Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

20 DECEMBER 1996. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-1996 en tekstbijwerking tot 28-02-2014)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Ambtenarenzaken.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Onderwijs.
Art. 4-6
HOOFDSTUK III. - Gezondheidsbeleid.
Art. 7-10
HOOFDSTUK IV. - Financiën en Begroting.
Afdeling 1. - Vlaamse Openbare Instellingen.
Art. 11
Afdeling 2. - Met inkomstenbelasting gelijkgestelde belasting.
Art. 12-13
HOOFDSTUK V. - Successierechten.
Afdeling 1. - Vereenvoudiging van de tarieven.
Art. 14-20
Afdeling 2. - Verlaagd tarief voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen.
Art. 21-22
HOOFDSTUK VI. - Promotie- en uitvoerbeleid. - Het Fonds Vlaanderen-Azië.
Art. 23
HOOFDSTUK VII. - Stedelijk Beleid.
Art. 24-25
HOOFDSTUK VIII. - Binnenlandse Aangelegenheden.
Art. 26-27
HOOFDSTUK IX. - Huisvesting.
Art. 28
HOOFDSTUK X.
Art. 29-30
HOOFDSTUK X. - Tewerkstelling.
Art. 31-33
HOOFDSTUK XII. - Leefmilieu.
Afdeling 1. - Watervoorziening.
Art. 34
Afdeling 2. - Oppervlaktewateren.
Art. 35-38
Afdeling 3. - Afvalheffingen.
Art. 39-43
Afdeling 4. - Grondwater.
Art. 44-48
Afdeling 5. - Bodem.
Art. 49
HOOFDSTUK XIII. - Cultuur.
Afdeling 1. - Openbaar Bibliotheekwerk.
Art. 50-54
Afdeling 2. - Verenigingen voor volksontwikkelingswerk.
Art. 55-58
Afdeling 3. - Instellingen voor volksontwikkelingswerk.
Art. 59-60
Afdeling 4. - Diensten voor Sociaal-Cultureel Werk.
Art. 61-62
Afdeling 5. - Culturele Centra.
Art. 63-66
Afdeling 6. - Jeugdwerking.
Art. 67-71
HOOFDSTUK XIV. - Economie.
Art. 72-76
HOOFDSTUK XV. - Ruimielijke Ordening.
Art. 77-92
HOOFDSTUK XVI. - Vervoer.
Art. 93
HOOFDSTUK XVII. - Openbare Werken.
Afdeling 1. - Financiering.
Art. 94-95
Afdeling 2. - Watervang.
Art. 96-98
HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding.
Art. 99







Artikels:

HOOFDSTUK I. - Ambtenarenzaken.
Artikel 1. Bij de wetenschappelijke instellingen die door de Vlaamse regering worden opgericht kan het onderwijzend of wetenschappelijk personeel van een Belgische universiteit of van een wettelijk daarmee gelijkgestelde inrichting tot instellingshoofd worden benoemd.

Art.2. Artikel 1 heeft uitwerking met ingang van 17 juli 1985.

Art.3. De Vlaamse regering wordt gemachtigd de opheffingsdatum van artikel 1 te bepalen.

HOOFDSTUK II. - Onderwijs.
Art.4. In artikel 20 van het decreet van 21 december 1990 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 worden § 2 en § 3 vervangen door wat volgt :
  "§ 2. Aan het Fonds voor het leerlingenvervoer worden alle ontvangsten toegewezen die voortvloeien uit de bijdragen van de leerlingen in de kostprijs van het leerlingenvervoer georganiseerd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
  § 3. De middelen van het Fonds voor het leerlingenvervoer dienen aangewend te worden om de kosten te betalen voor het vervoer van de leerlingen, in toepassing van hetzij het koninklijk besluit van 7 februari 1974 betreffende de wijze waarop de reiskosten van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs ten laste worden genomen door de Staat, hetzij de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor leerlingenvervoer."

Art.5. Artikel 167 van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 167. Vanaf het begrotingsjaar 1997 worden de bedragen zoals bedoeld in artikel 166 aangepast met de aanpassingsfactor voor investeringssubsidies, die door de Vlaamse regering wordt gehanteerd voor de opmaak van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap."

Art.6. Voor het begrotingsjaar 1997 worden de vastleggingsmachtigingen, bedoeld in artikel 166 van het decreet betreffende het Onderwijs VI van 21 december 1994 zoals gewijzigd, verhoogd met 800.000.000 frank bestemd voor de hogescholen.
  Deze bijkomende vastleggingsmachtiging wordt als volgt verdeeld :
  IVAH : 262.476.370 frank;
  DIGO - gesubsidieerde officiële hogescholen : 74.047.166 frank;
  DIGO - gesubsidieerde vrije hogescholen : 463.476.464 frank.

HOOFDSTUK III. - Gezondheidsbeleid.
Art.7. Artikel 19 van het decreet van 12 december 1990 betreffende het bestuurlijk beleid wordt opgeheven.

Art.8.§ 1. De wet van 27 juni 1956 betreffende het speciaal onderstandsfonds gewijzigd bij de wet van 3 april 1965 en het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967, wordt opgeheven met ingang van 1 januari 1997.
  § 2. [1 ...]1.
  § 3. [1 ...]1.
  ----------
  (1)<DVR 2011-07-08/03, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 30-07-2011>

Art.9. In artikel 2 van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden worden 8° en 9° vervangen door wat volgt :
  "8° subsidiebelofte : verbintenis, die op het lopende begrotingsjaar wordt vastgelegd, om voor een investering een investeringssubsidie toe te kennen;
  9° subsidiebeslissing :de beslissing die het gedeelte bepaalt van de (subsidiebelofte) dat voor een bepaalde projectfase wordt voorbehouden;" (Err. B.St. 11-02-1997)

Art.10. In artikel 11 van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden wordt § 1 vervangen door wat volgt :
  "§ 1. De regering kan het masterplan enkel goedkeuren en een subsidiebelofte verlenen als de geplande investeringen passen in de programmatie. De totale som van alle subsidiebeloften mag per sector niet meer bedragen dan het bedrag bestemd voor investeringen dat in de begroting per sector is ingeschreven, verminderd met de te verwachten vastleggingskredieten van de dossiers bedoeld in artikel 20, § 1 van dit decreet.
  Elke goedgekeurde subsidiebelofte wordt vooraleer de berekening geschiedt, aangerekend als vastlegging op de vastleggingskredieten van de betrokken sector van de uitgavenbegroting van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden."

HOOFDSTUK IV. - Financiën en Begroting.
Afdeling 1. - Vlaamse Openbare Instellingen.
Art.11. (NOTA : opgeheven voor de rechtspersonen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap of van het Vlaamse Gewest bij DVR 2003-07-18/45, art. 37, 4°; Inwerkingtreding : 01-09-2003) § 1. De publiekrechtelijke rechtspersonen opgericht bij of krachtens een wet of een decreet en die ressorteren onder de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap kunnen verplicht worden vanaf 1 januari 1998 al hun verzekeringen aan te gaan bij één of meerdere door de Vlaamse regering aan te wijzen instellingen.
  § 2. Op gemotiveerd voorstel van de in § 1 bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen, kan de Vlaamse regering afwijkingen omwille van de bijzondere aard van het te verzekeren risico toestaan op de in § 1 opgelegde verplichting.
  § 3. De Vlaamse regering wordt ertoe gemachtigd de modaliteiten vast te leggen die de uitvoering van het in §1 bepaalde mogelijk te maken.

Afdeling 2. - Met inkomstenbelasting gelijkgestelde belasting.
Art.12. Artikel 81, 1 , van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt voor wat het Vlaams Gewest betreft als volgt gewijzigd :
  "De belasting wordt verminderd tot 1/10 van haar bedrag van het hele jaar van de toestellen die eigendom zijn van foorreizigers en opgesteld zijn in mobiele installaties op foren, jaarmarkten, handelsforen, wijkkermissen en feestelijkheden met een maximale duur van 10 weken waar tevens andere foorkramen aanwezig zijn. De aldus verminderde belasting mag niet minder dan 500 F bedragen."

Art.13. Artikel 81, 2°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt, voor wat het Vlaams Gewest betreft, opgeheven.

HOOFDSTUK V. - Successierechten.
Afdeling 1. - Vereenvoudiging van de tarieven.
Art.14. Voor wat het Vlaamse Gewest betreft wordt artikel 48 van het Wetboek der Successierechten vervangen door :
  "Artikel 48. De rechten van successie en van overgang bij overlijden worden geheven volgens het tarief in onderstaande tabellen aangeduid. Hierin wordt verrneld :
  - het gedeelte van het nettoaandeel van elk der rechtverkrijgenden;
  - onder a : het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmende gedeelte;
  - onder b : het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten.
  Tabel l bevat het tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten.
  Dit tarief wordt toegepast op het nettoaandeel in de onroerende goederen enerzijds, en op het nettoaandeel in de roerende goederen anderzijds. De schulden worden bij voorrang aangerekend op de roerende goederen en op de goederen bedoeld bij artikel 60bis, tenzij die welke specifiek werden aangegaan om andere goederen te verwerven of te behouden.


Tableau I.  
tranche de part netteab
de 0 à 2.000.000 F3 
de 2.000.000 à 10.000.000 F960.000 F
au-delà de 10.000.000 F27780.000 F
Tabel II bevat het tarief tussen andere personen dan in rechte lijn en tussen echtgenoten en wordt toegepast op de netto-erfdelen :


Tableau II.   
Tranche de part nette Entre frères et soeurs 
deaab
1500.000 F20 
500.0001 million F25100.000 F
1 million3 milllions F35225.000 F
3 millions7 milllions F50925.000 F
au-delà de 7 millions 652.925.000 F
    
Tranche de part nette Entre oncles ou tantes
  et neveux ou nièces
 
deaab
1500.000 F25 
500.0001 milion F30125.000 F
1 million3 millions F40275.000 F
3 millions7 millions F551.075.000 F
au-delà de 7 millions 703.275.000 F
    
Tranche de part nette Entre toutes autres
  personnes
 
deaab
1500.000 F30 
500.0001 million F35150.000 F
1 million3 millions F50325.000 F
3 millions7 millions F651.325.000 F
au-delà de 7 millions 803.925.000 F''
Art.15. Voor wat het Vlaamse Gewest betreft wordt in hetzelfde wetboek artikel 50 vervangen als volgt :
  "Artikel 50. Het percentage van het recht tussen echtgenoten is niet van toepassing wanneer de echtgenoten uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn tenzij zij gemeenschappelijke kinderen of afstammelingen hebben.
  Dit zelfde percentage van het recht is eveneens van toepassing op verkrijgingen door de kinderen van de langstlevende echtgenoot van de overleden echtgenoot."

Art.16. Voor wat het Vlaamse Gewest betreft wordt in hetzelfde wetboek artikel 54 geschrapt.

Art.17. Voor wat het Vlaamse Gewest betreft wordt in hetzelfde wetboek artikel 55 vervangen als volgt :
  " Artikel 55. Worden van de rechten van successie en van overgang bij overlijden vrijgesteld, de legaten gedaan aan het Vlaamse Gewest en aan de Vlaamse Gemeenschap en aan de openbare instellingen van het Vlaamse Gewest en van de Vlaamse Gemeenschap."

Art.18. Voor wat het Vlaamse Gewest betreft wordt in hetzelfde wetboek artikel 56 vervangen door wat volgt :
  " Artikel 56. De som der rechten berekend volgens Tabel I van artikel 48 en artikel 60bis in hoofde van een door de wet tot de erfenis geroepen erfgenaam in de rechte lijn of tussen echtgenoten wordt voor elk netto-erfdeel dat de 2.000.000 F niet overtreft verminderd met 20.000 F vermenigvuldigd met de coëfficiënt bekomen door 1 (erfdeel/2.000.000).
  Ten gunste van de kinderen die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt wordt er onverminderd de eventuele toepassing van het vorig lid, een vermindering verleend van 3.000 F op de rechten berekend volgens Tabel I van artikel 48 en artikel 60bis, voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot zij de leeftijd van 21 jaar bereiken en ten gunste van de overlevende echtgenoot ten belope van de helft van de bijkomende verminderingen die de gemeenschappelijke kinderen samen genieten."

Art.19. In hetzelfde wetboek wordt, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, artikel 59, 1° vervangen door wat volgt :
  "1° tot 6,60 % voor de legaten aan provincies, gemeenten, provinciale en gemeentelijke openbare instellingen en instellingen van openbaar nut gelegen in het Vlaamse Gewest;"

Art.20. § 1. In artikel 55bis van het Wetboek der successierechten wordt in § 1, de eerste zin vervangen door de zin die luidt als volgt :
  "Van het recht van successie worden vrijgesteld de maatschappelijke rechten als bedoeld in § 2 van dit artikel verworven tenminste vijf jaar vóór het openvallen van de nalatenschap en uiterlijk in het jaar 2005, hetzij door de overledene of door zijn echtgenoot en die gedurende genoemde termijn het voorwerp waren van een inschrijving op naam van de overledene of op naam van zijn echtgenoot of hetgeen verkregen wordt als terugbetaling van diezelfde maatschappelijke rechten."
  § 2. In artikel 55bis, § 3 van hetzelfde wetboek wordt in de eerste zin, het woord "minstens" toegevoegd voor de woorden "voldoen aan de volgende voorwaarden" en wordt deze paragraaf aangevuld met de zin: "De Vlaamse regering stelt de eventuele bijkomende modaliteiten en voorwaarden vast".

Afdeling 2. - Verlaagd tarief voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen.

Art.21. In het Wetboek der Successierechten wordt, voor wat het Vlaams Gewest betreft een artikel 60bis ingevoegd, luidend als volgt :   "(Artikel 60bis. § 1. In afwijking van artikelen 48 en 48.2 wordt het successierecht geheven tegen 3 % op de nettowaarde van :) (Err. B.St. 11-02-1997)   a) de activa die door de erflater of zijn echtgenoot beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming   en   b) de aandelen in een familiale vennootschap of vorderingen op een dergelijke vennootschap, op voorwaarde dat de onderneming of de aandelen van de vennootschap in de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden ononderbroken voor ten minste 50 procent toebehoorden aan de overledene en/of zijn echtgenoot, en dat deze spontaan in de aangifte van nalatenschap worden vermeld.   Voor de berekening van de 50 procent wordt tevens rekening gehouden met de activa of de aandelen die reeds in het bezit zijn van de descendenten en hun echtgenoten of van de zijverwanten tot en met de tweede graad.   § 2. Onder familiale onderneming wordt verstaan: een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwbedrijf of een vrij beroep, dat door de erflater en/of zijn echtgenoot, al dan niet samen met anderen, persoonlijk wordt geëxploiteerd of uitgeoefend.   § 3. Onder familiale vennootschap wordt verstaan: de vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de lidstaten van de Europese Unie, die :   - ofwel zelf beantwoordt aan de voorwaarden van §§ 1, 5 en 8;   - ofwel, die aandelen en desgevallend vorderingen houdt van dochtervennootschappen die aan deze voorwaarden beantwoorden.   In dit laatste geval wordt de participatievoorwaarde op geconsolideerde basis berekend; de tewerkstellingsvoorwaarde, zoals bedoeld in § 5, wordt echter per vennootschap berekend.   § 4. Onder aandelen worden tevens begrepen :   - maatschappelijke rechten in vennootschappen;   - de certificaten van aandelen, uitgereikt door verenigingen zonder winstoogmerk of andere rechtspersonen met zetel in een van de lidstaten van de Europese Unie, ter vertegenwoordiging van aandelen van familiale vennootschappen die aan de gestelde voorwaarden voldoen, op voorwaarde dat :   - aan elk aandeel één certificaat beantwoordt;   - de rechtspersoon de verplichting heeft om de dividenden en andere vermogensvoordelen onmiddellijk en ten laatste binnen de maand door te storten aan de certificaathouder;   - de rechtspersoon de aandelen niet kan vervreemden zonder toestemming van de certificaathouder.   § 5. De vermindering wordt slechts toegestaan op voorwaarde dat de onderneming of de vennootschap in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden minstens vijf in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde werknemers telt, uitgedrukt in voltijdse eenheden.   In afwijking van het eerste lid wordt, indien de onderneming of de vennootschap in de drie jaren voorafgaand aan het overlijden 1, 2, 3 of 4 in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde werknemers telt uitgedrukt in voltijdse eenheden de vermindering toegepast op respectievelijk 20 %, 40 %, 60 %, of 80 % van de nettowaarde bepaald in § 9. Deze vermindering wordt slechts toegekend en behouden voor zover gedurende 5 jaar na het overlijden de aandelen of de vorderingen toebehoren aan de erfgenamen die de vermindering genoten. Wanneer een erfgenaam in de periode van vijf jaar komt te overlijden, blijft de vermindering slechts behouden voorzover diens aandeel in rechte lijn of tussen echtgenoten wordt vererfd.   Het aantal tewerkgestelde werknemers wordt beoordeeld op basis van de aangiften vereist voor de sociale wetgeving. Komen niet in aanmerking de werknemers bedoeld in artikel 5 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.   De tariefvermindering wordt slechts behouden indien het aantal in het Vlaamse Gewest tewerkgestelde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, de eerste vijf jaar na het overlijden jaar na jaar behouden blijft.   Indien en in de mate dat de tewerkstelling, uitgedrukt in voltijdse eenheden in een van de vijf jaren na het overlijden lager zou zijn, is de belasting tegen het normale tarief evenredig verschuldigd, verhoogd met de wettelijke interest sinds het overlijden.   § 6. De activa die bijkomend belegd werden in de onderneming in de laatste drie jaar voor het overlijden, komen voor de vermindering niet in aanmerking, tenzij de bijkomende belegging van deze activa beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften.   Kapitaalverhogingen of bijkomende leningen, die in de laatste drie jaar voor het overlijden werden volgestort of toegestaan, komen voor het verlaagd tarief niet in aanmerking, tenzij deze beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.   § 7. Indien het belegd vermogen of het kapitaal en de vorderingen bedoeld in § 1 dalen door uitkeringen of terugbetalingen in de vijf jaar na het overlijden wordt het normaal tarief evenredig verschuldigd verhoogd met de wettelijke intresten.   § 8. De onderneming of de vennootschap komt slechts voor de vermindering in aanmerking voor zover de onderneming of de vennootschap een jaarrekening opmaakt overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van ondernemingen, welke tevens aangewend werd ter verantwoording van de aangifte in de inkomstenbelasting, gedurende een periode van drie jaar voor en vijf jaar na het overlijden.   Ondernemingen of vennootschappen waarvan de maatschappelijke zetel gelegen is buiten het Vlaamse Gewest moeten een jaarrekening opmaken overeenkomstig de geldende wetgeving van de plaats waar de maatschappelijke zetel gevestigd is.   § 9. Onder nettowaarde wordt verstaan de waarde van de activa of aandelen verminderd met de schulden, behalve die welke specifiek werden aangegaan om andere goederen te verwerven of te behouden.   § 10. Op straffe van verval is artikel 60bis slechts toepasselijk voor zover de volgende voorwaarden zijn vervuld :   1° in de aangifte wordt uitdrukkelijk om de toepassing van artikel 60bis verzocht;   2° het door de Vlaamse Gemeenschap uitgereikte attest waaruit blijkt dat aan de door dit artikel gestelde voorwaarden, op het vlak van tewerkstelling en kapitaal, is voldaan, is bij de aangifte gevoegd.   Indien dit attest niet wordt ingediend voordat de rechten opeisbaar zijn, moeten deze, tegen het normale tarief berekend, binnen de wettelijke termijn betaald worden, behoudens teruggave, overeenkomstig het bepaalde in artikel 135, 8°;   3° in de aangifte wordt in een afzonderlijke rubriek vermeld voor welke activa of aandelen de toepassing van artikel 60bis wordt gevraagd.   § 11. De erfgenamen de wensen het voordeel te genieten van artikel 60bis richten bij aangetekend schrijven een verzoek tot het bekomen van het in § 10 bedoelde attest aan de Vlaamse regering. Dit verzoek is vergezeld van alle bewijskrachtige gegevens waaruit blijkt dat voldaan is aan die gestelde voorwaarden. De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten waaronder een attest als bedoeld in §10 aangevraagd en verstrekt wordt.   De erfgenamen die genoten van de vermindering als bedoeld in dit artikel moeten aantonen dat er blijvend voldaan is aan de voorwaarden voor het behoud van het voordeel. Dit houdt in dat bedoelde erfgenamen :   - in de periode van vijf jaar na het overlijden, elke keer de voorwaarden waaronder een vermindering werd bekomen wijzigen, dit melden voor het einde van de maand volgend op deze waarin de wijziging voorkwam;   - voor elk jaar tijdens deze periode bevestigen, samen met het verstrekken van controleerbare gegevens, of er nog aan de voorwaarden blijvend voldaan is.   Deze melding gebeurt binnen de maand na het verstrijken van de opeenvolgende periodes van twaalf maanden te rekenen vanaf het overlijden. In voorkomend geval mogen de betrokkenen ervoor kiezen deze meldingen te doen op basis van de eerstvolgende balans na overlijden en de eerstvolgende vijf boekjaren volgend op het jaar van overlijden. Wijzigingen in (balansdata) kunnen deze periode niet verkorten. (Err. B.St. 11-02-1997)   De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden en modaliteiten met betrekking tot deze meldingsplicht.   Bij niet naleving van de meldingsplicht zoals bedoeld hiervoor worden de rechten geacht verschuldigd te zijn berekend tegen het gewoon tarief, zonder toepassing van dit artikel.   § 12. De Vlaamse Gemeenschap levert aan de bevoegde ontvanger, in de periode van vijf jaar na het overlijden, een nieuw attest af elke keer dat de voorwaarden waaronder de vermindering werd bekomen wijzigingen ondergaan waardoor de vermindering geheel of gedeeltelijk vervalt."
Art.22. In het Wetboek der Successierechten wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, een artikel 135, 8° ingevoegd luidend als volgt :
  "8° wanneer, in het geval van artikel 60bis, het attest bedoeld in § 10 van dat artikel neergelegd wordt bij de ontvanger binnen 2 jaar na de betaling van de belasting."

HOOFDSTUK VI. - Promotie- en uitvoerbeleid. - Het Fonds Vlaanderen-Azië.

Art.23. (Opgeheven).   (NOTA : de uitstaande rechten en verplichtingen van het Fonds Vlaanderen-Azië worden bij opheffing van het Fonds overgedragen naar het Vlaams Gewest )
HOOFDSTUK VII. - Stedelijk Beleid.

Art.24. (Opgeheven)
Art.25. In artikel 9 van het decreet van 14 mei 1996 tot vaststelling van de regelen inzake de werking en de verdeling van het Sociaal Impulsfonds worden de woorden "1 % aanvullende personenbelasting respectievelijk 1 % opcentiemen op de onroerende voorheffing hoger is dan de gemiddelde opbrengst ervan in het Vlaamse Gewest vervangen door de woorden "1 % personenbelasting respectievelijk 100 opcentiemen op de onroerende voorheffing hoger is dan de gemiddelde opbrengst van de gemeenten in het Vlaamse Gewest".

HOOFDSTUK VIII. - Binnenlandse Aangelegenheden.

Art.26. In afwijking van artikel 3 van het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds wordt voor het jaar 1997 de dotatie van het Vlaams Provinciefonds vastgesteld op 3.686.400.000 frank.
Art.27. De havenbesturen in de vorm van een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid kunnen, overeenkomstig de wetgeving betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte en na machtiging van de Vlaamse regering, in eigen naam en voor eigen rekening onroerende goederen onteigenen die nodig zijn voor de verwezenlijking van hun statutair doel.

HOOFDSTUK IX. - Huisvesting.

Art.28.   
HOOFDSTUK X.
  <Opgeheven bij DVR 2014-01-31/12, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art.29.   
Art.30.
  <Opgeheven bij DVR 2014-01-31/12, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK X. - Tewerkstelling.

Art.31. Artikel 10bis van het decreet van 19 april 1995 tot regeling van de arbeidsbemiddeling tegen betaling in het Vlaamse Gewest wordt vervangen door wat volgt :   "Artikel 10bis. De Vlaamse regering kan een bedrag bepalen voor de onderzoekskosten die ten laste komen van het bureau bij de aanvraag van de erkenning."
Art.32. Artikel 8bis van het decreet van 3 maart 1993 houdende regeling tot erkenning van de outplacement, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest wordt opgheven.

Art.33. Artikel 7bis van het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest wordt opgeheven.

HOOFDSTUK XII. - Leefmilieu.

Afdeling 1. - Watervoorziening.
Art.34. In de wet van 14 augustus 1933 betreffende de bescherming van drinkwaters wordt een artikel 1bis ingevoegd dat luidt als volgt :   "Artikel 1bis. Bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake de openbare watervoorzieningb :   § 1. Voor de toepassing van dit artikel 1bis wordt onder "water dat bestemd is voor menselijke consumptie" verstaan, al het water, hetzij onbehandeld, hetzij na een behandeling, dat voor dat doel wordt gebruikt, ongeacht de herkomst en ongeacht of het gaat om water :   - dat aan de verbruiker wordt geleverd, hierna leidingwater genoemd;   - dat in een levensmiddelenbedrijf wordt gebruikt voor de vervaardiging, de behandeling, de conservering of het in de handel brengen van voor menselijke consumptie bestemde producten of stoffen;   - dat van invloed is op de goede hoedanigheid van de levensmiddelen als eindproduct.   Vallen niet onder de voormelde definitie :   - het drinkwater dat verpakt in flessen, bussen, blikken of andere recipiënten in de handel wordt gebracht;   - het natuurlijk mineraalwater dat als dusdanig is erkend en/of omschreven;   - medicinaal water dat als dusdanig is erkend.   § 2. De Vlaamse regering kan met betrekking tot de waterproductie en watervoorziening een technische reglementering inzake de kwaliteit en de levering van het drinkwater vaststellen.   § 3. De gemeenten, gemeentelijke regies, intercommunales en alle andere maatschappijen die instaan voor een openbare watervoorziening zijn er toe gehouden aan elk van de op hun openbaar waterleidingnet aangesloten huishoudelijke abonnees met ingang van 1 januari 1997 jaarlijks een hoeveelheid leidingwater gratis te leveren gelijk aan 15 m3 per persoon die op 1 januari van het beschouwde jaar gedomicilieerd is op het adres van de aansluiting op het openbare waterleidingnet.   De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de voormelde gratis levering van leidingwater aan huishoudelijke abonnees.   § 4. De gemeenten de gemeentelijke regies, intercommunales en alle andere maatschappijen die instaan voor een openbare watervoorziening, voor de uitvoering van de in 3 voorziene gratis levering van leidingwater. Zij zullen aldus inzonderheid uiterlijk op 1 maart van het beschouwde jaar de gegevens verstrekken aangaande het aantal personen dat op 1 januari van het beschouwde jaar gedomicilieerd was op elk van de verschillende domicilies die zich op hun grondgebied bevinden.   Met het oog op het verkrijgen van de in 3 bedoelde gratis levering, kunnen de huishoudelijke abonnees hetzij uit zichzelf, hetzij op eenvoudige vraag van de betrokken gemeentelijke regie, intercommunale of andere maatschappij die instaat voor een openbare watervoorziening, de nodige gegevens verstrekken aangaande het aantal personen dat op 1 januari van het beschouwde jaar gedomicilieerd was op het adres van de aansluiting op het openbare waterleidingnet. In voorkomend geval kan de betrokken gemeentelijke regie, intercommunale of andere maatschappij die instaat voor een openbare watervoorziening" eisen dat deze gegevens dienen geattesteerd door de burgemeester van de gemeente waarin de aansluiting op het openbare waterleidingnet is gelegen."
Afdeling 2. - Oppervlaktewateren.

Art.35. In artikel 35ter van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 22 december 1993, worden een § 5 en § 6 toegevoegd die luiden als volgt :   "§ 5. In afwijking van de bepalingen van de voormelde §§ 1 tot en met 4 kan elke heffingsplichtige die geniet van :   - ofwel, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden volgens de (wet van 1 april 1969); (Err. B.St. 11-02-1997)   - ofwel, het bestaansminimum, toegekend door het OCMW volgens de wet van 7 augustus 1974;   - ofwel, de inkomensvervangende tegemoetkoming voor gehandicapten volgens de wet van 27 februari 1987, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en bij de wet van 30 december 1992;   met ingang van het heffingsjaar 1997 volledige vrijstelling verkrijgen van de verplichting tot betaling van de in § 1 bedoelde heffing voor de plaats van het watergebruik die tevens zijn wettelijke domicilie is.   Om deze vrijstelling te bekomen dient bedoelde heffingsplichtige, uiterlijk binnen de op het desbetreffende heffingsbiljet vermelde betalingstermijn, een aanvraag tot vrijstelling bij de Maatschappij in te dienen. Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van :   - ofwel, een attest afgeleverd door het betrokken OCMW waarin dit laatste bevestigt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige gedurende minimaal drie maanden voorafgaand aan de uitvoerbaarverklaring van het cohier genoten heeft van een door het OCMW toegekend bestaansminimum;   of wel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Rijksdienst voor Pensioenen gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;   ofwel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de betalingsstrook van het postmandaat of het rekeninguittreksel van de meest recente betaling van de inkomensvervangende tegemoetkoming;   - een kopie van het overeenkomstig heffingsbiljet.   Mits voldaan is aan de in het voorgaande lid vermelde voorwaarden is bedoelde vrijstelling van rechtswege verworven.   § 6. Elke fysieke persoon die niet de heffingsplichtige is maar wel de werkelijke gebruiker van het water, kan de terugbetaling van zijn aandeel in de in § 1 bedoelde heffing voor de plaats van het waterverbruik die tevens zijn wettelijke domicilie is verkrijgen van de Maatschappij, mits schriftelijk of persoonlijk binnen de twaalf maanden na de verzendingsdatum van het heffingsbiljet een aanvraag daartoe wordt ingediend waarin het aantal wooneenheden waarop het heffingsbiljet betrekking heeft, is vermeld en waaraan de volgende bijlagen zijn toegevoegd :   - ofwel een attest afgeleverd door het betrokken OCMW waarin dit laatste bevestigt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige op datum van de uitvoerbaarverklaring van het cohier geniet van een door het OCMW toegekend bestaansminimum;   of wel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door de Rijksdienst voor Pensioenen gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;   of wel, een voor eensluidend verklaard afschrift van de door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu gedane kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de inkomensvervangende tegemoetkoming en de betalingsstrook van het postmandaat of het rekeninguittreksel van de meest recente betaling van de inkomensvervangende tegemoetkoming;   - een kopie van het overeenkomstig heffingsbiljet."
Art.36. In artikel 35quater van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992 en 22 december 1993 wordt § 1 vervangen door de volgende bepaling die luidt als volgt :
  "§ 1. De vuilvracht wordt als volgt berekend :
  1° voor elke heffingsplichtige die uitsluitend water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienet op enig tijdstip gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar en waarbij het waterverbruik in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, op basis van de facturatie door de openbare watervoorzieningsmaatschappij, minder dan 500 m3 bedraagt :
  N. = 0,025 x Qw
  waarin :
  N = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden;
  Qw = het door de openbare watervoorzieningsmaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totaal gefactureerd waterverbruik uitgedrukt in m3 en in voorkomend geval verhoogd met de hoeveelheid water die in hetzelfde jaar gratis werd geleverd; in geval de facturen het waterverbruik niet vermelden wordt door de Maatschappij aangenomen dat Qw gelijk is aan het quotiënt van de door de openbare watervoorzieningsmaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totale gefactureerde kosten, exclusief BTW, gedeeld door 40 en in voorkomend geval verhoogd met de hoeveelheid water die in hetzelfde jaar gratis werd geleverd;
  2° voor elke heffingsplichtige die gedurende het gehele jaar voorafgaand aan het heffingsjaar uitsluitend beschikte over een eigen waterwinning met een getotaliseerd nominaal pompvermogen van minder dan 5 m per uur :
  N. = 0,025 x Qp
  waarin:
  N. = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden;
  Qp =
  - voor natuurlijke personen : 30 x M, waarin M het aantal personen is dat op 1 januari van het heffingsjaar deel uitmaakt van eenzelfde gezin of gemeenschap;
  - voor rechtspersonen : 500 m3;
  3° voor elke heffingsplichtige die op enig tijdstip gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienet en waarbij het waterverbruik in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, op basis van de facturatie door de openbare watervoorzieningsmaatschappij, minder dan 500 m3 bedraagt en die tevens op enig tijdstip gedurende dat jaar beschikte over een eigen waterwinning met een getotaliseerd nominaal pompvermogen van minder dan 5 m3 per uur :
  N = 0,025 x (Qw + Qg)
  waarin :
  N = de vuilvracht uitgedrukt in vervuilingseenheden;
  Qw = het door de openbare watervoorzieningsrnaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totaal gefactureerd waterverbruik uitgedrukt in m3 en in voorkomend geval verhoogd met de hoeveelheid water die in hetzelfde jaar gratis werd geleverd; in geval de facturen het waterverbruik niet vermelden wordt door de Maatschappij aangenomen dat Qw gelijk is aan het quotiënt van de door de openbare watervoorzieningsmaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totale gefactureerde kosten, exclusief BTW, gedeeld door 40 en in voorkomend geval verhoogd met de hoeveelheid water die in hetzelfde jaar gratis werd geleverd;
  Qg = - voor natuurlijke personen : 10 x M, waarin M het aantal personen is dat op 1 januari van het heffingsjaar deel uitmaakt van eenzelfde gezin of gemeenschap;
  - voor rechtspersonen : 500 m3;
  4° voor elke heffingsplichtige als bedoeld sub 1° tot en met 3° :
  - wiens woongelegenheid en/of inrichting niet is gelegen in een zuiveringszone A of B zoals gedefinieerd in artikel 1.1.2. van titel II van het VLAREM;
  - die gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar het huishoudelijk afvalwater afkomstig van zijn woongelegenheid en/of inrichting heeft gezuiverd of laten zuiveren in een particuliere zuiveringsinstallatie;
  - waarvan, inzoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het VLAREM als hinderlijk ingedeelde inrichting, de exploitatie is gemeld en/of vergund overeenkomstig de voorschriften van titel I van het VLAREM;
  - die gebouwd is en geëxploiteerd wordt volgens een code van goede praktijk;
  - waarbij het effluentwater van bedoelde particuliere zuiveringsinstallatie gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar in een oppervlaktewater werd geloosd;
  wordt de overeenkomstig sub 1°, sub 2° of sub 3° berekende vuilvracht met 50 % verminderd, deze vermindering kan evenwel in geen geval tot gevolg hebben dat de overeenkomstige heffing minder dan 300 frank bedraagt.
  Elke heffingsplichtige die van bovenstaande vermindering wenst te genieten, dient op straffe van verval van het recht van vermindering uiterlijk binnen de op het desbetreffende heffingsbiljet vermelde betalingstermijn, bij ter post aangetekende zending een aanvraag bij de Maatschappij in te dienen met de volgende bijlagen :
  - inzoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het VLAREM als hinderlijk ingedeelde inrichting, een voor eensluidend verklaard afschrift van de melding of lopende vergunning voor de exploitatie van de particuliere afvalwaterzuiveringsinstallatie;
  - een attest afgeleverd door de burgemeester, na verplicht advies van de dienst Milieu-inspectie van AMINAL waaruit blijkt dat de particuliere zuiveringsinstallatie is gebouwd en wordt geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het VLAREM."

Art.37. In de artikelen 35quinquies, § 1 in fine en 35septies in fine van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 6 juli 1994, 21 december 1994 en 22 december 1995, wordt de zinsnede "a : deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994, 1995 en 0,550 voor het heffingsjaar 1996" vervangen door de zinsnede "a : deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994, 1995 en 0,550 voor de heffingsjaren 1996 en 1997".

Art.38. In artikel 35octies van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990, wordt § 2 aangevuld met een derde lid luidend als volgt :
  "De Maatschappij bezorgt de gegevens van de melding van ingebruikname van een grondwaterwinning aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin de grondwaterwinning is gelegen alsook aan de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde;"

Afdeling 3. - Afvalheffingen.

Art.39. De bepaling van artikel 47, § 1 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1989 en 22 december 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling :   "§ 1. Aan een milieuheffing zijn onderworpen de uitbaters van de in § 2, 1° tot en met 37° bedoelde vergunningsplichtige inrichtingen alsook de ophalers van de in § 2, 38° bedoelde afvalstoffen.".
Art.40. Artikel 47, § 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 21 december 1994 en 22 december 1995, wordt als volgt gewijzigd :
  1° de bepaling van sub 8° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "8° a) 150 frank per ton, voor het storten op voormelde stortplaats van :
  - afvalstoffen afkomstig van de bewerking van natuursteen;
  - geperst marmer- en slijpslib;
  - recyclageresidu's van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produkten;
  b) 500 frank per ton, voor het storten op voormelde stortplaats van :
  - reststoffen van bedrijven vergund voor het immobiliseren van bedrijfsafvalstoffen"
  2° de bepaling van sub 10° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "10° a) 2.000 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor huishoudelijke afvalstoffen, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 voor het heffingsjaar 1997 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen;
  b) 1.900 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor huishoudelijke afvalstoffen met actieve stortgasonttrekking en met recuperatie van de energie-inhoud van het stortgas, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 voor het heffingsjaar 1997 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen;"
  3° de bepaling van sub 15 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "15° a) 2.000 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een monostortplaats vergund voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 voor het heffingsjaar 1997 voor het storten van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan verkleinde huishoudelijke afvalstoffen;
  b) 1.900 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen met actieve stortgasonttrekking en met recuperatie van de energie-inhoud van het stortgas, waarbij :
  - K = 0 75 voor het heffingsjaar 1996 en K = 1 voor het heffingsjaar 1997 voor het storten van verkleinde huishoudelijke afvalstoffen;"
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan verkleinde huishoudelijke afvalstoffen;"
  4° een sub 26° wordt ingevoegd luidend als volgt :
  "26° a) 50 frank per ton, voor het verbranden van afvalstoffen afkomstig van bodemsaneringsoperaties goedgekeurd door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest in een oven vergund voor het verbranden van de voornoemde afvalstoffen, zonder recuperatie van energie of grondstoffen;
  b) 30 frank per ton, voor het verbranden van afvalstoffen afkomstig van bodemsaneringsoperaties goedgekeurd door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest in een oven vergund voor het verbranden van de voornoemde afvalstoffen, met recuperatie van energie en/of grondstoffen;"
  5° in sub 27° wordt "725 frank per ton" vervangen door "825 frank per ton";
  6° de bepaling van sub 28 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "28° 290 frank per ton, voor het verbranden van afvalstoffen in een oven vergund voor bedrijfsafvalstoffen, met recuperatie van energie en/of grondstoffen;
  voor het verbranden van onbehandelde houtafval, van daarmee vergelijkbare houtafval en van niet gevaarlijke behandelde houtafval in een daartoe vergunde oven is geen heffing verschuldigd;"
  7° de bepaling van sub 29° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "29° a) 80 frank per ton, voor het verbranden van recyclageresidu's van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produkten, in een oven vergund voor het verbranden van recyclageresidu's zonder recuperatie van energie en/of grondstoffen;
  b) 50 frank per ton, voor het verbranden van recyclageresidu's van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produkten, in een oven vergund voor het verbranden van recyclageresidu's met recuperatie van energie en/of grondstoffen;"
  8° in sub 30° wordt "435 frank per ton" vervangen door "535 frank per ton";
  9° in sub 31° wordt "365 frank per ton" vervangen door "465 frank per ton";
  10° in sub 34° wordt "435 frank per ton" vervangen door "535 frank per ton";
  11° in sub 35° wordt "365 frank per ton" vervangen door "465 frank per ton";
  12° de bepaling van sub 38° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "38° de bedragen vermeld sub 1° tot en met sub 37° overeenkomstig de toegepaste verwerkingswijze voor de afvalstoffen geproduceerd in het Vlaamse Gewest die worden opgehaald met het oog op het verwerken ervan buiten het Vlaamse Gewest, in geval een gelijksoortige milieuheffing van toepasssing is in het gewest of land waar bedoelde afvalstoffen worden verwerkt, wordt het bedrag van de heffing verminderd met het bedrag van voormelde gelijksoortige milieuheffing zonder dat dit evenwel tot lager dan nul kan worden herleid."

Art.41. De bepaling van artikel 47, § 3 van hetzelfde decreet, gewijzijgd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993 en 21 december 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 3. De milieuheffing bedoeld in § 1 is verschuldigd :
  1° voor wat de bedragen bedoeld in § 2, sub 1° tot en met 37° betreft : op het tijdstip dat de afvalstoffen worden verwerkt in de in § 2, sub 1§ tot en met sub 37° bedoelde inrichtingen;
  2° voor wat de bedragen in § 2, sub 38° betreft : op het tijdstip dat de afvalstoffen worden opgehaald met het oog op het verwerken ervan buiten het Vlaamse Gewest.

Art.42. In artikel 47, § 4 van hetzelfde decreet, worden de woorden "verwijderingswijzen" en "verwijderingswijze respectievelijk vervangen door "verwerkingswijzen" en "verwerkingswijze".

Art.43. In artikel 7ter, § 3 van hetzelfde decreet, wordt het woord "verwijdering" vervangen door "verwerking.

Afdeling 4. - Grondwater.

Art.44. § 1. In artikel 80 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gewijzigd bij decreet van 22 december 1995, wordt het derde lid luidend als volgt opgeheven :   "Grondwaterwinningen die op grond van artikel 9 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer vergunningsplichtig zijn, en die rechtstreeks of onrechtstreeks het waterpeil van de voornoemde waterwegen beïnvloeden, worden beschouwd als captaties van oppervlaktewater en vallen onder toepassing van dit hoofdstuk."   § 2. Het artikel 85bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 22 december 1995, wordt opgeheven.
Art.45. Het artikel 2 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake grondwaterbeheer wordt aangevuld met de volgende definitie :
  "- grondwaterwinningseenheid : de verschillende grondwaterwinningen, uitgezonderd deze die bestemd zijn voor de openbare drinkwatervoorziening, waarvan het gewonnen water is bestemd voor eenzelfde rnilieutechnische eenheid als gedefinieerd in het artikel 1.1.2. van titel II van het VLAREM;
  het feit dat verschillende grondwaterwinningen een verschillend eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een grondwaterwinningseenheid kunnen vormen;"

Art.46. Het artikel 9 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd en aangevuld als volgt :
  1° in sub 1° wordt de zinsnede "aan een vergunning onderwerpen" vervangen door de zinsnede "aan een vergunning of melding onderwerpen";
  2° een sub 3° wordt toegevoegd luidend als volgt :
  "3° bepalen dat het aanleggen, wijzigen of verbouwen van een constructie die gebruikt kan worden als grondwaterwinning enkel mag gebeuren door een daartoe erkende persoon ongeacht of dit gebeurt voor eigen rekening dan wel voor rekening van derden;
  zij kan daarbij nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure en voorwaarden tot verlenen en intrekken van bedoelde erkenning;
  zij kan tevens aan de erkende personen verplichtingen opleggen, met inbegrip van de verplichting tot aanleggen, bijhouden en jaarlijks indienen bij de bevoegde overheid van een register van de door hem aangelegde, gewijzigde en/of verbouwde constructies die gebruikt kunnen worden als grondwaterwinningen; zij kan de gegevens bepalen die voormeld register dient te bevatten."

Art.47. In hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 12 december 1990, wordt een hoofdstuk IVbis ingevoegd luidend als volgt :
  HOOFDSTUK IVbis. - Heffingen op de winning van grondwater.
  Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
  Artikel 28ter. § 1. Aan een heffing op de winning van grondwater zijn onderworpen elke natuurlijke of rechtspersoon die in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op het grondgebied van het Vlaamse Gewest één of meer van de volgende grondwaterwinningen heeft geëxploiteerd :
  1° grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening;
  2° grondwaterwinningen van ten minste 30.000 m3 per jaar;
  3° grondwaterwinningen van 500 tot minder dan 30.000 m3 per jaar.
  § 2. In afwijking van § 1 is geen heffing op de winning van grondwater verschuldigd voor de exploitatie van de volgende grondwaterwinningen :
  1° een grondwaterwinning waaruit het water uitsluitend met een handpomp wordt opgepompt;
  2° een grondwaterwinning waarvan het water uitsluitend voor huishoudelijke doeleinden wordt gebruikt;
  3° een grondwaterwinning voor het uitvoeren van proefpompingen die minder dan drie maanden in gebruik is;
  4° een grondwaterwinning voor het uitvoeren van bronbemalingen op voorwaarde dat
  - ofwel, al het opgepompte water terug in dezelfde watervoerende laag wordt ingebracht, de zogenaamde retourbemaling;
  - ofwel, het gaat om een bronbemaling die minder dan twaalf maanden in gebruik is en die noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een uitgraving in open lucht met een oppervlakte van minder dan 500 m3 gemeten ter hoogte van het maaiveld en met een maximale diepte van 4 m onder het maaiveld;
  - ofwel, het gaat om een bronbemaling die noodzakelijk is voor de exploitatie van tunnels voor openbare wegen en/of openbaar vervoer of voor de waterbeheersing van mijnverzakkingsgebieden.
  § 3. Voor de toepassing van dit decreet wordt de vergunninghouder van een vergunde grondwaterwinning onweerlegbaar vermoed de heffingsplichtige te zijn inzake de in het eerste lid bedoelde exploitatie.
  § 4. Het heffingsjaar is het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de in § 1 bedoelde exploitatie heeft plaatsgehad.
  Afdeling 2. - Vaststelling heffing.
  Artikel 28quater. § 1. Het bedrag van de heffing bedoeld in artikel 28ter wordt vastgesteld als volgt :
  1° voor de exploitatie van grondwaterwinningen bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening :
  - 3 frank per m3 grondwater die in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt en die tot drinkbaar water voor de openbare drinkwatervoorziening verwerkt kan worden, ongeacht de wijze van winning of het gebruik;
  2° voor de exploitatie van grondwaterwinningen niet bestemd voor de openbare drinkwatervoorziening :
  - voor de schijf van 500 tot en met 30.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt: 2 x CSE-frank per m3 opgepompt grondwater;
  - voor de schijf van 30.001 tot en met 100.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 3 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater;
  - voor de schijf van 100.001 tot en met 250.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 3,5 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater;
  - voor de schijf van 250.001 tot en met 500.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 4 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater;
  - voor de schijf van 500.001 tot en met 1.000.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 4,5 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater;
  - voor de schijf van meer dan 1.000.000 m3 van de hoeveelheid grondwater die voor het geheel van de grondwaterwinningseenheid in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt : 5 x CSE frank per m3 opgepompt grondwater;
  hierbij is CSE een sociaal-economische correctiefactor die voor het heffingsjaar 1997 gelijk is aan nul.
  § 2. Wanneer grondwater die in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar werd opgepompt niet is gekend, wordt onweerlegbaar vermoed dat deze hoeveelheid gelijk is aan :
  1° wanneer de grondwaterwinning met toepassing van onderhavig decreet is vergund met vermelding van de toegelaten capaciteit :
  de met toepassing van onderhavig decreet vergunde hoeveelheid grondwater; de in aanmerking te nemen opgepompte hoeveelheid grondwater is in dat geval gelijk aan :
  - wanneer deze in de vergunning is vermeld, de op jaarbasis vergunde hoeveelheid;
  - wanneer de vergunning geen hoeveelheid op jaarbasis vermeldt, de in de vergunning vermelde hoeveelheid op dagbasis vermenigvuldigd;
  - voor seizoengebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur, met het -reële- aantal dagen dat de grondwaterwinning in gebruik is geweest;
  - in de andere gevallen, met 220;
  2° wanneer de grondwaterwinning niet met toepassing van onderhavig decreet is vergund of in de vergunning geen toegelaten capaciteit is vermeld;
  de in het desbetreffende jaar geloosde hoeveelheid afvalwater, in voorkomend geval verminderd met de in dat jaar uit oppervlaktewater gewonnen hoeveelheid water alsook de in dat jaar via het openbare watervoorzieningsnet opgenomen hoeveelheid water.
  § 3. De heffing ten laste van elke van de in artikel 28ter bedoelde heffingsplichtige kan in geen geval lager zijn dan het minimumbedrag van 5.000 frank; voor het heffingsjaar 1997 wordt dit minimumbedrag, gelet op de bepalingen van paragraaf 1, 2° herleid tot 0 frank.
  Artikel 28quinquies. § 1. Elke grondwaterwinning en/of grondwaterwinningseenheid waarvan de exploitatie overeenkomstig het artikel 28ter aan een heffing is onderworpen, moet uiterlijk op 1 juli 1997 zijn uitgerust met een debietsmeting en registratie van de opgepompte hoeveelheid grondwater.
  Deze debietsmeting en registratie dienen te gebeuren overeenkomstig een code van goede praktijk. De regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan bedoelde debietsmeting en registratie moeten voldoen.
  § 2. Wanneer de in § 1 bedoelde registratie technisch niet uitvoerbaar is, kan de regering de heffingsplichtige vrijstellen van voormelde registratieverplichting. In dat geval bepaalt zij de alternatieve wijze waarop de hoeveelheden worden bepaald.
  Afdeling 3. - Vestiging en invordering van de heffing.
  Artikel 28sexies. § 1. De in artikel 28ter bedoelde heffingsplichtige is verplicht vóór 15 maart van elk heffingsjaar een aangifte bij de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde in te dienen met de nodige gegevens voor de vaststelling van de heffing op de winning van grondwater.
  Wanneer de heffingsplichtige overleden is of failliet verklaard na 1 januari van het heffingsjaar, rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op zijn erfgenamen of legatarissen en in het tweede geval op zijn curator.
  § 2. De aangifte wordt gedaan volgens de modaliteiten vastgesteld door de regering.
  § 3. De stukken, opgaven en inlichtingen die samen met de aangifte worden ingediend, vormen een integrerend deel ervan.
  De bij de aangifte gevoegde stukken moeten worden genummerd, gedagtekend en ondertekend. Afschriften moeten eensluidend met het oorspronkelijk stuk worden verklaard.
  § 4. De gemeentelijke regies, intercommunales en alle andere maatschappijen die instaan voor een openbare watervoorziening, verlenen hun medewerking en verstrekken aan de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde, uiterlijk op 1 maart van het heffingsjaar, alle gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor de vestiging en de inning van de heffing.
  Artikel 28septies. § 1. De ambtenaren van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer belast met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de heffing zijn van rechtswege gemachtigd zowel bij de heffingsplichtige als bij derden :
  1° alle inlichtingen te nemen, op te zoeken en in te zamelen die kunnen leiden tot de juiste heffing ten laste van de heffingsplichtige;
  de heffingsplichtige alsmede elke derde die over de gevraagde inlichtingen beschikt, is verplicht deze inlichtingen te verstrekken op ieder verzoek van deze ambtenaren;
  2° alle boeken, stukken en registers op te vragen die kunnen leiden tot de juiste heffing van de heffingsplichtige;
  de heffingsplichtige alsmede elke derde die over de gevraagde boeken, stukken of registers beschikt, is verplicht deze voor te leggen op ieder verzoek van deze ambtenaren; de ambtenaren kunnen de boeken, stukken en registers meenemen tegen afgifte van een ontvangstbewijs.
  § 2. Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, ontdekt of bekomen door de in § 1 bedoelde ambtenaar in het uitoefenen van zijn functie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een bestuursdienst van de Staat, met inbegrip van de parketten en griffies van de hoven en rechtbanken, de administraties van de Gemeenschappen en Gewesten, de provincies en de gemeenten, alsmede de organismen en de openbare instellingen, kan door het Vlaamse Gewest worden ingeroepen voor het opsporen van elke ingevolge dit decreet verschuldigde heffing.
  § 3. Heffingsplichtigen zijn gehouden aan de ambtenaren van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, voorzien van een legitimatiebewijs getekend door de directeur-generaal van voormelde administratie en belast met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de heffing, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend vrije toegang te verlenen tot hun bedrijfslokalen, zoals fabrieken, werkhuizen en magazijnen, bergplaatsen, garages en grondwaterwinningen, alsmede de als fabriek, werkplaats of opslagplaats gebruikte terreinen en ruimtes, teneinde aan de ambtenaren de mogelijkheid te verschaffen inlichtingen en bescheiden te verzamelen en vaststellingen te doen die kunnen leiden tot een juiste heffing.
  Artikel 28octies. § 1. Wanneer de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde meent de aangifte te moeten rechtzetten die door de heffingsplichtige is ingediend binnen de in artikel 28sexies bepaalde termijn en die voldoet aan de vormvereisten, brengt hij hem de rechtzetting die hij voorstelt per aangetekend schrijven ter kennis, met vermelding van de redenen die dit naar hun oordeel rechtvaardigen. Het bericht van rechtzetting vermeldt de modaliteiten die dit naar zijn oordeel rechtvaardigen. Het bericht van rechtzetting vermeldt de modaliteiten die de heffingsplichtige moet eerbiedigen om het te beantwoorden.
  § 2. De heffingsplichtige kan zijn eventuele opmerkingen schriftelijk van één maand vanaf de verzending van het bericht van rechtzetting. Deze termijn kan wegens wettige redenen worden verlengd.
  De heffing mag niet voor het verstrijken van die, eventueel verlengde, termijn worden gevestigd, behalve indien de rechten van de gewestelijke thesaurie wegens een andere oorzaak dan het verstrijken van de heffingstermijn in gevaar verkeren of indien de heffingsplichtige schriftelijk zijn akkoord hecht gegeven met het bericht van de rechtzetting.
  Artikel 28novies. § 1. De directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde kan overgaan tot een heffing van ambtswege op grond van de gegevens waarover hij beschikt, in de gevallen waarin de heffingsplichtige nagelaten heeft:
  1° ofwel de aangifte in te dienen binnen de in artikel 28sexies bepaalde termijn;
  2° ofwel de vormgebreken waarmee de aangifte is aangetast, te verhelpen binnen de termijn die de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur; Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde hem hiervoor toekent;
  3° ofwel in overeenstemming met artikel 28septies van het decreet de gevraagde inlichtingen te verstrekken of de bescheiden voor te leggen binnen de vastgestelde termijn;
  4° ofwel zich te schikken naar de wettelijk voorgeschreven verplichtingen inzake het houden, het uitreiken, het bewaren of het ter inzage voorleggen van boeken, stukken of registers; de directeur-generaal van de Adrninistratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde kan inzonderheid ook tot een heffing van ambtswege overgaan wanneer de berekeningselementen van de heffing niet of onjuist werden ingeschreven in de boeken, stukken of registers.
  § 2. Voor de heffing van ambtswege wordt gevestigd, brengt de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde een bericht van heffing van ambtswege per aangetekend schrijven ter kennis aan de heffingsplichtige. Dit bericht vermeldt de redenen waarom de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde van die procedure gebruik maakt, de periode waarop de heffing van rechtswege zal slaan, de gegevens waarop de heffing van ambtswege zal steunen, en de wijze waarop deze gegevens zijn vastgesteld. Het bericht van heffing van ambtswege vermeldt de modaliteiten die de heffingsplichtige moet eerbiedigen om het te beantwoorden.
  § 3. Aan de heffingsplichtige wordt een termijn van ,,n maand vanaf de verzending van het bericht van heffing van ambtswege toegestaan om zijn eventuele opmerkingen schriftelijk in te brengen.
  De heffing van ambtswege mag niet voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn worden gevestigd, behalve indien de rechten van de gewestelijke thesaurie wegens een andere oorzaak dan het verstrijken van de heffingstermijn in gevaar verkeren of indien de heffingsplichtige schriftelijk zijn akkoord heeft gegeven met het bericht van heffing van ambtswege.
  § 4. Indien een heffing van ambtswege is gevestigd, behoort het aan de heffingsplichtige het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de verschuldigde heffing.
  Artikel 28decies. § 1. De heffing, vastgesteld overeenkomstig artikel 28quater, wordt gevestigd uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het heffingsjaar.
  § 2. In afwijking van de vorige paragraaf, kan een heffing of een aanvullende heffing worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het heffingsjaar in de gevallen waarin de heffingsplichtige nagelaten heeft tijdig een geldige aangifte in te dienen waartoe hij verplicht is overeenkomstig artikel 28sexies of wanneer de verschuldigde heffing hoger is dan de heffing die gesteund is op de gegevens vermeld in de aangifte.
  § 3. Meerdere heffingen betreffende eenzelfde heffingsjaar kunnen lastens eenzelfde heffingsplichtige worden gevestigd.
  § 4. De heffingen, evenals de administratieve geldboeten, verschuldigd overeenkomstig dit hoofdstuk, worden opgenomen in cohieren die worden medegedeeld aan de met de inning en invordering belaste ambtenaren.
  § 5. De cohieren worden uitvoerbaar verklaard door de directeur-generaal van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of zijn gemachtigde.
  Zij worden op straffe van verval binnen de in §§ 1 en 2 bepaalde termijn uitvoerbaar verklaard.
  § 6. De cohieren vermelden op straffe van nietigheid :
  1° voor de heffingsplichtigen de naam en het adres;
  2° de verwijzing naar dit decreet;
  3° het bedrag van de heffing en het heffingsjaar waarop zij betrekking heeft;
  4° het artikelnummer;
  5° de datum van uitvoerbaarverklaring;
  6° de handtekening van de in § 5 bedoelde ambtenaar.
  § 7. De heffingsplichtige op wiens naam de heffing is ingecohierd ontvangt zonder kosten een heffingsbiljet. De verzending van het heffingsbiljet geschiedt op straffe van verval per post binnen twee maanden te rekenen van de datum van de uitvoerbaarverklaring van het cohier.
  Het heffingsbiljet bevat op straffe van nietigheid :
  1° de datum van verzending van het heffingsbiljet;
  2° de gegevens bedoeld in 6, 1 tot en met 5 ;
  3° de betalingstermijn;
  4° de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kan worden ingediend, de benaming en het juiste adres van de instantie die bevoegd is om ze te ontvangen.
  Artikel 28undecies. Een administratieve geldboete kan worden opgelegd voor iedere overtreding van dit hoofdstuk, evenals van ter uitvoering ervan genomen besluiten, door de ambtenaren aangewezen door de regering. Bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte bedoeld in artikel 28sexies, bedraagt de administratieve geldboete maximaal 200 % van de heffing die verschuldigd is op het niet aangegeven gedeelte. Bij elke andere overtreding bedraagt de administratieve geldboete maximaal 50.000 F.
  Artikel 28duodecies. § 1. De persoon op wiens naam de heffing is ingecohierd kan tegen deze heffing evenals tegen de eventueel opgelegde administratieve geldboete, een bezwaarschrift indienen bij de ambtenaar aangewezen door de regering. In dit bezwaarschrift kan tevens om uitstel of spreiding van betaling van de heffing en vrijstelling of vermindering van de eventueel opgelegde administratieve geldboete worden verzocht.
  Het bezwaarschrift moet worden gedaan, met redenen omkleed zijn en moet binnen twee maanden na de datum van verzending van het heffingsbiljet worden verzonden naar of overhandigd aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar.
  § 2. De ambtenaar bedoeld in § 1 neemt een beslissing binnen één jaar vanaf de datum van verzending van het bezwaarschrift. Bij een met redenen omkleed aangetekend schrijven, gericht aan de indiener van het bezwaarschrift kan de ambtenaar deze termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden.
  De ambtenaar kan de betwiste heffing noch de opgelegde administratieve boete vermeerderen.
  De beslissing van de ambtenaar wordt met redenen omkleed en aan de indiener van het bezwaarschrift ter kennis gegeven per aangetekend schrijven. De beslissing vermeldt de wijze waarop tegen deze beslissing in rechte kan worden opgekomen.
  Bij gebreke aan kennisgeving van een beslissing door de ambtenaar binnen de in deze paragraaf gestelde termijn, wordt het bezwaarschrift als ingewilligd beschouwd.
  Artikel 28terdecies. De in artikel 28duodecies, § 1 bedoelde ambtenaar is tevens bevoegd om, in bijzondere gevallen onder door hem bepaalde voorwaarden, vrijstelling te verlenen voor al de nalatigheidsintresten of voor een deel ervan.
  Artikel 28quaterdecies. § 1. Inzoverre dit hoofdstuk en de besluiten genomen ter uitvoering ervan er niet van afwijken zijn de regels betreffende de invordering, de verwijl- en moratoire intresten, de vervolgingen, de voorrechten, de wettelijke hypotheek, de verjaring alsmede de vestiging inzake rijksinkomstenbelastingen mutatis mutandis van toepassing op de in dit hoofdstuk bedoelde heffingen en administratieve geldboeten.
  § 2. Onder voorbehoud van het bepaalde in het artikel 28duodecies, schort het indienen van een bezwaarschrift de verplichting tot betaling van de heffing en de eventueel verschuldigde administratieve geldboete niet op. Het indienen van een bezwaarschrift schort evenmin het lopen van de nalatigheidsintresten op.
  § 3. De wettelijke hypotheek kan gevestigd worden op al de in het Vlaamse Gewest gelegen en daarvoor vatbare goederen die toebehoren aan de persoon op wiens naam de aanslag is ingecohierd. De wettelijke hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de door de regering aangewezen ambtenaar."

Art.48. Aan artikel 3 van het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur als Gewestdienst met Afzonderlijk Beheer, gewijzigd door de decreten van 22 december 1993 en 23 november 1994, wordt een 14 toegevoegd, dat luidt als volgt :
  "14° de ontvangsten uit de grondwaterheffing in uitvoering van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer."

Afdeling 5. - Bodem.

Art.49. In artikel 36, § 1, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1995, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt :   Dit attest zal worden afgeleverd uiterlijk één maand na de aanvraag."
HOOFDSTUK XIII. - Cultuur.

Afdeling 1. - Openbaar Bibliotheekwerk.
Art.50. Aan artikel 5, § 1, 1° van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalig openbare bibliotheekswerk zoals gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990 en 21 november 1995, wordt de volgende zin toegevoegd :   "De gemeente Herstappe wordt hiervan vrijgesteld."
Art.51. In artikel 5, § 1, 2° van hetzelfde decreet wordt het woord "1997" vervangen door het woord "1998".

Art.52. In artikel 5, § 1, 3° van hetzelfde decreet wordt het woord "5000" vervangen door het woord ''8000".

Art.53. In 1997 worden de weddesubsidies voor het leidinggevend en technisch personeel van de erkende Nederlandstalige bibliotheken, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 1° van het decreet van 19 juni 1978, toegekend binnen de perken van de kredieten.

Art.54. In 1997 wordt artikel 7, § 1, 3° van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalig openbare bibliotheekswerk zoals gewijzigd bij artikel 22, § 2 van het decreet van 22 november 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1995 en artikel 17 van het decreet van 3 mei 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1996, opgeschort.

Afdeling 2. - Verenigingen voor volksontwikkelingswerk.

Art.55. § 1. Met ingang van 1 januari 1997 komen erkende verenigingen slechts in aanmerking voor de aanvullende subsidie, voorzien voor de activiteiten vermeld in artikel 7, § 2 en § 3 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk, op voorwaarde dat zij niet vallen onder de toepassing van artikel 38 van vermeld decreet, of hierop geen beroep wensen te doen.   § 2. De aanvullende subsidiëring bestaat ieder jaar uit een halve personeelsfunctie en een halve werkingssubsidie.   § 3. Voor de toepassing van § 1 en § 2 van dit artikel geldt dat de ten laste van de kredieten van het begrotingsjaar 1996 goedgekeurde projecten en programma's, bedoeld in artikel 7, § 2 en § 3 van het decreet, als onbestaande worden beschouwd.
Art.56. (Opgeheven) <DVR 1997-07-08/51, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1997>

Art.57. In artikel 8, § 1 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor verenigingen voor volksontwikkelingswerk wordt de tweede zin vervangen door wat volgt :
  "Per gesubsidieerd educatief personeelslid wordt op het landelijk secretariaat of op een beperkt aantal op voorhand aan te duiden regionale secretariaten een werkman bijgehouden met enerzijds de werkplanning van het betrokken personeelslid en anderzijds de verslaggeving over de door het educatief personeelslid gerealiseerde begeleidings-, stimulerings-, en kaderopleidingsactiviteiten."

Art.58. In artikel 8, § 6 van hetzelfde decreet worden de woorden "mits vooraf hiervan bij de mededeling aan de administratie melding is gemaakt" geschrapt.

Afdeling 3. - Instellingen voor volksontwikkelingswerk.

Art.59. § 1. Instellingen, erkend op het ogenblik van de inwerkingtreding dit decreet, worden in 1997, bij een minimale gelijke werking, gesubsidieerd op basis van het aantal uren programma's waarvoor zij krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk erkend werden.   § 2. Instellingen, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet, niet erkend zijn, worden in 199 gesubsidieerd op basis van het aantal, overeenkomstig de bepalingen van het decreet gepresteerde en gesubsidieerde uren in 1996.   Indien zij een samenwerkingsverband aangaan of toetreden tot een erkende instelling wordt de subsidiëring geregeld overeenkomstig § 3.   § 3. De subsidies van de instellingen bedoeld in § 1 en § 2 van dit artikel zijn in 1997 minstens gelijk aan de subsidie die zij in 1995 ontvingen.   Na deze voorafname wordt een procentuele verdeling van het resterende krediet toegepast in functie van de maximale subsidie waarop de respectieve instellingen op basis van de decretale prestaties recht hadden.
Art.60. De eerste toepassing van artikel 30 van hetzelfde decreet wordt verschoven naar het werkingsjaar 1998.

Afdeling 4. - Diensten voor Sociaal-Cultureel Werk.

Art.61. Artikel 17 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, wordt vervangen door wat volgt :   "Artikel 17. § 1. De werkingssubsidie bedraagt tweeënzestigduizend vijfhonderd frank per volledige gerealiseerde basisfunctie zoals bedoeld in artikel 8.   § 2. Het aantal basisfuncties dat op jaarbasis via werkingssubsidies gehonoreerd kan worden is bepaald door het aantal subsidiabele personeelsfuncties, zijnde voor de nieuwe diensten maximaal vier en voor de diensten, die reeds voorbeen gesubsidieerd werden, een aantal dat overeenstemt met het aantal gesubsidieerde personeelsfuncties."
Art.62. De in artikel 30, § 1 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-cultureel werk voor volwassenen, bepaalde termijn van maximum drie kalenderjaren wordt met één kalenderjaar verlengd.

Afdeling 5. - Culturele Centra.

Art.63. Aan artikel 10 van het decreet van 24 juli 1991 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de Nederlandstalige culturele centra die het culturele leven in de Vlaamse Gemeenschap bevorderen, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt :   "§ 5. De Vlaamse regering zal, voor een forfaitair bedrag van 14 miljoen frank, maatregelen uitwerken die tot doel hebben de cultuurspreiding te bevorderen en te vernieuwen en de samenwerking tussen de culturele centra met betrekking tot de cultuurspreiding te stimuleren."
Art.64. Artikel 16, § 3 van hetzelfde decreet wordt vervangen door :
  "§ 3. Nieuwe aanvragen tot erkenning als cultureel centrum of als bijkomend dorps- of wijkhuis en aanvragen tot categorieverhoging, kunnen uiterlijk op 31 januari 1997 worden ingediend. Deze aanvraag gebeurt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs. Het cultureel centrum moet aantonen dat het op 1 mei 1997 operationeel is, rekening houdend met de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 7. De eventuele erkenning en de daaruit voortvloeiende subsidiëring gaat in op 1 januari 1998."

Art.65. Aan artikel 16 van hetzelfde decreet wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt :
  "§ 4. Na 31 januari 1997 kunnen geen nieuwe aanvragen tot erkenning als cultureel centrum of als bijkomend dorps- of wijkhuis en aanvragen tot categorieverhoging meer worden ingediend."

Art.66. Artikel 17 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 17. De op 31 december 1997 krachtens dit decreet gesubsidieerde functies, blijven gesubsidieerd onder de in artikel 10, § 1 bepaalde voorwaarden. Na 1 januari 1998 is er geen gesubsidieerde personeelsuitbreiding meer mogelijk."

Afdeling 6. - Jeugdwerking.

Art.67. In het decreet van 22 januari 1975 tot regeling van de erkenning en subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk, zoals gewijzigd bij de decreten van 8 april 1987, 1 juli 1992 en 21 december 1994, wordt een artikel 16bis ingevoegd dat luidt als volgt :   "Artikel 16bis. Organisaties die een landelijke werking ontplooien in de zin van artikel 2, § 1, 1° van dit decreet en die in 1996 gesubsidieerd worden op basis van artikel 9 van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van jeugdwerkbeleid, en die hoofdzakelijk vormingscursussen organiseren voor laaggeschoolde werkende en werkloze jongeren worden beschouwd als hebbende voldaan aan de erkenningscriteria voor het landelijk georganiseerd jeugdwerk, indien zij uiterlijk op 31 december 1996 een erkenningsaanvraag hebben ingediend. Zij worden erkend als landelijk georganiseerd jeugdwerk vanaf 1 januari 1997.   Organisaties die op 1 januari 1997 erkend zijn als landelijk georganiseerd jeugdwerk en die in 1994 werden gesubsidieerd voor hun activiteiten als "vorming werkende jongeren", ontvangen voor het jaar 1997 een aanvullende subsidie die gelijk is aan de subsidie die zij in 1994 ontvingen als "vorming werkende jongeren", op voorwaarde dat hun werking op minstens hetzelfde peil als in 1994 behouden blijft.   Organisaties die op 1 januari 1997 erkend zijn als landelijk georganiseerd jeugdwerk en waarvan de aangesloten centra in 1994 werden gesubsidieerd als "vorming werkende jongeren", ontvangen voor het jaar 1997 een subsidie die gelijk is aan de som van de subsidies die deze organisaties en de bij deze organisaties aangesloten centra in 1994 ontvingen, op voorwaarde dat hun werking op minstens hetzelfde peil als in 1994 behouden blijft."
Art.68. Artikel 6 van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 6. § 1. Het krediet dat op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor de uitvoering van dit decreet wordt uitgetrokken, wordt bepaald op minimum vijfhonderd en tien miljoen frank. Het wordt jaarlijks aangepast aan de stijging van de index der kleinhandelsprijzen en moet mee evolueren met de kwalitatieve en kwantitatieve groei van het plaatselijk jeugdwerk.
  § 2. Het krediet wordt volgens de volgende criteria verdeeld :
  1° 5 procent van het krediet wordt vast toegekend aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie ter uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, voor zover dit plan voldoet aan de criteria gesteld in dit decreet;
  2° het saldo van het krediet wordt verdeeld over de in aanmerking komende gemeentebesturen van het Vlaamse Gewast die aan de voorwaarden gesteld in dit decreet voldoen, en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, met dien verstande dat :
  a) 80 procent van dit saldo evenredig wordt verdeeld onder die gemeentebesturen, op basis van het aantal inwoners jonger dan vijfentwintig jaar. Van de subsidies die de gemeentebesturen ontvangen vanuit de verdeling van deze 80 procent, moet minimum 5 procent voorzien worden voor de ondersteuning van de kadervorming, georganiseerd door erkende jeugdorganisaties;
  b) 20 procent van dit saldo verdeeld wordt over de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie waarvan het jeugdwerkbeleidsplan voldoet aan één of meer prioriteiten die voor een periode van minstens drie jaar worden vastgesteld door de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt deze prioriteiten vast ten laatste in de maand januari vóór het eerste jaar van elke jeugdwerkbeleidsplanperiode. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor de verdeling van dit gedeelte van het krediet."

Art.69. In artikel 10 van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid wordt 3° vervangen door wat volgt :
  "3° voor het jeugdwerkbeleidsplan voor 1995 en het eerste driejarige jeugdwerkbeleidsplan geldig voor de jaren 1996 tot 1998 wordt de verdeling van het krediet vermeld in artikel 6, § 2, 2°, b, gekoppeld aan de prioriteit jeugdwerk voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren."

Art.70. In artikel 10, 5° van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij decreet van 22 november 1995, worden de woorden "550 miljoen frank" vervangen door de woorden "510 miljoen frank".

Art.71. In artikel 9 van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt :
  "De jeugdverenigingen zijn de volgende :
  1° verenigingen met een landelijke werking die voor het geheel van hun werking gesubsidieerd worden. Voor zover hun werking minstens op hetzelfde peil blijft, krijgen die verenigingen, gedurende een overgangsperiode van maximum drie jaar, jaarlijks eenzelfde subsidiebedrag als ze krijgen ten laste van de betreffende basisallocatie in de begroting van het eerste jaar volgend op de inwerkingtreding van dit decreet. Indien het volume van hun werking vermindert, krijgen zij tijdens deze overgangsperiode een subsidie naar rato van de gepresteerde werking. Tijdens die overgangsperiode hebben ze de kans om zich te richten naar de vereisten gesteld in het decreet van 22 januari 1975 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van het landelijk georganiseerd jeugdwerk. Zodra ze hieraan beantwoorden, kunnen ze als dusdanig erkend worden;
  2° verenigingen met een landelijke werking die voor een onderdeel van hun werking gesubsidieerd worden. Voor zover het gaat om een werking die het plaatselijk is en voor zover hun werking minstens op hetzelfde peil blijft, krijgen die verenigingen, gedurende een overgangsperiode van maximum drie jaar, jaarlijks een zelfde subsidiebedrag als ze krijgen ten laste van de betreffende basisallocatie in de begroting van het eerste jaar volgend op de inwerkingtreding van dit decreet. Indien het volume van hun werking vermindert, dan krijgen zij tijdens deze overgangsperiode een subsidie naar rato van de gepresteerde werking. Het niveau van dit onderdeel van hun werking wordt bepaald zoals dit gebeurt voor de subsidiëring in de begroting van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit decreet;
  3° verenigingen met een regionale werking. Voor zover hun werking minstens op hetzelfde peil blijft, krijgen die verenigingen, gedurende een overgangsperiode van maximum drie jaar, jaarlijks een zelfde subsidiebedrag als ze krijgen ten laste van de betreffende basisallocatie in de begroting van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit decreet. Indien het volume van hun werking vermindert, dan krijgen zij tijdens deze overgangsperiode een subsidie naar rato van de gepresteerde werking. Tijdens die overgangsperiode hebben ze de kans om zich te richten naar de vereisten gesteld in de reglementering betreffende de erkenning van het regionale jeugdwerk en als ze daaraan beantwoorden, kunnen ze als dusdanig erkend worden."

HOOFDSTUK XIV. - Economie.

Art.72. § 1. Aan artikel 6 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie wordt de volgende bepaling toegevoegd :   "3. voor leasing en andere door de Vlaamse regering goedgekeurde financieringswijzen, waarvan de modaliteiten worden bepaald door deze laatste."   § 2. Aan artikel 3 van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering wordt de volgende (bepaling) toegevoegd : (Err. B.St. 11-02-1997)   "De bovenvermelde rentetoelagen worden eveneens verleend voor leasing en andere door de Vlaamse regering goedgekeurde financieringswijzen, waarvan de modaliteiten worden bepaald door deze laatste."
Art.73. § 1. Artikel 2, 2°, 3°, 4°, van het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest wordt vervangen als volgt :
  "2° Voor de definitie van de kleine, middelgrote en grote ondernemingen richt de Vlaamse regering zich naar de op EG-niveau vastgestelde definitie."
  § 2. Paragraaf 1 van dit artikel is eveneens van toepassing op de wet van 30 december 1970 betredende de economische expansie voor wat betreft de middelgrote en grote ondernemingen en de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering voor wat betreft de kleine ondernemingen.

Art.74. § 1. Er wordt een Fonds voor economische impulsprogramma's opgericht.
  (Aan het Fonds voor economische impulsprogramma's worden de volgende inkomsten toegewezen :
   1° de inkomsten die voortvloeien uit de beursgang van de investeringsmaatschappijen, bedoeld in artikel 10, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse investeringsmaatschappijen, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996 en van 6 juli 2001, met uitzondering van de inkomsten uit de verkoop van aandelen in de GIMV door de Vlaamse Participatiemaatschappij in het kader van artikel 2, derde lid, van het vermelde decreet van 13 juli 1994, ingevoegd bij het decreet van 17 juli 2000;
   2° de inkomsten uit kapitaalsverminderingen van Gimvindus, met uitzondering van de aandelen of vorderingen die door Gimvindus bij wijze van kapitaalsvermindering aan het Vlaamse Gewest worden overgedragen ter uitvoering van artikel 3, § 3, van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot herstructurering van Gimvindus voorzover het Vlaamse Gewest die aandelen of vorderingen inbrengt in de Participatiemaatschappij Vlaanderen;
   3° de inkomsten uit de vereffening van Gimvindus.) <DVR 2002-12-20/42, art. 52, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
  § 2. De Vlaamse regering beschikt over de kredieten van het Fonds voor economische impulsprogramma's voor al wat dienen kan in het raam van de versteviging van het economisch ondersteuningsbeleid.

Art.75. § 1. In artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de herstructurering van de GIMV, Gimvindus, VMH, Mijnen en Lim en tot oprichting van het Limburgfonds en van de permanente werkgroep Limburg, zoals gewijzigd bij artikel 2 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995 worden de woorden "Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (hierna GIMV)" vervangen door het woord "GIMV".
  Aan artikel 2 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  "Het Vlaamse Gewest mag zijn aandelen in de GIMV, alsmede de aandelen die het Vlaamse Gewest nog zal verwerven in de gespecialiseerde dochteronderneming PMV van de GIMV waartoe het Vlaamse Gewest thans gemachtigd wordt, inbrengen in een nieuw op te richten vennootschap, de nv Vlaamse Participatiemaatschappij genoemd, in het kort VPM, waarvan zij 100 % aandeelhouder dient te zijn. In dat geval zijn de artikelen 9, 10, § 1, § 3 en § 4, 11 tot en met 16 en 18bis van dit decreet van toepassing op deze vennootschap."
  § 2. Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 9. Het Vlaamse Gewest rnag, in afwijking van artikel 104bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, alle aandelen bezitten in de investeringsmaatschappijen in de zin van artikel 10, § 1, zonder beperking van duur en zonder geacht te worden hoofdelijk borg te staan voor de verbintenissen van deze vennootschappen."
  § 3. Artikel 10, § 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  "§ 1. GIMV, Gimvindus, VMH, LRM en VPM zijn investeringsmaatschappijen met de rechtsvorm van naamloze vennootschap (hierna de "investeringsmaatschappijen"). Voor al wat niet anders wordt geregeld door of krachtens dit decreet, zijn de regels betreffende handelsvennootschappen van toepassing op de investeringsmaatschappijen, met uitsluiting van toepassing van de wet van 2 april 1962 betreffende de federale investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen. De handelingen van de investeringsmaatschappijen worden geacht daden van koophandel te zijn. De artikelen 10, § 3, § 4, 11, 12 en 13 van dit decreet zijn niet meer van toepassing op een investeringsmaatschappij van zodra haar aandelen beursgenoteerd worden."
  § 4. Aan artikel 10, § 2 van het decreet wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  "De VPM heeft tot doel het aanhouden van participaties met het oog op de realisatie van het economisch overheidsinitiatief zoals dit beschreven is in dit decreet. Mits voorafgaandelijk akkoord van de Vlaamse regering is de VPM gemachtigd de aandelen te verkopen die zij bezit, zonder dat zij daardoor de controle, zoals gedefinieerd in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen, mag prijsgeven."
  § 5. Artikel 18bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 18bis. De directeur-generaal van het Bestuur van de BTW, Registratie en Domeinen of zijn gemachtigde is bevoegd om de akten te verlijden betreffende de organisatie en het intern bestuur van de investeringsmaatschappijen, met toepassingen van artikel 161, 3° van het Wetboek van Registratierechten."

Art.76. § 1. De Vlaamse regering kan de bedrijfsadvisering of bedrijfsbegeleiding van land- en tuinbouwbedrijven die in financiële moeilijkheden verkeren, ondersteunen.
  § 2. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten waaronder de ondersteuning kan worden toegekend en uitgekeerd.

HOOFDSTUK XV. - Ruimielijke Ordening.

Art.77. Artikel 2 van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten wordt vervangen door wat volgt :   "Artikel 2. In dit decreet wordt verstaan onder :   1° Bedrijfsruimte : de verzameling van alle percelen waarop zich minstens één bedrijfsgebouw bevindt, als één geheel te beschouwen en waar een economische activiteit heeft plaatsgevonden of plaatsvindt. Deze verzameling heeft een minimale oppervlakte van 5 aren. Uitgesloten is de bedrijfsruimte waarin de woning van de eigenaar een niet-afsplitsbaar onderdeel uitmaakt van het bedrijfsgebouw en dat nog effectief wordt benut als verblijfplaats. De Vlaamse regering bepaalt onder welke voorwaarden een woning als afsplitsbaar van een bedrijfsgebouw kan worden beschouwd.   2° Economische activiteit: iedere industriële, ambachtelijke, handels-, diensten-, landbouw- of tuinbouw-, opslag- of administratieve activiteit uitgeoefend door bedrijven of ondernemingen.   3° Geheel of gedeeltelijk leegstaande bedrijfsruimte : vanaf het ogenblik dat meer dan 50 % van de totale vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet effectief wordt benut.   4° Gehele of gedeeltelijke verwaarlozing: het vertonen van uitgesproken gebreken van algemene of beperkte omvang aan het bedrijfsgebouw. De Vlaamse regering bepaalt de gebreken van algemene en beperkte omvang, alsook de criteria voor de beoordeling van de gebreken en de minimumnorm van de te vertonen gebreken om een bedrijfsruimte al dan niet als geheel of gedeeltelijk verwaarloosd te beschouwen.   5° Inventaris : het instrument dat alle leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten bevat die aan een heffing kunnen worden onderworpen en/of voor een financiële steun voor vernieuwing in aanmerking komen. Dit instrument wordt door de Administratie beheerd.   6° Vernieuwing : het gecoördineerd geheel van maatregelen voor de sortering en/of herbestemming van een leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimte om ze opnieuw te laten voldoen aan de eisen van een goede plaatselijke ruimtelijke ordening en/of geschikt te maken voor herbestemming. Vernieuwing kan dus ook infrastructuurwerken omvatten die nodig zijn om aan de bedrijfsruimte de gepaste ontsluiting te geven.   7° Sanering :   a) de volledige afbraak van alle constructies tot aan het maaiveld of, indien nodig, onder de grond;   b) de gedeeltelijke sloping van interne en externe constructies en het gebouw in een zodanige staat brengen om de eigenlijke herbestemmingsbouwwerkzaamheden te kunnen beginnen. De Vlaamse regering bepaalt welke saneringswerkzaamheden hiervoor in aanmerking komen.   Saneringen in de milieutechnische zin kunnen hierin evenwel nooit zijn begrepen.   8° Administratie : de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.   9° Eigenaar : diegene die een geheel dan wel gedeeltelijk naakte eigendomsrecht kan laten gelden op het betrokken onroerend goed.   10° Vernieuwingsfonds : fonds voor vernieuwing van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten.   11° Basisstudie : de studie die een gedetailleerd voorstel van de uit te voeren saneringswerkzaamheden, de te realiseren herbestemming, een kostprijsraming en een tijdtabel voor de uitvoering bevat. De basisstudie vormt een wezenlijk onderdeel van de eigenlijke aanvraag om financiële ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 43 van dit decreet.   12° Verwerving : de inbezitneming als eigenaar of als titularis van een zakelijk recht.   13° Kadastraal inkomen : het kadastraal inkomen aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, zoals bedoeld in artikel 518 van het Wetboek op de Inkomstenbelasting."
Art.78. Artikel 3 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  "§ 1. Elke gemeente stelt een lijst op van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten, gelegen op haar grondgebied, die als basis zal dienen voor de inventaris.
  Deze lijst wordt elk jaar met de geactualiseerde gegevens aan de Administratie opgestuurd onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering."
  2° aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
  "Als de gemeentelijke lijst te laat wordt ingediend, of als de Administratie vaststelt dat de gemeentelijke lijst onvolledig is, kan de Administratie, op kosten van de gemeente, ambtshalve overgaan tot registratie."
  3° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  "§ 4. De Vlaamse regering kan bepalen welke categorieën van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten niet op de gemeentelijke lijsten en in de inventaris dienen te worden opgenomen."
  4° een § 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
  "§ 5. De gemeentelijke ambtenaren, door het college van burgemeester en schepenen belast met de opmaak van de gemeentelijke lijst en gemachtigd om de nodige vaststellingen te doen, hebben toegang tot alle op het grondgebied van de gemeente gelegen bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben verzocht, toegang tot de bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen te verschaffen."

Art.79. In artikel 4 van hetzelfde decreet wordt tussen het eerste en tweede lid het volgende lid ingevoegd :
  "De Vlaamse regering machtigt ambtenaren van de Administratie om de nodige vaststellingen te doen, ze hebben daarvoor toegang tot alle bedrijfsruimten en bedrijfsgebouwen. De betrokken eigenaar dient hen binnen zeven dagen nadat ze zich ter plaatse hebben aangeboden, of nadat ze hierom bij aangetekende zending hebben verzochte toegang tot de bedrijfsruimten of bedrijfsgebouwen te verschaffen. Als de eigenaar niet op dit verzoek ingaat, kan de Administratie en/of de Vlaamse regering dit beschouwen als een weerlegbaar vermoeden van leegstand en/of verwaarlozing."

Art.80. Artikel 17 van hetzelfde decreet wordt gewijzigd als volgt :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  "§ 1. Er wordt een Vernieuwingsfonds opgericht. De Vlaamse regering beheert het Vernieuwingsfonds. Dit (Vernieuwingsfonds) neemt de vorm aan van een fonds zoals bedoeld in artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit." (Err. B.St. 31-12-1996)
  2° § 5 wordt opgeheven;
  3° § 6 wordt opgeheven.

Art.81. Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art.82. In artikel 24 van hetzelfde decreet worden de woorden "van de Administratie" vervangen door de woorden "van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap".

Art.83. In artikel 26, §§ 1, 4 en 6 van hetzelfde decreet worden de woorden "van de Administratie" vervangen door de woorden "van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap".

Art.84. In artikel 29 van hetzelfde decreet worden de woorden "van de Administratie" vervangen door de woorden "van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap".

Art.85. In artikel 30 van hetzelfde decreet worden de woorden "van de Administratie" vervangen door de woorden "van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap"..

Art.86. In artikel 31, § 2 van hetzelfde decreet wordt de laatste zin geschrapt.

Art.87. In artikel 32, § 1 van hetzelfde decreet worden de woorden "van de Administratie" vervangen door de woorden "van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap".

Art.88. In hetzelfde decreet wordt het opschrift van hoofdstuk IV vervangen door wat volgt :
  "HOOFDSTUK IV. - Financiële ondersteuning van de verwerving en de saneringswerkzaamheden in het kader van de vernieuwing".

Art.89. Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 42. § 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan voor de verwerving en sanering van een onroerend goed dat in de inventaris is vermeld, aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gemeenten, vereniging van gemeenten, de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende lokale sociale bouwmaatschappijen, gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen en het Vlaams Woningfonds voor de Grote Gezinnen een financiële steun worden toegekend van :
  - 30 % voor de verwerving van de onroerende goederen;
  - 90 % voor de saneringswerkzaamheden. Hierbij wordt echter rekening gehouden met de werkelijk gedragen saneringskosten, na aftrek van de eventuele opbrengst van de sanering. De verleende financiële steun is van toepassing op de kosten, inclusief de BTW. De financiële steun voor de saneringswerkzaamheden wordt slechts toegekend voor zover bij het bestek van de werkzaamheden een postgewijze verantwoording gevoegd is. Als de werkelijk gedragen saneringskosten, na aftrek van de eventuele opbrengst van de sanering, lager zijn dan de in de basisstudie geraamde kosten, wordt de subsidie berekend op de werkelijke kosten, zoals blijkt uit de vorderingsstaten van de aannemer.
  § 2. Met toepassing van 1 moet de initiatiefnemer, wanneer deze een financiële steun voor de verwerving van een onroerend goed heeft verkregen, binnen zes maanden na de berekening van deze financiële steun, de basisstudie hebben ingeleid.
  § 3. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan voor de saneringswerkzaamheden aan elke natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon en niet in § 1 vermelde publiekrechtelijke rechtspersoon die hoogstens twee jaar eigenaar is van een onroerend goed dat in de inventaris is vermeld, te rekenen vanaf de datum van het verlijden van de authentieke akte, een financiële steun worden toegekend van :
  - 90 % voor de saneringswerkzaamheden. Hierbij wordt echter rekening gehouden met de werkelijk gedragen saneringskosten, na aftrek van de eventuele opbrengst van de sanering. Het bedrag van de werkelijk gedragen kosten dient minstens 1.000.000 F te bedragen. De verleende financiële steun is van toepassing op de kosten, exclusief de BTW. De financiële steun voor de saneringswerkzaamheden wordt slechts toegekend voor zover bij het bestek van de werkzaamheden een postgewijze verantwoording gevoegd is. Als de werkelijk gedragen saneringskosten, na aftrek van de eventuele opbrengst van de sanering, lager zijn dan de in de basisstudie geraamde kosten wordt de subsidie berekend op de werkelijke kosten, zoals blijkt uit de vorderingsstaten van de aannemer.
  § 4. Als eigenaar, zoals bedoeld in § 3, worden evenwel niet beschouwd:
  1° de vennootschappen waarin de vroegere eigenaar(s) van het onroerend goed participeert of participeren, rechtstreeks of onrechtstreeks, voor meer dan 10 % van het aandeelhouderschap;
  2° bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad."

Art.90. Artikel 44 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd :
  1° § 1 wordt vervangen door wat volgt :
  "§ 1. Dezelfde verwerving kan voor dezelfde leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimte slechts eenmaal voor financiële steunverlening in het kader van dit decreet in aanmerking komen."
  2° § 2 wordt opgeheven;
  3° § 3 wordt § 2;
  4° § 4 wordt § 3 en de woorden "werkzaamheden" worden vervangen door "saneringswerkzaamheden";
  5° § 5 wordt opgeheven.

Art.91. Artikel 46 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art.92. Artikel 47 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
  "Artikel 47. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor uitbetaling van de financiële steun, bedoeld in artikel 42."

HOOFDSTUK XVI. - Vervoer.

Art.93. Artikel 7 van het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoersmaatschappij (VVM) wordt aangevuld met het volgende lid :   "Het Vlaamse Gewest is evenwel vrijgesteld van de verplichting tot onmiddellijke volstorting."
HOOFDSTUK XVII. - Openbare Werken.

Afdeling 1. - Financiering.
Art.94. In artikel 57, § 2 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen van de begroting 1992 wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling :   Het Vlaams Infrastructuurfonds heeft tot doel bij te dragen in de verwezenlijking en inzonderheid in de financiering tot al wat dienen kan ter uitvoering van het beleid van het Vlaams Gewest op het vlak van de openbare werken en het vervoer, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, X, 1° tot 5° en 9° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993, en dit ongeacht de aard van de ten laste te nemen uitgaven."
Art.95. (Artikel 58, 1.) van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen van de begroting 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling : (Err. B.St. 11-02-1997)
  "1. wat betreft de inkomsten met betrekking tot de bevoegdheden vermeld in artikel 6, § 1, X, 1° tot 5° en 9° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993 :"

Afdeling 2. - Watervang.

Art.96. In artikel 80 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, zoals gewijzigd door het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling :   "Met uitzondering van de onbevaarbare waterlopen, wordt voor alle in het Vlaamse Gewest gelegen waterwegen en hun aanhorigheden en de havens en hun aanhorigheden, hierna genoemd waterwegen,   - melding gemaakt voor het capteren van minder dan 500 m3 per jaar; en   - wordt een vergunning afgegeven voor het capteren van 500 m3 en meer per jaar, hierna genoemd vergunning voor een watervang."
Art.97. Artikel 81 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "Artikel 81. Bij uitzonderlijk lage waterstanden, waarbij captatie van water gevaar kan opleveren voor de scheepvaart, voor de waterwegen en hun aanhorigheden of voor de havens en hun aanhorigheden, kan een tijdelijk verbod of een tijdelijk beperking van captatie worden opgelegd.
  De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten hiervan."

Art.98. In artikel 83 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd door het decreet van 18 december 1993 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993 en het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  "§ 2. Het bedrag verschuldigd voor het capteren van water wordt vastgesteld als volgt :
  Waterafname in m3/jaar
  1. voor de schijf van minder dan 1.000.000 m3 1,750 F/m3;
  2. voor de schijf van 1.000.000 m3 tot 9.999.999 m3 1,015 F/m3;
  3. voor de schijf van 10.000.000 m3 tot 99.999.999 m3 0,510 F/m3;
  4. voor de schijf boven 99.999.999 m3 0,096 F/m3.
  De captatie van minder dan 500 m3 per jaar is gratis. ";
  2° § 5 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  "§ 5. Onverminderd de bepalingen van §§ 2 en 4 wordt het minimum verschuldigd bedrag vastgesteld op 5 000 frank per jaar."
  3° § 6 wordt geschrapt.

HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding.

Art. 99. Tenzij anders bepaald in dit decreet, treden de bepalingen van dit decreet in werking op 1 januari 1997.