25 JUNI 2012. - [Het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs] <DDG2019-05-06/10, art. 214, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-07-2012 en tekstbijwerking tot 28-10-2022)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-4
HOOFDSTUK 2. - Taken
Afdeling 1. [1 - Hoofd van de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]1
Art. 5
Afdeling 2. - Onderwijsinspectie
Art. 6-8
Afdeling 3. - Klachtenbeheer
Art. 9-12
Afdeling 4. - Adviespunt voor schoolontwikkeling
Art. 13-15
Afdeling 5. [1 - Adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]1
Art. 15.1-15.3
Afdeling 6. [1 - Beroepsgeheim]1
Art. 15.4
HOOFDSTUK 3. - Statuut
Art. 16-24
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen
Art. 25-64
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 65-68
BIJLAGE.
Art. N
1957082050 1959052901 1968100201 1969032202 1969042204 1974062701 1990029878 1992033017 1998037687 1999033025 1999033086 2003033032 2004033043 2004033080 2005033068 2009202013 2009203925
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
Dit decreet is van toepassing op het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd en erkend basis- en secundair onderwijs, op de voortgezette schoolopleiding en op het huisonderwijs.
Art.2. Hoedanigheden
De hoedanigheden in dit decreet gelden voor beide geslachten.
Art.3.[1 Er wordt een onderwijsinspectie, een adviespunt voor schoolontwikkeling en een adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs opgericht.]1
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 215, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.4.Aantal betrekkingen
[1 Er wordt een voltijdse betrekking opgericht voor het hoofd van de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs, hierna "hoofd" genoemd.]1
Er worden vier voltijdse betrekkingen voor de onderwijsinspecteurs opgericht, verdeeld als volgt :
- twee voltijdse betrekkingen voor de onderwijsinspecteurs uit het basisonderwijs;
- twee voltijdse betrekkingen voor de onderwijsinspecteurs uit het secundair, hoger of universitair onderwijs.
Er worden vier voltijdse betrekkingen voor de adviseurs voor schoolontwikkeling opgericht, verdeeld als volgt :
- twee voltijdse betrekkingen voor de adviseurs voor schoolontwikkeling uit het basisonderwijs;
- twee voltijdse betrekkingen voor de adviseurs voor schoolontwikkeling uit het secundair, hoger of universitair onderwijs.
[1 Er wordt een voltijdse betrekking opgericht voor de adjunct voor inclusie en integratie, hierna "adjunct" genoemd.]1
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 216, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK 2. - Taken
Afdeling 1. [1 - Hoofd van de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]1
----------
(1)
Art.5.Leiding en taken
[1 Het hoofd heeft de leiding over de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct en coördineert de uitvoering van hun taken.]1
[1 Het hoofd kan zowel taken van de onderwijsinspecteurs, als taken van de adviseurs voor schoolontwikkeling en van de adjunct vervullen.]1
[1 Na overleg met de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct bepaalt het hoofd hun jaarlijkse plan inzake voortgezette opleiding om de vak- en vakoverschrijdende competenties te waarborgen en te verdiepen.]1
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 218, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Afdeling 2. - Onderwijsinspectie
Art.6. Taken
De onderwijsinspectie zorgt voor de kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling in het onderwijs en vervult de volgende taken voor het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd en erkend basis- en secundair onderwijs alsmede voor de voortgezette schoolopleiding :
1° ze controleert of de wettelijke voorschriften worden nageleefd :
a) ze gaat na of de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn, aangeleerd worden;
b) ze gaat na of de onderwijsinstellingen de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgen;
c) ze gaat na of de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake leerplicht worden nageleefd en houdt toezicht op het thuisonderwijs;
d) ze gaat na of de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs worden nageleefd;
e) ze gaat na of een onderwijsinstelling over voldoende leermiddelen en over een aangepaste onderwijsvoorziening beschikt;
f) ze gaat na of de onderwijsinstellingen de bepalingen m.b.t. de vakanties en de cursussen alsmede het minimale aantal wekelijkse lestijden naleven;
2° ze neemt kennis van de doelstellingen inzake kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling die de school op eigen verantwoordelijkheid heeft uitgewerkt en in de gevallen vermeld in artikel 70 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen gaat ze, samen met de zelfsturende school, na of die doelstellingen worden uitgevoerd;
3° ze werkt mee aan de mondelinge feedback die aan de scholen wordt gegeven over de externe evaluatie;
4° ze werkt mee aan de beoordeling resp. de evaluatie van de personeelsleden overeenkomstig de nadere regels die in de rechtspositieregeling zijn vastgelegd; voor het uitoefenen van die taak kan ze zich laten bijstaan door externe deskundigen;
5° ze zorgt voor het klachtenbeheer vermeld in afdeling 3, alsook voor het klachtenbeheer vermeld in titel IV, ondertitel 2, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;
6° ze geeft de Regering adviezen over de financiering, de subsidieerbaarheid en de erkenning van onderwijsinstellingen of studierichtingen;
7° in opdracht van de Regering vervult ze pedagogische taken; die taken omvatten onder meer :
a) referentiekaders voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap uitwerken en implementeren;
b) pedagogische projecten plannen en uitvoeren, in samenwerking met inrichtende machten;
c) pedagogische adviezen opstellen.
8° ze vervult alle andere opdrachten die zijn vastgelegd bij wet, decreet of uitvoeringsbepalingen van wetten of decreten.
Voor het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd basis- en secundair onderwijs en voor de voortgezette schoolopleiding vervult de onderwijsinspectie, naast de taken vermeld in het eerste lid, ook nog de volgende taken :
1° ze coördineert de uitwerking van nieuwe en de herziening van bestaande activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen;
2° ze ontwikkelt, bewerkt en evalueert pedagogische concepten en projecten;
3° in conflictsituaties treedt ze op als pedagogisch bemiddelaar.
Art.7. Uitbreiding
Op verzoek van een gesubsidieerde of erkende inrichtende macht vervult de onderwijsinspectie de in artikel 6, tweede lid, vermelde taken voor de scholen die onder deze inrichtende macht ressorteren.
In opdracht van de Regering geeft het adviespunt voor schoolontwikkeling advies aan andere pedagogische instellingen, indien deze instellingen daarmee ingestemd hebben.
Art.8. Uitvoering van de taken
Voor de uitoefening van de taken vermeld in de artikelen 6 en 7 hebben de onderwijsinspecteurs het recht om :
1° de lessen, na ruggespraak met het schoolhoofd of - indien het schoolhoofd afwezig is - met diens plaatsvervanger, bij te wonen en een brede dialoog met de leden van de schoolgemeenschap te voeren;
2° alle documenten in te kijken die voor de uitvoering van de taken relevant zijn.
Afdeling 3. - Klachtenbeheer
Art.9. Ontvankelijkheid van de klachten
De onderwijsinspectie behandelt een klacht indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de klacht heeft betrekking op zaken die te maken hebben met de school;
2° de klacht is ingediend per aangetekend schrijven;
3° de klacht is in het Duits, het Frans of het Nederlands gesteld;
4° de identiteit van de indiener van de klacht is bekend.
De onderwijsinspectie weigert de behandeling van een klacht indien zich één van de volgende gevallen voordoet :
1° de klacht is kennelijk ongegrond;
2° de indiener van de klacht heeft zich niet tot de bevoegde school of de bevoegde inrichtende macht gericht om genoegdoening te krijgen;
3° de klacht stemt in essentie over met een andere klacht die de onderwijsinspectie al afgewezen heeft, voor zover geen nieuwe feiten voorliggen;
4° de klacht heeft betrekking op feiten die zich meer dan een jaar vóór het indienen van de klacht hebben voorgedaan;
5° de klacht heeft betrekking op de externe evaluatie.
Art.10. Mogelijke indiener van de klacht
Elke natuurlijke of rechtspersoon die een rechtstreeks belang kan aantonen, kan klacht indienen bij de onderwijsinspectie.
Art.11. Inlichten van de partijen over de klachtenprocedure
De onderwijsinspectie deelt de indiener van de klacht zo snel mogelijk schriftelijk mee of ze besloten heeft de klacht te behandelen, niet te behandelen of door te verwijzen naar een andere dienst die bevoegd is.
De onderwijsinspectie stelt de school en de inrichtende macht schriftelijk in kennis van klachten die tegen hen zijn ingediend en bezorgt hen een kopie van die klachten. Ze verzoekt de betrokken schoolleiding of de inrichtende macht schriftelijk om een verslag over de situatie op te maken.
Art.12. Onderzoek en kennisgeving
De onderwijsinspectie onderzoekt de bestreden feiten en tracht de verschillende standpunten met elkaar te verzoenen en vervolgens een oplossing te vinden.
De onderwijsinspectie deelt haar bevindingen en mogelijke oplossingen schriftelijk mee aan de inrichtende macht, het schoolhoofd en de indiener van de klacht.
Afdeling 4. - Adviespunt voor schoolontwikkeling
Art.13. Taken
Het adviespunt voor schoolontwikkeling zorgt voor de kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling in de scholen en vervult, op verzoek van het schoolhoofd of de inrichtende macht, de volgende taken voor het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd en erkend basis- en secundair onderwijs en voor de voortgezette schoolopleiding :
1° de ontwikkelingsbehoeften van de school concretiseren op basis van doelstellingen die de onderwijsinspectie en de school samen hebben bepaald;
2° de invoering van binnenschoolse structuren voor schoolontwikkeling ondersteunen;
3° maatregelen nemen om aan kwaliteitsontwikkeling te doen;
4° teamgeest en communicatie binnen de school stimuleren;
5° zorgen voor coherente organisatieontwikkeling, personeelsontwikkeling en onderwijsontwikkeling binnen de school;
6° de resultaten van de ontwikkelingsprocessen regelmatig documenteren en feedback geven aan de scholen;
7° de scholen zo nodig op andere ondersteuningsmogelijkheden wijzen;
8° het adviespunt kan meewerken aan de mondelinge feedback die aan de scholen wordt gegeven over de externe evaluatie.
Het adviespunt voor schoolontwikkeling ondersteunt de onderwijsinspectie bij :
1° het vervullen van de pedagogische taken die in opdracht van de Regering moeten worden uitgevoerd;
2° het opstellen van adviezen voor de Regering;
3° het vervullen van alle andere opdrachten die vastgelegd zijn bij wet, decreet of uitvoeringsbepalingen van wetten of decreten.
Art.14. Uitbreiding
In opdracht van de Regering geeft het adviespunt voor schoolontwikkeling advies aan andere pedagogische instellingen, indien deze instellingen daarmee ingestemd hebben.
Art.15. Uitvoering van de taken
Voor de uitoefening van de taken vermeld in de artikelen 13 en 14 hebben de adviseurs voor schoolontwikkeling het recht om :
1° de lessen, na ruggespraak met het schoolhoofd of - indien het schoolhoofd afwezig is - met diens plaatsvervanger, bij te wonen en een brede dialoog met de leden van de schoolgemeenschap te voeren;
2° alle documenten in te kijken die voor de uitvoering van de taken relevant zijn.
Afdeling 5. [1 - Adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]1
----------
(1)
Art.15.1.[1 - Taken
[2 Het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs zorgt voor de kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling van de bevorderingspedagogiek in het onderwijs en in de middenstandsopleiding en vervult, op verzoek van het schoolhoofd, de inrichtende macht, het IAWM of een directeur van een ZAWM, de volgende taken voor het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd en erkend basis- en secundair onderwijs, de voortgezette schoolopleiding en de middenstandsopleiding:]2
1° adviezen over bevorderingspedagogiek opstellen voor de Regering, in het bijzonder over aangevraagde integratiemaatregelen en inclusiemaatregelen;
2° concepten en projecten inzake bevorderingspedagogiek opstellen, bewerken en evalueren in samenwerking met inrichtende machten, scholen en andere betrokken instellingen;
3° pedagogische adviezen opstellen;
4° advies verlenen inzake bevorderingspedagogiek;
5° de integratie en inclusie van leerlingen [2 in het onderwijs en in de middenstandsopleiding]2 ondersteunen via casemanagement voor leerlingen met een complexe problematiek;
6° het adviespunt voor schoolontwikkeling ondersteunen bij het uitvoeren van taken inzake inclusie in het onderwijs;
7° de onderwijsinspectie ondersteunen bij het uitvoeren van taken inzake bemiddeling bij conflicten over de ondersteuning bij specifieke onderwijsbehoeften.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 220, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DDG 2020-06-22/15, art. 135, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.15.2. [1 - Uitbreiding
In opdracht van de Regering geeft het adviespunt advies aan andere pedagogische instellingen, indien deze instellingen daarmee ingestemd hebben.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 221, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.15.3.[1 - Uitvoering van de taken
Voor de taken vermeld in artikel 15.1 heeft de adjunct het recht:
1° de lessen, [2 na overleg met het schoolhoofd, met een directeur van een ZAWM of - indien betrokkene afwezig is - met diens plaatsvervanger]2, bij te wonen en een brede dialoog met de leden van de [2 schoolgemeenschap of de personeelsleden van de middenstandsopleiding]2 te voeren;
2° alle documenten in te kijken die voor de uitvoering van de taken relevant, ter zake dienend en doelmatig zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 222, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DDG 2020-06-22/15, art. 136, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Afdeling 6. [1 - Beroepsgeheim]1
----------
(1)
Art.15.4.[1 - Geheimhoudingsplicht
Het hoofd, de onderwijsinspecteurs en de adjunct zijn in het kader van de uitvoering van hun taken tot geheimhouding verplicht. Artikel 4.11 van het decreet van 31 maart 2014 betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren is van toepassing, waarbij onder "personen die bij het centrum werken" het hoofd, de onderwijsinspecteurs en de adjunct moet worden verstaan."]1
----------
(1)<DDG 2021-06-28/11, art. 321, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK 3. - Statuut
Art.16.[1 Het hoofd, de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor onderwijsontwikkeling en de adjunct - met uitzondering van het hoofd, de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct die het ambt in kwestie uitoefenen in het kader van een verlof voor de uitoefening van een ander ambt overeenkomstig de artikelen 4 tot 9 van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 - vallen onder het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.]1
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 225, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.17.Toelatingsvoorwaarden
[2 Het ambt van hoofd, het ambt van onderwijsinspecteur uit het basisonderwijs, het ambt van onderwijsinspecteur uit het secundair, hoger of universitair onderwijs, het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het basisonderwijs en het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het secundair, hoger of universitair onderwijs of het ambt van adjunct worden bekleed door een persoon die:]2
1° één van de volgende voorwaarden vervult :
a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
c) de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus krachtens de bepalingen van diezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben; "
2° [2 ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad bezit;
a) met uitzondering van het hoofd, dat ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit;
b) met uitzondering van de adjunct, die houder is van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 14, 8°, met uitzondering van de bepaling onder g), van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;]2
3° a) voor het ambt van onderwijsinspecteur uit het basisonderwijs en het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het basisonderwijs : een nuttige beroepservaring van ten minste vijf jaar in het basisonderwijs heeft [2 deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend]2;
b) voor het ambt van onderwijsinspecteur uit het secundair, hoger of universitair onderwijs en het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het secundair, hoger of universitair onderwijs : een nuttige beroepservaring van ten minste vijf jaar in het secundair, hoger of universitair onderwijs heeft [2 deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend]2 ;
c) [2 voor het ambt van hoofd:]2 een nuttige beroepservaring van ten minste tien jaar heeft [2 deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend]2;
[2 d) voor het ambt van adjunct: een nuttige beroepservaring van ten minste vijf jaar inzake bevorderingspedagogiek heeft; deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend;]2
4° in het laatste beoordelings- of evaluatieverslag ten minste de vermelding " goed " gekregen heeft, voor zover een dergelijke evaluatiestructuur bestaat;
5° de sollicitatie heeft ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep zijn vastgelegd;
6° een gedrag heeft dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;
7° de burgerlijke en politieke rechten geniet [1 ;]1
[1 8° voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
Het eerste lid, 1°, b) tot d), voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 159, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 226, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.18.Oproep tot de kandidaten en sollicitatie
[1 De oproep tot de kandidaten voor het ambt van hoofd, het ambt van onderwijsinspecteur uit het basisonderwijs, het ambt van onderwijsinspecteur uit het secundair, hoger of universitair onderwijs, het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het basisonderwijs, het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het secundair, hoger of universitair onderwijs en het ambt van adjunct wordt bekendgemaakt in de pers, door aanplakking in de scholen alsmede in elke andere passende vorm.]1
De oproep bevat het profiel dat voor het te bekleden ambt vereist wordt.
De sollicitatie wordt per aangetekende brief ingediend, binnen een in de oproep vastgestelde termijn van ten minste één maand na de bekendmaking van de oproep. Bij de sollicitatiebrief voegt de kandidaat minstens een kopie van de vereiste diploma's, een bewijs van zijn beroepservaring, het in artikel 596, tweede lid, van het Strafwetboek bedoelde uittreksel uit het strafregister dat niet ouder is dan zes maanden, een curriculum vitae en een motivering.
Wie naar het ambt van [1 hoofd]1 solliciteert, voegt bij zijn sollicitatie ook nog een strategie- en actieplan over zijn werkzaamheid.
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 227, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.19.Aanstelling
§ 1. De Regering richt een onafhankelijke commissie op die belast is met de uitvoering van de procedure voor aanstellingen [2 in het ambt van hoofd, het ambt van onderwijsinspecteur, het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling en het ambt van adjunct]2.
§ 2. De commissie bestaat uit :
1° een voorzitter die gekozen is uit de personeelsleden van het Ministerie en die over de nodige kennis beschikt wat de statuten betreft;
2° een personeelslid van het Ministerie dat over de nodige pedagogische kennis beschikt;
3° een personeelslid van het Ministerie dat over de nodige kennis betreffende de organisatie van het onderwijs beschikt;
4° twee leden die geen personeelslid van het Ministerie zijn en over de nodige kennis beschikken wat onderwijs en opleidingen betreft;
5° een lid dat de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs vertegenwoordigt;
6° een lid dat de inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs vertegenwoordigt;
7° een lid dat de inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs vertegenwoordigt;
8° een secretaris die uit de personeelsleden van het Ministerie wordt gekozen.
Voor elk werkend lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen; het plaatsvervangend lid wordt volgens dezelfde criteria uitgekozen als het werkend lid dat het vervangt.
De leden van de commissie worden voor een onbepaalde duur aangewezen.
De commissie kan slechts geldig beraadslagen als minstens vijf van de leden vermeld in het eerste lid, 1° tot 7°, aanwezig zijn.
Wordt het quorum niet bereikt, dan roept de voorzitter ten vroegste op de daarop volgende werkdag een nieuwe zitting bijeen. Onder werkdag worden de weekdagen van maandag tot vrijdag verstaan, met uitzondering van de wettelijke feestdagen.
Het met redenen omkleed advies wordt verstrekt bij gewone meerderheid van stemmen. Stemonthoudingen zijn niet toegestaan. Bij staking der stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. De secretaris is niet stemgerechtigd.
§ 3. De commissie stelt vast of de kandidaten voor het ambt in aanmerking komen.
De in aanmerking komende kandidaten doorlopen een procedure om vast te stellen of ze voor het ambt geschikt zijn; die procedure wordt door de Regering vastgelegd.
[1 De commissie voert met elke in aanmerking komende kandidaat een sollicitatiegesprek dat beslissend is voor de toelating tot de procedure om de geschiktheid voor het ambt vast te stellen. Bij haar beslissing houdt de commissie rekening met de stukken vermeld in artikel 18, derde en vierde lid, de pedagogische kwalificatie, de beroepservaring en de vakkennis van de kandidaat die voor het te bekleden ambt noodzakelijk is. De kandidaten die het sollicitatiegesprek met succes doorlopen hebben, worden toegelaten tot de procedure om de geschiktheid voor het ambt vast te stellen.]1
[1 Na die procedure stelt de commissie een met redenen omkleed advies op, waarin de kandidaten die de procedure met succes hebben doorlopen, worden gerangschikt en voor een aanstelling worden voorgedragen. Voor de rangschikking baseert de commissie zich zowel op het sollicitatiegesprek, als op de resultaten die de kandidaten tijdens de voormelde procedure hebben bereikt.]1
[1 ...]1
De rangschikking van de geschikte kandidaten blijft vier jaar geldig met ingang van 1 september na de rangschikking, alsook tussen de rangschikking en die eerste september.
§ 4. Zodra de Regering het advies van de commissie ontvangen heeft, deelt ze haar beslissing aangetekend mee aan de kandidaten en stelt ze één kandidaat per vacante betrekking aan.
In voorkomend geval vermeldt de Regering waarom zij het advies niet volgt.
----------
(1)<DDG 2016-06-20/09, art. 188, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 228, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.20.Duur en einde van de aanstelling, benoeming
§ 1. [2 De aanstelling in het ambt van hoofd, het ambt van onderwijsinspecteur uit het basisonderwijs, het ambt van onderwijsinspecteur uit het secundair, hoger of universitair onderwijs, het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het basisonderwijs, het ambt van adviseur voor schoolontwikkeling uit het secundair, hoger of universitair onderwijs of het ambt van adjunct is van onbepaalde duur.]2
§ 2. Ze eindigt in de volgende gevallen :
1° in het geval van een preventieve schorsing van meer dan zes maanden;
2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst van meer dan zes maanden;
3° indien één der volgende tuchtstraffen wordt opgelegd :
a) schorsing bij tuchtmaatregel;
b) op nonactiviteitstelling bij tuchtmaatregel;
c) ontslag wegens een zware fout;
4° bij vrijwillig ontslag, indien het om een vastbenoemd personeelslid gaat;
5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
6° bij eenzijdige opzegging door de Regering;
[1 7° indien op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat.]1
De Regering kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.
[2 In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°, nemen het hoofd, de onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht.]2
In het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, bedraagt de opzeggingstermijn drie maanden als [2 het hoofd, de onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct]2 een ambtsanciënniteit van ten hoogste vijf jaar telt. Voor elke verdere aangevangen termijn van vijf jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met drie maanden verlengd.
De in de vorige leden voorgeschreven opzeggingstermijn kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum. Onder werkdag worden de weekdagen van maandag tot vrijdag verstaan, met uitzondering van de wettelijke feestdagen.
§ 3. De aanstelling van het [2 hoofd]2, van de onderwijsinspecteur of van de adviseur voor schoolontwikkeling eindigt van ambtswege na drie jaar indien de betrokkene binnen die termijn niet geslaagd is voor de specifieke opleiding die in de bijlage wordt bepaald.
De Regering kan vrijstellingen verlenen aan personen die houder zijn van een studiegetuigschrift van het hoger onderwijs of die geslaagd zijn voor minstens één studiejaar of afzonderlijke modules van een andere opleiding van het hoger onderwijs. Een vrijstelling kan alleen verleend worden voor vakken of modules met eenzelfde of vergelijkbare onderwijsinhoud waarvoor de betrokkene geslaagd is. Wie een vrijstelling wil krijgen, dient een schriftelijke aanvraag bij de Regering in.
§ 4. Indien [2 een hoofd, een onderwijsinspecteur, een adviseur voor schoolontwikkeling of een adjunct]2 ten minste [3 45]3 jaar oud is, wordt de betrokkene in vast verband benoemd, indien hij :
1° een ambtsanciënniteit van ten minste 5 jaar telt;
2° op zijn beoordelingsstaat bedoeld in artikel 21 ten minste de vermelding " goed " als eindconclusie staat.
----------
(1)<DDG 2017-06-26/06, art. 92, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 229, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<BDG 2022-06-27/13, art. 74, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art.20.1. [1 - Wedde en premie
§ 1 - Tijdens de uitoefening van het ambt als hoofd krijgt het personeelslid de volgende wedde:
1° bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als hoofd: een wedde op basis van de weddeschaal 486 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
2° vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als hoofd of minstens 25 jaar geldelijke anciënniteit: een wedde op basis van de weddeschaal 487 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
3° vanaf minstens tien jaar ambtsanciënniteit als hoofd en minstens 25 jaar geldelijke anciënniteit: een wedde op basis van de weddeschaal 488 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro.
Indien het hoofd van de onderwijsinspectie tegelijk is aangesteld als departementshoofd bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en voor de uitoefening van die activiteit de toelage voor managements- en stafopdrachten ontvangt vermeld in artikel 87.2 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren, heeft hij, in afwijking van het eerste lid, geen recht op de maandelijkse premie vermeld in het eerste lid.
Tijdens de uitoefening van het ambt van onderwijsinspecteur, adviseur voor schoolontwikkeling of adjunct voor inclusie en integratie ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal waarop hij recht heeft overeenkomstig artikel 2, hoofdstuk I, van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974.
In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste lid wordt vermeld, evenredig verminderd.
§ 2 - Wordt een personeelslid dat in een ander ambt voor doorlopende duur aangesteld of vast benoemd is als hoofd, onderwijsinspecteur, adviseur voor schoolontwikkeling of adjunct voor inclusie en integratie aangewezen, dan ontvangt het, in afwijking van paragraaf 1, verder zijn wedde, evenals, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend:
P = X - M
P = de premie
X = de in § 1 bedoelde wedde
M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid.
De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
§ 3 - Gaat het niet om een personeelslid, dan ontvangt betrokkene vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de in het onderwijs vigerende bepalingen, waarbij het in paragraaf 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
§ 4 - Het bedrag vermeld in § 1 en § 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover het personeelslid niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 322, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.21.Beoordelingsstaat
Het [1 hoofd]1 wordt vóór zijn benoeming beoordeeld door de Regering.
[1 De onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling en de adjunct worden vóór hun benoeming beoordeeld door het hoofd.]1
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 230, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art. 21.1.[1 Wekelijkse arbeidsduur
[2 Het hoofd, de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct]2 presteren in het kader van een voltijdse betrekking gemiddeld 38 uren van 60 minuten per week om de in hoofdstuk 2 bepaalde taken uit te oefenen. Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend.
De wekelijkse arbeidsduur mag in geen geval 50 uur overschrijden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 160, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 231, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.22.Verloven en terbeschikkingstellingen
[3 De onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct]3 kunnen alleen aanspraak maken op de volgende verloven en terbeschikkingstellingen :
1° de jaarlijkse vakantie;
2° het omstandigheidsverlof;
3° het uitzonderlijk verlof wegens overmacht;
4° het bevallingsverlof;
5° [4 adoptie- of pleegouderverlof;]4
6° het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
7° de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;
8° het [3 voltijds verlof]3 wegens opdracht in het belang van het onderwijs;
9° de voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;
10° het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
11° het verlof om dringende familiale redenen;
12° de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;
13° het verlof voor verminderde prestaties vanaf 50 jaar of vanaf twee kinderen ten laste die jonger dan 14 jaar zijn;
14° het verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;
15° het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden;
[2 16° voltijdse loopbaanonderbreking,]2
[4 17° voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken.]4
[1 Het [3 hoofd]3 kan alleen aanspraak maken op de verloven en terbeschikkingstellingen vermeld in de bepalingen [2 1° tot 12° en [4 16° tot 17°]4]2 van het eerste lid.]1
[4 De onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling, de adjunct en het hoofd]4 mag geen deeltijdse loopbaanonderbreking nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [4 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]4 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
[3 De onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct]3 kunnen de verloven vermeld in het eerste lid alleen nemen met toestemming van het hoofd van de onderwijsinspectie en van het adviespunt voor schoolontwikkeling.
Het [3 hoofd]3 kan de verloven vermeld in het eerste lid alleen nemen met toestemming van de Regering.
Onverminderd [1 het eerste tot het vijfde lid]1 zijn de in het gemeenschapsonderwijs toepasselijke bepalingen inzake verloven en terbeschikkingstellingen van toepassing.
[3 Met behoud van de toepassing van het eerste lid mogen het vastbenoemde hoofd, de vast benoemde onderwijsinspecteur, de vast benoemde adviseur voor onderwijsontwikkeling of de vastbenoemde adjunct verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]3
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 161, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DDG 2016-06-20/09, art. 189, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(3)<DDG 2019-05-06/10, art. 232, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(4)<DDG 2021-06-28/11, art. 323, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.23.Jaarlijkse vakantie
§ 1. Het [3 hoofd, de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct]3 hebben recht op jaarlijkse vakantie.
[3 De jaarlijkse vakantiedagen van de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct worden toegekend door het hoofd. De jaarlijkse vakantiedagen van het hoofd worden toegekend door de Regering.]3
De jaarlijkse vakantie kan opgesplitst worden, maar moet ten minste één ononderbroken periode van vijf werkdagen omvatten.
§ 2. Het aantal jaarlijkse vakantiedagen bedraagt :
1° tot 45 jaar : 26 dagen;
2° tussen 45 en 50 jaar : 27 dagen;
3° vanaf 50 jaar : 28 dagen;
4° [1 vanaf 53 jaar : 29 dagen;]1
5° [1 vanaf 55 jaar : 30 dagen;]1
[1 6° vanaf 58 jaar : 31 dagen;]1
[2 7° vanaf 59 jaar : 32 dagen.]2
Vanaf het jaar waarin [3 het hoofd, de onderwijsinspecteurs, de adviseurs voor schoolontwikkeling en de adjunct]3 60 jaar worden, krijgen ze één vakantiedag extra per jaar.
§ 3. De regels betreffende de overdracht van vakantiedagen naar het volgende kalenderjaar, de regels betreffende de vermindering en de berekening van de jaarlijkse vakantiedagen, de wettelijke feestdagen, de aanvullende dienstvrije dagen en de inhaaldagen die voor de personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap gelden, zijn van toepassing op het [3 hoofd]3, de onderwijsinspecteurs en de adviseurs voor schoolontwikkeling.
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 162, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 121, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DDG 2019-05-06/10, art. 233, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.24.Evaluatieverslag
§ 1. Voor een onderwijsinspecteur [1 , een adviseur voor schoolontwikkeling of een adjunct]1 stelt het [1 hoofd]1 ten minste één evaluatieverslag op om de vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.
De onderwijsinspecteur [1 , de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct]1 kan het [1 hoofd]1 schriftelijk om een evaluatie verzoeken. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, eerste lid, eerste zin.
§ 2. De onderwijsinspecteur [1 hoofd]1 maakt vooraf een activiteitenverslag dat als basis dient voor het evaluatiegesprek.
Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : " zeer goed ", " goed ", "voldoende ", " niet tevredenstellend " of " onvoldoende ".
§ 3. [1 Het hoofd overhandigt de adviseur voor schoolontwikkeling, de onderwijsinspecteur of de adjunct het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. De onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct heeft tot zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag de tijd om te laten weten of hij het al dan niet met dat verslag eens is en om zijn opmerkingen schriftelijk mee te delen. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. De onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het terug aan het hoofd.]1
[1 Als de onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan het hoofd teruggeeft, dan geldt het evaluatieverslag van het hoofd.]1
Ten laatste op 15 mei zendt het [1 hoofd]1 het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de Regering toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
Beschikt de Regering uiterlijk 15 mei van het lopende schooljaar niet over een exemplaar van het evaluatieverslag dat overeenkomstig het eerste en het tweede lid is opgesteld, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt de onderwijsinspecteur [1 , de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct]1 de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt de onderwijsinspecteur [1 , de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct]1 de vermelding "goed ".
Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. De onderwijsinspecteur [1 , de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct]1 ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
§ 4. [1 De onderwijsinspecteur, de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en kan, binnen tien dagen nadat het hoofd het verslag ter kennis heeft gebracht, beroep instellen bij de raad van beroep.]1
In afwijking van het eerste lid kan de onderwijsinspecteur [1 , de adviseur voor schoolontwikkeling of de adjunct]1 geen beroep instellen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, vierde lid, verkregen is.
Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het [1 hoofd]1. Binnen tien dagen na ontvangst van dat advies deelt het hoofd van de onderwijsinspectie en van het adviespunt voor schoolontwikkeling zijn definitieve beslissing mee. In voorkomend geval vermeldt hij waarom hij het advies niet volgt.
Het beroep is opschortend.
§ 5. De Regering maakt een evaluatieverslag op voor het [1 hoofd]1. De Regering gaat daarbij te werk zoals beschreven in de § § 1 tot 4.
----------
(1)<DDG 2019-05-06/10, art. 234, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
HOOFDSTUK 4. - Wijzigingsbepalingen
Art.25. In de artikelen 8 tot 11 en 71 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957, gewijzigd bij het decreet van 24 maart 2003, worden de woorden " pedagogisch inspecteur-adviseur " telkens vervangen door het woord " onderwijsinspecteur ".
Art.26. Artikel 24, § 2, tweede lid, 3°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij het decreet van 24 maart 2003, wordt vervangen als volgt :
" 3° zich onderwerpen aan het toezicht dat georganiseerd wordt bij het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling; "
Art.27. In artikel 10, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepalingen onder 1° en 2° worden vervangen als volgt :
" 1° hoofd van de onderwijsinspectie en van het adviespunt voor schoolontwikkeling;
2° onderwijsinspecteur uit het basisonderwijs; "
2° de bepalingen 2bis tot 2quater worden ingevoegd :
" 2bis onderwijsinspecteur uit het secundair, hoger of universitair onderwijs;
2ter adviseur voor schoolontwikkeling uit het basisonderwijs;
2quater adviseur voor schoolontwikkeling uit het secundair, hoger of universitair onderwijs; "
3° de bepalingen onder 5 tot 8 en 11 tot 17 worden opgeheven.
Art.28. In artikel 24 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de volgende § 1.1 wordt ingevoegd :
" § 1.1 - In de gevallen vermeld in artikel 16, eerste lid, 5°, c), en artikel 17, 4°, maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling.
Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van het inrichtingshoofd en/of in opdracht van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de beoordeling van een personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling kan de onderwijsinspectie een beoordeling laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
2° In § 3 van hetzelfde artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden " aan het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " aan het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ";
2° in het eerste lid worden de woorden " Het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " Het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie " en in het derde lid worden de woorden " het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ";
3° in het tweede lid worden de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden "opgesteld door het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ";
4° in het vierde lid worden de woorden " overeenkomstig de leden 1 en 2 " vervangen door de woorden "overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1 ";
3° In § 4, eerste lid, van hetzelfde artikel worden de woorden " het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden "het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ".
Art.29. Artikel 66 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt vervangen als volgt :
1° de volgende § 1.1 wordt ingevoegd :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van het inrichtingshoofd en/of in opdracht van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een vastbenoemd personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling kan de onderwijsinspectie een evaluatie laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
2° In § 3 van hetzelfde artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden " aan het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " aan het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ";
2° in het eerste lid worden de woorden " Het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " Het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie " en in het derde lid worden de woorden " het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ";
3° in het tweede lid worden de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ";
4° in het vierde lid worden de woorden " overeenkomstig de leden 1 en 2 " vervangen door de woorden " overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1 ";
3° In § 4, eerste lid, van hetzelfde artikel worden de woorden " het inrichtingshoofd " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd resp. de onderwijsinspectie ".
Art.30. Artikel 91undecies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009 en vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een § 1.1, luidende :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van het inrichtingshoofd en/of in opdracht van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een departementshoofd. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
Art.31. In artikel 114, 3°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 23 juni 2008, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door de woorden " onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling ".
Art.32. Artikel 121undecies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een § 1.1, luidende :
" § 1.1 - In opdracht van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een inrichtingshoofd. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
Art.33. Artikel 13sexies, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel der Rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, ingevoegd bij het decreet van 23 maart 2009, worden de woorden "pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.34. In artikel 14, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.35. In artikel 15.1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.36. In artikel 2, hoofdstuk IB, van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat worden de regels
" Pedagogisch inspecteur-adviseur die ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit . . . . . 475
Pedagogisch inspecteur-adviseur die niet ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit . . . . . 275 ",
ingevoegd bij het decreet van 24 maart 2003, vervangen als volgt :
" hoofd van de onderwijsinspectie en van het adviespunt voor schoolontwikkeling . . . . . 475;
onderwijsinspecteur die ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit . . . . . 471;
onderwijsinspecteur die niet ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit . . . . . 270
adviseur voor schoolontwikkeling die ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit . . . . . 471
adviseur voor schoolontwikkeling die niet ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad bezit . . . . . 270 ".
Art.37. In artikel 16, f), van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel in het gespecialiseerd onderwijs worden bepaald, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden " De Pedagogische Inspectie-Begeleiding " vervangen door het woord " De onderwijsinspectie ".
Art.38. In artikel 17 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden " De Pedagogische Inspectie-Begeleiding " vervangen door het woord " De onderwijsinspectie ".
Art.39. Artikel 7, § 6, vierde lid, 1°, van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's, ingevoegd bij het decreet van 25 mei 2009, wordt vervangen als volgt :
" 1° het Instituut biedt de onderwijsinspectie de mogelijkheid om de taken vermeld in artikel 6, eerste lid, 1°, a), en b), van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling uit te oefenen in de centra voor opleiding en voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's; "
Art.40. Artikel 4, 24°, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, wordt vervangen als volgt :
" 24° onderwijsinspectie : dienst die krachtens het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling is opgericht en die de inspectietaken uitoefent die hem bij dat decreet worden opgedragen; "
Art.41. In artikel 21.2, § 2, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 oktober 2010 en gewijzigd bij het decreet van 16 januari 2012, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " telkens vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.42. In artikel 22.2, § 2, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 oktober 2010 en gewijzigd bij het decreet van 16 januari 2012, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " telkens vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.43. In artikel 34, derde lid, van hetzelfde decreet, laatstelijk vervangen bij het decreet van 25 oktober 2010, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.44. In artikel 45, tweede lid, 4°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2009, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.45. Artikel 73 van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 25 mei 2009, wordt hersteld als volgt :
" Art. 73 - Onderwijsinspectie
In het geval vermeld in artikel 70, § 3, eerste lid, en naar aanleiding van opvallende resultaten in het kader van internationale vergelijkende studies stelt het inrichtingshoofd de onderwijsinspectie in kennis van de doelstellingen inzake kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling die de school onder eigen verantwoordelijkheid heeft uitgewerkt. De onderwijsinspectie geeft dan zo vlug mogelijk gemotiveerde feedback aan de school. "
Art.46. In artikel 75bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2008 en gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.47. In artikel 100 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2009, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.48. In artikel 39bis van het decreet van 14 december 1998 houdende vastlegging van het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij psycho-medisch-sociaal centrum, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006 en vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de volgende § 1.1 wordt ingevoegd :
" § 1.1 - In het geval vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, c), maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen beoordeelt of het personeelslid geschikt is om het ambt uit te oefenen.
In het geval vermeld in artikel 35, § 1, eerste lid, 4°, maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie zich bij de beoordeling beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de beoordeling van een personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling kan de onderwijsinspectie een beoordeling laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen de aspecten vermeld in het tweede lid beoordeelt. "
2° In § 3 van hetzelfde artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
2° in het eerste lid worden de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie " en in het derde lid worden de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
3° in het tweede lid worden de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
4° in het vierde lid worden de woorden " overeenkomstig de leden 1 en 2 " vervangen door de woorden " overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1 ";
3° In § 4, eerste lid, van hetzelfde artikel worden de woorden " het inrichtingshoofd resp. de directeur " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ".
Art.49. Artikel 62.10 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 11 mei 2009 en vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een § 1.1, luidende :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een departementshoofd. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
Art.50. Artikel 69.10 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007 en vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een § 1.1, luidende :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een inrichtingshoofd. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
Art.51. Artikel 69.14 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt gewijzigd als volgt :
1° de volgende § 1.1 wordt ingevoegd :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een definitief aangesteld personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling kan de onderwijsinspectie een evaluatie laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie, waarbij de evaluatie van de onderwijsinspectie zich beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs. "
2° In § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
2° in het eerste lid worden de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie " en in het derde lid worden de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
3° in het tweede lid worden de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
4° in het vierde lid worden de woorden " overeenkomstig de leden 1 en 2 " vervangen door de woorden " overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1 ";
3° In § 4, eerste lid, worden de woorden " door het inrichtingshoofd of door de directeur " vervangen door de woorden " door het inrichtingshoofd of door de directeur resp. door de onderwijsinspectie ".
Art.52. In artikel 15, § 2, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 oktober 2010 en gewijzigd bij het decreet van 16 januari 2012, worden de woorden " pedagogische inspectiebegeleiding " telkens vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.53. Artikel 23, 11°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 24 maart 2003, wordt vervangen als volgt :
" 11° zich aan het toezicht onderwerpt dat georganiseerd wordt bij het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling. "
Art.54. In artikel 28 van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de volgende § 1.1 wordt ingevoegd :
" § 1.1 - In het geval vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, c), maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen beoordeelt of het personeelslid geschikt is om het ambt uit te oefenen.
In het geval vermeld in artikel 22, eerste lid, 4°, maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie zich bij de beoordeling beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de beoordeling van een personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling kan de onderwijsinspectie een beoordeling laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen de aspecten vermeld in het tweede lid beoordeelt. "
2° In § 3 van hetzelfde artikel worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
2° in het eerste lid worden de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie " en in het derde lid worden de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
3° in het tweede lid worden de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
4° in het vierde lid worden de woorden " overeenkomstig de leden 1 en 2 " vervangen door de woorden " overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1 ";
3° In § 4, eerste lid, van hetzelfde artikel worden de woorden " het inrichtingshoofd resp. de directeur " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ".
Art.55. Artikel 64.9 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 maart 2009 en vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een § 1.1, luidende :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van de directeur van een kunstacademie. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
Art.56. Artikel 64.21 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2010, wordt aangevuld met een § 1.1, luidende :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een inrichtingshoofd. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. "
Art.57. In artikel 65 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 28 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de volgende § 1.1 wordt ingevoegd :
" § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een vastbenoemd personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling kan de onderwijsinspectie een evaluatie laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie, waarbij de evaluatie van de onderwijsinspectie zich beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
2° In § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste en het tweede lid worden de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
2° in het eerste lid worden de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie " en in het derde lid worden de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
3° in het tweede lid worden de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur " vervangen door de woorden " opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ";
4° in het vierde lid worden de woorden " overeenkomstig de leden 1 en 2 " vervangen door de woorden " overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1 ";
3° In § 4, eerste lid, worden de woorden " door het inrichtingshoofd of door de directeur " vervangen door de woorden " door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie ".
Art.58. In artikel 6 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 27 juni 2011, worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " telkens vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.59. Artikel 1.3 van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool, laatstelijk gewijzigd bij het decreet van 25 oktober 2010, wordt aangevuld met een bepaling onder 12.1, luidende :
" 12.1. " onderwijsinspectie : dienst die krachtens het decreet van 25 juni 2012 over de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling is opgericht en die de inspectietaken uitoefent die hem bij dat decreet worden opgedragen; "
Art.60. Artikel 2.8, § 2, 3.1, van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt :
" 3.1. disciplinaire en interdisciplinaire basiskennis, met inbegrip van de epistemologische aspecten m.b.t. de activiteiten, vakken en vakgebieden vermeld in de artikelen 16 en 17 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs, m.b.t. de ontwikkelingsdoeleinden en referentiekaders voor de kleuterafdeling en het lager onderwijs vermeld in het decreet van 16 december 2002 houdende vastlegging van de ontwikkelingsdoeleinden voor de kleuterafdeling, alsmede tot wijziging van de decreten van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs en van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs en m.b.t. de ontwikkelingsdoeleinden en referentiekaders voor de kleuterafdeling en het lager onderwijs vermeld in het decreet van 16 juni 2008 tot vaststelling van kerncompetenties en referentiekaders in het onderwijs ".
Art.61. Het opschrift van titel IV van hetzelfde decreet wordt vervangen als volgt :
" Titel IV - Kwaliteitscontrole en klachtenbeheer "
In dezelfde titel wordt een ondertitel 1 ingevoegd, die de bestaande artikelen 4.1 en 4.2 omvat :
" Ondertitel 1 - Kwaliteitscontrole "
Art.62. In dezelfde titel wordt een ondertitel 2 ingevoegd, die de artikelen 4.3 tot 4.7 omvat, luidende :
" Ondertitel 2 - Klachtenbeheer
Art. 4.3 - Ontvankelijkheid van de klachten
De onderwijsinspectie behandelt een klacht indien de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° de klacht heeft betrekking op zaken die te maken hebben met de school;
2° de klacht is ingediend per aangetekend schrijven;
3° de klacht is in het Duits, het Frans of het Nederlands gesteld;
4° de identiteit van de indiener van de klacht is bekend.
De onderwijsinspectie weigert de behandeling van een klacht indien zich één van de volgende gevallen voordoet :
1° de klacht is kennelijk ongegrond;
2° de indiener van de klacht heeft zich niet tot de hogeschool of de inrichtende macht gericht om genoegdoening te krijgen;
3° de klacht stemt in essentie overeen met een andere klacht die de onderwijsinspectie al afgewezen heeft, voor zover geen nieuwe feiten voorliggen;
4° de klacht heeft betrekking op feiten die zich meer dan een jaar vóór het indienen van de klacht hebben voorgedaan;
5° de klacht heeft betrekking op de externe evaluatie.
Art. 4.4 - Mogelijke indiener van de klacht
Elke natuurlijke of rechtspersoon die een rechtstreeks belang kan aantonen, kan klacht indienen bij de onderwijsinspectie.
Art. 4.5 - Inlichten van de partijen over de klachtenprocedure
De onderwijsinspectie deelt de indiener van de klacht zo snel mogelijk schriftelijk mee of ze besloten heeft de klacht te behandelen, niet te behandelen of door te verwijzen naar een andere dienst die bevoegd is.
De onderwijsinspectie stelt de hogeschool en de inrichtende macht in kennis van klachten die tegen hen zijn ingediend en bezorgt hen een kopie van die klachten. Ze verzoekt de directeur of de inrichtende macht schriftelijk om een verslag over de situatie op te maken.
Art. 4.6 - Onderzoek en kennisgeving
De onderwijsinspectie onderzoekt de bestreden feiten en tracht de verschillende standpunten met elkaar te verzoenen en vervolgens een oplossing te vinden.
De onderwijsinspectie deelt haar bevindingen en mogelijke oplossingen schriftelijk mee aan de inrichtende macht, de directeur en de indiener van de klacht.
Art. 4.7 - Medewerking aan de beoordeling of evaluatie van de personeelsleden
Indien klacht tegen een personeelslid wordt ingediend, kan de onderwijsinspectie een beoordeling of een evaluatie laten maken. De directeur en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling/evaluatie, waarbij de beoordeling/evaluatie van de onderwijsinspectie zich beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de competenties vermeld in de artikelen 2.7, 2.8, 2.8.1 en 2.8.2;
2° ze gaat na of het personeelslid de studieprogramma's, opleidingsprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
De onderwijsinspectie kan zich laten bijstaan door externe deskundigen.
De procedure vermeld in artikel 5.22, § § 3 en 4, artikel 5.39, § § 3 en 4, artikel 5.88, § § 3 en 4, en artikel 5.102, § § 3 en 4, wordt in acht genomen. "
Art.63. In artikel 26, § 4, vierde lid, van het decreet van 23 maart 2009 betreffende de organisatie van het deeltijdse kunstonderwijs worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
Art.64. In de bijlage bij het decreet van 25 mei 2009 over maatregelen inzake onderwijs en opleiding 2009 worden de woorden " pedagogische inspectie-begeleiding " vervangen door het woord " onderwijsinspectie ".
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art.65. Het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan, gewijzigd bij de decreten van 30 juni 2003, 26 juni 2006, 11 mei 2009 en 27 juni 2011, wordt opgeheven.
Art.66. In afwijking van de artikelen 18, 19, en 20 van dit decreet worden de pedagogische inspecteurs-adviseurs die in het schooljaar 2011-2012 aangesteld waren overeenkomstig het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan, en die voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 17, met uitzondering van het eerste lid, 5°, door de inrichtende macht vast benoemd tot onderwijsinspecteur en dit op de datum van inwerkingtreding van dit decreet.
Art.67. In afwijking van de artikelen 18, 19, en 20 van dit decreet wordt de pedagogische inspecteur-adviseur die in het schooljaar 2011-2012 aangesteld was overeenkomstig het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan, en die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 17, met uitzondering van het eerste lid, 5°, door de inrichtende macht vast benoemd als eerste hoofd van de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling en dit met ingang van 1 september 2012.
Art.67.1. [1 In afwijking van de artikelen 18, 19 en 20 stelt de Regering met ingang van 1 september 2019 de volgende persoon voor doorlopende duur aan in het ambt van adjunct voor inclusie en integratie: de persoon die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden vermeld in artikel 17, met uitzondering van die vermeld in het eerste lid, 5°, en die in de vijf voorgaande schooljaren de taken vermeld in artikel 15.1 heeft uitgeoefend in het kader van een opdracht in het belang van het onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 235, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.67.2. [1 Het personeelslid dat op 31 augustus 2019 vast benoemd is in het ambt van hoofd van de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling, geldt vanaf 1 september 2019 als vast benoemd in het ambt van hoofd van de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 236, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.67.3. [1 - De periodes waarin een adjunct voor inclusie en integratie de opdrachten vermeld in artikel 15.1 heeft uitgevoerd in het kader van verlof voor een opdracht in het belang van het onderwijs worden in aanmerking genomen om de ambtsanciënniteit vermeld in artikel 20, § 4, 1°, te bepalen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-06-27/13, art. 75, 009; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art.68. Dit decreet treedt in werking op 1 mei 2012, met uitzondering van de artikelen 5 tot 15, 25, 26, 28 tot 35, 37 tot 59 en 61 tot 65 die in werking treden op 1 september 2013.
BIJLAGE.
Art. N. Specifieke opleiding tot onderwijsinspecteur en adviseur voor schoolontwikkeling
Module | Studiepunten | Korte beschrijving van de inhoud |
Schoolmanagement | 4 | |
Cultuur op het vlak van het pedagogisch leiderschap | Ontwikkeling van een modern leiderschap in zelfsturende scholen Begrip van de rol en functie van de schoolleidingen die een sleutelpositie innemen bij de planning, uitvoering en evaluatie van innoverende projecten | |
Verandermanagement, projectontwikkeling en projectmanagement | Verdieping van de methodische competenties Maken, uitvoeren en evalueren van masterplannen Het vaststellen en uitvoeren van de belangrijkste ontwikkelingsdoelstellingen projectmatig plannen Projectmanagement en multiprojectmanagement | |
Personeelmanagement | Instrumenten voor moderne personeelsontwikkeling : Methodes en technieken om personeel te selecteren en te plannen hoe het personeel het best wordt ingezet Instrumenten om de behoeften van het onderwijzend personeel te bepalen wat voortgezette opleidingen betreft; Methodes om het personeel te evalueren en te stimuleren | |
Teamontwikkeling en communicatie; | 4 | |
Teamontwikkeling en -samenwerking | Concept " teamontwikkeling " en aanwending ervan in het kader van een school als wezenlijk instrument voor de systematisering van de ontwikkelingsprocessen binnen de schoolgemeenschap | |
Professionele communicatie en normen | Grondbeginselen van de communicatiepsychologie Communicatietechnieken Omgang met weerstand | |
Samenwerkings- en communicatie-technieken | Gesprekstechnieken, waaronder het inoefenen van conflict- en adviesgesprekken Coaching, collegiale teamcoaching en supervisietechnieken Bemiddelingstechnieken, waaronder het organiseren van conferenties en groepsgesprekken | |
Schoolontwikkeling | 4 | |
Doelstellingen als instrument voor kwaliteitsbewaking en kwaliteitsontwikkeling | Hoofdkenmerken van kwaliteitsmanagement, controlling en verantwoording Rol en taken van de onderwijsinspectie bij schoolontwikkelingsprocessen Verdieping van de dialogische competentie om doelen te bepalen | |
Conflictmanagement | Grondbeginselen van conflictmanagement Aanpak van conflicten Het voeren van zware conflictgesprekken | |
Advies over schoolontwikkeling | Beter inzicht in advies over schoolontwikkeling en begeleiding van schoolontwikkeling Rol van de adviseurs voor schoolontwikkeling en de daarmee samenhangende competenties van de adviseurs Taken van de adviseurs voor schoolontwikkeling Hoofdkenmerken van schoolontwikkelingsprocessen en taken i.v.m. de begeleiding van schoolontwikkeling Omstandigheden die bijdragen tot het lukken of mislukken van schoolontwikkelingsprocessen met organisatie-, onderwijs- en personeelsontwikkeling Omvangrijke presentatie- en bemiddelingstechnieken | |
Didactiek voor grote groepen en bemiddeling | Zich verscheidene technieken eigen maken Toepassing van die technieken | |
Instrumenten en processen m.b.t. schoolontwikkeling | Sterke punten van de moderne ontwikkeling van een school, instrumenten en procedures die het mogelijk maken om met het lerarenkorps ontwikkelingsgerichte doelen te stellen Systeemsamenhang in de onderwijsontwikkeling van de school Schoolontwikkeling Verloop van een schoolontwikkelingsproces Opstellen van een contract en verduidelijking van de doelstellingen | |
Ontwikkeling en diagnose van de organisatie | Analyse van basisstrategieën voor organisatieontwikkeling Kenmerken van geslaagde organisatieontwikkeling Rol van de organisatieontwikkeling in het schoolontwikkelingsproces Grondige studie van wetenschappelijke theorieën over moderne organisatieontwikkeling, rekening houdend met concrete uitgangspunten voor een duurzame schoolontwikkeling en organisatieontwikkeling Moderne sturingsmodellen voor een lerende school Oprichting, opdracht en structuur van stuurgroepen en projectgroepen Verdieping van competenties op het gebied van organisatiediagnose | |
Personeels-ontwikkeling | Analyse van basisstrategieën voor personeelsontwikkeling Kenmerken van geslaagde personeelsontwikkeling Rol van de personeelsontwikkeling in het schoolontwikkelingsproces | |
Onderwijsontwikkeling en onderwijskwaliteit | Analyse van basisstrategieën inzake onderwijsontwikkeling, met inbegrip van nieuwe didactische inzichten Kenmerken van geslaagde onderwijsontwikkeling Rol van de onderwijsontwikkeling in het schoolontwikkelingsproces Onderwijsontwikkeling als verandermanagement | |
Evaluatie-instrumenten | Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsverbetering op het vlak van het onderwijs en de school die in haar geheel als dienstverlener wordt beschouwd, via instrumenten voor interne en externe evaluatie, alsook via de onderwijsinspectie en het adviespunt voor schoolontwikkeling | |
Onderwijsonderzoek | 3 | |
Sociaalwetenschap-pelijke onderzoeksmethodes voor schoolevaluatie | Analyse van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethodes Kwaliteitsmanagement | |
Nationale en internationale vergelijkende onderzoeken | Analyse van de instrumenten en resultaten van nationale en internationale vergelijkende onderzoeken i.v.m. het opleidingsbeleid om de resultaten ervan in de eigen school te exploiteren | |
TOTAAL | 15 |