Details





Titel:

14 DECEMBER 1998. - Decreet houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-05-1999 en tekstbijwerking tot 28-10-2022)



Inhoudstafel:


Art. M
TITEL I. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-Centra.
HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden.
Art. 1-8
HOOFDSTUK II. - Plichten.
Afdeling 1. - Plichten van de inrichtende macht.
Art. 9-12
Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Art. 13-21
Afdeling 3. - Onverenigbaarheden.
Art. 22-29
Afdeling 4. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 30
HOOFDSTUK III. - Toegang tot de wervingsambten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 31-32
Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 33, 33bis, 33ter, 34
Onderafdeling 2. [1 - Fase van de instap in het beroep]1
Art. 35-36.1, 36bis, 37-39
Onderafdeling 2bis- Beoordeling. <Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 57; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
Art. 39bis
Onderafdeling 3. - Einde van de overeenkomst.
Art. 40-45
Afdeling 3. - (Vaste aanwerving, permutatie en mutatie.) <DDG 2006-06-26/38, art. 59; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
Art. 46-47, 47bis, 48, 48bis, 49, 49bis, 50, 50bis, 51-55
HOOFDSTUK IV. - Toegang tot de selectieambten.
Art. 56-62.1.1
HOOFDSTUK IVbis. [1 - Bijzondere bepalingen voor departementshoofden van een gespecialiseerde secundaire school]1
Art. 62.2-62.12
HOOFDSTUK IVter. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 middenmanagers]2 van een gewone secundaire school]1
Art. 62.13-62.19
Hoofdstuk IVquater [1 Bijzondere bepalingen voor coördinatoren van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan]1
Art. 62.20-62.20.1
HOOFDSTUK IVquinquies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school]1
Art. 62.21-62.29.2
HOOFDSTUK IVsexies. [1 - Bijzondere bepalingen voor onderdirecteurs]1
Art. 62.30-62.30.1
HOOFDSTUK IVsepties. [1 - Bijzondere bepalingen voor werkmeesters in het [2 ...]2 secundair onderwijs]1
Art. 62.31-62.35
HOOFDSTUK IVocties. [1 Bijzondere bepalingen voor coördinatoren van een time-outinstelling]1
Art. 62.36
HOOFDSTUK IVnovies. [1 Bijzondere bepalingen voor directiesecretarissen]1
Art. 62.37-62.42
HOOFDSTUK IVdecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 ...]2 paramedische coördinatoren voor inclusieve scholen]1
Art. 62.43
HOOFDSTUK IVundecies. [1 Bijzondere bepalingen voor de beheerder Financiën en Gebouwen]1
Art. 62.44-62.48
HOOFDSTUK IVduodecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek]1
Art. 62.49-62.52
HOOFDSTUK V. - Toegang tot de bevorderingsambten.
Art. 63-69
HOOFDSTUK Vbis. - [1 Bijzondere bepalingen voor de inrichtingshoofden [2 of beheerders]2]1
Art. 69.1-69.12
HOOFDSTUK Vter. [1 - BIJZONDERE BEPALING VOOR DIRECTEURS VAN EEN KUNSTACADEMIE.]1
Art. 69.13
HOOFDSTUK Vquater. (oud hoofdstuk Vbis en [1 oud hoofdstuk Vter]1 ) - EVALUATIE. <Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 65; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> <DCG 2007-06-25/34, art. 44, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
Art. 69.14-69.17
HOOFDSTUK VI. - Schorsing van de aanstelling.
Art. 70-71
HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 72
Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art. 73-74
Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art. 75
Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art. 76-78
HOOFDSTUK VIII. - Einde van de overeenkomst.
Art. 79-80
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtmaatregelen.
Art. 81-87
Afdeling 2. - Doorhaling van de tuchtmaatregelen.
Art. 88
HOOFDSTUK X. - De raden van beroep.
Art. 89-95
HOOFDSTUK XI. - Preventieve schorsing.
Art. 95bis, 96-99
TITEL II. - Paritaire comités.
Art. 100-113
TITEL III. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 114
TITEL IV. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 115-121



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1933071850  1959052901  1960040103  1968021304 





Artikels:

Art. M. (De Nederlandse vertaling van bovenvermeld decreet, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 mei 1999, blz. 15533 en vlg., dient wegens een technische vergissing te worden vervangen door de volgende tekst :) <Erratum, zie B.St. 01.01.2000 p. 25>

TITEL I. - Statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-Centra.
HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden.
Artikel1.§ 1 - Dit decreet is van toepassing :
  1° op de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen voor basis-, secundair en hoger onderwijs van het korte type [2 , van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en van het deeltijds kunstonderwijs]2 die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, in de voortgezette schoolopleiding of in het onderwijs met beperkt leerplan;
  2° op de inrichtende machten van die onderwijsinrichtingen;
  3° op de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde vrije PMS-centra;
  4° op de inrichtende machten van deze PMS-centra.
  § 2 - Dit decreet is van toepassing op de gesubsidieerde personeelsleden die hun ambt als leraar godsdienst in het lager, secundair en hoger onderwijs van het korte type uitoefenen.
  Onder "godsdienst" dient te worden verstaan één van de erediensten bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.
  De bepalingen van dit decreet die uitsluitend gelden voor de godsdienstleerkrachten zijn op hen maar toepasselijk in het kader van de vervulling van hun onderwijsopdracht in die hoedanigheid.
  ----------
  (1)<DDG 2009-03-23/10, art. 86, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 121, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.2. Voor de toepassing van dit decreet kunnen de bekwaamheidsbewijzen bepaald ingevolge artikel 12bis, § 2, van bovenvermelde wet van 29 mei 1959 en de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, diploma's, getuigschriften, brevetten of attesten zijn, of nog jaren nuttige ervaring of een wetenschappelijke of beroepsbekendheid.
  De nuttige ervaring is de tijd doorgebracht in een openbare of privé-dienst, in een openbare of privé-inrichting, in het onderwijs, een vak of een beroep. De Regering bepaalt of de nuttige ervaring heeft bijgedragen tot de opleiding die vereist is voor het te begeven ambt.
  De nuttige ervaring wordt aangetoond volgens de regels bepaald voor het personeel van het Gemeenschapsonderwijs.

Art.3.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder :
  1° vacante betrekking : de door de inrichtende macht opgerichte betrekking die niet is toegewezen aan een bij toepassing van dit decreet in vast verband aangesteld personeelslid, die in aanmerking komt voor toelagen van de Gemeenschap en waarvoor een weddetoelage aangevraagd is;
  2° hoofdambt of bijbetrekking : het ambt resp. de betrekking zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling voor het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en in het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling voor het personeel van de leergangen met beperkt leerplan ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur;
  3° betrekking : voltijdse betrekking vastgesteld in de jaarlijkse personeelsformatie van een school of PMS-centrum, waarbij de personeelsformatie met het totaal aantal betrekkingen overeenstemt dat voor de verschillende ambten van een school of PMS-centrum op basis van het beschikbaar lestijden- of betrekkingenpakket kan worden georganiseerd of gesubsidieerd;
  4° confessioneel onderwijs : het onderwijs gebaseerd op één van de godsdiensten bepaald in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en georganiseerd met de instemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien zo'n instantie bestaat;
  5° niet-confessioneel onderwijs : het onderwijs dat zich als zodanig voorstelt of niet aan de voorwaarden voldoet om confessioneel onderwijs te zijn;
  6° onderwijsinrichtingen met hetzelfde karakter : een aantal inrichtingen die een confessioneel onderwijs gebaseerd op dezelfde godsdienst organiseren of een aantal inrichtingen die een niet-confessioneel onderwijs organiseren en die ofwel op hun verzoek door de levensbeschouwing die ze huldigen zich van de andere onderwijsinrichtingen onderscheiden ofwel, indien het niet het geval is, een gescheiden groep vormen;
  7° aanvullende regels van het bevoegde paritaire comité : de regels die ter aanvulling van dit statuut door de paritaire comités bedoeld in artikel 100 vastgelegd worden en waaraan bij besluit van de Regering bindende kracht is gegeven overeenkomstig artikel 106 [1 ;]1
  [1 8° werkdag : de weekdagen van maandag tot vrijdag, met uitzondering van de wettelijke feestdagen.]1
  De ambten die door de personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, 1° uitgeoefend worden, worden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld, overeenkomstig de rangschikking die in het Gemeenschapsonderwijs van toepassing is.
  De ambten die door de personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, 3° uitgeoefend worden, worden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld, overeenkomstig de rangschikking bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra.
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 99, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.4. Elke contractuele bepaling, elke bepaling van een arbeidsreglement die strijdig is met de bindende wettelijke bepalingen, met dit statuut of met de bij besluit van de Regering bindend verklaarde aanvullende regels van de bevoegde paritaire comités is nietig.

Art.5. Wanneer een personeelslid bedoeld in artikel 1, § 1, 1° en 3° voor een ambt werd aangesteld waarvan de uitoefening o.a. erin bestaat het werk van andere personeelsleden te leiden of te organiseren, dan wordt het geacht als mandataris van de inrichtende macht op te treden in de verhouding met de andere personeelsleden. Het tegenbewijs wordt niet aanvaard.

Art.6. Ingeval het personeelslid bij de uitvoering van de overeenkomst die uit dit statuut voortvloeit de inrichtende macht of derden schade berokkent, is het enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld; voor lichte schuld is het enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoon dan toevallig is. Het personeelslid is niet verantwoordelijk voor de beschadigingen of de sleet toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het voorwerp noch voor het toevallig verlies ervan.

Art.7. Wanneer een geschrift niet vereist is, wordt het getuigenbewijs onafhankelijk van de waarde van het rechtsgeschil aanvaard, zelfs vóór de Raden van beroep.

Art.8. De rechtsvorderingen voortvloeiend uit de overeenkomst verjaren één jaar na afloop van deze overeenkomst of vijf jaar na de feiten waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn één jaar na afloop van de overeenkomst mag overschrijden.

HOOFDSTUK II. - Plichten.
Afdeling 1. - Plichten van de inrichtende macht.
Art.9. De inrichtende macht is verplicht :
  1° het personeelslid te doen arbeiden op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen, inzonderheid door de voor de uitvoering van het werk nodige hulpmiddelen en materialen ter beschikking te stellen;
  2° als een goed huisvader ervoor te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid en dat hem bij een ongeval de eerste hulp verstrekt kan worden;
  3° de bezoldiging te betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen;
  4° de nodige zorg en aandacht te besteden aan het onthaal van de personeelsleden, en van de jeugdige werknemers in het bijzonder;
  5° als een goed huisvader te zorgen voor het bewaren van het arbeidsgereedschap dat tot de personeelsleden behoort. In geen geval mag ze dit arbeidsgereedschap weigeren terug te geven.

Art.10. Bij het einde van de overeenkomst is de inrichtende macht verplicht de personeelsleden alle desbetreffende sociale bescheiden te overhandigen.

Art.11. Recht op de wedde die hem zou zijn toegekomen, indien het zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen, heeft het personeelslid dat op het ogenblik dat het zich naar het werk begeeft geschikt is om te werken en dat :
  1° zich normaal naar zijn werk begevend, met vertraging of niet op de plaats van het werk aankomt, op voorwaarde dat die vertraging of die afwezigheid te wijten is aan een oorzaak die overkomen is op de weg naar het werk en die onafhankelijk is van zijn wil;
  2° behalve in geval van staking, wegens een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, hetzij de arbeid niet kan beginnen hoewel het zich normaal op de plaats van het werk had begeven, hetzij de arbeid niet kan voortzetten waarmee het bezig was.

Art.12. De personeelsleden hebben het recht om van het werk afwezig te zijn, met behoud van hun normale bezoldiging, ter gelegenheid van familiegebeurtenissen, voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten en in geval van verschijning voor het gerecht.
  De Regering bepaalt de gevallen bedoeld in het eerste lid en legt de afwezigheidsduur vast.

Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden.
Art.13. Deze afdeling is van toepassing op de tijdelijk of definitief aangestelde personeelsleden.

Art.14. De personeelsleden behartigen onder alle omstandigheden waar ze hun ambt uitoefenen steeds het belang van het onderwijs waarin ze werkzaam zijn of van het PMS-centrum en van de personen die zich bij het PMS-centrum laten adviseren.
  Bij de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen, hun opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende regels van het bevoegde paritaire comité, door het arbeidsreglement en door de aanstellingsovereenkomst.

Art.15. De personeelsleden moeten zich zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het schoolpersoneel, de leerlingen en de ouders van leerlingen op een absoluut correcte wijze gedragen. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van de onderwijsinrichting of van het PMS-centrum zulks vereist en vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

Art.16. De personeelsleden mogen de leerlingen niet voor politieke en commerciële propaganda gebruiken.

Art.17. Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen, de aanvullende regels van het bevoegde paritaire comité en de aanstellingsovereenkomst verstrekken de personeelsleden de prestaties die nodig zijn voor de goede gang van de onderwijsinrichtingen of PMS-centra waar zij hun ambt uitoefenen.
  Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande toelating van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger.

Art.18. De personeelsleden mogen de feiten niet bekendmaken die een vertrouwelijk karakter hebben en waarvan zij op grond van hun ambt kennis hebben gekregen.

Art.19. De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, zelfs buiten hun ambt doch omwille ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen.

Art.20. De personeelsleden mogen geen werkzaamheid hebben die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van 's Lands onafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de vervulling van de door België met het oog op zijn veiligheid aangegane verbintenissen in het gedrang brengt. Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medehulp verschaffen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid.
  De uitoefening van de rechten van het Belgisch of Europees burgerschap dat de personeelsleden bezitten, wordt altijd geëerbiedigd.

Art.21. De personeelsleden leven de in de aanstellingsovereenkomst schriftelijk vastgestelde verplichtingen na die uit de specifieke aard van het opvoedingsproject van de onderwijsinrichting voortvloeien waarin zij hun ambt uitoefenen.

Afdeling 3. - Onverenigbaarheden.
Art.22. Elke bezigheid die schade zou kunnen toebrengen aan het vervullen van de plichten van het ambt of strijdig zou zijn met de waardigheid ervan is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd vrij PMS-centrum.

Art.23. Dienstprestaties leveren of een mandaat uitoefenen in een privé zaak met winstgevend doel, zelfs om niet, is onverenigbaar met de hoedanigheid als personeelslid van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd vrij PMS-centrum.
  Er is echter geen onverenigbaarheid noch in het geval van voogdij of pleegvoogdij voor een onbekwaam noch in het geval van de uitoefening van een mandaat in een privé-onderneming namens de Regering.

Art.24. Elke bezigheid die schade zou kunnen toebrengen aan de uitoefening van de bijzondere plichten voortvloeiend uit de specificiteit van het opvoedingsproject van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van deze onderwijsinrichting.

Art.25. De uit de toepassing van artikel 24 voortvloeiende onverenigbaarheden worden schriftelijk in de aanstellingsovereenkomst vastgelegd.

Art.26. De artikels 22 en 24 zijn ook van toepassing op de tijdelijk aangestelde personeelsleden.

Art.27. Op schriftelijk verzoek van het betrokken personeelslid en op voorlegging van een verslag opgesteld door het inrichtingshoofd of door de directeur van het PMS-centrum kan de inrichtende macht een afwijking toestaan van de bepalingen van de artikels 22 en 23.
  Een afwijking is o.a. mogelijk als het gaat om het beheer van familiale belangen of als de globale opdracht waarvoor het personeelslid definitief of tijdelijk wordt aangesteld niet overeenstemt met een voltijdse betrekking.

Art.28. Wordt het bestaan van een in artikel 22 of 24 bedoelde onverenigbaarheid betwist, dan kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van het bevoegde paritaire comité per aangetekende brief aanvragen.
  Een afschrift van de aangetekende brief wordt tegelijk en eveneens per aangetekende brief aan de inrichtende macht of aan het personeelslid gezonden.
  Het paritair comité brengt een advies uit binnen dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag.

Art.29. De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van zijn personeel doorlopend een bezigheid uitoefent die volgens artikels 22 of 23 met zijn ambt in het onderwijs of bij een PMS-centrum of volgens artikel 24 met de specificiteit van het opvoedingsproject van de onderwijsinrichting onverenigbaar is, betekent het hem alsmede de gevolgen ervan per aangetekende brief na hem gehoord te hebben; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  Werd met toepassing van artikel 28 een advies bij het paritair comité ingewonnen, mag de in het eerste lid bedoelde aangetekende brief ten vroegste op de eerste werkdag na de ontvangst van dit advies gezonden worden.
  Behalve in geval van zware schuld kan zich het personeelslid tegen een afdanking beveiligen door te bewijzen dat het de bezigheid niet meer uitoefent die hem wordt verweten.
  Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat de overeenkomst van het personeelslid beëindigd wordt, behalve indien het binnen 10 dagen een beroep bij het arbeidsgerecht per aangetekende brief aantekent.
  Het personeelslid dat een beroep aantekent, blijft in actieve dienst.

Afdeling 4. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art.30. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer der personeelsleden mag niet aangetast worden door het recht van de inrichtende macht om een geëngageerd onderwijs te organiseren.
  De verplichtingen opgenomen in artikel 21 mogen o.a. geen gedragen van het privé-leven betreffen die geen enkele betrekking hebben met het dagelijkse schoolleven en met de werking van de onderwijsinrichting of van het PMS-centrum.

HOOFDSTUK III. - Toegang tot de wervingsambten.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.31. De wervingsambten kunnen door tijdelijk of definitief aangestelde personeelsleden uitgeoefend worden.

Art.32. Bij de eerste aanstelling in het onderwijs legt het personeelslid een eed af in de termen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.
  De Regering wijst de overheid aan waarvoor de eed wordt afgelegd.

Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel.
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.33.Niemand mag door de inrichtende macht van een onderwijsinrichting of die van een PMS-centrum in een wervingsambt tijdelijk aangesteld worden wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° [1 één van de volgende voorwaarden vervullen :
   a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
   b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
   d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;]1
  2° een onberispelijk gedrag hebben;
  3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° [1 houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking [5 ...]5 hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
   a) [8 de drie afwijkingen hebben binnen een periode van hoogstens vijf opeenvolgende schooljaren plaatsgevonden;]8
   b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;
   c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding " voldoende " als eindconclusie;
   d) [5 als het om een lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel gaat, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs dat beantwoordt aan de wezenlijke elementen vermeld in het decreet van 25 oktober 2010 houdende pedagogische en administratieve vernieuwingen in het onderwijs en dat door de Regering als gelijkwaardig wordt erkend;]5 ]1
  [2 e) indien het om een lid van het onderwijzend personeel van een gespecialiseerde school gaat, beschikt dit lid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend.]2
  [3 f) wanneer het om een personeelslid gaat dat het ambt van leraar-mediathecaris bekleedt, moet dit over het bekwaamheidsbewijs voor het beheren van schoolmediatheek beschikken;]3
  [9 g) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer in het lager of secundair onderwijs bekleedt, beschikt dit personeelslid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 15 ECTS-punten in de niet-confessionele zedenleer dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend;]9
  [10 h) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of het ambt van leraar taalklassen bekleedt, beschikt dit personeelslid over de diploma's vermeld in artikel 7, 9°, met uitzondering van de bepaling onder 9.1, of artikel 9quater, met uitzondering van 1°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;]10
  [11 i) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van [16 kleuterschoolassistent of assistent in een gespecialiseerde basisschool]16 bekleedt, beschikt dit personeelslid over een bewijs van een voortgezette opleiding 'kinderopvang' van ten minste 120 uren die door de Regering wordt erkend.]11
  6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die van minder dan zes maanden gedagtekend is en waaruit blijkt dat de kandidaat in zulke gezondheidstoestand verkeert dat hij die van de leerlingen en de andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;
  7° [4 voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]4
  8° [1 ...]1
  [5 Bij de afwijking vermeld in het eerste lid, 5°, gaat het om de aanstelling resp. aanwijzing van een personeelslid volgens één van de volgende bepalingen :
   1° artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [12 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]12;
   2° artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap;
   3° artikel 15, § 2, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra;
   4° artikel 33bis, tweede en derde lid, van dit decreet;
   5° artikel 20bis, tweede en derde lid, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra.]5
  De godsdienstleerkrachten worden door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. Ze worden eveneens door de inrichtende macht van hun ambt als godsdienstleerkracht ontheven op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat.
  De inrichtende macht mag een tijdelijk personeelslid slechts aanstellen indien de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie in acht wordt genomen.
  [1 Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
  [6 In afwijking van het eerste lid, 5°, mogen alleen personen die op het ogenblik van de aanstelling houder zijn van het bekwaamheidsbewijs dat voor het te bekleden ambt vereist is, tijdelijk aangesteld worden [8 in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek,]8 in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs, in het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek en in het ambt van psychosociaal begeleider.]6 [13 [15 Bij gebrek aan een kandidaat die houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs, kunnen in dat ambt personen worden aangeworven die houder zijn van het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs, een graduaat/bachelor resp. een licentie/master in de logopedie of, als de pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften uitsluitend bevoegd is voor het kleuteronderwijs of voor de eerste graad van het lager onderwijs, die houder zijn van het diploma van kleuteronderwijzer, telkens aangevuld met twee jaar nuttige beroepservaring in een ambt van de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel resp. in het geval van de logopedisten telkens aangevuld met twee jaar nuttige beroepservaring [17 ...]17, waarbij deeltijdse prestaties in verhouding tot een voltijdse betrekking worden aangerekend, en die op het tijdstip van de aanstelling reeds ingeschreven zijn voor een aanvullende opleiding van ten minste 15 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie.]15. Als bewijs dient een inschrijvingsbevestiging die is afgegeven door de onderwijsinstelling waar de aanvullende opleiding gevolgd wordt. De aanstelling in dat ambt eindigt van ambtswege na afloop van twee jaar, als het betrokken personeelslid de aanvullende opleiding niet binnen die termijn van twee jaar met succes heeft voltooid.]13
  [7 Personeelsleden die in het lager onderwijs het ambt van leermeester eerste vreemde taal bekleden, maar niet het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs voor dat ambt hebben, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, a), b) en c), als ze reeds voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, voor het ambt van onderwijzer voor het lager onderwijs.]7
  [11 [14 ...]14.]11
  ---------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 46, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
  (2)<DDG 2009-05-11/15, art. 161, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2009-05-25/27, art. 73, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (4)<DDG 2011-06-27/03, art. 51, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (5)<DDG 2012-07-16/05, art. 16, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (6)<DDG 2015-06-29/19, art. 36,1°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (7)<DDG 2015-06-29/19, art. 36,2°, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (8)<DDG 2017-06-26/06, art. 39,1°en 3°, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (9)<DDG 2017-06-26/06, art. 39,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (10)<DDG 2017-06-26/09, art. 34, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (11)<DDG 2018-06-25/08, art. 10, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (12)<DDG 2019-05-06/10, art. 122, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (13)<DDG 2020-06-22/15, art. 73,1°, 030; Inwerkingtreding : 22-06-2020>
  (14)<DDG 2020-06-22/15, art. 73,2°, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (15)<DDG 2021-06-28/11, art. 157, 031; Inwerkingtreding : 28-06-2021>
  (16)<BDG 2022-06-27/13, art. 47,1°, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (17)<BDG 2022-06-27/13, art. 47,2°, 032; Inwerkingtreding : 27-06-2022>

Art. 33bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 52; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> In afwijking van artikel 33, lid 1, 5°, kan de inrichtende macht tussen een kandidaat die bij zijn laatste beoordelingsstaat resp. beide laatste evaluatieverslagen de vermelding " onvoldoende " heeft gekregen, en een andere kandidaat kiezen, ongeacht deze houder is of niet van het vereiste bekwaamheidsbewijs.
  [1 Voldoet geen kandidaat aan de in artikel 33, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde, dan kan de inrichtende macht - in afwijking van artikel 33 - een kandidaat tijdelijk aanstellen dat noch houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs noch van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, zoals ze voor het te bekleden ambt bepaald zijn.
   De inrichtende macht mag van de in artikel 33, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde afwijken, als het gaat om een personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs dat een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A zou zijn, indien het personeelslid over het pedagogisch bekwaamheidsbewijs in samenhang met het te bekleden ambt zou beschikken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt voor een periode van drie opeenvolgende schooljaren, gerekend vanaf 1 september van het schooljaar van de eerste aanwijzing. Onverminderd het eerste lid mag deze afwijkingsmogelijkheid bij de eerste aanwijzing van een personeelslid in het betrokken ambt niet worden toegepast, als kandidaten houders zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.
   Wordt een personeelslid krachtens lid 2 voor ten minste 15 weken aangesteld, dan zendt de inrichtende macht een schriftelijke verklaring aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap waaruit blijkt dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat aan alle voorwaarden voldoet om te worden aangesteld.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 47, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>

Art. 33ter. [1 Behalve als artikel 33bis, lid 3, werd toegepast, kan een personeelslid dat de in artikel 33, lid 1, 5° en 7°, vermelde voorwaarden vervult en zich bij een inrichtende macht voor een betrekking in het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld, een beroep indienen tegen de aanstelling voor een termijn van ten minste 15 werken van een ander personeelslid dat aan de bovenvermelde voorwaarden niet voldoet.
   Het beroep wordt per aangetekende brief bij de inrichtende macht ingediend en bevat het bewijs dat de klager zich voor het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld.
   Als de inrichtende macht en de klager niet tot een minnelijke schikking komen, beschikt deze laatste over een termijn van 60 kalenderdagen om bij de Regering een beroep per aangetekende brief in te dienen. De termijn van 60 kalenderdagen begint op de dag waarop de klager werkelijk kennis heeft gekregen van de aanstelling en voor zover deze dag binnen het schooljaar van de aanstelling valt. Elk beroep buiten deze termijn is onontvankelijk.
   Na ontvangst van het beroep nodigt de Regering onmiddellijk de inrichtende macht uit, de bestreden aanstelling schriftelijk te verantwoorden. De inrichtende macht beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om de Regering deze verantwoording te betekenen. Zij begint op de dag waarop het verzoek om verantwoording wordt gezonden, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt. Levert de inrichtende macht deze verantwoording niet, dan verliest zij - vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van twee maanden - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid tegen wiens aanstelling een beroep werd ingediend.
   Na ontvangst van het antwoord van de betrokken inrichtende macht gaat de Regering na of de aanstelling overeenkomstig de bepalingen van voorliggend decreet gebeurde en behoorlijk met redenen omkleed werd.
   Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen nageleefd werden en dat de aanstelling verantwoord is, worden de klager en de inrichtende macht onmiddellijk per aangetekende brief er op de hoogte van gesteld.
   Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen niet nageleefd werden en dat de aanstelling niet verantwoord is, dan verliest de inrichtende macht - vanaf de eerste dag van de maand volgend op de mededeling van de beslissing van de Regering - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid wiens aanstelling onregelmatig is. Deze beslissing wordt per aangetekende brief aan de klager én aan de inrichtende macht medegedeeld.
   Daar de aanstelling van een personeelslid dat de in artikel 33, lid 1, 5°, vermelde voorwaarden niet vervult, tot het betrokken schooljaar beperkt is, vervalt elk beroep van rechtswege op 30 juni van dat schooljaar.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2008-06-23/39, art. 48, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>

Art.34. Voor een aanstelling in een wervingsambt wordt uiterlijk bij de indiensttreding een schriftelijke, door beide partijen ondertekende overeenkomst in twee exemplaren opgesteld waarvan één aan het personeelslid wordt overhandigd.
  Deze overeenkomst vermeldt :
  1° de benaming van de inrichtende macht van de school of van het PMS-centrum;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;
  4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;
  5° in voorkomend geval de aanvullende verplichtingen bedoeld bij artikel 21 en de onverenigbaarheden bedoeld bij artikel 25.
  Bij gebrek aan geschreven tekst opgesteld overeenkomstig de leden 1 en 2 wordt het personeelslid geacht slechts onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking aangesteld te zijn dat/die het werkelijk uitoefent.

Onderafdeling 2. [1 - Fase van de instap in het beroep]1   ----------   (1)
Art.35.<DDG 2006-06-26/38, art. 54, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> § 1. Voor een aanwerving als tijdelijk personeelslid in een vacante betrekking van een ambt of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, [8 heeft de kandidaat voorrang die de fase van de instap in het beroep afgesloten heeft. De fase van de instap in het beroep omvat de eerste dienstjaren als gekwalificeerd personeelslid in het onderwijs en dient om zich terecht te vinden in het beroep. Ze wordt als afgesloten beschouwd, als de kandidaat]8 aan volgende voorwaarden voldoet :
  1° hij heeft zijn kandidatuur ingediend;
  2° [5 hij vervult de voorwaarden vermeld in artikel 33, eerste lid, met uitzondering van die vermeld in de bepaling onder 7°;]5
  [5 2.1. [9 ...]9]5
  3° hij kan bij deze inrichtende macht een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt doen gelden; van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. [3 Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte]3 worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voor zover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen;
  4° hij heeft ten minste de vermelding " voldoende " gekregen voor de laatste in artikel 39bis bedoelde beoordelingsstaat van het schooljaar waar hij vóór 30 april voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat geldt deze voorwaarde als vervuld [4 ;]4
  [4 5° Hij was gedurende de laatste vijf schooljaren bij de betrokken inrichtende macht in actieve dienst;]4
  [2 Als een kandidaat dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om [8 de anciënniteit voor de fase van de instap in het beroep]8 te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt [8 waarin hij de fase van de instap in het beroep wil afsluiten]8.]2 [7 Indien de kandidaat [8 de fase van zijn instap in het beroep]8 in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek wil doen gelden, worden ook de dienstdagen in een ander ambt van een andere categorie waarvoor hij het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, in aanmerking genomen.]7
  [6 Met behoud van de toepassing van het eerste lid heeft een kandidaat voor het ambt van godsdienstleerkracht alleen voorrang indien hij in het bezit is van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs.]6
  § 2. Op straffe van verlies van hun voorrangsrecht voor het betrokken schooljaar moeten de kandidaten die van hun recht gebruik wensen te maken, vóór 1 juni hun kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende macht indienen.
  Deze brief vermeldt o.a. de ambten waartoe de kandidatuur betrekking heeft en desgevallend de school, de scholen, het PMS-centrum of de PMS-centra waarvoor ze geldt.
  De brief waarmee de kandidaat zijn voorrang doet gelden, geldt voor het volgende schooljaar.
  Behoudens overmacht mag de kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem [8 overeenkomstig § 1, eerste lid]8 aangeboden wordt, tijdens het lopende schooljaar zijn [8 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur]8 voor deze betrekking niet meer doen gelden, voor zover de betrekking door dezelfde persoon bekleed blijft.
  [1 Werd een personeelslid al één keer voor een doorlopende duur [8 overeenkomstig artikel 36.1 of artikel 36bis]8 effectief aangesteld, dan geldt deze aanstelling vanaf dit ogenblik als een over de volgende schooljaren heen lopende kandidatuur voor het betrokken ambt.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 70, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2008-06-23/39, art. 49, 1°,3°, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
  (3)<DDG 2008-06-23/39, art. 49, 2°, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (4)<DDG 2009-05-25/27, art. 74, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
  (5)<DDG 2011-06-27/03, art. 52, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (6)<DDG 2014-05-05/12, art. 31, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (7)<DDG 2017-06-26/06, art. 40, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (8)<DDG 2021-06-28/11, art. 159, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (9)<BDG 2022-06-27/13, art. 48, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.36. (opgeheven) <DDG 2006-06-26/38, art. 119, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Art. 36.1. [1 - Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding
   § 1 - De personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 33 en een bewijs van grondige kennis van de onderwijstaal en/of een bewijs van grondige kennis van de vreemde taal voorleggen indien één van beide of beide bewijzen voor het ambt in kwestie noodzakelijk zijn, hebben overeenkomstig de voorwaarden bepaald in dit artikel en binnen de perken van de beschikbare betrekkingen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding. Dat recht heeft betrekking op alle ambten waarvoor de genoemde voorwaarden vervuld zijn. De talenkennis wordt bewezen overeenkomstig het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
   Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding geldt niet voor de voltijds definitief aangestelde personeelsleden.
   § 2 - Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in.
   § 3 - De inrichtende macht kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding hebben, nadat de inrichtende macht artikel 36bis, § 5, heeft toegepast.
   In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding, indien dat personeelslid daarmee instemt, in een niet vacante betrekking aanstellen hoewel er definitief vacante betrekkingen voorhanden zijn.
   Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien.
   § 4 - Behoudens andersluidende overeenkomst met de inrichtende macht en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding aanvaardt het personeelslid de betrekking in de hem aangeboden omvang.
   § 5 - Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan bezorgt de inrichtende macht hem de schriftelijke motivering van de desbetreffende beslissing.
   § 6 - De inrichtende macht motiveert haar beslissing om een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur vanaf indiensttreding te beëindigen en deelt die beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 160, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 36bis.[1 Tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
   § 1 - De personeelsleden die aan de voorwaarden m.b.t. de [3 fase van de instap in het beroep]3 gesteld in artikel 35 voldoen, hebben overeenkomstig de in voorliggend artikel vastgelegde voorwaarden recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in het kader van de beschikbare betrekkingen. Dit recht heeft betrekking tot alle ambten [3 waarin de fase van de instap in het beroep wordt afgesloten]3.
   Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt niet voor de voltijds aangestelde personeelsleden.
   § 2 - Het personeelslid verliest het bij § 1 verworven recht, indien het tijdens vijf opéénvolgende schooljaren niet in dienstactiviteit in het betrokken ambt bij de betrokken inrichtende macht is geweest.
   § 3 - Het personeelslid dat met toepassing van artikel 81, 6°, ontslagen werd, heeft op grond van de vóór het ontslag geleverde prestaties geen recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur.
   § 4 - Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur gaat ten laatste op 1 oktober van het lopende schooljaar in.
   § 5 - De inrichtende macht kent de definitief vacante betrekkingen met voorrang toe aan de personeelsleden die recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur hebben.
  [2 In afwijking van het eerste lid en alhoewel betrekkingen definitief vacant zijn, kan de inrichtende macht een personeelslid dat recht heeft op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, indien het ermee eens is, in een niet vacante betrekking aanwijzen.
   Een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur is slechts mogelijk voor betrekkingen waarin voor het hele schooljaar moet worden voorzien.]2
   § 6 - Behoudens tegenstrijdige overeenkomst gesloten met de inrichtende macht en op straffe van verlies van het recht op een aanstelling van doorlopende duur aanvaardt het personeelslid de betrekking voor de hem aangeboden opdracht.
   § 7 - Tekent een personeelslid bezwaar aan tegen de tijdelijke aanstelling van een ander personeelslid, door zijn belang te doen blijken, dan betekent hem de inrichtende macht de schriftelijke motivatie van de desbetreffende beslissing.
   § 8 - De inrichtende macht omkleedt haar beslissing een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur te beëindigen met redenen en betekent deze schriftelijk aan het personeelslid.
   § 9 - De artikelen 41 en 42 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2008-04-21/31, art. 71, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2010-06-28/08, art. 47, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 161, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.37. (opgeheven) <DDG 2006-06-26/38, art. 119, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>

Art.38.De dienstanciënniteit bedoeld in (artikel 35) wordt op 30 april van het lopende schooljaar berekend, zoals in artikel 55 [2 ...]2 bepaald [2 , waarbij de diensten gepresteerd in het kader van de afwijkingen bepaald in artikel 33, tweede lid, niet in aanmerking worden genomen]2. <DDG 2006-06-26/38, art. 56, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  [1 Wordt er, met toepassing van de artikelen 41, 42 en 43, door afdanking of ontslagneming een einde gemaakt aan een aanstelling, dan worden de vóór deze afdanking of ontslagneming bij de inrichtende macht gepresteerde dienstdagen niet in aanmerking genomen om de in lid 1 bedoelde dienstanciënniteit te berekenen, tenzij deze inrichtende macht het afgedankte personeelslid weer aanstelt of met toepassing van artikel 41, § 3, lid 3, de afdanking na advies van de raad van beroep niet bekrachtigt.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 72, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 162, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.39. Binnen veertien dagen na ingang van de vacature of na de dag waarop in een niet vacante betrekking voor een minimale periode van vijftien weken moet worden voorzien, deelt de inrichtende macht aan de Gemeenschaps- en Gewestelijke Dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling (FOREM/GRABA) de betrekkingen mede, voor zover ze niet aan prioritaire kandidaten zoals bedoeld in artikel 35 kunnen worden toegewezen.
  Binnen een termijn van veertien dagen na 1 februari deelt de inrichtende macht de lijst met alle betrekkingen die op 1 februari in de verschillende centra en scholen vacant zijn aan het Ministerie mede. Binnen de veertien dagen delen de inrichtende machten aan het Ministerie alle betrekkingen schriftelijk mede die tussen 1 februari en 15 juni vacant worden. Bovendien delen ze ten laatste op 30 juni de betrekkingen mede die tot 1 september worden geacht vacant te worden. Het Ministerie vult dan de bovenvermelde lijst aan.
  Op schriftelijk verzoek van de kandidaten deelt hen het Ministerie of de inrichtende macht de in het tweede lid bedoelde lijst mede.
  Op gewoon verzoek van een belanghebbende kandidaat geeft het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum inlichtingen over de in artikel 45 bedoelde dienstattesten van de personeelsleden aangesteld bij toepassing van artikel 35.

Onderafdeling 2bis- Beoordeling.
Art. 39bis.[1 Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid.
   § 1. Een tijdelijk personeelslid wordt elk schooljaar waarin het voor een ononderbroken periode van ten minste vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, door het inrichtingshoofd of de directeur beoordeeld.
   In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd of de directeur ook een personeelslid beoordelen dat minder dan vijftien weken in dienstactiviteit was en effectieve diensten heeft gepresteerd, waarbij het inrichtingshoofd of de directeur erover waakt, dat de gepresteerde diensten een minimum aan continuïteit tonen.
   In afwijking van lid 1 wordt een beoordeling om de twee schooljaren uitgevoerd voor de personeelsleden die overeenkomstig artikel 35 zijn aangesteld, tenzij ze aan een andere school worden geaffecteerd.
   In afwijking van het eerste lid worden de personeelsleden die overeenkomstig artikel 36bis aangesteld zijn, ten minste om de drie schooljaren beoordeeld. Staat op de beoordelingsstaat de vermelding "onvoldoende" of "niet tevredenstellend" als eindconclusie, dan wordt in de loop van het daaropvolgende schooljaar een nieuwe beoordeling uitgevoerd.
   Het personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd resp. de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
  [2 § 1.1 In het geval vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, c), maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen beoordeelt of het personeelslid geschikt is om het ambt uit te oefenen.
   In het geval vermeld in artikel 35, § 1, eerste lid, 4°, maken het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie zich bij de beoordeling beperkt tot de volgende aspecten :
   1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
   2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
   3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.
   Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de beoordeling van een personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling.
   In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over [3 de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]3 kan de onderwijsinspectie een beoordeling laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke beoordeling, waarbij de onderwijsinspectie alleen de aspecten vermeld in het tweede lid beoordeelt.]2
   § 2. De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de school of het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsovereenkomst worden opgelegd. De beoordelingsstaat heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
   Voor de beoordeling van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
   De beoordeling van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.
   Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd.
   § 3. [2 Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van de beoordelingsstaat om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij de beoordelingsstaat gevoegd. Het personeelslid dateert de beoordelingsstaat, ondertekent hem en geeft hem [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.
   Als het personeelslid de beoordelingsstaat en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt de beoordelingsstaat [2 opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2.
   Ten laatste op 15 mei zendt [2 het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst de beoordelingsstaat, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
   Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van de [2 overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1]2 opgestelde beoordelingsstaat ingediend, dan is de beoordelingsstaat ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van de laatste beoordelingsstaat. Als zo'n beoordelingsstaat niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".
   De beoordelingsstaat wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
   § 4. Het personeelslid kan de beoordelingsstaat van [2 het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep vóór de raad van beroep aantekenen.
   In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.
   Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.
   Het beroep is opschortend.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 48, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2012-06-25/09, art. 48, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (3)<DDG 2019-05-06/10, art. 123, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Onderafdeling 3. - Einde van de overeenkomst.
Art.40.Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht :
  1° [3 bij de terugkeer van een titularis van een betrekking of van een personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]3
  2° [3 op het ogenblik dat een betrekking van een tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid :]3
  a) door toepassing van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie;
  b) door mutatie;
  c) door definitieve aanstelling;
  3° op het ogenblik dat het [3 een uitgeoefend ambt]3, om redenen die onafhankelijk zijn van de inrichtende macht, voor het geheel of voor een gedeelte ervan niet meer kan worden gesubsidieerd;
  4° uiterlijk op de laatste dag van het lopende schooljaar waarin de aanstelling gebeurde wat de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend personeel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel der onderwijsinrichtingen betreft of op 31 augustus wat de leden van het administratief personeel [2 en de leraar-mediathecaris]2 van een onderwijsinrichting en de leden van een PMS-centrum betreft; [1 Deze bepaling geldt niet voor de personeelsleden die voor een doorlopende duur [4 overeenkomstig artikel 36.1 of artikel 36bis]4 aangesteld zijn.]1
  5° [3 ...]3
  [1 6° [3 ...]3;
   7° op 30 juni van het schooljaar waar het voor een doorlopende duur [4 overeenkomstig artikel 36.1]4 tijdelijk aangesteld personeelslid de beoordeling "niet tevredenstellend" krijgt [4 ...]4;]1
  [4 8° op 30 juni van het schooljaar waarin het overeenkomstig artikel 36bis voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld personeelslid de beoordeling "niet tevredenstellend" krijgt, indien het al in het voorafgaand schooljaar de beoordeling "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" had gekregen.]4
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 74, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2009-05-25/27, art. 75, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2015-06-29/19, art. 37, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (4)<DDG 2021-06-28/11, art. 163, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.41.§ 1. Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van [1 dertig]1 dagen ontslagen worden. De afdanking moet met redenen omkleed worden.
  § 2. (Het inrichtingshoofd resp. de directeur van het PMS-centrum overhandigt het personeelslid, na voorafgaand verhoor, het schriftelijk voorstel tot afdanking in tweevoud.) <DDG 2006-06-26/38, art. 58, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan het inrichtingshoofd of aan de directeur van het PMS-centrum. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er " ben er niet mee eens " op.
  Op dezelfde dag laat het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum dit voorstel aan de inrichtende macht toekomen die binnen tien dagen het voorstel verwerpt of aan het personeelslid per aangetekende brief betekent.
  § 3. Het personeelslid aan wie de afdanking betekend is en wie met toepassing (van artikel 35) tijdelijk aangesteld is, mag binnen tien dagen na de betekening een beroep bij de inrichtende macht per aangetekende brief aantekenen. De inrichtende macht zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies. <DDG 2006-06-26/38, art. 58, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  Binnen 45 dagen na de dag waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, betekent hij de inrichtende macht zijn met redenen omkleed advies.
  Binnen 14 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede. De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom het advies niet gevolgd is.
  § 4. Indien het een godsdienstleerkracht betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat.
  ----------
  (1)<DDG 2021-06-28/11, art. 164, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.42. § 1 - De inrichtende macht kan elk tijdelijk aangesteld personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.
  Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
  § 2 - Vanaf het ogenblik dat de inrichtende macht kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept ze het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben.
  § 3 - Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan ze binnen de drie dagen na dit verhoor de afdanking uitspreken. Op straffe van nietigheid wordt de afdanking aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. De afdanking wordt door het feit gerechtvaardigd dat de inrichtende macht een dringende reden inroept.
  § 4 - Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakbond, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de leden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in actieve dienst, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

Art.43.Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan eenzijdig zijn overeenkomst opzeggen met inachtneming van een [1 opzeggingstermijn van dertig dagen]1.
  De opzegging wordt aan de inrichtende macht per aangetekende brief betekend, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  ----------
  (1)<DDG 2021-06-28/11, art. 165, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.44. Onder voorbehoud van het ontslag om een dringende reden, zoals bepaald in artikel 42, moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de overeenkomst maakt, op straffe van nietigheid, aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  Op straffe van nietigheid moet de betekening de datum vanaf welke de opzegging begint te lopen en de duur ervan vermelden.
  Indien de overeenkomst in onderlinge overeenstemming der partijen een einde neemt, wordt deze overeenstemming vastgesteld door een geschrift dat de datum vermeldt waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven.

Art.45. Op het einde van elke activiteitsperiode levert het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding voor elk uitgeoefend ambt van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de aard van het ambt en de omvang van de opdracht.

Afdeling 3. - (Vaste aanwerving, permutatie en mutatie.)
Art.46.De inrichtende macht stelt een personeelslid definitief in een vacante betrekking van een wervingsambt aan, behalve :
  1° (opgeheven) <DDG 2006-06-26/38, art. 119, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  2° als ze een personeelslid in deze betrekking aanstelt ingevolge een mutatie overeenkomstig de in artikel 48 bepaalde voorwaarden, voor zover de bepalingen bedoeld in 1° hem geen verplichting qua aanstelling opleggen.
  [1 In afwijking van lid 1 mag het procentuele aandeel van de vaste benoemingen in het deeltijdse kunstonderwijs hoogstens 85 % van het urenkrediet bedragen dat beschikbaar is voor de aanwervingsbetrekkingen in de categorie van het leidinggevende en onderwijzende personeel.]1 [2 Dat geldt niet voor de wervingsambten in de categorie van het administratief personeel.]2
  ----------
  (1)<DDG 2009-03-23/10, art. 89, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 38, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2016>

Art.47. Een personeelslid van een inrichtende macht dat in een ambt definitief is aangesteld maar in een vacante betrekking van een ander ambt wenst definitief aangesteld te worden, moet in het beoogde ambt ten minste 360 dagen dienstanciënniteit hebben die bij de betrokken inrichtende macht gepresteerd werden.
  Het verwittigt schriftelijk de inrichtende macht ervan vóór 1 februari.
  De inrichtende macht deelt hem, in de loop van het tweede trimester, de in artikel 50 bedoelde oproep tot de kandidaten mede.
  Het personeelslid dient zijn kandidatuur in onder dezelfde voorwaarden als de tijdelijke personeelsleden.
  De definitieve aanstelling kan op 1 oktober van het volgende schooljaar plaatsvinden, voor zover het personeelslid op dat ogenblik aan alle in artikel 49 vastgelegde voorwaarden voldoet.

Art. 47bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 60; Inwerkingtreding : 01-09-2007> De inrichtende macht kan twee personeelsleden die erom vragen een permutatie toekennen. De permutatie geschiedt voor hetzelfde ambt.
  [1 In afwijking van het eerste lid kan onder de volgende voorwaarden een permutatie tussen het gewoon onderwijs en het gespecialiseerd onderwijs voor een ander ambt plaatsvinden :
   1° het ambt dat het personeelslid via permutatie wenst te bekleden, heeft dezelfde benaming als het ambt waarin dat personeelslid vast benoemd is;
   2° het personeelslid bezit het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van het ambt dat het via permutatie wenst te bekleden.]1
  Het met redenen omkleed verzoek wordt door beide personeelsleden tot 15 maart per aangetekende brief of per brief tegen ontvangstbewijs bij de inrichtende macht ingediend.
  De permutatie geschiedt zonder onderbreking op 1 september van het daarop volgende schooljaar.
  De betrokken scholen en de betrokken personeelsleden verkrijgen een afschrift van de beslissing.
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-11/15, art. 163, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art.48.<DDG 2006-06-26/38, art. 61, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> § 1. De inrichtende macht die een vacante betrekking te begeven heeft en ze voor mutatie vrijmaakt, kan de mutatie toekennen aan een vastbenoemd personeelslid dat erom verzoekt, behalve als ze door de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is deze betrekking aan een personeelslid toe te wijzen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.
  [1 Een betrekking die door een personeelslid in het kader van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur [3 overeenkomstig artikel 36.1 of artikel 36bis]3 wordt bekleed, mag niet voor mutatie vrijgemaakt worden.]1
  Bij de aanvraag om mutatie ingediend door een leermeester of leraar godsdienst moet een gunstig advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst - indien ze bestaat - worden gevoegd.
  Een mutatie geschiedt steeds in hetzelfde ambt. Ze kan een personeelslid slechts worden toegekend, als de omvang van de vacante betrekking ten minste gelijk is aan die van de vaste benoeming in het betrokken ambt.
  Het gemuteerde personeelslid moet in de school die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht of het gedeelte van de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van een school naar de andere zal zonder onderbreking gebeuren.
  [2 In afwijking van het vierde lid kan onder de volgende voorwaarden een mutatie van het gewoon onderwijs naar het gespecialiseerd onderwijs en omgekeerd voor een ander ambt plaatsvinden :
   1° het ambt dat het personeelslid via mutatie wenst te bekleden, draagt dezelfde benaming als het ambt waarin dat personeelslid vast benoemd is;
   2° het personeelslid bezit het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de uitoefening van het ambt dat het via mutatie wenst te bekleden.]2
  [3 De mutatie geschiedt op 1 oktober voor zover de betrokken betrekking op dat ogenblik nog vacant is.]3
  § 2. Overeenkomstig de voorliggende bepalingen kunnen zich de personeelsleden die in het gesubsidieerd officieel onderwijs of in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap vastbenoemd, kandidaat stellen voor een met het oog op een mutatie vrijgemaakte betrekking in het gesubsidieerd vrij onderwijs. De mutatie is slechts mogelijk als de inrichtende machten het ermee eens zijn.
  De diensten die in het gesubsidieerd officieel onderwijs of in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd zijn, worden met diensten in het gesubsidieerd vrij onderwijs gelijkgesteld en overeenkomstig voorliggende bepalingen berekend.
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 75, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2009-05-11/15, art. 164, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 166, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 48bis.<Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 62; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> Voor elke mutatie stelt de inrichtende macht die het personeelslid opneemt een akte van mutatie op waarvan een afschrift aan de betrokken scholen, aan het personeelslid en, voorzover het om een leermeester of leraar godsdienst gaat, aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst wordt overhandigd.
  Deze akte van mutatie vermeldt ten minste :
  1° de identiteit van de inrichtende macht;
  2° de identiteit van het personeelslid;
  3° de benaming van de school waar het personeelslid wordt gemuteerd;
  4° 4° het ambt (met inbegrip van het aantal uren) waarin het personeelslid wordt gemuteerd.

Art.49.§ 1. Onverminderd de voorwaarden die van toepassing zijn voor een definitieve aanstelling in het hoger onderwijs van het korte type mag niemand definitief worden aangesteld, indien hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° [1 één van de volgende voorwaarden vervullen :
   a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
   b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
   d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;]1
  2° een onberispelijk gedrag hebben;
  3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;
  5° [1 houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking [12 ...]12, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden :
   a) [13 de drie afwijkingen hebben binnen een periode van hoogstens vijf opeenvolgende schooljaren plaatsgevonden;]13
   b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;
   c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding " voldoende " als eindconclusie;
   d) [7 als het om een lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel gaat, houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs dat beantwoordt aan de wezenlijke elementen vermeld in het decreet van 25 oktober 2010 houdende pedagogische en administratieve vernieuwingen in het onderwijs en dat door de Regering als gelijkwaardig wordt erkend;]7]1
  [4 e) indien het om een lid van het onderwijzend personeel van een gespecialiseerde school gaat, beschikt dit lid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend.]4
  [5 f) wanneer het om een personeelslid gaat dat het ambt van leraar-mediathecaris bekleedt, moet dit over het bekwaamheidsbewijs voor het beheren van schoolmediatheek beschikken;]5
  [14 g) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer in het lager of secundair onderwijs bekleedt, beschikt dit personeelslid over het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 15 ECTS-punten in de niet-confessionele zedenleer dat door een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap wordt uitgereikt of over één of meer bewijzen die door de Regering als gelijkwaardig worden erkend;]14
  [15 h) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of het ambt van leraar taalklassen bekleedt, beschikt dit personeelslid over de diploma's vermeld in artikel 7, 9°, met uitzondering van de bepaling onder 9.1, of artikel 9quater, met uitzondering van 1°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;]15
  [16 i) indien het gaat om een personeelslid dat het ambt van [18 kleuterschoolassistent of assistent in een gespecialiseerde basisschool]18 bekleedt, beschikt dit personeelslid over een bewijs van een voortgezette opleiding 'kinderopvang' van ten minste 120 uren die door de Regering wordt erkend.]16
  6° [6 voldoen aan de bepalingen van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, met uitzondering van artikel 25 van hetzelfde decreet;]6
  7° [8 aan de voorwaarde vermeld in artikel 33, eerste lid, 6°, voldoen;]8
  8° (bij deze inrichtende macht een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen in het betrokken ambt kunnen doen gelden; van deze 720 dagen moeten er 600 effectief zijn gepresteerd. [2 Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte]2 worden ten belope van maximaal 210 dagen in aanmerking genomen bij de berekening van de effectief gepresteerde dienstdagen, voorzover deze verlofdagen binnen de aanwervingsperiode vallen; in het geval bepaald in artikel 54 gaat het om de dienstanciënniteit bij de betrokken inrichtende macht.) <DDG 2006-06-26/38, art. 63, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  (8°bis. ten minste de vermelding " voldoend " hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 39bis; bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn.) <DDG 2007-06-25/34, art. 432, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  9° het ambt als hoofdambt uitoefenen;
  10° zijn kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn.
  [12 Bij de afwijking vermeld in het eerste lid, 5°, gaat het om de aanstelling resp. aanwijzing van een personeelslid volgens één van de volgende bepalingen :
   1° artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [17 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]17;
   2° artikel 33bis, tweede en derde lid, van dit decreet;
   3° artikel 20bis, tweede en derde lid, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra.]12
  [3 Als een definitief aangesteld personeelslid dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 8°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt.]3 [10 Dat geldt niet voor personeelsleden die benoemd willen worden in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs [13 of in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek]13.]10
  [1 Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
  [10 In afwijking van het eerste lid, 5°, mogen alleen personen die op het ogenblik van de benoeming houder zijn van het bekwaamheidsbewijs dat voor het te bekleden ambt vereist is, vast benoemd worden [13 in het ambt van coördinator voor bevorderingspedagogiek,]13 in het ambt van pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs, in het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek en in het ambt van psychosociaal begeleider.]10
  [11 Personeelsleden die in het lager onderwijs het ambt van leermeester eerste vreemde taal bekleden, maar niet het diploma van onderwijzer voor het lager onderwijs voor dat ambt hebben, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, a), b) en c), als ze reeds voldoen aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid, 5°, voor het ambt van onderwijzer voor het lager onderwijs.]11
  § 2 - De godsdienstleerkrachten worden op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, door de inrichtende macht definitief aangesteld. Ze worden eveneens op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, van hun ambt als godsdienstleerkracht door de inrichtende macht ontheven.
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 50,L1,L2,L5, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
  (2)<DDG 2008-06-23/39, art. 50,L3, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (3)<DDG 2008-06-23/39, art. 50,L4, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2009>
  (4)<DDG 2009-05-11/15, art. 165, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (5)<DDG 2009-05-25/27, art. 76, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (6)<DDG 2011-06-27/03, art. 53, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (7)<DDG 2012-07-16/05, art. 17, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (8)<DDG 2013-06-24/47, art. 100, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (9)<DDG 2014-05-05/12, art. 32, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (10)<DDG 2015-06-29/19, art. 39,1°,2°, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (11)<DDG 2015-06-29/19, art. 39,3°, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (12)<DDG 2016-06-20/09, art. 118, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (13)<DDG 2017-06-26/06, art. 41, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (14)<DDG 2017-06-26/06, art. 41,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (15)<DDG 2017-06-26/09, art. 35, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (16)<DDG 2018-06-25/08, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (17)<DDG 2019-05-06/10, art. 124, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (18)<BDG 2022-06-27/13, art. 49, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art. 49bis.[1 Mogelijke aanstelling op 55 jaar.
   Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt definitief worden aangesteld, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan :
   1° het vervult alle voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;
   2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;
   3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;
   4° [2 a) het is tijdelijk aangesteld of voor een onvolledig leerplan definitief aangesteld of
   b) het bekleedt sinds ten minste vijf schooljaren een betrekking in een overgangsklas ingericht overeenkomstig het decreet van 17 december 2001 betreffende de scolarisatie van nieuwkomers.]2 ]1
  [2 In het geval bedoeld in het eerste lid, 4°, b), kan een personeelslid in een vacante betrekking van een wervingsambt definitief aangesteld worden.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2008-06-23/39, art. 51, 010; Inwerkingtreding : 01-05-2008>
  (2)<DDG 2013-06-24/47, art. 101, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.50. In de loop van het tweede trimester van elk schooljaar doet de inrichtende macht, na 1 februari, een oproep tot de kandidaten voor een definitieve aanstelling.
  De oproep bevat de lijst met de te begeven vacante betrekkingen, welke op basis van de situatie op 1 februari vóór de oproep bepaald worden. Het bericht dat aard en omvang van de vacante betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van de kandidaturen aangeeft, wordt samen met een bewijs van ontvangst aan alle tijdelijke personeelsleden gestuurd die in dienst van de inrichtende macht zijn.
  De definitieve aanstellingen gebeuren elk jaar op 1 oktober voor de betrekkingen bedoeld in het tweede lid die op die datum nog vacant zijn.

Art. 50bis. <Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 64; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> In de loop van het tweede kwartaal van het schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een mutatie. Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.
  De oproep bevat een lijst met de betrekkingen die op 1 oktober van het volgende jaar heel waarschijnlijk vacant zullen zijn en voor mutatie vrijgemaakt worden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten en vermeldt de vorm en de termijn waarin de kandidaturen moeten worden ingediend.

Art.51. De definitieve aanstelling en de mutatie in een wervingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art.52. De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een definitieve aanstelling moet voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur indienen.

Art.53.Indien één of meerdere personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties definitief aangesteld worden, moet hen de inrichtende macht de voorrang geven om [6 hun uurrooster in het betrokken ambt in de betrokken school]6 aan te vullen. De verplichte definitieve aanstelling geldt slechts voor de personeelsleden die hun kandidatuur binnen de maand na de bekendmaking van de in artikel 50 bedoelde oproep aangetekend hebben.
  Wordt geen personeelslid met toepassing van het eerste lid definitief aangesteld, dan heeft het personeelslid dat op 30 april een dienstanciënniteit van ten minste 720 dagen telt die bij de inrichtende macht en in één of meerdere ambten van de betrokken categorie gepresteerd werden, voorrang - bij een definitieve aanstelling - op een kandidaat die deze anciënniteit niet heeft.
  [1 In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die uitsluitend krachtens artikel 49bis benoemd zijn geweest, geen voorrang bij de aanvulling van hun uurrooster.]1
  [7 In afwijking van het eerste lid hebben de personeelsleden die in een van de volgende ambten benoemd zijn, geen voorrang bij de aanvulling van hun benoeming in het betrokken ambt in de betrokken school:
   a) pedagoog voor specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon basisonderwijs;
   b) coördinator voor bevorderingspedagogiek in het gespecialiseerd onderwijs;
   c) kleuterschoolassistent;
   d) assistent in een gespecialiseerde basisschool;
   e) hoofdsecretaris.]7
  [8 Onverminderd het eerste tot vierde lid geeft de inrichtende macht bij het toekennen van de ambten die vacant verklaard zijn voor een definitieve aanstelling voorrang aan personeelsleden die de voorwaarden voor een definitieve aanstelling vervullen en die nog niet in een of meer ambten met volledig leerplan vast benoemd respectievelijk definitief aangesteld zijn in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.]8
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 49, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 40, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DDG 2017-06-26/06, art. 42, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (4)<DDG 2018-06-18/08, art. 87, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (5)<DDG 2018-06-25/08, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (6)<DDG 2020-06-22/15, art. 74, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (7)<BDG 2022-06-27/13, art. 50,1°, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (8)<BDG 2022-06-27/13, art. 50,2°, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.54. Bij gebrek aan kandidaten die tot haar personeel behoren en aan de voorwaarden van artikel 49 voldoen, kan een inrichtende macht een personeelslid van een onderwijsinrichting met hetzelfde karakter op zijn verzoek aanstellen, indien het aan de voorwaarden van bovenvermeld artikel voldoet, met uitzondering van de voorwaarde gesteld onder 10°.

Art.55.§ 1 - Voor de berekening van de anciënniteit :
  1° [3 worden enkel in aanmerking genomen de diensten die tot 30 april van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend in hoofdambt gepresteerd zijn, voor zover de kandidaat houder is van de overeenkomstige bekwaamheidsbewijzen bedoeld in artikel 33, eerste lid, 5°, die door de Regering worden bepaald;]3
  2° [3 bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk personeelslid of als gesubsidieerd contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties uit alle dagen die gepresteerd zijn vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van het ontspanningsverlof, de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen. Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd, behalve voor het berekenen van de dienstanciënniteit van het technisch personeel van de PMS-centra [4 , van de leraar-mediathecaris en van het administratief personeel]4 van de onderwijsinrichtingen. Uitgesloten van deze vermenigvuldiging zijn de dienstdagen die gepresteerd worden door een personeelslid aangesteld voor een doorlopende duur [5 overeenkomstig artikel 36.1 of artikel 36bis]5 en die betrekking hebben op een volledig schooljaar.]3
  [3 De dagen gepresteerd als definitief personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van actieve dienst, met inbegrip van de zomervakanties.]3
  § 2 - De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.
  Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd.
  [5 Het aantal dagen dat gepresteerd wordt in technische vakken, technische beroepsvakken en beroepspraktijkvakken van een graad die tot één vakrichting behoren, worden samengeteld.]5
  § 3 - Het aantal dagen verworven in twee of meer tegelijkertijd uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is.
  § 4 - De diensten die in een ambt van godsdienstleerkracht gepresteerd zijn, worden voor de berekening van de anciënniteit in aanmerking genomen.
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 76, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2008-06-23/39, art. 52, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (3)<DDG 2011-06-27/03, art. 54, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (4)<DDG 2019-05-06/10, art. 125, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (5)<DDG 2021-06-28/11, art. 167, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2022>

HOOFDSTUK IV. - Toegang tot de selectieambten.
Art.56. De inrichtende macht kan een personeelslid in een vacante betrekking van een selectieambt in vast verband benoemen, behoudens :
  1° indien ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is voor deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd;
  2° indien ze een personeelslid in deze betrekking aanstelt ingevolge een mutatie overeenkomstig de in artikel 57 bepaalde voorwaarden, voor zover de bepalingen bedoeld in 1° hem geen verplichting qua aanstelling opleggen.

Art.57. De inrichtende macht die een vacante betrekking in een selectieambt moet begeven, kent de mutatie toe aan een personeelslid dat erom verzoekt.
  Niemand mag in een betrekking van een selectieambt gemuteerd worden, indien hij in het gesubsidieerd vrij onderwijs niet definitief aangesteld is in het selectieambt waartoe de vacante betrekking behoort.
  De inrichtende macht is ertoe verplicht het personeelslid definitief aan te stellen op het ogenblik van de mutatie, ongeacht de datum ervan.
  Het gemuteerde personeelslid moet in de inrichting die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van een inrichting naar de andere gebeurt zonder onderbreking.

Art.58. De definitieve aanstelling en de mutatie in een selectieambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art.59.Niemand kan definitief aangesteld worden in een selectieambt, indien hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° sinds ten minste zes jaar titularis zijn van een wervings-, selectie- of bevorderingsambt in het gesubsidieerd vrij onderwijs of in het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, waarvan ten minste twee jaar met een definitieve aanstelling voor ten minste een halve opdracht;
  2° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs dat door de Regering bepaald is voor een wervingsambt dat tot het selectieambt toegang verleent [1 ;]1
  [1 3° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 102, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.60.§ 1 - Een selectieambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een definitief aangesteld personeelslid dat aan de in artikel 59, 2° bepaalde voorwaarde voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is :
  1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
  2° in het bij artikel 58 bedoelde geval;
  3° in afwachting van een definitieve aanstelling [1 ;]1
  [1 4° indien het personeelslid voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
  Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van het ambt waarin het definitief aangesteld is.
  In de hypothese bedoeld in lid 1, 3° en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het selectieambt vacant is geworden, wordt het personeelslid in het betrokken ambt definitief aangesteld, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 59 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast.
  § 2 - Kan het selectieambt een definitief aangesteld personeelslid tijdelijk, overeenkomstig § 1, niet toegewezen worden, dan kan de inrichtende macht het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toewijzen dat aan de in artikel 59, 2° bepaalde voorwaarde voldoet en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.
  Na zes jaar activiteit kan het personeelslid in dat selectieambt definitief aangesteld worden.
  § 3 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepaling van artikel 56, 1°.
  § 4 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt neemt een einde, voor het geheel of voor een deel van de opdracht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, lid 1, 1°, 2°, 3° en 5°.
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 103, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.61. De tijdelijke of definitieve aanstelling in een selectieambt mag slechts gebeuren, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt.

Art.62. Elke aanstelling in een selectieambt moet overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 schriftelijk vastgesteld worden.

Art. 62.1.[2 (Artikel 62bis wordt vernummerd tot artikel 62.1.)]2 [1 In afwijking van de artikelen 56 tot 62 wordt het ambt van inrichtingshoofd vanaf 1 september 2009 ingevuld aan de hand van een aanstelling voor onbepaalde duur en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 92, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2011-06-27/03, art. 55, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 62.1.1.
  <Opgeheven bij DDG 2021-06-28/11, art. 168, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK IVbis. [1 - Bijzondere bepalingen voor departementshoofden van een gespecialiseerde secundaire school]1   ----------   (1)
Art. 62.2.[1 Principe.
  In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van departementshoofd van een gespecialiseerde secundaire school, hierna departementshoofd te noemen, toegewezen op basis van een [2 tijdelijke aanstelling]2 en van een definitieve aanstelling, overeenkomstig de onderstaande voorwaarden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 169, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.3.[1 Toelatingsvoorwaarden
   Personen mogen dit ambt uitoefenen, als ze :
   1. aan een van de volgende voorwaarden voldoen :
   a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
   b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
   d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot en met 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;
   2. ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad bezitten;
   3. de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend, zoals vastgelegd in de oproep tot de kandidaten;
   4. de burgerlijke en politieke rechten genieten;
   5. aan de dienstplichtwetten voldoen [2 ;]2
  [2 6° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]2
   Het eerste lid, 1°, b) tot en met d), voorziet in de omzetting van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2013-06-24/47, art. 104, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 62.4.[1 Oproep en kandidatuur.
  De oproep tot de kandidaten wordt door de inrichtende macht gepubliceerd in de krant evenals in elke andere vorm die als gepast wordt geacht.
   De oproep bevat het van het departementshoofd vereiste profiel en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt.
   De kandidatuur wordt per aangetekend schrijven ingediend. Bij de kandidatuur voegt de kandidaat onder andere een strategie- en actieplan om de in het vorige lid vermelde doelstellingen te verwezenlijken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>

Art. 62.5.[1 Aanstelling van het departementshoofd
   De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt mag uitoefenen.
   Zij steunt zich daarbij onder andere op het strategie- en actieplan van de kandidaat, op een of meer sollicitatiegesprekken evenals op de beroepservaring en de pedagogische kwalificatie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>

Art. 62.6.[1 Aanstelling van doorlopende duur, beëindiging en definitieve aanstelling
   § 1. [2 Voor zover voor minstens één volledig schooljaar in de betrekking moet worden voorzien en de kandidaat aan alle voorwaarden voldoet om tot het ambt te worden toegelaten, geschiedt de aanstelling voor doorlopende duur. In alle andere gevallen geschiedt de aanstelling voor hoogstens één schooljaar. De aanstelling kan worden verlengd.]2
   § 2. Zij eindigt in de volgende gevallen :
   1. in geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;
   2. in geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;
   3. indien een van de volgende tuchtmaatregelen wordt opgelegd :
   a) inhouding van wedde;
   b) schorsing bij tuchtmaatregel;
   c) op-non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
   d) ontslag wegens een zware fout;
   4. bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een definitief aangesteld personeelslid;
   5. bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
   6. bij eenzijdige opzegging door de inrichtende macht;
   7. indien op het evaluatieverslag de vermelding "onvoldoende" staat;
  [2 8° indien het voor doorlopende duur aangestelde personeelslid het ambt gedurende vijf opeenvolgende schooljaren wegens een voltijds toegekend verlof niet heeft uitgeoefend. Als de activiteit als departementshoofd tussen twee toegekende verloven niet gedurende minstens één volledig schooljaar wordt hervat, dan wordt de duur van dat nieuwe verlof samengeteld met de duur van het vorige verlof;]2
  [2 9° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]2
   De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.
   In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 80, eerste lid, 1°, moet het departementshoofd een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht nemen.
   In het geval bedoeld in het eerste lid, 6°, bedraagt de opzeggingstermijn zes maanden, als het departementshoofd een ambtsanciënniteit van ten hoogste vijf jaar telt; voor elke begonnen termijn van vijf jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met drie maanden verlengd.
   De in de voorafgaande leden voorgeschreven opzeggingstermijn kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekend schrijven met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. Het aangetekend schrijven heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  [2 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 8° en 9°, eindigt de aanstelling van ambtswege zonder opzeggingstermijn.]2
   § 3. Een departementshoofd dat ten minste [3 45]3 jaar oud is, wordt definitief aangesteld, indien :
   1. hij/zij een ambtsanciënniteit van ten minste vijf jaar telt;
   2. op zijn laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding "voldoende" als eindconclusie staat;]1
  [2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een benoeming.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 170, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (3)<BDG 2022-06-27/13, art. 51, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art. 62.7.[1 Statuut
  § 1. Onverminderd het tweede lid is het departementshoofd tijdens de uitoefening van zijn ambt onderworpen aan de artikelen 13 tot en met 30, 32, 70, 72 tot en met [4 79, 80, eerste lid, 2°]4 en 81 tot en met 99 van het onderhavige statuut.
   Het is het departementshoofd verboden :
   1. een verlof te nemen of ter beschikking te worden gesteld, met uitzondering van volgende types van verlof en terbeschikkingstelling :
   a) jaarlijkse vakantie,
   b) omstandigheidsverlof,
   c) buitengewoon verlof wegens overmacht,
   d) bevallingsverlof,
   e) [6 adoptie- of pleegouderverlof;]6
   f) verlof wegens ziekte of gebrekkigheid,
   g) [5 voltijds verlof]5 wegens een opdracht in het belang van het onderwijs,
   h) terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid,
   i) (NOTA : geen tekst, zie Franse versie)
  [2 j) verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
   k) verlof om dringende familiale redenen;
   l) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;]2
  [3 m) voltijdse loopbaanonderbreking;]3
  [6 n) voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken.]6
   2. [2 een deeltijdse loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [6 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]6 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]2
   § 2. [4 Paragraaf 1 van dit artikel, artikel 62.6, § 2, eerste lid, 4° en 6°, en derde tot vijfde lid, en artikel 80, met uitzondering van het eerste lid, 1°]4 gelden ook voor een departementshoofd dat met toepassing van artikel 62.6, § 3, definitief aangesteld is.]1
  [3 In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, mag een definitief aangesteld departementshoofd verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2011-06-27/03, art. 57, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (3)<DDG 2016-06-20/09, art. 120, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (4)<DDG 2017-06-26/06, art. 43, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (5)<DDG 2019-05-06/10, art. 126, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (6)<DDG 2021-06-28/11, art. 171, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.8.[1 Tijdelijke vervanging
   § 1. [2 Indien de aanstelling van het departementshoofd beëindigd wordt of indien het departementshoofd zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 62.7 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk [3 voltijds afwezig]3 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 62.3, eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld onder 3°.]2
  [3 Indien het departementshoofd wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 3°.]3
   § 2. Tijdens de periode van tijdelijke vervanging zijn de artikelen [3 62.6, § 1, artikel 62.7, § 1]3, 62.9, 62.11 en 62.12 van toepassing op het personeelslid dat het departementshoofd vervangt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2011-06-27/03, art. 58, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 172, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.9.[1 Wedde en premie
   § 1. [3 Tijdens de uitoefening van het ambt ontvangt het departementshoofd]3 een wedde op basis van weddeschaal [4 422/I, verhoogd met een maandelijkse premie van 250 euro]4 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgelegd de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst, belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.
  [4 In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]4
   § 2. Wordt [3 een in een ander ambt [4 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 36bis]4 aangesteld of vast benoemd personeelslid]3 tot departementshoofd aangesteld, ontvangt het in afwijking van § 1 verder zijn wedde evenals, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
   P = X - M
   P = de premie
   X = de in § 1 bedoelde wedde
   M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid
   De premie wordt tegelijk met de maandwedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
   § 3. Wordt iemand van buitenaf tot departementshoofd aangesteld, dan ontvangt hij het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
   § 4. Het bedrag vermeld in de §§ 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
  [2 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover het departementshoofd niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 41, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DDG 2017-06-26/06, art. 44, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (4)<DDG 2021-06-28/11, art. 173, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.10.[1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
   § 1. Voor een departementshoofd stelt het inrichtingshoofd ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.
   Het departementshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
  [2 § 1.1 Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een departementshoofd. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.]2
   § 2. [3 Het departementshoofd stelt vooraf een verslag op waarin het de balans opmaakt van zijn activiteiten van de jongste jaren en waarin het voorstellen voor de verdere schoolontwikkeling doet. Dat verslag dient als basis voor het evaluatiegesprek.]3
   Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
   § 3. Het inrichtingshoofd overhandigt het departementshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het departementshoofd heeft ten hoogste zeven kalenderdagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het departementshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan het inrichtingshoofd terug.
   Als het departementshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag opgesteld door het inrichtingshoofd.
   Ten laatste op 15 mei zendt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het departementshoofd, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
   Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het departementshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het departementshoofd de vermelding "goed".
   Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het departementshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
   § 4. Het departementshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
   In afwijking van lid 1 kan het departementshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.
   Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.
   Het beroep is opschortend.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 50, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2012-06-25/09, art. 49, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (3)<DDG 2014-05-05/12, art. 33, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 62.11.[1 Terugkeer
   Voor zover het personeelslid definitief aangesteld is in het gesubsidieerd vrij onderwijs, bekleedt het op het einde van de aanstelling opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 62.6, § 2, eerste lid, 3°, d) evenals 4°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>

Art. 62.12.[1 In aanmerking komende diensten
   Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als departementshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-11/15, art. 166, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>

HOOFDSTUK IVter. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 middenmanagers]2 van een gewone secundaire school]1   ----------   (1)   (2)
Art. 62.13.[1 Beginsel
   In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van [2 middenmanager]2 van een gewone secundaire school, hierna coördinator te noemen, toegewezen op basis van een [3 tijdelijke aanstelling en een definitieve aanstelling]3, overeenkomstig de onderstaande voorwaarden."
   [2 Artikel 62.6, §§ 2 en 3, artikel 62.7, §§ 1 en 2, artikel 62.8 en de artikelen 62.10 tot 62.12 zijn van toepassing op de middenmanager.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 106, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DDG 2018-06-18/08, art. 89, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 174, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.14.[1 Toelatingsvoorwaarden
   Het ambt van middenmanager mag alleen bekleed worden door een personeelslid van de betrokken school dat :
   1° voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, met uitzondering van het eerste lid, 2°;
   2° ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad of een diploma van opleiding tot ondernemingshoofd (Meisterbrief) bezit;
   3° voldoet aan de voorwaarde vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, voor een ambt van de categorie van het onderwijzend personeel;
   4° ten minste drie jaar nuttige beroepservaring kan bewijzen.
   De nuttige beroepservaring vermeld in het eerste lid, [2 4°]2, moet worden opgedaan in het kader van een beroepsactiviteit die verband houdt met het uitgeoefende ambt, waarbij deeltijdse prestaties in verhouding tot een voltijdse betrekking meetellen.
   Indien het ambt niet bekleed kan worden door een personeelslid van de betrokken school, mag het bekleed worden door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in het eerste en het tweede lid.]1
  ----------
  (1)<DDG 2018-06-18/08, art. 90, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 75, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 62.15.[1 Oproep tot de kandidaten en sollicitatie
   De inrichtende macht maakt de oproep tot de kandidaten door aanplakking bekend in de school waar de halve betrekking van [2 middenmanager]2 vacant wordt verklaard, alsook in elke andere passende vorm.
   De oproep bevat het profiel dat van de [2 middenmanager]2 vereist wordt en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt.
   De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief. De kandidaat voegt bij zijn kandidatuur onder meer een motiveringsbrief waarin hij uitlegt hoe hij de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden denkt te verwezenlijken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 108, 021; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
  (2)<DDG 2018-06-18/08, art. 91, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 62.16.[1 Aanstelling van de coördinator
   De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt mag uitoefenen.
   Zij steunt zich daarbij onder andere op de motiveringsbrief van de kandidaat, op een of meer sollicitatiegesprekken evenals op de beroepservaring en de pedagogische kwalificatie.]1
  [2 De kandidaat wordt aangesteld voor de duur van een schooljaar. Bij voorlegging van een evaluatieverslag van het inrichtingshoofd waarop ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat, wordt de aanstelling na afloop van het schooljaar met nog een schooljaar verlengd. Indien betrokkene na afloop van de tweede aanstelling opnieuw een evaluatieverslag van het inrichtingshoofd krijgt waarop ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat, is de derde aanstelling van doorlopende duur. Zolang de middenmanager voor bepaalde duur is aangesteld, maakt het inrichtingshoofd per schooljaar minstens één evaluatieverslag overeenkomstig artikel [3 62.10]3 voor de middenmanager op.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 109, 021; Inwerkingtreding : 01-07-2013>
  (2)<DDG 2018-06-18/08, art. 92, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 175, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.17.[1 Wedde en premie
   Tijdens zijn aanstelling als [3 middenmanager]3 ontvangt het personeelslid naast zijn wedde een maandelijkse premie van [4 250]4 euro.
   De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
  [2 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de premie verder uitbetaald, voor zover de [3 middenmanager]3 niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]2
   Het bedrag vermeld in het eerste lid is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 110, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 43, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (3)<DDG 2018-06-18/08, art. 93, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (4)<DDG 2021-06-28/11, art. 176, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.18.[1 Wekelijkse arbeidsduur
   De [2 middenmanager]2 presteert gemiddeld 19 uren van 60 minuten per week. Het gemiddelde wordt over een referentieperiode van vier maanden berekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 111, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DDG 2018-06-18/08, art. 94, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 62.19.
  <Opgeheven bij DDG 2018-06-18/08, art. 9, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Hoofdstuk IVquater [1 Bijzondere bepalingen voor coördinatoren van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan]1   ----------   (1)
Art. 62.20.[1 Principe
  In afwijking van hoofdstuk IV zijn de artikelen 62.3 tot [2 62.8 en 62.10 tot 62.12]2 van toepassing op het ambt van coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2015-06-29/19, art. 44, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 177, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.20.1. [1 - Wedde en premie
   Tijdens de aanstelling als coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan ontvangt het personeelslid bovenop zijn wedde een maandelijkse premie van 400 euro.
   De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
   In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste lid wordt vermeld, evenredig verminderd.
   Het bedrag vermeld in het eerste lid is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
   In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover de coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 178, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK IVquinquies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school]1   ----------   (1)
Art. 62.21.[1 - Beginsel
   In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school, hierna "adviseur", toegewezen op basis van een [3 tijdelijke aanstelling]3 en van een definitieve aanstelling, overeenkomstig de onderstaande voorwaarden.
   De artikelen 62.3, 62.6, § 1 en § 2, eerste lid, en derde tot [3 zesde]3 lid, en [2 artikel 62.7, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid,]2 zijn van toepassing op de adviseur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 122, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2017-06-26/06, art. 45, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 179, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.22. [1 - Oproep tot de kandidaten en kandidatuur voor de aanstelling
   De inrichtende macht maakt de oproep tot de kandidaten voor een aanstelling van doorlopende duur bekend in de pers, door aanplakking in de scholen en in elke andere passende vorm.
   De oproep bevat het profiel dat van de adviseur vereist wordt, de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt en de omvang van de opdracht.
   De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief. De kandidaat voegt bij zijn kandidatuur onder meer een motiveringsbrief waarin hij ingaat op de doeleinden die in het voorgaande lid worden vermeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 123, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.23. [1 - Aanstelling
   De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt mag uitoefenen.
   De inrichtende macht rangschikt de kandidaten die geschikt zijn voor het ambt en baseert zich daarbij onder andere op de motiveringsbrief van de kandidaat, op één of meer sollicitatiegesprekken, evenals op de beroepservaring, de pedagogische kwalificatie en het geschiktheidsprofiel.
   De rangschikking blijft twee jaar geldig met ingang van 1 september na de rangschikking en tussen de rangschikking en die eerste september.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 124, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.24. [1 - Voorwaarden voor een definitieve aanstelling
   De inrichtende macht kan een adviseur definitief aanstellen als :
   1° hij aan de voorwaarden van artikel 62.3 voldoet;
   2° hij minstens vijf jaar dienstanciënniteit heeft, berekend overeenkomstig artikel 55;
   3° hij in zijn laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding "voldoende" heeft gekregen; bij gebrek aan een evaluatieverslag wordt die voorwaarde geacht vervuld te zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 125, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.25.[1 - Oproep tot de kandidaten en kandidatuur voor de definitieve aanstelling
   De inrichtende macht bepaalt welke definitief vacante betrekkingen voor de aanstelling vrijgegeven worden.
   Elk jaar in de tweede helft van de maand april doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een definitieve aanstelling. Deze oproep wordt in de scholen bekendgemaakt, door aanplakking en in elke andere vorm die de inrichtende macht gepast acht.
   De oproep bevat een lijst met de betrekkingen die op 1 oktober heel waarschijnlijk vacant zullen zijn en voor de definitieve aanstelling vrijgemaakt worden. De oproep omvat gegevens over de aard en de omvang van [2 de te begeven betrekkingen, het vereiste profiel en]2 de voorwaarden waaraan de kandidaten moeten voldoen en vermeldt in welke vorm en binnen welke termijn de kandidaturen moeten worden ingediend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 126, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 180, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.26.[1 - Definitieve aanstelling
   De definitieve aanstellingen geschieden op 1 oktober in de betrekkingen vermeld in artikel 62.25, derde lid, die op dit ogenblik nog vacant zijn.
   Het minimale aantal uren bij een eerste aanstelling in een ambt beloopt één vierde van het aantal uren vereist voor een voltijdse betrekking. [2 Het maximale aantal uren bij een eerste aanstelling is niet hoger dan het aantal uren van de tijdelijke aanstelling van de adviseur.]2
   Een definitieve aanstelling geschiedt voor volledige uren.
   Voor de definitieve aanstelling van een kandidaat baseert de inrichtende macht zijn keuze onder andere op [2 de motiveringsbrief die in het kader van de kandidatuur voor een definitieve aanstelling werd ingediend]2, de beroepservaring, de pedagogische kwalificatie, het geschiktheidsprofiel en de beoordelingsstaat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 127, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 181, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.27.[1 - Tijdelijke vervanging
   Indien de aanstelling van de adviseur beëindigd wordt of indien de adviseur zijn ambt neerlegt of wegens verlof of terbeschikkingstelling tijdelijk [2 voltijds afwezig]2 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 62.23,eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.
  [2 Indien de adviseur wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 3°.]2
   Met behoud van de toepassing [2 van het eerste en het tweede lid]2 doet de inrichtende macht een beroep op de personen die overeenkomstig artikel 62.23 gerangschikt werden, zolang die rangschikking geldig is.]1
  [2 Tijdens de tijdelijke vervanging zijn artikel 62.6, §§ 1 en 2, artikel 62.7, § 1, eerste lid, artikel 62.28 en artikel 62.29.1 van toepassing op het vervangende personeelslid.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 128, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 182, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.28. [1 - Wekelijkse arbeidsduur
   De adviseur presteert gemiddeld 38 uren van 60 minuten per week. Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 129, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.29. [1 - Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid
   § 1. Voor een adviseur stelt het inrichtingshoofd om de vijf jaar ten minste één evaluatieverslag op. Daartoe voert het inrichtingshoofd een evaluatiegesprek.
   Voor de evaluatie van een personeelslid kan het inrichtingshoofd zich baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt - met uitzondering van het ambt van adviseur - en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
   § 2. De procedure vermeld in artikel 62.10, § 1, tweede lid, § 1.1, § 2, tweede lid, § 3 en § 4 is van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 130, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.29.1.[1 - Geheimhoudingsplicht
   De adviseur is in het kader van de uitvoering van zijn activiteit tot geheimhouding verplicht. Artikel 4.11 van het decreet van 31 maart 2014 betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren is van toepassing, waarbij onder "personen die bij het centrum werken" moet worden verstaan: "de adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school".]1
  ----------
  (1)<DDG 2021-06-28/11, art. 183, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.29.2. [1 - Beëindiging van de aanstelling
   Onverminderd artikel 62.6, § 2, eerste lid, eindigt de aanstelling van ambtswege en zonder opzeggingstermijn, als de adviseur in een ander ambt voor een doorlopende duur tijdelijk aangesteld of aangeworven wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 184, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK IVsexies. [1 - Bijzondere bepalingen voor onderdirecteurs]1   ----------   (1)
Art. 62.30. [1 - Beginsel
   In afwijking van hoofdstuk IV zijn de artikelen 62.3 tot 62.8 en 62.10 tot 62.12 van toepassing op het ambt van onderdirecteur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 132, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.30.1.[1 Wedde en premie
   § 1 - Tijdens de uitoefening van het ambt van onderdirecteur ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal [2 422/I, verhoogd met een maandelijkse premie van 400 euro]2 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.
  [2 In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]2
   § 2 - Wordt een persoon die in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt [2 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 36bis]2 of definitief aangesteld is, aangesteld als onderdirecteur, dan ontvangt hij, in afwijking van § 1, verder zijn wedde, evenals, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
   P = X - M
   P = de premie
   X = de in § 1 bedoelde wedde
   M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid.
   De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
   § 3 - Wordt een persoon die niet in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt voor onbepaalde duur of definitief aangesteld is, aangesteld als onderdirecteur, dan ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
   § 4 - Het bedrag dat met toepassing van de §§ 1 en 2 wordt berekend, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
   In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de premie vermeld in § 2 verder uitbetaald, voor zover de onderdirecteur niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 96, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 185, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK IVsepties. [1 - Bijzondere bepalingen voor werkmeesters in het [2 ...]2 secundair onderwijs]1   ----------   (1)   (2)
Art. 62.31.[1 - Beginsel
   In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van werkmeester [2 ...]2 toegewezen op basis van een [3 tijdelijke aanstelling]3 en van een definitieve aanstelling, overeenkomstig de onderstaande voorwaarden.
   De artikelen [2 62.6, §§ 2 en 3]2 tot 62.8 en 62.10 tot [2 62.12 en 62.28]2 zijn van toepassing op het ambt van werkmeester.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 134, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 129, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 186, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.32. [1 - Toelatingsvoorwaarden
   Het ambt van werkmeester wordt bekleed door een persoon die :
   1° voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, met uitzondering van het eerste lid, 2°;
   2° als tijdelijk aangewezen of definitief benoemd of aangesteld personeelslid in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs één van de volgende wervingsambten in het lager of hoger secundair onderwijs bekleedt :
   a) leraar technische vakken;
   b) leraar beroepspraktijk;
   c) leraar technische vakken en beroepspraktijk;
   3° voldoet aan de in artikel 35, § 1, eerste lid, 2° tot 5°, vermelde voorwaarden voor het ambt vermeld in 2° van dit artikel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 135, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>


Art. 62.33.[1 - Oproep tot de kandidaten en sollicitatie
   De inrichtende macht maakt de oproep tot de kandidaten bekend in de pers, door aanplakking in de scholen alsmede in elke andere passende vorm.
   De oproep bevat het profiel dat van de werkmeester vereist wordt en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden [2 bereikt, alsook het aantal betrekkingen]2.
   De kandidatuur wordt ingediend per aangetekende brief. De kandidaat voegt bij zijn kandidatuur onder meer een motiveringsbrief waarin hij uitlegt hoe hij de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden denkt te verwezenlijken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 136, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 130, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 62.34.[1 - Aanwijzing
   De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt mag uitoefenen.
   Hij baseert zich onder andere op de motiveringsbrief van de kandidaat, op één of meer sollicitatiegesprekken, evenals op de beroepservaring, de pedagogische kwalificatie en de vakcompetentie voor de te begeleiden afdelingen.]1
  [2 De kandidaat wordt aangesteld voor de duur van een schooljaar. Bij voorlegging van een evaluatieverslag van het inrichtingshoofd waarop ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat, wordt de aanstelling na afloop van het schooljaar met nog een schooljaar verlengd. Indien betrokkene na afloop van de tweede aanstelling opnieuw een evaluatieverslag van het inrichtingshoofd krijgt waarop ten minste de vermelding "goed" als eindconclusie staat, is de derde aanstelling van doorlopende duur. Zolang de werkmeester voor bepaalde duur is aangesteld, maakt het inrichtingshoofd per schooljaar minstens één evaluatieverslag overeenkomstig artikel 62.10 voor de werkmeester op.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 137, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 131, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 62.35.[1 Wedde en premie
   § 1 [2 - Tijdens de uitoefening van het ambt van werkmeester ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal [3 231, verhoogd met een maandelijkse premie van 400 euro als het om een voltijdse betrekking gaat of verhoogd met een bedrag van 250 euro als het om een halftijdse betrekking gaat]3 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.]2
  [3 In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]3
   § 2 - Wordt een persoon die in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt [3 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 36bis]3 of definitief aangesteld is in het ambt van werkmeester, dan ontvangt hij, in afwijking van § 1, verder zijn wedde, evenals, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
   P = X - M
   P = de premie
   X = de in § 1 bedoelde wedde
   M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid.
   De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
   § 3 - Wordt een persoon die niet in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt voor onbepaalde duur of definitief aangesteld is, aangesteld als werkmeester, dan ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
   § 4 - Het bedrag dat met toepassing van de §§ 1 en 2 wordt berekend, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
   In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de premie vermeld in § 2 verder uitbetaald, voor zover de werkmeester niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 97, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 132, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 187, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK IVocties. [1 Bijzondere bepalingen voor coördinatoren van een time-outinstelling]1   ----------   (1)
Art. 62.36.[1 Principe
   In afwijking van hoofdstuk IV zijn de artikelen 62.3 tot 62.8, 62.11, 62.12, [2 62.20.1]2 en 62.29 van toepassing op het ambt van coördinator van een time-outinstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 99, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 188, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK IVnovies. [1 Bijzondere bepalingen voor directiesecretarissen]1   ----------   (1)
Art. 62.37.[1 Principe
   In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van directiesecretaris uitsluitend toegewezen in de vorm van [3 een tijdelijke aanstelling en een definitieve aanstelling]3, overeenkomstig de onderstaande bepalingen.
   Artikel 62.6, artikel 62.7, § 1, eerste lid, en § 2, [2 °, artikel 62.10 met uitzondering van § 2, eerste lid, en artikel 62.11]2 tot 62.12 zijn van toepassing op het ambt van directiesecretaris.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 101, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 76, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 189, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.38.[1 [3 Het ambt van directiesecretaris mag alleen worden bekleed door een personeelslid van de betrokken school dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
   1° het voldoet aan de toelatingsvoorwaarden vermeld in artikel 62.3, met uitzondering van het eerste lid, 2° en 3°;
   2° het heeft één van de volgende diploma's:
   a) een studiegetuigschrift van het hoger onderwijs van het korte type in de studierichting Secretariaat;
   b) een eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs, aangevuld met vijf jaar nuttige beroepservaring in het kader van een beroepsactiviteit die verband houdt met het ambt van directiesecretaris, waarbij deeltijdse prestaties in verhouding tot een voltijdse betrekking worden aangerekend;
   c) een diploma dat na een succesvolle beëindiging van een opleiding van het hoger onderwijs van het korte type werd uitgereikt en waarvan de hoofdvakken verband houden met het ambt van directiesecretaris. In dat geval beslist de Regering, op basis van een advies van de onderwijsinspectie, of het diploma de houder ervan in staat stelt om het ambt uit te oefenen;
   3° het heeft zijn kandidatuur ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten zijn vastgelegd.]3
   Indien het ambt niet bekleed kan worden door een personeelslid van de betrokken school, mag het bekleed worden door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in [3 het eerste lid, 1° tot 3°]3.]1
  [2 [3 ...]3.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 102, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 133, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 190, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.39. [1 Oproep tot de kandidaten en sollicitatie
   De inrichtende macht maakt een oproep tot de kandidaten voor een aanstelling bekend door aanplakking in de betrokken school, alsook in elke andere passende vorm. De oproep bevat het profiel dat van de directiesecretaris vereist wordt en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt. Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid vermeld in artikel 62.38, tweede lid, wordt de oproep ook in de pers bekendgemaakt.
   De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. De kandidaat voegt bij zijn kandidatuur onder meer een motiveringsbrief waarin hij ingaat op de doeleinden die in het voorgaande lid worden vermeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 103, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>


Art. 62.40. [1 Aanstelling
   De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt mag uitoefenen.
   Zij baseert zich onder andere op de motiveringsbrief, op een of meer sollicitatiegesprekken en op de beroepservaring.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 104, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>


Art. 62.41.[1 Tijdelijke vervanging
   § 1 - Indien de aanstelling van de directiesecretaris beëindigd wordt of indien de directiesecretaris zijn ambt neerlegt of wegens een vorm van verlof of terbeschikkingstelling tijdelijk [2 voltijds afwezig]2 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het schooljaar vervangen door een persoon die voldoet [3 aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.38, eerste lid, 1° tot 3°]3]2.
  [2 Indien de directiesecretaris wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, met uitzondering van de bepaling onder 3°, en aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.38, derde lid.]2
   § 2 - Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn de artikelen 62.7, § 1, eerste lid, 62.11, 62.12 en 62.42 van toepassing op het vervangend personeelslid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 105, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 134, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 191, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.42.[1 Wedde en premie
   § 1 - Tijdens de uitoefening van het ambt van directiesecretaris ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal 152 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.
   § 2 - Wordt een persoon die in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt [2 voor doorlopende duur overeenkomstig artikel 36bis]2 aangesteld of vast benoemd is als directiesecretaris aangewezen, dan ontvangt hij, in afwijking van § 1, verder zijn wedde, evenals, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
   P = X - M
   P = de premie
   X = de in § 1 bedoelde wedde
   M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid.
   De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
   § 3 - Wordt een persoon die niet in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt voor onbepaalde duur aangesteld of vast benoemd is als directiesecretaris aangewezen, dan ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
   § 4 - Het bedrag dat met toepassing van de §§ 1 en 2 wordt berekend, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
   In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de premie vermeld in § 2 verder uitbetaald, voor zover de directiesecretaris niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 106, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 192, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK IVdecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor [2 ...]2 paramedische coördinatoren voor inclusieve scholen]1   ----------   (2)
Art. 62.43.[1 - Principe
   In afwijking van hoofdstuk IV zijn de artikelen 62.3 tot 62.8, 62.11, 62.12, 62.17, 62.28 en 62.29 van toepassing op [2 ...]2 het ambt van paramedische coördinator voor inclusieve scholen. Onder de pedagogische kwalificatie vermeld in artikel 62.5 wordt - in het geval van de paramedische coördinator voor inclusieve scholen - een paramedische kwalificatie verstaan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 136, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 78, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

HOOFDSTUK IVundecies. [1 Bijzondere bepalingen voor de beheerder Financiën en Gebouwen]1   ----------   (1)
Art. 62.44.[1 - Principe
   In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen uitsluitend toegewezen in de vorm van een aanstelling [2 ...]2 en een definitieve aanstelling, overeenkomstig de volgende bepalingen.
   Artikel 62.6, artikel 62.7, § 1, eerste lid, en § 2, artikel 62.10 met uitzondering van § 2, eerste lid, en de artikelen 62.11 tot 62.12 en artikel 62.42 zijn van toepassing op het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 80, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 193, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 62.45. [1 - Toelatingsvoorwaarden
   Om dit ambt te mogen uitoefenen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
   1° voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, 1°, en 4° tot 6° ;
   2° houder zijn van één van de volgende studiegetuigschriften:
   a) het diploma van het hoger onderwijs van het korte type in de studierichting Boekhouding;
   b) het eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs in de studierichting Economische Wetenschappen, Economie, Bedrijfsmanagement of Boekhouding, aangevuld met vijf jaar nuttige beroepservaring in het kader van een beroepsactiviteit die verband houdt met het ambt van opvoeder-huismeester of in het kader van een activiteit die verband houdt met het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen, waarbij deeltijdse prestaties in verhouding tot een voltijdse betrekking worden aangerekend;
   c) het eindgetuigschrift van het hoger algemeen secundair onderwijs of technisch overgangsonderwijs,, aangevuld met vijf jaar nuttige beroepservaring in het ambt van opvoeder-huismeester of in het kader van een activiteit die verband houdt met het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen, waarbij deeltijdse prestaties in verhouding tot een voltijdse betrekking worden aangerekend;
   d) elk diploma van het hoger onderwijs van het korte type of eindgetuigschrift van het hoger secundair technisch of beroepsonderwijs dat werd uitgereikt ter bekrachtiging van een opleiding waarvan de hoofdvakken verband houden met het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen. De Regering beslist op basis van een advies van de onderwijsinspectie of het diploma de houder ervan in staat stelt om het ambt uit te oefenen. Als het gaat om een eindgetuigschrift van het hoger secundair onderwijs zijn bovendien vijf jaar nuttige beroepservaring in het kader van een activiteit die verband houdt met het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen vereist. Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend;
   e) een diploma van het hoger onderwijs van het korte type, aangevuld met minstens drie dienstjaren in het ambt van opvoeder-huismeester;
   3° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 81, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


Art. 62.46.[1 - Oproep tot de kandidaten en kandidatuur
   De oproep tot de kandidaten wordt door de inrichtende macht gepubliceerd in de krant evenals in elke andere vorm die als gepast wordt geacht.
   De oproep bevat het profiel dat van de beheerder Financiën en Gebouwen wordt vereist en de doeleinden die tijdens de aanstelling moeten worden verwezenlijkt.
   De kandidatuur wordt ingediend per aangetekend schrijven. De kandidaat voegt bij zijn kandidatuur onder meer een curriculum vitae en een motiveringsbrief waarin hij uitlegt hoe hij de in het voorafgaande lid vermelde doeleinden denkt te verwezenlijken. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 82, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


Art. 62.47. [1 - Aanstelling
   De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt mag uitoefenen.
   Zij steunt zich daarbij onder andere op het curriculum vitae en de motiveringsbrief van de kandidaat, op een of meer sollicitatiegesprekken evenals op de vakcompetentie en de beroepservaring. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 83, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


Art. 62.48. [1 - Tijdelijke vervanging
   § 1 - Indien de aanstelling van de beheerder Financiën en Gebouwen beëindigd wordt of indien hij zijn ambt neerlegt of wegens een vorm van verlof of terbeschikkingstelling tijdelijk voltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 62.45 vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.
   Als de beheerder Financiën en Gebouwen wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een of meer personen in het ambt van studiemeester-opvoeder.
   § 2 - Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn artikel 62.7, § 1, eerste lid, artikel 62.11, artikel 62.12 en artikel 62.42 van toepassing op het vervangend personeelslid bedoeld in § 1, eerste lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 84, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


HOOFDSTUK IVduodecies. [1 - Bijzondere bepalingen voor de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek]1   ----------   (1)
Art. 62.49. [1 Principe
   In afwijking van hoofdstuk IV wordt het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek uitsluitend toegewezen in de vorm van een aanstelling en een vaste benoeming, overeenkomstig de onderstaande bepalingen.
   Artikel 62.6, artikel 62.7, § 1, eerste lid, en § 2, de artikelen 62.10 tot 62.12, artikel 62.28, artikel 62.29.2, artikel 62.46 en artikel 62.47 zijn van toepassing op het ambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 195, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 62.50. [1 - Toelatingsvoorwaarden
   Om dit ambt te mogen uitoefenen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
   1° voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.3, 1°, en 4° tot 6°;
   2° houder zijn van het studiegetuigschrift vermeld in artikel 14, 8°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;
   3° zijn kandidatuur hebben ingediend in de vorm en binnen de termijn die in de oproep tot de kandidaten vastgelegd zijn.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 196, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 62.51. [1 - Tijdelijke vervanging
   § 1 - Indien de aanstelling van de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek beëindigd wordt of indien hij zijn ambt neerlegt of wegens een vorm van verlof of terbeschikkingstelling tijdelijk voltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 62.50 vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.
   Indien de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 62.50, met uitzondering van de bepaling onder 3°.
   § 2 - Tijdens de duur van de tijdelijke vervanging zijn artikel 62.7, § 1, eerste lid en de artikelen 62.11, 62.12, 62.28 en 62.52 van toepassing op het vervangend personeelslid bedoeld in § 1, eerste lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 197, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 62.52. [1 - Wedde en premie
   § 1 - Tijdens de aanstelling als school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal 422 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat.
   § 2 - Wordt een persoon die in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt voor doorlopende duur aangesteld of vast benoemd is als school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek aangewezen, dan ontvangt hij, in afwijking van § 1, verder zijn wedde, evenals, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend:
   P = X - M
   P = de premie
   X = de in § 1 bedoelde wedde
   M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid.
   De premie wordt gelijktijdig met de maandelijkse wedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
   § 3 - Wordt een persoon die niet in het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs in een ander ambt voor doorlopende duur aangesteld of vast benoemd is als school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek aangewezen, dan ontvangt hij vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
   § 4 - Het bedrag dat met toepassing van § 1 en § 2 wordt berekend, is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982, het koninklijk besluit van 24 december 1993 en de wetten van 2 januari 2001 en 19 juli 2001.
   In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 wordt de premie vermeld in § 2 verder uitbetaald, voor zover de school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek niet door het ziekenfonds wordt vergoed.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 198, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


HOOFDSTUK V. - Toegang tot de bevorderingsambten.
Art.63. De inrichtende macht kan in een vacante betrekking van een bevorderingsambt definitief aanstellen, behalve :
  1° indien ze door de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd;
  2° indien ze een personeelslid in deze betrekking aanstelt ingevolge een mutatie overeenkomstig de in artikel 64 bepaalde voorwaarden, voor zover de bepalingen bedoeld in 1° hem geen verplichting qua aanstelling opleggen.

Art.64. De inrichtende macht die een vacante betrekking in een bevorderingsambt moet begeven, kent de mutatie toe aan een personeelslid dat erom verzoekt.
  Niemand mag in een betrekking van een bevorderingsambt gemuteerd worden, indien hij in het gesubsidieerd vrij onderwijs niet definitief aangesteld is in het bevorderingsambt waartoe de vacante betrekking behoort.
  De inrichtende macht is verplicht het personeelslid definitief aan te stellen op het ogenblik van de mutatie, ongeacht de datum ervan.
  Het gemuteerde personeelslid moet in de inrichting die het verlaat ontslag nemen voor de opdracht die het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd. De overgang van een inrichting naar de andere gebeurt zonder onderbreking.

Art.65. De definitieve aanstelling en de mutatie in een bevorderingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art.66.Een personeelslid mag slechts in een bevorderingsambt definitief aangesteld worden, indien het aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° sinds ten minste zes jaar titularis zijn van een wervings-, selectie- of bevorderingsambt in het gesubsidieerd vrij onderwijs of bij het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, waarvan ten minste twee jaar met een definitieve aanstelling voor een halve opdracht;
  2° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs dat door de Regering bepaald is voor een wervings- of selectiesambt dat toegang verleent tot dat bevorderingsambt [1 ;]1
  [1 3° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
  De in het vorig lid, 1°, vastgestelde voorwaarden zijn niet vereist voor het ambt van werkplaatsleider.
  In het basisonderwijs mag de dienstanciënniteit bedoeld in lid 1, 1°, slechts in het basisonderwijs verworven zijn.
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 113, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.67.§ 1 - Een bevorderingsambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een definitief aangesteld personeelslid dat aan de in artikel 66, lid 1, 2° bepaalde voorwaarde voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is :
  1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;
  2° in het bij artikel 65 bedoelde geval;
  3° in afwachting van een definitieve aanstelling [1 ;]1
  [1 4° indien het personeelslid voldoet aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]1
  Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van de betrekking waarin het definitief aangesteld is.
  In de hypothese bedoeld in lid 1, 3° en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het bevorderingsambt vacant is geworden, wordt het personeelslid in het betrokken ambt definitief aangesteld, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 66 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast.
  Deze beperking tot 2 jaar is niet toepasselijk op de basisscholen met een enige klas lager onderwijs voor zover geen personeelslid van de inrichtende macht dat aan de voorwaarden voldoet zijn kandidatuur heeft gesteld.
  § 2 - Kan het bevorderingsambt een definitief aangesteld personeelslid tijdelijk, overeenkomstig § 1, niet toegewezen worden, dan kan de inrichtende macht het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toewijzen dat aan de in artikel 66, lid 1, 2° bepaalde voorwaarden voldoet en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.
  Na zes jaar activiteit kan het personeelslid in dat bevorderingsambt definitief aangesteld worden.
  § 3 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepaling van artikel 63, 1°.
  § 4 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt neemt een einde overeenkomstig de bepalingen van artikel 40, lid 1, 1°, 2°, 3° en 5°.
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 114, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.68. De tijdelijke of definitieve aanstelling in een bevorderingsambt mag slechts gebeuren, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt.

Art.69. Elke aanstelling in een bevorderingsambt moet overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 schriftelijk vastgesteld worden.

HOOFDSTUK Vbis. - [1 Bijzondere bepalingen voor de inrichtingshoofden [2 of beheerders]2]1   ----------   (1)   (2)
Art. 69.1.[1 Beginsel.
   In afwijking van hoofdstuk V worden het ambt als inrichtingshoofd of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school alsmede het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool [2 of het ambt als beheerder]2, hierna "inrichtingshoofd" genoemd, uitsluitend in de vorm van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of van een vaste benoeming krachtens volgende bepalingen toegewezen.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 52, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 138, 029; Inwerkingtreding : 01-04-2019>

Art. 69.2.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Toelatingsvoorwaarden
  Personen mogen het ambt uitoefenen als ze :
  1° [1 aan één van de volgende voorwaarden voldoen :
   a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs; de Regering kan een afwijking toestaan;
   b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;
  d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;]1
  2° [2 a) [6 [7 ten minste een diploma van het hoger onderwijs van de eerste graad bezitten]7]6;
   b) [6 ...]6]2
  [3 c) voor het ambt als hoofdleraar, directeur van een autonome basisschool of directeur van een basisoefenschool houder zijn van een diploma van kleuteronderwijzer, van lager onderwijzer, van geagregeerde van het lager secundair onderwijs, van geagregeerde van het hoger secundair onderwijs of ten minste van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad op het pedagogisch vlak;]3
  3° de kandidatuur in de vorm en binnen de termijn hebben ingediend, zoals bepaald in de oproep tot de kandidaten;
  4° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
  5° aan de dienstplichtwetten voldoen [4 ;]4
  [4 6° voldoen aan artikel 10 van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]4
  [1 Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 53, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>
  (2)<DDG 2009-05-11/15, art. 168, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (3)<DDG 2010-06-28/08, art. 53, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (4)<DDG 2013-06-24/47, art. 115, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (5)<DDG 2016-06-20/09, art. 138, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (6)<DDG 2019-05-06/10, art. 139, 029; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
  (7)<DDG 2020-06-22/15, art. 85, 030; Inwerkingtreding : 22-06-2020>

Art. 69.3.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Oproep tot de kandidaten en kandidatuur
  [1 Deze oproep wordt in de pers bekendgemaakt, in de scholen door aanplakking alsmede in elke andere vorm die door de inrichtende macht als gepast wordt geacht.]1
  De oproep bevat het van het inrichtingshoofd vereiste profiel en de doelstellingen die tijdens de aanstelling moeten worden bereikt.
  De kandidatuur wordt per aangetekende brief ingediend. Samen met de kandidatuur zendt de kandidaat o.a. een strategie- en actieplan om de in vorig lid bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 54, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 69.4. <Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Aanstelling als inrichtingshoofd
  De inrichtende macht beslist welke kandidaat het ambt zal uitoefenen.
  Zij steunt zich o.a. op het strategie- en actieplan van de kandidaat en op een sollicitatiegesprek.

Art. 69.5.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Duur en einde van de aanstelling van onbepaalde duur, definitieve aanstelling
  § 1. [2 Voor zover voor minstens één volledig schooljaar in de betrekking moet worden voorzien en de kandidaat aan alle voorwaarden voldoet om tot het ambt te worden toegelaten, geschiedt de aanstelling voor doorlopende duur. In alle andere gevallen geschiedt de aanstelling voor hoogstens één schooljaar. De aanstelling kan worden verlengd.]2
  § 2. De aanstelling eindigt in elk geval :
  1° in het geval van een preventieve schorsing voor meer dan zes maanden;
  2° in het geval van een terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst voor meer dan zes maanden;
  3° indien één der volgende tuchtmaatregelen wordt opgelegd :
  a) de inhouding van wedde;
  b) de schorsing bij tuchtmaatregel;
  c) de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
  d) de afdanking wegens zware schuld;
  4° bij vrijwillig ontslag, indien het gaat om een definitief aangesteld personeelslid;
  5° bij vrijwillige beëindiging van de aanstelling;
  6° bij eenzijdige opzegging door de inrichtende macht;
  7° indien op het evaluatieverslag de [1 vermelding " onvoldoende "]1 als eindconclusie staat;
  [2 8° indien het voor doorlopende duur aangestelde personeelslid het ambt gedurende vijf opeenvolgende schooljaren wegens een voltijds toegekend verlof niet heeft uitgeoefend. Als de activiteit als schoolhoofd tussen twee toegekende verloven niet gedurende minstens één volledig schooljaar wordt hervat, dan wordt de duur van dat nieuwe verlof samengeteld met de duur van het vorige verlof;]2
  [2 9° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat tijdelijk vervangen werd;]2
  De inrichtende macht kan de aanstelling beëindigen in geval van een verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid voor een periode van meer dan zes opeenvolgende maanden.
  In de gevallen bepaald in het eerste lid, 4° en 5°, en in afwijking van artikel 80, lid 1, 1°, dient het inrichtingshoofd een opzeggingstermijn van 60 dagen in acht te nemen.
  In het geval bepaald in het eerste lid, 6°, beloopt de opzeggingstermijn 6 maanden als het inrichtingshoofd een ambtsanciënniteit van ten hoogste 5 jaar telt; voor elke aangevangen termijn van 5 jaar wordt de duur van de opzeggingstermijn met 3 maanden verhoogd.
  De opzeggingstermijnen bepaald in de voorafgaande leden kan in onderlinge overeenstemming worden verkort. De opzegging geschiedt per aangetekende brief met vermelding van de duur van de opzeggingstermijn. De aangetekende brief heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de uitzendingsdatum.
  [2 In de gevallen vermeld in het eerste lid, 8° en 9°, eindigt de aanstelling van ambtswege zonder opzeggingstermijn.]2
  § 3. De aanstelling eindigt van ambtswege na 5 jaar, als het inrichtingshoofd tijdens deze termijn geen door de Regering erkende vakopleiding met vrucht heeft beëindigd. De Regering legt het Parlement de belangrijkste elementen van een opleiding ter goedkeuring voor.
  § 4. Een inrichtingshoofd dat ten minste [3 45]3 jaar oud is, wordt definitief aangesteld, indien :
  1° het een ambtsanciënniteit van ten minste 5 jaar telt;
  2° op zijn laatst evaluatieverslag de vermelding " voldoend " als eindconclusie staat; "
  [2 3° de betrekking als vacant wordt beschouwd en de inrichtende macht die vrijgeeft voor een definitieve aanstelling.]2
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-25/27, art. 77, 013; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 199, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (3)<BDG 2022-06-27/13, art. 52, 032; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art. 69.6.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Statuut
  § 1. Onverminderd het tweede lid is het inrichtingshoofd tijdens de uitoefening van zijn ambt aan de artikelen 13 tot 30, 32, 70, 72 tot [5 79, 80, eerste lid, 2°]5 en 81 tot 99 van voorliggend statuut onderworpen.
  Het is het inrichtingshoofd verboden :
  1° een verlof te nemen of ter beschikking gesteld te worden, met uitzondering van volgende types van verlof en terbeschikkingstelling :
  a) jaarlijks verlof;
  b) omstandigheidsverlof;
  c) buitengewoon verlof wegens overmacht;
  d) bevallingsverlof;
  e) [7 adoptie- of pleegouderverlof;]7
  f) verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
  g) terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid;
  [1 h) [6 voltijds verlof]6 wegens een opdracht in het belang van het onderwijs,
   i) voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat.]1
  [3 j) verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid;
   k) verlof om dringende familiale redenen;
   l) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden;]3
  [4 m) voltijdse loopbaanonderbreking;]4
  [7 n) voltijds verlof om op een ministerieel kabinet te werken.]7
  2° [3 een deeltijdse loopbaanonderbreking te nemen, met uitzondering van de deeltijdse loopbaanonderbreking wegens ouderschapsverlof, de deeltijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorg [7 te verstrekken, de deeltijdse loopbaanonderbreking voor mantelzorg]7 en de deeltijdse loopbaanonderbreking voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.]3
  § 2. [5 Paragraaf 1 van dit artikel, artikel 69.5, § 2, eerste lid, 4° en 6°, en derde tot vijfde lid, en artikel 80, met uitzondering van het eerste lid, 1°, gelden]5 ook voor een inrichtingshoofd dat met toepassing van [2 artikel 69.5, § 4]2, definitief aangesteld is.
  [4 In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, mag een definitief aangesteld inrichtingshoofd verlof voor de uitoefening van hetzelfde ambt of van een ander ambt nemen voor de duur van in totaal hoogstens vijf jaar.]4
  ----------
  (1)<DDG 2009-05-11/15, art. 169, 012; Inwerkingtreding : 11-05-2009>
  (2)<DDG 2009-05-25/27, art. 78, 013; Inwerkingtreding : 01-05-2007>
  (3)<DDG 2011-06-27/03, art. 59, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (4)<DDG 2016-06-20/09, art. 139, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (5)<DDG 2017-06-26/06, art. 46, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (6)<DDG 2019-05-06/10, art. 140, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (7)<DDG 2021-06-28/11, art. 200, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 69.7.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Tijdelijke vervanging
  § 1. [1 Indien de aanstelling van het inrichtingshoofd beëindigd wordt of indien het inrichtingshoofd zijn ambt neerlegt of wegens een van de in artikel 69.6 vermelde verloven of terbeschikkingstellingen tijdelijk [3 voltijds afwezig]3 is, kan de inrichtende macht hem tot het einde van het daaropvolgende schooljaar vervangen door een persoon die voldoet aan de in artikel 69.2, eerste lid, vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld in 3°.]1 [2 In een gespecialiseerde basisschool kan het inrichtingshoofd ook vervangen worden door een lid van het paramedisch of psychosociaal personeel.]2
  [3 Indien het inrichtingshoofd wegens een vorm van verlof tijdelijk deeltijds afwezig is, kan de inrichtende macht hem vervangen door een persoon die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 69.2, eerste lid, met uitzondering van de bepaling onder 3°.]3
  § 2. Tijdens de voorlopige vervanging zijn de artikelen [3 69.5, §§ 1 en 2, artikel 69.6, § 1]3, 69.8, 69.11 en 69.12 toepasselijk op de plaatsvervanger.
  ----------
  (1)<DDG 2011-06-27/03, art. 60, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (2)<DDG 2012-07-16/05, art. 18, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 201, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 69.8.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Wedde en premie
  § 1. [9 Tijdens de uitoefening van het ambt van studieprefect of directeur van een gewone of gespecialiseerde secundaire school krijgt het personeelslid de volgende wedde:
   1° studieprefect of directeur van een gewone secundaire school die op 1 oktober van het lopende schooljaar minstens 600 leerlingen telt of waaraan een onder zijn toezicht staande basisschool verbonden is, of directeur van een gespecialiseerde secundaire school:
   a) bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 489 vermeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 27 juni 1974 waarbij op 1 april 1972 worden vastgesteld de schalen verbonden aan de ambten van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel bij de rijksonderwijsinrichtingen, aan de ambten van de leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen en aan de ambten van de leden van de inspectiedienst van het schriftelijk onderwijs en van het gesubsidieerd lager onderwijs, en de schalen verbonden aan de graden van het personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Staat, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
   b) vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 490 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
   2° studieprefect of directeur van een gewone secundaire school die op 1 oktober van het lopende schooljaar minder dan 600 leerlingen telt en waaraan geen onder zijn toezicht staande basisschool verbonden is:
   a) bij minder dan negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur: een wedde op basis van de weddeschaal 486 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
   b) vanaf minstens negen jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur of minstens 25 jaar geldelijke anciënniteit: een wedde op basis van de weddeschaal 487 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro;
   c) vanaf minstens tien jaar ambtsanciënniteit als studieprefect of directeur en minstens 25 jaar geldelijke anciënniteit: een wedde op basis van de weddeschaal 488 vermeld in de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 616,15 euro.
   Tijdens de uitoefening van het ambt van hoofdonderwijzer van een gewone basisschool of directeur van een autonome basisschool ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal waarop hij recht heeft overeenkomstig artikel 2, hoofdstuk B, van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 350 euro, als de school op 30 september van het lopende schooljaar op zijn minst 300 leerlingen telt, resp. verhoogd met een maandelijkse premie van 250 euro, als de school op 30 september van het lopende schooljaar midner dan 300 leerlingen telt.
   Tijdens de uitoefening van het ambt van beheerder ontvangt het personeelslid een wedde op basis van de weddeschaal 167 waarop het recht heeft overeenkomstig artikel 2, hoofdstuk G, van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juni 1974, verhoogd met een maandelijkse premie van 400 euro.
   In geval van deeltijdse prestaties wordt het bedrag van de premie dat in het eerste, tweede en vierde lid wordt vermeld, evenredig verminderd.]9
  § 2. [5 Gaat het om een in een ander ambt [9 voor een doorlopende duur overeenkomstig artikel 36bis]9 aangesteld of vast benoemd personeelslid dat als inrichtingshoofd wordt aangewezen, dan verkrijgt het]5 in afwijking van § 1 verder zijn wedde alsmede, ter compensatie, een maandelijkse premie die als volgt wordt berekend :
  P = X-M
  P = de premie
  X = de in § 1 bedoelde wedde
  M = de maandelijkse brutowedde van het personeelslid
  De premie wordt tegelijk met de maandwedde en onder dezelfde voorwaarden uitbetaald.
  § 3. Gaat het niet om een personeelslid, dan verkrijgt de directeur het vakantiegeld en een eindejaarspremie overeenkomstig de bepalingen die in het onderwijs gelden, waarbij het in § 1 vermeld bedrag als berekeningsbasis dient.
  § 4. Het bedrag vermeld in de §§ 1 en 2 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.
  [4 In geval van verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, tijdens een bevallingsverlof en tijdens de afwezigheden in het kader van een geboorte vermeld in de artikelen 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971 worden de premies vermeld in de §§ 1 en 2 verder uitbetaald, voor zover het inrichtingshoofd niet door het ziekenfonds wordt vergoed. ]4
  [6 ...]6
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 54, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  (2)<DDG 2009-05-11/15, art. 171, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (3)<DDG 2010-06-28/08, art. 56, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (4)<DDG 2015-06-29/19, art. 45, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (5)<DDG 2017-06-26/06, art. 47, 025; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (6)<DDG 2018-06-18/08, art. 107, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (7)<DDG 2019-05-06/10, art. 141,1°, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (8)<DDG 2019-05-06/10, art. 141,2°, 029; Inwerkingtreding : 01-04-2019>
  (9)<DDG 2021-06-28/11, art. 202, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 69.9.<Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Toelage voor reeds definitief aangestelde inrichtingshoofden of directeuren
  [1 Een inrichtingshoofd of directeur van een secundaire school dat resp. die]1 vóór 1 september 2007 reeds definitief aangesteld is, verkrijgt de in artikel 69.8, § 2, vermelde premie vanaf de maand volgend op de maand waarin het resp. hij een door de Regering erkende vakopleiding als inrichtingshoofd met vrucht heeft beëindigd.
  [1 Lid 1 is niet van toepassing op de hoofdleraar, de directeur van een autonome basisschool en de directeur van een basisoefenschool.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 57, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 69.10.[1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
   § 1. Voor een inrichtingshoofd stelt de inrichtende macht ten minste één evaluatieverslag op voor elke termijn van vijf jaar. Te dien einde voert het een evaluatiegesprek.
   Het inrichtingshoofd kan zo'n evaluatie schriftelijk bij de inrichtende macht aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
  [2 Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een inrichtingshoofd. De inrichtende macht en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie. ]2
   § 2. [3 Het inrichtingshoofd stelt vooraf een verslag op waarin het de balans opmaakt van zijn activiteiten van de jongste jaren en waarin het voorstellen voor de verdere schoolontwikkeling doet. Dat verslag dient als basis voor het evaluatiegesprek.]3
   Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
   § 3. De inrichtende macht overhandigt het inrichtingshoofd het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het inrichtingshoofd heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het inrichtingshoofd dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het aan de inrichtende macht terug.
   Als het inrichtingshoofd het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen aan de inrichtende macht overhandigt, dan geldt het door deze opgesteld evaluatieverslag.
   Stelt de inrichtende macht geen evaluatieverslag op overeenkomstig de leden 1 en 2, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het inrichtingshoofd de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het inrichtingshoofd de vermelding "goed".
   Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het inrichtingshoofd ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
   § 4. Het inrichtingshoofd kan het evaluatieverslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door de inrichtende macht beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
   In afwijking van lid 1 kan het inrichtingshoofd geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 3, verkregen is.
   Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing. Indien ze het advies niet volgt, vermeldt ze er de redenen voor.
   Het beroep is opschortend.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 58, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2012-06-25/09, art. 50, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (3)<DDG 2014-05-05/12, art. 34, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 69.11. <Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> Terugkeer
  Voor zover het personeelslid in het gesubsidieerd vrij onderwijs definitief aangesteld is, bekleedt het op het einde van de aanstelling opnieuw zijn voormalig ambt, behalve in de gevallen vermeld in artikel 69.5, § 2, lid 1, 3°, d), en 4°.

Art. 69.12. <Ingevoegd bij DDG 2007-06-25/34, art. 44; Inwerkingtreding : 01-05-2007> In aanmerking komende diensten
  Voor zover het om een personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs gaat, worden de diensten gepresteerd tijdens de uitoefening van het ambt als inrichtingshoofd in aanmerking genomen om de dienstanciënniteit, de ambtsanciënniteit en de geldelijke anciënniteit vast te leggen.

HOOFDSTUK Vter. [1 - BIJZONDERE BEPALING VOOR DIRECTEURS VAN EEN KUNSTACADEMIE.]1   ----------   (1)
Art. 69.13.[1 - Beginsel.
   In afwijking van hoofdstuk V en Vbis wordt het ambt van directeur van een kunstacademie vanaf 1 september 2009 toegekend aan de hand van een [2 tijdelijke aanstelling]2 en aan de hand van een vaste benoeming krachtens de in het gesubsidieerde vrije onderwijs geldende bepalingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-03-23/10, art. 94, § 2, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 203, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK Vquater. (oud hoofdstuk Vbis en [1 oud hoofdstuk Vter]1 ) - EVALUATIE.   ----------   (1)
Art. 69.14.(oud art. 69bis) [1 Evaluatieverslag en beroepsmogelijkheid.
   § 1. Elk definitief aangesteld personeelslid, behalve het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt, kan door het inrichtingshoofd of de directeur worden geëvalueerd of zo'n evaluatie schriftelijk bij het inrichtingshoofd of de directeur aanvragen. Het tijdstip van de aanvraag houdt rekening met de naleving van de termijn bepaald in § 3, lid 1, eerste zin.
  [2 § 1.1 Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de inrichtende macht werkt de onderwijsinspectie mee aan de evaluatie van een definitief aangesteld personeelslid. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie.
   In geval van een klacht tegen een personeelslid overeenkomstig hoofdstuk 2, afdeling 3, van het decreet van 25 juni 2012 over [4 de onderwijsinspectie, het adviespunt voor schoolontwikkeling en het adviespunt voor inclusie en integratie in het onderwijs]4 kan de onderwijsinspectie een evaluatie laten maken. Het inrichtingshoofd en de onderwijsinspectie maken een gezamenlijke evaluatie, waarbij de evaluatie van de onderwijsinspectie zich beperkt tot de volgende aspecten :
   1° ze gaat na of het personeelslid aandacht besteedt aan de voorgeschreven ontwikkelingsdoelen en de competenties die in de referentiekaders beschreven zijn;
   2° ze gaat na of het personeelslid de door de Regering goedgekeurde activiteitenplannen, studieprogramma's of leerplannen volgt;
   3° ze gaat na of het personeelslid voldoet aan de vereisten gesteld in het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs.]2
   § 2. De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties, alsmede over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting of het centrum inzet. Er wordt inzonderheid naar de mate onderzocht waarin het personeelslid de opdracht resp. verplichtingen vervult die hem door wet, decreet, besluit, verordening en aanstellingsovereenkomst worden opgelegd. Het evaluatieverslag heeft één van de volgende vermeldingen als eindconclusie : "zeer goed", "goed", "voldoende", "niet tevredenstellend" of "onvoldoende".
   Voor de evaluatie van een personeelslid kan zich het inrichtingshoofd baseren op het schriftelijk verslag van een ander personeelslid dat een bevorderings- of selectieambt bekleedt en dat schriftelijk van hem de opdracht kreeg een dergelijk verslag over het werk van het betrokken personeelslid op te stellen.
   De evaluatie van een leermeester of leraar godsdienst door het inrichtingshoofd betreft niet de vakdidactische bekwaamheden noch de inhoud van de cursussen. Deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.
   Het model van het evaluatieverslag wordt door de Regering vastgelegd.
   § 3. [2 Het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het evaluatieverslag ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar. Het personeelslid heeft een termijn van ten hoogste zeven dagen na het afgeven van het evaluatieverslag om te verklaren of het al dan niet ermee akkoord gaat en om zijn opmerkingen schriftelijk te formuleren. De opmerkingen worden bij het evaluatieverslag gevoegd. Het personeelslid dateert het evaluatieverslag, ondertekent het en geeft het [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst terug.
   Als het personeelslid het evaluatieverslag en zijn opmerkingen niet binnen de in het eerste lid vermelde termijn van zeven dagen [2 aan het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt, dan geldt het evaluatieverslag [2 opgesteld door het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2.
   Ten laatste op 15 mei zendt [2 het inrichtingshoofd of de directeur resp. de onderwijsinspectie]2 resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst het evaluatieverslag, samen met de opmerkingen van het personeelslid, per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de inrichtende macht toe. De datum van de poststempel of van het ontvangstbewijs geldt als indieningsdatum.
   Wordt bij de inrichtende macht tot 15 mei van het lopende schooljaar geen exemplaar van het [2 overeenkomstig het eerste of het tweede lid of overeenkomstig § 1.1]2 opgesteld evaluatieverslag ingediend, dan is het evaluatieverslag ongeldig en krijgt het personeelslid de vermelding van het laatste evaluatieverslag. Als zo'n evaluatieverslag niet bestaat, dan krijgt het personeelslid de vermelding "goed".
   Het evaluatieverslag wordt in drie exemplaren opgesteld. Het personeelslid ondertekent de drie exemplaren en behoudt er één van.
   § 4. [3 Het personeelslid kan]3 dit verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen tien dagen na het afgeven ervan door het inrichtingshoofd beroep aantekenen vóór de raad van beroep.
   In afwijking van lid 1 kan het personeelslid geen beroep indienen tegen een vermelding die overeenkomstig § 3, lid 4, verkregen is.
   Binnen vijfenveertig dagen na de dag van ontvangst van het beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen tien dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht haar definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze het advies niet volgt.
   Staat op het evaluatieverslag de vermelding [5 "niet tevredenstellend" of "onvoldoende"]5 als eindconclusie, dan wordt het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd.
   Het beroep is opschortend.]1
  ----------
  (1)<DDG 2010-06-28/08, art. 59, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (2)<DDG 2012-06-25/09, art. 51, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (3)<DDG 2013-06-24/47, art. 116, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (4)<DDG 2019-05-06/10, art. 142, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (5)<DDG 2020-06-22/15, art. 86, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 69.15.
  <Opgeheven bij DDG 2010-06-28/08, art. 60, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 69.16.
  <Opgeheven bij DDG 2010-06-28/08, art. 61, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 69.17. (oud art. 69quinquies) <DDG 2007-06-25/34, art. 44, 008; Inwerkingtreding : 01-05-2007> <Ingevoegd bij DDG 2006-06-26/38, art. 65; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen> § 1. Voor elk definitief aangesteld personeelslid wordt een persoonlijk dossier samengesteld, dat de aanstellingsakte, de definitieve aanwerving, de dienstattesten, de beoordelingsstaten en de evaluatieverslagen, alsmede de desgevallend opgelegde tuchtmaatregelen omvat.
  Het paritair comité kan de verdere inhoud van het persoonlijk dossier vastleggen.
  § 2. Elk personeelslid heeft het recht van zijn persoonlijk dossier inzage te nemen.

HOOFDSTUK VI. - Schorsing van de aanstelling.
Art.70. De uitvoering van de aanstelling wordt geschorst :
  1° tijdens de werkonderbreking en het verlof wegens bevalling;
  2° tijdens de tijd die het personeelslid nodig heeft om als raadsheer of rechter in sociale zaken bij een arbeidsrechtbank of -hof te zetelen;
  3° tijdens de oproeping of wederoproeping van het personeelslid onder de wapens;
  4° tijdens de duur van het verblijf van het personeelslid in een wervings- en selectiecentrum;
  5° tijdens een observatieverblijf in een inrichting van de gezondheidsdienst van het leger;
  6° tijdens het verblijf in een militair ziekenhuis ten gevolge van een ongeval gebeurd of een ziekte opgelopen of verslechterd tijdens het geneeskundig onderzoek of de selectieproeven;
  7° voor de duur van de dienst bij de civiele bescherming;
  8° tijdens de aan de gewetensbezwaarden opgelegde dienst;
  9° tijdens de periode waarin het personeelslid zijn werk niet kan uitvoeren wegens ziekte of ongeval.

Art.71. (Opgeheven) <DDG 2005-06-06/32, art. 36, 20°, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2005>

HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.72. Het personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve standen :
  1° dienstactiviteit;
  2° non-activiteit;
  3° terbeschikkingstelling.

Afdeling 2. - Dienstactiviteit.
Art.73. Een personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.

Art.74. Behoudens tegenstrijdige bepaling heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende verhoging in wedde.
  Een personeelslid kan van de inrichtende macht verlof bekomen onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs.
  De inrichtende macht moet elk verzoek om verlof waarvoor in het Gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering nodig is om verder de wedde te kunnen genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen.

Afdeling 3. - Non-activiteit.
Art.75. Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van :
  1° schorsing bij tuchtmaatregel
  2° niet-activiteit bij tuchtmaatregel;
  3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen.
  Een personeelslid dat zich in de toestand van niet-activiteit bevindt, mag zijn aanspraak op een aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt niet doen gelden.
  (Een personeelslid dat op onrechtvaardige wijze afwezig is, wordt van ambtswege in non-activiteit gesteld en heeft, voor de duur van zijn afwezigheid, geen recht op wedde en op tussentijdse verhogingen.) <DDG 2007-06-25/34, art. 45, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2007>

Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling.
Art.76.Een definitief aangesteld personeelslid kan :
  1° wegens ontstentenis van betrekking;
  2° wegens bijzondere opdracht;
  3° wegens ziekte of gebrekkigheid;
  4° om persoonlijke redenen;
  5° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;
  6° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking gesteld worden.
  [1 Het eerste lid, met uitzondering van de punten 1°, 3° en 5°, is van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die voor een doorlopende duur [2 overeenkomstig artikel 36bis]2 aangesteld zijn.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 77, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 204, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.77.§ 1 - De terbeschikkingstelling gebeurt onder dezelfde voorwaarden als in het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. Dit geldt eveneens voor de toekenning van een wachtweddetoelage.
  De inrichtende macht moet elke terbeschikkingstelling waarvoor in het Gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde nodig is om verder een wachtwedde te genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen.
  § 2 - Een personeelslid dat met toepassing van [1 artikel 76, lid 1, 1°, 2° en 3°]1 ter beschikking werd gesteld mag tijdens de eerste twee jaar zijn aanspraken op een aanstelling in een selectie- of bevorderingsambt doen gelden.
  § 3 - [3 Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht mag geen enkel personeelslid ter beschikking gesteld worden of in disponibiliteit blijven wanneer het aan de voorwaarden voldoet om met rustpensioen te gaan.]3
  [2 § 4. § 3 is niet van toepassing wanneer het personeelslid [3 gebruik maakt]3 van de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat, vermeld in artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de verloven voor verminderde prestatie in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.]2
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 77, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2011-06-27/03, art. 61, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
  (3)<DDG 2012-07-16/06, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

Art.78. § 1 - De inrichtende macht moet de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst aan de Regering ter goedkeuring voorleggen.
  Vooraf betekent de inrichtende macht het personeelslid een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst per aangetekende brief; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  Binnen twintig dagen na die betekening kan het personeelslid - vóór de bevoegde raad van beroep - een beroep aantekenen tegen het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst. Dit beroep is opschortend.
  § 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.
  De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom het advies niet gevolgd is.
  § 3 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft mag de terbeschikkingstelling slechts met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst gebeuren, indien die instantie bestaat.
  § 4 - Het wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking gestelde personeelslid geniet een wachtwedde berekend op grond van de in het Gemeenschapsonderwijs van toepassing zijnde bepalingen.
  § 5 - De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de inrichtende macht haar de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter goedkeuring voorlegt.

HOOFDSTUK VIII. - Einde van de overeenkomst.
Art.79.De overeenkomsten gesloten met de tijdelijk of definitief aangestelde personeelsleden nemen ambtshalve en zonder opzegging een einde wanneer laatstgenoemden :
  1° niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden :
  a) [1 één van de voorwaarden vermeld in artikel 33, lid 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 49, § 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden;]1
  b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;
  c) aan de dienstplichtwetten voldoen.
  2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan 10 dagen afwezig blijven;
  3° zonder geldige reden hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;
  4° zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
  5° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt onbeperkt te vervullen;
  6° na hun terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigeren de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden.
  De inrichtende macht verwittigt het personeelslid hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum, van de opzegging van de overeenkomst. Hij vermeldt in elk geval de redenen waarom de overeenkomst opgezegd wordt.
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 56, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>


Art.80.De overeenkomsten gesloten met definitief aangestelde personeelsleden nemen een einde :
  1° door ontslagneming van het personeelslid, met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste [2 dertig]2 dagen;
  2° door oppensioenstelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens;
  3° door ontslag om een dringende reden;
  4° wanneer geen beroep werd aangetekend tegen de betekening van de vaststelling van een onverenigbaarheid of wanneer de onverenigbaarheid wordt vastgesteld door een oordeel of een definitief vonnis van een arbeidsgerecht;
  5° vanaf het ogenblik dat hun definitieve aanstelling, die onregelmatig is gebleken, door een oordeel of een definitief vonnis van een arbeidsgerecht vernietigd wordt voor zover de onregelmatigheid niet ten laste van de inrichtende macht kan gelegd worden.
  (6°[1 als op het evaluatieverslag van het personeelslid de vermelding "onvoldoende" als eindconclusie staat en het personeelslid in het voorgaande schooljaar ook al een evaluatieverslag met de vermelding "niet tevredenstellend" of "onvoldoende" heeft gekregen]1;
  7° [1 ...]1
  De ontslagneming bedoeld in lid 1, 1°, wordt de inrichtende macht per aangetekende brief betekend; zij heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Om geldig te zijn moet de betekening de duur van de opzeggingstermijn alsmede de begindatum ervan vermelden.
  De overeenkomst neemt effectief een einde binnen de tien dagen na de betekening aan het personeelslid van de in lid 1, 4° bedoelde definitieve beslissing.
  In het onder lid 1, 5° bedoelde geval behoudt het personeelslid de verworven rechten verbonden aan zijn voorafgaande toestand.
  Wanneer de opzegging van de overeenkomst de toepassing van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen met zich brengt, stort de Duitstalige Gemeenschap het in dit artikel bepaald bedrag aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
  ----------
  (1)<DDG 2020-06-22/15, art. 87, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 205, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Afdeling 1. - Tuchtmaatregelen.
Art.81.§ 1 - Indien de definitief [1 of voor een doorlopende duur [2 overeenkomstig artikel 36bis]2 tijdelijk]1 aangestelde personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen :
  1° de terechtwijzing;
  2° de blaam;
  3° de inhouding van wedde;
  4° de schorsing bij tuchtmaatregel;
  5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;
  6° het ontslag om een dringende reden.
  § 2 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft, kan de tuchtstraf slechts op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, of met haar toestemming op voordracht van de inrichtende macht opgelegd worden.
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 78, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 206, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.82. § 1 - De tuchtmaatregelen worden op voordracht van het inrichtingshoofd of van de directeur van het PMS-centrum door de inrichtende macht van de inrichting uitgesproken waar het personeelslid definitief aangesteld is.
  Vooraf betekent het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben, het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.
  In afwijking van de leden 1 en 2 stelt de inrichtende macht de maatregel voor als het gaat om een maatregel tegen het schoolhoofd of de directeur van het PMS-centrum.
  Binnen twintig dagen na de betekening kan het personeelslid, vóór de bevoegde raad van beroep, een beroep aantekenen tegen het voorstel tot tuchtstraf.
  Het beroep is opschortend.
  § 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.
  § 3 - Indien het een godsdienstleerkracht betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat.
  § 4 - Ten laatste 30 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing mede ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot ofwel bij een aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Zij vermeldt, in voorkomend geval, de redenen waarom het advies niet gevolgd is.

Art.83. Een inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het brutobedrag van de laatste activiteitswedde of van de wachtwedde bedragen.

Art.84. De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het brutobedrag van zijn laatste activiteitswedde of van zijn wachtwedde.

Art.85. De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan 5 jaar duren.
  Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtwedde die gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt de wachtwedde vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.
  Na de helft van de duur van zijn straf mag het personeelslid erom vragen, opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Art.86. De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art.87.[1 In geval van strafvervolging kan de tuchtprocedure voortgezet worden, indien de inrichtende macht een met redenen omklede beslissing in die zin neemt.
   De tuchtstraf wordt door de inrichtende macht bekrachtigd, ingetrokken of aangepast binnen zes maanden na de dag waarop een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden.]1
  ----------
  (1)<DDG 2011-06-27/03, art. 62, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2011>

Afdeling 2. - Doorhaling van de tuchtmaatregelen.
Art.88. De doorhaling van een tuchtmaatregel geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op :
  1° 1 jaar voor de terechtwijzing en de blaam;
  2° 3 jaar voor de inhouding van wedde;
  3° 5 jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;
  4° 7 jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel.
  De termijn loopt vanaf de datum waarop de tuchtstraf is uitgesproken.
  Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden, inzonderheid voor het recht op een selectie- of bevorderingsambt. De doorgehaalde tuchtstraf wordt in het dossier van het personeelslid geschrapt.

HOOFDSTUK X. - De raden van beroep.
Art.89. De Regering richt voor het gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs enerzijds en voor het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs anderzijds één raad van beroep op, bevoegd voor alle onderwijsniveaus en belast met de beroepen bedoeld in de artikels 41, § 3, 78, § 1 en 82, § 1.

Art.90. § 1 - De raden van beroep zijn samengesteld uit :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs. Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden;
  2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;
  3° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden door de Regering benoemd op voordracht van de groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-centra, aangesloten bij een in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigde vakvereniging. Bij gebrek aan overeenstemming in die groeperingen kan de Regering beslissen.
  De Regering kiest de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters onder de magistraten in actieve dienst.
  § 2 - Het aantal leden van elke raad van beroep en de duur van hun mandaat worden door de Regering bepaald; elke raad omvat ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.
  § 3 - Elke raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Art.91. Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mee van de werkende leden en plaatsvervangers. Binnen 10 dagen na de ontvangst van die lijst kan zowel het personeelslid als de inrichtende macht ten hoogste 3 leden wraken. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.
  Een lid mag om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter spreekt zich over dat verzoek uit. Hij kan ook een lid om dezelfde redenen ontlasten.
  De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art.92.[1 ...]1 na de ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.
  Het personeelslid en de inrichtende macht worden door de raad van beroep gehoord.
  Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakbond, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.
  De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende machten van een onderwijsinrichting met hetzelfde karakter of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.
  De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.
  Het niet-verschijnen van het personeelslid of zijn vertegenwoordiger of van de inrichtende macht of de vertegenwoordiger ervan belet in geen geval de raad van beroep uitspraak te doen.
  ----------
  (1)<DDG 2013-06-24/47, art. 117, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art.93. De raad van beroep mag slechts geldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de inrichtende machten als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van een of meer bij loting aangewezen leden.
  Als het in vorig lid bedoelde quorum van aanwezigen niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen veertien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan beslist worden, ongeacht het aantal aanwezige leden van elke groep.
  De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.
  Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.

Art.94. Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen 5 dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen betekend.

Art.95. De werkingskosten van de raad van beroep komen ten laste van de Gemeenschap.
  De Regering bepaalt de vergoedingen waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aanspraak hebben.

HOOFDSTUK XI. - Preventieve schorsing.
Art. 95bis.[1 Toepassingsgebied
   [2 Dit hoofdstuk is van toepassing op alle definitief aangestelde of overeenkomstig artikel 36bis voor een doorlopende duur aangestelde personeelsleden]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2008-04-21/31, art. 79, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 207, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.96.§ 1 - De preventieve schorsing is een administratieve, geen disciplinaire maatregel. Zij verwijdert het personeelslid uit zijn ambt.
  In de volgende gevallen kan elk personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist :
  1° bij strafvervolgingen;
  2°[1 vóór of in de loop van een tuchtprocedure;]1
  3° vanaf het moment waarop de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het personeelslid daarvan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is;
  4° vanaf het moment waarop de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst aan het personeelslid meedeelt.
  § 2 - Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een verhoor opgeroepen.
  De oproeping alsmede de motivering van de preventieve schorsing worden aan het personeelslid betekend ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzending ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt plaats ten vroegste op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.
  Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakbond, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs die in actieve dienst, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.
  Binnen de drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is. Gaat het om een preventieve schorsing, dan heeft ze uitwerking op de derde werkdag na de verzending van de aangetekende brief.
  § 3 - In afwijking van § 2, lid 1 kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden :
  1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;
  2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid op school in het belang van de dienst of van de inrichting niet wenselijk is.
  De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste op de derde werkdag na de dag genomen waarop de inrichtende macht van de feiten kennis neemt.
  Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de inrichtende macht de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past ze de procedure bedoeld in § 2 toe, zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 opnieuw voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden.
  § 4 - De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet voor het geval waar de betrokkene het voorwerp is van strafrechtelijke vervolgingen of een beroep tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid heeft aangetekend vóór de arbeidsrechtbank.
  De preventieve schorsing verstrijkt [2 in het geval van § 1, tweede lid, 2°,]2 na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 82, § 1, leden 2 en 3 niet binnen die termijn aan het personeelslid betekend is. Zij verstrijkt eveneens op de laatste dag waarop de inrichtende macht met toepassing van artikel 82, § 4 een beslissing moet nemen na ontvangst van het advies van de raad van beroep.
  § 5 - Om de drie maanden vanaf de datum waarop de preventieve schorsing uitgesproken in het kader van een tuchtprocedure uitwerking heeft, wordt ze door de inrichtende macht schriftelijk bekrachtigd.
  Die bekrachtiging wordt aan de betrokkene per aangetekende brief betekend. Bij ontstentenis ervan binnen de gestelde termijn, [2 hervat het personeelslid zijn werk,]2 indien het ten minste 10 werkdagen voordat het zijn werk effectief hervat de inrichtende macht per aangetekende brief ervan verwittigd heeft.
  Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de hierboven beschreven procedure.
  ----------
  (1)<DDG 2012-01-16/06, art. 29, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<DDG 2014-05-05/12, art. 35, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art.97. § 1 - In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van zijn activiteitswedde teruggebracht :
  1° als het voorwerp is van strafrechtelijke vervolging en in beschuldiging gesteld is;
  2° als hem het voorstel m.b.t. één van de tuchtmaatregelen betekend is die in artikel 81, § 1, 4°, 5° en 6° opgenomen zijn.
  In het geval bedoeld in lid 1, 1° gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op degene waar het personeelslid in beschuldiging gesteld is.
  In het geval bedoeld in lid 1, 2° gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel betekend wordt.
  § 2 - De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art.98. § 1 - Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de sancties bedoeld in artikel 81, § 1, 4°, 5° en 6° genomen wordt of als het personeel strafrechtelijk veroordeeld is.
  Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan verkrijgt het personeelslid - voor de duur van de schorsing - een bijkomende weddetoelage, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De inrichtende macht betaalt dit bijkomend bedrag aan de Gemeenschap.
  § 2 - Wordt een maatregel tot preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure genomen, betaalt de inrichtende macht aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de weddetoelage die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien :
  1° geen tuchtmaatregel;
  2° geen van de in artikel 81, § 1, 1°, 2° en 3° bedoelde maatregelen genomen is.
  § 3 - Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.
  Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.

Art.99. De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel.

TITEL II. - Paritaire comités.
Art.100. Na raadpleging van de groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van de gesubsidieerde vrije PMS-centra, aangesloten bij een vakvereniging die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is, richt de Regering :
  1° voor het vrij confessioneel onderwijs en de PMS-centra een paritair comité op, bevoegd voor alle onderwijsniveaus en alle PMS-centra;
  2° voor het vrij niet-confessioneel onderwijs en de PMS-centra een paritair comité op, bevoegd voor alle onderwijsniveaus en alle PMS-centra.
  Het besluit van de Regering houdende oprichting van een paritair comité vermeldt de benaming, de bevoegdheid en de samenstelling ervan.

Art.101. Het algemeen reglement van de paritaire comités wordt vastgesteld bij besluit van de Regering. Elk comité maakt een bijzonder huishoudelijk reglement op, dat de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.

Art.102. De paritaire comités omvatten :
  1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden. Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden;
  2° een voorzitter en een ondervoorzitter;
  3° referendarissen;
  4° een secretaris en een adjunct-secretaris.
  De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en die van de personeelsleden kunnen vergezeld zijn van technische adviseurs, wier maximumaantal door het in artikel 101 bedoeld huishoudelijk reglement vastgesteld is.
  Het aantal leden van elk paritair comité en de duur van hun mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering; elk comité omvat ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die het personeel vertegenwoordigen.

Art.103. De werkende leden en de plaatsvervangers worden door de Regering benoemd op voordracht van de in artikel 100 bedoelde groeperingen. Indien de groeperingen niet tot een overeenstemming komen, wordt het aantal mandaten dat elke groepering toegewezen wordt, door de Regering vastgelegd.
  De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering aangewezen onder de ter zake bevoegde personen, die los staan van de belangen waarover de comités moeten beslissen. De Regering benoemt de referendarissen, de secretaris en de adjunct-secretaris.
  De uitoefening van de functie van voorzitter of ondervoorzitter is onverenigbaar met een mandaat van parlementslid.

Art.104. De paritaire comités hebben, ieder wat hem betreft, vooral als opdracht :
  1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;
  2° elk geschil te voorkomen of bij te leggen dat zou kunnen rijzen of gerezen is tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder de toepassing van dit decreet vallen;
  3° aanvullende regels vast te leggen bovenop de statutaire bepalingen van dit decreet;
  4° de evolutie van het sociaal recht te volgen en de aanvullende regels daaraan aan te passen.
  De Regering kan de comités erom verzoeken de in 3° bedoelde aanvullende regels vast te leggen binnen een termijn die ze bepaalt.

Art.105. Indien niet in elke groep de meerderheid van de leden aanwezig is, komt het comité binnen veertien dagen opnieuw bijeen. Bij die vergadering mag een beslissing genomen worden, welk het aantal aanwezige leden van elke groep ook mag zijn, op voorwaarde echter dat de helft van de leden aanwezig zijn.
  De beslissingen van de paritaire comités worden genomen bij eenparigheid van de aanwezige leden. De voorzitters, de ondervoorzitters, de referendarissen en de secretarissen zijn niet stemgerechtigd.

Art.106. Op verzoek van het comité of van één der groeperingen bedoeld in artikel 100 kunnen de beslissingen door een besluit van de Regering bindend verklaard worden. Als ze niet bindend verklaard worden, deelt de Regering aan het comité mee waarom zij dat verzoek niet heeft ingewilligd.

Art.107. Onverminderd de plichten van de officiers van de gerechtelijke politie wordt de uitvoering van de overeenkomstig artikel 106 bindend verklaarde beslissingen door ambtenaren gecontroleerd die de Regering aanwijst.

Art.108. Bij overtreding maken de in artikel 107 bedoelde ambtenaren processen-verbaal op die zij aan de bevoegde Procureur des Konings overzenden en waarvan op straffe van nietigheid binnen de acht dagen een afschrift per aangetekende brief aan de overtreder gezonden wordt.

Art.109. De in artikel 107 bedoelde ambtenaren hebben vrije toegang tot de lokalen waar de personeelsleden hun opdracht vervullen.
  Het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum en de leden van het administratief personeel moeten hun de inlichtingen bezorgen die voor hun opdracht noodzakelijk zijn.

Art.110. Elke overtreding van de overeenkomstig artikel 106 bindend verklaarde beslissingen wordt bestraft met een boete van 100 tot 100 000 fr. De boete wordt zo dikwijls opgelopen als er personen tewerkgesteld werden in overtreding van die beslissingen, zonder dat de totale boete meer dan 200 000 fr. mag bedragen.
  De in vorig lid bedoelde straffen gelden voor elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.

Art.111. De inrichtende machten alsmede de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die het krachtens dit decreet ingesteld toezicht belemmeren, lopen een boete van 26 tot 100 fr. op onverminderd de toepassing, in voorkomend geval, van de straffen vastgelegd in de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek.

Art.112. Wordt gestraft met een boete van 100 tot 100.000 fr. wie tijdens een onderzoek van de krachtens artikel 107 aangewezen ambtenaren onjuiste verklaringen aflegt om de bevoegde diensten te misleiden.

Art.113. De inrichtende machten zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de boeten opgelegd ten laste van hun inrichtingshoofden of van hun directeurs.

TITEL III. - Wijzigingsbepalingen.
Art.114. Artikel 36 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, waarvan de huidige tekst § 1 vormt, wordt aangevuld met onderstaande § 2 :
  " § 2 - Wanneer de beslissing van de inrichtende macht van een gesubsidieerde vrije onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd vrij PMS-centrum, die geheel of gedeeltelijk een einde maakt aan de opdracht van een in vast verband benoemd personeelslid, bij een definitief vonnis of arrest van een arbeidsgerecht strijdig verklaard wordt met de voorschriften van voorliggend decreet, dan wordt de wedde voor de volledige of gedeeltelijke opdracht waarvan het personeelslid ontlast werd, aan dat personeelslid betaald en wordt er geen weddetoelage toegekend aan de inrichtende macht voor het (de) personeelslid (-leden) aan wie de opdracht ten onrechte werd toegewezen.
  Het verlies van de weddetoelage voor die betrekking neemt voor de inrichtende macht een einde :
  1° op het ogenblik dat ze het personeelslid in zijn functie(s) herstelt;
  2° of op het ogenblik dat die of een andere inrichtende macht het benadeelde personeelslid met diens instemming in een functie aanstelt die identiek is of recht geeft op dezelfde weddetoelage;
  3° of op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid, zonder een door de Regering geldig geachte reden te geven, een betrekking weigert in een identieke functie met dezelfde statutaire toestand, bij dezelfde of een andere inrichtende macht;
  4° of op het ogenblik dat het benadeelde personeelslid, om redenen die los van het geschil staan, in de stand van definitieve ambtsneerlegging verkeert.
  De weddetoelage toegekend aan de inrichtende macht tussen de willekeurige afdanking en de betekening van het vonnis of arrest aan de bevoegde Afdeling van het Ministerie wordt van die inrichtende macht teruggevorderd.
  Het personeelslid ontvangt de wedde waarop het recht zou hebben gehad als het in actieve dienst was gebleven. Vanaf bovenvermelde betekening betaalt de Afdeling van het Ministerie de weddetoelage rechtstreeks aan het willekeurig afgedankte personeelslid tot er aan één van de vier bovenstaande voorwaarden voldaan is. ".

TITEL IV. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.115. Opgeheven worden :
  1° artikel 45 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973, wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft;
  2° artikel 5 van de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;
  3° het koninklijk besluit van 18 juli 1933 betreffende de terbeschikkingstelling van de leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 132 van 28 februari 1935 en bij de wetten van 10 juni 1937, 23 juli 1952, 18 februari 1954 en 17 december 1956, wat het gesubsidieerd vrij onderwijs betreft;
  4° het koninklijk besluit van 13 februari 1968 tot erkenning van de vaste benoeming van de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en het lange type met volledig leerplan en van de tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste verblijfplaats hebben, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 augustus 1975, 12 januari 1976 en 8 januari 1980.

Art.116. Met het oog op de overgang van de regeling geldig vóór dit decreet naar de voorliggende :
  1° worden de gesubsidieerde in vast verband benoemde en de met hen gelijkgestelde personeelsleden, alsmede de gesubsidieerde personeelsleden wier benoeming erkend is, indien die erkenning vereist is, geacht definitief aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet;
  2° worden de gesubsidieerde personeelsleden, die door de inrichtende macht in vast verband benoemd werden en voor wie de erkenning van de benoeming vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet aangevraagd werd, geacht definitief erkend en definitief aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet, indien zij op de datum van hun benoeming door de inrichtende macht aan de erkenningsvoorwaarden voldeden en voor zover de betrekking waarin zij benoemd werden, op grond van de vigerende reglementering kon toegewezen worden door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid;
  3° kunnen de gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een selectieambt bekleden, in dat ambt definitief aangesteld worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 59, 1°, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door een ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 49, § 1, 7°, bezitten;
  4° kunnen de gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een bevorderingsambt bekleden, in dat ambt definitief aangesteld worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 66, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door een ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 49, § 1, 7°, bezitten.
  (5° op straffe van uitsluiting voor het schooljaar 1999-2000 moet de kandidaat die van het voorrangsrecht vermeld in artikel 35 gebruik wenst te maken, in afwijking van artikel 35, § 4, lid 1, voor 1 juli 1999 zijn kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende macht indienen.
  6° op straffe van uitsluiting voor het schooljaar 1999-2000 moet de kandidaat die van het voorrangsrecht vermeld in artikel 36 gebruik wenst te maken, in afwijking van artikel 36, § 2, lid 1, voor 1 juli 1999 zijn kandidatuur per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende macht indienen.
  7° het personeelslid dat in een ambt definitief is aangesteld, in de loop van het schooljaar 1999-2000 echter in een ander ambt wenst definitief aangesteld te worden, verwittigt schriftelijk de inrichtende macht, in afwijking van artikel 47, lid 1. voor 1 juli 1999. In afwijking van artikel 47, lid 3 deelt de inrichtende macht de oproep vermeld onder 8° van dit artikel onmiddellijk mede. In afwijking van artikel 47, lid 5 vindt de definitieve aanstelling op 1 januari 2000 plaats;
  8° in afwijking van artikel 50, lid 1 doet de inrichtende macht de oproep ten laatste op 30 juni 1999 voor de definitieve aanstellingen die in de loop van het schooljaar 1999-2000 plaatsvinden. In afwijking van artikel 50, lid 3 vinden deze definitieve aanstellingen op 1 januari 2000 plaats.) <DCG 1999-10-18/38, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-06-1999>
  De in 3° en 4° bedoelde aanstellingen mogen slechts geschieden in betrekkingen die, op grond van de vigerende reglementering, niet meer toegankelijk zijn door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid.
  In afwijking van artikel 35, § 2, en in afwachting van hun definitieve aanstelling kunnen de in 3° en 4° bedoelde personeelsleden het ambt, waarvoor zij tijdelijk aangewezen werden, blijven uitoefenen.

Art.117. De personeelsleden op wie artikel 116 niet toepasselijk is, behouden hun rechten. Ze worden geacht als tijdelijke personeelsleden aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet, met dien verstande dat de na 1 september 1989 verstrekte diensten ook in aanmerking worden genomen om de anciënniteit bedoeld in de artikelen 35, 36, 49, § 1, 8°, en 53, tweede lid, te berekenen.

Art.118. De personen wier benoeming erkend is, worden geacht definitief aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet.
  Vanaf de inwerkingtreding van dit decreet dient onder "erkenning van de definitieve aanstelling" de definitieve aanstelling bedoeld in dit decreet verstaan te worden.

Art.119.[1 Afwijkingen inzake diploma die personeelsleden in de schooljaren 2006-2007 en/of 2007-2008 krachtens de toen geldige afwijkingsbepalingen werden verleend, worden als afwijkingen in de zin van artikel 33bis beschouwd. De betrokken personeelsleden hoeven niet het in artikel 33, lid 1, 5°, vermeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs te verkrijgen.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 57, 010; Inwerkingtreding : 01-04-2008>

Art. 119.1.[1 Artikel 33, eerste lid, nummer 5, letter d), is niet van toepassing [2 tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2015-2016]2.]1
  [3 In afwijking van het eerste lid is artikel 33, eerste lid, 5°, d), van toepassing op de voorrangsregeling vermeld in artikel 35.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2009-05-25/27, art. 79, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
  (2)<DDG 2010-10-25/05, art. 31, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2011-06-27/03, art. 63, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2012>

Art. 119.2. [1 Bij gebrek aan een kandidaat voor een tijdelijke aanstelling als leraar-mediathecaris die houder is van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 9ter van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurspersoneel en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch en psychosociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, kunstonderwijs en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, wordt in het schooljaar 2010-2011, in afwijking van artikel 33, eerste lid, 5°, f), voorrang gegeven aan de kandidaten die de opleiding tot het behalen van een bekwaamheidsbewijs voor het leiden van een schoolmediatheek reeds in het voorgaande schooljaar aangevat hebben.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2010-10-25/05, art. 32, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2010>

Art. 119.3.[1 In afwijking van artikel 69.8, § 1, eerste lid, bedraagt de maandelijkse premie voor het inrichtingshoofd van een secundaire school met minder dan 600 leerlingen 282,79 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [4 1 januari 2017]4 tot 31 december 2018 en 279,94 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [4 2016]4.
   In afwijking van artikel 69.8, § 1, eerste lid, bedraagt de maandelijkse premie voor het inrichtingshoofd van een secundaire school met 600 leerlingen en meer 424,20 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [4 1 januari 2017]4 tot 31 december 2018 en 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [4 2016]4.
   In afwijking van artikel 69.8, § 1, tweede lid, bedraagt de maandelijkse premie voor het inrichtingshoofd van een gespecialiseerde secundaire school 424,20 euro voor de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2013 en voor de periode van [4 1 januari 2017]4 tot 31 december 2018 en 419,91 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [4 2016]4.]1
  [3 In afwijking van artikel 62.17, eerste lid, bedraagt de maandelijkse premie voor de [5 middenmanager van een gewone secundaire school]5 en voor de coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan 182,80 euro voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december [4 2016]4 en 184,66 euro voor de periode van [4 1 januari 2017]4 tot 31 december 2018.]3
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (2) niet in neederlands
  (3)<DDG 2015-06-29/19, art. 46, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (4)<DDG 2016-06-20/09, art. 140, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (5)<DDG 2018-06-18/08, art. 108, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>

Art. 119.4.[1 - Godsdienstleerkrachten die op 31 december 2013 voldoen aan de voorrangsregel vermeld in artikel 35, hebben vanaf 1 september 2014 recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur of op een definitieve aanstelling overeenkomstig de voorwaarden die op 31 augustus 2014 van toepassing waren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2014-05-05/12, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 119.5. [1 - Voor personeelsleden die beschikken over een op 31 december 2013 geldig vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en die op 31 december 2013 aan de voorrangsregel voldoen, blijft het bekwaamheidsbewijs ook na 31 december 2013 als vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs gelden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2014-05-05/12, art. 36, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

Art. 119.6. [1 In afwijking van de artikelen 62.4 en 62.5 wijst de inrichtende macht het personeelslid dat in het schooljaar 2014-2015 het ambt vermeld in artikel 9, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs heeft bekleed, met ingang van 1 september 2015 aan als coördinator van een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2015-06-29/19, art. 47, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 119.7. [1 Diensten die tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013 in een ambt in het gespecialiseerd onderwijs gepresteerd werden door een personeelslid dat houder is van het bekwaamheidsbewijs dat voor het betrokken ambt noodzakelijk is - met uitzondering van het bewijs van het bestaan van een aanvullende opleiding van ten minste 10 ECTS-punten in de bevorderingspedagogiek, de heilpedagogie of de orthopedagogie vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, e), - mogen in aanmerking worden genomen voor de berekening van de anciënniteit vermeld in de artikelen 35 en 49.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2015-06-29/19, art. 48, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 119.8. [1 Artikel 33, eerste lid, 5°, e), is niet van toepassing tijdens de schooljaren 2010-2011 tot en met 2012-2013.
   In afwijking van het eerste lid is artikel 33, eerste lid, 5°, e), van toepassing op de voorrangsregeling vermeld in artikel 35.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2015-06-29/19, art. 49, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Art. 119.9. [1 oor personeelsleden die uiterlijk op 1 september 2009 met toepassing van de geldige afwijkingsbepalingen bij de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs voor het toe te wijzen ambt beschouwd werden als houders van een vereist bekwaamheidsbewijs, geldt de voorwaarde vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, en de voorwaarde vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 5°, als vervuld.
   Voor personeelsleden die uiterlijk op 1 september 2010 met toepassing van de geldige afwijkingsbepalingen bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs of van het gesubsidieerd vrij onderwijs voor het toe te wijzen ambt beschouwd werden als houders van een vereist bekwaamheidsbewijs, geldt de voorwaarde vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, en de voorwaarde vermeld in artikel 49, § 1, eerste lid, 5°, als vervuld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2016-06-20/09, art. 141, 024; Inwerkingtreding : 01-09-2012>


Art. 119.10. [1 Artikel 33, eerste lid, 5°, g), en artikel 49, § 1, eerste lid, 5°, g), zijn niet van toepassing op personeelsleden die op 31 augustus 2017 voldoen aan de voorrangsregel vermeld in artikel 35 voor het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer in het lager of secundair onderwijs.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2017-06-26/06, art. 48, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2018>


Art. 119.11. [1 - De voorwaarde vermeld in artikel 33, eerste lid, 5°, h), overeenkomstig welke het personeelslid dat het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of het ambt van leraar taalklassen bekleedt, beschikt over het bewijs vermeld in artikel 7, bepaling onder 9.2, of artikel 9quater, 2°, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch en psycho-sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, is niet van toepassing tijdens de schooljaren 2017-2018 tot en met 2019-2020.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2017-06-26/09, art. 36, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2017>


Art. 119.12. [1 - Vanaf 1 september 2017 worden de personeelsleden die op die datum gedurende minstens tien schooljaren leerkracht zijn geweest in een overgangsklas die is ingericht overeenkomstig het decreet van 17 december 2001 betreffende de scolarisatie van nieuwkomers, door de inrichtende macht tijdelijk aangesteld in het ambt van leermeester taalklassen of taalcursussen of in het ambt van leraar taalklassen.
   Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waarin gepreciseerd wordt welke taken het personeelslid heeft uitgeoefend, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2017-06-26/09, art. 37, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2017>


Art. 119.13. [1 Personeelsleden die op 31 augustus 2018 voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van coördinator van een gewone secundaire school, worden vanaf 1 september 2018 beschouwd als voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het ambt van middenmanager van een gewone secundaire school. De diensten die gepresteerd werden in het ambt van coördinator van een gewone secundaire school worden in aanmerking genomen voor de berekening van de ambtsanciënniteit vermeld in artikel 62.6, § 3.
   De aanstelling van een personeelslid dat voor doorlopende duur in het ambt van middenmanager van een gewone secundaire school is aangesteld, eindigt van ambtswege op 31 augustus 2021, indien het betrokken personeelslid op dat tijdstip niet voldoet aan de voorwaarde vermeld in artikel 62.14, 2°.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 108, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>


Art. 119.14. [1 In afwijking van de artikelen 62.4 en 62.5 wijst de inrichtende macht met ingang van 1 september 2018 de volgende persoon voor doorlopende duur aan in het ambt van coördinator van een time-outinstelling : het personeelslid dat in de schooljaren 2016-2018 aangesteld was in het ambt van adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school en belast was met de coördinatie van de taak vermeld in artikel 6, eerste lid, 9°, van het decreet van 11 mei 2009 over het Centrum voor bevorderingspedagogiek, ter verbetering van de gespecialiseerde pedagogische ondersteuning in de gewone en gespecialiseerde scholen, evenals ter aanmoediging van de ondersteuning van leerlingen met een beperking of met aanpassings- of leermoeilijkheden in de gewone en gespecialiseerde scholen. Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waarin gepreciseerd wordt welke taken het personeelslid heeft uitgeoefend, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 110, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2018>


Art. 119.15. [1 Personeelsleden die op 31 augustus 2018 voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van administratieve coördinator, worden vanaf 1 september 2018 beschouwd als voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld in het ambt van hoofdsecretaris. De diensten die in het ambt van administratieve coördinator worden gepresteerd, worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit in het ambt van hoofdsecretaris.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 111, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>


Art. 119.16. [1 Voor een personeelslid dat op 31 augustus 2018 voor doorlopende duur tijdelijk aangesteld is in het ambt van administratieve coördinator, wordt de in artikel 49, eerste lid, 5°, vermelde voorwaarde voor een definitieve aanstelling in het ambt van hoofdsecretaris als vervuld beschouwd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2018-06-18/08, art. 112, 027; Inwerkingtreding : 01-07-2018>


Art. 119.17. [1 - In afwijking van de artikelen 62.4 en 62.5 stelt de inrichtende macht met ingang van 1 september 2019 de volgende persoon voor doorlopende duur aan in het ambt van pedagogische coördinator voor inclusieve scholen: het personeelslid dat in de schooljaren 2017-2019 pedagogische coördinatietaken in een inclusieve school in de Duitstalige Gemeenschap verricht heeft en de taken heeft uitgeoefend vermeld in artikel 96.3 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen. Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waarin gepreciseerd wordt welke taken het personeelslid heeft uitgeoefend, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 143, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art. 119.18. [1 - In afwijking van de artikelen 62.4 en 62.5 stelt de inrichtende macht met ingang van 1 september 2019 de volgende persoon voor doorlopende duur aan in het ambt van paramedische coördinator voor inclusieve scholen: het personeelslid dat in de schooljaren 2017-2019 paramedische coördinatietaken in een inclusieve school in de Duitstalige Gemeenschap verricht heeft en de taken heeft uitgeoefend vermeld in artikel 98.1, § 4, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor de gewone en gespecialiseerde scholen. Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waarin gepreciseerd wordt welke taken het personeelslid heeft uitgeoefend, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2019-05-06/10, art. 144, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2019>


Art. 119.19. [1 - Personeelsleden die op 31 augustus 2020 definitief aangesteld zijn in het ambt van opvoeder-huismeester, gelden vanaf 1 september 2020 als definitief aangesteld in het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 88, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


Art. 119.20. [1 - In afwijking van de artikelen 62.46 en 62.47 stelt de inrichtende macht de personeelsleden die tijdens het hele schooljaar 2019-2020 tijdelijk aangesteld waren in het ambt van opvoeder-huismeester, op 1 september 2020 voor onbepaalde duur aan in het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen. De diensten die het op 1 september 2020 als beheerder Financiën en Begroting aangestelde personeelslid vóór die datum in het ambt van opvoeder-huismeester heeft gepresteerd, worden voor de berekening van de dienstanciënniteit vermeld in artikel 62.6, § 3, 1°, in aanmerking genomen alsof ze in het ambt van beheerder Financiën en Gebouwen zouden zijn gepresteerd. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2020-06-22/15, art. 89, 030; Inwerkingtreding : 01-09-2020>


Art. 119.21. [1 Als de wedde - toelagen inbegrepen - die een inrichtingshoofd met toepassing van artikel 69.8, § 1, eerste lid, ontvangt, lager is dan de wedde - toelagen inbegrepen - die hij op 31 augustus 2021 voor de uitoefening van het ambt van inrichtingshoofd heeft ontvangen, dan wordt hij verder bezoldigd op basis van de op 31 augustus 2021 geldende weddeschalen tot hij met toepassing van artikel 69.8, § 1, eerste lid, een minstens even hoge wedde ontvangt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 208, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 119.22. [1 Een personeelslid dat op 31 augustus 2021 definitief aangesteld is in het wervingsambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek, wordt vanaf 1 september 2021 beschouwd als definitief aangesteld in het selectieambt van school- en leerbegeleider voor bevorderingspedagogiek en dit binnen de perken van het betrekkingenpakket waarover de school voor dat ambt beschikt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 209, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art. 119.23. [1 Personeelsleden die op 31 december 2021 definitief resp. tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van klerk-typist, worden vanaf 1 januari 2022 beschouwd als definitief resp. tijdelijk aangesteld in het ambt van secretariaatsassistent.
   De diensten die het op 1 januari 2022 als secretariaatsassistent tijdelijk of definitief aangestelde personeelslid vóór die datum in het ambt van klerk-typist heeft gepresteerd, worden voor de berekening van de ambtsanciënniteit in aanmerking genomen alsof ze in het ambt van secretariaatsassistent zijn gepresteerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 210, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Art. 119.24. [1 Voor personeelsleden die over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van klerk-typist beschikken dat op 31 december 2021 geldig is en het ambt van klerk-typist in de schooljaren 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022 gedurende telkens minstens 15 weken bekleed hebben, geldt het betreffende bekwaamheidsbewijs als vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van secretariaatsassistent.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 211, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2022>


Art. 119.25. [1 De voorwaarde vermeld in artikel 62.38, eerste lid, 2°, wordt als vervuld beschouwd, als betrokkene een studiegetuigschrift van het hoger onderwijs van het korte type heeft en het ambt van directiesecretaris heeft uitgeoefend in de schooljaren 2018-2019, 2019-2020 en 2020-2021.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 212, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2021>


Art.119.26. [1 - § 1 - Personeelsleden die op 31 december 2022 definitief resp. tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van leerkracht voor zang en cursussen geven in de studierichting klassiek/musical, worden vanaf 1 januari 2023 beschouwd als definitief resp. tijdelijk aangesteld in het ambt van leerkracht voor zang (klassiek/musical). Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waaruit blijkt dat het personeelslid cursussen geeft in de studierichting klassiek/musical, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.
   Personeelsleden die op 31 december 2022 definitief resp. tijdelijk aangesteld zijn in het ambt van leerkracht voor zang en cursussen geven in de studierichting rock/pop, worden vanaf 1 januari 2023 beschouwd als definitief resp. tijdelijk aangesteld in het ambt van leerkracht voor zang (rock/pop). Een door het inrichtingshoofd opgesteld attest waaruit blijkt dat het personeelslid cursussen geeft in de studierichting rock/pop, geldt als bewijs voor de inrichtende macht.
   § 2 - De dienstdagen die het vanaf 1 januari 2023 in het ambt van leerkracht voor zang (klassiek/musical) resp. in het ambt van leerkracht voor zang (rock/pop) tijdelijk resp. definitief aangesteld personeelslid met toepassing van artikel 55 vóór die datum heeft gepresteerd in het ambt van leerkracht voor zang, worden voor de berekening van de ambtsanciënniteit in aanmerking genomen alsof zij in het ambt van leerkracht voor zang (klassiek/musical) resp. in het ambt van leerkracht voor zang (rock/pop) werden gepresteerd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BDG 2022-06-27/13, art. 53, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2023>


Art.120. De met toepassing van artikel 89 ingerichte raden van beroep zijn bevoegd om disciplinaire geschillen tussen personeelsleden en inrichtende macht te onderzoeken met het oog op het uitbrengen van een advies, voor zover het om een tuchtschorsing, een stelling in niet-activiteit bij tuchtmaatregel, of een afkondiging om dringende redenen betreft die vóór de inwerkingtreding van dit decreet opgetreden zijn en na de inwerkingtreding van dit decreet nog het onderwerp zijn van een gerechtelijke procedure.
  Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit decreet dient het personeelslid een dienovereenkomstig verzoek in bij de Regering die het aan de bevoegde raad van beroep overmaakt na deze met toepassing van artikel 89 ingericht te hebben.
  De raad van beroep deelt zijn advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht mede binnen 90 dagen nadat zijn huishoudelijk reglement met toepassing van artikel 89 door de Regering is goedgekeurd.
  Wat de procedure vóór de raad van beroep in het kader van het onderzoek van die geschillen betreft, zijn de bepalingen van de artikels 91 tot en met 94 van toepassing.

Art. 121. Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgend op de maand waar het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.