Details





Titel:

25 JULI 1996. - Decreet betreffende de opdrachten en betrekkingen in de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen (VERTALING). (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-09-1996 en tekstbijwerking tot 13-02-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Omschrijvingen.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Bestuurs- en onderwijzend personeel.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 3-7, 7bis, 7ter, 7quater, 7quinquies
Afdeling 2. - De tijdelijke aanstelling of aanwerving, de vaste benoeming of aanwerving en de ambtsverandering.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 8-9
Onderafdeling 2. - De tijdelijke aanstelling of aanwerving.
Art. 10, 10bis, 11
Onderafdeling 3. - De vaste benoeming of de aanwerving in vast verband en de ambtsverandering.
Art. 12-14
Afdeling 3. - Electieve ambten.
Art. 15-16
Afdeling 4. - Administratieve standen en dienststanden.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 17
Onderafdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 18-20
Onderafdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 21-23
Onderafdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 24-27
HOOFDSTUK IV. - Opvoedend hulppersoneel.
Art. 28-31
HOOFDSTUK V. - Administratief personeel.
Art. 32
HOOFDSTUK Vbis. [1 - Vergoeding om informaticakosten.]1
Art. 32bis
HOOFDSTUK VI. - Wijzigings-. opheffings- overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art. 33-45, 45bis, 46-58
Afdeling 2. - Overgangsbepalingen.
Art. 59-62, 62bis, 63, 63bis, 64-65, 65bis
Afdeling 3. - Slotbepalingen.
Art. 66-67



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1969042204  1969043012  1969043013  1969073109  1974062701  1986021161 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op de leden van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel en opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte Hogescholen en op de gesubsidieerde leden van de categorieën bestuurs- en onderwijzend personeel en opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde Hogescholen, alsmede op de personeelsleden van de categorie administratief personeel van de Hogescholen (behalve voor wat bedoeld is in de artikelen 10bis en 12, § 3). <DFG 2003-05-08/49, art. 109, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  Dit decreet is niet van toepassing op de leraars godsdienst.

HOOFDSTUK II. - Omschrijvingen.
Art.2.Voor de toepassing van dit decreet dient verstaan te worden onder :
  1. De Regering : de Regering van de Franse Gemeenschap;
  2. Het Decreet : het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen;
  3. Koninklijk besluit van 22 maart 1969 : Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd.
  4. Decreet van 1 februari 1993 : decreet tot vaststelling van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, zoals gewijzigd;
  5. Decreet van 6 juni 1994 : decreet tot vaststelling van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs, zoals gewijzigd;
  6. Hogeschool : Hogeschool bedoeld in artikel 1, 1° van het decreet;
  7. Hogeschool van de Franse Gemeenschap : door de Franse Gemeenschap ingerichte Hogeschool;
  8. Gesubsidieerde officiële Hogeschool van de Franse Gemeenschap : Hogeschool die onder het gesubsidieerd officieel net ressorteert en werd opgericht door een gemeente, een provincie, de Franse Gemeenschapscommissie of een publieke rechtspersoon
  9. Gesubsidieerde vrije Hogeschool : Hogeschool die onder het gesubsidieerd vrij net ressorteert en werd opgericht in de vorm van een privé-rechtspersoon :
  10. Inrichtende macht : inrichtende macht van een onderwijsinstelling zoals bepaald in artikel 2 van de wet d.d. 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
  11. Organieke betrekking : een betrekking die ingericht of gesubsidieerd wordt met inachtneming van de decreets- en reglementsnormen.
  (12. Werkelijk gepresteerde diensten : diensten gepresteerd door het personeelslid in zijn hoofdambt terwijl hij zich in de administratieve of dienstposities bevindt, in actieve dienst of in terbeschikkingstelling is wegens ontstentenis van betrekking.) <DFG 1997-07-24/61, art. 275, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  [1 13° organen voor plaatselijk overleg : de Ondernemingsraad, de Plaatselijke paritaire commissie (COPALOC - Commission paritaire locale), het Basisoverlegcomité (COCOBA - Comité de concertation de base).]1
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 13, 019; Inwerkingtreding : 21-08-2014>

HOOFDSTUK III. - Bestuurs- en onderwijzend personeel.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art.3. Voor de toepassing van dit decreet mogen de bekwaamheidsbewijzen van de personeelsleden diploma's, getuigschriften en nuttige ervaringsjaren zijn, overeenkomstig de van de kracht zijnde wetgeving.
  (Lid 2 opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
  (Lid 3 opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Art.4. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Art.5.De ambten die de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogescholen mogen uitoefenen worden hieronder bepaald en ingedeeld in ambten van rang 1, rang 2 en electieve [1 en niet-electieve]1 ambten :
  A. Ambten van rang 1:
  1. Praktijkmeester;
  2. Meesterassistent;
  3. Docent;
  B. Ambten van rang 2:
  1. Eerstaanwezend praktijkmeester;
  2. Werkleider
  3. Hoogleraar
  4. Hoofd studiebureau
  C. Electieve ambten:
  1. [1 ...]1 directeur
  2. Directeur-voorzitter.
  [1 D. Niet-electief ambt:]1
  [1 1. adjunct-directeur]1
  [1 Het ambt van de adjunct-directeur is beschikbaar voor meesters praktische opleiding, de hoofdmeesters praktische opleiding, meester-assistenten, docenten, werkleiders, hoofdleraren en hoofden van studiebureaus, alsook de leden van het administratief personeel van niveau 1, die vast benoemd zijn.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-02-21/06, art. 46, 021; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Art.6. De ambten omvatten volledige prestaties of onvolledige prestaties met inachtneming van artikel 4 van het koninklijk besluit d.d. 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
  De organieke betrekkingen worden of wel als hoofdbetrekking of als bijbetrekking uitgeoefend met inachtneming van artikel 5 van hetzelfde besluit.

Art.7.§ 1. De Regering stelt de wekelijkse opdrachten met volledige prestaties van de praktijkmeesters, meesterassistenten, docenten, eerstaanwezende praktijkmeesters, werkleiders en hoogleraars vast. De minimale opdracht bedraagt 24 uren/week en de maximale opdracht 39 uren/week.
  De in lid 1 bedoelde prestaties gebeuren ten gerieve van de Hogeschool en niet noodzakelijk binnen deze Hogeschool. [1 het pedagogische beheer van de internationale betrekkingen, de hulp aan het slagen, het toegepaste wetenschappelijke onderzoek, het beheer van kwaliteit, de deelname aan de beslissings- en raadplegingsorganen, de begeleiding voor het Certificat d'Aptitude pédagogique approprié à l'Enseignement supérieur (CAPAES - GPBHO "Getuigschrift van Pedagogische Bekwaamheid voor het Hoger Onderwijs), de omkadering van studenten in ondernemingen in het kader van het alternerend hoger onderwijs, de deelneming aan de activiteiten inzake voortgezette opleiding, de begeleiding van de Valorisation des Acquis de l'Expérience (VAE - Valorisatie van de Verworven Ervaring), de informatie- en communicatietechnologieen (CIT).]1
  Ze dekken inz., en volgens het geval, de cursusuren gegeven aan studentengroepen, de voorbereiding van theoretische colleges, de verbeteringen, de toepassingszittingen, de praktijkwerken, de didaktische en andere werkzaamheden die op het leerplan voorkomen, het toezicht op de in het leerplan bepaalde stages, de examens en de beraadslagingen; de voortgezette opleiding van het personeelslid, de toegepaste vorsing, de deelneming aan de verschillende raadsvergaderingen, de remediatieprogramma's, de tutoraatswerkzaamheden en de begeleiding voor het opstellen van de scripties of andere werken.
  [2 Ieder jaar, in september daarna in januari, wordt de billijke verdeling van de lasten over de personeelsleden besproken binnen het orgaan voor plaatselijk overleg. Dit advies wordt aan het beheersorgaan overgezonden]2
  De opdracht van de in lid 1 bedoelde personeelsleden is deelbaar in tienden van een ambt met volledige prestaties, met uitzondering van die van hoogleraar, die volledig en ondeelbaar is.
  De prestaties van het hoofd studiebureau, de [3 ...]3 directeur, de directeur-voorzitter omvatten ten minste de openingsuren van de hogeschool.
  De opdrachten van hoofd studiebureau, [3 ...]3 directeur en directeur-voorzitter zijn volledig en ondeelbaar.
  (In afwijking van leden 3 en 5, mogen de opdrachten van hoogleraar, hoofd van het studiebureau, [3 ...]3 directeur en directeur-voorzitter van ambtswege verminderd worden indien deze personeelsleden ambtshalve op politiek verlof gesteld worden, waarbij de bepalingen in verband met dit verlof in acht genomen worden.) <DFG 1997-07-24/61, art. 276, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  § 2. De praktijkmeester en de eerstaanwezend praktijkmeester presteren ten hoogste 750 uren per collegejaar.
  niet vertaald
  De meesterassistent presteert ten hoogste 420 uren/collegejaar.
  De docent presteert ten hoogste 420 uren/collegejaar.
  De werkleider presteert ten hoogste 360 uren/collegejaar.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/33, art. 14, 019; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (2)<DFG 2014-04-11/33, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (3)<DFG 2019-02-21/06, art. 47, 021; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Art. 7bis.
  <Opgeheven bij DFG 2008-06-20/52, art. 161, 014; Inwerkingtreding : 14-09-2008>

Art. 7ter.[1 § 1. Iedere inrichtende macht vertrouwt de taak voor de evaluatie van de kwaliteit aan één of meer meesterassistenten [2 of de leden van het administratief personeel van niveau 1]2 toe. In elke hogeschool, krijgt ten minste één meesterassistent [2 of het lid van het administratief personeel van niveau 1]2 daartoe één opdracht van ten minste 4/10 voltijds equivalent toegekend. "
   § 2. Iedere hogeschool deelt de Regering, voor 15 oktober van het lopende academiejaar, de identiteit en de uuropdracht van de in dat kader aangestelde personeelsleden mee.
   In geval van fusie, blijven de betrekkingen die aan de samengevoegde instellingen toegekend zijn, behouden voor de instelling die uit de fusie voortvloeit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2008-01-11/35, art. 45, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  (2)<DFG 2012-07-12/18, art. 37, 016; Inwerkingtreding : 11-08-2012>

Art. 7quater. [1 § 1. Iedere Hogeschool vertrouwt de opdrachten van de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk aan één of meerdere personeelsleden. In iedere Hogeschool, minstens een personeelslid zal daartoe een opdracht van minstens 5/10 voltijds equivalent toegekend worden.
   § 2. Iedere Hogeschool zendt aan de Regering, tegen 15 oktober ten laatste van het lopend academiejaar, de identiteit en de uurregeling van de personeelsleden die in dat kader aangewezen werden.
   Bij samenvoeging, worden de betrekkingen toegekend aan de samengevoegde inrichtingen steeds toegekend aan de inrichting die uit de samenvoeging ontstaat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2009-02-19/61, art. 52, 015; Inwerkingtreding : 15-09-2009>

Art.7quinquies. [1§ 1. Elk jaar wordt aan de hogescholen een bedrag van één miljoen euro toegekend in het kader van de toekenning van onderzoeksopdrachten aan één of meer leden van hun personeel.
   Vanaf 2025 wordt dit bedrag geïndexeerd overeenkomstig artikel 9bis van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen.
   Dit bedrag wordt verdeeld volgens de verdeelsleutel bedoeld in artikel 17 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen.
   Volgens de data en nadere regels vastgelegd door de Regering dienen de inrichtende machten hun financieringsaanvragen in bij de Administratie belast met het Hoger Onderwijs, waarin zij, met bewijsstukken, aantonen dat zij eveneens de voorwaarden en de procedure uiteengezet in paragraaf 4 naleven alsook de lijst van personeelsleden die een onderzoeksopdracht hebben gekregen. Deze lijst specificeert het volume en de duur van de opdracht.
   § 2. De inrichtende macht van elke hogeschool kan de taak van de onderzoeksopdracht toevertrouwen aan een personeelslid dat houder is van een bachelor, master of doctoraat. Deze opdracht is niet gekoppeld aan een specifieke functie. Bij toewijzing van een onderzoeksopdracht aan een personeelslid benoemd of aangeworven in vast verband in de functie van hoogleraar of bureauhoofd, wordt laatstgenoemde vervangen naar rata van de tijdelijk vrijgekomen onderwijslast.
   § 3. De inrichtende macht, op voorstellen van de academische overheden van de Hogeschool, bepaalt de opdracht toegewijd aan de onderzoeksopdrachten. Deze wordt uitgevoerd voor volledige of onvolledige diensten, uitgedrukt in tienden.
   § 4. Elke hogeschool kan een oproep tot onderzoeksopdracht lanceren. Naar aanleiding van voormelde oproep kan een lid van het onderwijzend personeel een kandidatuur indienen bij de academische overheden van de hogeschool.
   De academische overheden van de hogeschool selecteren het/de onderzoeksproject(en) op basis van de volgende minimumcriteria, gespecificeerd in de oproep tot onderzoeksopdracht :
   1° de wetenschappelijke kwaliteit van de projecten;
   2° hun maatschappelijke impact;
   3° hun kwaliteit inzake uitvoering.
   Indien de academische overheden van de hogeschool andere criteria willen toevoegen dan deze bedoeld in het tweede lid, worden deze meegedeeld aan de overlegorganen van de hogeschool.
   De academische overheden van de hogeschool stellen aan de inrichtende macht het gedeelte van de opdrachtlast voor dat aan elk van de geselecteerde projecten toegewezen wordt.
   Alle kandidaten worden ingelicht over de genomen beslissingen en over de voorwaarden voor de uitoefening van de onderzoeksopdracht.
   § 5. De Regering bepaalt de wijze waarop de duur vastgesteld kan worden alsook de nadere regels voor de verlenging of de stopzetting van een opdracht.
   § 6. Tijdens de periode van de onderzoeksopdracht blijft de leerkracht-onderzoeker titularis van zijn betrekking en van zijn initiële functie.
   Na de onderzoeksopdracht oefent het personeelslid opnieuw zijn onderwijsopdracht uit.
   De uren toegewijd aan de onderzoeksopdracht kunnen geen aanleiding geven tot een vacante betrekking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-12-20/14, art. 17, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Afdeling 2. - De tijdelijke aanstelling of aanwerving, de vaste benoeming of aanwerving en de ambtsverandering.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.8. (In de hogescholen van de Franse Gemeenschap, bepaalt de beheerraad elke betrekking die ze wenst vervuld te zien en de Regering verklaart ze vacant.
  In de vrije gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant.
  In de officiële gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant.) <DFG 1997-07-24/61, art. 277, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  De tijdelijke aanstelling of aanwerving (in een vacante betrekking van een ambt van rang 1) mag pas gebeuren nadat een oproep tot de kandidaten in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt. <DFG 1997-07-24/61, art. 277, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>

Art.9. Onder openstaande betrekking dient verstaan elke organieke betrekking die niet aan een vastbenoemde of definitief aangeworven personeelslid wordt toegewezen (of aan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde duur). <DFG 1997-07-24/61, art. 278, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  (De in artikel 8 bepaalde bekendmaking omvat de bijzonderheden van de betrokken betrekking : het ambt zoals vermeld in artikel 5 en de opdracht zoals bepaald in artikel 7, § 1, lid 3, worden nauwkeurig omschreven alsook, voor de ambten van rang 1, de te begeven cursussen zoals bedoeld bij de bijlagen 1, 2 en 3 van het decreet van 9 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.) <DFG 1999-02-08/41, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Onderafdeling 2. - De tijdelijke aanstelling of aanwerving.
Art.10. (Voor elke vacant verklaarde betrekking volgens de procedure bedoeld in artikel 8) worden de tijdelijke aanstellingen of aanwervingen gedaan door toedoen van de inrichtende macht. Ze gebeurt in de eerste plaats voor een bepaalde duur, ten hoogste voor één academiejaar. Deze aanstelling of aanwerving voor een bepaalde duur is verlengbaar voor één academiejaar ten hoogste. <DFG 1997-07-24/61, art. 279, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997, vertaling aangepast door JUSTEL>
  Na de in lid 1 bepaalde aanstelling(en) of aanwerving(en) wordt het personeelslid dat het voorwerp is van een nieuwe aanstelling of aanwerving aangesteld of aangeworven voor onbepaalde duur (voor zover het personeelslid een hoofdambt bekleedt). <DFG 1997-07-24/61, art. 279, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  De aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur mag echter pas gebeuren wanneer de gecumuleerde duur van de aanstellingen of aanwervingen voor een bepaalde duur ten minste één academiejaar bedraagt.

Art. 10bis. <Ingevoegd bij DFG 2003-05-08/49, art. 110; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Overeenkomstig artikel 1, lid 1, wordt het personeelslid in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval bedoeld in artikel 10, lid 2, aangesteld of aangeworven voor een onbepaalde duur.
  Het aantal dagen bedoeld in artikel 19 van het decreet van 5 juli 2000 houdende de regeling inzake verlof en disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit van sommige personeelsleden uit het onderwijs, wordt toegekend aan het personeelslid vanaf het moment waarop het voor het eerst zijn ambt bekleedt na zijn aanstelling en wordt berekend vanaf dat moment.
  De afwezigheden wegens ziekte van een personeelslid aangesteld of aangeworven overeenkomstig lid 1 worden aangerekend op het aantal dagen die hij kan genieten bij toepassing van artikel 20 van hetzelfde decreet.

Art.11.Niemand mag tijdelijk worden aangesteld of aangeworven indien hij op het ogenblik van de tijdelijke aanstelling of aanwerving niet voldoet aan volgende voorwaarden :
  1° [1 ...]1;
  2° De burgerlijke en politieke rechten genieten;
  3° Houder zijn van een bekwaamheidsbewijs dat in verhouding staat tot het te begeven ambt, met inachtneming van de van kracht zijnde regeling;
  4° (a) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, dan bij het opnemen van het ambt een medisch getuigschrift overhandigen dat minder dan zes maand oud is, bevestigend dat de kandidaat zich in de gezondheidstoestand bevindt waardoor hij de gezondheid van de studenten of die van overige personeelsleden niet in het gedrang kan brengen;
  b) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, voldaan hebben aan een medisch onderzoek dat de door de Regering vastgestelde lichamelijke geschiktheid verifieert.) <DFG 1997-07-24/61, art. 280, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  5° In regel zijn met de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;
  6° Van onberispelijk gedrag zijn;
  7° Voldoen aan de dienstplichtwetten.
  Bij zijn eerste aanstelling of zijn eerste aanwerving als tijdelijke in het onderwijs legt het personeelslid de eed af overeenkomstig de door de Regering vastgestelde regels, ter uitvoering van artikel 28, 5° van de wet d.d. 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
  ----------
  (1)<DFG 2013-06-20/18, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 27-07-2013>

Onderafdeling 3. - De vaste benoeming of de aanwerving in vast verband en de ambtsverandering.
Art.12.§ 1. Niemand mag vast benoemd of in vast verband aangeworven worden door de Inrichtende Macht indien hij op het ogenblik van de benoeming of van de aanwerving in vast verband niet voldoet aan volgende voorwaarden :
  1° [1 ...]1;
  2° De burgerlijke en politieke rechten genieten;
  (3° houder zijn van een van de vereiste bekwaamheidsbewijzen bedoeld bij het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;) <DFG 1999-02-08/41, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
  4° De vereiste lichamelijke bekwaamheid bezitten die door de Administratieve gezondheidsdienst wordt gecontroleerd;
  5° In regel zijn met de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling;
  6° Van onberispelijk gedrag zijn;
  7° Voldoen aan de dienstplichtwetten;
  (8° aan de voorwaarde inzake nuttige ervaring van het onderwijs bedoeld bij artikel 9, § 1, van het decreet van 8 februari 1999 betreffende de ambten en bekwaamheidsbewijzen van de leden van het onderwijzend personeel in de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.) <DFG 1999-02-08/41, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
  9° Als tijdelijke, voor onbepaalde duur aangesteld of aangeworven zijn;
  10° Deze betrekking als hoofdambt bekleden.
  11° [3 ...]3
  § 2. Het in het ambt van meesterassistent benoemde of in vast verband aangeworven personeelslid mag benoemd of in vast verband aangeworven worden in het ambt van docent (en omgekeerd op vrijwillige basis). <DFG 1997-07-24/61, art. 281, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  (§ 3. Overeenkomstig artikel 1, lid 1, is dit lid van toepassing op de personeelsleden in moederschapsrust, met ziekteverlof of in arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval.) <DFG 2003-05-08/49, art. 111, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2002>
  [2 § 4. [3 ...]3.]2
  ----------
  (1)<DFG 2013-06-20/18, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 27-07-2013>
  (2)<DFG 2014-04-11/33, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 21-08-2014>
  (3)<DFG 2019-02-07/11, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 14-09-2018>

Art.13. § 1. Niemand mag door de inrichtende macht vast benoemd worden in een ambt van rang 2 indien hij op het ogenblik van de vaste benoeming of van de aanwerving in vast verband, niet voldoet aan volgende voorwaarden :
  1. Voor het ambt van eerstaanwezend praktijkmeester :
  a) vast benoemd of in vast verband aangeworven zijn in het ambt van praktijkmeester;
  b) dit ambt tijdens minstens vier jaar hebben uitgeoefend vanaf de vaste benoeming of de aanwerving in vast verband;
  (c) het ambt waarnemen bedoeld ander a) als hoofdambt.) <DFG 1997-07-24/61, art. 282, a, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  2. Voor het ambt van werkleider :
  a) vast benoemd of in vast verband aangeworven zijn in het ambt van meesterassistent;
  b) dit ambt tijdens ten minste vier jaar uitgeoefend hebben vanaf de vaste benoeming of de aanwerving in vast verband.
  (c) het ambt waarnemen bedoeld ander a) als hoofdambt.) <DFG 1997-07-24/61, art. 282, b, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  3. Voor het ambt van hoogleraar en hoofd studiebureau :
  a) vast benoemd of in vast verband aangeworven zijn in het ambt van docent;
  b) dit ambt tijdens ten minste vier jaar uitgeoefend hebben vanaf de vaste benoeming of de aanwerving in vast verband.
  (c) het ambt waarnemen bedoeld ander a) als hoofdambt.) <DFG 1997-07-24/61, art. 282, c, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  § 2. Het in het ambt van hoogleraar benoemde of in vast verband aangeworven personeelslid mag benoemd of in vast verband aangeworven worden in het ambt van hoofd studiebureau (en omgekeerd op vrijwillige basis). <DFG 1997-07-24/61, art. 282, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  § 3. De inrichtende macht is ertoe gehouden de vacante betrekkingen van de ambten van rang 2 aan de in een ambt van rang I vast benoemde of in vast verband aangeworven personeelsleden mede te delen.

Art.14. <DFG 1997-07-24/61, art. 283, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997> De anciënniteit in de dienst bedoeld in artikel 13 wordt op de volgende manier berekend :
  1° de effectieve diensten verleend in vast dienstverband in het betrokken ambt in een ambt met volledige prestaties, worden berekend per kalendermaand, indien ze de hele maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;
  2° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die tenminste de helft van het aantal uren bedragen, worden in aanmerking genomen evenals de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;
  3° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen wordt met de helft verminderd;
  4° dertig dagen vormen een maand;
  5° de duur van de effectieve diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties gelijktijdig uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;
  6° de duur van de effectieve diensten verleend die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;
  7° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof bij een adoptie of een officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit.

Afdeling 3. - Electieve ambten.
Art.15.[1 De inrichtende macht mag niet tot een verkiesbaar ambt van directeur-voorzitter of directeur een kandidaat aanwijzen die niet voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
   1 ° benoemd of permanent in dienst zijn voor een of meer van de volgende ambten: universitair meester-assistent, docent, werkleider, hoogleraar, hoofd van een studiebureau;
   2 ° benoemd worden of permanent in dienst zijn als lid van het administratief personeel van niveau 1.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-02-21/06, art. 48, 021; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Art.16.[1 De directeur-voorzitter of de directeur die voor ten minste twee termijnen is benoemd en die op het einde van de laatste ambtstermijn ten minste 55 jaar oud is, geniet tot het einde van zijn loopbaan het barema van werkleider.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-02-21/06, art. 49, 021; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Afdeling 4. - Administratieve standen en dienststanden.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.17. Het personeelslid verkeert volledig of gedeeltelijk in één van de volgende administratieve of dienststanden : 1° in dienstactiviteit;
  2° op non-activiteit;
  3° ter beschikking.

Onderafdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.18. Het personeelslid is steeds geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens formele beschikking die hem in een andere administratieve of dienststand stelt.

Art.19. Het personeelslid in dienstactiviteit heeft, naar gelang van het geval, recht op de wedde of de weddetoelage en op de bevordering tot een hogere wedde.

Art.20. De Regering bepaalt de vakantieregeling van het personeel van de Hogescholen. De personeelsleden hebben recht op ten minste negen vakantieweken per academiejaar.

Onderafdeling 3. - Non-activiteit.
Art.21. Het personeelslid is op non-activiteit : a) wanneer hij onder de door de Regering vastgestelde voorwaarden, in vredestijd bepaalde legerprestaties uitoefent of wordt gebezigd voor bepaalde taken van openbaar nut bij toepassing van de wet houdende het statuut van de dienstweigeraars;
  b) wanneer hij in de hogescholen van de Franse Gemeenschap bij tuchtmaatregel geschorst wordt of wanneer hij in de stand non-activiteit bij tuchtmaatregel wordt gesteld;
  c) wanneer hij in de gesubsidieerde vrije Hogescholen geschorst wordt bij tuchtmaatregel of voorlopig wordt geschorst;
  d) wanneer hij in de gesubsidieerde officiële Hogescholen getroffen wordt door een van de tuchtstraffen die onder b) worden vermeld;
  e) wanneer hij om familiale redenen wordt gemachtigd door zijn inrichtende macht om voor een langdurige periode afwezig te zijn.

Art.22. Het personeelslid dat in de stand van non-activiteit verkeert heeft geen recht op de wedde of de weddetoelage, behoudens formele andersluidende bepaling. Indien hij in de stand non-activiteit verkeert omwille van de in artikel 21, b), c) en d) vermelde bepalingen, mag hij zijn bekwaamheidsbewijzen niet doen gelden voor een bevordering in rang noch voor een electief ambt.

Art.23.Niemand mag in de stand non-activiteit gesteld of gehandhaafd worden na het einde van [1 (de maand) waarin hij aan de voorwaarden voldoet die vereist worden voor de vaststelling van het recht op een rustpensioen]1.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/25, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Onderafdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.24. Het personeelslid mag ter beschikking worden gesteld onder de door de Regering vastgestelde voorwaarden :
  a) wegens ontstentenis van betrekking;
  b) wegens bijzondere opdracht;
  c) wegens ziekte of gebrekkigheid die geen definitieve ongeschiktheid voor de dienst tot gevolg heeft, maar een afwezigheid veroorzaakt waarvan de duur langer is dan die van de ziekte- of invaliditeitsverloven;
  d) om persoonlijke redenen;
  e) om persoonlijke redenen voor het rustpensioen.

Art.25.Niemand mag in de stand non-activiteit gesteld of gehandhaafd worden na het einde van de maand [2 waarin hij aan de voorwaarden voldoet die vereist worden voor de vaststelling van het recht op een rustpensioen]2 [1 , behalve bij toepassing van artikel 10ter, § 7 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra]1.
  De bepaling van lid 1 is niet van toepassing op de personeelsleden die wegens bijzondere opdracht ter beschikking werden gesteld.
  ----------
  (1)<DFG 2008-05-09/75, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  (2)<DFG 2014-04-11/25, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.26. Wedden of weddetoelagen kunnen worden uitgekeerd aan de ter beschikking gestelde personeelsleden. Deze wedden of weddetoelagen, de uitkeringen en vergoedingen die gewoonlijk worden toegekend aan die personeelsleden, worden onderworpen aan de mobiliteitsregeling van toepassing op de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit.

Art.27. § 1. Wanneer een personeelslid (in hoofdambt) in de Hogeschool het aantal uren niet meer presteert dat gelijk is aan het aantal uren dat hij op het ogenblik van zijn aanwerving in vast verband of zijn vaste benoeming presteerde, dan wordt hij geacht een gedeeltelijk opdrachtverlies te ondergaan. <DFG 1997-07-24/61, art. 285, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  Het personeelslid dat een gedeeltelijk opdrachtverlies ondergaat blijft ter beschikking van de Hogeschool ten belope van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij een gedeeltelijk opdrachtverlies onderging.
  Hij behoudt het voordeel van zijn wedde of weddetoelage en mag zijn aanspraak doen gelden op een bevordering tot een hogere rang, alsook tot een electief ambt.
  § 2. (Rekening houdend met de artikelen 35 tot 38, 138 tot 141 en 220 tot 223 van het decreet van... 1997, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, wanneer de betrekking van een personeelslid dat benoemd werd of definitief aangeworven in zijn hoofdambt afgeschaft wordt, dan wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstenstenis van betrekking.) <DFG 1997-07-24/61, art. 286, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid blijft ter beschikking van de Hogeschool voor in de artikel 7, § 1 omschreven opdrachten. Hij geniet een wedde of weddetoelage gelijk aan zijn laatste wedde of zijn laatste weddetoelage en mag zijn aanspraak doen gelden op een electief ambt tijdens twee academiejaren.
  Vanaf het derde academiejaar wordt de wedde of de weddetoelage elk jaar met 10 t.h. verminderd zonder dat ze lager mag zijn dan zoveel keer een dertigste van de wedde als het personeelslid dienstanciënniteit telt op de datum van zijn terbeschikkingstelling.
  Deze beslissing mag niet tot gevolg hebben dat de wedde of de weddetoelage lager wordt dan het bedrag van de werkloosheiduitkering waarop het betrokken personeelslid recht zou hebben indien hij de regeling van maatschappelijke zekerheid voor werknemers genoot.
  (Voor de toepassing van deze paragraaf, verstaat men onder dienstjaren, de jaren die in aanmerking komen voor het berekenen van het rustpensioen.) <DFG 1997-07-24/61, art. 287, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  § 3. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid blijft ter beschikking van de Hogeschool ten belope van het aantal uren dat overeenstemt met de prestaties die hij uitoefende voordat hij ter beschikking werd gesteld.
  De uitoefening van de taken die de hogeschool hem opdraagt, mag echter niet tot het behoud van de betrekking van het opgeheven ambt leiden.
  Wanneer de wachtwedde of de wachtweddetoelage van het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid tot een bepaald percentage wordt beperkt, wordt het aantal uren prestaties in dezelfde mate verminderd.
  § 4. Het wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelslid blijft kandidaat voor een verandering van voorlopige aanstelling in een vacante betrekking van een Hogeschool van dezelfde inrichtende macht, (...) in hetzelfde net en (...) in een Hogeschool van een ander net. <DFG 1997-07-24/61, art. 288, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  (De verandering van voorlopige aanstelling kan slechts gebeuren, naargelang van het geval, met het akkoord van de inrichtende machten, de raden van bestuur, of de beheersorganen van de betrokken hogescholen. De verandering van voorlopige aanstelling schorst de ter beschikkingstelling bij gebrek aan betrekking.) <DFG 1997-07-24/61, art. 288, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  Na een academiejaar in de nieuwe Hogeschool mag ervan de aanstellingsverandering definitief maken. (Indien na dit eerste jaar de voorlopige verandering van aanstelling niet definitief werd gemaakt, dan wordt ze voortgezet onder voorbehoud van het jaarlijks akkoord, naargelang van het geval, van de inrichtende machten, van de raden van bestuur of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen. In geval van onenigheid, wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking.) <DFG 1997-07-24/61, art. 288, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  § 5. Elk jaar delen de Hogescholen aan de Regering de lijst mee van de wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gestelde personeelsleden waarlig ze de namen preciseren van de kandidaten voor een verandering van aanstelling voor het eerstvolgende academiejaar.
  De regering deelt aan de verschillende inrichtende machten mee de in lid 1 bedoelde lijst.

HOOFDSTUK IV. - Opvoedend hulppersoneel.
Art.28.Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II van het koninklijk besluit d.d. 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra (en onverminderd de bepalingen in verband met de oppolitiekverlof van aanbieding) mag vanaf het academiejaar 1996-1997 geen betrekking van de categorie van het opvoedend hulpersoneel, zoals omschreven in artikel 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap d.d. 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, geen aanleiding geven tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving. <DFG 1997-07-24/61, art. 289, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  De personeelsleden vast benoemd of in vast verband aangeworven in één van de in lid 1 vermelde ambten behouden het voordeel van hun benoeming of van hun aanwerving in vast verband, alsmede de bevordering in wedde en de weddeschaalherzieningen.
  [1 Voor de toepassing van het vorige lid behouden de leden van het opvoedend hulppersoneel die vastbenoemd of in vast verband aangeworven zijn in het gesubsidieerd hoger onderwijs van het korte type op basis van de bepalingen, naargelang van het geval, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde vrije inrichtingen die secundair onderwijs verstrekken overeenkomstig de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs of van het koninklijk besluit van 4 augustus 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde officiële inrichtingen die secundair onderwijs verstrekken overeenkomstig de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs, persoonlijk het voordeel van hun vastbenoeming of van hun aanwerving in vast verband alsmede van de verhoging in wedde en de weddevermeerderingen]1
  ----------
  (1)<DFG 2008-05-09/75, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 01-09-1996>

Art.29. In de instellingen voor hoger onderwijs van het korte type die eveneens secundair onderwijs inrichten zijn de op 1 maart 1996 vast benoemde of in vast verband aangeworven leden van het opvoedend hulppersoneel geacht vast benoemd of in vast verband aangeworven te zijn in de instelling voor hoger onderwijs, binnen de perken van het aantal in lid 2 bedoelde betrekkingen.
  Het aantal betrekkingen wordt bepaald volgens (artikel 3 en 18) van het koninklijk besluit d.d. 15 april 1977 tot vaststelling van de regels en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, op grond van de uitsluitende studentenbevolking van het hoger onderwijs, over de vorige drie jaren met als referentiedatum 1 februari 1994. <DFG 1997-07-24/61, art. 290, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996>
  Wanneer het aantal in lid 1 bedoelde personeelsleden hoger ligt dan het aantal beschikbare betrekkingen, volgens de in lid 2 omschreven berekening, bepaalt de dienstanciënniteit de toebedeling van bedoelde betrekkingen.

Art.30. Tijdens hun bezigheid in de Hogescholen blijven zij aan de bepalingen van de artikelen 17 t/m 27 onderworpen.

Art.31. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

HOOFDSTUK V. - Administratief personeel.
Art.32. Met betrekking tot de ambten van de categorie van het administratief personeel, bedoeld in (het decreet van ... (Justel past bij : 12 mei 2004) tot vaststelling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meesters- vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen geregeld door de Franse Gemeenschap) mag de Regering nieuwe ambten omschrijven die betrekking hebben op het administratief beheer en het boekhoudkundig beheer van de Hogescholen. <DFG 2004-05-12/76, art. 330, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
  Deze ambten worden vastgesteld overeenkomstig de graden van bijlage II van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap d.d 10 april 1995 houdende het statuut van de personeelsleden van de Regeringsdiensten van de Franse Gemeenschap. De wedden worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap d.d. 10 april 1995 houdende het geldelijk statuut van de personeelsleden van de diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.

HOOFDSTUK Vbis. [1 - Vergoeding om informaticakosten.]1   ----------   (1)
Art.32bis. [1 De onder dit decreet vallende personeelsleden, met uitzondering van het administratief personeel, ontvangen een vergoeding voor het gebruik om beroepsdoeleinden van hun privé-computerinstrument en hun privé-internetverbinding als vergoeding van hun eigen kosten, tenzij zij reeds een dergelijke toelage genieten in toepassing van de artikelen 6 en 20 van het decreet van 14 maart 2019 houdende diverse bepalingen betreffende de werkorganisatie van de onderwijspersoneelsleden en tot toekenning van meer organisatieflexibiliteit aan de Inrichtende machten of van artikel 112bis van het decreet van 16 april 1991 houdende de organisatie van het onderwijs voor sociale promotie.
   Deze vergoeding wordt hun toegekend onder dezelfde voorwaarden als die waarin de artikelen 6, § 2, tweede lid, en 20, § 2, tweede lid, van voornoemd decreet van 14 maart 2019 voorzien.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2022-12-14/15, art. 80, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


HOOFDSTUK VI. - Wijzigings-. opheffings- overgangs- en slotbepalingen.
Afdeling 1. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen.
Art.33. Onder wervings-, selectie- en bevorderingsambten zoals bedoeld in het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969, het decreet d.d. 1 februari 1993 en het decreet d.d. 6 juni 1994 alsmede in de uitvoeringsbesluiten ervan en in het koninklijk besluit d.d. 13 juni 1976 tot regeling van de toekenning van een toelage aan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel van het rijksonderwijs die voorlopig aangesteld zijn in een selectie- of bevorderingsambt, dient men voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel respectievelijk te verstaan, ambten van rang 1, van rang 2 en electieve ambten zoals bedoeld in artikel 5 van dit decreet.

Art.34. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Art.35. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.36. Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap d.d. 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger onderwijs buiten de universiteit van de Franse Gemeenschap, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, is niet van toepassing op de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de Hogescholen.

Art.37. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.38. (Lid 1 opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>
  Hoofdstuk IIbis van ditzelfde besluit is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.39. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Art.40. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Art.41. Art. 1 van het koninklijk besluit d.d. 22 juli 1969 tot vaststelling van de wervingsambten waarvan de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel en het paramedisch personeel van de rijksonderwijsinrichtingen titularis moeten zijn om in een selectieambt te kunnen worden benoemd, zoals gewijzigd, is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.42. Artikel 1 van het koninklijk besluit d.d. 31 juli 1969 tot vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel der rijksonderwijsinrichtingen, zoals gewijzigd, is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.43. Het koninklijk besluit d.d. 31 juli 1969 tot vaststelling van de wervings- en selectieambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om benoemd te kunnen worden in een bevorderingsambt in de categorie van het opvoedend hulppersoneel der rijksonderwijsinrichtingen is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.44.
  <Opgeheven bij DFG 2019-02-21/06, art. 50, 021; Inwerkingtreding : 24-03-2019>

Art.45. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art. 45bis. [1 Het hoofdstuk F van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, zoals gewijzigd, is van toepassing op de Hogescholen mits de volgende wijziging : het opschrift van het ambt dat hierna in de linker kolom wordt opgenomen, wordt vervangen door het opschrift opgenomen in de rechter kolom (zie Tabel 1 : Artikel 4).
   TECHNISCH ASSISTENT MEESTER PRAKTISCHE OPLEIDING (in het sociaal hoger onderwijs van het lange type in de toegepaste communicatie)
   Tabel 1 : Artikel 4
   Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 1 september 1996.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2007-07-06/49, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 24-08-2007>

Art.46. Het koninklijk besluit d.d. 31 juli 1969 tot vaststelling van de regels betreffende de samenstelling van de bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedende hulpersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter- lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.47. Het ministerieel besluit van 30 september 1969 tot vaststelling van het model van het inspectieverslag over de stagiairs, zoals bepaald bij artikel 48 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet toepasselijk op de Hogescholen.

Art.48. (Opgeheven) <DFG 1999-02-08/41, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-02-1999>

Art.49. Het koninklijk besluit d.d. 23 november 1970 tot vastlegging van de ambtsbevoegdheden van de provisors en onderdirecteurs bij de Rijksonderwijsinrichtingen, is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.50. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.51. Het koninklijk besluit d.d. 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs, zoals gewijzigd, is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.52. De artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr. 297 d.d. 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd, zijn niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.53. Art. 29 van het koninklijk besluit nr. 460 d.d. 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type wordt opgeheven.

Art.54. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.55. Het besluit van de Executieve van Franse Gemeenschap d.d. 17 februari 1993 genomen ter uitvoering van artikel 79 van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet van toepassing op de Hogescholen.

Art.56. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.57. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.58. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Afdeling 2. - Overgangsbepalingen.
Art.59. De personeelsleden, op 1 juli 1997 uiterlijk vast benoemd of in vast verband aangeworven en die voor een tijdelijke aanstelling of aanwerving kandidaat zijn voor een van de volgende ambten : leraar algemene vakken, leraar psychologie, opvoedkunde en methodiek, leraar zedenleer, leraar bijzondere vakken, leraar technische vakken, leraar technische vakken en praktijkleraar, leraar kunstvakken zijn geacht vast benoemd of in vast verband aangeworven te zijn in het in artikel 38 vermelde overeenstemmende ambt.

Art.60. (Opgeheven) <DFG 1997-07-24/61, art. 305, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1997>

Art.61. Als overgangsmaatregel mogen de bepalingen, respectievelijk vermeld in de artikel 30 k/m 45 van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969, in de artikelen 43; 45 k/m 47 van het decreet d.d. 1 februari 1993 en in de artikelen 31; 33 k/m 36 van het decreet d.d. 6 juni 1994, aanleiding geven tot benoemingen of aanwervingen in vast verband uiterlijk voor 1 juli 1997 in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, voor 1 oktober 1996 in de gesubsidieerde vrije Hogescholen en voor 1 november 1996 in de gesubsidieerde officiële Hogescholen.

Art.62. § 1. De Regering van de Franse Gemeenschap stelt de datum en de voorwaarden vast waaronder de personeelsleden die een ambt van directeur, onderdirecteur, directiesecretaris en opvoeder-huismeester bekleden in een inrichting voor hoger onderwijs van het korte type van de Franse Gemeenschap, in hoofdbetrekking in vast verband kunnen benoemd worden.
   Om de in lid 1 bedoelde benoemingsvoorwaarden vast te stellen mag de Regering in het hoger onderwijs van het korte type van de Franse Gemeenschap uitzonderlijk afwijken :
  - van de artikelen 1, 4 en 5 van de wet d.d. 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het rijksonderwijs;
  - van de bepalingen van hoofdstuk 5 van de wet d.d. 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;
  - van de artikelen 78, 80, 86 t/m 91, 92 en 97,5° en 8° van het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buiten- gewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, alsook van de besluiten die ter uitvoering hiervan werden genomen.
  (§ 2. Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 10, § van de wet van 7 juli 1970 met betrekking op de algemene structuur van het hoger onderwijs en op artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, kunnen de personeelsleden die voor het in werking treden van dit decreet een betrekking uitoefenen in een selectieambt van onderdirecteur of in een bevorderingsambt van directeur in het gesubsidieerd officieel onderwijs van het korte type, definitief benoemd worden vooraleer dit decreet van kracht is, op voorwaarde dat ze op de datum van de benoeming voldoen aan de bepalingen van artikel 40 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 5° en 6° of aan de bepalingen van artikel 49 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 4° en 5°.
  In afwijking van de artikelen 37, lid 1 en 45, lid 1, van het decreet van 6 juni 1994, kunnen de hierboven bedoelde personeelsleden definitief benoemd worden ten laatste op de datum waarop in het overwogen geval, de betrekking vrij zou komen. Deze mogelijkheid vervalt in elk geval op 15 september 2001.) <DFG 1997-07-24/61, art. 291, 002; Inwerkingtreding : 15-06-1996>

Art. 62bis. <DFG 1998-07-17/34, art. 45, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1998> Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 10, § 7, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen die georganiseerd of gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap, en van artikel 13, eerste paragraaf, 2 a) en b) en 3 a) en b), kunnen ten laatste op 1 januari 1999 de personeelsleden die op die datum sinds ten minste twee academiejaren een hoofdambt als werkleider of als hoofd van de studiedienst bekleden, vast benoemd worden of in vaste dienst genomen worden.

Art.63. Voor de personeelsleden, vast benoemd of geworven vóór de inwerkingtreding van dit decreet en bedoeld in artikel 27 § 1 kan de regering een wijziging van affectatie toestaan zoals bedoeld in § 4 van bedoeld artikel, om uitzonderlijke redenen.

Art. 63bis. <Ingevoegd bij DFG 1997-07-24/61, art. 293; Inwerkingtreding : 30-06-1996> In afwijking van artikel 27, wordt de personeelsleden die definitief benoemd werden in een inrichting voor hoger onderwijs en die ter beschikking werden gesteld bij gebrek aan betrekking op 30 juni 1996 door toepassing van het besluit van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het " Institut d'enseignement supérieur économique de la Communauté francaise " te Moeskroen en van de " haute école provinciale du Hainaut occidental " of van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het " Institut d'enseignement supérieur technique, paramédical et pédagogique de la Communauté francaise " te Irchonwelz en de " haute école provinciale du Hainaut occidental " een aanbieding gedaan voor een definitieve verandering van aanstelling in het overeenstemmende ambt, in de " haute école de la Communauté francaise du Hainaut ", op 1 september 1996.

Art.64. In afwijking van artikel 7 presteren de personeelsleden tijdelijk aangesteld of in dienst genomen en vast benoemd of geworven uiterlijk 30 juni 1996 in het ambt van leraar bijzondere vakken, bedoeld in artikel 10, 8° van het besluit van de Executieve d.d. 22 april 1969 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch, psychologisch en sociaal personeel van de inrichtingen voor basisonderwijs, buitengewoon, middelbaar, technisch, artistiek en niet-universitair hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de internaten die van die inrichtingen afhangen, ten hoogste 480 uur per lesjaar.

Art.65. In afwijking van art. 28 worden de bibliothecarissen, (ten laatste op 1 januari 1997) vastbenoemd of geworven in het hoger onderwijs, (verondersteld op 1 september 1996) het ambt uit te oefenen van : <DFG 1997-07-24/61, art. 294, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1996, vertaling aangepast door JUSTEL>
  - meesterassistent als zij houder zijn van een hoger diploma van de 2e of 3e graad;
  - praktijkmeester als zij niet houder zijn van dat hoger diploma.
  (Zij behouden in hun nieuwe functies, de anciënniteit behaald binnen de inrichtende macht of binnen de constituerende inrichtende machten van de hogeschool.) <DFG 2000-07-20/45, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
  Zij moeten hoofdzakelijk instaan voor het documentatiecentrum.

Art. 65bis. <Ingevoegd bij DFG 1999-02-08/37, art. 59; Inwerkingtreding : 01-09-1996> De betrekking van assistent-technicus in het sociaal hoger onderwijs van het lange type voor toegepaste communicatie zoals bedoeld bij artikel 16 van het decreet van 19 juli 1993 houdende organisatie van het sociaal hoger onderwijs van het lange type voor toegepaste communicatie wordt vervangen door de betrekking van meester praktische vorming.

Afdeling 3. - Slotbepalingen.
Art.66.De Regering kan de wetten, decreten en reglementen betreffende het in de hogescholen georganiseerde hoger onderwijs coördineren met de bepalingen die ze uitdrukkelijk of impliciet gewijzigd hebben op het ogenblijk dat de coördinatie tot stand komt.
  Daartoe kan ze :
  1° Volgorde, nummering en algemene inkleding van de te coördineren bepalingen, in andere afdelingen, wijzigen;
  2° De referenties in de te coördineren bepalingen wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe nummering;
  3° de tekst van de te coördineren bepalingen wijzigen om hun overeenstemming te verzekeren en de terminologie eenvormig te maken, zonder afbreuk te doen aan de in die bepalingen vervatte beginselen.
  De coördinatie zal volgend opschrift krijgen :
  "decreet betreffende het in de hoge scholen georganiseerde hoger onderwijs, gecoördineerd op ...."

Art. 67. Dit decreet treedt in werking op 1 september 1996, behalve de artikelen 10 t/m 14, die op 1 september 1997 in werking, en artikel 62 ,dat op 15 juni 1996 uitwerking heeft.