16 DECEMBER 1981. _ Koninklijk besluit houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de studiejaren kunnen in aanmerking genomen worden voor de toekenning van prestaties waarin voorzien wordt bij de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1984 en tekstbijwerking tot 16-01-2007.)
HOOFDSTUK 1. Aanvraag om aanvullende rente.
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. Stortingen door de verzekerde.
Art. 4-8
HOOFDSTUK 3. Stortingen door de rechthebbenden.
Art. 9-11
HOOFDSTUK 4. Slotbepaling.
Art. 12, N
HOOFDSTUK 1. _ Aanvraag om aanvullende rente.
Artikel 1. §1. De verzekerde die wenst aanspraak te maken op de bepalingen van artikel 63ter van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, dat de toekenning mogelijk maakt van een aanvullende rente die overeenstemt met de studiejaren, moet een aanvraag richten tot de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid, hierna de "Dienst" genoemd.
De aanvraag vermeldt :
a) de begin- en einddatum van de studieperiodes;
b) de onderwijsinstelling waarin de lessen gevolgd werden;
c) de aanvangsdatum van de eerste beroepsactiviteit uitgeoefend na het einde der studies evenals de plaats waar deze activiteit werd uitgeoefend.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag de bewijsstukken van gedane studies die in aanmerking komen.
§ 2. De rechthebbenden van een verzekerde die wensen aanspraak te maken op de bepalingen van artikel 63ter van vorengenoemde wet van 17 juli 1963, moeten de formaliteiten vervullen voorgeschreven bij § 1 van dit artikel.
Wanneer het overlijden van de verzekerde is overkomen in de tweede hypothese waarin artikel 63ter, lid 2, 2° van vorengenoemde wet van 17 juli 1963 voorziet, moeten de rechthebbenden bovendien het bewijs leveren dat de verzekerde, vóór het begin van zijn studies, in de mogelijkheid verkeerde om aan de overzeese sociale zekerheid deel te nemen.
Art.2. De Dienst oordeelt over de aanvraag en betekent zijn gemotiveerde beslissing aan de aanvrager met vermelding, in voorkomend geval, van het bedrag van de premie ineens dat in toepassing van dit besluit gestort mag worden, evenals, wanneer de artikelen 8 of 9 toegepast worden, de termijn waarin de storting moet gebeuren.
Art.3. Onder studieperiodes dient te worden verstaan de periodes tijdens welke daglessen met volledig leerplan gevolgd worden. Het studiejaar wordt geacht een aanvang te nemen op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 augustus van het volgend jaar.
Worden echter niet in aanmerking genomen, noch de periodes welke aanleiding geven tot onderwerping aan een Belgische of vreemde pensioenenregeling, noch voor periodes welke uiteraard, in de Belgische werknemerspensioenregeling, kunnen gelijkgesteld worden met periodes van werkelijke arbeid, noch voor de periodes van deelneming door de verzekerde aan het pensioenstelsel van de gewezen koloniale werknemers of aan de regeling van de overzeese sociale zekerheid.
HOOFDSTUK 2. _ Stortingen door de verzekerde.
Art.4. De door de verzekerde te betalen premie ineens moet gestort worden binnen een termijn van 15 jaar ingaande op de datum van inwerkingtreding van dit besluit wat de verzekerden betreft die, op deze datum, deelnemen of hebben deelgenomen aan de overzeese sociale zekerheid, of op de datum van hun eerste deelneming wat de andere verzekerden betreft, zonder dat deze termijn verder mag reiken dan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
De premie ineens evenwel die moet gestort worden door de personen die het ouderdomspensioen trekken op de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit, moet gestort worden binnen de onder artikel 6 vastgestelde termijn.
Art.5. De door de verzekerde te storten premie ineens is gelijk aan de negen tienden van de premie ineens vastgesteld bij artikel 13 van het koninklijk besluit van 15 september 1965 met betrekking tot de inning van de bijdragen in de regeling voor overzeese sociale zekerheid, berekend, op de datum van betekening van de in artikel 2 bedoelde beslissing van de Dienst op basis van de maandbijdrage waarvan het bedrag is vastgesteld door de verzekerde overeenkomstig artikel 15 van de wet van 17 juli 1963, vermeerderd in toepassing van artikel 19 van bedoelde wet.
Deze premie ineens wordt voor 77,78 p.c. uitgekeerd aan het Pensioenfonds en voor 22,22 p.c. aan het Solidariteits- en Perequatiefonds.
Art.6. De storting van de in artikel 5 bedoelde premie ineens mag in één enkele keer gebeuren. In dit geval moet de betaling ervan geschieden binnen zes maanden vanaf de betekening van de in artikel 2 bedoelde beslissing van de Dienst, zoniet wordt de aanvraag als ongedaan beschouwd.
Art.7. § 1. Behoudens wanneer de verzekerde het ouderdomspensioen trekt, mag de bij artikel 5 bedoelde premie ineens in annuiteiten gestort worden volgens de modaliteiten die zijn vastgesteld in de paragrafen 2 tot 4 van dit artikel.
§ 2. Het aantal annuiteiten wordt door de verzekerde bepaald op het ogenblik van zijn aanvraag, zonder dat het hoger mag liggen dan het aantal volle jaren die de in artikel 4 bedoelde termijn bevat.
§ 3. Het bedrag van de annuiteit wordt bepaald door toepassing van het bij dit besluit gevoegde tarief I.
Dit tarief dat het bedrag van de levenslange en tijdelijke annuiteit aanduidt, waardoor een kapitaal van (1 euro) kan afgelost worden al naar de leeftijd van de verzekerde en de duur van de betalingen, is op de volgende grondslagen opgemaakt : <KB 2006-12-28/44, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
a) interestvoet : 6,5 % per jaar;
b) (sterftetabel MR voor de mannelijke verzekerden en FR voor de vrouwelijke verzekerden.
De sterftetabellen MR en FR worden bepaald door de volgende relatie die, bij 1 000 000 geboorten, voor het aantal overlevenden op leeftijd x wordt gebruikt :
lx = k . sx . gcx
waarin de constanten k, s, g naargelang van de tabel de hierondervermelde waarden hebben : MR FR k 1 000 266,63 1 000 048,56 s 0,999 441 703 848 0,999 669 730 966 g 0,999 733 441 115 0,999 951 440 172 c 1,101 077 536 030 1,116 792 453 830. ] <KB 1994-12-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
) <KB 1994-12-22/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
c) jaarlijkse vooruitbetalingen.
§ 4. De laattijdige betaling van een annuiteit geeft van rechtswege aanleiding tot de storting van een interest berekend tegen 10 % per jaar, vanaf de vervaldag tot de stortingsdatum.
Wanneer een annuiteit niet is gestort binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de vervaldag, wordt de rekening van de verzekerde definitief afgesloten, van rechtswege en zonder aanmaning, en de aanvullende ouderdoms- en overlevingsrenten worden verminderd met toepassing van de verhouding tussen het afgeloste kapitaal en het bedrag van de premie ineens.
Art.8. De aanvullende ouderdoms- of overlevingsrenten die verzekerd zijn door de bij artikel 5 bepaalde premie ineens, gaan in, al naar het geval, terzelfdertijd als de ouderdomsrenten of als de overlevingsrenten.
Wanneer evenwel de storting uitgevoerd wordt door een persoon die het ouderdomspensioen trekt, gaat de aanvullende ouderdomsrente in op de stortingdatum van de premie ineens.
Ze ondergaan, hetzij dezelfde vermeerderingen als deze renten omwille van de koppeling van deze laatsten aan de evolutie van de kosten voor levensonderhoud, hetzij een vermeerdering die gelijk is aan deze voorgeschreven door de artikelen 20bis of 22bis van de wet van 17 juli 1963, wanneer de bijdrage de bestemming krijgt waarin artikel 18, a, van bedoelde wet voorziet.
De wiskundige reserve van deze laatste vermeerdeding wordt van het Solidariteits- en Perequatiefonds overgedragen naar het Pensioenfonds.
HOOFDSTUK 3. _ Stortingen door de rechthebbenden.
Art.9. § 1. Wanneer de verzekerde overleden is vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, of wanneer hij overleden is voordat de bij artikel 4 vastgestelde termijn is verstreken en zonder dat hij de bij artikel 5 vastgestelde premie ineens volledig heeft gestort, kunnen de (langst levende echtgenoot) en de wezen een premie ineens storten. <KB 2006-12-28/44, art. 2, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 2. De premie ineens die de (langst levende echtgenoot) en de wezen kunnen storten is gelijk aan het rentevestigend kapitaal, vermeerderd met een vijfde, van een (overlevings- of wezenrente) die, toegevoegd aan de renten die eventueel verzekerd zijn door de stortingen van de verzekerde, de (overlevings- of wezenrente) bereikt die verzekerd is in toepassing van hoofdstuk III van de wet van 17 juli 1963 door bijdragen waarvan het bedrag werd vastgesteld door de rechthebbende overeenkomstig artikel 15 van bedoelde wet, vermeerderd in toepassing van artikel 19 van dezelfde wet.
Deze renten worden berekend op grond van de leeftijden van de verzekerde en van de weduwe op de overlijdensdatum. <KB 2006-12-28/44, art. 2, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
§ 3. Het vestigend kapitaal van de aanvullende (overlevingsrente) wordt berekend door toepassing van het bijgevoegde tarief II, door de leeftijd in aanmerking te nemen die de (overlevingsrente) op de ingangsdatum van de rente heeft bereikt. Wanneer evenwel de storting niet is uitgevoerd binnen zes maanden vanaf de bij artikel 2 voorgeschreven betekening van de beslissing van de Dienst, wordt het rentevestigend kapitaal opnieuw berekend met inaanmerkingneming van de leeftijd die de (langst levende echtgenoot) op de aanvraagdatum heeft. <KB 2006-12-28/44, art. 2, 1°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Tarief II is op de volgende grondslagen opgemaakt :
a) (interestvoet : 3,75 % per jaar); <KB 2006-12-28/44, art. 2, 2°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
b) (sterftetafel FR voor de mannelijke verzekerden en sterftetafel MR voor de vrouwelijke verzekerden;) <KB 2006-12-28/44, art. 2, 3°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>D : 01-01-1995>
c) rente betaalbaar met maandelijkse twaalfden en na verloop van termijn.
§ 4. Het vestigend kapitaal van de aanvullende wezenrente wordt berekend door toepassing van het bijgevoegde tarief III, door de tijd in aanmerking te nemen die nog moet lopen vanaf de eerste van de maand volgend op de ingangsdatum van de rente tot de eerste van de maand volgend op de eenentwintigste verjaardag van de wees ingeval deze op die datum de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt of volgend op de vijfentwintigste verjaardag van de wees in het andere geval.
Wanneer de storting evenwel niet is uitgevoerd binnen zes maanden na de in artikel 2 voorgeschreven betekening van de beslissing van de Dienst, wordt het rentevestigend kapitaal herberekend door het begin van de in aanmerking te nemen tijd vast te stellen op de eerste van de maand tijdens welke de aanvraag werd ingediend.
§ 5. Het vestigend kapitaal van de aanvullende ((overlevingsrente)) is bestemd voor het Pensioenfonds, terwijl de vermeerdering met een vijfde evenals de sommen die gestort werden ter verzekering van de wezenuitkeringen voor het Solidariteits- en Perequatiefonds bestemd zijn. <KB 2006-12-28/44, art. 2, 4°, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Art.10. De ingangsdatum voor de aanvullende (overlevings- of wezenrente) wordt als volgt vastgesteld : <KB 2006-12-28/44, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
a) wanneer het overlijden plaatsgrijpt vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit : op de overlijdensdatum, maar niet vóór 1 maart 1976, wanneer de aanvraag wordt ingediend binnen twaalf maanden vanaf de bekendmaking, en op de aanvraagdatum in het andere geval;
b) wanneer het overlijden plaatsgrijpt na de datum van inwerkingtreding van dit besluit : op de overlijdensdatum wanneer de aanvraag is ingediend binnen twaalf maanden vanaf het overlijden, en op de aanvraagdatum in het andere geval.
In afwijking echter van de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, wordt de ingangsdatum verdaagd naar de datum waarop de premie ineens integraal gestort is wanneer deze storting niet uitgevoerd werd binnen zes maanden vanaf de onder artikel 2 voorgeschreven betekening van de beslissing van de Dienst.
Art.11. De aanvullende (overlevings- of wezenrente) ondergaan, hetzij vermeerderingen omwille van hun koppeling aan de evolutie van de kosten voor levensonderhoud overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, hetzij een vermeerdering die gelijk is aan de bij artikel 22bis van de wet van 17 juli 1963 voorgeschreven vermeerdering wanneer de bijdrage de bij artikel 18, a, van bedoelde wet vastgestelde bestemming krijgt. <KB 2006-12-28/44, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De koppeling van deze renten aan de evolutie van de kosten voor levensonderhoud gebeurt door toepassing van de wet van 2 augustus 1971, daar hun bedrag, zoals vastgesteld bij artikel 9 van dit besluit, gekoppeld wordt aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op grond waarvan de pensioenen betaald worden op de datum waarop deze renten ingaan.
HOOFDSTUK 4. _ Slotbepaling.
Art.12. Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Ontwikkelingssamenwerking zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. N. BIJLAGE. TARIEF (niet opgenomen door technische redenen, zie B.St. 05-03-1982, blz. 2484)
Gewijzigd bij :
<KB 1994-12-22/35, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-1995; B.St. 23-12-1994, blz. 31996-32000>
<KB 2006-12-28/44, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2007>