachtuitbreiding.)
Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming.
Art.219.De inrichtende macht kan een personeelslid vast benoemen voor een vacante betrekking overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996.
De inrichtende macht verleent een benoeming in vast verband aan het tijdelijk personeelslid dat voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals [2 opgenomen in de rangschikking bedoeld in artikel 223, § 2]2.
Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf als vastbenoemde [1 in een ambt van onderwijzend personeelslid binnen]1 dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de in lid 2 bedoelde dienstanciënniteit.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 35, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2019-02-07/11, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art.220. (§ 1.) Een personeelslid dat definitief benoemd werd in een hoofdambt wordt door de inrichtende macht slechts in toestand van terbeschikkingstelling geplaatst wegens ontstentenis van betrekking of een gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen doceren : <DFG 1999-02-08/41, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
1° in een nevenambt in de hogeschool;
2° als tijdelijke voor een bepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
3° als tijdelijke voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;
(§ 2.) Wanneer een personeelslid zich in toestand van terbeschikkingstelling bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies en indien de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de inrichtende macht ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals bepaald in artikel 207 of tot een interne oproep bepaald in artikel 211. <DFG 1999-02-08/41, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
(Wanneer een personeelslid met een gedeeltelijk opdrachtverlies zich kandidaat stelt voor een vacante betrekking in het ambt waarin het vast benoemd werd, maar voor andere te begeven cursussen waarvoor hij houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs ofwel waarvoor het een beroeps- of wetenschappelijke bekendheid heeft verkregen, en wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 207 hem wordt toegekend, wordt het personeelslid onmiddellijk titularis van deze definitief te begeven cursussen.) <DFG 1999-02-08/41, art. 36, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Art.221.Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.
Het personeelslid mag maximum drie jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf als vastbenoemde [1 in een onderwijsinrichting]1 behorend tot dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de anciënniteit in de dienst in lid 1 bedoeld.
----------
(1)<DFG 2009-02-19/61, art. 45, 011; Inwerkingtreding : 24-05-2009>
Art.222. In geval van een gelijke anciënniteit in dienstjaren, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.
Art.223.[3 § 1.]3 (De anciënniteit in de dienst bedoeld [3 in de artikelen 219, 220, § 1, 221 en 222 wordt berekend op het geheel van de diensten gepresteerd in een ambt bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996 en ongeacht de cursus die toegekend moet worden, op de volgende manier :]3 <DFG 2001-12-20/65, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in een hogeschool van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;
2° [2 de effectieve diensten verricht in vast verband in een hogeschool van een inrichtende macht van hetzelfde net, in een ambt met volledige prestaties, ten belope van drie jaar maximum, worden geteld per kalendermaand; indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking;]2
[1 2°bis de diensten gepresteerd door de niet statutaire personeelsleden aangesteld in het kader van de overeenkomsten genomen bij toepassing van artikel 18 van het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector, en overeenkomstig het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, alsook de personeelsleden aangeworven ten laste van de hogeschool of de inrichtende macht, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5, en dat die personeelsleden houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven; voor de eerste 1200 dagen, wordt op ze een verminderingscoëfficiënt van 0,3 toegepast;
2°ter de diensten gepresteerd door de personeelsleden aangeworven overeenkomstig artikel 12 van het programma-decreet van 21 december 2004 houdende diverse maatregelen inzake de begrotingsfondsen, het " Fonds Ecureuil " van de Franse Gemeenschap en de schuldafbouw, de universitaire instellingen, de Hogescholen, de internaten, de psycho-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, het onderwijs en het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, of overeenkomstig artikel 23 van het programmadecreet van 16 december 2005 houdende verschillende maatregelen betreffende de internaten, de psychisch-medisch-sociale centra, de schoolgebouwen, de wijze van berekening van de werkingssubsidies in het gewoon kleuteronderwijs, de positieve discriminatie, de universitaire instellingen, de hogescholen en de sociale subsidies, op voorwaarde dat die diensten werden gepresteerd in een ambt dat gelijk is met een ambt bedoeld in artikel 5 van het voormelde decreet van 25 juli 1996 en dat die personeelsleden houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in een bijlage van het voormelde decreet van 8 februari 1999, worden gelijkgesteld met de diensten bedoeld in 1° hierboven;]1
3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het volledige ambt, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;
4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;
5° dertig dagen vormen een maand;
6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
7° de duur van de effectieve diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.
(8° het bevallingsverlof en het opvangverlof met het oog op de adoptie en de pleegvoogdij komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit. Voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden worden de verlofdagen slechts in aanmerking genomen gedurende de aanstellingsperiode.) <DFG 1999-02-08/37, art. 67, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
[3 § 2. Elk jaar, op 15 januari, wordt de rangschikking van de personeelsleden op de aanplakborden bekendgemaakt door de academische overheden van de Hogeschool en wordt door hen bezorgd aan de plaatselijke overlegorganen. Deze rangschikking wordt opgesteld op basis van de dienstanciënniteit verworven de laatste dag van het kalenderjaar inbegrepen en berekend overeenkomstig § 1 of, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 223bis.
Het personeelslid beschikt over een termijn van vijf werkdagen na de bekendmaking van de rangschikking om een beroep hiertegen per aangetekende brief bij de academische overheden van de Hogeschool in te dienen. Deze overheden delen hun beslissing mee binnen de drie werkdagen na de indiening van het beroep.]3
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 36, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2014-04-11/33, art. 36, 017; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2018>
Art. 223bis. <Ingevoegd bij DFG 2001-12-20/65, art. 6; Inwerkingtreding : 01-01-2002> In afwijking van artikel 223 wordt de in artikelen 219, 220, eerste lid, 221 en 222 bedoelde dienstanciënniteit van de personeelsleden die ambten hebben vervuld in de hogescholen vóór 1 september 1997 en tijdens het academiejaar 1997-1998, berekend, voor het deel voorafgaand aan 1 september 1997, overeenkomstig artikel 34 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs en artikel 7 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs.
Onderafdeling 3. - De mutatie.
Art.224. De inrichtende macht die een vacante betrekking te vervullen heeft, kan een mutatie verlenen aan een personeelslid dat dit aanvraagt, in antwoord op de oproepen bedoeld in de artikelen 207 en 212.
Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt het beheersorgaan van de hogeschool aan de inrichtende macht voor, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, definitief aan te stellen. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was vóór hij zijn mutatie aanvroeg.
De voorlopige mutatie kan echter slechts gebeuren worden met het akkoord volgens het geval van de inrichtende machten of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen.
Onderafdeling 4.
Art. 224bis. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/41, art. 37; Inwerkingtreding : 01-02-1999> Met inachtneming van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, wanneer de betrekking bedoeld bij artikel 207 toegekend is bij uitbreiding van de opdracht in hetzelfde ambt en in dezelfde te begeven cursussen waarvoor het personeelslid over een vereist bekwaamheidsbewijs beschikt, geschiedt deze opdrachtuitbreiding, naargelang het geval, onmiddellijk in vast verband of als tijdelijke voor onbepaalde tijd.
Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere inrichtende macht.
Art.225.§ 1. In geval van overname door een inrichtende macht, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool van dezelfde aard, ingericht door de Franse Gemeenschap, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de overnemende inrichtende macht;
2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden vóór zij hun mandaat als [1 ...]1 directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;
3° de effectieve diensten gepresteerd vóór de overname, door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die overneemt.
De overeenkomst voor overname af te sluiten tussen de betrokken inrichtende machten mag aanvullende regels vastleggen, naast de hierboven vermelde bepalingen en indien vereist voorwaarden van overname bepalen voor de personeelsleden die tijdelijk werden aangesteld. Deze aanvullende regels worden voorbereid binnen de plaatselijke paritaire commissie waar de overnemende inrichtende macht van afhangt.
§ 2. De voorwaarden voor overname door een inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs van een hogeschool, of van een gedeelte van een vrije gesubsidieerde hogeschool, overeenkomstig het [2 decreet van 21 februari 2019]2 zullen vastgelegd worden door de termen van een overeenkomst die af te sluiten is door de betrokken inrichtende machten. De voornoemde regels zullen voorbereid worden binnen de plaatselijke paritaire commissie van de inrichtende macht die overneemt.
----------
(1)<DFG 2019-02-21/06, art. 55, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
(2)<DFG 2019-02-21/06, art. 57, 022; Inwerkingtreding : 24-03-2019>
HOOFDSTUK III. - De administratieve standen.
Art.226. Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op de bevordering tot en hogere wedde.
Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.
Het personeelslid krijgt verlof van de inrichtende macht volgens dezelfde voorwaarden als die geldend in de hogescholen van de Franse Gemeenschap.
Elk verlof dat een beslissing van de Regering vereist om van de bezoldiging in de hogescholen te kunnen genieten, moet door de inrichtende macht aan de goedkeuring van dezelfde overheid voorgelegd worden.
HOOFDSTUK IV. - Het disciplinair regime.
Afdeling 1. - De disciplinaire sancties.
Art.227.De hiërarchie van de disciplinaire sancties die aan de personeelsleden die vast benoemd zijn, opgelegd kunnen worden, is de volgende :
1° de aanmaning;
2° de berisping;
3° de afhouding op de wedde;
4° de schorsing per disciplinaire maatregel;
5° de degradatie;
6° het plaatsen in disciplinaire inactiviteit;
7° [1 het ontslag bij tuchtmaatregel.]1
8° de ontheffing.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 41, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
Art.228. § 1. Behalve de bijzonderheden aangebracht door dit artikel, worden de disciplinaire sancties uitgesproken door de overheid die de macht tot benoeming uitoefent.
In de hogescholen die afhangen van het gemeentelijk onderwijs, heeft het college van burgemeester en schepenen de macht om de volgende sancties uit te spreken : de aanmaning, de berisping, de afhouding op de wedde, en de schorsing per disciplinaire maatregel die de duur van een maand niet mag overschrijden.
In de hogescholen die afhangen van het provinciaal onderwijs, heeft de bestendige deputatie de macht om dezelfde sancties uit te spreken.
§ 2. Voorafgaandelijk deelt dezelfde overheid een voorstel voor disciplinaire sanctie mede aan het personeelslid.
Binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag van de kennisgeving, kan het personeelslid een verhaal indienen tegen het voorstel voor disciplinaire actie bij de raad van beroep bedoeld in artikel 240.
Het verhaal schort de procedure op.
Behalve in het geval van strafrechtelijke vervolgingen, geeft de raad van beroep een gemotiveerd advies binnen de negentig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal ingediend door het personeelslid.
§ 3. De beslissing wordt genomen door de overheid die gemachtigd is om de sanctie uit te spreken binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies.
Ze maakt melding van het gemotiveerd advies van de raad van beroep. Ze moet zelf gemotiveerd worden indien ze ofwel afwijkt van het advies, ofwel van de motivatie ervan.
De autoriteit deelt haar beslissing mede aan de raad van beroep en aan de aanvrager.
Indien zij verzuimt zich binnen de voorgeschreven termijn uit te spreken, dan wordt de beslissing als overeenkomstig met het advies beschouwd.
Art.229. De afhouding op de bezoldiging wordt gedurende ten minste een maand en ten hoogste drie maand toegepast. Ze mag een vijfde van de laatste brutowedde of- wachtwedde niet overschrijden.
Art.230.De schorsing per disciplinaire maatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste een jaar.
Het personeelslid wordt uit zijn functie verwijderd en geniet van de helft van zijn laatste brutowedde of- wachtwedde.
Art.231. De terugstelling in rang brengt de toekenning mee van de weddeschalen die overeenstemmen met de wedde van het nieuwe ambt van het personeelslid aan wie deze sanctie werd opgelegd.
Art.232.De plaatsing in disciplinaire inactiviteit mag niet korter zijn dan een jaar en niet langer dan vijf jaar.
Het personeelslid wordt uit zijn functie verwijderd en geniet tijdens de eerste twee jaren van een wachtwedde die gelijk is aan de helft van een bezoldiging in actieve dienst. Zonder ooit dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de tijdelijke bezoldiging vervolgens bepaald a rato van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd met pensioen ging.
Nadat hij de helft van de sanctie ondergaan heeft, kan het personeelslid vragen om weer opgenomen te worden in het onderwijs.
Art.233. De afhouding op een wachtwedde of het toekennen van een wachtwedde mag niet als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.
Art.234. Geen enkele sanctie mag uitgesproken worden zonder dat het personeelslid voorafgaandelijk verhoord of ondervraagd werd.
Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs, in actieve dienst of met pensioen, of nog door een afgevaardigde van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.
Art.235. De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.
In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.
Art.236. Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.
Art.237. De disciplinaire actie toegepast op een personeelslid heeft de verwijdering uit zijn ambt van de betrokkene slechts tot gevolg vanaf de kennisgeving van de disciplinaire sanctie, ongeacht of een verhaal al dan niet werd ingediend door de betrokkene.
Art.238. De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.
Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire sancties.
De overheid die voor tuchtmaatregelen zorgt, is echter in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing.
Afdeling 2. - De schrapping van de disciplinaire sancties.
Art.239.De disciplinaire sanctie wordt automatisch geschrapt na het beëindigen van een termijn van :
1. een jaar voor de aanmaning en de berisping;
2. drie jaar voor de afhouding op de wedde en de disciplinaire verplaatsing;
3. vijf jaar voor de disciplinaire schorsing;
4. zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit.
De termijn bedoeld in lid 1 begint naargelang het geval bij de uitspraak van de disciplinaire sanctie of bij het vervallen van de termijn bedoeld in artikel 228, § 3.
Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt.
De geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid.
HOOFDSTUK V. - De raad van beroep.
Art.240. Een raad van beroep van het hoger niet universitair officieel gesubsidieerd onderwijs wordt aangesteld door de Regering na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het officieel gesubsidieerd onderwijs in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.
De raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.241.De raad van beroep behandelt : 1° verhalen die ingediend worden in verband met onverenigbaarheid;
2° verhalen ingediend tegen elk voorstel van disciplinaire sanctie;
3° de verhalen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden en ontslagen door een inrichtende macht [2 in de artikelen 265, 266, 269 en 270 bedoelde gevallen]2;
[1 4° de verhalen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde tijd tegen een verslag houdende de vermelding " voldeed niet ".]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 37, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 12, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.242. De raad van beroep is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
2° een voorzitter gekozen onder de magistraten in actieve dienst of met pensioen;
3° een secretaris en twee adjunct-secretarissen.
De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep evenals de duur van hun mandaat, elke kamer omvat tenminste vier effectieve leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier effectieve leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
Voor elk effectief lid zijn er twee plaatsvervangers.
De effectieve en vervangende leden worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen bedoeld in artikel 240. Indien deze geen akkoord kunnen bereiken, gaat de Regering rechtstreeks over tot de benoemingen.
Art.243. Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter de lijst van de effectieve en vervangende leden mee aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen het personeelslid en de inrichtende macht de verwijdering vragen van ten hoogste drie leden. Ze kunnen echter onmogelijk tegelijkertijd de verwijdering vragen van een effectief lid en van zijn twee vervangers.
De voorzitters, vervangende voorzitters, de effectieve en vervangende leden mogen niet zetelen in zaken die hun echtgenoten aanbelangen of een familielid of verwant tot de vierde graad inbegrepen.
Elk lid dat weet dat het zou kunnen verworpen worden, wordt gevraagd zich te onthouden.
Een lid kan eveneens vragen om ontheven te worden indien hij meent een moreel belang in de zaak te hebben of als hij van mening is dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou kunnen getrokken worden. De voorzitter beslist welk gevolg aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan een lid ook ambtshalve ontzetten voor dezelfde motieven.
Art.244.De partijen worden samengeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal en worden verhoord door de raad van beroep.
De termijn bedoeld in lid 1 wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het actief of gepensioneerd personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een [1 erkende]1 syndicale organisatie in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van inrichtende machten, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een afgevaardigde van een organisatie die de belangen van de inrichtende machten behartigt.
[1 De niet-verschijning van de partij die regelmatig opgeroepen wordt of van haar vertegenwoordiger belet de Raad van beroep niet, zich uit te spreken.]1
Vooraleer te beraadslagen, mag de raad van beroep een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen verhoren.
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.245.De raad van beroep kan geen uitspraak doen tenzij twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen aanwezig zijn.
De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die de personeelsleden vertegenwoordigen moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of twee leden door loting.
Indien het quorum bedoeld onder voorgaande lid 1 bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen. Tijdens deze vergadering mag een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.
Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bereikt met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. De stemming is geheim. Blanco stemmen en onthoudingen komen niet in aanmerking als een stem. In geval van pariteit, beslist de voorzitter.
Het gemotiveerd advies van de raad van beroep wordt medegedeeld aan de partijen [1 ...]1 binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering tijdens welke het gegeven werd.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.246. De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waar de voorzitters en de vervangende voorzitters recht op hebben.
HOOFDSTUK VI. - De paritaire commissies.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.247. Na het advies te hebben ingewonnen van de meest representieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984, stelt de Regering aan :
1° een centraal paritair comité waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot het officieel gesubsidieerd niet universitair hoger onderwijs;
2° plaatselijke paritaire commissies waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot eenzelfde inrichtende macht. Na het advies van de plaatselijke paritaire commissie opgericht op basis van het decreet van 6 juni 1994, kan de inrichtende macht aan de Regering voorstellen een plaatselijke specifieke paritaire commissie op te richten waarvan de bevoegdheid zich zou uitstrekken tot het universitair hoger onderwijs van de inrichtende macht.
Het besluit van de Regering dat een paritaire commissie aanstelt preciseert er de bevoegdheid van.
Art.248. De beslissingen van de paritaire commissie bedoeld in artikel 247 lid 1, 1° mogen op haar aanvraag een dwingend karakter krijgen per Regeringsbesluit.
Indien de Regering meent aan deze aanvraag geen gevolg te kunnen geven, deelt ze de redenen hiervoor mede aan de commissie.
Art.249.De aanvullende regels opgesteld door de plaatselijke paritaire commissies mogen niet afwijken van de regels van dit decreet noch van de aanvullende regels die door de centrale paritaire commissie werden vastgesteld en door besluit van de Regering bindend gemaakt.
De door de lokale paritaire commissies genomen regelingen mogen pas bindend gemaakt worden wanneer ze goedkeurd worden na beraadslaging van de gemeenteraad of van de bestendige deputatie volgens het geval en na beraadslaging van de raad van bestuur in het geval van de Hogeschool "Lucia de Brouckère".
Afdeling 2. - De centrale paritaire commissie.
Art.250.Het algemeen reglement van de paritaire commissie wordt opgesteld door de Regering.
De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.
Art.251. De paritaire commissie is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden.
2° een voorzitter en een vice-voorzitter;
3° referendarissen die als taak hebben de commissie raad te geven;
4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
Het aantal leden van elke paritaire commissie, evenals de duur van hun mandaat worden bepaald door een Regeringsbesluit.
De voorzitter, de vice-voorzitter, de referendarissen en de adjunct-secretaris zijn niet stemgerechtigd;
De commissie omvat tenminste zes effectieve leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en zes effectieve leden die het personeel vertegenwoordigen.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen zich laten vergezellen door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 172.
Art.252. De effectieve en vervangende leden van de commissie worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 274. Bij gebrek aan een akkoord tussen deze groeperingen, bepaalt de Regering het aantal mandaten die aan elk van hun toegewezen worden.
De voorzitters en vice-voorzitters worden gekozen door de Regering onder de personen die een onafhankelijke positie innemen in verband met de belangen waar de commissie mogelijk over te debatteren heeft.
De referendarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen worden door de Regering benoemd.
De uitoefening van de functies van voorzitter en vice-voorzitter zijn onverenigbaar met de uitoefening van een parlementair mandaat.
Art.253.De paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak : 1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;
2° voor de personeelsleden aanvullende regels op te stellen bij de statutaire bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
3° adviezen te geven op alle zaken in verband met de organisatie, de verdediging en de promotie van het officieel gesubsidieerd niet universitair hoger onderwijs;
[1 4° elk geschil dat zou ontstaan of zou zijn ontstaan tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder dit decreet vallen, te voorkomen of te slechten.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 38, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.254. De beslissingen van de paritaire commissie worden genomen met eenparigheid van stemmen, indien de meerderheid van de leden zich in elke groep bevindt.
Indien de eenparigheid echter niet kan bereikt worden, of indien de meerderheid niet aanwezig is binnen elke groep, dan wordt een nieuwe vergadering van de commissie gehouden binnen de veertien dagen.
In dat geval worden de beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze de tweederde van de stemmen behalen uitgedrukt door de leden die aanwezig zijn binnen elke groep.
Voor de toepassing van lid 1 tot lid 3, komen de blanco stemmen en de onthoudingen niet in aanmerking als geldige stemmen.
Afdeling 3. - De plaatselijke paritaire commissies.
Art.255.Het algemeen reglement van de plaatselijke paritaire commissies wordt opgesteld door een Regeringsbesluit.
Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op.
Art.256.De plaatselijke paritaire commissies zijn samengesteld uit :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de personeelsleden;
2° een voorzitter en een vice-voorzitter.
3° een secretaris en een adjunct-secretaris
De samenstelling en de werkingswijze van deze commissies wordt bepaald door de Regering.
In het provinciaal onderwijs, wordt het voorzitterschap van deze commissies waargenomen door de afgevaardigde van de bestendige deputatie van de provinciale raad. In het gemeentelijk onderwijs, wordt het waargenomen door de burgemeester of door zijn afgevaardigde.
Voor de hogeschool " Lucia de Brouckère ", wordt ze waargenomen door de voorzitter van de raad van bestuur of door zijn afgevaardigde.
De vice-voorzitter wordt gekozen onder de vertegenwoordigers van de personeelsleden.
(De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs, waarvan het aantal zal worden bepaald door het regelement van interne orde zoals bedoeld in artikel 255.) <DFG 1998-07-17/34, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
Art.257.De plaatselijke paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak, elk in hun toepassingssfeer :
1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;
2° voor de personeelsleden aanvullende regels op te stellen bij de bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten en bij de aanvullende regels bepaald door de centrale paritaire commissie en die een dwingend karakter toebedeeld werden door de Regering;
3° een advies te geven aan de inrichtende machten in verband met de statutaire bewerkingen;
4° een advies te geven over alle zaken die verband houden met de organisatie, de verdediging en de promotie van het officieel onderwijs;
[1 5° elk geschil dat zou ontstaan of zou zijn ontstaan tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder dit decreet vallen, te voorkomen of te slechten.]1
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 39, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.258. De beslissingen van de paritaire commissies worden genomen met eenparigheid van stemmen, indien de meerderheid van de leden zich in elke groep bevindt.
Indien de eenparigheid echter niet kan bereikt worden, of indien de meerderheid niet aanwezig is binnen elke groep, dan wordt een nieuwe vergadering van de commissie gehouden binnen de veertien dagen.
In dat geval worden de beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze de tweederde van de stemmen behalen uitgedrukt door de leden die aanwezig zijn binnen elke groep.
Voor de toepassing van lid 1 tot lid 3, komen de blanco stemmen en de onthoudingen niet in aanmerking als geldige stemmen.
Afdeling 4. - De controle op en de goedkeuring van de beslissingen met een dwingend karakter Over de controle en de bekrachtiging van de maatregelen die een dwingend karakter toebedeeld kregen.
Art.259.§ 1. De uitvoering van dwingend geworden beslissingen overeenkomstig artikel 248 wordt gecontroleerd onverminderd de taken die tot de bevoegdheden horen van officieren van de gerechtelijke politie, door personeelsleden aangewezen door de Regering.
§ 2. In geval van inbreuk, stellen de personeelsleden vermeld in lid § 1 proces-verbalen op die zij overmaken aan de bevoegde Procureur des Konings en een kopie ervan wordt verzonden aan de overtreder [1 ...]1 via de post binnen de acht dagen, het geheel op straf van nietigverklaring.
§ 3. De personeelsleden vermeld in lid 1 gaan binnen, daarbij het woningsrecht eerbiedigend zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de lokalen waar de personeelsleden hun taken uitvoeren.
De directeurs-voorzitters, evenals de leden van het administratief personeel zijn verplicht hun de inlichtingen te verschaffen die zij nodig hebben om zich van hun taak te kwijten.
§ 4. Elke inbreuk op de beslissingen die een dwingend karakter kregen, overeenkomstig artikel 248, wordt bestraft met een boete van (2,50 tot 2.500 EUR). De boete wordt zoveel keer opgelopen als er personen zijn, tewerkgesteld in overtreding van de vermelde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten (5.000 EUR) mag overschrijden. <BFG 2001-11-08/51, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Deze boetes voorzien in het vorige lid zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.
§ 5. De inrichtende machten en de directeurs-voorzitters, evenals het bestuurs- en onderwijzend personeel die de controle georganiseerd krachtens dit decreet belemmerd hebben, worden bestraft met een boete van 26 tot 100 frank, onverminderd de toepassing indien nodig, van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 296 t/m 274 van het Strafwetboek.
§ 6. Wordt bestraft met een boete van (2,50 tot 2.500 EUR), iedereen die met de bedoeling te bedriegen, onjuiste verklaringen aflegt tijdens de onderzoeken die door de controledienst uitgevoerd worden. <BFG 2001-11-08/51, art. 17, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 7. De inrichtende machten zijn burgerlijk verantwoordelijk voor het betalen van de boetes die ten laste van hun directeurs-voorzitters werden uitgesproken.
----------
(1)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
HOOFDSTUK VII. [1 - Preventieve schorsing : administratieve maatregel.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepalingen.]1
----------
(1)
Art.260.[1 De bij dit hoofdstuk geregelde preventieve schorsing is een louter administratieve maatregel, die niet van de aard van een sanctie is.
Ze wordt door de inrichtende macht uitgesproken en met redenen omkleed. Ze heeft tot gevolg dat het personeelslid uit zijn ambt wordt verwijderd.
Tijdens de duur van de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand dienstactiviteit.
De Regering wordt op de hoogte gebracht van de preventieve schorsing, opdat die maatregel onmiddellijk zou worden uitgevoerd.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling II. [1 - Preventieve schorsing van de in vast verband benoemde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.261.[1 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een in vast verband benoemd personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra een tuchtprocedure tegen hem door de inrichtende macht wordt ingezet;
3° zodra de inrichtende macht hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd worden om gehoord te worden door de inrichtende macht.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het officieel gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, en zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het betrokken personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kan inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de drie werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. In het kader van een tuchtvordering of in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid, kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan één jaar en, voor een tuchtvordering, eindigt in ieder geval :
1° vijfenveertig kalenderdagen na de datum van de hoorzitting bedoeld in artikel 234, indien de inrichtende macht de in artikel 228, § 1 bedoelde beslissing niet aan het personeelslid binnen die termijn heeft meegedeeld;
2° de derde werkdag die volgt op de mededeling van de in artikel 228, § 1 bedoelde beslissing aan het personeelslid, indien dat voorstel de terechtwijzing, de berisping of de afhouding op de wedde is;
3° de dag waarop de tuchtstraf uitwerking heeft.
In het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot één jaar beperkt.
Wanneer een tuchtvordering ingesteld wordt of voortgezet wordt na een gerechtelijke beslissing tot definitieve strafveroordeling, dan begint de termijn van één jaar bedoeld in het eerste lid pas na de uitspraak van de definitieve veroordeling te lopen.
§ 5. In het kader van een tuchtvordering, moet de preventieve schorsing om de drie maanden met ingang van de uitwerking ervan door de inrichtende macht schriftelijk worden bevestigd.
Die bevestiging wordt meegedeeld aan de betrokkene bij een ter post aangetekend schrijven.
Vóór elke beslissing tot bevestiging van een preventieve schorsing moet het personeelslid uitgenodigd zijn om te worden gehoord.
Wordt de preventieve schorsing niet binnen de vereiste termijn bevestigd, dan mag het betrokken personeelslid zijn ambt opnieuw uitoefenen nadat hij de inrichtende macht daarvan, bij aangetekend schrijven, op de hoogte heeft gebracht, ten minste tien werkdagen voordat hij opnieuw gaat werken.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de in het tweede lid beschreven procedure.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 261bis.[1 Ieder preventief geschorst personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten;
3° tegen wie een tuchtvordering werd ingesteld of voortgezet na een definitieve veroordeling tot straf;
4° tegen wie een tuchtvervolging werd ingesteld wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of waarvoor bewijskrachtige aanwijzingen voorhanden zijn en die ter beoordeling van de minister staat;
5° tegen wie een voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 227, 4° tot 8° wordt ingediend, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1° en 2°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.
Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt die reeds krachtens het tweede lid, 1° of 2° verrichte weddevermindering behouden na de definitieve veroordeling indien de inrichtende macht aan het personeelslid haar voornemen meedeelt om de tuchtvordering in te stellen of voort te zetten.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, heeft de weddevermindering uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop aan het personeelslid door de inrichtende macht kennis wordt gegeven van de toepassing van dat tweede lid, 4°.
Voor de toepassing van het tweede lid, 5°, heeft die weddevermindering uitwerking met ingang van de dag waarop het voorstel tot tuchtstraf door de inrichtende macht wordt meegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 261ter.[1 Op het einde van de tuchtvordering of de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° de inrichtende macht op het einde van de tuchtvordering het personeelslid één van de sancties bepaald in artikel 227, 4° tot 8° oplegt;
2° artikel 272, eerste lid, 2°, b) of 5° wordt toegepast;
3° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf, die al dan niet wordt gevolgd door een tuchtvordering, ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht. De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.
Indien de wedde van het personeelslid werd verminderd met toepassing van artikel 261bis, tweede lid, 4° of 5° en indien op het einde van de tuchtvordering een straf van tuchtschorsing wordt uitgesproken voor een duur die korter is dan de duur van de maatregel tot weddevermindering, dan wordt deze ingetrokken voor de periode die langer is dan de duur van de tuchtschorsing en geniet het personeelslid in dat geval het aanvullend deel van zijn wedde, ten onrechte afgehouden gedurende deze periode, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de dag waarop de vermindering werd verricht.
Het vierde lid is niet van toepassing in het kader van een tuchtvordering die na een definitieve veroordeling tot straf werd ingesteld of voortgezet.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Afdeling III. [1 - Preventieve schorsing van de tijdelijk aangestelde personeelsleden.]1
----------
(1)
Art.262.[2 § 1. Wanneer het belang van de dienst of van het onderwijs zulks vereist, kan een procedure van preventieve schorsing worden ingesteld ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid :
1° indien hij strafrechtelijk vervolgd wordt;
2° zodra de inrichtende macht hem, bij aangetekend schrijven, kennis geeft van de vaststelling van een onverenigbaarheid.
§ 2. Voordat een maatregel tot preventieve schorsing wordt getroffen, moet het personeelslid uitgenodigd zijn om gehoord te worden door de Regering.
De oproeping tot de hoorzitting alsook de redenen tot staving van de preventieve schorsing van het personeelslid worden minstens drie werkdagen voor de hoorzitting, ofwel bij een ter post aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, dat drie werkdagen na de datum van zijn verzending uitwerking heeft, ofwel door de overhandiging van een schrijven met ontvangstbewijs, dat uitwerking heeft op de datum die op dat ontvangstbewijs vermeld staat, aan het personeelslid meegedeeld.
Gedurende die hoorzitting mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een vertegenwoordiger van een erkende representatieve vakorganisatie of door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit zijn of in ruste gesteld uit het officieel gesubsidieerd onderwijs.
Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag bepaald voor de hoorzitting, wordt de beslissing meegedeeld aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven, zelfs indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld zonder overmacht te kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen.
Indien het personeelslid of diens vertegenwoordiger overmacht kunnen inroepen die hun afwezigheid bij de hoorzitting kan wettigen, wordt het personeelslid voor een nieuwe hoorzitting opgeroepen overeenkomstig het tweede lid.
In dat geval, ook al hebben het personeelslid of diens vertegenwoordiger zich bij de hoorzitting niet aangemeld, wordt de beslissing aan het personeelslid bij een ter post aangetekend schrijven meegedeeld binnen de tien werkdagen die volgen op de dag van de hoorzitting.
Indien deze beslissing tot een preventieve schorsing leidt, heeft ze uitwerking met ingang van de derde werkdag die volgt op de datum van de verzending ervan.
§ 3. In afwijking van het eerste lid van § 2, kan het personeelslid onmiddellijk uit zijn ambt worden verwijderd wegens een zware tekortkoming waarvoor hij op heterdaad betrapt is of wanneer de grieven die hem worden verweten zo zwaar zijn dat het, in het belang van de dienst of van het onderwijs, wenselijk is dat het personeelslid niet meer in de instelling aanwezig is.
Binnen de tien werkdagen die volgen op de dag waarop de maatregel tot onmiddellijke verwijdering werd getroffen, moet de procedure tot preventieve schorsing door de inrichtende macht worden ingesteld overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. Zo niet, dan eindigt de maatregel tot onmiddellijke verwijdering op het einde van voormelde termijn en kan het personeelslid uit de instelling wegens dezelfde zware tekortkoming of dezelfde grieven pas opnieuw worden verwijderd mits naleving van de procedure voor de preventieve schorsing zoals inzonderheid bedoeld in § 2 van dit artikel.
Het onmiddellijk verwijderde personeelslid blijft in de administratieve stand dienstactiviteit.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 263 kan de duur van de preventieve schorsing niet langer zijn dan zes maanden in het kader van de vaststelling van een onverenigbaarheid; in het kader van een strafvervolging, is de duur van de preventieve schorsing niet tot zes maanden beperkt.]2
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 42, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 262bis.[1 Ieder preventief geschorst tijdelijk aangesteld personeelslid behoudt zijn recht op de wedde.
In afwijking van het eerste lid, wordt de wedde van ieder preventief geschorst personeelslid :
1° dat verdacht of beklaagd wordt in het kader van een strafvervolging;
2° tegen wie een niet definitieve veroordeling tot straf is uitgesproken tegen welke het personeelslid gebruik heeft gemaakt van zijn gewone beroepsrechten, op de helft van zijn activiteitswedde vastgesteld.
Deze weddevermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde verminderd wordt tot een bedrag dat lager is dan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Die weddevermindering heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop het personeelslid verdacht of beklaagd wordt of waarop een niet definitieve veroordeling tegen hem is uitgesproken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art. 262ter. [1 Op het einde van de strafrechtelijke vordering, wordt de maatregel tot weddevermindering ingetrokken, behalve indien :
1° naargelang van het geval, artikel 264, 2°, b) of 5° of artikel 268, 2°, b) of 5° worden toegepast;
2° het personeelslid een definitieve veroordeling tot straf ondergaat.
Wanneer de maatregel tot weddevermindering met toepassing van het eerste lid wordt ingetrokken, ontvangt het personeelslid het aanvankelijk afgehouden aanvullend bedrag van zijn wedde, vermeerderd met de verwijlintresten, berekend volgens de wettelijke rentevoet en verschuldigd sedert de eerste dag waarop de vermindering werd verricht.
De bedragen die door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing werden ontvangen, blijven hem vervallen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
Art.263.[1 Onverminderd de toepassing van het tweede lid eindigen de procedure voor de preventieve schorsing alsook de maatregelen die door de inrichtende macht werden genomen ten aanzien van een tijdelijk aangesteld personeelslid met toepassing van de bepalingen van deze afdeling van rechtswege op de datum waarop de aanstelling eindigt.
Indien het bij deze afdeling bedoelde personeelslid de hoedanigheid van in vast verband benoemd personeelslid krijgt, zijn de bepalingen van afdeling 2 van dit hoofdstuk op hem van toepassing.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt.
Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde tijd.
Art.264.De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde tijd worden ambtshalve en zonder vooropzeg uit hun ambt ontzet :
1° indien hun tijdelijke aanstelling niet op onregelmatige manier gebeurde, voor zover deze onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
2° indien ze niet langer aan volgende voorwaarden voldoen :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien er permanente toestand van arbeidsongeschiktheid vastgesteld werd erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 273bis]2;
8° op het eind van de termijn vermeld in de aanstellingsacte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens welk de aanstelling werd gedaan;
9° (om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid van dezelfde hogeschool in vast verband benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur;) <DFG 1999-02-08/37, art. 68, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 210, § 1;
11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 206 werd ingediend of indien het personeelslid weigert na uitputting van de procedure, een eind te maken aan zijn onverenigbare bezigheid;
12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst die het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;
13° in het geval van een definitieve benoeming in een functie a rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur.
15° (...) <DFG 2004-03-03/44, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
(16° om een volledige opdracht of een gedeelte van een opdracht te kunnen toekennen voor een bepaald ambt en leergangen te kunnen toewijzen aan een personeelslid tijdelijk aangesteld voor een bepaalde duur. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld bij artikel 223 zijn betrekking voor het ambt waarvan sprake en de toe te kennen leergangen.) <DFG 1999-02-08/37, art. 68, 2°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.265.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan [1 dat tijdelijk aangeworven is voor een bepaalde duur]1 zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en zijn inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
§ 2. Vanaf het ogenblik waarop de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep bij [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.266. De inrichtende macht kan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur mits een vooropzeg van twee weken, ontslaan.
Het personeelslid wordt vooraf verhoord door de inrichtende macht binnen een termijn van vijf werkdagen die ingaat vanaf zijn oproeping per aangetekend schrijven via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid zich niet aanmeldt op het verhoor.
Op straffe van nietigheid moet dit ontslag gemotiveerd zijn.
Het tijdelijk personeelslid dat zijn vooropzeg heeft gekregen kan binnen de tien dagen die volgen op de kennisgeving van de vooropzeg een verhaal indienen bij de raad van beroep tegen de beslissing van ontslag.
Het verhaal is niet opschortend.
De raad van beroep maakt een advies over aan de inrichtende macht binnen een termijn van ten hoogste een maand na de ontvangstdatum van het bezwaar.
De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep.
Art.267. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde tijd mag zijn ambt vrijwillig staken, mits een vooropzeg van twee weken.
Het personeelslid deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor onbepaalde tijd.
Art.268.De personeelsleden tijdelijk aangesteld voor onbepaalde tijd worden van ambtswege uit hun functies ontzet zonder vooropzeg :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk aangesteld werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;
2° indien de personeelsleden niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien zij zich in een erkende toestand van permanente arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 273bis]2;
8° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht. In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 223 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking.
9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht. In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld in artikel 223 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen.
10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 206 werd ingediend of indien het personeelslid weigert na uitputting van de procedure van een eind te maken aan de onverenigbare bezigheid;
11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;
12° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt a rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;
13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur.
14° (wanneer het personeelslid, op het einde van het zesde academiejaar dat volgt op de eerste aanstelling van de leerkracht in een betrekking die vacant is in het toe te kennen ambt en in de toe te kenen cursussen, geen houder is van het pedagogisch bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, of, bij wijze van afwijkingsmaatregel, van één van de pedagogische bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 46, lid 3, van hetzelfde decreet.) <DFG 2004-03-03/44, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2003> [3 In dit geval kan het personeelslid niet meer later opnieuw in dezelfde hogeschool voor hetzelfde ambt en dezelfde cursussen aangesteld worden, zolang hij aan de bovenvermelde voorwaarde van het bekwaamheidsbewijs niet beantwoordt.]3
[4 In afwijking van het geval in het eerste lid, 14°, kan aan het personeelslid, mits toestemming van zijn inrichtende macht, een bijkomend academiejaar worden toegekend om het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap te behalen, indien hij uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen die verband houden met één van de volgende administratieve situaties:
1° langdurig ziekteverlof ;
2° arbeidsongeschiktheid als gevolg van een beroepsziekte ;
3° arbeidsongeschiktheid na een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
4° verlof voor verminderde prestaties in geval van beroepsziekte ;
5° verlof voor verminderde prestaties bij een arbeidsongeval of een ongeval op weg naar het werk ;
6° zwangerschapsverlof en maatregelen ter bescherming van het zwangerschap :
a) zwangerschapsverlof ;
b) vaderschapsverlof ;
c) maatregelen voor de verwijdering van zwangere en borstvoedende vrouwen;
7° opvangverlof voor adoptie of officieuze voogdij ;
8° profylactisch verlof ;
9° verlof voor loopbaanonderbreking :
a) voor palliatieve zorg;
b) voor de hulp of verzorging van een lid van het gezin of familie tot in de tweede graad, dat aan een ernstige ziekte lijdt ;
c) bij de geboorte of adoptie van een kind, in het kader van het ouderschapsverlof.
10° afwezigheid voor het vervullen van burgerlijke plichten die door de wetgever zijn opgelegd.
In het geval bedoeld in het tweede lid moet het verzoek in alle gevallen uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het einde van het zesde academiejaar na de eerste aanstelling van de leerkracht in een vacante betrekking, bekendgemaakt in het ambt en de te geven cursussen, bij de inrichtende macht worden ingediend. De inrichtende macht zal het personeelslid vóór het begin van het academiejaar van zijn beslissing op de hoogte stellen. In geval van weigering zal de inrichtende macht zijn beslissing motiveren.
Indien het personeelslid zich aan het einde van het academiejaar waarin de afwijking wordt toegekend, nog steeds in één van de administratieve situaties bedoeld in het tweede lid bevindt, of in een nieuwe administratieve situatie bedoeld in het tweede lid, kan hij volgens de procedure bedoeld in het derde lid een nieuw verzoek indienen. ]4
----------
(1)<DFG 2013-06-20/18, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
(3)<DFG 2019-02-07/11, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 14-09-2019>
(4)<DFG 2025-01-23/06, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 14-09-2025>
Art.269.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder vooropzeg omwille van een zware fout.
Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken.
§ 2. Vanaf het ogenblik waarop ze op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor [1 of indien het er niet vertegenwoordigd wordt]1.
[1 Bij de hoorzitting kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen uit de personeelsleden die in dienstactiviteit of gepensioneerd zijn van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een erkende vakorganisatie.]1
§ 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.
Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.
Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, met uitwerking op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd.
§ 4. [1 Binnen de tien dagen volgend op de mededeling bedoeld in § 3, kan het personeelslid een beroep [2 ...]2 indienen bij de Raad van beroep tegen de beslissing van ontslag zonder vooropzeg wegens een zware fout.
Het beroep is niet opschortend.
De Raad van beroep brengt zijn met redenen omkleed advies uit aan de inrichtende macht binnen een termijn van hoogstens één maand volgend op de datum van ontvangst van het beroep. De inrichtende macht neemt een beslissing binnen de dertig dagen na de ontvangst van het advies van de Raad van beroep.]1
----------
(1)<DFG 2012-07-12/18, art. 15, 013; Inwerkingtreding : 11-08-2012>
(2)<BFG 2017-10-25/11, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
Art.270.In het geval van een ontslag van een personeelslid tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, is de procedure bedoeld in artikel 266 van toepassing, met uitzondering van de duur van de vooropzeg die van ten minste drie maanden is en [1 het advies van de raad van beroep dat in dit geval bindend is voor de inrichtende macht, en het feit dat het verhaal, in dat geval, opschortend is]1.
De vooropzegtermijn wordt met drie maanden ten minste verlengd bij elke aanvang van een nieuwe aanstellingsperiode van vijf jaar.
----------
(1)<DFG 2008-01-11/35, art. 40, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Art.271. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde tijd kan zijn ambt vrijwillig staken, mits een vooropzeg van veertien dagen.
Het personeelslid deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post met uitwerking op de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief benoemd werden.
Art.272.De personeelsleden die op regelmatige wijze definitief benoemd werden worden ambtshalve en zonder vooropzeg uit hun ambt ontzet :
1° indien ze niet op een regelmatige wijze vast benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht. De personeelsleden behouden de verworven rechten die verbonden zijn aan hun vorige regelmatige situatie;
2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden :
a) [1 ...]1;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;
c) aan de militiewetten voldoen;
3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;
5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;
6° indien er een toestand werd vastgesteld van permanente arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;
7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben [2 , behoudens afwijking bepaald in artikel 273bis]2;
8° in geval van disciplinaire sancties [1 van ontslag bij tuchtmaatregel]1 en ontheffing;
9° indien ze na uitputting van de procedure weigeren een eind te maken aan een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van een hogeschool van het officieel gesubsidieerd onderwijs;
10° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;
11° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 220, lid 2;
12° indien ze gepensioneerd worden omwille van een definitieve lichamelijke ongeschiktheid;
13° in het geval van een definitieve benoeming in een ander ambt a rato van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;
14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een nevenambt uitoefent.
Wanneer de definitieve onderbreking van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid de bijdragen bepaald in dit artikel.
----------
(1)<DFG 2012-03-23/05, art. 43, 012; Inwerkingtreding : 15-04-2012>
(2)<DFG 2017-10-19/02, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
Art.273. In geval van vrijwillig ontslag, mag het personeelslid zijn dienst niet verlaten zonder voorafgaandelijke toelating of na een vooropzeg van veertien dagen. Deze vooropzeg wordt aan de inrichtende macht medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag volgend op zijn verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.
HOOFDSTUK VIIIbis. [1 - Voortzetting van de loopbaan na de leeftijd van het rustpensioen.]1
----------
(1)
Art.273bis. [1 Het personeelslid dat dit aanvraagt, kan ertoe worden gemachtigd zijn dienstactiviteit na de wettelijke leeftijd van het rustpensioen voort te zetten. Die voortzetting kan door het beheersorgaan worden toegelaten. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar.
Op advies van het overlegorgaan, stelt het beheersorgaan de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2017-10-19/02, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
HOOFDSTUK IX. - De onaanvechtbaarheid van de clausules die in strijd zijn met het statuut.
Art.274. Elke bepaling die voorkomt in een aanstellingsacte, in een benoemingsacte of in een arbeidsreglement en die in strijd is met de dwingende wettelijke bepalingen onder andere van de artikelen 12bis, § 1, en 45 van de wet van 29 mei 1959, in dit decreet of met de aanvullende regels bepaald door de bevoegde paritaire commissies, is onaanvechtbaar.
TITEL V. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen.
Art.275. Artikel 2, enig lid van het decreet van 25 juli 1996 wordt als volgt aangevuld :
" 12° Werkelijk gepresteerde diensten : diensten gepresteerd door het personeelslid in zijn hoofdambt terwijl hij zich in de administratieve of dienstposities bevindt, in actieve dienst of in terbeschikkingstelling is wegens ontstentenis van betrekking. "
Art.276. Artikel 7, § 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid :
" In afwijking van leden 3 en 5, mogen de opdrachten van hoogleraar, hoofd van het studiebureau, categoriële directeur en directeur-voorzitter van ambtswege verminderd worden indien deze personeelsleden ambtshalve op politiek verlof gesteld worden, waarbij de bepalingen in verband met dit verlof in acht genomen worden. "
Art.277. Artikel 8, lid 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgend lid :
" In de hogescholen van de Franse Gemeenschap, bepaalt de beheerraad elke betrekking die ze wenst vervuld te zien en de Regering verklaart ze vacant.
In de vrije gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant.
In de officiële gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant. "
In artikel 8, lid 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " in een vacante betrekking van een ambt van rang 1 " ingevoegd na de woorden " de tijdelijke aanstelling of aanwerving ".
Art.278.Artikel 9, lid 1 van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld :
" of aan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde duur ".
Art.279.In artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " Voor elke vacant verklaarde betrekking volgens de procedure bedoeld in artikel 8 " ingevoegd voor de woorden " De voorlopige aanstellingen of aanwervingen worden gedaan door de inrichtende macht ".
Artikel 10, lid 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt :
" voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt ".
Art.280. Artikel 11, lid 1, 4° van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 4° a) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, dan bij het opnemen van het ambt een medisch getuigschrift overhandigen dat minder dan zes maand oud is, bevestigend dat de kandidaat zich in de gezondheidstoestand bevindt waardoor hij de gezondheid van de studenten of die van overige personeelsleden niet in het gedrang kan brengen;
b) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, voldaan hebben aan een medisch onderzoek dat de door de Regering vastgestelde lichamelijke geschiktheid verifieert. "
Art.281. Artikel 12, § 1 van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld :
" 11° de leeftijdsgrens van vijfenvijftig jaar niet overschreden hebben, behalve vrijstelling verleend door de Regering. Indien nodig kan deze leeftijdsgrens opgetrokken worden met het aantal jaren dat de betrokkene kan laten gelden voor het openen op een recht op pensioen ten laste van de Openbare Schatkist. "
In artikel 12, § 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " en op vrijwillige basis, tegengesteld, " vervangen door de woorden " en omgekeerd op vrijwillige basis. "
Art.282.In artikel 13, § 1 van hetzelfd decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) 1. wordt aangevuld als volgt :
" c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ";
b) 2. wordt aangevuld als volgt :
" c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ".
c) 3. wordt aangevuld als volgt :
c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ".
In artikel 13, § 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " en op vrijwillige basis, tegengesteld, " vervangen door de woorden " en omgekeerd op vrijwillige basis. "
Art.283. Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgende bepaling :
" Artikel 14. - De anciënniteit in de dienst bedoeld in artikel 13 wordt op de volgende manier berekend :
1° de effectieve diensten verleend in vast dienstverband in het betrokken ambt in een ambt met volledige prestaties, worden berekend per kalendermaand, indien ze de hele maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;
2° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die tenminste de helft van het aantal uren bedragen, worden in aanmerking genomen evenals de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;
3° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen wordt met de helft verminderd;
4° dertig dagen vormen een maand;
5° de duur van de effectieve diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties gelijktijdig uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
6° de duur van de effectieve diensten verleend die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;
7° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof bij een adoptie of een officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit. "
Art.284. Artikel 16 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 16. - De in artikel 15 bedoelde dienstanciënniteit wordt berekend op de volgende manier :
1° alle werkelijke diensten verleend in tijdelijk verband in een of meer ambten bepaald onder artikel 15 worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld vanaf het begin tot aan het eind van de gepresteerde diensten;
2° de werkelijke diensten verleend in vast dienstverband, in dezelfde ambten met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand, indien ze de volledige maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;
3° de werkelijke diensten verleend in dezelfde ambten met onvolledige prestaties, die tenminste de helft van het aantal uren tellen vereist voor het ambt met volledige prestaties, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;
4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen, wordt met de helft verminderd;
5° dertig dagen vormen een maand;
6° de duur van de werkelijke diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties tegelijkertijd uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend gedurende dezelfde periode;
7° de duur van de werkelijke diensten die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;
8° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof met het oog op een adoptie en het officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit in de dienst. "
Art.285. In artikel 27, § 1, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " in hoofdambt " ingevoegd tussen de woorden " Wanneer een lid van het personeel " en de woorden " binnen de hogeschool niet meer het aantal uren presteert dat overeenstemt met het aantal uren dat hij presteerde op het ogenblik van zijn benoeming of van zijn definitieve aanwerving, dan wordt hij in gedeeltelijk opdrachtsverlies verklaard ".
Art.286. Artikel 27, § 2, lid 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende lid :
" Rekening houdend met de artikelen 35 tot 38, 138 tot 141 en 220 tot 223 van het decreet van... 1997, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, wanneer de betrekking van een personeelslid dat benoemd werd of definitief aangeworven in zijn hoofdambt afgeschaft wordt, dan wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstenstenis van betrekking. "
Art.287. Artikel 27, § 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid :
" Voor de toepassing van deze paragraaf, verstaat men onder dienstjaren, de jaren die in aanmerking komen voor het berekenen van het rustpensioen. "
Art.288.In artikel 27, § 4, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " verder " en " tenslotte " geschrapt.
Artikel 27, § 4, lid 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende lid :
" De verandering van voorlopige aanstelling kan slechts gebeuren, naargelang van het geval, met het akkoord van de inrichtende machten, de raden van bestuur, of de beheersorganen van de betrokken hogescholen. De verandering van voorlopige aanstelling schorst de ter beschikkingstelling bij gebrek aan betrekking. "
In artikel 27, § 4, lid 3 van hetzelfde decreet, worden de woorden " In het tegengestelde geval, dan wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking " vervangen door de woorden :
" Indien na dit eerste jaar de voorlopige verandering van aanstelling niet definitief werd gemaakt, dan wordt ze voortgezet onder voorbehoud van het jaarlijks akkoord, naargelang van het geval, van de inrichtende machten, van de raden van bestuur of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen. In geval van onenigheid, wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking. "
Art.289. In artikel 28, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " en onverminderd de bepalingen in verband met de oppolitiekverlofstelling van aanbieding " ingevoegd tussen de woorden " onverminderd de bepalingen voorzien in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingstoelagen aan het personeel van het onderwijs en van de psychomedische centra " en de woorden " geen enkele betrekking van de categorie van het opvoedend hulppersoneel zoals bepaald in artikel 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968, tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, mag aanleiding geven tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving. "
Art.290. In artikel 29, lid 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden " artikel 3 " vervangen door de woorden " de artikelen 3 en 18 ".
Art.291. Een tweede paragraaf, als volgt opgesteld, wordt bij artikel 62 van het decreet van 25 juli 1996 gevoegd :
"(002); Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 10, § van de wet van 7 juli 1970 met betrekking op de algemene structuur van het hoger onderwijs en op artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, kunnen de personeelsleden die voor het in werking treden van dit decreet een betrekking uitoefenen in een selectieambt van onderdirecteur of in een bevorderingsambt van directeur in het gesubsidieerd officieel onderwijs van het korte type, definitief benoemd worden vooraleer dit decreet van kracht is, op voorwaarde dat ze op de datum van de benoeming voldoen aan de bepalingen van artikel 40 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 5° en 6° of aan de bepalingen van artikel 49 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 4° en 5°.
In afwijking van de artikelen 37, lid 1 en 45, lid 1, van het decreet van 6 juni 1994, kunnen de hierboven bedoelde personeelsleden definitief benoemd worden ten laatste op de datum waarop in het overwogen geval, de betrekking vrij zou komen. Deze mogelijkheid vervalt in elk geval op 15 september 2001. "
Art.292. Een artikel 62bis, opgesteld als volgt, wordt bij het decreet van 25 juli 1996 gevoegd :
" Artikel 62bis. - Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte en gesubsidieerde hogescholen, en op artikel 13, § 1, 2 a) en b), en 3, a) en b) kunnen definitief benoemd of aangeworven worden ten laatste op 1 januari 1998, de personeelsleden die sedert tenminste twee academiejaren als hoofdbetrekking een ambt van hoofd van de werkzaamheden of hoofd van het studiebureau waarnemen. "
Art.293. Een artikel 63bis, als volgt opgesteld wordt in hetzelfde decreet ingevoegd :
" In afwijking van artikel 27, wordt de personeelsleden die definitief benoemd werden in een inrichting voor hoger onderwijs en die ter beschikking werden gesteld bij gebrek aan betrekking op 30 juni 1996 door toepassing van het besluit van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het " Institut d'enseignement supérieur économique de la Communauté francaise " te Moeskroen en van de " haute école provinciale du Hainaut occidental " of van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het " Institut d'enseignement supérieur technique, paramédical et pédagogique de la Communauté francaise " te Irchonwelz en de " haute école provinciale du Hainaut occidental " een aanbieding gedaan voor een definitieve verandering van aanstelling in het overeenstemmende ambt, in de " haute école de la Communauté francaise du Hainaut ", op 1 september 1996. "
Art.294. In artikel 65, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden " ten laatste op 1 september 1996, oefenen uit op die datum " vervangen door de woorden " ten laatste op 1 januari 1997 worden verondersteld uit te oefenen op 1 september 1996 : "
Art.295.Artikel 1, 1° van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de leden van het onderwijzend personeel van de Staat wordt vervangen door volgende tekst :
" van de inrichtingen voor kleuter-, lager-, secundair- en hoger onderwijs met uitzondering van de hogescholen en inrichtingen voor universitair onderwijs :
" De tweede zin van artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende tekst :
" In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type, niet gehergroepeerd in hogescholen, kan er een andere indeling vastgesteld worden.
" In artikel 3, § 1 van dezelfde wet, worden de woorden " van de hogescholen en " ingevoegd tussen de woorden " In de inrichtingen voor kleuter-, lager-, secundair-, bijzonder-, artistiek- en hoger onderwijs, met uitzondering " en de woorden " van de inrichtingen voor universitair onderwijs, en in de vormingscentra, de technische centra en de ontheemdings- en openluchtcentra, worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende categorieën :
" In artikel 3, § 3 van dezelfde wet, worden de woorden " niet gehergroepeerd in hogescholen " ingevoegd tussen de woorden " In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type " en de woorden " worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende categorieën : "
Art.296. Het opschrift van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt vervangen door het volgend opschrift :
" Koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. "
Art.297.Artikel 1, 1° van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, wordt vervangen door het volgende lid :
" dit besluit is van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en op de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
" Artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met het volgende lid :
" Het is niet toepasselijk op het bestuurs- en onderwijzend personeel en op het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen. "
Art.298. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Art.299. Artikel 1, § 2, 2° van het decreet van 1 februari 1993, houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, wordt vervangen door de volgende tekst :
" de gesubsidieerde personeelsleden en de inrichtende machten van de gesubsidieerde vrije hogescholen onderworpen aan het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen. "
Art.300. Artikel 1 van het decreet van 6 juni 1994, het statuut bepalend van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt vervangen door de volgende tekst :
" Dit decreet is van toepassing op :
1° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het sociaal, paramedisch en psychologisch personeel van de officiële gesubsidieerde inrichtingen van het kleuter-, lager-, buitengewoon secundair, kunstonderwijs en van de tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste woonplaats hebben, die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip van het onderwijs met beperkt uurrooster of van het onderwijs voor sociale promotie, of van het kunstonderwijs met beperkt leerplan, met uitsluiting van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1;
2° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, met uitzondering van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1;
3° de inrichtende machten van deze onderwijsinrichtingen.
Op de leermeesters en leraars godsdienst is dit decreet niet van toepassing. "
Art.301. Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, hoger onderwijs van het korte type en kunstonderwijs wordt vervangen door het volgende opschrift :
" Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon onderwijs en kunstonderwijs. "
Art.302.Artikel 1, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : "
1° aan de inrichtende machten van de officiële gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs ".
Artikel 1, enig lid, van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld :
" De bepalingen van dit decreet zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële hogescholen. "
Art.303. Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 augustus 1995, tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, hoger onderwijs van het korte type en kunstonderwijs wordt vervangen door het volgende opschrift :
" Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs. "
Art.304.Artikel 1, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst :
" 1° de inrichtende machten van de vrije gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs;
" Artikel 1, enig lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt :
" De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen. "
Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen.
Art.305. De artikelen 31, 35, 37, 45, 50, 54, 56, 57, 58 en 60 van het decreet van 25 juli 1996 worden opgeheven.
Art.306. Artikel 34 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet van toepassing op de hogescholen.
Afdeling 3. - Overgangsbepalingen.
Art.307. Alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen in verband met de personeelsleden bepaald in artikel 1 van dit decreet, zijn toepasselijk mutatis mutandis op deze personeelsleden tot hun eventuele wijziging of opheffing door het Parlement of de Regering.
Art.308. De vóór de inwerkingtreding van dit decreet vast benoemde of aangeworven personeelsleden, worden verondersteld vast benoemd of aangeworven te zijn in de betekenis van dit decreet.
Art.309. De in een hogeschool van de Franse Gemeenschap definitief benoemde en aangeworven personeelsleden, worden verondersteld aangesteld te zijn in deze hogeschool voor het volume van de opdracht waar ze een wedde voor ontvangen die zij trekken in de hoedanigheid van definitief benoemd personeelslid.
Art.310. Wat de personeelsleden betreft die definitief benoemd werden in het hoger onderwijs van het korte type van de Franse Gemeenschap en die een hoofdambt uitoefenen vóór de inwerkingtreding van dit decreet, moet de raad van bestuur, prioritair op de bepalingen voorzien in artikelen 22, 26 en 313, hun opdracht uitbreiden in de te begeven ambten en cursussen waar zij het voorwerp van een definitieve benoeming voor uitmaakten en dit rekening houdend met artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, voor zover er voor het te begeven ambt en de cursussen geen personeelslid in aanmerking komt, dat ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies.
Art.311. <DFG 1997-10-27/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997> De prioritaire tijdelijken, bedoeld in artikel 61 van het decreet d.d. 25 juli 1996 en aangesteld bij toepassing van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden beschouwd als vast benoemd bij de inwerkingtreding van dit decreet indien zij in dienst zijn in een vacante betrekking.
Art.312. De personeelsleden van een hogeschool die tijdelijk aangesteld of aangeworven werden voor onbepaalde tijd op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden beschouwd als tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde tijd in de zin van dit decreet.
Art.313. Voor het academiejaar 1997-1998, prioritair op elke tijdelijke aanstelling of elke aanwerving voor onbepaalde tijd, ingevolge de oproep bedoeld, naargelang van het geval in artikel 317 of artikel 319, worden aanzien als tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde tijd, in de betekenis van dit decreet, de personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven in de hogeschool voor het academiejaar 1996-1997, een betrekking bekleden voor het te begeven ambt en de cursussen die als vacant werd verklaard voor het jaar 1997-1998 en die bij de inwerkingtreding van dit decreet :
1° een anciënniteit in de dienst tellen van tenminste twee jaar, berekend volgens de tevoren toepasselijke regels, indien ze in het bezit zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, in toepassing van de reglementering die hierop betrekking heeft;
2° een anciënniteit in de dienst tellen van tenminste drie jaar, berekend volgens de tevoren toepasselijke regels, indien ze niet in het bezit zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen in toepassing van de reglementering die hierop betrekking heeft.
Wanneer het aantal vacant verklaarde betrekkingen lager ligt dan het aantal tijdelijken bedoeld in lid 1 :
- voor de hogescholen van de Franse Gemeenschap, voor wat betreft de tijdelijken, bedoeld in lid 1, 1° scheidt de jongste rangschikking van tijdelijken uitgevoerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juli 1969, tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, de tijdelijken bedoeld onder lid 1, 1°. Deze kandidaten hebben voorrang op de personeelsleden bedoeld in lid 1, 2°.
Voor deze laatsten, scheidt de ambtsanciënniteit, berekend volgens de bepalingen van artikel 39 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, de kandidaten;
- voor de overige vrije gesubsidieerde hogescholen, worden de kandidaten gescheiden volgens de anciënniteit in de dienst binnen de inrichtende macht, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, § 1, 2°, §§ 2, 3 en 4 van voornoemd decreet van 1 februari 1993, wat de tijdelijken betreft bedoeld in lid 1, 1° en 2°;
- voor de officiële gesubsidieerde hogescholen, scheidt de anciënniteit in de dienst binnen de inrichtende macht, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 24 van voornoemd decreet van 6 juni 1994 voor wat de tijdelijken betreft bedoeld in lid 1, 1° en 2°.
In afwijking van de artikelen 32, 135 en 217, wordt de datum van het verslag bedoeld in deze artikelen vastgelegd voor het academiejaar 1997-1998 ten laatste op 14 september 1997.
Art.314. (Opgeheven) <DFG 2001-12-20/65, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Art.315. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
Art.316. <DFG 1998-07-17/34, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1997> In afwijking van artikel 10, 17°, van het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 22 april 1969 dat de vereiste bekwaamheidsbewijzen vastlegt van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de instellingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger, niet-univerisitair onderwijs en voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en de internaten die van deze instellingen afhangen, worden de personeelsleden die in dienst zijn getreden hoewel ze niet aan de voor die functie vereiste voorwaarden op het vlak van bekwaamheidsbewijzen en/of ervaring voldeden, omdat op dat moment geen enkel personeelslid aan deze twee voorwaarden kon voldoen, beschouwd als personeelsleden die titularis zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de uitoefening van die functie vanaf het moment dat zij voor deze functie zes jaar anciënniteit hebben.
Art.317. In afwijking van de artikelen 125 en 207 van dit decreet, worden de oproepen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd ten laatste op (30 september 1997) voor het academiejaar 1997-1998. <DFG 1997-10-27/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
Art.318. Voor het academiejaar 1997-1998, blijven de kandidaturen voor de tijdelijke aanstellingen in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, ingediend ingevolge een oproep bekend gemaakt door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, in toepassing van artikel 21 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, geldig ingediend in toepassing van dit decreet.
Art.319. In afwijking van artikel 21 van bovenvermeld koninklijk besluit van 22 maart 1969, kan de oproep voor kandidaten voor een tijdelijke aanstelling per oproep ingevoegd in het Belgisch Staatsblad, bekendgemaakt worden tot 14 september 1997 ten laatste voor het academiejaar 1997-1998.
Art.320. Zolang de uitvoeringsbesluiten van dit decreet niet genomen werden door de Regering, zijn de volgende besluiten van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen van de Franse Gemeenschap :
1° (...) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
2° (...) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
3° Koninklijk besluit van 31 juli 1969, tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische vakken en beroepspraktijk;
4° Koninklijk besluit van 22 september 1969, tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om te kunnen worden benoemd tot het ambt van inspecteur-generaal;
5° Koninklijk besluit van 20 december 1973 genomen in toepassing van artikel 161 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
6° Koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
7° Koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen (behoudens hoofdstuk een); <DFG 1999-02-08/37, art. 69, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
8° (opgeheven) <DFG 2003-05-08/49, art. 127, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
9° (opgeheven) <DFG 2003-05-08/49, art. 127, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
10° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 juni 1989 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen;
11° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 10 december 1990, tot vaststelling van het programma en van de wijze waarop de bekwaamheidsexamens worden georganiseerd voor het ambt van inspecteur in het lager en het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs georganisseerd door de Franse Gemeenschap;
12° (Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 met betrekking tot het ouderschapsverlof toegekend aan sommige personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap.) <DFG 2003-05-08/49, art. 120, 008; Ed : 01-09-2003>
13° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;
14° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 augustus 1994, betreffende het toezicht op de afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden, vóór 1 juli 1994 onderworpen aan het toezicht van de administratieve gezondheidsdienst;
15° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994, houdende vaststelling van het maximumaantal personeelsleden met verlof wegens opdracht die onontbeerlijk worden geacht voor de interne organisatie van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de representatieve organen van het gesubsidieerd onderwijs, bij toepassing van artikel 43 bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen bij toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;
16° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 april 1995 tot vaststelling van de modellen van de beoordelingsstaat en van de persoonlijke fiche, bepaald bij artikel 75 van het statuut van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch, psychologisch en sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
De besluiten bepaald onder punten 6, 7, 8, 9, 10,12, 13 (, 14 en 15) van het eerste lid zijn van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en op het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële en vrije hogescholen. <DFG 1997-10-27/43, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
Art.321. De Regering bepaalt de procedures volgens welke de leden van het opvoedend hulppersoneel aanspraak kunnen maken op een verandering van aanstelling in de zin en onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 en van het decreet van 6 juni 1994 of op een mutatie in de betekenis en onder de voorwaarden van de decreten van 1 februari 1993 en van 6 juni 1994.
Art.321bis. [1 In afwijking van de artikelen 95, 14°, 189, 14° en 268, 14° van dit decreet geniet het personeelslid dat zich, in de loop van het academiejaar 2020-2021, in het zesde academiejaar na zijn eerste benoeming of zijn eerste aanduiding in een vacante betrekking in de functie en de te geven opleidingen bevond, een extra academiejaar om de GPBHO te behalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DFG 2021-07-19/12, art. 72, 024; Inwerkingtreding : 09-09-2021>
Afdeling 4. - Slotbepalingen.
Art.322. De Regering kan de wettelijke en decretale bepalingen in verband met het hoger onderwijs ingericht binnen de hogescholen coördineren evenals de bepalingen die ze uitdrukkelijk of impliciet zouden gewijzigd hebben op het ogenblik waarop deze coördinatie zal gelegd zijn.
Te dien einde, kan ze :
1° de orde, de nummering en, in het algemeen, de presentatie van de te coördineren bepalingen wijzigen, onder andere afdelingen;
2° de referenties wijzigen die omvat zouden zijn in de te coördineren bepalingen met het oog ze te doen samenvallen met de nieuwe nummering;
3° de opstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen, met het oog op hun samenhang en om hun terminologie eenvormig te maken, zonder dat er geraakt kan worden aan de principes die in deze bepalingen vervat zijn.
De coördinatie zal het volgende opschrift dragen :
" Decreet betreffende het hoger onderwijs ingericht binnen de hogescholen, gecoördineerd op... "
Art. 323. Dit decreet treedt in werking op 1 september 1997, met uitzondering van artikel 291 met uitwerking op 15 juni 1996, van artikel 293 met uitwerking op 30 juni 1996, van de artikelen 275, 277, 278, 287, 288, 290 en 294 met uitwerking op 1 september 1996, van artikel 319 met uitwerking op 1 januari 1997, van artikel 306 met uitwerking op 28 februari 1997 en van artikel 298 met uitwerking op 1 april 1997.