20 SEPTEMBER 2012. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-09-2012 en tekstbijwerking tot 28-11-2023)
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De vierdagenweek met en zonder premie voor de federale overheidsdiensten
Art. 2-6
HOOFDSTUK III. - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar voor de federale overheidsdiensten
Art. 7-10
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 11
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen
Art. 12-16
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten
Art. 17
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in het Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
Art. 18
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten
Art. 19
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 2003 betreffende de aanduiding, de uitoefening en de weging van de managementfuncties alsook de aanduiding en de uitoefening van staffuncties en directiefuncties in de openbare instellingen van sociale zekerheid
Art. 20
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 2005 betreffende de aanduiding en uitoefening van managementfuncties binnen het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen
Art. 21
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 november 2006 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in sommige instellingen van openbaar nut
Art. 22
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de Pensioendienst van de Overheidssector
Art. 23
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 24-25
1973010803 1998002123 2001002158 2001002198 2002002263 2003002193 2005002129 2006002144 2007022075
2015018387 2016024160 2017011181 2017020598 2020030868 2021021149 2021042573 2023047173
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
- " wet ", de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector;
- " vierdagenweek met premie ", de deeltijdse prestaties bedoeld in artikel 4, §§ 1 tot 4, van de wet;
- " vierdagenweek zonder premie ", de deeltijdse prestaties bedoeld in artikel 6 van dit besluit;
- " halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar ", de halftijdse prestaties bedoeld in artikel 7, §§ 1 en 2, van de wet.
HOOFDSTUK II. - De vierdagenweek met en zonder premie voor de federale overheidsdiensten
Art.2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de overheidsdiensten bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet.
Art.3. De personeelsleden van klasse A4 of A5 kunnen zich niet beroepen op het recht op de vierdagenweek met premie.
Kunnen zich evenmin beroepen op het recht op de vierdagenweek met premie, de vastbenoemde personeelsleden van klasse A1 of van een hogere klasse die de leiding hebben over een buitendienst.
De voorzitter van het directiecomité, de leidend ambtenaar of hun afgevaardigde kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst er niet door wordt verstoord, de personeelsleden bedoeld in het eerste en het tweede lid die erom verzoeken toestaan om van de vierdagenweek met premie gebruik te maken.
Art.4.§ 1. [1 Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek met premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]1
De machtiging voor de vierdagenweek met premie wordt toegekend voor een periode van ten minste drie maanden en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
§ 2. De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dag waarop het in verlof is.
De voorzitter van het directiecomité, de leidend ambtenaar of hun afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de voorzitter van het directiecomité, de leidend ambtenaar of hun afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
§ 3. Tijdens de periode dat het personeelslid in de vierdagenweek met premie geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992. De politieke mandaten bedoeld in de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten worden niet als een beroepsbedrijvigheid beschouwd.
----------
(1)<KB 2017-03-09/07, art. 34, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art.5.De periode van de vierdagenweek met premie neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
Tijdens de periode van vierdagenweek met premie kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke reden dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling van deeltijdse loopbaanonderbreking.
Het verlof voor vierdagenweek wordt ambtshalve opgeschort wanneer het personeelslid één van de volgende verloven geniet :
* moederschapsverlof en het verlof wegens vrijstelling van arbeid in toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;
* ouderschapsverlof;
* [1 - adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof]1;
* verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid [2 of voor mantelzorg]2;
* verminderde prestaties voor medische redenen in toepassing van artikel 50, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen.
Wanneer een personeelslid een schorsing bekomt in toepassing van het derde lid, dan worden deze schorsingsperioden niet aangerekend op de maximumperiode van 60 maanden bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet, noch op de lopende periode van de vierdagenweek.
Wanneer het personeelslid, in toepassing van het tweede lid, niet tijdens een volledige maand het verlof voor vierdagenweek met premie heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor vierdagenweek met premie en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
In de andere gevallen, wanneer de tachtig procent van wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 5 van de wet, prorata verminderd.
----------
(1)<KB 2021-06-27/21, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<KB 2023-11-21/01, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2023>
Art.6.§ 1. Onverminderd het recht op de vierdagenweek met premie, hebben de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die in dienst genomen zijn met een arbeidsovereenkomst en die voltijds tewerkgesteld zijn, het recht om vier vijfde te verrichten van de prestaties die hun normaal worden opgelegd zonder bijkomende premie. De prestaties worden verricht over vier werkdagen per week.
§ 2. Het personeelslid dat gebruik maakt van het recht bedoeld in § 1, ontvangt tachtig procent van de wedde. Voor de vastbenoemde personeelsleden wordt de periode van afwezigheid als verlof beschouwd en met dienstactiviteit gelijkgesteld. Voor de personeelsleden in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst wordt gedurende de afwezigheid de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.
§ 3. [1 Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op de vierdagenweek zonder premie dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]1
De machtiging voor de arbeidsregeling bedoeld in § 1 wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van de lopende periode worden ingediend.
De bevordering tot een hogere klasse of niveau maakt een einde aan de machtiging tot de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
§ 4. Het artikel 3, artikel 4, §§ 2 en 3 en artikel 5, het eerste tot het vierde lid, zijn van toepassing op de arbeidsregeling bedoeld in § 1.
§ 5. Het personeelslid kan een einde maken aan de in § 1 bedoelde arbeidsregeling met een opzegging van drie maanden, tenzij de overheid waaronder de betrokkene ressorteert op zijn verzoek een kortere termijn aanvaardt.
----------
(1)<KB 2017-03-09/07, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
HOOFDSTUK III. - Halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar voor de federale overheidsdiensten
Art.7. Dit hoofdstuk is van toepassing op de overheidsdiensten bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet.
Art.8. De vastbenoemde personeelsleden van klasse A4 of A5 kunnen zich niet beroepen op het recht op het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar.
Kunnen zich evenmin beroepen op het recht op het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, de vastbenoemde personeelsleden van klasse A1 of van een hogere klasse die de leiding hebben over een buitendienst.
De voorzitter van het directiecomité, de leidend ambtenaar of hun afgevaardigde kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst er niet door wordt verstoord, de personeelsleden bedoeld in het eerste en het tweede lid die erom verzoeken toestaan om van het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar gebruik te maken.
Art.9.§ 1. [1 Het vastbenoemd personeelslid dat gebruik wenst te maken van het recht op halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar dient daartoe bij de overheid waaronder hij ressorteert een aanvraag in. Hij doet dit minstens twee maanden vóór de aanvang van de periode, tenzij de overheid op verzoek van het personeelslid een kortere termijn aanvaardt.]1
§ 2. - De aanvraag van het verlof bevat de wensen van het personeelslid rond de dagen waarop het in verlof is. Onder " halftijds werken " wordt een arbeidsregeling verstaan waarbij het vastbenoemd personeelslid in de loop van een maand de helft van de prestaties dient te verrichten die verbonden zijn aan een voltijdse tewerkstelling. De verdeling van de prestaties geschiedt in volledige of halve dagen.
De voorzitter van het directiecomité, de leidend ambtenaar of hun afgevaardigde kent het verlof toe en bepaalt de werkkalender. Hij kan het begin van het verlof uitstellen met maximum zes maanden omwille van de noden van de dienst.
In functie van de noden van de dienst of op vraag van het personeelslid kan de werkkalender door de voorzitter van het directiecomité, de leidend ambtenaar of hun afgevaardigde worden aangepast. Deze laatsten brengen het personeelslid twee maanden op voorhand op de hoogte van deze aanpassing.
Een tijdelijke aanpassing van de werkkalender is mogelijk bij onderling akkoord.
§ 3. - Tijdens de periode dat het vastbenoemd personeelslid in de halftijdse arbeidsregeling geen prestaties dient te verrichten mag hij geen beroepsbedrijvigheid uitoefenen. Onder beroepsbedrijvigheid moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is dat bedoeld wordt in artikel 23 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. De politieke mandaten bedoeld in de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten worden niet als een beroepsbedrijvigheid beschouwd.
----------
(1)<KB 2017-03-09/07, art. 36, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
Art.10.De periode van de halftijdse prestaties neemt een aanvang op de eerste dag van een maand.
Tijdens de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar kan het personeelslid niet worden gemachtigd verminderde prestaties om welke redenen dan ook uit te oefenen. Het kan evenmin aanspraak maken op een regeling voor deeltijdse loopbaanonderbreking.
[1 Het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar wordt ambshalve opgeschort wanneer het vastbenoemd personeelslid één van de volgende verloven geniet :
o ouderschapsverlof;
o [2 - adoptieverlof, opvangverlof en pleegouderverlof]2;
o verlof voor loopbaanonderbreking teneinde palliatieve zorg te verstrekken of voor het bijstaan van of voor het verstrekken van verzorging aan een lid van het gezin of aan een familielid [3 of voor mantelzorg]3.
Wanneer het vastbenoemd personeelslid, in toepassing van het derde lid, niet tijdens een volledige maand het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar heeft genoten, dan wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal kalenderdagen van de periode van het verlof voor halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar en de noemer het aantal kalenderdagen van de maand.
In de andere gevallen, wanneer de vijftig procent van de wedde niet volledig wordt betaald, wordt de premie bedoeld in artikel 8 van de wet, prorata verminderd.]1
----------
(1)<KB 2017-03-09/07, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 01-04-2017>
(2)<KB 2021-06-27/21, art. 11, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(3)<KB 2023-11-21/01, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2023>
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
Art.11. Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998, 2 december 1998, 26 april 1999, 13 mei 1999, 18 oktober 2001, 5 september 2002, 14 oktober 2002, 4 augustus 2004, 10 augustus 2005, 6 oktober 2005, 16 maart 2006, 16 juni 2006, 22 november 2006, 15 januari 2007, 7 maart 2007, 26 april 2007, 14 juni 2007, 20 december 2007 en 19 november 2008, wordt aangevuld als volgt :
" 45° Koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende diverse bepalingen betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector. "
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen
Art.12. Artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2009, wordt aangevuld als volgt :
" 8° de vierdagenweek met en zonder premie;
9° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
Art.13. In artikel 42, § 1, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden " in artikel 12, § 1, 1° tot 5° " vervangen door de woorden " in artikel 12, § 1, 1° tot 5°, 8° en 9° ".
Art.14. In artikel 43, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden " noch aan het verlof voor deeltijdse prestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk XIV " vervangen door de woorden " noch aan de verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, zoals bedoeld in hoofdstuk XIV, noch aan de vierdagenweek met premie en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar, zoals bedoeld in de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, noch aan de vierdagenweek zonder premie, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 20 september 2012 houdende diverse bepalingen betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector, ".
Art.15. Artikel 52, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2009 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 2011, wordt aangevuld als volgt :
" 8° de vierdagenweek met en zonder premie;
9° het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
Art.16. In artikel 59, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 januari 2007, worden de woorden " het verlof voor verminderde prestaties " vervangen door de woorden " verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, vierdagenweek met en zonder premie, halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar ".
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten
Art.17. In artikel 14, tweede lid, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in het Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
Art.18. In artikel 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in het Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten
Art.19. In artikel 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 2003 betreffende de aanduiding, de uitoefening en de weging van de managementfuncties alsook de aanduiding en de uitoefening van staffuncties en directiefuncties in de openbare instellingen van sociale zekerheid
Art.20. In artikel 15, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 november 2003 betreffende aanduiding, de uitoefening en de weging van de managementfuncties alsook de aanduiding en de uitoefening van staffuncties en directiefuncties in de openbare instellingen van sociale zekerheid wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 november 2005 betreffende de aanduiding en uitoefening van managementfuncties binnen het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen
Art.21. In artikel 14, van het koninklijk besluit van 18 november 2005 betreffende de aanduiding en uitoefening van managementfuncties binnen het Instituut voor gelijkheid van vrouwen en mannen wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 november 2006 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in sommige instellingen van openbaar nut
Art.22. In artikel 15, tweede lid, van het koninklijk besluit van 16 november 2006 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in sommige instellingen van openbaar nut wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de Pensioendienst van de Overheidssector
Art.23. In artikel 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 16 januari 2007 betreffende de aanduiding en de uitoefening van managementfuncties in de Pensioendienst van de overheidssector wordt 8° vervangen als volgt :
" 8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar. ".
HOOFDSTUK XIII. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.24. Treden in werking op de eerste dag van de maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad :
1° artikel 4 tot 8 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector;
2° dit besluit.
Art. 25. De minister bevoegd voor Ambtenarenzaken en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.