29 MAART 2004. - Decreet houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-06-2004 en tekstbijwerking tot 07-02-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden.
Afdeling 1. - Plichten.
Art. 5-12
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden.
Art. 13-16
HOOFDSTUK III. - Toegang tot de wervingsambten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 17-18
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel.
Onderafdeling 1. - Algemeenheden.
Art. 19-20, 20bis, 20ter, 21
Onderafdeling 2. [1 - Fase van de instap in het beroep]1
Art. 22-22.1, 22bis, 23-27
Onderafdeling 3. - Beoordelingsstaat.
Art. 28
Onderafdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aanstelling.
Art. 29-35
Afdeling 3. - (Permutatie, vaste benoeming en mutatie.) <DDG 2006-06-26/38, art. 79; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
Art. 36, 36bis, 37, 37bis, 38-41, 41bis, 42, 42bis, 42ter, 42quater, 43-48
HOOFDSTUK IV. - Toegang tot de selectieambten.
Art. 49-56
HOOFDSTUK IVbis. [1 - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET INRICHTINGSHOOFD]1
Art. 56.1-56.11
HOOFDSTUK IVter. [1 - Bijzondere bepalingen voor departementshoofden van een gespecialiseerde secundaire school]1
Art. 56.12
HOOFDSTUK IVquater. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 middenmanagers]2 van een gewone secundaire school]1
Art. 56.13
HOOFDSTUK IVquinquies [1 Bijzondere bepalingen voor coördinatoren van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan]1
Art. 56.14. [1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs]1
HOOFDSTUK IVsexies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school]1
Art. 56.15
HOOFDSTUK IVsepties. [1 - Bijzondere bepalingen voor onderdirecteurs]1
Art. 56.16
HOOFDSTUK IVocties. [1 - Bijzondere bepalingen voor werkmeesters in het [2 ...]2 secundair onderwijs]1
Art. 56.17
HOOFDSTUK IVnovies. [1 Bijzondere bepalingen voor het ambt van coördinator van een time-outinstelling]1
Art. 56.18
HOOFDSTUK IVdecies. [1 Bijzondere bepalingen voor directiesecretarissen]1
Art. 56.19
HOOFDSTUK IVundecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 ...]2 paramedische coördinatoren voor inclusieve scholen]1
Art. 56.20
HOOFDSTUK IVduodecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de beheerder Financiën en Gebouwen]1
Art. 56.21
HOOFDSTUK IVterdecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek]1
Art. 56.22
HOOFDSTUK V. - Toegang tot de bevorderingsambten.
Art. 57-64
HOOFDSTUK Vbis. [1 - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DIRECTEURS VAN EEN KUNSTACADEMIE]1
Art. 64.1-64.11
HOOFDSTUK Vter. [1 Bijzondere bepalingen voor inrichtingshoofden of directeuren van een gewone secundaire school of een gespecialiseerde secundaire school [2 of beheerders]2]1
Art. 64.12-64.23
HOOFDSTUK VI. - Evaluatieverslag en persoonlijk dossier.
Art. 65-68
HOOFDSTUK VII. - Overneming van onderwijsinrichtingen van een andere inrichtende macht.
Art. 69
HOOFDSTUK VIII. - Administratieve standen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 70
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 71-72
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 73
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 74-76
HOOFDSTUK IX. - Definitieve ambtsneerlegging.
Art. 77-78
HOOFDSTUK X. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtmaatregelen.
Art. 79-85
Afdeling 2. - Doorhaling van een tuchtstraf.
Art. 86
HOOFDSTUK XI. - Raad van beroep.
Art. 87-94
HOOFDSTUK XII. - Preventieve schorsing.
Art. 94bis, 95-98
HOOFDSTUK XIII. - Paritair comité.
Art. 99-105
HOOFDSTUK XIV. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 106-111, 111bis, 111ter, 111quater, 111quinquies, 111sexies, 111septies, 111octies, 111novies, 111decies, 111undecies, 111duodecies, 111terdecies, 111quaterdecies, 111quinquiesdecies, 111sexiesdecies, 112
2005033057 2005033087 2006033071 2008033013 2008033021 2008033027 2008033054 2008033057 2008033059 2008A33054 2008A33057 2009033015 2010201919 2013206107 2016201964 2018201383 2019201692 2019205256 2022201829 2022206943 2023204425
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.Toepassingsgebied.
Dit decreet is van toepassing op :
1° de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde officiële onderwijsinrichtingen voor basis-, secundair en hoger onderwijs van het korte type [2 , van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van het deeltijds kunstonderwijs]2 , die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, in de voortgezette schoolopleiding of in het onderwijs met beperkt leerplan, met inbegrip van de gesubsidieerde personeelsleden die het ambt van leermeester of leraar godsdienst uitoefenen;
2° de inrichtende machten van deze onderwijsinrichtingen, hierna " inrichtende machten " of " inrichtende machten van de onderwijsinrichtingen " genoemd;
3° de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;
4° de inrichtende machten van deze psycho-medisch-sociale centra, hierna " inrichtende machten " of " inrichtende machten van de PMS-centra " genoemd.
De bepalingen van dit decreet, die uitsluitend voor de godsdienstleerkrachten gelden, zijn op hen maar toepasselijk in de uitoefening van hun ambt van leermeester of leraar godsdienst.
----------
(1)<DDG 2009-03-23/10, art. 87, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 150, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.2. Bekwaamheidsbewijzen en nuttige ervaring.
§ 1 - Voor de toepassing van dit decreet kunnen de bekwaamheidsbewijzen, bepaald ter uitvoering van artikel 12bis, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en van de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs zowel diploma's, getuigschriften, brevetten, attesten zijn als jaren nuttige ervaring of een algemene wetenschappelijke of beroepsbekendheid.
§ 2 - De nuttige ervaring bestaat in de tijd doorgebracht in een openbare of privé-dienst of -inrichting, in het onderwijs of in een vak of beroep. De Regering bepaalt of de nuttige ervaring bijgedragen heeft tot de opleiding vereist voor het te begeven ambt.
De nuttige ervaring wordt aangetoond volgens de regels bepaald voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs.
Art.3.Definities.
Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder :
1° gesubsidieerd officieel onderwijs : het onderwijs dat door een publiekrechtelijke rechtspersoon georganiseerd en door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerd wordt;
2° vacante betrekking : de door een inrichtende macht opgerichte betrekking die niet is toegewezen aan een bij toepassing van dit decreet vastbenoemd personeelslid, die in aanmerking komt voor de toelagen van de Gemeenschap en waarvoor een weddetoelage is aangevraagd;
3° hoofdambt en bijbetrekking : het ambt resp. de betrekking zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling voor het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en in het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur;
4° ambt : één der wervings-, selectie- of bevorderingsambten die door de in artikel 1, lid 1, 1° en 3°, vermelde personeelsleden kunnen worden uitgeoefend.
De ambten die door de personeelsleden bedoeld in artikel 1, lid 1, 1° en 3°, uitgeoefend worden, worden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld, overeenkomstig de rangschikking die in het gemeenschapsonderwijs resp. het PMS-centrum van de Duitstalige Gemeenschap van toepassing is;
5° voltijdse betrekking : een betrekking met volledige prestaties vastgesteld in de jaarlijkse personeelsformatie van een school of PMS-centrum, waarbij de personeelsformatie met het totaal aantal betrekkingen overeenstemt dat voor de verschillende ambten van een school of PMS-centrum op basis van het beschikbaar lestijden- of betrekkingenpakket kunnen worden georganiseerd of gesubsidieerd [1 ;]1
[1 6° "werkdag : de weekdagen van maandag tot vrijdag, met uitzondering van de wettelijke feestdagen.]1
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 128, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.4. Datum van een aangetekende brief.
Voor de toepassing van dit decreet geldt als datum van de aangetekende brief de datum van de stempel van de post.
HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden.
Afdeling 1. - Plichten.
Art.5. Behartiging der belangen.
De personeelsleden van de onderwijsinrichtingen behartigen in de uitoefening van hun ambt steeds de belangen van de onderwijsinrichting waarin zij hun ambt uitoefenen.
De personeelsleden van de PMS-centra behartigen steeds de belangen van het PMS-centrum waarin zij hun ambt uitoefenen en van de personen die zich bij het PMS-centrum laten adviseren.
Art.6. Vervulling van de opgelegde verplichtingen.
In de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen, hun opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en reglementen en door de aanstellings- of benoemingsakte.
Art.7. Correct gedrag.
De personeelsleden zijn ertoe gehouden zich zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het schoolpersoneel, de leerlingen en de ouders van leerlingen met de meest volstrekte correctheid te gedragen. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van de onderwijsinrichting of van het PMS-centrum zulks vereist; zij vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.
Art.8. Propagandaverbod.
De personeelsleden mogen de leerlingen noch voor politieke, noch voor godsdienstige, filosofische, ideologische of commerciële propaganda gebruiken; ze mogen hen ook niet aan zulke propaganda blootstellen.
Art.9. Vereiste prestaties.
Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen en de verplichtingen voortvloeiend uit de aanstellings- of benoemingsakte, verstrekken de personeelsleden de prestaties die noodzakelijk zijn voor de goede gang van de onderwijsinrichtingen of PMS-centra waar zij hun ambt uitoefenen.
Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande machtiging van de inrichtende macht of van de vertegenwoordiger ervan.
Art.10. Verbod om feiten met een vertrouwelijk karakter te onthullen.
De personeelsleden mogen de feiten niet onthullen die een vertrouwelijk karakter hebben en waarvan zij op grond van hun ambt kennis hebben gekregen.
Art.11. Verbod om geschenken en voordelen te eisen of aan te nemen.
De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, omwille van hun ambt, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen, zelfs als het buiten hun ambt geschiedt, indien de personeelsleden erdoor kunnen worden beïnvloed in de uitoefening van hun ambt overeenkomstig de voorliggende bepalingen.
Art.12. Inachtneming van specifieke verplichtingen.
De personeelsleden moeten in de uitoefening van hun ambt de in de aanstellings- of benoemingsakte schriftelijk vastgelegde verplichtingen in acht nemen, die voortvloeien uit de specifieke aard van het educatief project van de inrichtende macht van de onderwijsinrichting.
In de uitoefening van hun ambt leven de godsdienstleerkrachten daarenboven de schriftelijk vastgelegde verplichtingen na die specifiek zijn voor de cursussen godsdienst.
Afdeling 2. - Onverenigbaarheden.
Art.13. Onverenigbare bezigheden.
Elke bezigheid die afbreuk zou kunnen doen aan het vervullen van de ambtsplichten of strijdig zou zijn met de waardigheid van het ambt is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde officiële onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd officieel PMS-centrum.
Art.14. Onverenigbare bezigheden ter wille van het educatief project.
Elke bezigheid die afbreuk zou kunnen doen aan de uitoefening van de bijzondere plichten voortvloeiend uit de specifieke aard van het educatief project van de inrichtende macht van de onderwijsinrichting en, indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, uit de specificiteit gebonden aan dit ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van deze onderwijsinrichting.
Deze onverenigbaarheden worden in de aanstellings- of benoemingsakte schriftelijk vastgelegd.
Art.15. Advies van het paritair comité.
Wordt het bestaan van één der in artikel 13 of 14 bedoelde onverenigbaarheden betwist, dan kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van het paritair comité per aangetekende brief aanvragen.
Een afschrift van de aangetekende brief wordt tegelijk en eveneens per aangetekende brief aan de inrichtende macht of aan het personeelslid overgemaakt.
Binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag brengt het paritair comité zijn advies uit.
Art.16. Afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid en beroepsmogelijkheid.
De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van zijn personeel doorlopend een bezigheid uitoefent die volgens artikel 13 met zijn ambt in het onderwijs of bij een PMS-centrum of volgens artikel 14 met de specifieke aard van het educatief project van de onderwijsinrichting of van de cursussen godsdienst onverenigbaar is, betekent het aan het personeelslid alsmede de gevolgen ervan per aangetekende brief na hem gehoord te hebben; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
Werd met toepassing van artikel 15 een advies bij het paritair comité aangevraagd, dan mag de in lid 1 bedoelde aangetekende brief ten vroegste op de eerste werkdag na ontvangst van dit advies gezonden worden.
Behalve in geval van zware schuld kan zich het personeelslid tegen een afdanking beveiligen door te bewijzen dat het de bezigheid niet meer uitoefent die hem wordt verweten.
Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat het personeelslid afgedankt wordt, behalve indien het binnen 10 dagen een beroep bij de raad van beroep aantekent.
Het personeelslid dat een beroep aantekent, blijft in dienstactiviteit. De inrichtende macht beslist binnen 30 dagen na ontvangst van het advies of hij het personeelslid al dan niet afdankt. De afdanking wordt per aangetekende brief betekend. De aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
HOOFDSTUK III. - Toegang tot de wervingsambten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.17. Princiep. De wervingsambten kunnen door tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden uitgeoefend worden.
Art.18.Eedaflegging.
Bij de eerste indiensttreding legt het [1 personeelslid ten overstaan van de inrichtende macht of ten overstaan van een door de inrichtende macht aangewezen vertegenwoordiger]1 een eed af in de termen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2022-06-27/13, art. 55, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel.
Onderafdeling 1. - Algemeenheden.
Art.19. Definities.
Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder :
1° inrichtende macht van een onderwijsinrichting van de gemeente of van een door een gemeente georganiseerd PMS-centrum, het college van burgemeester en schepenen van deze gemeente;
2° inrichtende macht van een onderwijsinrichting van de provincie of van een door de provincie georganiseerd PMS-centrum, de bestendige deputatie van de provincieraad;
3° inrichtende macht van een onderwijsinrichting of van een PMS-centrum, die/dat van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn afhangen, de raad van deze inrichtingen;
4° inrichtende macht van een onderwijsinrichting of van een PMS-centrum, die/dat van intercommunale verenigingen afhangen, de beheerraad van deze inrichtingen.
De tijdelijke aanstellingen voorgenomen door een college van burgemeester en schepenen worden binnen een termijn van drie maanden aan de gemeenteraden ter goedkeuring voorgelegd.
Art.20.Voorwaarden m.b.t. de aanstellingen.
§ 1. Niemand mag door de inrichtende macht van een onderwijsinrichting of die van een PMS-centrum in een wervingsambt tijdelijk aangesteld worden wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° [1 één van de volgende voorwaarden vervullen :
a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;]1
2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;
3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
5° [1 houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking [4 ...]4 hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
a) [7 de drie afwijkingen hebben binnen een periode van hoogstens vijf opeenvolgende schooljaren plaatsgevonden;]7
b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;
c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding " voldoende " als eindconclusie;
d) [4 als het om een lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel gaat, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs dat beantwoordt aan de wezenlijke elementen vermeld in het decreet van 25 oktober 2010 houdende pedagogische en administratieve vernieuwingen in het onderwijs en dat door de Regering als gelijkwaardig wordt erkend;]4 ]1
[2 e) indien het om een lid van het onderwijzend personeel van een gespecialiseerde school gaat, beschikt dit lid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend.]2
[8 f) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer in het lager of secundair onderwijs bekleedt, beschikt dit personeelslid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 15 ECTS-punten in de niet-confessionele zedenleer dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend;]8
[9 g) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of het ambt van leraar taalklassen bekleedt, beschikt dit personeelslid over de diploma's vermeld in artikel 7, 9°, met uitzondering van de bepaling onder 9.1, of artikel 9quater, met uitzondering van 1°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;]9
[10 i) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van [16 kleuterschoolassistent of assistent in een gespecialiseerde basisschool]16 bekleedt, beschikt dit personeelslid over een bewijs van een voortgezette opleiding 'kinderopvang' van ten minste 120 uren die door de Regering wordt erkend.]10
6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die van minder dan zes maanden gedagtekend is en waaruit blijkt dat de kandidaat in zulke gezondheidstoestand verkeert dat hij die van de leerlingen en van de andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;
7° [3 voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]3
[4 Bij de afwijking vermeld in het eerste lid, 5°, gaat het om de aanstelling resp. aanwijzing van een personeelslid volgens één van de volgende bepalingen :
1° artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [11 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]11;
2° artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap;
3° artikel 15, § 2, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra;
4° artikel 33bis, tweede en derde lid, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum;
5° artikel 20bis, tweede en derde lid, van dit decreet.]4
De godsdienstleerkrachten worden door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting tijdelijk aangesteld op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. Ze worden eveneens door de inrichtende macht van hun ambt van leermeester of leraar godsdienst ontlast op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat.
[1 Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
[[5 In afwijking van het eerste lid, 5°, mogen alleen personen die op het ogenblik van de aanstelling houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, tijdelijk aangesteld worden [7 in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek,]7 in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs, in het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek en in het ambt van psychosociaal begeleider.]5 [12 [14 Bij gebrek aan een kandidaat die houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs, kunnen in dat ambt personen worden aangeworven die houder zijn van het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs, een graduaat/bachelor resp. een licentie/master in de logopedie of, als de pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften uitsluitend bevoegd is voor het kleuteronderwijs of voor de eerste graad van het lager onderwijs, die houder zijn van het diploma van kleuteronderwijzer, telkens aangevuld met twee jaar nuttige beroepservaring in een ambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel resp. in het geval van de logopedisten telkens aangevuld met twee jaar nuttige beroepservaring [15 ...]15, waarbij deeltijdse prestaties in verhouding tot een voltijdse betrekking worden aangerekend, en die op het tijdstip van de aanstelling reeds ingeschreven zijn voor een aanvullende opleiding van ten minste 15 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie.]14. Als bewijs dient een inschrijvingsbevestiging die is afgegeven door de onderwijsinstelling waar de aanvullende opleiding gevolgd wordt. De aanstelling in dat ambt eindigt van ambtswege na afloop van twee jaar, als het betrokken personeelslid de aanvullende opleiding niet binnen die termijn van twee jaar met succes heeft voltooid]12.]5
[6 Personeelsleden die in het lager onderwijs het ambt van leermeester eerste vreemde taal bekleden, maar niet het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs voor dat ambt hebben, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, a), b) en c), als ze reeds voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, voor het ambt van onderwijzer voor het lager onderwijs.]6
[10 [13 ...]13]10
§ 2. De inrichtende macht mag een tijdelijk personeelslid slechts aanstellen indien de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie in acht wordt genomen.
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 61, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
(2)<DDG 2009-05-11/15, art. 179, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(3)<DDG 2011-06-27/03, art. 70, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(4)<DDG 2012-07-16/05, art. 25, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(5)<DDG 2015-06-29/19, art. 85,1°, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(6)<DDG 2015-06-29/19, art. 85,2°, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(7)<DDG 2017-06-26/06, art. 54,1°en 3°, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(8)<DDG 2017-06-26/06, art. 54,2°, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(9)<DDG 2017-06-26/09, art. 38, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(10)<DDG 2018-06-25/08, art. 22, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(11)<DDG 2019-05-06/10, art. 151, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(12)<DDG 2020-06-22/15, art. 104,1°, 025; Inwerkingtreding : 22-06-2020>
(13)<DDG 2020-06-22/15, art. 104,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(14)<DDG 2021-06-28/11, art. 222, 026; Inwerkingtreding : 28-06-2021>
(15)<BDG 2022-06-27/13, art. 56,2°, 027; Inwerkingtreding : 27-06-2022>
(16)<BDG 2022-06-27/13, art. 56,1°, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 20bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 71; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Afwijkingsbepaling.
In afwijking van [1 artikel 20, § 1,]1, lid 1, 5°, kan de inrichtende macht tussen een kandidaat die bij zijn laatste beoordelingsstaat resp. beide laatste evaluatieverslagen de vermelding " onvoldoende " heeft gekregen, en een andere kandidaat kiezen, ongeacht deze houder is of niet van het vereiste bekwaamheidsbewijs.
[1 Voldoet geen kandidaat aan de in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde, dan kan de inrichtende macht - in afwijking van artikel 20 - een kandidaat tijdelijk aanwijzen dat noch houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs noch van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, zoals ze voor het te bekleden ambt bepaald zijn.
De inrichtende macht mag van de in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde afwijken, als het gaat om een personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs dat een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A zou zijn, indien het personeelslid over het pedagogisch bekwaamheidsbewijs in samenhang met het te bekleden ambt zou beschikken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt voor een periode van drie opeenvolgende schooljaren, gerekend vanaf 1 september van het schooljaar van de eerste aanwijzing. Onverminderd het eerste lid mag deze afwijkingsmogelijkheid bij de eerste aanwijzing van een personeelslid in het betrokken ambt niet worden toegepast, als kandidaten houders zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.
Wordt een personeelslid krachtens lid 2 voor ten minste 15 weken aangewezen, dan zendt de inrichtende macht een schriftelijke verklaring aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap waaruit blijkt dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat aan alle voorwaarden voldoet om te worden aangewezen.]1
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 62, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
Art. 20ter. [1 Beroepsprocedure.
Behalve als artikel 20bis, lid 3, werd toegepast, kan een personeelslid dat de in artikel 20, § 1, lid 1, 5° en 7°, vermelde voorwaarden vervult en zich bij een inrichtende macht voor een betrekking in het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld, een beroep indienen tegen de aanstelling voor een termijn van ten minste 15 werken van een ander personeelslid dat aan de bovenvermelde voorwaarden niet voldoet.
Het beroep wordt per aangetekende brief bij de inrichtende macht ingediend en bevat het bewijs dat de klager zich voor het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld.
Als de inrichtende macht en de klager niet tot een minnelijke schikking komen, beschikt deze laatste over een termijn van 60 kalenderdagen om bij de Regering een beroep per aangetekende brief in te dienen. De termijn van 60 kalenderdagen begint op de dag waarop de klager werkelijk kennis heeft gekregen van de aanstelling en voor zover deze dag binnen het schooljaar van de aanstelling valt. Elk beroep buiten deze termijn is onontvankelijk.
Na ontvangst van het beroep nodigt de Regering onmiddellijk de inrichtende macht uit, de bestreden aanstelling schriftelijk te verantwoorden. De inrichtende macht beschikt over een termijn van twee weken om de Regering deze verantwoording te betekenen. Zij begint op de dag waarop het verzoek om verantwoording wordt gezonden, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt. Levert de inrichtende macht deze verantwoording niet, dan verliest zij - vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van 14 kalenderdagen - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid tegen wiens aanstelling een beroep werd ingediend.
Na ontvangst van het antwoord van de betrokken inrichtende macht gaat de Regering na of de aanstelling overeenkomstig de bepalingen van voorliggend decreet gebeurde en of de reden waarom de klager niet werd aangesteld, geleverd is.
Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen nageleefd werden en dat de aanstelling verantwoord is, worden de klager en de inrichtende macht onmiddellijk per aangetekende brief er op de hoogte van gesteld.
Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen niet nageleefd werden en dat de aanstelling niet verantwoord is, dan verliest de inrichtende macht - vanaf de eerste dag van de maand volgend op de mededeling van de beslissing van de Regering - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid wiens aanstelling onregelmatig is. Deze beslissing wordt per aangetekende brief aan de klager én aan de inrichtende macht medegedeeld.
Daar de aanstelling van een personeelslid dat de in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarden niet vervult, tot het betrokken schooljaar beperkt is, vervalt elk beroep van rechtswege op 30 juni van dat schooljaar.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2008-06-23/39, art. 63, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
Art.21. Opstellen van een aanstellingsakte.
Voor elke aanstelling in een wervingsambt dient de inrichtende macht een aanstellingsakte op te stellen waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.
Deze aanstellingsakte vermeldt ten minste :
1° de identiteit van de inrichtende macht;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;
4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;
5° in voorkomend geval de bijkomende verplichtingen bedoeld bij artikel 12 en de onverenigbaarheden bedoeld bij artikel 14;
6° de datum van indiensttreding.
Wordt er binnen de 14 dagen na de indiensttreding geen aanstellingsakte overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld, dan wordt het personeelslid geacht slechts onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking aangesteld te zijn dat/die het werkelijk uitoefent.
Onderafdeling 2. [1 - Fase van de instap in het beroep]1
----------
(1)
Art.22.<DDG 2006-06-26/38, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007> Voorrang.
Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking van een ambt of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, [7 heeft de kandidaat voorrang die de fase van de instap in het beroep afgesloten heeft. De fase van de instap in het beroep omvat de eerste dienstjaren als gekwalificeerd personeelslid in het onderwijs en dient om zich terecht te vinden in het beroep. Ze wordt als afgesloten beschouwd, als de kandidaat]7 aan volgende voorwaarden voldoet :
1° hij heeft zijn kandidatuur ingediend;
2° [4 hij vervult de voorwaarden vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, met uitzondering van die vermeld in 7°;]4
[4 2.1° hij voldoet aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet;]4
3° hij kan bij deze inrichtende macht een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt doen gelden; van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. [2 Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte]2 worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen;
4° hij heeft ten minste de vermelding " voldoende " gekregen voor de laatste in artikel 28 bedoelde beoordelingsstaat van het schooljaar waar hij vóór 30 april voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat geldt deze voorwaarde als vervuld [3 ;]3
[3 5° Hij was gedurende de laatste vijf schooljaren bij de betrokken inrichtende macht in actieve dienst.]3
[1 Als een kandidaat dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om [7 de anciënniteit voor de fase van de instap in het beroep]7 te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt [7 waarin hij de fase van de instap in het beroep wil afsluiten.]7]1 [6 Indien de kandidaat [7 de fase van zijn instap in het beroep]7 in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek wil doen gelden, worden ook de dienstdagen in een ander ambt van een andere categorie waarvoor hij het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, in aanmerking genomen.]6
[5 Met behoud van de toepassing van het eerste lid heeft een kandidaat voor het ambt van godsdienstleerkracht alleen voorrang indien hij in het bezit is van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.]5
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 64, 1°, 3°, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
(2)<DDG 2008-06-23/39, art. 64,2°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(3)<DDG 2009-05-25/27, art. 85, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(4)<DDG 2011-06-27/03, art. 71, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(5)<DDG 2014-05-05/12, art. 44, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(6)<DDG 2017-06-26/06, art. 55, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(7)<DDG 2021-06-28/11, art. 224, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 22.1. [1 - Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding
§ 1 - De personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 20 en een bewijs van grondige kennis van de onderwijstaal en/of een bewijs van grondige kennis van de vreemde taal voorleggen indien één van beide of beide bewijzen voor het ambt in kwestie noodzakelijk zijn, hebben overeenkomstig de voorwaarden bepaald in dit artikel en binnen de perken van de beschikbare betrekkingen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding. Dat recht heeft betrekking op alle ambten waarvoor de genoemde voorwaarden vervuld zijn. De talenkennis wordt bewezen overeenkomstig het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding geldt niet voor de voltijds vastbenoemde personeelsleden.
§ 2 - Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in.
§ 3 - De inrichtende macht kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding hebben, nadat de inrichtende macht artikel 22bis, § 5, heeft toegepast.
In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding, indien dat personeelslid daarmee instemt, in een niet vacante betrekking aanstellen hoewel er definitief vacante betrekkingen voorhanden zijn.
Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien.
§ 4 - Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding aanvaardt het personeelslid de betrekking in de aangeboden omvang.
§ 5 - Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan bezorgt de inrichtende macht hem de schriftelijke motivering van de desbetreffende beslissing.
§ 6 - De inrichtende macht motiveert haar beslissing om een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding te beëindigen en deelt die beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 225, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 22bis.[1 Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
§ 1 - De personeelsleden die aan de voorwaarden m.b.t. de [3 fase van de instap in het beroep]3 gesteld in artikel 22 voldoen, hebben overeenkomstig de in voorliggend artikel vastgelegde voorwaarden recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het kader van de beschikbare betrekkingen. Dit recht heeft betrekking tot alle ambten [3 waarin de fase van de instap in het beroep wordt afgesloten]3.
Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de voltijds vastbenoemde personeelsleden.
§ 2 - Het personeelslid verliest het bij § 1 verworven recht, indien het tijdens vijf opéénvolgende schooljaren niet in dienstactiviteit in het betrokken ambt bij de betrokken inrichtende macht is geweest.
§ 3 - Het personeelslid dat met toepassing van artikel 79, 6°, ontslagen werd, heeft op grond van de vóór het ontslag geleverde prestaties geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
§ 4 - Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in.
§ 5 - De inrichtende macht kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben.
[2 In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.
Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien.]2
§ 6 - Behoudens tegenstrijdige overeenkomst gesloten met de inrichtende macht en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur aanvaardt het personeelslid de betrekking voor de hem aangeboden opdracht.
§ 7 - Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan betekent hem de inrichtende macht de schriftelijke motivatie van de desbetreffende beslissing.
§ 8 - De inrichtende macht omkleedt haar beslissing een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te beëindigen met redenen en betekent deze schriftelijk aan het personeelslid.
§ 9 - De artikelen 30 en 31 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2008-04-21/31, art. 82, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2010-06-28/08, art. 64, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 226, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.23.<DDG 2006-06-26/38, art. 74, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Titels, verdiensten en continuïteit.
Onverminderd artikel 22 vergelijkt de inrichtende macht vóór elke aanstelling steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria in samenhang met het onderwijs en de uitoefening van het betrokken ambt. Daarbij wordt o.a. rekening gehouden met :
1° de beoordelingsstaten;
2° de dienstanciënniteit bij de inrichtende macht [1 en/of dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten respectievelijk de verdere beroepservaring]1;
3° bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);
4° voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud).
Wanneer de inrichtende macht haar beslissing neemt, houdt ze tegelijk rekening met de nodige continuïteit bij het schoolpersoneel.
Bovendien worden de aanstellingen m.b.t. een volledig schooljaar vooraf gediscussieerd in het bevoegde overlegcomité.
----------
(1)<DDG 2009-05-25/27, art. 86, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art.24. (opgeheven) <DDG 2006-06-26/38, art. 119, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
Art.25.Kandidatuur.
§ 1. De kandidaat die voor het volgende schooljaar van zijn voorrangsrecht gebruik wenst te maken, moet zijn kandidatuur ten laatste op [2 30 april]2 per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende macht indienen.
Deze brief vermeldt o.a. de ambten waartoe de kandidatuur betrekking heeft. Bovendien moet de kandidaat de toereikende diensten bewijzen door de in artikel 35 bedoelde attesten bij te voegen.
Gaat het om een kandidatuur voor het ambt van leermeester of leraar godsdienst, dan betekent de inrichtende macht een afschrift van de kandidatuur aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst ter informatie.
§ 2. (Behoudens overmacht mag de kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem [3 overeenkomstig artikel 22]3 aangeboden wordt, tijdens het lopende schooljaar zijn [3 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur]3 voor deze betrekking niet meer doen gelden, voor zover de betrekking door dezelfde persoon bekleed blijft.) <DDG 2006-06-26/38, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
[1 § 3 - Werd een personeelslid al één keer voor een doorlopende duur [3 overeenkomstig artikel 22.1 of artikel 22bis]3 effectief aangesteld, dan geldt deze aanstelling vanaf dit ogenblik als een over de volgende schooljaren heen lopende kandidatuur voor het betrokken ambt.]1
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 83, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2020-06-22/15, art. 105, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 227, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.26.Berekening van de dienstanciënniteit.
§ 1. (De dienstanciënniteit bedoeld in artikel 22 wordt elk jaar op 30 april berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 48, [2 ...]2 [2 , waarbij de diensten gepresteerd in het kader van de afwijking bepaald in artikel 20bis, tweede lid, niet in aanmerking worden genomen]2.) <DDG 2006-06-26/38, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
§ 2. [1 Wordt er, met toepassing van de artikelen 30, 31 en 32, door afdanking of ontslagneming een einde gemaakt aan een aanstelling, dan worden de vóór deze afdanking of ontslagneming bij de inrichtende macht gepresteerde dienstdagen niet in aanmerking genomen om de in lid 1 bedoelde dienstanciënniteit te berekenen, tenzij deze inrichtende macht het afgedankte personeelslid weer aanstelt of met toepassing van artikel 30, § 3, lid 4, de afdanking na advies van de raad van beroep niet bekrachtigt.]1
Behalve bij ontslag om een dringende reden komen deze dienstdagen altijd in aanmerking bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs. (NOTA : onderhavig lid 2 werd hersteld rekening houdend met DDG 2009-05-25/27, art. 114.)
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 84, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 228, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.27.Openbaarmaking van vacante betrekkingen.
Binnen 15 dagen na ingang van een vacature of na de dag waarop in een niet vacante betrekking voor een minimale periode van 15 weken moet worden voorzien, deelt de inrichtende macht aan de [1 door de Regering bepaalde dienst]1 de te begeven betrekkingen mede, voor zover deze niet aan de kandidaten zoals bedoeld in (artikel 22) kunnen worden toegewezen. <DDG 2006-06-26/38, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
Op gewoon verzoek van de kandidaten geklasseerd overeenkomstig (artikel 22) informeert hen de inrichtende macht over de klassering van de personeelsleden die met toepassing van (artikel 22) zijn aangesteld en wier klassering op basis van de in artikel 35 bedoelde dienstattesten gebeurde. <DDG 2006-06-26/38, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
----------
(1)<DDG 2023-11-13/19, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Onderafdeling 3. - Beoordelingsstaat.
Art.28.[1 Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid.
§ 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door het inrichtingshoofd of de directeur beoordeeld.
In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd of de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij het inrichtingshoofd of de directeur erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.
In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 22 zijn aangesteld, tenzij ze aan een andere school worden geaffecteerd.
In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 22bis aangesteld zijn, ten minste om de drie schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.
Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd resp. de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
[2 § 1.1 - In het geval vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, c), maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen beoordeelt of het personeelslid geschikt is om het ambt uit te oefenen.
In het geval vermeld in artikel 22, eerste lid, 4°, maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie zich bij de beoordeling beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de beoordeling van een personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over [3 de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]3 kan de onderwijsinspectie een beoordeling laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen de aspecten vermeld in het tweede lid beoordeelt.]2
§ 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de school inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsakte worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
De beoordeling van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.
Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd.
§ 3. [2 Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.
Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat [2 opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2.
Ten laatste op 15 mei zendt [2 het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de [2 overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1]2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".
De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
§ 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat van [2 het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep vóór de raad van beroep aantekenen.
In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.
Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.
Het beroep is opschortend.]1
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 65, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2012-06-25/09, art. 54, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DDG 2019-05-06/10, art. 152, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Onderafdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aanstelling.
Art.29.Beëindiging van rechtswege.
Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht :
1° [3 bij de terugkeer van een titularis van een betrekking of van een personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]3
2° op het ogenblik dat [3 een betrekking]3 van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid :
a) door toepassing van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie;
b) door mutatie;
c) door vaste benoeming;
3° op het ogenblik dat [3 een betrekking]3 bekleed door het tijdelijk personeelslid, om redenen die onafhankelijk zijn van de inrichtende macht, voor het geheel of voor een gedeelte ervan niet meer kan worden gesubsidieerd;
4° [2 voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend, opvoedend hulp-, paramedisch en psychosociaal personeel van de onderwijsinrichtingen uiterlijk op de laatste schooldag van het schooljaar in de loop waarvan de aanstelling gebeurd is, evenals voor de leden van het administratief personeel en voor de leraar-mediathecaris van een onderwijsinrichting en personeelsleden van een PMS-centrum op 31 augustus.]2 [1 Deze bepaling geldt niet voor de personeelsleden die voor een doorlopende duur [4 overeenkomstig artikel 22.1 of artikel 22bis]4 aangesteld zijn.]1
5° [3 ...]3
[1 6° [3 ...]3
7° op 30 juni van het schooljaar waar het voor een doorlopende duur [4 overeenkomstig artikel 22.1]4 tijdelijk aangesteld personeelslid de beoordeling "niet tevredenstellend" krijgt [4 ...]4 ;]1
[4 8° op 30 juni van het schooljaar waarin het overeenkomstig artikel 22bis voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld personeelslid de beoordeling "niet tevredenstellend" krijgt, indien het al in het voorafgaand schooljaar de beoordeling "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" had gekregen.]4
[3 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, worden de betrekkingen in het betrokken ambt afgebouwd in omgekeerde volgorde van de rangschikking die voortvloeit uit de vergelijking van de titels en verdiensten vermeld in artikel 23.]3
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 86, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2009-05-25/27, art. 87, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(3)<DDG 2015-06-29/19, art. 86, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(4)<DDG 2021-06-28/11, art. 229, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.30.Voortijdige afdanking en beroepsmogelijkheid.
§ 1 - Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van [1 dertig]1 dagen door de inrichtende macht voortijdig ontslagen worden. De afdanking moet met redenen omkleed worden.
§ 2 - (Na overleg met de inrichtende macht en voorafgaand verhoor van het personeelslid overhandigt hem het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum het schriftelijk vastgesteld voorstel tot afdanking in tweevoud. Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan het inrichtingshoofd of aan de directeur van het PMS-centrum. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er " ben er niet mee eens " op.) <DDG 2006-06-26/38, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
Op dezelfde dag laat het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum dit voorstel aan de inrichtende macht toekomen die binnen 10 dagen het voorstel verwerpt of de afdanking aan het personeelslid per aangetekende brief betekent. Die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
In geval van afdanking wordt de Regering onmiddellijk op de hoogte ervan gebracht.
§ 3 - Het personeelslid aan wie de afdanking betekend is en wie met toepassing van (artikel 22) tijdelijk aangesteld is, mag binnen tien dagen na de betekening een beroep bij de inrichtende macht aantekenen. De inrichtende macht zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies. <DDG 2006-06-26/38, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Het beroep is niet opschortend.
Binnen 45 dagen na de datum waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, betekent hij de inrichtende macht zijn met redenen omkleed advies.
Binnen 15 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede. De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom zij het advies niet volgt. Ziet de inrichtende macht ervan af de afdanking te bekrachtigen, dan geldt het personeelslid met terugwerkende kracht tot de dag van de afdanking als opnieuw in dienst opgenomen.
§ 4 - Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, dient de inrichtende macht van de onderwijsinrichting steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst in te winnen, indien die instantie bestaat.
----------
(1)<DDG 2021-06-28/11, art. 230, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.31. Afdanking zonder opzegging wegens zware schuld.
§ 1 - De inrichtende macht kan elk tijdelijk personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.
Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
§ 2 - Binnen een termijn van drie werkdagen na de dag waarop de inrichtende macht kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept ze het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid als zware schuld ten last gelegd worden.
Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.
§ 3 - Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan ze binnen de drie dagen na dit verhoor beslissen een einde te maken aan de aanstelling. Op straffe van nietigheid wordt de beslissing aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan. De beslissing vermeldt de redenen die de inrichtende macht als zware schuld beschouwt.
§ 4 - In de volgende gevallen kan het personeelslid tijdens de periode bepaald in de §§ 2 tot 3 zonder opzegging uit zijn ambt verwijderd worden :
1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;
2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de onderwijsinrichting in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is.
Het gaat om een administratieve maatregel. Tijdens de duur van de maatregel bevindt zich het personeelslid in dienstactiviteit.
Art.32.Voortijdige ontslagneming van het personeelslid.
Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan eenzijdig de aanstelling opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van [1 dertig]1 dagen.
----------
(1)<DDG 2021-06-28/11, art. 231, 026; Inwerkingtreding : 28-06-2021>
Art.33. Modaliteiten m.b.t. de opzegging.
Onder voorbehoud van de afdanking wegens zware schuld, zoals bepaald in artikel 31, moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de dienst maakt - op straffe van nietigheid - de duur van de opzeggingstermijn vermelden en aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
Art.34. Beëindiging in onderlinge overeenstemming.
In onderlinge overeenstemming kan voortijdig een einde gemaakt worden aan de dienst; de opzeggingstermijn bedoeld in de artikelen 30, § 1 en 32 dient in dat geval niet in acht te worden genomen.
De overeenstemming, de niet inachtneming van de opzeggingstermijn en de datum waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven, worden schriftelijk vastgesteld.
Art.35. Dienstattest.
Op het einde van elke activiteitsperiode levert de inrichtende macht het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding, voor elk uitgeoefend ambt, van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de aard van het ambt en de omvang van de opdracht.
Afdeling 3. - (Permutatie, vaste benoeming en mutatie.)
Art.36.Principe. De inrichtende macht benoemt een personeelslid definitief in een vacante betrekking van een wervingsambt, behalve als ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.
(In afwijking van het eerste lid mag het percentage aan vaste benoemingen in het basisonderwijs ten hoogste 95 % van het betrekkingenpakket uitmaken dat voor het overeenkomstige wervingsambt ter beschikking staat.) <DDG 2007-06-25/34, art. 61, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2008>. [2 Dat geldt niet voor de wervingsambten in de categorie van het administratief personeel.]2
[1 In afwijking van lid 1 mag het procentuele aandeel van de vaste benoemingen in het deeltijdse kunstonderwijs hoogstens 85 % van het urenkrediet bedragen dat beschikbaar is voor de aanwervingsbetrekkingen in de categorie van het leidinggevende en onderwijzende personeel.]1
----------
(1)<DDG 2009-03-23/10, art. 90, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 87, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
Art. 36bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 80; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Permutatie.
De inrichtende macht kan twee vastbenoemde personeelsleden die erom vragen een permutatie toekennen. De permutatie geschiedt voor hetzelfde ambt.
[1 In afwijking van het eerste lid kan onder de volgende voorwaarden een permutatie tussen het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs voor een ander ambt plaatsvinden :
1° het ambt dat het personeelslid via permutatie wenst te bekleden, heeft dezelfde benaming als het ambt waarin dat personeelslid vast benoemd is;
2° het personeelslid bezit het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van het ambt dat het via permutatie wenst te bekleden.]1
Het met redenen omkleed verzoek wordt door beide personeelsleden tot 15 maart bij de inrichtende macht per aangetekende brief of per brief tegen ontvangstbewijs ingediend.
De permutatie geschiedt zonder onderbreking op 1 september van het daarop volgende schooljaar.
De betrokken personeelsleden verkrijgen een afschrift van de beslissing.
----------
(1)<DDG 2009-05-11/15, art. 181, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.37.Voorwaarden m.b.t. de benoeming.
Behoudens de voorwaarden die van toepassing zijn voor een vaste benoeming in het hoger onderwijs van het korte type mag niemand vastbenoemd worden, indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° [1 één van de volgende voorwaarden vervullen :
a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;]1
2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;
3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
5° [1 houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking [12 ...]12, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
a) [13 de drie afwijkingen hebben binnen een periode van hoogstens vijf opeenvolgende schooljaren plaatsgevonden;]13
b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;
c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding " voldoende " als eindconclusie;
d) [7 als het om een lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel gaat, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs dat beantwoordt aan de wezenlijke elementen vermeld in het decreet van 25 oktober 2010 houdende pedagogische en administratieve vernieuwingen in het onderwijs en dat door de Regering als gelijkwaardig wordt erkend;]7 ]1
[4 e) indien het om een lid van het onderwijzend personeel van een gespecialiseerde school gaat, beschikt dit lid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend.]4
[14 f) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer in het lager of secundair onderwijs bekleedt, beschikt dit personeelslid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 15 ECTS-punten in de niet-confessionele zedenleer dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend;]14
[15 g) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of het ambt van leraar taalklassen bekleedt, beschikt dit personeelslid over de diploma's vermeld in artikel 7, 9°, met uitzondering van de bepaling onder 9.1, of artikel 9quater, met uitzondering van 1°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;]15
[16 h) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van [18 kleuterschoolassistent of assistent in een gespecialiseerde basisschool]18 bekleedt, beschikt dit personeelslid over een bewijs van een voortgezette opleiding 'kinderopvang' van ten minste 120 uren die door de Regering wordt erkend.]16
6° [6 voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet;]6
7° [8 voldoen aan de voorwaarde vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 6°;]8
8° [bij deze inrichtende macht een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt kunnen doen gelden; van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. [2 Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte]2 worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanstellingsperiode vallen;] <DDG 2006-06-26/38, art. 81, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
9° [5 ...]5 de vermelding " voldoende " hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 28; bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn;
10° het ambt als hoofdambt uitoefenen;
11° zijn kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs hebben ingediend.
[12 Bij de afwijking vermeld in het eerste lid, 5°, gaat het om de aanstelling resp. aanwijzing van een personeelslid volgens één van de volgende bepalingen :
1° artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [17 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]17;
2° artikel 33bis, tweede en derde lid, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum;
3° artikel 20bis, tweede en derde lid, van dit decreet.]12
[3 Als een vastbenoemd personeelslid dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 8°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt.]3 [10 Dat geldt niet voor personeelsleden die benoemd willen worden in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs [13 of in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek]13.]10
De godsdienstleerkrachten worden op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting vastbenoemd. Ze worden eveneens op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, van hun ambt van leermeester of leraar godsdienst door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting ontlast.
[1 Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
[10 In afwijking van het eerste lid, 5°, mogen alleen personen die op het ogenblik van de benoeming houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, vast benoemd worden [13 in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek,]13 in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs, in het ambt van godsdienstleerkracht, in het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek en in het ambt van psychosociaal begeleider.]10
[11 Personeelsleden die in het lager onderwijs het ambt van leermeester eerste vreemde taal bekleden, maar niet het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs voor dat ambt hebben, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, a), b) en c), als ze reeds voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, voor het ambt van onderwijzer voor het lager onderwijs.]11
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 66,L1,L2,L5, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
(2)<DDG 2008-06-23/39, art. 66,L3, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(3)<DDG 2008-06-23/39, art. 66,L4, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
(4)<DDG 2009-05-11/15, art. 182, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(5)<DDG 2009-05-25/27, art. 88, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(6)<DDG 2011-06-27/03, art. 72, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(7)<DDG 2012-07-16/05, art. 26, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(8)<DDG 2013-06-24/47, art. 129, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(9)<DDG 2014-05-05/12, art. 45, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
(10)<DDG 2015-06-29/19, art. 88,1°,2°, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(11)<DDG 2015-06-29/19, art. 88,3°, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(12)<DDG 2016-06-20/09, art. 145, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
(13)<DDG 2017-06-26/06, art. 56, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(14)<DDG 2017-06-26/06, art. 56,2°, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(15)<DDG 2017-06-26/09, art. 39, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(16)<DDG 2018-06-25/08, art. 23, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(17)<DDG 2019-05-06/10, art. 153, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(18)<BDG 2022-06-27/13, art. 57, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 37bis.[1 Mogelijke benoeming op 55 jaar.
Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
1° het vervult alle vereiste voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;
2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;
3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;
4° [2 a) het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd of
b) het bekleedt sinds ten minste vijf schooljaren een betrekking in een overgangsklas ingericht overeenkomstig het decreet van 17 december 2001 betreffende de scolarisatie van nieuwkomers.]2 ]1
[1 In het geval bedoeld in het eerste lid, 4°, b), kan een personeelslid in een vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband benoemd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2008-06-23/39, art. 67, 005; Inwerkingtreding : 01-05-2008>
(2)<DDG 2013-06-24/47, art. 130, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.38. Lijst en oproep tot de kandidaten.
§ 1 - Vóór 10 april zendt de inrichtende macht aan de Regering de lijst met de vacante betrekkingen waarvoor vaste benoemingen op 1 oktober van het volgende schooljaar heel waarschijnlijk zullen kunnen plaatsvinden.
§ 2 - Tussen 10 en 30 april van elk schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een uurroosteraanvulling (...) en voor een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend. <DDG 2006-06-26/38, art. 83, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
De oproep bevat de in § 1 vermelde lijst. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten en vermeldt dat de kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs moet worden ingediend.
De oproep wordt door aanplakking op school of bij het PMS-centrum alsmede in elke andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht. De lijst is op verzoek bij het Ministerie en bij de betrokken inrichtende macht verkrijgbaar.
§ 3 - Gaat het om het ambt van leermeester of leraar godsdienst, dan laat de inrichtende macht aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst een kopie van de oproep ter informatie toekomen.
Art.39. Bepaling van de kandidaten.
In de loop van de maand juni bepaalt de inrichtende macht de kandidaten die op 1 oktober van het volgende schooljaar in de betrokken vacante betrekkingen zullen worden vastbenoemd en laat de Regering tot 15 juli de overeenstemmende lijst toekomen.
Art.40. Ogenblik van de benoemingen en mutaties.
De mutaties geschieden (op 1 oktober) voor zover de betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn. <DDG 2006-06-26/38, art. 84, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
De vaste benoemingen geschieden op 1 oktober, waarbij de verplichting tot benoeming van de met toepassing van artikel 39 in juni bepaalde personen slechts bestaat als de betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn.
Art.41.Voorrangsregels.
Indien één of meerdere personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties vastbenoemd worden, moet hen de inrichtende macht de voorrang geven om hun uurrooster aan te vullen. De verplichte vaste benoeming geldt slechts voor de personeelsleden die hun kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs ingediend hebben.
[1 In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 37bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster.]1
[6 In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die in een van de volgende ambten benoemd zijn, geen voorrang bij de aanvulling van hun benoeming in het betrokken ambt in de betrokken school:
a) pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs;
b) coördinator voor bevorderingspedagogiek in het gespecialiseerd onderwijs;
c) kleuterschoolassistent;
d) assistent in een gespecialiseerde basisschool;
e) hoofdsecretaris.]6
[7 Onverminderd het eerste tot het derde lid geeft de inrichtende macht bij het toekennen van de ambten die vacant verklaard zijn voor benoeming voorrang aan personeelsleden die de voorwaarden voor een vaste benoeming vervullen en die nog niet in een of meer ambten met volledig leerplan vast benoemd respectievelijk definitief aangeworven zijn in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.]7
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 66, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 89, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DDG 2017-06-26/06, art. 57, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DDG 2018-06-18/08, art. 118, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(5)<DDG 2018-06-25/08, art. 24, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(6)<BDG 2022-06-27/13, art. 58,1°, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(7)<BDG 2022-06-27/13, art. 58,2°, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 41bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 83; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Titels, verdiensten en continuïteit.
Onverminderd artikel 41 vergelijkt de inrichtende macht vóór elke benoeming steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria in samenhang met het onderwijs en de uitoefening van het betrokken ambt. Daarbij wordt o.a. rekening gehouden met :
1° de beoordelingsstaten;
2° de dienstanciënniteit bij de inrichtende macht [1 en/of dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten respectievelijk de verdere beroepservaring]1;
3° bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);
4° voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud).
Wanneer de inrichtende macht haar beslissing neemt, houdt ze tegelijk rekening met de nodige continuïteit bij het schoolpersoneel.
De benoemingen worden vooraf gediscussieerd in het betrokken overlegcomité.
----------
(1)<DDG 2009-05-25/27, art. 89, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art.42.<DDG 2006-06-26/38, art. 86, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Mutatie naar een andere inrichtende macht.
§ 1. De inrichtende macht die een vacante betrekking te begeven heeft en ze voor mutatie vrijmaakt, kan de mutatie toekennen aan een vastbenoemd personeelslid dat erom verzoekt, behalve als ze door de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is deze betrekking aan een personeelslid toe te wijzen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.
[1 Een betrekking die door een personeelslid in het kader van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur [3 overeenkomstig artikel 22.1 of artikel 22bis]3 wordt bekleed, mag niet voor mutatie vrijgemaakt worden.]1
Een mutatie geschiedt steeds in hetzelfde ambt. Ze kan een personeelslid slechts worden toegekend, als de omvang van de vacante betrekking ten minste gelijk is aan die van de vaste benoeming in het betrokken ambt.
[2 In afwijking van het derde lid kan onder de volgende voorwaarden een mutatie van het gewoon onderwijs naar het gespecialiseerd onderwijs en omgekeerd voor een ander ambt plaatsvinden :
1° het ambt dat het personeelslid via mutatie wenst te bekleden, heeft dezelfde benaming als het ambt waarin dat personeelslid vast benoemd is;
2° het personeelslid bezit het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van het ambt dat het via mutatie wenst te bekleden.]2
Het gemuteerde personeelslid moet bij de inrichtende macht die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht of het gedeelte van de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van een inrichtende macht naar de andere zal zonder onderbreking gebeuren.
§ 2. Overeenkomstig voorliggende bepalingen kunnen zich de personeelsleden die in het gesubsidieerd vrij onderwijs of in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap vastbenoemd of definitief aangesteld zijn, kandidaat stellen voor een met het oog op een mutatie vrijgemaakte betrekking in het gesubsidieerd officieel onderwijs. De mutatie is slechts mogelijk als de betrokken inrichtende machten het ermee eens zijn.
De diensten die in het gesubsidieerd vrij onderwijs of in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd werden, worden met diensten in het gesubsidieerd officieel onderwijs gelijkgesteld en overeenkomstig voorliggende bepalingen berekend.
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 87, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2009-05-11/15, art. 183, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 232, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 42bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 87; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Titels, verdiensten en andere mutatiecriteria.
Vóór elke mutatie vergelijkt de inrichtende macht steeds de titels en verdiensten van de kandidaten door middel van objectieve, pertinente en gepaste criteria in samenhang met het onderwijs of de uitoefening van het betrokken ambt. Bij de mutatiebeslissing houdt de inrichtende macht ook rekening met geografische en socio-familiale aspecten in de situatie van de kandidaat alsmede met de nodige continuïteit bij het schoolpersoneel.
Bovendien houdt ze o.a. rekening met volgende criteria :
1° de evaluatieverslagen;
2° de dienstanciënniteit bij de inrichtende macht [1 en/of dienstanciënniteit bij andere inrichtende machten respectievelijk de verdere beroepservaring]1;
3° de bijkomende opleidingen (aantal, duur en inhoud);
4° de voortgezette opleidingen (aantal, duur en inhoud).
De mutaties worden vooraf gediscussieerd in het betrokken overlegcomité.
----------
(1)<DDG 2009-05-25/27, art. 90, 008; Inwerkingtreding : 01-06-2009>
Art. 42ter. <Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 88; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Oproep tot de kandidaten voor een mutatie.
In de loop van het tweede kwartaal van het schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een mutatie. Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.
De oproep bevat een lijst met de betrekkingen die op 1 oktober van het volgende jaar heel waarschijnlijk vacant zullen zijn en voor mutatie vrijgemaakt worden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten en vermeldt de vorm en de termijn waarin de kandidaturen moeten worden ingediend.
Art. 42quater. <Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 89; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Opstellen van een akte van mutatie.
Voor elke mutatie stelt de inrichtende macht die het personeelslid opneemt een akte van mutatie op waarvan een afschrift aan de betrokken scholen, aan het betrokken personeelslid en, voorzover het om een leermeester of leraar godsdienst gaat, aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst wordt overhandigd.
Deze akte van mutatie vermeldt ten minste :
1° de identiteit van de inrichtende macht;
2° de identiteit van het personeelslid;
3° de benaming van de school waar het personeelslid wordt gemuteerd;
4° het ambt (met inbegrip van het aantal uren) waarin het personeelslid wordt gemuteerd.
Art.43. Instemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst.
Bij de mutatieaanvraag van een leermeester of leraar godsdienst moet het gunstig advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, gevoegd worden.
Art.44. Beperking m.b.t. de benoeming en de mutatie.
De vaste benoeming en de mutatie in een wervingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.
Art.45. Benoeming in een ander ambt.
Een personeelslid dat in een ambt vastbenoemd is maar bij dezelfde inrichtende macht in een vacante betrekking van een ander ambt wenst vastbenoemd te worden en dat in het beoogde ambt ten minste 360 dagen dienstanciënniteit telt en het in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs bezit, moet bij de inrichtende macht zijn kandidatuur schriftelijk indienen onder dezelfde voorwaarden als de kandidaten voor een vaste benoeming.
De vaste benoeming in het andere ambt geschiedt op 1 september van het volgende schooljaar.
Art.46. Beperking m.b.t. de benoemingen in geval van cumulatie.
Meerdere benoemingen in verschillende ambten worden slechts toegelaten als deze ambten te zamen niet meer dan een hoofdambt met volledige prestaties uitmaken.
Art.47. Kandidatuur voor meerdere ambten.
De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een vaste benoeming dient voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur in.
Art.48.Berekening van de dienstanciënniteit.
§ 1 - Voor de berekening van de dienstanciënniteit
1° [3 worden enkel in aanmerking genomen de diensten die tot 30 april van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend in hoofdambt gepresteerd zijn, voor zover de kandidaat houder is van de overeenkomstige bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°;]3
2° [3 bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk personeelslid of als gesubsidieerd contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties uit alle dagen die gepresteerd zijn vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het ontspanningsverlof, de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen. Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd, behalve voor het berekenen van de dienstanciënniteit van het technisch personeel van de PMS-centra [4 , van de leraar-mediathecaris en van het administratief personeel]4 van de onderwijsinrichtingen. Uitgesloten van deze vermenigvuldiging zijn de dienstdagen die gepresteerd worden door een personeelslid aangesteld voor een doorlopende duur en die betrekking hebben op een volledig schooljaar.]3 [1 Worden van deze vermenigvuldiging uitgesloten de dienstdagen die gepresteerd worden door een personeelslid aangesteld voor een doorlopende duur [6 overeenkomstig artikel 22.1 of artikel 22bis]6 en die betrekking hebben tot een volledig schooljaar.]1
De dagen gepresteerd als definitief personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie.
[5 Onverminderd het eerste en het tweede lid wordt, voor de toepassing van artikel 23, in geval van een personeelslid dat houder is van een diploma van kleuteronderwijzer ook rekening gehouden met de diensten die tot uiterlijk 30 april verricht zijn in het ambt van onderwijzer voor lager onderwijs. De berekening geschiedt overeenkomstig de nadere regels bepaald in de voorgaande leden.]5
§ 2 - De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.
Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd.
[6 Het aantal dagen dat gepresteerd wordt in technische vakken, technische beroepsvakken en beroepspraktijkvakken van een graad die tot één vakrichting behoren, worden samengeteld.]6
§ 3 - Het aantal dagen verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is.
§ 4 - De periode waarvoor een personeelslid een beoordelingsstaat heeft gekregen waarop de vermelding " onvoldoende " als eindconclusie staat, wordt niet in aanmerking genomen.
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 88, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2008-06-23/39, art. 68, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(3)<DDG 2011-06-27/03, art. 73, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(4)<DDG 2019-05-06/10, art. 154,1°, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DDG 2019-05-06/10, art. 154,2°, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(6)<DDG 2021-06-28/11, art. 233, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
HOOFDSTUK IV. - Toegang tot de selectieambten.
Art.49. Princiep. De inrichtende macht kan een personeelslid in een vacante betrekking van een selectieambt in vast verband benoemen, behalve als ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.
De vaste benoeming heeft voorrang boven de mutatie vermeld in artikel 52.
Art.50. Oproep tot de kandidaten.
Tussen 10 en 30 april van elk schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een mutatie en een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.
De oproep bevat een lijst met de definitief te begeven vacante betrekkingen van selectieambten, welke op basis van de situatie op 1 april vóór de oproep bepaald worden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van de kandidaturen. Deze oproep wordt door aanplakking op school of bij het PMS-centrum alsmede in elk andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht. De lijst is op gewoon verzoek bij het Ministerie of bij de betrokken inrichtende macht verkrijgbaar.
Art.51. Ogenblik van de benoemingen en mutaties.
De mutaties en de vaste benoemingen in de in artikel 50, lid 2, vermelde betrekkingen geschieden elk jaar op 1 september, voorzover deze betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn; de betrekkingen die vacant worden ingevolge een mutatie die op 1 september moet geschieden, dienen als vacant te worden geacht.
Art.52. Mutatie naar een andere inrichtende macht.
Het personeelslid dat in een selectieambt vastbenoemd is, echter maar in een vacante betrekking van hetzelfde selectieambt in een andere onderwijsinrichting bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wenst gemuteerd te worden, dient binnen de 30 dagen na de openbaarmaking van de oproep tot de kandidaten voor een vaste benoeming, gedaan overeenkomstig artikel 50, een dienovereenkomstige schriftelijke mutatieaanvraag bij de inrichtende macht van de andere onderwijsinrichting in.
Wordt de mutatie toegekend, dan wordt ze op 1 september van het volgende schooljaar uitvoerbaar. De overgang van één onderwijsinrichting naar de andere geschiedt zonder onderbreking.
De inrichtende macht is verplicht het personeelslid in vast verband te benoemen op het ogenblik van zijn mutatie.
Het gemuteerde personeelslid dient bij de inrichtende macht zijn ontslag in voor het selectieambt dat het verlaat.
Art.53. Beperking m.b.t. de benoeming en de mutatie.
De vaste benoeming en de mutatie in een selectieambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.
Art.54.Voorwaarden m.b.t. de benoeming.
Een personeelslid mag in een selectieambt niet vastbenoemd worden, indien het op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° sinds ten minste zes jaar titularis zijn, in het gesubsidieerd officieel onderwijs of in het gesubsidieerd officieel PMS-centrum, van een wervingsambt dat tot een selectieambt toegang verleent, waarvan ten minste twee jaar met een vaste benoeming voor ten minste een halve opdracht;
2° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs voor een wervingsambt dat tot het selectieambt toegang verleent;
3° al aan een door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of erkende bijzondere nascholing hebben deelgenomen en het overeenkomstige deelnemingsattest kunnen doen gelden;
4° in het laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding " [1 goed]1 " hebben gekregen; bij gebrek aan een evaluatieverslag wordt de voorwaarde geacht vervuld te zijn [1 ;]1
[1 5° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 131, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.55.Tijdelijke toewijzing.
§ 1 - Een selectieambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een vastbenoemd personeelslid dat aan de in artikel 54, 2° en 4°, bepaalde voorwaarden voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2° in het bij artikel 53 bedoelde geval;
3° in afwachting van een vaste benoeming [1 ;]1
[1 4° indien het personeelslid voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van het ambt waarin het vastbenoemd is.
In het geval bedoeld in lid 1, 3° en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het selectieambt vacant is geworden, wordt het tijdelijk personeelslid in het betrokken ambt vastbenoemd, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 54 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast.
§ 2 - Kan het selectieambt geen vastbenoemd personeelslid overeenkomstig § 1 tijdelijk toegewezen worden, dan is de inrichtende macht ertoe gemachtigd het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toe te wijzen dat aan de in artikel 54, 2°, bepaalde voorwaarde voldoet, desgevallend in de laatste beoordelingsstaat niet de vermelding " onvoldoende " heeft gekregen en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.
Na zes jaar activiteit in dat selectieambt kan het personeelslid vastbenoemd worden.
§ 3 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepalingen van artikel 49, lid 1.
§ 4 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt neemt een einde, voor het geheel of voor een gedeelte van de opdracht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29, 1°, 2°, 3° en 5°.
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 132, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.56. Voorwaarde m.b.t. de tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming.
De tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming in een selectieambt mag slechts geschieden, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt.
HOOFDSTUK IVbis. [1 - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR HET INRICHTINGSHOOFD]1
----------
(1)
Art. 56.1.[1 - Beginsel
In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van inrichtingshoofd ingevuld aan de hand van een [2 tijdelijke aanstelling]2 en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de volgende bepalingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 234, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 56.2.[1 [2 Toelatingsvoorwaarden
Dit ambt kan alleen worden bekleed door een persoon die :
1° een van de volgende voorwaarden vervult :
a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
2° minstens over een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad beschikt;
3° zijn sollicitatie heeft ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de vacature zijn vastgelegd;
4° de burgerlijke en politieke rechten geniet;
5° aan de dienstplichtwetten voldoet;
6° voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
Het eerste lid, 1°, b) tot d), dient tot omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]2 ]1
----------
(1)<DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2013-06-24/47, art. 133, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art. 56.3. [1 - Vacature en sollicitatie
De vacature wordt door de inrichtende macht in de krant en onder elke andere adequate vorm gepubliceerd.
De vacature bevat het vereiste profiel van het inrichtingshoofd en de doelstellingen die tijdens het mandaat moeten worden vervuld.
De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 56.4. [1 - Aanwerving van het inrichtingshoofd
De inrichtende macht beslist welke sollicitant het ambt moet bekleden.
Zij baseert zich onder andere op een of meerdere sollicitatiegesprekken en op de beroepservaring.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 56.5.[1 - Aanstelling voor onbepaalde duur, beëindiging en definitieve benoeming
§ 1 [2 - Voor zover voor minstens één volledig schooljaar in de betrekking moet worden voorzien en de kandidaat aan alle voorwaarden voldoet om tot het ambt te worden toegelaten, geschiedt de aanstelling voor doorlopende duur. In alle andere gevallen geschiedt de aanstelling voor hoogstens één schooljaar. De aanstelling kan worden verlengd.]2
§ 2 - Zij loopt in volgende gevallen ten einde :
1. bij een uit voorzorg opgelegde voorlopige ambtsontheffing met een duur van meer dan zes maand;
2. bij een terbeschikkingstelling door intrekking van het ambt in het belang van de dienst met een duur van meer dan zes maand;
3. bij oplegging van een van de volgende tuchtstraffen :
a) een inhouding op het loon,
b) een voorlopige ambtsontheffing om tuchtredenen,
c) een overplaatsing naar de niet-actieve dienst om tuchtredenen,
d) een ontslag ingevolge zware fout;
4. bij vrijwillig vertrek, indien het om een vastbenoemd personeelslid gaat;
5. bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
6. bij een eenzijdige opzeg door de inrichtende macht;
7. bij een evaluatierapport met als eindevaluatie "onvoldoende";
[2 8° indien het voor doorlopende duur aangestelde personeelslid het ambt gedurende vijf opeenvolgende schooljaren wegens een voltijds toegekend verlof niet heeft uitgeoefend. Als de activiteit als administratief hoofdsecretaris tussen twee toegekende verloven niet gedurende minstens één volledig schooljaar wordt hervat, dan wordt de duur van dat nieuwe verlof samengeteld met de duur van het vorige verlof;]2
[2 9° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]2
De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in de loop van een vakantie of een terbeschikkingstelling ingevolge ziekte of lichamelijk gebrek met een ononderbroken duur van meer dan zes maand.
In de in lid 1, nummer 4 en 5 voorziene gevallen en afwijkend van artikel 78, lid 2, nummer 1 moet het inrichtingshoofd een opzegtermijn van 60 dagen in acht nemen.
In het in lid 1, nummer 6 voorziene geval bedraagt de duur van de opzegtermijn zes maand, indien het inrichtingshoofd minder dan vijf jaar anciënniteit in het ambt heeft. Voor elke begonnen schijf van vijf jaar wordt de duur bijkomend met drie maand verlengd.
De in de vorige leden voorgeschreven opzegtermijn kan in onderling overleg worden ingekort. De opzeg wordt per aangetekende brief gegeven en die brief bevat de duur van de opzegtermijn. De aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de datum van verzending.
[2 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 8° en 9°, eindigt de aanstelling van ambtswege zonder opzeggingstermijn.]2
§ 3 - Een inrichtingshoofd dat minstens [3 45]3 jaar is, wordt vast benoemd indien :
1. hij een anciënniteit in het ambt van minstens vijf jaar heeft;
2. zijn laatste evaluatierapport minstens met de eindevaluatie "voldoende" werd afgesloten;]1
[2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een benoeming.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 235, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(3)<BDG 2022-06-27/13, art. 59, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 56.6.[1 - Ambtenarenreglement
§ 1 - Onverminderd lid 2 is het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 5 tot 16, 18, 70 tot [4 77]4 en 79 tot 98 van voorliggend ambtenarenreglement onderworpen.
Het is het inrichtingshoofd verboden :
1. verlof te nemen of ter beschikking gesteld te zijn met uitzondering van volgende vakanties en terbeschikkingstellingen :
a) jaarlijks verlof,
b) omstandigheidsverlof,
c) buitengewoon verlof ingevolge overmacht,
d) moederschapsverlof,
e) [5 adoptie- of pleegouderverlof;]5
f) verlof wegens ziekte of kwaal,
g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of lichamelijk gebrek;
[2 h) voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat;
i) verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
j) verlof om dringende familiale redenen;
k) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;]2
[3 l) voltijdse loopbaanonderbreking;]3
[5 m) voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken.]5
2. [2 een deeltijdse loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [5 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]5 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]2
§ 2 - [4 Paragraaf 1 van dit artikel, artikel 56.5, § 2, eerste lid, 4° en 6°, en derde tot vijfde lid, en artikel 78, met uitzondering van het eerste lid, 1°]4 zijn ook op een krachtens artikel 56.5 § 3 vastbenoemd inrichtingshoofd van toepassing.]1
[3 In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, mag een definitief benoemde administratief hoofdsecretaris verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 74, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 146, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<DDG 2017-06-26/06, art. 58, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(5)<DDG 2021-06-28/11, art. 236, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 56.7.[1 - Tijdelijke vervanging
§ 1 - [2 Indien de aanstelling van de administratief hoofdsecretaris beëindigd wordt of indien de administratief hoofdsecretaris zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 56.6 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk [3 voltijds afwezig]3 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 56.2, eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.]2
[3 Indien de administratief hoofdsecretaris wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 56.2, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 3°.]3
§ 2 - Tijdens de tijdelijke vervanging zijn de [3 artikel 56.5, §§ 1 en 2, artikel 56.6, § 1]3 56.8, 56.10 en 56.11 van toepassing op het vervangende personeelslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 75, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 237, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 56.8.[1 - Loon en premie
§ 1 - [3 Tijdens de uitoefening van het ambt ontvangt de administratief hoofdsecretaris]3 een loon op basis van de loonschaal 422 die vermeld staat in de bijlage bij het Koninklijke Besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.
§ 2 - Indien [3 een in een ander ambt [4 voor doorlopende duur overeenkomstig artikel 22bis]4 aangesteld of vast benoemd personeelslid als administratief hoofdsecretaris]3 wordt aangesteld, ontvangt hij afwijkend van § 1 nog steeds zijn loon en ontvangt hij ter compensatie een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
P = X - M,
P = premie,
X= in § 1 vermeld loon,
M = maandelijks brutoloon van het personeelslid.
De premie wordt gelijktijdig met het maandloon en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
§ 3 - Indien een niet-personeelslid als inrichtingshoofd wordt aangesteld, ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie in overeenstemming met de in het onderwijs geldende bepalingen, waarbij het in § 1 vermelde bedrag als grondslag voor de berekening geldt.
§ 4 - Het bedrag vermeld in de § § 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
[2 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover de administratief hoofdsecretaris niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 90, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DDG 2017-06-26/06, art. 59, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DDG 2021-06-28/11, art. 238, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 56.9.[1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
§ 1. Voor de administratief hoofdsecretaris stelt de academiedirecteur ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.
De administratief hoofdsecretaris kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de academiedirecteur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
§ 2. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
§ 3. De academiedirecteur overhandigt de administratief hoofdsecretaris het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. De administratief hoofdsecretaris heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. De administratief hoofdsecretaris dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de academiedirecteur terug.
Als de administratief hoofdsecretaris het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de academiedirecteur overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.
Ten laatste op 15 mei zendt de academiedirecteur het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van de administratief hoofdsecretaris, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt de administratief hoofdsecretaris de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".
Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. De administratief hoofdsecretaris ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
§ 4. De administratief hoofdsecretaris kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de academiedirecteur beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
In afwijking van lid 1 kan de administratief hoofdsecretaris geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.
Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.
Het beroep is opschortend.]1
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 67, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 56.10. [1 - Terugkeer
Voor zover het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs vastbenoemd is, bekleedt het op het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 56.5 § 2, lid 1, nummer 3 d) en nummer 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 56.11. [1 - In aanmerking komende diensten
Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerde vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 93, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
HOOFDSTUK IVter. [1 - Bijzondere bepalingen voor departementshoofden van een gespecialiseerde secundaire school]1
----------
(1)
Art. 56.12.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van departementshoofd van een gespecialiseerde secundaire school vanaf 1 september 2009 toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden geldend in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 184, 007; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 239, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVquater. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 middenmanagers]2 van een gewone secundaire school]1
----------
(1)
Art. 56.13.[1 Toewijzing van het ambt van [2 middenmanager]2 van een gewone secundaire school
In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van [2 middenmanager]2 van een gewone secundaire school toegekend in de vorm van een [3 aanstelling en een vaste benoeming]3, overeenkomstig de voorwaarden geldend in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 134, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DDG 2018-06-18/08, art. 120, 022; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 240, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVquinquies [1 Bijzondere bepalingen voor coördinatoren van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan]1
----------
(1)
Art. 56.14. [1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs]1
----------
(1)
HOOFDSTUK IVsexies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school]1
----------
(1)
Art. 56.15.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 147, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 242, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVsepties. [1 - Bijzondere bepalingen voor onderdirecteurs]1
----------
(1)
Art. 56.16.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van onderdirecteur toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 149, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 243, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVocties. [1 - Bijzondere bepalingen voor werkmeesters in het [2 ...]2 secundair onderwijs]1
----------
(1)
Art. 56.17.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van werkmeester in het [2 ...]2 secundair onderwijs toegewezen in de vorm van een aanstelling [3 ...]3 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 151, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 156, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 244, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVnovies. [1 Bijzondere bepalingen voor het ambt van coördinator van een time-outinstelling]1
----------
(1)
Art. 56.18.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van coördinator van een time-outinstelling toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 122, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 245, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVdecies. [1 Bijzondere bepalingen voor directiesecretarissen]1
----------
(1)
Art. 56.19.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van directiesecretaris toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 124, 022; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 246, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVundecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 ...]2 paramedische coördinatoren voor inclusieve scholen]1
----------
(1)
Art. 56.20.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van pedagogische coördinator voor inclusieve scholen en [2 ...]2 toegewezen in de vorm van een aanstelling [3 ...]3 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 158, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(2)<DDG 2020-06-22/15, art. 107, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 247, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVduodecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de beheerder Financiën en Gebouwen]1
----------
(1)
Art. 56.21.[1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 109, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 248, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK IVterdecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek]1
----------
(1)
Art. 56.22. [1 In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek toegewezen in de vorm van een aanstelling van doorlopende duur en in de vorm van een vaste benoeming overeenkomstig de voorwaarden die gelden in het gesubsidieerd vrij onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 250, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK V. - Toegang tot de bevorderingsambten.
Art.57. Princiep. De inrichtende macht kan een personeelslid in een vacante betrekking van een bevorderingsambt in vast verband benoemen, behalve als ze door de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.
De vaste benoeming heeft voorrang boven de mutatie vermeld in artikel 60.
Art.58. Oproep tot de kandidaten.
Tussen 10 en 30 april van elk schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een mutatie en een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.
De oproep bevat de lijst met de definitief te begeven betrekkingen van bevorderingsambten, welke op basis van de situatie op 1 april vóór de oproep bepaald worden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van de kandidaturen. Deze oproep wordt door aanplakking op school of bij het PMS-centrum alsmede in elk andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht. Deze lijst is op gewoon verzoek bij het Ministerie of bij de betrokken inrichtende macht verkrijgbaar.
Art.59. Ogenblik van de benoemingen en mutaties.
De mutaties en de vaste benoemingen in de in artikel 58, lid 2, vermelde betrekkingen geschieden elk jaar op 1 september voor zover deze betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn; de betrekkingen die vacant worden ingevolge een mutatie die op 1 september moet geschieden, dienen als vacant te worden
Art.60. Mutatie naar een andere inrichtende macht.
Het personeelslid dat in een bevorderingsambt vastbenoemd is, echter maar in een vacante betrekking van hetzelfde bevorderingsambt in een andere onderwijsinrichting bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wenst gemuteerd te worden, dient binnen de 30 dagen na de openbaarmaking van de oproep tot de kandidaten voor een vaste benoeming, gedaan overeenkomstig artikel 58, een dienovereenkomstige schriftelijke mutatieaanvraag bij de inrichtende macht van de andere onderwijsinrichting in.
Wordt de mutatie toegekend, dan wordt ze op 1 september van het volgende schooljaar uitvoerbaar. De overgang van één onderwijsinrichting naar de andere geschiedt zonder onderbreking. De inrichtende macht is verplicht het personeelslid in vast verband te benoemen op het ogenblik van zijn mutatie.
Het gemuteerde personeelslid dient bij de inrichting die het verlaat zijn ontslag in voor het bevorderingsambt waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd.
Art.61. Beperking m.b.t. de benoeming en de mutatie.
De vaste benoeming en de mutatie in een bevorderingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.
Art.62.Voorwaarden m.b.t. de benoeming.
Een personeelslid mag in een bevorderingsambt niet vastbenoemd worden, indien het niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
1° sinds ten minste zes jaar, in het gesubsidieerd officieel onderwijs of in een gesubsidieerd officieel PMS-centrum, titularis zijn van een wervings- of selectieambt dat tot dit bevorderingsambt toegang verleent, waarvan ten minste twee jaar met een vaste benoeming voor ten minste een halve opdracht;
2° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs dat in artikel 2 bepaald is voor een wervingsambt dat tot dit bevorderingsambt toegang verleent;
3° al aan een door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of erkende bijzondere nascholing hebben deelgenomen en het overeenkomstige deelnemingsattest kunnen overleggen;
4° in het laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding " [2 goed]2 " hebben gekregen; bij gebrek aan een evaluatieverslag wordt voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn [2 ;]2
[2 5° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]2
[1 De overeenkomstig artikel 69 geleverde diensten worden geacht te zijn gepresteerd in het gesubsidieerd officieel onderwijs in de zin van lid 1, 1°.]1
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 69, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
(2)<DDG 2013-06-24/47, art. 135, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.63.Tijdelijke toewijzing.
§ 1 - Een bevorderingsambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een vastbenoemd personeelslid dat aan de in artikel 62, 2° en 4°, bepaalde voorwaarden voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is :
1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
2° in het bij artikel 61 bedoelde geval;
3° in afwachting van een vaste benoeming [1 ...]1
[1 4° indien het personeelslid voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van de betrekking waarin het vastbenoemd is.
In de hypothese bedoeld in lid 1, 3°, en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het bevorderingsambt vacant is geworden, wordt het personeelslid in het betrokken ambt vastbenoemd, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 62 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast.
§ 2 - Kan het bevorderingsambt geen vastbenoemd personeelslid overeenkomstig § 1 tijdelijk toegewezen worden, dan is de inrichtende macht ertoe gemachtigd het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toe te wijzen dat aan de in artikel 62, 2°, bepaalde voorwaarde voldoet, desgevallend in de laatste beoordelingsstaat niet de vermelding " [1 onvoldoende]1 " heeft gekregen en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.
Na zes jaar activiteit in dat bevorderingsambt kan het personeelslid vastbenoemd worden.
§ 3 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepaling van artikel 57, lid 1.
§ 4 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt neemt een einde overeenkomstig de bepalingen van artikel 29, 1°, 2°, 3° en 5°.
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 136, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.64. Voorwaarde m.b.t. de tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming.
De tijdelijke aanstelling en de vaste benoeming in een bevorderingsambt mag slechts geschieden, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt.
HOOFDSTUK Vbis. [1 - BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DIRECTEURS VAN EEN KUNSTACADEMIE]1
----------
(1)
Art. 64.1.[1 - Beginsel
In afwijking van hoofdstuk V wordt het ambt van directeur van een kunstacademie vanaf 1 september 2009 toegekend aan de hand van een aanstelling [2 ...]2 en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 251, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.2.[1 [2 Toelatingsvoorwaarden
Dit ambt kan alleen worden bekleed door een persoon die :
1° een van de volgende voorwaarden vervult :
a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
2° [3 minstens over een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad beschikt;]3
3° zijn sollicitatie heeft ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de vacature zijn vastgelegd;
4° de burgerlijke en politieke rechten geniet;
5° aan de dienstplichtwetten voldoet;
6° voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
Het eerste lid, 1°, b) tot d), dient tot omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]2 ]1
----------
(1)<DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2013-06-24/47, art. 137, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 152, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 64.3. [1 - Vacature en sollicitatie
De vacature wordt in de krant en onder elke andere adequate vorm gepubliceerd.
De vacature bevat het vereiste profiel van de directeur van de kunstacademie en de doelstellingen die tijdens het mandaat moeten worden vervuld.
De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief. De sollicitant voegt bij de sollicitatie onder andere een strategisch plan en een actieplan, om de in lid 2 vermelde doelstellingen te verwezenlijken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 64.4. [1 - Aanwerving van de directeur van de kunstacademie
De inrichtende macht beslist welke sollicitant het ambt moet bekleden.
Zij baseert zich onder andere op het strategische plan en actieplan van de sollicitant en op een sollicitatiegesprek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 64.5.[1 - Aanstelling voor onbepaalde duur, beëindiging en definitieve benoeming
§ 1 [2 - Voor zover voor minstens één volledig schooljaar in de betrekking moet worden voorzien en de kandidaat aan alle voorwaarden voldoet om tot het ambt te worden toegelaten, geschiedt de aanstelling voor doorlopende duur. In alle andere gevallen geschiedt de aanstelling voor hoogstens één schooljaar. De aanstelling kan worden verlengd.]2
§ 2 - Zij loopt in volgende gevallen ten einde :
1. bij een uit voorzorg opgelegde voorlopige ambtsontheffing met een duur van meer dan zes maand;
2. bij een terbeschikkingstelling door intrekking van het ambt in het belang van de dienst met een duur van meer dan zes maand;
3. bij oplegging van een van de volgende tuchtstraffen :
a) een inhouding op het loon,
b) een voorlopige ambtsontheffing om tuchtredenen,
c) een overplaatsing naar de niet-actieve dienst om tuchtredenen,
d) een ontslag ingevolge zware fout;
4. bij vrijwillig vertrek, indien het om een vastbenoemd personeelslid gaat;
5. bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
6. bij een eenzijdige opzeg door de inrichtende macht;
7. bij een evaluatierapport met als eindevaluatie "onvoldoende";
[2 8° indien het voor doorlopende duur aangestelde personeelslid het ambt gedurende vijf opeenvolgende schooljaren wegens een voltijds toegekend verlof niet heeft uitgeoefend. Als de activiteit als directeur van een kunstacademie tussen twee toegekende verloven niet gedurende minstens één volledig schooljaar wordt hervat, dan wordt de duur van dat nieuwe verlof samengeteld met de duur van het vorige verlof;]2
[2 9° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]2
De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in de loop van een vakantie of een terbeschikkingstelling ingevolge ziekte of lichamelijk gebrek met een ononderbroken duur van meer dan zes maand.
In de in lid 1, nummer 4 en 5 voorziene gevallen en afwijkend van artikel 78, lid 2 moet de directeur van de kunstacademie een opzegtermijn van 60 dagen in acht nemen.
In het in lid 1, nummer 6 voorziene geval bedraagt de duur van de opzegtermijn zes maand, indien de directeur van de kunstacademie minder dan vijf jaar anciënniteit in het ambt heeft. Voor elke begonnen schijf van vijf jaar wordt de duur bijkomend met drie maand verlengd.
De in de leden 1 tot 4 voorgeschreven opzegtermijn kan in onderling overleg worden ingekort. De opzeg wordt per aangetekende brief gegeven en die brief bevat de duur van de opzegtermijn. De aangetekende brief wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de datum van verzending.
[2 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 8° en 9°, eindigt de aanstelling van ambtswege zonder opzeggingstermijn.]2
§ 3 - De aanstelling eindigt na vijf jaar van ambtswege indien de directeur van een kunstacademie in die periode geen door de regering erkende opleiding tot schooldirecteur tot een goed einde heeft gebracht. De regering legt de wezenlijke elementen van een opleiding ter goedkeuring aan de regering voor.
§ 4 - Een directeur van een kunstacademie die minstens [3 45]3 jaar is, wordt vast benoemd indien :
1. hij een anciënniteit in het ambt van minstens vijf jaar heeft;
2. zijn laatste evaluatierapport minstens met de eindevaluatie "voldoende" werd afgesloten;]1
[2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een definitieve aanstelling.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 252, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(3)<BDG 2022-06-27/13, art. 60, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 64.6.[1 - Ambtenarenreglement
§ 1 - Onverminderd lid 2 is de directeur van de kunstacademie tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 5 tot 16, 18, 70 tot [4 77]4 en 79 tot 98 van voorliggend ambtenarenreglement onderworpen.
Het is de directeur van de kunstacademie verboden :
1. verlof te nemen of ter beschikking gesteld te zijn met uitzondering van volgende vakanties en terbeschikkingstellingen :
a) jaarlijks verlof,
b) omstandigheidsverlof,
c) buitengewoon verlof ingevolge overmacht,
d) moederschapsverlof,
e) [6 adoptie- of pleegouderverlof;]6
f) verlof wegens ziekte of kwaal,
g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of lichamelijk gebrek;
[2 h) [5 voltijds verlof]5 wegens opdracht in het belang van het onderwijs;
i) voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat;
j) verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
k) verlof om dringende familiale redenen;
l) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;]2
[3 m) voltijdse loopbaanonderbreking;]3
[6 n) voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken.]6
2. [2 een deeltijdse loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [6 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]6 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]2
§ 2 - [4 Paragraaf 1 van dit artikel, artikel 64.5, § 2, eerste lid, 4° en 6°, en derde tot vijfde lid, en artikel 78, met uitzondering van het eerste lid, 1°]4 zijn ook op een krachtens artikel 64.5 § 4 vastbenoemd inrichtingshoofd van toepassing.]1
[3 In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, mag een vastbenoemde directeur van een kunstacademie verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 76, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 153, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<DDG 2017-06-26/06, art. 60, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(5)<DDG 2019-05-06/10, art. 159, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DDG 2021-06-28/11, art. 253, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.7.[1 - Tijdelijke vervanging
§ 1 - [2 Indien de aanstelling van de directeur van de kunstacademie beëindigd wordt of indien de directeur van de kunstacademie zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 64.6 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk [3 voltijds afwezig]3 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 64.2, eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.]2
[3 Indien het inrichtingshoofd wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 64.2, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 3°.]3
§ 2 - Tijdens de tijdelijke vervanging zijn de [3 artikel 64.5, §§ 1 en 2, artikel 64.6, § 1]3 64.8, 64.10 en 64.11 van toepassing op het vervangende personeelslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 77, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2021-06-28/11, art. 254, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.8.[1 - Loon en premie
§ 1 - [4 Tijdens de uitoefening van het ambt van directeur van een kunstacademie krijgt het personeelslid de volgende wedde:
a) bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als directeur van een kunstacademie: een wedde op basis van de weddeschaal 489 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
b) vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als directeur van een kunstacademie: een wedde op basis van de weddeschaal 490 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro.
In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]4
§ 2 - Indien [3 een in een ander ambt voor onbepaalde duur [4 overeenkomstig artikel 22bis]4 aangesteld of vast benoemd personeelslid als directeur van een kunstacademie]3 wordt aangesteld, ontvangt hij afwijkend van § 1 nog steeds zijn loon en ontvangt hij ter compensatie een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
P = X - M,
P = premie,
X= in § 1 vermeld loon,
M = maandelijks brutoloon van het personeelslid.
De premier wordt gelijktijdig met het maandloon en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
§ 3 - Indien een niet-personeelslid als directeur van een kunstacademie wordt aangesteld, ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie in overeenstemming met de in het onderwijs geldende bepalingen, waarbij het in § 1 vermelde bedrag als grondslag voor de berekening geldt.
§ 4 - Het bedrag vermeld in de § § 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.
[2 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover de academiedirecteur niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 92, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DDG 2017-06-26/06, art. 61, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DDG 2021-06-28/11, art. 255, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.9.[1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
§ 1. Voor een academiedirecteur stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.
De academiedirecteur kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
[2 § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van de directeur van een kunstacademie. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.]2
§ 2. Voordat de inrichtende macht het evaluatiegesprek voert, neemt ze met het oog op de evaluatie inzage van het advies van de pedagogische raad dat onder andere een voorstel tot evaluatie omvat. De academiedirecteur neemt niet deel aan de vergaderingen van de pedagogische raad waarop het advies wordt opgesteld. De pedagogische raad wijst een personeelslid aan dat het voorzitterschap van deze zittingen waarneemt.
[3 De directeur van de kunstacademie stelt vooraf een verslag op waarin hij de balans opmaakt van zijn activiteiten van de jongste jaren en waarin hij voorstellen voor de verdere schoolontwikkeling doet. Dat verslag dient als basis voor het evaluatiegesprek.]3
Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
§ 3. De inrichtende macht overhandigt de academiedirecteur het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. De academiedirecteur heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. De academiedirecteur dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.
Als de academiedirecteur het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.
Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt de academiedirecteur de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt de academiedirecteur de vermelding "goed".
Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. De academiedirecteur ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
§ 4. De academiedirecteur kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
In afwijking van lid 1 kan de academiedirecteur geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.
Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.
Het beroep is opschortend.]1
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 68, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2012-06-25/09, art. 55, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DDG 2014-05-05/12, art. 46, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 64.10. [1 - Terugkeer
Voor zover het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs vastbenoemd is, bekleedt het op het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 64.5 § 2, lid 1, nummer 3 d) en nummer 4.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 64.11. [1 - In aanmerking komende diensten
Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerde vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 95, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
HOOFDSTUK Vter. [1 Bijzondere bepalingen voor inrichtingshoofden of directeuren van een gewone secundaire school of een gespecialiseerde secundaire school [2 of beheerders]2]1
----------
(1)
Art. 64.12.[1 Beginsel.
In afwijking van hoofdstuk V worden het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school alsmede het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool [2 of het ambt als beheerder]2, hierna "inrichtingshoofd" genoemd, uitsluitend in de vorm van een aanwijzing of van een vaste benoeming krachtens volgende bepalingen toegewezen.]1
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 70, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2019-05-06/10, art. 161, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
Art. 64.13.[1 Toelatingsvoorwaarden.
Een persoon mag dit ambt bekleden indien ze :
1° één van de volgende voorwaarden vervult :
a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
2° [5 ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad bezit;]5
3° de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend, zoals bepaald in de oproep tot de kandidaten;
4° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
5° aan de dienstplichtwetten voldoen [2 ...]2
[2 6° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]2
Lid 1, 1°, b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 71, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2013-06-24/47, art. 138, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 154, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<DDG 2019-05-06/10, art. 162, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
(5)<DDG 2020-06-22/15, art. 110, 025; Inwerkingtreding : 22-06-2020>
Art. 64.14. [1 Oproep tot de kandidaten.
De oproep tot de kandidaten wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht.
De oproep bevat het vereiste profiel van het inrichtingshoofd en de doeleinden die tijdens de aanstelling moeten worden verwezenlijkt.
De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. De kandidaat voegt zijn kandidatuur o.a. een strategie- en actieplan bij om de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden te verwezenlijken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 72, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 64.15. [1 Aanstelling van het inrichtingshoofd.
De inrichtende macht beslist welke sollicitant het ambt moet bekleden.
Zij baseert zich o.a. op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 73, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 64.16.[1 Aanstelling van doorlopende duur, beëindiging en definitieve benoeming
§ 1. [2 - Voor zover voor minstens één volledig schooljaar in de betrekking moet worden voorzien en de kandidaat aan alle voorwaarden voldoet om tot het ambt te worden toegelaten, geschiedt de aanstelling voor doorlopende duur. In alle andere gevallen geschiedt de aanstelling voor hoogstens één schooljaar. De aanstelling kan worden verlengd.]2
§ 2. Zij eindigt :
1° in het geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;
2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;
3° bij oplegging van een van de volgende tuchtstraffen :
a) de inhouding van wedde;
b) de schorsing bij tuchtmaatregel;
c) de op nonactiviteitstelling bij tuchtmaatregel;
d) de afdanking wegens zware schuld;
4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een definitief aangesteld personeelslid;
5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
6° bij eenzijdige opzegging door de inrichtende macht;
7° indien op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat;
[2 8° indien het voor doorlopende duur aangestelde personeelslid het ambt gedurende vijf opeenvolgende schooljaren wegens een voltijds toegekend verlof niet heeft uitgeoefend. Als de activiteit als schoolhoofd tussen twee toegekende verloven niet gedurende minstens één volledig schooljaar wordt hervat, dan wordt de duur van dat nieuwe verlof samengeteld met de duur van het vorige verlof;]2
[2 9° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]2
[2 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 8° en 9°, eindigt de aanstelling van ambtswege zonder opzeggingstermijn.]2
De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.
In de gevallen bepaald in lid 1, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 77, lid 1, 1°, dient het inrichtingshoofd een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.
In het geval vermeld onder lid 1, 6°, beloopt de opzeggingstermijn zes maanden, als het inrichtingshoofd een ambtsanciënniteit van ten hoogste vijf jaar telt; voor elke aangevangen termijn van vijf jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met drie maanden verhoogd.
De opzeggingstermijn bepaald in de leden 3 en 4 kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum.
§ 3. De aanstelling eindigt van ambtswege na 5 jaar, als het inrichtingshoofd tijdens deze termijn geen door de Regering erkende specifieke opleiding tot inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd.
§ 4. Een inrichtingshoofd dat ten minste [3 45]3 jaar oud is, wordt vastbenoemd, indien :
1° het een ambtsanciënniteit van ten minste 5 jaar telt;
2° op zijn laatst evaluatieverslag de vermelding "voldoende" als eindconclusie staat;]1
[2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een definitieve aanstelling.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 74, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 256, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
(3)<BDG 2022-06-27/13, art. 61, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 64.17.[1 Statuut.
§ 1. Onverminderd lid 2 zijn de artikelen 5 à 16, 18, 70 à [4 77]4 en 79 à 98 toepasselijk op het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van het ambt.
Het inrichtingshoofd is het verboden :
1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van :
a) het jaarlijks verlof;
b) het omstandigheidsverlof;
c) het uitzonderlijk verlof wegens overmacht;
d) het moederschapsverlof;
e) [6 adoptie- of pleegouderverlof;]6
f) het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
g) de terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;
h) het [5 voltijds verlof]5 wegens opdracht in het belang van het onderwijs;
i) de voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;
[2 j) verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
k) verlof om dringende familiale redenen;
l) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;]2
[3 m) voltijdse loopbaanonderbreking;]3
[6 n) voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken.]6
2° [2 een deeltijdse loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [6 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]6 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]2
§ 2. [4 Paragraaf 1 van dit artikel, artikel 64.16, § 2, eerste lid, 4° en 6°, en derde tot vijfde lid, en artikel 78, met uitzondering van het eerste lid, 1°, gelden]4 ook voor inrichtingshoofden die met toepassing van artikel 64.16, § 4, in vast verband benoemd zijn.]1
[3 In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, mag een vastbenoemd inrichtingshoofd verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 75, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 78, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 155, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<DDG 2017-06-26/06, art. 62, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(5)<DDG 2019-05-06/10, art. 163, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DDG 2021-06-28/11, art. 257, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.18.[1 Tijdelijke vervanging.
§ 1. [2 Indien de aanstelling van het inrichtingshoofd beëindigd wordt of indien het inrichtingshoofd zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 64.17 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk [4 voltijds afwezig]4 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 64.13 vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.]2 [3 In een gespecialiseerde basisschool kan het inrichtingshoofd ook vervangen worden door een lid van het paramedisch of psychosociaal personeel.]3
[4 Indien het inrichtingshoofd wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 64.13, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 3°.]4
§ 2. Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de [4 artikel 64.16, §§ 1 en 2, artikel 64.17, § 1]4 64.19, 64.22. en 64.23. van toepassing op het vervangend personeelslid.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 76, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 79, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2012-07-16/05, art. 27, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(4)<DDG 2021-06-28/11, art. 258, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.19.[1 Wedde en premie.
§ 1. [7 - Tijdens de uitoefening van het ambt van studieprefect of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school krijgt het personeelslid de volgende wedde:
1° studieprefect of directeur van een gewone secundaire school die op 1 oktober van het lopende schooljaar minstens 600 leerlingen telt of waaraan een onder zijn toezicht staande basisschool verbonden is, of directeur van een gespecialiseerde secundaire school:
a) bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 489 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
b) vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 490 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
2° studieprefect of directeur van een gewone secundaire school die op 1 oktober van het lopende schooljaar minder dan 600 leerlingen telt en waaraan geen onder zijn toezicht staande basisschool verbonden is:
a) bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 486 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
b) vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur of minstens 25 jaar geldelijke anciënniteit: een wedde op basis van de weddeschaal 487 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
c) vanaf minstens tien jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur en minstens 25 jaar geldelijke anciënniteit: een wedde op basis van de weddeschaal 488 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro.
Tijdens de uitoefening van het ambt van hoofdonderwijzer van een gewone basisschool of directeur van een autonome basisschool ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal waarop hij recht heeft overeenkomstig artikel 2, hoofdstuk B, van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 350 euro, als de school op 30 september van het lopende schooljaar op zijn minst 300 leerlingen telt, resp. verhoogd met een maandelijkse premie van 250 euro, als de school op 30 september van het lopende schooljaar midner dan 300 leerlingen telt.
Tijdens de uitoefening van het ambt van beheerder ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal 167 waarop het recht heeft overeenkomstig artikel 2, hoofdstuk G, van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 400 euro.
In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste, tweede en vierde lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]7
§ 2. [3 Gaat het om een in een ander ambt [7 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 22bis]7 aangesteld of vast benoemd personeelslid dat als inrichtingshoofd wordt aangewezen, dan verkrijgt het]3 verder zijn wedde in afwijking van § 1 en ontvangt het maandelijks een compenserende premie, berekend als volgt :
P = X - M
P = de premie
X = de wedde vermeld in § 1
M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid
De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
§ 3. Gaat het niet om een personeelslid, dan geniet de directeur het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de in het onderwijs vigerende bepalingen; als berekeningsbasis geldt het bedrag vermeld in § 1.
§ 4. Het bedrag vermeld in de §§ 1 en 2 is onderworpen aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.
[2 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover het inrichtingshoofd niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]2
[4 ...]4]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 77, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2015-06-29/19, art. 93, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
(3)<DDG 2017-06-26/06, art. 63, 020; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
(4)<DDG 2018-06-18/08, art. 125, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(5)<DDG 2019-05-06/10, art. 164,1°, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(6)<DDG 2019-05-06/10, art. 164,2°, 024; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
(7)<DDG 2021-06-28/11, art. 259, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art. 64.20.[1 Toelage voor reeds vastbenoemde inrichtingshoofden of directeurs.
Een inrichtingshoofd dat of een directeur die vóór 1 september 2007 reeds vastbenoemd is, verkrijgt de in artikel 64.19, § 2, vermelde premie vanaf de maand volgend op de maand waarin het resp. hij een door de Regering erkende specifieke opleiding tot inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd.
Lid 1 is niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 78, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 64.21.[1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
§ 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.
Het inrichtingshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
[2 § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een inrichtingshoofd. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.]2
§ 2. [3 Het inrichtingshoofd stelt vooraf een verslag op waarin het de balans opmaakt van zijn activiteiten van de jongste jaren en waarin het voorstellen voor de verdere schoolontwikkeling doet. Dat verslag dient als basis voor het evaluatiegesprek.]3
Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
§ 3. De inrichtende macht overhandigt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het inrichtingshoofd heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het inrichtingshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.
Als het inrichtingshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.
Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig lid 1, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het inrichtingshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het inrichtingshoofd de vermelding "goed".
Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het inrichtingshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
§ 4. Het inrichtingshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.
Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.
Het beroep is opschortend.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 79, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2012-06-25/09, art. 56, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DDG 2014-05-05/12, art. 47, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 64.22. [1 Terugkeer.
Uitgezonderd in de gevallen vermeld in artikel 64.16, § 2, lid 1, 3°, d), en 4°, bekleedt het personeelslid na het einde van de aanwijzing opnieuw zijn voormalig ambt, voor zover het om een vastbenoemd personeelslid van het gesubsidieerd officieel onderwijs gaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 80, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art. 64.23. [1 Diensten die in aanmerking worden genomen.
De diensten die tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd worden gepresteerd, worden in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit te bepalen, voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerd officieel onderwijs gaat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2010-06-28/08, art. 81, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
HOOFDSTUK VI. - Evaluatieverslag en persoonlijk dossier.
Art.65.[1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
§ 1. Elk vastbenoemd personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door het inrichtingshoofd of de directeur worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd of de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
[2 § 1.1 - Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een vastbenoemd personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.
In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over [4 de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]4 kan de onderwijsinspectie een evaluatie laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie, waarbij de evaluatie van de onderwijsinspectie zich beperkt tot de volgende aspecten :
1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]2
§ 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting of het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en benoemingsakte worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
De evaluatie van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.
Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd.
§ 3. [2 Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.
Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag [2 opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2.
Ten laatste op 15 mei zendt [2 het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het [2 overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1]2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".
Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
§ 4. [3 Het personeelslid kan het evaluatieverslag]3 onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.
Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.
Staat op het evaluatieverslag [5 de vermelding "niet tevredenstellend" of "onvoldoende"]5 als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.
Het beroep is opschortend.]1
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 82, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(2)<DDG 2012-06-25/09, art. 57, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(3)<DDG 2013-06-24/47, art. 139, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(4)<DDG 2019-05-06/10, art. 165, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(5)<DDG 2020-06-22/15, art. 111, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
Art.66.
<Opgeheven bij DDG 2010-06-28/08, art. 83, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.67.
<Opgeheven bij DDG 2010-06-28/08, art. 84, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.68. Persoonlijk dossier.
§ 1 - Voor elk definitief personeelslid wordt een persoonlijk dossier samengesteld, dat de benoemingsakte, de vaste benoeming, de dienstattesten, de beoordelingsstaten en de evaluatieverslagen, alsmede de desgevallend opgelegde tuchtmaatregelen omvat.
Het paritair comité kan de verdere inhoud van het persoonlijk dossier vastleggen.
§ 2 - Elk personeelslid heeft het recht van zijn persoonlijk dossier te allen tijde inzage te nemen.
HOOFDSTUK VII. - Overneming van onderwijsinrichtingen van een andere inrichtende macht.
Art.69.Voorwaarden en modaliteiten m.b.t. de overneming.
§1 - Onderstaande bepalingen zijn van toepassing wanneer een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs een (gedeelte van een) onderwijsinrichting, georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap of door een andere overheid, overneemt :
1° de personeelsleden die in een wervings- of selectieambt vastbenoemd zijn en zich bij de overneming, in dienstactiviteit, non-activiteit of in disponibiliteit bevinden, krijgen bij de overnemende inrichtende macht van ambtswege de hoedanigheid van vast personeelslid in het overeenstemmende ambt;
2° de personeelsleden die in een bevorderingsambt vastbenoemd zijn en zich bij de overneming, in dienstactiviteit, non-activiteit of in disponibiliteit bevinden, worden benoemd in een wervingsambt dat toegang verleent tot bedoeld bevorderingsambt met behoud van de bezoldiging die hem toegekend was voor de uitoefening van het bevorderingsambt.
[1 De diensten gepresteerd vóór de overneming door de in het eerste lid vermelde personeelsleden en de diensten gepresteerd door de personeelsleden die op 30 juni van het schooljaar eindigend in het kalenderjaar van de overneming, sinds ten minste drie maanden zijn aangesteld bij de overdragende inrichtende macht in de betrokken onderwijsinrichting worden bij de berekening van de dienstanciënniteit in aanmerking genomen, alsof ze gepresteerd zouden zijn in de overnemende inrichtende macht.]1
(Zijn de geleverde diensten vóór de overneming in een wervingsambt gepresteerd dat bij de overnemende inrichtende macht niet bestaat, dan worden ze bij de berekening van de dienstanciënniteit in aanmerking genomen, alsof ze gepresteerd zouden zijn in het wervingsambt dat toegang verleent tot de dienovereenkomstige selectieambt.) <DDG 2007-06-25/34, art. 62, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
De overnemingsovereenkomst gesloten tussen de betrokken inrichtende machten kan bijkomende regels vaststellen. Die regels zullen uitgewerkt worden in het paritair comité van de overnemende inrichtende macht.
§ 2 - Wanneer een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs een (gedeelte van een) inrichting voor gesubsidieerd vrij onderwijs overneemt, dan worden de voorwaarden m.b.t. de overneming in een overeenkomst vastgesteld die tussen de betrokken inrichtende machten moet worden gesloten. De desbetreffende regels zullen uitgewerkt worden in het paritair comité van de overnemende inrichtende macht.
De diensten gepresteerd door de personeelsleden vóór de overneming bij een andere inrichtende macht worden voor de berekening van de dienstanciënniteit op dezelfde wijze in aanmerking genomen als zij bij de overnemende inrichtende macht gepresteerd zouden zijn.
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 71, 005; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
HOOFDSTUK VIII. - Administratieve standen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.70. Opsomming.
Het personeelslid bevindt zich in één van de volgende administratieve standen :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° terbeschikkingstelling.
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.71. Principe. Het personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.
Art.72. Recht op wedde en verlof.
§ 1 - Behoudens andersluidende bepalingen heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende periodieke verhogingen.
§ 2 - Een personeelslid kan bij de inrichtende macht een verlof aanvragen onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs.
De inrichtende macht moet elk verzoek om verlof waarvoor in het gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering nodig is om verder de wedde te kunnen genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen.
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art.73. Opsomming.
Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van
1° schorsing bij tuchtmaatregel;
2° op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen.
Met uitzondering van het in het eerste lid, 3°, vermelde geval mag een personeelslid dat zich in de toestand van non-activiteit bevindt, zijn aanspraak op een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt niet doen gelden.
(Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen.) <DDG 2007-06-25/34, art. 63, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.74.Opsomming. Een vastbenoemd personeelslid kan
1° wegens ontstentenis van betrekking;
2° wegens bijzondere opdracht;
3° wegens ziekte of gebrekkigheid;
4° om persoonlijke redenen;
5° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;
6° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst
ter beschikking gesteld worden.
[1 Het eerste lid, met uitzondering van de punten 1°, 3° en 5°, is van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die voor een doorlopende duur [2 overeenkomstig artikel 22bis]2 aangesteld zijn.]1
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 89, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 260, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.75.Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling.
§ 1. Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst gebeurt de terbeschikkingstelling onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs. Dit geldt eveneens voor de toekenning van een wachtweddetoelage.
De inrichtende macht moet elke terbeschikkingstelling waarvoor in het gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde nodig is om verder een wachtwedde te genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen.
§ 2. Slechts een personeelslid dat met toepassing van [1 artikel 74, lid 1, 1°, 2° en 3°]1, ter beschikking werd gesteld, mag zijn aanspraken op een tijdelijke aanstelling of op een vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt doen gelden.
§ 3. [3 Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht mag geen enkel personeelslid ter beschikking gesteld worden of in disponibiliteit blijven wanneer het aan de voorwaarden voldoet om met rustpensioen te gaan.]3
[2 § 4. § 3 is niet van toepassing wanneer het personeelslid [3 gebruik maakt]3 van de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat, vermeld in artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.]2
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 89, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2011-06-27/03, art. 80, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(3)<DDG 2012-07-16/06, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.76. Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst.
§ 1 - De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wordt door de inrichtende macht ter goedkeuring van de Regering voorgelegd.
§ 2 - De inrichtende macht betekent het personeelslid een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst per aangetekende brief. Deze aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
Binnen een termijn van 20 dagen na de betekening van het voorstel tot terbeschikkingstelling kan het personeelslid ertegen een beroep indienen bij de bevoegde raad van beroep. Het beroep is opschortend.
Binnen een termijn van 90 dagen na de ontvangst van het beroep van het personeelslid zendt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.
Ten laatste 30 dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid mede, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
De inrichtende macht vermeldt desgevallend waarom het advies niet gevolgd wordt.
Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, dan kan de terbeschikkingstelling uitsluitend in onderlinge overeenstemming met de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, worden uitgevoerd.
§ 3 - Het personeelslid dat wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking wordt gesteld, verkrijgt een wachtwedde berekend op basis van de bepalingen die van toepassing zijn in het gemeenschapsonderwijs.
HOOFDSTUK IX. - Definitieve ambtsneerlegging.
Art.77.Beëindiging van rechtswege van een aanstelling of benoeming.
Onverminderd de bepalingen betreffende de beëindiging van de tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming van rechtswege zonder opzegging wanneer de personeelsleden niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
1° a) [1 één van de voorwaarden vermeld in artikel 20, § 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 37, lid 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden;]1
b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;
c) aan de dienstplichtwetten voldoen.
2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan 10 dagen afwezig blijven;
3° zonder geldige reden hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
4° zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen;
6° na hun terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigeren de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;
7° na de in artikel 16, lid 4, bedoelde beroepsmogelijkheid te hebben uitgeput, verder weigeren een einde te maken aan een vastgestelde onverenigbaarheid;
8° onregelmatig tijdelijk aangesteld of vastbenoemd zijn geweest, indien de onregelmatigheid :
a) ofwel binnen 60 dagen na de aanstelling resp. benoeming is vastgesteld;
b) ofwel door een bedrieglijke handeling vanwege het personeelslid veroorzaakt is;
c) ofwel zo zwaar is dat de aanstelling resp. de benoeming als niet bestaand moet worden geacht;
9° wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op pensioen gesteld zijn.
De inrichtende macht verwittigt het personeelslid van de ambtsneerlegging hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief. Zij vermeldt er de reden van.
In het onder lid 1, 8°, bedoelde geval behoudt het personeelslid de verworven rechten verbonden aan zijn voorafgaande stand.
----------
(1)<DDG 2008-06-23/39, art. 72, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
Art.78.Beëindiging van een vaste benoeming.
Een vaste benoeming neemt ook een einde :
1° bij vrijwillig ontslag van het personeelslid;
2° bij ontslag van rechtswege;
3° [1 als op het evaluatieverslag van het personeelslid de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat en het personeelslid in het voorgaande schooljaar ook al een evaluatieverslag met de vermelding "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" heeft gekregen;]1
4° [1 ...]1
Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten als het door de inrichtende macht daartoe gemachtigd is of na inachtneming van een opzeggingstermijn van [2 dertig]2 dagen. De opzegging wordt aan de inrichtende macht per aangetekende brief betekend, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Op straffe van nietigheid moet de betekening de duur van de opzegging vermelden.
Wanneer de beëindiging van de vaste benoeming de toepassing met zich brengt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, stort de Duitstalige Gemeenschap het in dat artikel bepaald bedrag aan de Rijksdienst voor sociale Zekerheid.
----------
(1)<DDG 2020-06-22/15, art. 112, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 261, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
HOOFDSTUK X. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtmaatregelen.
Art.79.Opsomming.
§ 1 - Indien de vastbenoemde [2 overeenkomstig artikel 22bis]2 [1 en de voor een doorlopende duur tijdelijk aangestelde]1 personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen :
1° de terechtwijzing;
2° de blaam;
3° de inhouding van wedde;
4° de schorsing bij tuchtmaatregel;
5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
6° [1 ...]1
6° [1 (vroeger 7°)]1 het ontslag van rechtswege.
§ 2 - Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, kan de tuchtstraf slechts op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, of met haar toestemming op voordracht van de inrichtende macht opgelegd worden
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 90, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 262, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.80. Procedure.
§ 1 - Behoudens de regeling bedoeld in het tweede lid worden de tuchtmaatregelen door de tot benoemen bevoegde overheid uitgesproken.
In de onderwijsinrichtingen of in de psycho-medisch-sociale centra die door een gemeente, door de provincie, door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of door een intercommunale worden georganiseerd, worden de terechtwijzing, de blaam en de inhouding van wedde in afwijking van het eerste lid door het college van burgemeester en schepenen, door de bestendige deputatie van de provincieraad, door de Raad voor Maatschappelijk Welzijn of door de beheerraad opgelegd.
Na overleg met het college van burgemeester en schepenen, de bestendige deputatie van de provincieraad, de Raad voor Maatschappelijk Welzijn of de beheerraad, indien de inrichtende macht een gemeente, een provincie, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een intercommunale is, betekent het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben, het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
In afwijking van lid 3 stelt de inrichtende macht de straf voor als de maatregel het schoolhoofd of de directeur van het PMS-centrum betreft.
Binnen twintig dagen na de betekening kan het personeelslid, vóór de bevoegde raad van beroep, een beroep aantekenen tegen het voorstel tot tuchtstraf.
Het beroep is opschortend.
§ 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.
§ 3 - Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat.
§ 4 - Ten laatste 30 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing mede ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot ofwel bij een aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Zij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom zij het advies niet volgt.
§ 5 - De in de §§ 1 tot 4 vermelde procedure kan op een vastbenoemd personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is en bij een andere inrichtende macht in dienstactiviteit teruggeroepen is of weder aangesteld is, ook gelijktijdig door beide inrichtende machten toegepast worden.
Om de in het eerste lid vermelde gemeenschappelijke toepassing mogelijk te maken, informeert de inrichtende macht waarbij het personeelslid teruggeroepen is of weder aangesteld is schriftelijk de inrichtende macht waarbij het vastbenoemd is over de opzet om een tuchtprocedure in te stellen.
De tuchtstraf kan door beide inrichtende machten of door één inrichtende macht opgelegd worden; in dit laatste geval heeft de tuchtstraf slechts tegenover deze inrichtende macht uitwerking.
Art.81. Modaliteiten m.b.t. de inhouding van wedde.
Een inhouding van wedde wordt opgelegd voor ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het bruto bedrag van de laatste activiteitswedde of wachtwedde bedragen.
Art.82. Modaliteiten m.b.t. de schorsing.
De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het bruto bedrag van zijn laatste activiteitswedde of wachtwedde.
Art.83. Modaliteiten m.b.t. de op non-activiteitstelling.
De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan 5 jaar duren.
Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtwedde die gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt de wachtwedde vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.
Na de helft van de duur van zijn straf mag het personeelslid erom vragen, opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.
Art.84. Minimumbedrag in geval van inhouding van wedde of toekenning van een wachtwedde.
De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.
Art.85.[1 In geval van strafvervolging kan de tuchtprocedure voortgezet worden, indien de inrichtende macht een met redenen omklede beslissing in die zin neemt.
De tuchtstraf wordt door de inrichtende macht bekrachtigd, ingetrokken of aangepast binnen zes maanden na de dag waarop een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.]1
----------
(1)<DDG 2011-06-27/03, art. 81, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Afdeling 2. - Doorhaling van een tuchtstraf.
Art.86. Doorhaling.
De doorhaling van een tuchtstraf geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op :
1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;
2° drie jaar voor de inhouding van wedde;
3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel.
De termijn loopt vanaf de dag waarop de tuchtstraf is uitgesproken.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden, inzonderheid voor het recht op een selectie- of bevorderingsambt. De doorgehaalde tuchtstraf wordt van het dossier van het personeelslid geschrapt.
HOOFDSTUK XI. - Raad van beroep.
Art.87. Oprichting.
Voor het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt een raad van beroep opgericht, belast met de beroepen bedoeld in de artikelen 16, 28, 30, 67 en 80.
Art.88. Samenstelling.
§ 1 - De raad van beroep is samengesteld uit
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs. Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden;
2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;
3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden door de Regering aangewezen op voordracht van de met toepassing van de wet van 19 december1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatieve vakorganisaties van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële PMS-centra. Bij gebrek aan overeenstemming tussen die inrichtende machten of tussen die organisaties kan de Regering beslissen.
De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aan onder de magistraten in dienstactiviteit.
§ 2 - Het aantal leden van de raad van beroep en de duur van hun mandaat worden door de Regering bepaald. De raad telt ten minste drie werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en drie werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
Art.89. Huishoudelijk reglement.
De raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.
Art.90. Wraking en ontlasting van leden.
Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mee van de werkende leden en plaatsvervangers. Binnen 10 dagen na ontvangst van die lijst kan zowel het personeelslid als de inrichtende macht de wraking van ten hoogste twee leden aanvragen. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.
Een lid mag om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter beslist of er al dan niet aan de aanvraag gevolg wordt gegeven. Hij kan ook een lid om dezelfde redenen ontlasten.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.
Art.91.Procedure.
[1 ...]1 na ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.
Het personeelslid en de inrichtende macht worden door de raad van beroep gehoord.
Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van één der in artikel 88 vermelde representatieve vakorganisaties, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.
De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.
Het niet verschijnen van het personeelslid resp. zijn vertegenwoordiger of van de inrichtende macht resp. de vertegenwoordiger ervan belet in geen geval de raad van beroep uitspraak te doen.
----------
(1)<DDG 2013-06-24/47, art. 140, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.92. Aanwezigheids- en stemmenquorum.
De raad van beroep mag slechts geldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de inrichtende machten als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen leden.
Als het in vorig lid bedoelde aanwezigheidsquorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen vijftien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan beslist worden, ongeacht het aantal aanwezige leden van elke groep.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.
Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.
Art.93. Mededeling van het advies.
Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen 5 dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen medegedeeld.
Art.94. Werkingskosten en vergoedingen.
De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Gemeenschap.
De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden aanspraak hebben.
HOOFDSTUK XII. - Preventieve schorsing.
Art. 94bis.[1 Toepassingsgebied
Voorliggend hoofdstuk is van toepassing op alle personeelsleden die vastbenoemd of [2 overeenkomstig artikel 22bis]2 voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2008-04-21/31, art. 91, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
(2)<DDG 2021-06-28/11, art. 263, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.95.Toepassing en procedure.
§ 1 - De preventieve schorsing is een administratieve maatregel zonder disciplinair karakter. Zij heeft de verwijdering van het personeelslid uit zijn ambt tot gevolg.
In de volgende gevallen kan een personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist :
1° bij strafrechtelijke vervolgingen;
2° [1 vóór of in de loop van een tuchtprocedure;]1
3° vanaf het moment waarop de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het personeelslid daarvan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is;
4° vanaf het ogenblik waar de aangetekende brief waarmee de inrichtende macht aan het personeelslid het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst betekent, uitwerking heeft.
§ 2 - Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een verhoor opgeroepen.
De oproeping alsmede de motivering van de preventieve schorsing worden aan het personeelslid betekend ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzending ervan ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt ten vroegste plaats op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.
Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van één der in artikel 88 bedoelde representatieve vakorganisaties, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.
Binnen de drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is; de beslissing heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzending van de aangetekende brief.
§ 3 - In afwijking van § 2, lid 1, kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden :
1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;
2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de onderwijsinrichting in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is.
De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste op de derde werkdag na de dag genomen waarop de inrichtende macht van de feiten kennis neemt.
Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de inrichtende macht de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past ze de procedure bedoeld in § 2 toe; zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden.
§ 4 - De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet bij strafrechtelijke vervolgingen.
De preventieve schorsing verstrijkt [2 in het geval van § 1, tweede lid, 2°,]2 na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 80, § 1, leden 3 en 4, niet binnen die termijn aan het personeelslid betekend is. Zij verstrijkt eveneens op de laatste dag waarop de inrichtende macht met toepassing van artikel 80, § 4, een beslissing moet nemen na ontvangst van het advies van de raad van beroep.
§ 5 - Vanaf de datum waarop de preventieve schorsing uitgesproken wordt in het kader van een tuchtprocedure, wordt ze om de drie maanden door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting schriftelijk bekrachtigd.
Die bekrachtiging wordt aan de betrokkene per aangetekende brief betekend. Bij ontstentenis ervan binnen de gestelde termijn [2 hervat het personeelslid zijn werk,]2 indien het ten minste 10 werkdagen voordat het zijn werk hervat de inrichtende macht per aangetekende brief verwittigd heeft.
Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de hierboven beschreven procedure.
----------
(1)<DDG 2012-01-16/06, art. 56, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<DDG 2014-05-05/12, art. 48, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art.96.Inhouding van wedde.
§ 1. In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van zijn bruto activiteitswedde teruggebracht :
1° als het strafrechtelijk vervolgd en in beschuldiging gesteld is;
2° (als hem het voorstel m.b.t. één van de tuchtmaatregelen betekend wordt die in artikel 79, § 1, 4°, [1 5° en 6°]1, opgenomen zijn.) <DDG 2006-06-26/38, art. 92, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
In het geval bedoeld in lid 1, 1°, gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op degene waar het personeelslid in beschuldiging gesteld is.
In het geval bedoeld in lid 1, 2°, gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel betekend wordt.
§ 2 - De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 92, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.97.Intrekking van de inhouding van wedde.
§ 1 - (Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de in artikel 79, § 1, 4°, [1 5° en 6°]1, bedoelde tuchtmaatregelen genomen wordt of als het personeelslid definitief strafrechtelijk veroordeeld wordt.) <DDG 2006-06-26/38, art. 93, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan verkrijgt het personeelslid - voor de duur van de schorsing - een bijkomende weddetoelage, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De inrichtende macht betaalt het aanvullende bedrag aan de Gemeenschap.
§ 2 - Wordt een maatregel tot preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure of van de procedure van terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst genomen, betaalt de inrichtende macht aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de weddetoelage die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien
1° geen tuchtstraf is uitgesproken,
2° geen afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid heeft plaats gevonden;
3° geen terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft plaatsgevonden.
§ 3 - Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.
Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.
----------
(1)<DDG 2008-04-21/31, art. 93, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
Art.98. Verwittiging van de Regering.
De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel.
HOOFDSTUK XIII. - Paritair comité.
Art.99. Oprichting.
Na raadpleging van de inrichtende machten en van de met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatieve vakorganisaties van het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële PMS-centra, richt de Regering een paritair comité op voor het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Het besluit van de Regering houdende oprichting van een paritair comité vermeldt de benaming en de samenstelling ervan.
Art.100. Huishoudelijk reglement.
Het paritair comité maakt zijn eigen huishoudelijk reglement op, dat de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.
Art.101. Samenstelling.
Het paritair comité bestaat uit :
1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden. Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden;
2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
3° referendarissen die het comité alle inlichtingen leveren, zodat het beslissingen kan nemen;
4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en die van de personeelsleden kunnen vergezeld zijn van technische adviseurs, wier maximumaantal door het in artikel 100 bedoeld huishoudelijk reglement vastgesteld is.
Het aantal leden van het paritair comité en de duur van hun mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering. Het comité telt ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die het personeel vertegenwoordigen.
Art.102. Aanwijzing van de voorzitter en van de leden.
De werkende leden en de plaatsvervangers worden door de Regering aangewezen op voordracht van de in artikel 99 bedoelde groeperingen. Indien de inrichtende machten of de vakorganisaties niet tot een overeenstemming komen, wordt het aantal mandaten dat elke groepering toegewezen wordt, door de Regering vastgelegd.
De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering aangewezen onder de ter zake bevoegde personen, die los staan van de belangen waarover het comité moet beslissen. De Regering benoemt de referendarissen, de secretaris en de adjunct-secretaris.
De uitoefening van het voorzitter- of ondervoorzitterschap is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad, van het Europees Parlement, van de provincieraad, van een gemeenteraad, van de Federale Regering of van een Gewest- of Gemeenschapsregering, van de bestendige deputatie van de provincieraad of van medewerker bij een ministerieel kabinet; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, arrondissementscommissaris of burgemeester.
Art.103. Opdrachten.
Het paritair comité heeft vooral als opdracht
1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;
2° elk geschil te voorkomen of bij te leggen dat zou kunnen rijzen of gerezen is tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder de toepassing van dit decreet vallen;
3° aanvullende regels voor te stellen naast de statutaire bepalingen van dit decreet.
De Regering kan het paritair comité erom verzoeken de in 3° bedoelde aanvullende regels voor te stellen binnen een termijn die ze bepaalt.
Art.104. Aanwezigheids- en stemmenquorum.
Het comité mag slechts geldig beraadslagen als in elke groep vermeld in artikel 101, lid 1, 1°, de meerderheid van de leden aanwezig is. De beslissingen van het comité worden genomen bij eenparigheid van de aanwezige leden. Onthoudingen zijn niet toegelaten. De voorzitter, de ondervoorzitters, de referendarissen en de secretarissen zijn niet stemgerechtigd.
Indien niet in elke groep de meerderheid van de leden aanwezig is of als geen eenparigheid bereikt wordt, komt het comité binnen vijftien dagen opnieuw bijeen. Bij die vergadering mag een beslissing genomen worden, welk het aantal aanwezige leden van elke groep ook mag zijn. Een beslissing wordt geacht goedgekeurd te zijn, indien ten minste 2/3 van de aanwezige leden van elke groep instemmen.
Art.105. Werkingskosten en vergoedingen.
De werkingskosten van het comité vallen ten laste van de Gemeenschap.
De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de ondervoorzitter alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden aanspraak hebben.
HOOFDSTUK XIV. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.106. Opheffing.
Opgeheven worden
1° artikel 9, leden 3 en 6 en artikel 45, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973 en bij het decreet van 14 december 1998, van de wet van 25 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wat het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra betreft;
2° het koninklijk besluit van 18 juli 1933 betreffende de terbeschikkingstelling van de leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 132 van 28 februari 1935, bij de wetten van 10 juni 1937, 23 juli 1952, 18 februari 1954 en 17 december 1956, alsmede bij het decreet van 14 december 1998, wat het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra betreft;
3° artikel 30, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996, alsmede de artikelen 74, 75 en 76, gewijzigd bij de wet van 29 mei 1959, van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;
4° artikel 149, 2°, en artikel 150, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 mei 1989 en bij de wet van 24 mei 1991, alsmede de artikelen 151 en 152, gewijzigd bij de wet van 24 mei 1991, van de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988.
Art.107. Wijzigingsbepaling.
In artikel 46 van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt :
" Wat het basisonderwijs betreft vindt een vaste benoeming in een vacante betrekking van een wervingsambt - in afwijking van het eerste lid - slechts plaats als deze betrekking tijdens de beide voorafgaande schooljaren vacant is geweest. "
Art.108. Overgangsregel.
§ 1 - De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet in vast verband benoemd zijn en de met hen gelijkgestelde personeelsleden worden geacht vastbenoemd te zijn zoals bedoeld in dit decreet.
§ 2 - De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een selectieambt bekleden, kunnen in dat ambt vastbenoemd worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 54, 1°, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door het ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 37, lid 1, 7°, bezitten.
De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een bevorderingsambt bekleden, kunnen in dat ambt vastbenoemd worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 62, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door het ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 37, lid 1, 7°, bezitten.
De in de leden 1 en 2 bedoelde vaste benoemingen mogen slechts geschieden in betrekkingen die, op grond van de vigerende reglementering, niet meer toegankelijk zijn door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid.
In afwijking van artikel 55, § 1, 3°, resp. van artikel 63, § 1, 3°, en in afwachting van hun vaste benoeming kunnen de in de leden 1 en 2 bedoelde personeelsleden het ambt, waarvoor zij tijdelijk aangewezen werden, blijven uitoefenen.
Art.109. Overgangsregel.
De gesubsidieerde personeelsleden op wie de bepalingen van artikel 108 niet toepasselijk zijn, worden geacht als tijdelijke personeelsleden aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet, met dien verstande dat de gepresteerde diensten ook in aanmerking worden genomen om de anciënniteit bedoeld in de artikelen 22, 23, 37, lid 1, 8° en 41, lid 2 te berekenen.
Art.110. Overgangsregel.
De godsdienstleerkrachten die vóór de inwerkingtreding van dit decreet door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst in vast verband benoemd zijn, worden geacht in vast verband benoemd te zijn bij de overeenkomstige bevoegde inrichtende macht van de onderwijsinrichting die de vaste benoeming ter kennis heeft genomen.
Art.111. Overgangsregel.
Wat de personeelsleden betreft die vóór de inwerkingtreding van dit decreet wegens een overneming bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs tijdelijk aangesteld werden, worden de bij de andere inrichtende macht vóór de overneming gepresteerde diensten voor de berekening van de dienstanciënniteit op dezelfde wijze in aanmerking genomen als zij bij de overnemende inrichtende macht gepresteerd zouden zijn.
Art. 111bis. [1 Overgangsregeling.
Afwijkingen inzake diploma die personeelsleden in de schooljaren 2006-2007 en/of 2007-2008 krachtens de toen geldige afwijkingsbepalingen werden verleend, worden als afwijkingen in de zin van artikel 20bis beschouwd. De betrokken personeelsleden hoeven niet het in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs te verkrijgen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2008-06-23/39, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
Art. 111ter.[1 Overgangsregel
Artikel 20, § 1, eerste lid, nummer 5, letter d), is niet van toepassing [2 tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2015-2016]2.]1
[3 In afwijking van het eerste lid is artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, d), van toepassing op de voorrangsregeling vermeld in artikel 22.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-25/27, art. 91, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2010-10-25/05, art. 37, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
(3)<DDG 2011-06-27/03, art. 82, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 111quater.[1 Overgangsregeling.
In afwijking van artikel 64.8, § 1, eerste lid, bedraagt de maandelijkse premie voor de academiedirecteur 424,20 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [2 1 januari 2017]2 tot 31 december 2018 en 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [2 2016]2.
In afwijking van artikel 64.19, § 1, eerste lid, bedraagt de maandelijkse premie voor het inrichtingshoofd van een gewone secundaire school met minder dan 600 leerlingen 282,79 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [2 1 januari 2017]2 tot 31 december 2018 en 279,94 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [2 2016]2.
In afwijking van artikel 64.19, § 1, eerste lid, bedraagt de maandelijkse premie voor het inrichtingshoofd van een gewone secundaire school met 600 leerlingen en meer 424,20 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [2 1 januari 2017]2 tot 31 december 2018 en 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [2 2016]2.
In afwijking van artikel 64.19, § 1, tweede lid, bedraagt de maandelijkse premie voor het inrichtingshoofd van een gespecialiseerde secundaire school 424,20 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [2 1 januari 2017]2 tot 31 december 2018 en 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [2 2016]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(2)<DDG 2016-06-20/09, art. 156, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
Art. 111quinquies. [1 Godsdienstleerkrachten die op 31 december 2013 voldoen aan de voorrangsregel vermeld in artikel 22, hebben vanaf 1 september 2014 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of op een benoeming overeenkomstig de voorwaarden die op 31 augustus 2014 van toepassing waren.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2014-05-05/12, art. 49, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 111sexies. [1 Voor personeelsleden die beschikken over een op 31 december 2013 geldig vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en die op 31 december 2013 aan de voorrangsregel voldoen, blijft het bekwaamheidsbewijs ook na 31 december 2013 als vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs gelden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2014-05-05/12, art. 49, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
Art. 111septies. [1 Diensten die tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 in een ambt in het gespecialiseerd onderwijs gepresteerd werden door een personeelslid dat houder is van het bekwaamheidsbewijs dat voor het betrokken ambt noodzakelijk is - met uitzondering van het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, e), - mogen in aanmerking worden genomen voor de berekening van de anciënniteit vermeld in de artikelen 22 en 37.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2015-06-29/19, art. 94, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 111octies. [1 Artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, e), is niet van toepassing tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013.
In afwijking van het eerste lid is artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, e), van toepassing op de voorrangsregeling vermeld in artikel 22.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2015-06-29/19, art. 95, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
Art. 111novies. [1 Voor personeelsleden die uiterlijk op 1 september 2009 met toepassing van de geldige afwijkingsbepalingen bij de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs voor het toe te wijzen ambt beschouwd werden als houders van een vereist bekwaamheidsbewijs, geldt de voorwaarde vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, en de voorwaarde vermeld in artikel 37, eerste lid, 5°, als vervuld.
Voor personeelsleden die uiterlijk op 1 september 2010 met toepassing van de geldige afwijkingsbepalingen bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs of van het gesubsidieerd vrij onderwijs voor het toe te wijzen ambt beschouwd werden als houders van een vereist bekwaamheidsbewijs, geldt de voorwaarde vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, en de voorwaarde vermeld in artikel 37, eerste lid, 5°, als vervuld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 157, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art. 111decies. [1 Artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, f), en artikel 37, eerste lid, 5°, f), zijn niet van toepassing op personeelsleden die op 31 augustus 2017 voldoen aan de voorrangsregel vermeld in artikel 22 voor het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer in het lager of secundair onderwijs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2017-06-26/06, art. 64, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 111undecies. [1 - De voorwaarde vermeld in artikel 20, § 1, eerste lid, 5°, h), overeenkomstig welke het personeelslid dat het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of het ambt van leraar taalklassen bekleedt, beschikt over het bewijs vermeld in artikel 7, bepaling onder 9.2, of artikel 9quater, 2°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, is niet van toepassing tijdens de schooljaren 2017-2018 tot en met 2019-2020.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2017-06-26/09, art. 40, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 111duodecies. [1 - Vanaf 1 september 2017 worden de personeelsleden die op die datum gedurende minstens tien schooljaren leerkracht zijn geweest in een overgangsklas die is ingericht overeenkomstig het decreet van 17 december 2001 betreffende de scolarisatie van nieuwkomers, door de inrichtende macht aangesteld in het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of in het ambt van leraar taalklassen.
Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waarin gepreciseerd wordt welke taken het personeelslid heeft uitgeoefend, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2017-06-26/09, art. 41, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
Art. 111terdecies. [1 Personeelsleden die op 31 augustus 2018 voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van administratieve coördinator, worden vanaf 1 september 2018 beschouwd als voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het ambt van hoofdsecretaris. De diensten die in het ambt van administratieve coördinator worden gepresteerd, worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit in het ambt van hoofdsecretaris.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 126, 022; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 111quaterdecies. [1 Voor een personeelslid dat op 31 augustus 2018 voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld is in het ambt van administratieve coördinator, wordt de in artikel 37, eerste lid, 5°, vermelde voorwaarde voor een vaste benoeming in het ambt van hoofdsecretaris als vervuld beschouwd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 127, 022; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
Art. 111quinquiesdecies. [1 - Als de wedde - toelagen inbegrepen - die een inrichtingshoofd met toepassing van artikel 64.19, § 1, eerste lid, ontvangt, lager is dan de wedde - toelagen inbegrepen - die hij op 31 augustus 2021 voor de uitoefening van het ambt van inrichtingshoofd heeft ontvangen, dan wordt hij verder bezoldigd op basis van de op 31 augustus 2021 geldende weddeschalen tot hij met toepassing van artikel 64.19, § 1, eerste lid, een minstens even hoge wedde ontvangt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 264, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
Art.111sexiesdecies. [1 § 1 - Personeelsleden die op 31 december 2022 vast benoemd resp. tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van leerkracht voor zang en cursussen geven in de studierichting klassiek/musical, worden vanaf 1 januari 2023 beschouwd als vast benoemd resp. tijdelijk aangesteld in het ambt van leerkracht voor zang (klassiek/musical). Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waaruit blijkt dat het personeelslid cursussen geeft in de studierichting klassiek/musical, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.
Personeelsleden die op 31 december 2022 vast benoemd resp. tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van leerkracht voor zang en cursussen geven in de studierichting rock/pop, worden vanaf 1 januari 2023 beschouwd als vast benoemd resp. tijdelijk aangesteld in het ambt van leerkracht voor zang (rock/pop). Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waaruit blijkt dat het personeelslid cursussen geeft in de studierichting rock/pop, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.
§ 2 - De dienstdagen die het vanaf 1 januari 2023 in het ambt van leerkracht voor zang (klassiek/musical) resp. in het ambt van leerkracht voor zang (rock/pop) tijdelijk aangesteld resp. vast benoemd personeelslid met toepassing van artikel 48 vóór die datum in het ambt van leerkracht voor zang heeft gepresteerd, worden voor de berekening van de ambtsanciënniteit in aanmerking genomen alsof zij in het ambt van leerkracht voor zang (klassiek/musical) resp. in het ambt van leerkracht voor zang (rock/pop) werden gepresteerd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-06-27/13, art. 62, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
Art. 112. Inwerkingtreding.
Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2004, behoudens de artikelen 25, 27, 38, 39, 50 en 58 die op 1 april 2004 in werking treden.