Details





Titel:

26 APRIL 1999. - Decreet betreffende het gewoon basisonderwijs (Vertaling)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-10-1999 en tekstbijwerking tot 31-08-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Toelatingsvoorwaarden.
Afdeling 1. - Inleidende bepaling.
Art. 4
Afdeling 2. - Toelating tot de kleuterafdeling.
Art. 5
Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 6-7
Afdeling 3. - Toelating tot de lagere school.
Art. 8-10
Afdeling 4. - Duur van het lager onderwijs.
Art. 11-13
Afdeling 5. - Regelmatige leerling en verandering van school.
Art. 14-15
HOOFDSTUK III. - Onderwijsaanbod, certificatie en organisatie van de schooltijd.
Afdeling 1. - Onderwijsaanbod.
Onderafdeling 1. - Kleuterafdeling.
Art. 16
Onderafdeling 2. - Lagere school.
Art. 17
Afdeling 2. - Certificatie in het lager onderwijs.
Art. 18-21
Afdeling 3. - Organisatie van de schooltijd.
Art. 22
HOOFDSTUK IV. - Erkening en subsidiëring.
Afdeling 1. - Erkenning.
Art. 23-26
Afdeling 2. - Werkingstoelagen.
Art. 27-30
Afdeling 3. - Weddetoelagen.
Art. 31
HOOFDSTUK V. - Oprichting, handhaving en sluiting van scholen.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied van de normen.
Art. 32
Afdeling 2. - Oprichting.
Art. 33-34
Afdeling 3. - Sluiting en heropening.
Art. 35-36
Afdeling 4. - [1 Fusie, herstructurering en samenvoeging]1
Onderafdeling 1. - Fusie.
Art. 37-38
Onderafdeling 2. - Herstructurering.
Art. 39-40
Onderafdeling 3. [1 - Samenvoeging]1
Art. 40.1-41
HOOFDSTUK VI. - Berekening van het aantal betrekkingen.
Afdeling 1. - Schoolleiding en administratief personeel.
Onderafdeling 1. - Principe.
Art. 42-43
Onderafdeling 2. - Berekeningsbasis.
Art. 44-45
Onderafdeling 3. - Aanwending van het betrekkingenpakket.
Art. 46-47
Afdeling 2. - [1 Pedagogische en administratieve coördinatie]1
Onderafdeling 1. - Principe.
Art. 48-48.1
Onderafdeling 2. - Berekeningsbasis.
Art. 49-50, 50bis
Onderafdeling 3. - Aanwending van het betrekkingenpakket.
Art. 51-52
Afdeling 2bis. [1 - Bijzondere ondersteuning van leerlingen met leermoeilijkheden in de gewone basisscholen]1
Onderafdeling 1. [1 - Principe]1
Art. 52.1
Onderafdeling 2. [1 - Berekeningswijze]1
Art. 52.2-52.3
Onderafdeling 3. [1 - Aanwending van het betrekkingenpakket]1
Art. 52.4-52.5
Afdeling 3. - Onderwijzend personeel.
Onderafdeling 1. - Kleuteronderwijs.
Art. 53-56, 56bis, 57, 57bis
Onderafdeling 2. - Lager onderwijs.
Art. 58-60, 60bis, 60ter, 61, 61bis
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen voor kleuter- en lager onderwijs.
Art. 62-64
Afdeling 3.1. [1 - Kleuterschoolassistent]1
Art. 64.1-64.5
Afdeling 4. - Godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
Onderafdeling 1. - Principe.
Art. 65
Onderafdeling 2. - Organisatie van de cursussen en berekening van het aantal leerlingen.
Art. 66-69
Onderafdeling 3. - Aanwending van de lestijden godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
Art. 70-71
HOOFDSTUK VII. - Wekelijkse werktijd.
Art. 72-77
HOOFDSTUK VIII. - Terugvorderingen en strafmaatregelen.
Afdeling 1. - Terugvorderingen.
Art. 78-79
Afdeling 2. - Strafmaatregelen.
Art. 80-82
HOOFDSTUK IX. - Opheffings-, wijzigings- en overgangsbepalingen.
Art. 83-84, 84bis, 84ter, 84quater, 84quinquies, 84sexies, 84septies
HOOFDSTUK X. - Inwerkingtreding.
Art. 85



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1957082050  1959052901  1983010447  1994033052 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities.
Artikel 1. Toepassingsgebied.
  Dit decreet is van toepassing op de gewone basisscholen, georganiseerd en gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap. De artikelen 16 en 17 zijn toepasselijk op de scholen erkend overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1.

Art.2. Hoedanigheden.
  In dit decreet gelden de hoedanigheden voor beide geslachten.

Art.3. Definities.
  Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
  1° basisschool, hierna " school " genoemd : school waar uitsluitend lager onderwijs of lager- en kleuteronderwijs wordt verstrekt, al dan niet gespreid over één of meer vestigingsplaatsen, en onder het gezag van een schoolhoofd;
  2° kleuterafdeling : gedeelte van een basisschool waar kleuteronderwijs wordt verstrekt;
  3° lagere school : gedeelte van de basisschool waar lager onderwijs wordt verstrekt of basisschool waar uitsluitend lager onderwijs wordt verstrekt;
  4° vestigingsplaats : gebouw of gebouwencomplex gevestigd op één adres en waar, namens een inrichtende macht, voorschoolse activiteiten worden georganiseerd en/of lager onderwijs wordt verstrekt;
  5° lestijd : eenheid van vijftig minuten aangewend voor het onderwijs of voor andere pedagogische activiteiten in het kader van de schoolopleiding;
  6° betrekkingenpakket : aantal betrekkingen waarover een school beschikt;
  7° schoolhoofd : directeur of hoofdonderwijzer van een basisschool;
  8° studieprogramma : wekelijkse uurrooster en leerplannen in het lager onderwijs.

HOOFDSTUK II. - Toelatingsvoorwaarden.
Afdeling 1. - Inleidende bepaling.
Art.4. Inleidende bepaling.
  Onverminderd de bepalingen van de afdeling 1 van hoofdstuk IV van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs zijn volgende toelatingsvoorwaarden van toepassing.

Afdeling 2. - Toelating tot de kleuterafdeling.
Art.5. Algemene toelatingsvoorwaarde.
   Tot de kleuterafdeling wordt het niet schoolplichtig kind toegelaten dat tenminste drie jaar oud is of die leeftijd op 31 december van het lopende schooljaar zal hebben bereikt.

Art. 5 TOEKOMSTIG RECHT.   Algemene toelatingsvoorwaarde.
  [1 Tot de kleuterafdeling wordt toegelaten : het kind dat [2 tussen twee jaar en zes maanden en vijf jaar oud is.]2 [2 Onder een vijfjarig kind wordt verstaan: een kind dat uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, de leeftijd van vijf jaar bereikt.]2
   Voor een kind dat twee jaar en zes maanden, maar nog geen drie jaar oud is, gelden de volgende instapdagen in het kleuteronderwijs :
   1° de eerste schooldag na elke schoolvakantie;
   2° de eerste schooldag van februari;
   3° de eerste schooldag na Hemelvaartsdag.]1  ----------
  (1)<DDG 2018-06-25/08, art. 13, 032; Inwerkingtreding : onbepaald of 01-09-2024>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 90, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.6. Inschrijving op de kleuterafdeling van een leerling woonachtig in het buitenland.
  § 1. Een kind dat zijn woonplaats in het buitenland heeft, mag slechts op een kleuterafdeling worden ingeschreven.
  1° als het de algemene toelatingsvoorwaarde vastgelegd in artikel 5 vervult;
  2° na overlegging van een door het Ministerie goedgekeurde aanvraag waaruit blijkt dat bijzondere persoonlijke omstandigheden de inschrijving rechtvaardigen;
  3° als een inschrijvingsgeld desgevallend werd uitbetaald overeenkomstig artikel 32, § 3 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.
  In afwijking van de voorwaarden opgenomen in lid 1, 2° en 3° moeten de kinderen die hun woonplaats in het ambtsgebied van een buitenlandse publiekrechtelijke entiteit hebben noch een door het Ministerie goedgekeurde aanvraag overleggen noch een inschrijvingsgeld betalen, indien deze entiteit evenredig bijdraagt in de personeels- en werkingskosten die de Duitstalige Gemeenschap voor deze school moet dragen; die kostenbijdrage moet in een geschreven overeenkomst vastgelegd zijn.
  (§ 2 niet vertaald, zie Franse versie)

Art.7.Verlenging van het bezoek van de kleuterafdeling.
  [1 In afwijking van artikel 5 kan een zesjarig kind de kleuterafdeling bezoeken. Onder een zesjarig kind wordt verstaan: een kind dat uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, de leeftijd van zes jaar bereikt.]1
  De personen belast met zijn opvoeding nemen een dienovereenkomstige beslissing nadat zij een met redenen omkleed advies van de klasseraad en van het bevoegde PMS-centrum ter kennis hebben genomen.
  Gaat het om een kind dat het kleuteronderwijs nog niet heeft bezocht, dan is slechts het advies van een PMS-centrum vereist.
  ----------
  (1)<DDG 2020-06-22/15, art. 91, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Afdeling 3. - Toelating tot de lagere school.
Art.8. Algemene toelatingsvoorwaarden.
  Tot de lagere school wordt de leerling toegelaten die op 31 december van het lopende schooljaar ten minste zes jaar oud is en de leeftijd van 15 jaar nog niet heeft overschreden.
  Een leerling die houder is van het bewijs van basisonderwijs mag niet tot de lagere school worden toegelaten.

Art.9.<DDG 2007-06-25/34, art. 46, 013; Inwerkingtreding : 01-07-2007> § 1. Voordat de leerling die zijn woonplaats in het buitenland heeft en de algemene toelatingsvoorwaarden vastgelegd in artikel 8 vervult, zich in de lagere school mag inschrijven, legt hij een attest voor, afgegeven door de bevoegde schooloverheid van de Staat waar hij zijn woonplaats heeft en waaruit blijkt dat hij in België een lagere school mag bezoeken. Dit attest dient slechts bij de eerste inschrijving te worden voorgelegd.
  Om in een lagere school in de Duitstalige Gemeenschap ingeschreven te worden, moet de in het buitenland woonachtige leerling bovendien één der volgende voorwaarden vervullen :
  1° één van zijn ouders heeft een betrekking in de Duitstalige Gemeenschap [1 in het kader van een arbeidsovereenkomst met een minimale duur van 6 maanden]1;
  2° één broer of zus van de leerling is reeds [1 in dezelfde school]1 van de Duitstalige Gemeenschap ingeschreven;
  3° er is een overmacht van pedagogische of sociale aard die door de Regering moet worden goedgekeurd.
  Voor leerlingen wier woonplaats onder de bevoegdheid van een publiekrechtelijke buitenlandse gebiedsomschrijving valt, zijn de toelatingsvoorwaarden vermeld in lid 2 niet van toepassing, voor zover er een dienovereenkomstige schriftelijke overeenkomst tussen deze gebiedsomschrijving en de Duitstalige Gemeenschap bestaat.
  § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de leerling ingeschreven in het vreemdelingenregister, in het wachtregister of in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente.
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 58, 015; Inwerkingtreding : 01-07-2008>


Art.10.Vervroegde toelating tot de lagere school.
  In afwijking van artikel 8 mag een [1 ...]1 kind de lagere school vanaf het schooljaar bezoeken dat tijdens het kalenderjaar begint waar het kind 5 jaar oud wordt.
  De personen belast met zijn opvoeding nemen een dienovereenkomstige beslissing nadat zij een met redenen omkleed advies van de klasseraad en van het bevoegde PMS-centrum ter kennis hebben genomen.
  Gaat het om een kind dat het kleuteronderwijs nog niet heeft bezocht, dan is slechts het advies van een PMS-centrum vereist.
  ----------
  (1)<DDG 2020-06-22/15, art. 92, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Afdeling 4. - Duur van het lager onderwijs.
Art.11. Algemene bepaling.
  De leerling bezoekt de lagere school tijdens zes schooljaren.

Art.12.Verlenging van het bezoek van de lagere school.
  [1 In afwijking van artikel 11 kan de klassenraad beslissen dat een leerling één enkele keer één jaar van het lager onderwijs overdoet. Wanneer een leerling van school verandert, is deze beslissing bindend voor alle scholen.]1
  Op de voordracht van de klasseraad en op grond van een [1 positief advies]1 uitgebracht door het PMS-centrum kunnen de personen belast met de opvoeding beslissen dat hun [1 kind op het einde van de lagereschooltijd]1 de jaren doorgebracht op de lagere school met een 8ste jaar verlengt.
  ----------
  (1)<DDG 2019-05-06/10, art. 145, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.13. Verkorting van het bezoek van de lagere school.
  In afwijking van artikel 11 en op grond van een gunstig advies van de klasseraad kunnen de personen belast met de opvoeding beslissen dat de jaren doorgebracht door hun kind op de lagere school met één jaar worden verminderd.

Afdeling 5. - Regelmatige leerling en verandering van school.
Art.14. Regelmatige leerling.
  Op de kleuterafdeling geldt als regelmatige leerling degene die :
  1° de voorwaarden vermeld in de afdeling 2 van dit hoofdstuk vervult;
  2° in één enkele school is ingeschreven;
  3° indien hij met toepassing van artikel 7 de kleuterafdeling bezoekt, op school aanwezig is en aan de voor hem of voor zijn klas georganiseerde activiteiten deelneemt.
  Op de lagere school geldt als regelmatige leerling degene die :
  1° de voorwaarden vermeld in de afdeling 3 van dit hoofdstuk vervult;
  2° in één enkele school is ingeschreven;
  3° die op de lagere school aanwezig is en aan de voor hem of voor zijn klas georganiseerde onderwijsactiviteiten deelneemt.

Art.15.[1 Inschrijving op de lagere school en [3 verandering van school in het basisonderwijs]3
   § 1. De inschrijving op een lagere school geschiedt uiterlijk de laatste werkdag vóór het begin van het schooljaar.
   § 2. Tijdens het schooljaar [3 van school veranderen in het basisonderwijs]3 is alleen toegestaan op grond van een woonplaatswijziging. [2 Het hoofd van de school waar de leerling zich laat inschrijven, stelt de [4 onderwijsinspectie]4 in kennis van die overstap zodra de leerling de nieuwe school bezoekt.]2
   Indien de woonplaats tijdens het schooljaar niet is gewijzigd, kunnen de personen belast met de opvoeding, in uitzonderlijke gevallen, bij de [4 onderwijsinspectie]4 een met redenen omklede aanvraag indienen om van een [3 basisonderwijs]3 naar een andere [3 basisonderwijs]3 over te stappen. Die aanvraag bevat het advies van het hoofd van de school waar het kind zou worden ingeschreven en het advies van het hoofd van de school waar de leerling vandaan komt. De [4 onderwijsinspectie]4 beslist binnen tien werkdagen over de aanvraag; de schoolvakantiedagen gelden hier niet als werkdagen. Na het verstrijken van de termijn en bij stilzwijgen van de [4 onderwijsinspectie]4 wordt de verandering van school alleen als goedgekeurd beschouwd als het advies van de beide schoolhoofden positief is.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-10-25/05, art. 33, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2012-01-16/06, art. 30, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<DDG 2012-07-16/05, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (4)<DDG 2012-06-25/09, art. 52, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

HOOFDSTUK III. - Onderwijsaanbod, certificatie en organisatie van de schooltijd.
Afdeling 1. - Onderwijsaanbod.
Onderafdeling 1. - Kleuterafdeling.
Art.16.Het activiteitenplan omvat verplicht de volgende activiteiten :
  1° [1 activiteiten in de onderwijstaal en in de eerste vreemde taal]1;
  2° psychomotorische activiteiten;
  3° creatieve activiteiten;
  4° wiskundige en natuurwetenschappelijke activiteiten;
  5° activiteiten met het oog op het aanleren van bekwaamheden vereist in het alledaags [2 ...]2 leven [2 ;]2
  [2 6° activiteiten om de persoonlijke en sociale vaardigheden te bevorderen.]2
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-16/36, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2012-07-16/05, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Onderafdeling 2. - Lagere school.
Art.17.Vakken en vakgebieden.
  Het aangeboden onderwijs omvat verplicht.
  1° volgende vakken of vakgebieden :
  a) [1 onderwijstaal;]1
  b) [1 sport;]1
  c) [1 muziek/kunst;]1
  d) wiskunde;
  e) [1 natuurwetenschappen/techniek;]1
  f) eerste vreemde taal;
  g) godsdienst of niet-confessionele zedenleer;
  [1 h) geschiedenis/aardrijkskunde]1
  2° [1 de bevordering van de vakoverstijgende competenties bepaald in artikel 13 [2 ...]2 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-16/36, art. 17, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2012-07-16/05, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Afdeling 2. - Certificatie in het lager onderwijs.
Art.18.<DDG 2002-12-16/44, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2009> Bewijs van basisonderwijs.
  Het bezoek van het basisonderwijs wordt door een bewijs van basisonderwijs bekrachtigd.
  [2 Het bewijs van basisonderwijs wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die de verwachte competenties in de vakken resp. vakgebieden onderwijstaal, sport, muziek/kunst, wiskunde, eerste vreemde taal, geschiedenis/aardrijkskunde en natuurwetenschappen/techniek voldoende beheerst. Voor de uitreiking van dit bewijs wordt bijzondere aandacht besteed aan de vakken onderwijstaal, eerste vreemde taal en wiskunde.]2
  ----------
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 50, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.19.Studiebewijs.
  De regelmatige leerling [1 ...]1 , die op het einde van het lager onderwijs het bewijs van basisonderwijs niet verkrijgt, heeft recht op een schriftelijke verklaring uitgereikt door het schoolhoofd waarin de bereikte bevoegdheden en het aantal gevolgde leerjaren worden vermeld.
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-11/15, art. 173, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

Art.20.[1 Bewijs van basisonderwijs uitgereikt buiten schoolverband
   § 1. De Regering richt een examencommissie voor de uitreiking van bewijzen van basisonderwijs buiten schoolverband op die belast is met het uitwerken, organiseren en verbeteren van de examens en met het deelnemen aan de beraadslagingen, hierna examencommissie te noemen.
   De examencommissie is samengesteld uit :
   1° een voorzitter die wordt uitgekozen onder de personeelsleden van het departement van het Ministerie dat bevoegd is voor pedagogie;
   2° minstens een lid dat wordt uitgekozen onder de personeelsleden van het departement van het Ministerie dat bevoegd is voor pedagogie;
   3° minstens vier leden die worden uitgekozen onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de basisscholen in de Duitstalige Gemeenschap die in actieve dienst of gepensioneerd zijn.
   Voor elk werkend lid vermeld in het tweede lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen; het plaatsvervangend lid wordt volgens dezelfde criteria uitgekozen als het werkend lid dat het vervangt.
   De examencommissie telt een secretaris en een plaatsvervangend secretaris die aangewezen worden onder de personeelsleden van het Ministerie; zij zijn niet stemgerechtigd.
   De voorzitter zorgt voor het regelmatig verloop van de examens en leidt de beraadslagingen.
   De Regering wijst de leden aan op voordracht van de onderwijsinspectie en bepaalt de vergoeding voor de leden vermeld in het tweede lid, 3°.
   § 2. De oproep voor de examens wordt bekendgemaakt in de pers en in elke andere passende vorm.
   [3 ...]3
   De kandidaten of, voor minderjarigen, de personen belast met hun opvoeding zenden hun inschrijving uiterlijk op 30 april van het lopende schooljaar per aangetekende brief aan de voorzitter van de examencommissie. Bij de inschrijving wordt een kopie van de identiteitskaart gevoegd.
   De inschrijving geschiedt voor alle examenvakken bepaald in artikel 18, tweede lid. Er wordt geen vrijstelling toegekend.
   Per schooljaar is er één examenzittijd in juni. In uitzonderlijke gevallen kan de voorzitter de leden van de examencommissie voor een buitengewone zittijd oproepen.
   De voorzitter beslist, in afspraak met de secretaris, waar de examens plaatsvinden.
   § 3. De examencommissie gaat na of de kandidaten de verwachte competenties hebben bereikt in de vakken resp. vakgebieden vermeld in artikel 18, tweede lid, met uitzondering van de vakken muziek/kunst en sport. Duits is de onderwijstaal en Frans de eerste vreemde taal.
   Alle examens zijn schriftelijk, met uitzondering van spreekvaardigheid in de onderwijstaal en in de eerste vreemde taal. Bij de mondelinge examens zijn altijd twee leden van de examencommissie aanwezig.
   De examens zijn niet openbaar.
   Wie te laat komt op een examen, kan de resterende tijd gebruiken om het examen af te leggen. De examentijd wordt niet verlengd en er is geen herkansingsexamen.
   De kandidaat die afwezig is op het examen resp. de persoon die belast is met zijn opvoeding dient een medisch attest of een schriftelijke motivering voor zijn afwezigheid in bij de voorzitter. Indien een schriftelijke motivering wordt ingediend, beslist de voorzitter of die motivering aanvaard kan worden. Indien de kandidaat ongewettigd afwezig is, mag hij niet deelnemen aan de andere examengedeelten van de zittijd.
   § 4. De voorzitter en de betrokken examinator verbeteren en evalueren de examengedeelten en kennen een gezamenlijk cijfer toe.
   Het bewijs van basisonderwijs wordt uitgereikt aan de kandidaat die de verwachte competenties in elk examenvak voldoende beheerst. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de vakken onderwijstaal, eerste vreemde taal en wiskunde.
   De examencommissie kan rechtsgeldig beraadslagen en besluiten, indien ten minste de helft van de leden vermeld in § 1, tweede lid, aanwezig is.
   De beslissingen over de uitreiking van het bewijs van basisonderwijs worden in de beraadslagingen bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Stemonthoudingen zijn niet toegestaan. Stemgerechtigd zijn de voorzitter en de aanwezige examinatoren vermeld in § 1, tweede en derde lid.]1
  [2 § 5. Tegen de niet-uitreiking van een bewijs van basisonderwijs kan beroep worden ingesteld bij de raad van beroep vermeld in artikel 38 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen, volgens de procedure vermeld in artikel 39 van hetzelfde decreet. ]2
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 51, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<DDG 2016-06-20/09, art. 142, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<DDG 2018-06-18/08, art. 113, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art. 20.1. [1 Vrijstelling van examens, redelijke aanpassingen en bescherming van de schoolcijfers bij de uitreiking van het bewijs van basisonderwijs buiten schoolverband
   § 1. In afwijking van artikel 20, § 2, vierde lid, § 3, eerste lid, eerste zin, en § 4, tweede lid, kunnen de personen belast met de opvoeding van kinderen met specifieke onderwijsbehoeften bij de inschrijving voor de examens een vrijstelling van één of meer examens aanvragen bij de voorzitter van de examencommissie.
   Bij de aanvraag wordt een advies van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren gevoegd; dat advies mag niet ouder zijn dan zes maanden en bevestigt dat het kind specifieke onderwijsbehoeften heeft en niet kan slagen voor de examens van de examencommissie. Het advies wordt ingewonnen door de personen belast met de opvoeding. Indien het advies opgemaakt wordt door een andere instelling dan het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren, dan moeten de personen belast met de opvoeding het advies door het centrum laten goedkeuren.
   De examencommissie beslist overeenkomstig artikel 20, § 4, derde en vierde lid, over de vrijstelling voor het examen of de examens en deelt de beslissing schriftelijk mee aan de personen belast met de opvoeding.]1
  [2 § 2. In afwijking van § 2, vierde lid, § 3, eerste lid, eerste zin, en § 4, tweede lid, kunnen de personen belast met de opvoeding de redelijke aanpassingen en de bescherming van de schoolcijfers aanvragen die vermeld worden in de artikelen 93.33 en 93.38 van het decreet van 31 augustus betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen.
   Bij de aanmelding voor de examens dienen de personen belast met de opvoeding een aanvraag voor redelijke aanpassingen of bescherming van de schoolcijfers in bij de voorzitter van de examencommissie. Daarvoor gebruiken ze een door de Regering vastgelegd aanvraagformulier. Indien de aanvraag voor redelijke aanpassingen of bescherming van de schoolcijfers wordt ingediend nadat de termijn voor de inschrijving voor de examens verstreken is, wordt ze van ambtswege afgewezen.
   Bij de aanvraag voor redelijke aanpassingen gaat een deskundigenadvies dat overeenstemt met het advies vermeld in artikel 93.34, § 1, tweede en derde lid, van hetzelfde decreet van 31 augustus 1998. Bij de aanvraag voor bescherming van de schoolcijfers gaat een deskundigenadvies dat overeenstemt met het advies vermeld in artikel 93.39, § 1, tweede en derde lid, van hetzelfde decreet van 31 augustus 1998.
   Het indienen van een aanvraag opent geen recht op de in het advies aanbevolen compenserende maatregelen of de in het advies aanbevolen deelgebieden van de bescherming van de schoolcijfers.
   De artikelen 93.35 en 93.40 van hetzelfde decreet van 31 augustus 1998 zijn van toepassing op de examencommissie, waarbij onder "inrichtingshoofd" en "onderwijsinspectie" de voorzitter van de examencommissie wordt verstaan en waarbij onder "leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel" de leden van de examencommissie wordt verstaan.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 143,§1, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2016-06-20/09, art. 143,§2, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.21. Modaliteiten.
  De Regering regelt de overige modaliteiten voor de uitreiking, in en buiten schoolverband, van de bewijzen van basisonderwijs en van de studiebewijzen en bepaalt er de vorm van.

Afdeling 3. - Organisatie van de schooltijd.
Art.22. Schooldag en wekelijks uurrooster.
  § 1. Het inrichtingshoofd van een Gemeenschapsschool of, naargelang het geval, de inrichtende macht van een gesubsidieerde school bepaalt, op voorstel van de Pedagogische Raad en na overleg met de afgevaardigden van de ouders en van een erkende werknemersorganisatie - indien zulke bestaan -, de openingsuren van de school, het tijdstip waarop de cursussen beginnen en eindigen alsmede de duur van het middaguur.
  In afwijking van artikel 64 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs worden de cursussen tussen 8 en 16 uur verstrekt.
  § 2. De openingsuren van de school houden rekening met het officieel georganiseerd leerlingenvervoer.
  's Morgens en s'namiddags ontvangt de school de leerlingen vijftien minuten vóór het begin van de eerste lestijd en vijftien minuten na het einde van de laatste lestijd, onverminderd het eerste lid.
  Tijdens de openingsuren zorgt de inrichtende macht voor een behoorlijk toezicht op de leerlingen.
  § 3. Het wekelijks uurrooster van de leerling beloopt 28 lestijden.

HOOFDSTUK IV. - Erkening en subsidiëring.
Afdeling 1. - Erkenning.
Art.23.Voorwaarden.
  Een school kan erkend worden als ze :
  1° onder de verantwoordelijkheid van een inrichtende macht staat;
  2° zich in lokalen bevindt die aan de criteria inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid voldoen;
  3° uit een lagere school of uit een lagere school en een kleuterafdeling bestaat, gestructureerd overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs en van dit decreet;
  4° een pedagogische eenheid vormt;
  5° over voldoende leermiddelen en over een aangepaste onderwijsvoorziening beschikt;
  6° aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling in het onderwijs voldoet;
  7° aan de bepalingen mbt de verloven en de cursussen voldoet;
  8° een activiteitenplan of een studieprogramma volgt die door de Regering goedgekeurd zijn;
  9° het maatschappelijk project verwezenlijkt en de ontwikkelingsdoelen en [1 en de in de referentiekaders beschreven competenties]1 bereikt in de vakken " moedertaal ", " eerste vreemde taal " en " wiskunde ";
  10° zich aan het toezicht van het Ministerie onderwerpt wat de naleving der voorwaarden van de punten 1° tot 9° betreft.
  11° [2 zich aan het toezicht onderwerpt dat georganiseerd wordt bij het decreet van 25 juni 2012 over [3 de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]3.]2 <DDG 2003-03-24/41, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 24-03-2003>
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-16/36, art. 19, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2012-06-25/09, art. 53, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (3)<DDG 2019-05-06/10, art. 146, 033; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.24. Erkenningsprocedure.
  De Regering kent de erkenning toe. Die geldt vanaf de eerste dag van een schooljaar en mag niet met terugwerkende kracht worden uitgesproken.
  De Regering legt de erkenningsprocedure vast.

Art.25. Intrekking van de erkenning.
  De Regering kan de erkenning van een school of van een vestigingsplaats intrekken wanneer de school of vestigingsplaats één of meerdere voorwaarden van artikel 23 niet meer vervult.
  De Regering bepaalt hoe de erkenning wordt ingetrokken. De procedure voorziet in voldoende beroepsmogelijkheden.

Art.26. Uitreiking van titels.
  De inrichtende macht van een erkende school kan de eindgetuigschriften en studiebewijzen bedoeld in de artikelen 18 en 19 van rechtswege uitreiken.

Afdeling 2. - Werkingstoelagen.
Art.27. Recht. Een school die, alhoewel zij niet door de Gemeenschap wordt georganiseerd, de voorwaarden van de eerste afdeling van dit hoofdstuk en de afdelingen 1 tot 3 van hoofdstuk V, alsmede alle voorwaarden van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs vervult, heeft recht op werkingstoelagen vanaf het begin van het schooljaar waarin ze deze voorwaarden vervult.

Art.28. Aanwending van de werkingstoelagen.
  De werkingstoelagen worden aangewend om :
  1° de werkings- en uitrustingskosten te dekken;
  2° schoolboeken en materiaal aan te werven die kosteloos ter beschikking van de leerlingen worden gesteld;
  3° gebouwen, lokalen, meubels en installaties te kopen of te huren;
  4° herstellings- en onderhoudskosten te dragen alsmede om leningen terug te betalen die voor infrastructuurmaatregelen zijn aangegaan.

Art.29. Uitbetalingsmodaliteiten.
  Vanaf het begin van het begrotingsjaar worden de werkingstoelagen maandelijks aan de inrichtende machten vóór de 22ste in twaalfden uitbetaald.

Art.30.<DDG 2000-10-23/31, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-09-1999> Bedrag van de werkingstoelagen
  § 1. Voor de kleuterafdelingen belopen de werkingstoelagen (euro 182) per leerling. <DDG 2002-01-07/53, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  Als teldag voor de berekening geldt [3 30 september]3. Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die tot die dag gedurende ten minste [2 5]2 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.
  § 2. Voor de lagere scholen belopen de werkingstoelagen (euro 245) per leerling. <DDG 2002-01-07/53, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  Als teldag voor de berekening geldt de [3 30 september]3. Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen [1 ...]1 , die een gewone lagere school bezoeken en ten minste 14 lestijden per week volgen.
  § 3. Voor de toezichten tijdens het middaguur, georganiseerd overeenkomstig artikel 77, § 1, verkrijgt de inrichtende macht per vestigingsplaats - voor de eerste begonnen groep van 75 regelmatige leerlingen - een vergoeding van (euro 8) voor de studiemeesters die houders zijn van een pedagogisch getuigschrift en van (euro 6) voor de studiemeesters die niet houders zijn van een pedagogisch getuigschrift. <DDG 2002-01-07/53, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  Indien de school of, naargelang het geval, de vestigingsplaats meer dan 75 regelmatige leerlingen telt, heeft de inrichtende macht recht - voor elke verdere begonnen groep van 75 leerlingen - op een bijkomende toelage overeenstemmend met de bedragen vastgelegd in het eerste lid als zij bijkomende studiemeesters tot het toezicht tijdens het middaguur verplicht.
  Als teldag voor de berekening geldt [3 30 september]3. In aanmerking worden genomen de leerlingen bedoeld in §§ 1 en 2.
  (De Regering mag van het in de leden 1 en 2 bepaald aantal regelmatig ingeschreven leerlingen afwijken als geen voldoende toezicht mag worden gewaarborgd wegens de infrastructuur van een vestigingsplaats) <DDG 2001-06-25/37, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  § 4. (De in de §§ 1 tot 3 vastgelegde bedragen van de werkingstoelagen worden jaarlijks in september aan de ontwikkeling van het indexcijfer der consumptieprijzen (volledig index) aangepast.
  Het indexcijfer van september 2001 (109,84) geldt als basisindexcijfer; geldt als nieuw index het indexcijfer van de maand september van het aanpassingsjaar.) <DDG 2002-01-07/53, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-11/15, art. 174, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2012-01-16/06, art. 31, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<DDG 2015-06-29/19, art. 52, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Afdeling 3. - Weddetoelagen.
Art.31. Recht. § 1. Een school die niet door de Gemeenschap wordt georganiseerd, heeft vanaf het begin van het schooljaar recht op weddetoelagen voor de personeelsleden van de categorieën " bestuurspersoneel " en " onderwijzend personeel "
  1° wanneer de school de voorwaarden van de eerste afdeling van dit hoofdstuk en van de afdelingen 1 tot 3 van hoofdstuk V, alsmede alle voorwaarden van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs vervult;
  2° wanneer het om personeelsleden gaat.
  a) die Belg of burger van de Europese Unie zijn; de Regering kan een afwijking toestaan;
  b) die de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  c) die houder zijn van een vereist of voldoend geacht bekwaamheidsbewijs overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen;
  d) waarvan de gezondheidstoestand noch die van de leerlingen noch die van de andere personeelsleden in gevaar brengt;
  e) die aan de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake taalregeling in het onderwijs voldoen;
  f) die aangeworven of aangesteld zijn met inachtneming van de bepalingen inzake reaffectatie en wedertewerkstelling.
  § 2. De bepalingen van § 1 zijn ook van toepassing op de personeelsleden van de categorie " administratief personeel " in het gesubsidieerd vrij onderwijs.
  § 3. De weddetoelagen worden maandelijks, rechtstreeks aan de personeelsleden van de gesubsidieerde scholen, uitbetaald.

HOOFDSTUK V. - Oprichting, handhaving en sluiting van scholen.
Afdeling 1. - Toepassingsgebied van de normen.
Art.32. Toepassingsgebied.
  De normen vermeld in dit hoofdstuk gelden per school of vestigingsplaats, per taalsectie en onderwijsniveau.

Afdeling 2. - Oprichting.
Art.33.<DDG 2000-10-23/31, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Oprichting van een lagere school.
  § 1. (Onverminderd artikel 3 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs) wordt een lagere school, wat het oprichtingsjaar betreft, vanaf de eerste dag van het schooljaar georganiseerd of gesubsidieerd, indien zij [1 op 30 september]1 ten minste (75 regelmatige leerlingen van het lager onderwijs telt [2 ...]2, waarbij de leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking komen, die de dichtstbij gelegen school naar vrije keuze is). <DDG 2004-04-19/36, art. 51, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2004> <DDG 2007-06-25/34, art. 49, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  Indien de lagere school de bepaalde norm niet bereikt, wordt ze [1 vanaf 1 oktober]1 gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten ontstaan [1 tot 30 september]1 ten laste van de inrichtende macht.
  § 2. Een lagere school opgericht overeenkomstig § 1 moet het tweede, derde en vierde jaar de bepaalde oprichtingsnorm bereiken. Als teldag geldt telkens [1 15 maart]1 van het voorafgaande schooljaar.
  Indien de lagere school de bepaalde norm niet bereikt, wordt ze vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd.
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 53, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 93, 034; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.34.Oprichting van een kleuterafdeling.
  § 1. Een kleuterafdeling mag slechts als onderwijsniveau van een basisschool worden opgericht.
  (Onverminderd artikel 3 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs) wordt een kleuterafdeling, tijdens het oprichtingsjaar, vanaf de eerste dag van het schooljaar georganiseerd resp. gesubsidieerd, indien zij [2 tot 30 september]2 (ten minste 25 leerlingen telt, waarbij de leerlingen die overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, een school naar vrije keuze in de gemeente hebben waar zich hun woonplaats of gewone verblijfplaats bevindt, bij de berekening van de norm slechts voor de school in aanmerking komen, die de dichtstbij gelegen school naar vrije keuze is). Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die hun woonplaats in België hebben en die, [2 tot 30 september]2, op de betrokken school gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen]1, aanwezig waren. <DDG 2004-04-19/36, art. 51, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2004> <DDG 2007-06-25/34, art. 50, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  Indien de kleuterafdeling de voorwaarden vastgelegd in de leden 1 of 2 niet vervult, wordt ze [2 vanaf 1 oktober]2 gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten [2 tot 30 september]2 ten laste van de inrichtende macht.
  § 2. (Een kleuterafdeling opgericht overeenkomstig § 1 moet het tweede, derde en vierde jaar de bepaalde oprichtingsnorm bereiken. Worden in aanmerking genomen de in § 1 vermelde leerlingen van het kleuteronderwijs die tijdens [2 de maand maart]2 van het voorafgaande schooljaar gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren. [2 Als teldag voor de berekening geldt telkens 15 maart van het voorafgaande schooljaar.]2
  Indien de kleuterafdeling de voorwaarde vastgelegd in het eerste lid niet vervult, wordt ze vanaf de eerste dag van het lopende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd.) <DDG 2000-10-23/31, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  ----------
  (1)<DDG 2012-01-16/06, art. 33, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 54, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Afdeling 3. - Sluiting en heropening.
Art.35.<DDG 2007-06-25/34, art. 51, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2008> Sluiting en heropening van een lagere school
  § 1. [5 Onverminderd artikel 33 wordt een lagere school die ten laatste op [6 30 september]6 van het voorafgaande schooljaar geen twaalf regelmatige leerlingen telt, ten laatste op [6 30 september]6 van het daaropvolgende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd, behalve als ze op de [6 laatste schooldag voor 30 september]6 van het lopende schooljaar opnieuw ten minste twaalf regelmatige leerlingen telt. Als dit minimumaantal niet bereikt wordt, vallen de loon- en werkingskosten die tot [6 30 september]6 ontstaan zijn, ten laste van de inrichtende macht.]5
  [4 ...]4
  § 2. Onverminderd artikel 33 kan een gesloten resp. niet meer gesubsidieerde lagere school, vanaf het tweede en binnen [2 drie jaar]2 na de sluiting, vanaf de eerste dag van het schooljaar weder geopend of gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat zij [6 30 september]6 12 regelmatige leerlingen telt.
  [4 ...]4
  Indien de lagere school de overeenstemmende norm niet bereikt, wordt ze gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de loon- en werkingskosten, ontstaan [6 30 september]6, ten laste van de inrichtende macht.
  [1 § 3. Tellen mee voor het in § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, vermelde minimale aantal leerlingen [3 de leerlingen die sinds ten minste drie maanden hun woonplaats hebben in één van de volgende gemeenten van het Duitse taalgebied]3 :
   1. in de gemeente, waarin de betrokken school zich bevindt, of
   2. in een andere gemeente, wanneer er in deze gemeente geen school van eigen keus is overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone scholen en scholen voor onderwijs aan kinderen met specifieke behoeften, of
   3. in een andere gemeente, wanneer er in deze gemeente een school is die echter niet de dichtstbijgelegen school van eigen keus overeenkomstig artikel 24 van hetzelfde decreet van 31 augustus 1998 is [4 waarbij de leerlingen in dat geval, voor de berekening van de norm, alleen in aanmerking worden genomen voor de dichtstbijgelegen school naar vrije keuze]4.]1
  [3 De duur van 3 maanden vermeld in het eerste lid kan worden ingekort, indien de leerling ten laatste [6 30 september]6 van het lopende schooljaar zijn woonplaats heeft in één van de in het eerste lid vermelde gemeenten en één van zijn ouders aan één van de volgende voorwaarden voldoet :
   1. sinds ten minste twaalf maanden een aanvraag om bouwvergunning bij het gemeentebestuur hebben ingediend om een eigen huis in de gemeente in kwestie te bouwen;
   2. het bewijs leveren dat hij/zij een eigen huis in de gemeente in kwestie bezit.]3
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-25/27, art. 81, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2010-06-28/08, art. 62, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2010-10-25/05, art. 34, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (4)<DDG 2011-06-27/03, art. 64, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (5)<DDG 2012-01-16/06, art. 34, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (6)<DDG 2015-06-29/19, art. 55, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.36.<DDG 2007-06-25/34, art. 52, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2008> Sluiting en heropening van een kleuterafdeling
  § 1. [3 Een kleuterafdeling die op [4 30 september]4 van het voorafgaande schooljaar geen zes leerlingen telt, wordt ten laatste op [4 30 september]4 van het daaropvolgende schooljaar gesloten resp. niet meer gesubsidieerd, behalve als ze op de [4 laatste schooldag voor 30 september]4 ten minste zes regelmatige leerlingen telt. Als dit minimumaantal niet bereikt wordt, vallen de loon- en werkingskosten die tot [4 30 september]4 ontstaan zijn, ten laste van de inrichtende macht.]3
  [2 De berekening wordt gebaseerd op de regelmatige leerlingen in het kleuteronderwijs die [4 30 september]4 gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.]2
  § 2. Onverminderd artikel 34 kan een gesloten resp. niet meer gesubsidieerde kleuterafdeling vanaf het tweede en binnen [1 drie jaar]1 na de sluiting, vanaf de eerste dag van het schooljaar weder geopend of gesubsidieerd worden, op voorwaarde dat zij [4 30 september]4 ten minste 6 leerlingen telt.
  Indien de kleuterafdeling de voorwaarde vastgelegd in het eerste lid niet vervult, wordt ze gesloten resp. niet meer gesubsidieerd. In dit geval vallen de bon- en werkingskosten, ontstaan [4 30 september]4, ten laste van de inrichtende macht.
  [2 De berekening wordt gebaseerd op de regelmatige leerlingen in het kleuteronderwijs die [3 tot [4 30 september]4, op de betrokken school gedurende minstens vijf schooldagen]3, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.]2
  [2 § 2.1. Voor het minimumaantal leerlingen bedoeld in § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, wordt rekening gehouden met de leerlingen in het kleuteronderwijs die sinds ten minste drie maanden hun woonplaats hebben in een van de volgende gemeenten van het Duitse taalgebied :
   1° in de gemeente waar de betrokken school zich bevindt of
   2° in een andere gemeente wanneer in die gemeente geen school naar vrije keuze bestaat overeenkomstig artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen, of
   3° in een andere gemeente, wanneer er in die gemeente wel een school is, maar niet de dichtstbijgelegen school naar vrije keuze overeenkomstig artikel 24 van hetzelfde decreet van 31 augustus 1998, waarbij de leerlingen in dat geval, voor de berekening van de norm, alleen in aanmerking worden genomen voor de dichtstbijgelegen school naar vrije keuze.
   De duur van drie maanden vermeld in het eerste lid kan worden ingekort, indien de leerling in het kleuteronderwijs ten laatste [4 30 september]4 van het lopende schooljaar zijn woonplaats heeft in één van de in het eerste lid vermelde gemeenten en één van zijn ouders aan één van de volgende voorwaarden voldoet :
   1° sinds ten minste twaalf maanden een aanvraag om bouwvergunning bij het gemeentebestuur hebben ingediend om een eigen huis in de betrokken gemeente te bouwen;
   2° het bewijs leveren dat hij/zij een eigen huis in de betrokken gemeente bezit.]2
  § 3. In afwijking van [2 § 2.1, eerste lid,]2 worden ook de leerlingen in aanmerking genomen die hun woonplaats in het ambtsgebied van een buitenlandse of binnenlandse publiekrechtelijke gebiedsomschrijving hebben, indien deze evenredig bijdraagt in de personeels- en werkingskosten die de Duitstalige Gemeenschap voor deze kleuterafdeling moet dragen; die kostenbijdrage moet in een geschreven overeenkomst vastgelegd zijn.
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 63, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2011-06-27/03, art. 66, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (3)<DDG 2012-01-16/06, art. 35, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (4)<DDG 2015-06-29/19, art. 56, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Afdeling 4. - [1 Fusie, herstructurering en samenvoeging]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - Fusie.
Art.37. Definitie.
  Een fusie van scholen kan volgende vormen hebben :
  1° samenvoeging van twee of meerdere gelijktijdig gesloten scholen tot een nieuwe school onder het gezag van één schoolhoofd;
  2° samenvoeging van twee of meerdere scholen tot een nieuwe school onder het gezag van één schoolhoofd, waarbij één van de scholen blijft bestaan en de andere school (scholen) overneemt;

Art.38. Modaliteiten voor de fusie.
  § 1. (Elke school kan met één of meer andere scholen gefusioneerd worden. Fusies van scholen treden op de eerste dag van een schooljaar in werking zonder terugwerkende kracht.) <DDG 2000-10-23/31, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  Voor de toepassing van afdeling 2 van dit hoofdstuk wordt een door fusie ontstane school niet als nieuwe school beschouwd.
  § 2. Bij fusie van scholen kan de Regering jaarlijks en voor ten hoogste vier schooljaren van de bepalingen van hoofdstuk VI afwijken. De afwijking mag echter nooit tot gevolg hebben dat het betrekkingenpakket overschreden wordt dat voor de door de fusie betrokken scholen met toepassing van hoofdstuk VI in de loop van het schooljaar vóór de fusie bepaald werd.

Onderafdeling 2. - Herstructurering.
Art.39. Principe. Inrichtende machten kunnen één of meer van hun scholen bestaande op de dag van de inwerkingtreding van dit decreet, binnen de grenzen van de gemeente(n) waar ze gelegen zijn, herstructureren. De oprichtingsnormen vastgelegd in de artikelen 33 en 34 zijn niet van toepassing.

Art.40.Voorwaarden.
  Een herstructurering kan onder volgende voorwaarden gebeuren :
  1° [1 ze kan niet leiden tot een toename van het aantal scholen of vestigingsplaatsen bestaande op de dag van de inwerkingtreding van dit decreet, behalve als de Regering ermee instemt;]1
  2° de normen vermeld in de [2 artikelen 35, § 1]2, lid 1 en 36, § 1, lid 1 moeten bereikt worden.
  [1 ...]1
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 59, 015; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
  (2)<DDG 2010-10-25/05, art. 35, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Onderafdeling 3. [1 - Samenvoeging]1   ----------   (1)
Art. 40.1. [1 Definitie.
   Er is sprake van een samenvoeging op gemeenschappelijke pedagogische basis wanneer scholen met verschillende schoolvormen met instemming van de inrichtende macht(en) en met toestemming van de Regering besluiten om een fusie aan te gaan om een gemeenschappelijke campus op te richten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/05, art. 23, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 40.2. [1 Nadere regels voor de samenvoeging.
   In geval van samenvoeging van scholen op gemeenschappelijke pedagogische basis kan de Regering jaarlijks en voor ten hoogste vier schooljaren van de bepalingen van hoofdstuk VI afwijken. De afwijking mag echter niet tot gevolg hebben dat het betrekkingenpakket dat voor de betrokken scholen met toepassing van hoofdstuk VI in de loop van het schooljaar vóór de samenvoeging vastgelegd werd, overschreden wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/05, art. 23, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art.41. Inwerkingtreding.
  De herstructurering treedt in werking op de eerste dag van een schooljaar en niet met terugwerkende kracht.

HOOFDSTUK VI. - Berekening van het aantal betrekkingen.
Afdeling 1. - Schoolleiding en administratief personeel.
Onderafdeling 1. - Principe.
Art.42.Schoolhoofd.
  § 1. Per school wordt een betrekking als schoolhoofd georganiseerd of gesubsidieerd.
  Volgens het aantal leerlingen wordt het schoolhoofd geheel of gedeeltelijk vrijgesteld van het houden van een klas. Te dien einde verkrijgt de inrichtende macht, voor de betrokken school en naargelang de schoolbevolking, het volgende aantal betrekkingen :
  1° van 50 tot 99 leerlingen : 1/4 betrekking;
  2° van 100 tot 149 leerlingen : 2/4 betrekking;
  3° van 150 tot 179 betrekkingen : 3/4 betrekking;
  4° vanaf 180 leerlingen : een voltijdse betrekking.
  (In afwijking van lid 2 wordt een inrichtingshoofd geheel van zijn onderwijsopdracht bevrijd en verkrijgt de inrichtende macht een voltijdse betrekking, als de school ten minste [1 125]1 leerlingen telt en ten minste drie vestigingen omvat.) <DDG 2005-06-06/32, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2005>
  § 2. [2 ...]2
  ----------
  (1)<DDG 2011-06-27/03, art. 65, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 213, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.43.Rekenplichtig correspondent.
  Voor een school georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap of voor een gesubsidieerde vrije school die zich niet in de vestiging van een secundaire of hogere school van éénzelfde inrichtende macht bevindt, verkrijgt de inrichtende macht naargelang de schoolbevolking volgende betrekkingen als rekenplichtig correspondent :
  1° tot 49 leerlingen : 1/4 betrekking;
  2° van 50 tot 149 leerlingen : 2/4 betrekking;
  3° van 150 tot 249 leerlingen : 3/4 betrekking;
  4° [1 vanaf 250 tot 429 leerlingen]1 : één voltijdse betrekking [1 ;]1
  [1 5° vanaf 430 leerlingen : anderhalve voltijdse betrekking.]1
  [1 Voor een door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of tot het gesubsidieerd vrij onderwijs behorende basisschool die zich in een vestiging van een secundaire school van dezelfde inrichtende macht, maar niet op dezelfde locatie als de secundaire school bevindt, ontvangt de inrichtende macht het volgende aantal betrekkingen voor het ambt van rekenplichtig correspondent, berekend op basis van het aantal leerlingen :
   1° tot 199 leerlingen : een 1/4-betrekking;
   2° vanaf 200 leerlingen : een halve betrekking.]1
  ----------
  (1)<DDG 2014-05-05/12, art. 37, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Onderafdeling 2. - Berekeningsbasis.
Art.44.Principe. De berekening van het betrekkingenpakket gebeurt per school.
  (Als teldag geldt [1 15 maart]1 van het voorafgaande schooljaar.) <DDG 2000-10-23/31, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  ----------
  (1)<DDG 2012-01-16/06, art. 36, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art.45.<DDG 2000-10-23/31, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Berekeningswijze
  Volgende leerlingen worden opgeteld :
  1° de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die [1 tijdens de maand maart]1 gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren;
  2° de regelmatige leerlingen van het lager onderwijs;
  3° (...) <DDG 2004-05-17/49, art. 27, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 58, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Onderafdeling 3. - Aanwending van het betrekkingenpakket.
Art.46. Toepassingsduur.
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 42 tot 45 is beschikbaar voor het lopende schooljaar.

Art.47. Aanwending.
  Het betrekkingenpakket bedoeld in de artikelen 42 tot 45 wordt in de school aangewend waarvan het aantal leerlingen recht geeft op deze betrekkingen.

Afdeling 2. - [1 Pedagogische en administratieve coördinatie]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - Principe.
Art.48.[1 Administratieve coördinatie
   § 1 - Voor administratieve coördinatietaken ontvangt de inrichtende macht voor al haar basisscholen samen, op basis van het totale aantal leerlingen, het volgende aantal betrekkingen in het ambt van hoofdsecretaris :
   1° tot 100 leerlingen : een 1/4-betrekking;
   2° van 101 tot 200 leerlingen : twee 1/4-betrekkingen;
   3° van 201 tot 300 leerlingen : drie 1/4-betrekkingen;
   4° van 301 tot 400 leerlingen : een voltijdse betrekking;
   5° voor elke bijkomende begonnen groep van 100 leerlingen : een 1/4-betrekking extra.
   De inrichtende macht bepaalt waar de hoofdsecretaris wordt ingezet. Met inachtneming van de wekelijkse arbeidstijd vermeld in artikel 73 kan de inrichtende macht het betrekkingenpakket over verscheidene personeelsleden verdelen bij de tijdelijke aanwijzing of aanstelling, alsook bij de vaste benoeming of definitieve aanstelling."
   § 2 - Indien de inrichtende macht overeenkomstig § 1 minstens een voltijdse betrekking voor administratieve coördinatietaken krijgt, kan die inrichtende macht, met toestemming van de Regering, tot één derde van het overeenkomstig § 1 toegekende betrekkingenpakket gebruiken om projecten inzake schoolontwikkeling of pedagogiek te verwezenlijken. Dat betrekkingenpakket kan niet gebruikt worden voor de organisatie van het onderwijs.
   De inrichtende macht die de mogelijkheid vermeld in het eerste lid wil benutten, dient uiterlijk op 31 mei een aanvraag in bij de Regering, met een beschrijving van de projecten die ze in het volgende schooljaar wil verwezenlijken en het aantal betrekkingen die ze voor de verwezenlijking van die projecten zou gebruiken. De Regering beslist uiterlijk op 15 juli van hetzelfde jaar op basis van een advies van de onderwijsinspectie.
   Als de aanvraag wordt goedgekeurd, worden de betrekkingen die voor de verwezenlijking van de projecten gebruikt mogen worden, toegevoegd aan het betrekkingenpakket bepaald in afdeling 3 van dit hoofdstuk.
   § 3 - Een school die met toepassing van artikel 43 betrekkingen in het ambt van rekenplichtig correspondent heeft gekregen, mag de betrekkingen in het ambt van directiesecretaris die de inrichtende macht aan haar heeft toegekend, geheel of gedeeltelijk voor het ambt van rekenplichtig correspondent gebruiken.]1
  ----------
  (1)<DDG 2018-06-18/08, art. 114, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 48.1.[1 (Voorheen 48bis.) Projecten in de basisscholen.
   Voor pedagogische projecten verkrijgt de inrichtende macht, voor al haar basisscholen en naargelang het totaal aantal leerlingen, het volgende aantal betrekkingen :
   1° van 1 tot 599 leerlingen : 1/4 betrekking;
   2° van 600 tot 899 leerlingen : 2/4 betrekking;
   3° van 900 tot 1 199 leerlingen : 3/4 betrekking;
   4° van 1 200 tot 1 499 leerlingen : 4/4 betrekking;
   5° van 1 500 tot 1 799 leerlingen : 5/4 betrekking.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-04-19/17, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Onderafdeling 2. - Berekeningsbasis.
Art.49.Principe.
  (De berekening van het betrekkingenpakket gebeurt per school, wat de [1 pedagogische en administratieve coördinatie]1 betreft, en voor alle basisscholen van de inrichtende macht, wat de projecten betreft.) <DDG 2004-05-17/49, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>
  (Als teldag voor de berekening geldt [2 15 maart]2 van het voorafgaande schooljaar.) <DDG 2000-10-23/31, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 121, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 59, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.50.<DDG 2000-10-23/31, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Berekeningswijze
  De volgende leerlingen worden opgeteld :
  1° de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die [1 tijdens de maand januari en tot 15 maart]1 gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren;
  2° de regelmatige leerlingen van het lager onderwijs;
  3° (...) <DDG 2004-05-17/49, art. 30, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>.
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 60, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 50bis. <Ingevoegd bij DDG 2003-06-30/32, art. 12; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005> Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.

Onderafdeling 3. - Aanwending van het betrekkingenpakket.
Art.51. <DDG 2003-06-30/32, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005> Toepassingsduur
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48 tot 50bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar.

Art.52. <DDG 2004-05-17/49, art. 31, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004> Aanwending.
  Het betrekkingenpakket vastgesteld in artikel 48 wordt in de school aangewend waarvan het aantal leerlingen recht geeft op deze betrekkingen.
  Het betrekkingenpakket vastgesteld in artikel 48bis wordt door de inrichtende macht in één of meerderen van haar scholen aangewend.
  Het wordt aan het betrekkingenpakket vastgesteld in de derde afdeling van dit hoofdstuk toegevoegd.

Afdeling 2bis. [1 - Bijzondere ondersteuning van leerlingen met leermoeilijkheden in de gewone basisscholen]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Principe]1   ----------   (1)
Art. 52.1.[1 Diagnose van de specifieke onderwijsbehoeften en bijzondere ondersteuning in de gewone basisscholen
   § 1 [2 Om de vaardigheden op het vlak van handelingsgerichte diagnostiek te stimuleren en de competenties op het gebied van bevorderingspedagogiek in de gewone basisscholen te vergroten, worden het gewoon basisonderwijs 90 vierden van een betrekking ter beschikking gesteld.]2
   § 2. Elke inrichtende macht van het gewoon basisonderwijs krijgt een bepaald aantal vierden van een betrekking, berekend volgens deze formule :
   A x B/C
   A = aantal overeenkomstig § 1 aan het gewoon basisonderwijs ter beschikking gestelde vierden van een betrekking
   B = aantal leerlingen in de gewone basisscholen van de inrichtende macht
   C = totaal aantal leerlingen in de gewone basisscholen in de Duitstalige Gemeenschap
   Indien het eerste decimaal getal kleiner dan 5 is, wordt tot het vorige vierde van een betrekking afgerond. Vanaf een waarde van 5 wordt tot het volgende vierde van een betrekking afgerond.
   § 3. Binnen zes jaar na inwerkingtreding van dit decreet worden de in § 1 vermelde vierden van een betrekking ter beschikking gesteld. De Regering bepaalt het tijdstip en de nadere regels voor de terbeschikkingstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2013-06-24/47, art. 122, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Onderafdeling 2. [1 - Berekeningswijze]1   ----------   (1)
Art. 52.2.[1 Principe.
  De berekening van het betrekkingenpakket gebeurt voor alle basisscholen van een inrichtende macht samen.
   Als teldag voor de berekening geldt [2 15 maart]2 van het voorgaande schooljaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 61, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 52.3.[1 Aard van de telling
   De volgende leerlingenaantallen worden samengeteld :
   1. het aantal regelmatige kleuters die [2 tijdens de maand maart]2 gedurende ten minste vijf schooldagen ten belope van een halve dag aanwezig waren;
   2. het aantal regelmatige leerlingen lager onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 62, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015

Onderafdeling 3. [1 - Aanwending van het betrekkingenpakket]1   ----------   (1)
Art. 52.4.[1 Aanwendingsduur
   Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 52.1 tot en met 52.3 is beschikbaar [2 voor telkens vier opeenvolgende schooljaren.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 63, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 52.5.[1 Aanwending
   De inrichtende macht kan het betrekkingenpakket berekend overeenkomstig de artikelen 52.1 tot en met 52.3 in een of meer van zijn scholen aanwenden om :
   1.[2 personeelsleden te vervangen die een beroep doen op het verlof bepaald in artikel 19 van het decreet van 11 mei 2009 over het centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de gespecialiseerde pedagogische ondersteuning in de gewone en gespecialiseerde scholen, evenals ter aanmoediging van de ondersteuning van leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen;]2
   2. [2 personeelsleden in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs [3 aan te stellen, waarbij maximaal één derde van het betrekkingenpakket gebruikt mag worden om personeelsleden aan te stellen die houder zijn van het bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 7, 8°, c), van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen]3.]2
   Het betrekkingenpakket wordt gevoegd bij het betrekkingenpakket berekend overeenkomstig afdeling 3 van dit hoofdstuk. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 52.1 tot en met 52.3 [2 kan, met inachtneming van de wekelijkse werktijd vermeld in artikel 76, over verschillende personeelsleden verdeeld worden bij de tijdelijke aanwijzing of aanstelling, alsook bij de vaste benoeming of de definitieve aanstelling]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 64, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DDG 2020-06-22/15, art. 94, 034; Inwerkingtreding : 22-06-2020>

Afdeling 3. - Onderwijzend personeel.
Onderafdeling 1. - Kleuteronderwijs.
Art.53.Aantal betrekkingen.
  Naargelang het aantal leerlingen verkrijgt de inrichtende macht het volgende aantal betrekkingen voor het kleuteronderwijs :


LeerlingenVoltijdse betrekkingen
tot 191
20- 251,5
26- 322
33- 392,25
40- 442,5
45- 502,75
51- 553
56- 613,25
62- 673,5
68- 723,75
73- 784
79- 834,25
84- 894,5
90- 954,75
96-1005
101-1065,25
107-1115,5
112-1175,75
118-1236
124-1286,25
129-1346,5
135-1396,75
140-1457
en bijkomend 1/4 betrekking voor elke begonnen groep van 5 leerlingen.
  [1 Bovenop de betrekkingen vermeld in het eerste en het tweede lid ontvangt de inrichtende macht in het kleuteronderwijs, naargelang van het aantal leerlingen, het volgende aantal lestijden voor het inzetten van vakleerkrachten voor activiteiten in vreemde talen in het kleuteronderwijs :
   - tot 25 leerlingen: 1 lestijd
   - 26 tot 50 leerlingen: 2 lestijden
   - 51 tot 72 leerlingen: 3 lestijden
   - 73 tot 95 leerlingen: 4 lestijden
   - 96 tot 117 leerlingen: 5 lestijden
   - 118 tot 139 leerlingen: 6 lestijden
   - 140 tot 145 leerlingen: 7 lestijden
   en voor elke bijkomende begonnen groep van 25 leerlingen: een lestijd extra.]1
  ----------
  (1)<DDG 2022-06-27/08, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.54. Berekeningswijze.
  Voor de berekening gelden volgende regels :
  1° de leerlingen worden per taalsectie afzonderlijk opgeteld;
  2° wanneer een school meerdere vestigingsplaatsen telt, worden de leerlingen van die verschillende vestigingsplaatsen per taalsectie afzonderlijk opgeteld.
  In afwijking van lid 1, 2° worden de leerlingen van meerdere vestigingsplaatsen samengeteld, wanneer die vestigingsplaatsen minder dan 2 km ver van elkaar liggen. Als basis dient de kortst mogelijke afstand gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2, 1° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zonder dat rekening wordt gehouden met wegomleggingen en eenrichtingsverkeer.

Art.55.<DDG 2000-10-23/31, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Teldag en in aanmerking genomen leerlingen
  Als teldag voor de berekening geldt [2 15 maart]2 van het voorafgaande schooljaar.
  Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen die tijdens [1 maart]1 van het voorafgaande schooljaar gedurende ten minste 5 schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.
  ----------
  (1)<DDG2014-05-05/12, art. 38, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DDG2015-06-29/19, art. 65, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.56.<DDG 2000-10-23/31, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Nieuwe berekening van het betrekkingenpakket in de loop van het schooljaar
  § 1. Het betrekkingenpakket wordt [4 30 september]4] opnieuw berekend.
  [1 Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tot [4 30 september]4 van het lopende schooljaar gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.]1
  [In afwijking van lid 2 worden eveneens de regelmatige leerlingen in aanmerking genomen wier kleuterafdeling met toepassing van artikel 36 werd gesloten en die [4 30 september]4] in de betrokken kleuterafdeling opnieuw zijn ingeschreven.] <DDG 2007-06-25/34, art. 53, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  § 2. [2 Op aanvraag van de inrichtende macht wordt het betrekkingenpakket op de vijfde schooldag van de maand april opnieuw berekend.]2
  [3 Worden in aanmerking genomen de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tijdens de maand maart en tot de vijfde schooldag van de maand april van het lopende schooljaar gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.]3
  ----------
  (1)<DDG 2012-01-16/06, art. 42, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<DDG 2013-06-24/47, art. 123, 026; Inwerkingtreding : 01-04-2013>
  (3)<DDG 2014-05-05/12, art. 39, 027; Inwerkingtreding : 01-04-2013>
  (4)<DDG 2015-06-29/19, art. 66, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 56bis. <Ingevoegd bij DDG 2003-06-30/32, art. 14; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005> Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 55 en 56 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.
  In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op ten minste een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking.

Art.57.<DDG 2003-06-30/32, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005> Aanwendingsduur
  § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53 tot 55 en 56bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
  § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 1, en 56bis is beschikbaar vanaf [5 1 oktober]5 tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één [4 halftijdse betrekking meer]4 telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen.
  § 3. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 2, en 56bis is beschikbaar[2 vanaf de zesde schooldag van de maand april]2 tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één [1 [3 vierde van een betrekking]3 ]1 meer telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht [5 1 oktober]5 recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-25/27, art. 83, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2012-01-16/06, art. 43, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<DDG 2012-07-16/05, art. 24, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (4)<DDG 2014-05-05/12, art. 40, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (5)<DDG 2015-06-29/19, art. 67, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 57bis.
  <Opgeheven bij DDG 2017-06-26/09, art. 43,2°, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Onderafdeling 2. - Lager onderwijs.
Art.58. <DDG 2000-10-23/31, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Aantal betrekkingen.
  Naargelang het aantal leerlingen verkrijgt de inrichtende macht het volgende aantal betrekkingen voor het lager onderwijs :


<table border="0">LeerlingenVoltijdse betrekkingentot 151,2516-201,521-25226-302,25 en bijkomend 1/4 voltijdse betrekking voor elke begonnen groep van 5 leerlingen.

Art.59. Berekeningswijze.
  Voor de berekening gelden volgende regels :
  1° de leerlingen worden per taalsectie afzonderlijk opgeteld;
  2° wanneer een school meerdere vestigingsplaatsen telt, worden de leerlingen van die verschillende vestigingsplaatsen per taalsectie afzonderlijk opgeteld.
  In afwijking van lid 1, 2° worden de leerlingen van meerdere vestigingsplaatsen samengeteld, wanneer die vestigingsplaatsen minder dan 2 km ver van elkaar liggen. Als basis dient de kortst mogelijke afstand gemeten langs de rijbaan, zoals omschreven in artikel 2, 1° van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, zonder dat rekening wordt gehouden met wegomleggingen en eenrichtingsverkeer.

Art.60.<DDG 2000-10-23/31, art. 25, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Teldag en in aanmerking genomen leerlingen
  Als teldag voor de berekening van het betrekkingenpakket geldt [1 15 maart]1 van het voorafgaande schooljaar.
  (De regelmatige leerlingen van het lager onderwijs worden in aanmerking genomen.) <DDG 2004-05-17/49, art. 32, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 69, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 60bis.(Ingevoegd bij DDG 2000-10-23/31, art. 26; Inwerkingtreding : 01-09-2001) Nieuwe berekening van het betrekkingenpakket in de loop van het schooljaar
  Het betrekkingenpakket wordt [1 op 30 september]1 opnieuw berekend.
  ( De regelmatige leerlingen van het lager onderwijs worden in aanmerking genomen.) <DDG 2004-05-17/49, art. 33, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2004>
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 70, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 60ter. <Ingevoegd bij DDG 2003-06-30/32, art. 16; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005> Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60 en 60bis ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.
  In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking.

Art.61.<DDG 2003-06-30/32, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005> Aanwendingsduur
  § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58 tot 60 en 60ter is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
  § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60bis en 60ter is beschikbaar vanaf [1 1 oktober]1 tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  In afwijking van het eerste lid mag de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen.
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 71, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 61bis.
  <Opgeheven bij DDG 2017-06-26/09, art. 43,2°, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen voor kleuter- en lager onderwijs.
Art.62.Solidariteit en overdracht van het betrekkingenpakket.
  § 1. (Met uitzondering van het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen [1 48]1 en 56, § 2, kan het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig afdeling 3 van dit hoofdstuk van een school naar een andere, van een onderwijsniveau naar een ander, van een vestigingsplaats naar een andere, van een taalsectie naar een andere overgedragen worden.) <DDG 2000-10-23/31, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  De overdracht van een onderwijsniveau naar een ander mag slechts per 1/4 betrekkingen gebeuren.
  De overdracht waarvan sprake is in de leden 1 en 2 vindt slechts plaats in het officieel onderwijs georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap, in het door haar gesubsidieerd officieel onderwijs en in het door haar gesubsidieerd vrij onderwijs.
  § 2. De overdracht van het betrekkingenpakket mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld worden.
  Een definitieve benoeming of aanstelling is niet toegelaten voor een betrekking of gedeelte van betrekking opgericht met toepassing van § 1.
  ----------
  (1)<DDG 2014-05-05/12, art. 41, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.63. Overleg en verhoor.
  De inrichtende macht of haar vertegenwoordiger beslist over de aanwending van het betrekkingenpakket na overleg met het bestuurs- of onderwijzend personeel en na de oudersafvaardigingen te hebben gehoord.

Art.64. Beperkende bepalingen.
  De personeelsleden die in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd onderwijs tot de stage toegelaten zijn en degenen die in vast verband benoemd zijn, mogen niet ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking zolang tijdelijke personeelsleden hetzelfde ambt in dezelfde school uitoefenen.
  De personeelsleden die in het gesubsidieerd officieel onderwijs in vast verband benoemd zijn, mogen niet ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking zolang tijdelijke personeelsleden hetzelfde ambt bij dezelfde inrichtende macht uitoefenen.
  De personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die definitief aangesteld zijn, mogen niet ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking zolang tijdelijke personeelsleden hetzelfde ambt uitoefenen in scholen van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in dezelfde gemeente gelegen zijn.
  Een bijzonder leermeester wiens prestaties tot het betrekkingenpakket behoren, mag niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking worden gesteld om een onderwijzer aan te werven.
  Een onderwijzer mag niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking worden gesteld om een bijzonder leermeester aan te werven wiens prestaties tot het lestijdenpakket behoren dat op grond van de artikelen 58 tot 60 en 68, § 4 berekend wordt.

Afdeling 3.1. [1 - Kleuterschoolassistent]1   ----------   (1)
Art. 64.1. [1 Aantal betrekkingen
   In het kleuteronderwijs krijgt de inrichtende macht, voor al haar basisscholen en op basis van het totale aantal leerlingen, het volgende aantal betrekkingen in het ambt van kleuterschoolassistent :
   1° tot 25 kleuters: 0,5 voltijdse betrekking;
   2° 26 tot 50 kleuters: 1 voltijdse betrekking;
   3° 51-75 kleuters: 1,5 voltijdse betrekking;
   4° 76-100 kleuters: 2 voltijdse betrekkingen;
   5° 101-125 kleuters: 2,5 voltijdse betrekkingen.
   Voor elke begonnen groep van 25 kleuters: één bijkomende halve betrekking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-25/08, art. 15, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 64.2. [1 Berekeningswijze
   De berekening wordt gebaseerd op alle regelmatig ingeschreven leerlingen in het kleuteronderwijs van de betrokken inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-25/08, art. 16, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 64.3. [1 Teldag en in aanmerking genomen kleuters
   Als teldag voor de berekening geldt 15 maart van het voorafgaande schooljaar. Worden in aanmerking genomen : de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tot 15 maart van het voorgaande schooljaar gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-25/08, art. 17, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 64.4. [1 Nieuwe berekening van het betrekkingenpakket in de loop van het schooljaar
   § 1 - Op 30 september wordt het betrekkingenpakket opnieuw berekend.
   Worden in aanmerking genomen: de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tot 30 september van het lopende schooljaar gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.
   In afwijking van het tweede lid worden eveneens in aanmerking genomen: de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs wier kleuterafdeling met toepassing van artikel 36 werd gesloten en die op 30 september in de betrokken kleuterafdeling opnieuw zijn ingeschreven.
   § 2 - Op aanvraag van de inrichtende macht wordt het betrekkingenpakket op de vijfde schooldag van de maand april opnieuw berekend.
   Worden in aanmerking genomen: de regelmatige leerlingen van het kleuteronderwijs die tijdens de maand maart en tot de vijfde schooldag van de maand april van het lopende schooljaar gedurende ten minste vijf schooldagen, ten belope van halve dagen, aanwezig waren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-25/08, art. 18, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 64.5. [1 Aanwendingsduur
   § 1 - Het betrekkingenpakket berekend overeenkomstig de artikelen 64.1 tot 64.4 is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
   § 2 - Het betrekkingenpakket berekend overeenkomstig de artikelen 64.1, 64.2 en 64.4, § 1, is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één halftijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket dat op de eerste schooldag aan de inrichtende macht werd toegekend.
   In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen voor haar rekening nemen.
   § 3 - Het betrekkingenpakket berekend overeenkomstig de artikelen 64.1, 64.2 en 64.4, § 2, is beschikbaar vanaf de zesde schooldag van de maand april tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één halftijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket dat op 1 oktober aan de inrichtende macht werd toegekend.
   § 4 - De inrichtende macht mag vrij beslissen hoe ze het betrekkingenpakket over de kleuterafdelingen van haar vestigingen verdeelt.
   Met inachtneming van de wekelijkse arbeidstijd vermeld in artikel 75 kan de inrichtende macht het betrekkingenpakket over verscheidene personeelsleden verdelen bij de tijdelijke aanwijzing of aanstelling, alsook bij de vaste benoeming of definitieve aanstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-25/08, art. 19, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Afdeling 4. - Godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
Onderafdeling 1. - Principe.
Art.65.Aantal wekelijkse lestijden.
  Elke leerling van het lager onderwijs ontvangt 2 uren godsdienst of niet-confessionele zedenleer per week.
  [1 Op aanvraag van de personen belast met de opvoeding krijgt elk leerplichtig kind dat naar het kleuteronderwijs gaat, twee uren godsdienst of niet-confessionele zedenleer in de aangesloten lagere school.]1
  Te dien einde verkrijgt de inrichtende macht 2 lestijden per week voor elke cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer georganiseerd in haar school.
  ----------
  (1)<DDG 2020-06-22/15, art. 95, 034; Inwerkingtreding : 22-06-2020>

Onderafdeling 2. - Organisatie van de cursussen en berekening van het aantal leerlingen.
Art.66. Berekeningsregels.
  De berekeningsregels vermeld in artikel 59 zijn van toepassing op deze onderafdeling.

Art.67.<DDG 2000-10-23/31, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Onverminderd artikel 70, § 1, leden 3 en 4, geldt als teldag voor de berekening van het aantal leerlingen [1 30 september]1. De regelmatige leerlingen van het lager onderwijs worden in aanmerking genomen.
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 73, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.68.Recht.
  § 1. In elke vestigingsplaats die één of twee [2 lagereschoolklassen]2 organiseert, worden de cursussen godsdienst resp. niet-confessionele zedenleer per klas georganiseerd.
  [2 De leerplichtige kinderen in het kleuteronderwijs die op aanvraag van de personen belast met de opvoeding de lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer volgen, bezoeken daartoe de aangesloten lagere school.]2
  § 2. In elke vestigingsplaats die drie klassen of meer organiseert, wordt het aantal cursussen als volgt vastgelegd :


<table border="0">tot 23 leerlingen . . . . . . . . . . . . ..1 cursusvan 24 tot 44 leerlingen . . . . . . . . . .2 cursussenvan 45 tot 71 leerlingen . . . . . . . . . .3 cursussenvan 72 tot 94 leerlingen . . . . . . . . . .4 cursussenvan 95 tot 117 leerlingen . . . . . . . . ..5 cursussenvan 118 tot 140 leerlingen . . . . . . . . .6 cursussenvan 141 tot 163 leerlingen . . . . . . . . .7 cursussenvan 164 tot 186 leerlingen . . . . . . . . .8 cursussenvan 187 tot 209 leerlingen . . . . . . . . .9 cursussenvan 210 tot 231 leerlingen . . . . . . . .10 cursussenvan 232 tot 256 leerlingen . . . . . . . .11 cursussenen 1 bijkomend cursus voor elke begonnen groep van 25 leerlingen.
  § 3. Voor elke cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer worden de leerlingen per groep van twee opeenvolgende studiejaren opgeteld. Het gaat resp. om het eerste en het tweede, het derde en het vierde, het vijfde en het zesde studiejaar, telkens met het woord " graad " aangeduid [1 in artikel 70]1. [2 De leerplichtige kinderen in het kleuteronderwijs die op aanvraag van de personen belast met de opvoeding de lessen godsdienst of niet-confessionele zedenleer in de aangesloten lagere school volgen, worden meegeteld bij de leerlingen van de eerste graad.]2
  § 4. Indien de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer met toepassing van artikel 71 door een onderwijzer worden verstrekt, wordt het overeenkomstig de §§ 1 en 2 berekend aantal cursussen met het aantal cursussen verminderd die door de onderwijzer worden verstrekt. Dit kan niet tot gevolg hebben dat personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld worden.
  Het overeenkomstige aantal uren wordt aan het met toepassing van de artikelen 58 tot 60 berekend betrekkingenpakket toegevoegd. Een definitieve benoeming of aanstelling is voor deze uren niet toegelaten.
  ----------
  (1)<DDG 2010-04-19/17, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 96, 034; Inwerkingtreding : 22-06-2020>

Art.69.
  <Opgeheven bij DDG 2010-04-19/17, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

Onderafdeling 3. - Aanwending van de lestijden godsdienst en niet-confessionele zedenleer.
Art.70.Toepassingsduur en beperkende bepalingen.
  § 1. [Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 65 tot [1 68]1 is beschikbaar [2 vanaf]2 [3 1 oktober]3 van het lopende schooljaar tot [2 30 september]2 van het daaropvolgende schooljaar.
  In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste dag van het schooljaar bijkomende cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer organiseren; zij moet echter de cursussen op zich nemen die [2 op]2 [3 1 oktober]3] niet meer beschikbaar zijn op grond van de nieuwe berekening.] <DDG 2000-10-23/31, art. 30, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
  [4 Zodra een leerling of een leerplichtig kind in het kleuteronderwijs]4 zich in een school of vestiging met afzonderlijke telling inschrijft waar geen door hem gekozen cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer georganiseerd resp. gesubsidieerd wordt voor de graad waarin hij ingeschreven is, worden 2 lestijden godsdienst of niet-confessionele zedenleer voor hem georganiseerd resp. gesubsidieerd.
  Indien er in de loop van een schooljaar [4 geen leerling of leerplichtig kind in het kleuteronderwijs]4 van een bepaalde graad meer is die de cursus godsdienst of niet-confessionele zedenleer volgt, dan wordt de cursus in deze graad slechts tot de laatste dag van de maand georganiseerd resp. gesubsidieerd waarin de laatste leerling met het bezoek van de cursus ophoudt.
  § 2. De leermeesters godsdienst of niet-confessionele zedenleer die in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd onderwijs tot de stage toegelaten zijn en degenen die in vast verband benoemd zijn, mogen niet ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking zolang tijdelijke personeelsleden hetzelfde ambt in dezelfde school uitoefenen.
  De leermeesters godsdienst of niet-confessionele zedenleer die in het gesubsidieerd officieel onderwijs in vast verband benoemd zijn, mogen niet ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking zolang tijdelijke personeelsleden hetzelfde ambt bij dezelfde inrichtende macht uitoefenen.
  De leermeesters godsdienst of niet-confessionele zedenleer die in het gesubsidieerd vrij onderwijs vastbenoemd en erkend zijn, mogen niet ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking zolang tijdelijke personeelsleden hetzelfde ambt uitoefenen in scholen van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in dezelfde gemeente gelegen zijn.
  § 3. Een bijzonder leermeester godsdienst mag niet ter beschikking wegens ontstentenis van betrekking worden gesteld als een onderwijzer cursussen godsdienst verstrekt.
  ----------
  (1)<DDG 2010-04-19/17, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (2)<DDG 2012-01-16/06, art. 50, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<DDG 2015-06-29/19, art. 74, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (4)<DDG 2020-06-22/15, art. 97, 034; Inwerkingtreding : 22-06-2020>

Art.71.[1 Aanwending.
   De cursus godsdienst kan door een onderwijzer verstrekt worden, voor zover de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien zo'n instantie bestaat, de inrichtende macht en de betrokken onderwijzer ermee akkoord gaan.
   De cursus niet-confessionele zedenleer kan door een onderwijzer verstrekt wordt, voor zover hij en de inrichtende macht ermee akkoord gaan.
   De lestijden godsdienst en niet-confessionele zedenleer worden aangewend in de vestiging waarvan het aantal leerlingen recht geeft op deze cursussen.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-04-19/17, art. 19, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2010>

HOOFDSTUK VII. - Wekelijkse werktijd.
Art.72. Schoolhoofd.
  Het schoolhoofd oefent zijn ambt uit tijdens de openingsuren van de school en de tijd bestemd tot de verwezenlijking van het schoolproject.

Art.73.[1 Rekenplichtig correspondent en [2 hoofdsecretaris]2
   De werktijd van de rekenplichtig correspondent en van de [2 hoofdsecretaris]2 beloopt 36 uren van 60 minuten.]1 [2 De hoofdsecretaris presteert in de praktijk ten minste negen uren van 60 minuten bij één inrichtende macht.]2
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 124, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DDG 2018-06-18/08, art. 115, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art.74. Onderwijzend personeel.
  De prestaties verleend door het onderwijzend personeel omvatten de opdrachten bepaald in artikel 97 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.
  De prestaties verleend door het onderwijzend personeel in een school belopen ten hoogste 26 uren van 60 minuten en omvatten :
  1° de onderwijsprestatie die binnen het kader van de betrokken lestijd moet worden geleverd;
  2° het toezicht opgelegd aan het personeelslid door de inrichtende macht tijdens het tijdperk bepaald in artikel 22, § 2, lid 2;
  3° het toezicht dat vrijwillig en na overleg met de personeelsafvaardigingen door het personeelslid waargenomen wordt buiten het tijdperk bepaald in artikel 22, § 2, lid 2;
  4° het toezicht tijdens het middaguur dat vrijwillig door het personeelslid waargenomen wordt buiten het tijdperk bepaald in artikel 22, § 2, lid 2, als geen financiële tegemoetkoming toegekend overeenkomstig artikel 30, § 1, leden 3 en 4, voor dit toezicht uitbetaald wordt;
  5° andere prestaties die door het personeelslid overeenkomstig artikel 97 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs geleverd worden.

Art.75.Kleuterafdeling.
  De kleuterleider verstrekt (...) 28 lestijden. <DDG 2006-06-26/38, art. 67, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  [1 Bij een voltijdse betrekking bedraagt de arbeidstijd van de kleuterschoolassistent 36 uren van 60 minuten per week. De kleuterschoolassistent presteert in de praktijk ten minste negen uren van 60 minuten bij één inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<DDG 2018-06-25/08, art. 20, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.76.Lagere school.
  De onderwijzer verstrekt 24 tot 26 lestijden.
  [1 De bijzonder leermeester lichamelijke opvoeding, de leermeester eerste vreemde taal en de leermeester godsdienst of niet-confessionele zedenleer verstrekken 24 tot 26 lestijden.]1
  [2 De pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs presteert in het kader van een voltijdse betrekking gemiddeld 38 uren van 60 minuten per week. Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend. De pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs presteert werkelijk ten minste 19 uren van 60 minuten per week bij één inrichtende macht.
   De wekelijkse werktijd mag in geen geval 50 uur overschrijden.]2
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 114, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 75, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.77. Toezicht tijdens het middaguur.
  § 1. In het kader van het schoolproject kan de inrichtende macht haar scholen tijdens het middaguur openen.
  In dit geval verplicht er de inrichtende macht zich toe het toezicht op de leerlingen te waarborgen. Te dien einde verkrijgt ze middelen zijdens de Regering.
  De Regering bepaalt er de modaliteiten van.
  § 2. In afwijking van § 1, lid 2 verkrijgt de inrichtende macht geen financieel middel voor het toezicht gehouden tijdens het middaguur door een lid van het onderwijzend personeel in het kader van zijn werktijd bepaald in artikel 74.

HOOFDSTUK VIII. - Terugvorderingen en strafmaatregelen.
Afdeling 1. - Terugvorderingen.
Art.78.
  <Opgeheven bij DDG 2015-06-29/19, art. 76, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art.79.
  <Opgeheven bij DDG 2015-06-29/19, art. 76, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Afdeling 2. - Strafmaatregelen.
Art.80. Inhouding van de werkingstoelagen.
  § 1 Onverminderd de toepassing van artikel 78 worden volgende overtredingen gestraft :
  1° het niet-bestaan van een opvoedingsproject dat met toepassing van artikel 16 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs dient te worden uitgewerkt;
  2° het niet-bestaan van een schoolproject dat met toepassing van artikel 20 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs dient te worden uitgewerkt;
  3° het niet-bestaan van een schoolreglement dat met toepassing van artikel 40 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs dient te worden vastgelegd;
  4° de niet-oprichting van een pedagogische raad die met toepassing van artikel 48 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs dient te worden ingesteld.
  § 2. Na waarschuwing tijdens de overtreding neemt de strafmaatregel opgelegd aan de inrichtende macht waarbij één der overtredingen vermeld in § 1 werd vastgesteld de vorm van een voorlopige inhouding op de nog niet uitbetaalde werkingstoelagen aan.
  Het bedrag van de inhouding mag 20 % van de werkingstoelagen niet overschrijden die de school waarin de overtreding werd vastgesteld voor het lopende schooljaar zou moeten verkrijgen.

Art.81. Terugvordering van werkingstoelagen.
  § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 78 worden volgende overtredingen gestraft :
  1° de niet-naleving van de bepalingen inzake oneerlijke praktijken vermeld in artikel 19, § 2 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
  2° de niet-naleving van het principe van de kosteloze toegang tot het lager onderwijs met toepassing van artikel 32 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
  3° de niet-naleving van de principes qua tuchtprocedure, vermeld in de artikelen 42 tot 45 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
  4° de niet-naleving van de bepalingen betreffende de duur van een schooljaar alsmede de verlof- en vakantieregeling opgenomen in de artikelen 57 tot 60 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
  5° de niet-naleving van de toelatingsvoorwaarden opgenomen in de artikelen 5 tot 13 en 15;
  6° de misbruiken bij de aanwending van de werkingstoelagen bedoeld in de artikelen 27 tot 30;
  7° de misbruiken bij de berekening van het aantal regelmatige leerlingen van het lager en kleuteronderwijs in het kader van de oprichting, de handhaving en de sluiting van scholen;
  8° de misbruiken bij de berekening en de aanwending van het betrekkingenpakket;
  § 2. De strafmaatregel opgelegd aan de inrichtende macht waarbij één der overtredingen vermeld in § 1 is vastgesteld, neemt de vorm van een terugvordering van de al uitbetaalde werkingstoelagen aan.
  De terugvordering mag 20 % van de werkingstoelagen niet overschrijden die de school waarin de overtreding is vastgesteld voor het vorige schooljaar heeft verkregen.

Art.82. Procedure.
  De Regering bepaalt de nadere modaliteiten volgens welke de overtredingen vastgesteld en de strafmaatregelen opgelegd worden. Deze procedure voorziet in voldoende mogelijkheden om beroep in te stellen.

HOOFDSTUK IX. - Opheffings-, wijzigings- en overgangsbepalingen.
Art.83. Worden opgeheven.
  1° de artikelen 13, 14 en 15 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;
  2° artikel 2, lid 2 van de wet van 11 juli 1969 betreffende het pensioen van sommige leden van het personeel van het onderwijs van de Staat en van het gesubsidieerd onderwijs;
  3° artikel 4 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
  4° het decreet van 30 juni 1997 houdende oprichting, handhaving, sluiting en organisatie van het gewoon basisonderwijs op basis van een betrekkingenpakket, gewijzigd bij het decreet van 31 augustus 1998;
  5° het koninklijk besluit van 2 december 1969 tot vaststelling van de normen voor de schepping van betrekkingen van rekenplichtig correspondent en geselecteerd rekenplichtig correspondent in de inrichtingen van het Rijksonderwijs;
  6° het koninklijk besluit van 31 augustus 1971 genomen ter uitvoering van artikel 2 der wet van 11 juli 1969 betreffende het pensioen van sommige leden van het personeel van het onderwijs van de Staat en van het gesubsidieerd onderwijs;
  7° het koninklijk besluit van 28 januari 1971 genomen ter uitvoering van artikel 2 der wet van 11 juli 1969 betreffende het pensioen van sommige leden van het personeel van het onderwijs van de Staat en van het gesubsidieerd onderwijs;
  8° het besluit van de Executieve van 12 juni 1990 tot vaststelling van de normen voor de schepping van betrekkingen van rekenplichtig correspondent en geselecteerd rekenplichtig correspondent in de vrije gesubsidieerde autonome inrichtingen voor basisonderwijs, wanneer het schoolhoofd niet volledig van het houden van een klas vrijgesteld is.
  § 2. Worden opgeheven wat het gewoon basisonderwijs betreft :
  1° de artikelen 24, 25, 28, 35, 36, § 1 en 37 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
  2° artikel 1, § 4, 1° en 2° van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
  3° het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996.
  § 3. Artikel 6 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht zal, wat het gewoon basisonderwijs betreft, op een door de Regering vastgelegde datum worden opgeheven.

Art.84. Overgangsbepaling met het oog op de uitreiking van het bewijs van basisonderwijs door erkende scholen.
  Tot de inwerkingtreding van artikel 26 kunnen de krachtens artikelen 23 tot 25 erkende scholen het bewijs van basisonderwijs uitreiken dat in artikel 6 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht bedoeld is.

Art. 84bis. (Ingevoegd bij DDG 2000-10-23/31, art. 31; Inwerkingtreding : 01-09-2001) Overgangsbepaling m.b.t. de berekening van het betrekkingenpakket voor de cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer
  Voor het schooljaar 2000-2001 geldt, vanaf de eerste dag van het schooljaar tot 30 september, het betrekkingenpakket voor de cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer waarop de inrichtende macht voor het schooljaar 1999-2000 recht had.

Art. 84ter. [1 In afwijking van artikel 48, § 2, tweede lid, dient de inrichtende macht die de mogelijkheid vermeld in artikel 48, § 2, eerste lid, wil benutten, uiterlijk op 30 juni 2018 een aanvraag in bij de Regering, met een beschrijving van de projecten die ze in het schooljaar 2018-2019 wil verwezenlijken en het aantal betrekkingen die ze voor de verwezenlijking van die projecten zou gebruiken. De Regering beslist uiterlijk op 15 juli 2018 op basis van een advies van de onderwijsinspectie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 116, 031; Inwerkingtreding : 18-06-2018>


Art. 84quater.[1 Overgangsbepaling voor de toekenning van het betrekkingenpakket in het ambt van kleuterschoolassistent
   In het schooljaar 2018-2019 ontvangt elke inrichtende macht 25 % van het aantal betrekkingen dat met toepassing van artikel 64.1 is berekend, waarbij aan elke inrichtende macht minstens één voltijdse betrekking wordt toegekend, voor zover de toepassing van artikel 64.1 recht op minstens één voltijdse betrekking geeft.
   [2 In de schooljaren 2019-2020 tot 2022-2023]2 ontvangt elke inrichtende macht 50 % van het aantal betrekkingen dat met toepassing van artikel 64.1 is berekend, waarbij aan elke inrichtende macht minstens één voltijdse betrekking wordt toegekend, voor zover de toepassing van artikel 64.1 recht op minstens één voltijdse betrekking geeft.
   In het schooljaar [2 2023-2024]2 ontvangt elke inrichtende macht 75 % van het aantal betrekkingen dat met toepassing van artikel 64.1 is berekend.
   Indien het aantal betrekkingen dat overeenkomstig het eerste tot het derde lid wordt berekend, geen rond getal aan 1/4 betrekkingen is, wordt het naar boven afgerond tot de volgende 1/4 betrekking.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-25/08, art. 21, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 98, 034; Inwerkingtreding : 22-06-2020>

Art. 84quinquies. [1 Overgangsbepaling
   In afwijking van artikel 5 worden kinderen die tussen drie en vijf jaar oud zijn vanaf 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2024 toegelaten tot het kleuteronderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 99, 034; Inwerkingtreding : 22-06-2020>


Art. 84sexies. [1 Overgangsbepaling
   Voor de nieuwe berekening van het betrekkingenpakket wordt - in afwijking van artikel 56, § 2, tweede lid, - in het schooljaar 2019-2020 rekening gehouden met alle regelmatige leerlingen in het kleuteronderwijs die op de vijfde schooldag van de maand april van het lopende schooljaar ingeschreven waren in de school.
   In afwijking van artikel 57, § 3, is het overeenkomstig het eerste lid berekende betrekkingenpakket beschikbaar vanaf de eerste schooldag na de schorsing van de lessen naar aanleiding van de coronamaatregelen tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar, als het aldus berekende betrekkingenpakket minstens één vierde van een betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket dat op 1 oktober aan de inrichtende macht werd toegewezen voor de betrokken vestigingsplaats.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 100, 034; Inwerkingtreding : 21-04-2020>


Art. 84septies. [1 Overgangsbepaling
   Voor de nieuwe berekening van het betrekkingenpakket wordt - in afwijking van artikel 64.4, § 2, tweede lid, - in het schooljaar 2019-2020 rekening gehouden met alle regelmatige leerlingen in het kleuteronderwijs die op de vijfde schooldag van de maand april van het lopende schooljaar ingeschreven waren in de school.
   In afwijking van artikel 64.5, § 3, is het overeenkomstig het eerste lid berekende betrekkingenpakket beschikbaar vanaf de eerste schooldag na de schorsing van de lessen naar aanleiding van de coronamaatregelen tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar, als het aldus berekende betrekkingenpakket minstens één halftijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket dat op 1 oktober aan de inrichtende macht werd toegewezen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 101, 034; Inwerkingtreding : 21-04-2020>


HOOFDSTUK X. - Inwerkingtreding.
Art. 85.Inwerkingtreding.
  De bepalingen van dit decreet treden in werking op 20 augustus 1999, met uitzondering van de artikelen 6 en 70 die op 1 september 1998 uitwerking hebben en van de artikelen 16, 17, 18, 19, 23, 9°, 26, 80, 81 en 82 die op een door de Regering vastgelegde datum in werking zullen treden.
  (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 80, 81 en 82 vastgesteld op 01-09-2000 door BDG 2001-03-02/32, art. 4)
   (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 18 en 19 vastgesteld op 01-09-2009 door BDG 2009-05-11/15, art. 205)
  (NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 16, 17, 23 nummer 9 en 26 vastgesteld op 01-09-2009 door BDG 2010-03-11/07, art. 1, 2°)