Details



Externe links:

Justel
Reflex

Overzicht pdf



Titel:

28 MEI 1956. - Wet betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen. (Binnen de perken van de in artikel 2 van ORD 1992-07-30/34 bepaalde bevoegdheden, is onderhavige wet niet langer van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de bepalingen betreffende een vergunningsstelsel voor de vestiging of de exploitatie op terreinen die voorbestemd zijn voor de produktie of het opslaan van ontplofbare of explosief verbrandbare stoffen en mengsels en van de werktuigen die ermee geladen zijn, behalve indien de uitvoering van deze ordonnantie die toepassing noodzakelijk maakt; ORD 1992-07-30/34, art. 77, 002; Inwerkingtreding : onbepaald , uiterlijk op 01-07-1993; zie haar art. 85) (NOTA : Opgeheven voor het Waalse Gewest wat betreft de buitenpolitie van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen bij DWG 1999-03-11/39, art. 171; Inwerkingtreding : 01-10-2002) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 01-01-1990 en tekstbijwerking tot 13-03-2003)



Inhoudstafel:


Art. 1-12



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Art. 1. <Zie nota onder TITEL> De Koning regelt in het belang van de openbare veiligheid en kan aan vergunning onderwerpen het fabriceren, opslaan, te koop aanbieden, verkopen, afstaan, vervoeren, gebruiken, onder zich hebben, en dragen van ontplofbare of voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels en van daarmede geladen tuigen.
  De overheid die bevoegd is tot het afgeven van de vergunning kan ze te allen tijde intrekken.

Art.2. <Zie nota onder TITEL> Naast de officieren van gerechtelijke politie hebben de ambtenaren van de dienst der springstoffen en de tot het mijnkorps behorende ingenieurs bevoegdheid om de overtreding van de verordeningen en van de in het eerste artikel bedoelde vergunningen op te sporen en vast te stellen in processen-verbaal, die bewijskracht hebben tot het tegendeel is bewezen.
  De Koning kan aan andere ambtenaren en agenten het recht verlenen om zodanige overtredingen op te sporen en vast te stellen in processen-verbaal, die bewijskracht hebben tot het tegendeel is bewezen.

Art.3. <Zie nota onder TITEL> De ambtenaren en agenten aan wie de in het vorige artikel omschreven bevoegdheid is opgedragen, en die de bij het decreet van 20 juli 1831 voorgeschreven eed niet mochten hebben afgelegd, moeten dit doen vóór een der vrederechters van het arrondissement waar zij hun standplaats hebben.

Art.4. <Zie nota onder TITEL> De plaatsen waar de stoffen, mengsels en tuigen, waarvan sprake in het eerste artikel, worden verkocht, mogen door de in artikel 2 bedoelde officieren, ambtenaren en agenten worden bezocht gedurende de tijd, dat zij voor het publiek toegankelijk zijn.
  De voor het publiek niet toegankelijke plaatsen, die voor het fabriceren of het bergen van dezelfde stoffen, mengsels en tuigen bestemd zijn, mogen worden bezocht tussen zonsopgang en zonsondergang wanneer er 's nachts niet wordt gewerkt, te allen tijde wanneer er 's nachts wordt gewerkt. Nochtans mogen de ambtenaren en agenten, die door de Koning ter uitvoering van artikel 2, tweede lid, zijn aangewezen, deze plaatsen niet betreden zo zij niet vergezeld zijn, ofwel van een lid van het schepencollege, ofwel van de politiecommissaris.

Art.5. <Zie nota onder TITEL> Overtreding van het krachtens het eerste artikel bepaalde wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van honderd frank tot duizend frank, of met een van die straffen alleen.

Art.6. <Zie nota onder TITEL> Indien het fabriceren, opslaan, te koop aanbieden, verkopen, afstaan, vervoeren, gebruiken, onder zich hebben of dragen van de stoffen, mengsels en tuigen waarvan sprake in het eerste artikel geschied is met het oogmerk een misdaad tegen personen of eigendommen te plegen of aan de uitvoering daarvan mede te werken, wordt de schuldige gestraft met (opsluiting van vijf jaar tot tien jaar) en met geldboete van honderd frank tot vier duizend frank. <W 2003-01-23/42, art. 118, 003; Inwerkingtreding : 13-03-2003>
  Indien het geschied is met het oogmerk een wanbedrijf te plegen of aan de uitvoering ervan mede te werken, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van één maand tot drie jaar en met geldboete van honderd frank tot twee duizend frank, of met een van die straffen alleen.

Art.7. <Zie nota onder TITEL> Wanneer het gebrek van vergunning of het niet in acht nemen der voorschriften van het bestuursreglement lichamelijke letselen of de dood van een persoon tot gevolg heeft gehad, wordt de schuldige gestraft, in het eerste geval, met gevangenisstraf van één maand tot twee jaar, en met geldboete van zes en twintig frank tot tweehonderd frank, in het tweede geval, met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar, en met geldboete van honderd frank tot zeshonderd frank.

Art.8. <Zie nota onder TITEL> De bijzondere verbeurdverklaring van de stoffen, mengsels en tuigen waarvan sprake in het eerste artikel wordt altijd uitgesproken in geval van overtreding als bedoeld in de artikelen 5 en 6, zelfs wanneer zij niet het eigendom van de veroordeelde zijn.
  De vernieling mag zelfs vóór de veroordeling plaats hebben wanneer dit in het belang van de openbare veiligheid is vereist.

Art.9. <Zie nota onder TITEL> Alle bepalingen van boek I van het Wetboek van strafrecht, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de overtredingen van de krachtens in het eerste artikel uitgevaardigde bepalingen.

Art.10. <Zie nota onder TITEL> In geval van oproer, staking of ernstige bedreiging van de openbare orde, mogen de provinciegouverneur en de burgemeester van de gemeente waar zich de in het eerste artikel bedoelde zaken in het bezit van particulieren bevinden, wanneer zij het nodig achten, bevelen dat de betreffende zaken naar plaatsen die zij aanwijzen worden overgebracht.
  Daartoe mogen de provinciegouverneur en de burgemeester de voor het vervoer van springstoffen aangenomen voertuigen en dezer bestuurders opeisen. Eveneens mogen zij, wanneer zij het ter verzekering van de orde en van de veiligheid nodig achten, de gewapende macht opeisen om de transporten te begeleiden of te doen.
  In zodanig geval, stellen zij de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Landsverdediging daarvan terstond in kennis.
  De bevelhebbende officier is gehouden aan de opeisingen van de gouverneur en van de burgemeester gevolg te geven.
  De kosten voor het wegbrengen der zaken komen ten laste van hen die ze onder zich hadden.

Art.11. <Zie nota onder TITEL> Overtreding van de door de provinciegouverneurs en de burgemeesters, krachtens artikel 10 getroffen maatregelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van honderd frank tot duizend frank.

Art. 12. <Zie nota onder TITEL> De wet van 15 oktober 1881 op de magazijnen, de kleinhandel en het vervoer van buskruit, van dynamiet en van alle andere ontplofbare stoffen en de wet van 22 mei 1886 tot herziening van de wet van 15 oktober 1881 worden opgeheven.