Details





Titel:

29 OKTOBER 2001. - [Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten.] <KB 2005-07-08/30, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-10-2001 en tekstbijwerking tot 06-09-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - De managementfuncties en hun juridische aard.
Art. 2-3
HOOFDSTUK III. - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een managementfunctie.
Afdeling I. - Algemene bepaling.
Art. 4
Afdeling II. - De selectie.
Art. 5, 5bis, 6-8, 8bis
Afdeling III. - De werving.
Art. 9
Afdeling IV. - De aanstelling.
Art. 10
HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de managementfuncties.
Afdeling I. [1 - De strategische plannen en de operationele plannen]1
Art. 11, 11bis
Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitvoering van de managementfuncties.
Art. 12, 12bis, 13-15, 15bis, 15ter
HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een managementfunctie.
Afdeling 1. - Duur van de evaluatiecyclus. <Ingevoegd bij KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 16
Afdeling 2. - Onderwerp van de evaluatie. <KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 16bis
Afdeling 3. - Actoren van de evaluatie. <KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 16ter
Afdeling 4. - Verloop van de evaluatiecyclus. <KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Onderafdeling 1. - De functioneringsgesprekken. <KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 17
Onderafdeling 2. [1 - Het evaluatiecyclusgesprek]1
Art. 17bis, 17ter
Afdeling 5. - Het evaluatieverslag en de toegekende vermelding. <KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 18
Afdeling 6. - Het evaluatiedossier. <KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 18bis
Afdeling 7. - Beroepsmogelijkheden. <KB 2005-02-01/35, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
Art. 19
HOOFDSTUK VI. [1 - Einde van het mandaat, niet-hernieuwing ervan en tijdelijke vervanging.]1
Afdeling I. - Einde van het mandaat.
Onderafdeling I. - Einde van rechtswege [1 en tijdelijke vervanging]1.
Art. 20, 20bis
Onderafdeling II. - Vroegtijdige beëindiging.
Art. 21, 21bis, 22-23
Afdeling II. - Niet-hernieuwing.
Art. 24, 24bis
HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat.
Art. 25
HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen.
Art. 26-27
HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 28-32



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1937100201  1999002060  1999002072  1999002073  1999002074  1999002075  1999002083  1999002115  2001002029 





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied.
Artikel 1. <KB 2005-07-08/30, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001> Dit besluit is van toepassing op de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

HOOFDSTUK II. - De managementfuncties en hun juridische aard.
Art.2.§ 1. De managementfuncties in de federale overheidsdiensten (en de programmatorische federale overheidsdiensten) worden [1 in drie groepen]1 ingedeeld, in de volgende hiërarchische orde : <KB 2005-07-08/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001>
  1° (de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter); <KB 2005-07-08/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001>
  2° de managementfunctie -1;
  3° de managementfunctie -2;
  4° [1 ...]1
  § 2. Het organogram van de managementfuncties wordt per federale overheidsdienst (en per programmatorische federale overheidsdienst) door Ons bepaald, op voorstel van de betrokken minister of Staatssecretaris. <KB 2005-07-08/30, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001>
  [1 § 3. De managementfuncties in alle federale overheidsdiensten (en programmatorische overheidsdiensten) worden uitgeoefend in de beheerdiensten en in de functionele diensten.]1
  [1 § 4. De managementfuncties in de functionele diensten zijn de volgende:
   a. Personeel en Organisatie;
   b. Begrotings- en Beheerscontrole;
   c. Informatie- en Communicatietechnologie.
   De managementfuncties -1 hebben met name betrekking op de in het eerste lid bedoelde functies.
   Verschillende in het eerste lid bedoelde managementfuncties binnen dezelfde federale overheidsdienst (of programmatorische overheidsdienst) kunnen worden gecombineerd op voorstel van de betrokken minister.
   Onverminderd het eerste lid kunnen Wij in aanvullende managementfuncties voorzien in het organigram, op voorstel van de betrokken minister.
   De managementfuncties -1 bedoeld in deze paragraaf rapporteren rechtstreeks aan de voorzitter van het directiecomité of aan de voorzitter. De managementfuncties -2 bedoeld rapporteren aan de managementfuncties -1 waaronder ze vallen en in voorkomend geval aan de voorzitter van het directiecomité of aan de voorzitter.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-12-20/04, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>

Art.3.De managementfuncties zijn beheersfuncties [1 en functies in functionele diensten]1 in een federale overheidsdienst (of een programmatorische federale overheidsdienst), zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. <KB 2005-07-08/30, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001>
  Zij worden uitgeoefend in het kader van een mandaat, zijnde een hernieuwbare tijdelijke aanwijzing overeenkomstig artikel 10.
  ----------
  (1)<KB 2022-12-20/04, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>

HOOFDSTUK III. - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een managementfunctie.
Afdeling I. - Algemene bepaling.
Art.4. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het Rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie.

Afdeling II. - De selectie.
Art.5.[1 § 1. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor de functie van voorzitter van het directiecomité, van voorzitter [2 ...]2, moeten de kandidaten houder zijn van een functie van niveau A of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau A. Zij dienen over een managementervaring [2 van minstens acht jaar]2 te beschikken [2 of minstens acht jaar beroepservaring te hebben, waarvan minstens drie jaar managementervaring en minstens drie jaar specifieke ervaring.]2 Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privé-sector.
  [2 Een jaar dat al als managementervaring wordt aangerekend kan niet worden meegeteld als een jaar specifieke ervaring, als het de uitoefening van dezelfde functie in dezelfde periode betreft.
   De jaren gepresteerd in de klassen A3, A4 en A5 worden gelijkgesteld met de jaren managementervaring.
   De specifieke ervaring heeft betrekking op een ervaring in de technische activiteitsdomeinen die verband houden met de vacante managementfunctie.]2
   § 2. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties [2 voor een managementfunctie -1 en -2]2, moeten de kandidaten houder zijn van een functie van niveau A of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau A. Zij dienen [2 een managementervaring van minstens zes jaar of een beroepservaring van minstens zes jaar te hebben, waarvan ministens twee jaar managementervaring en minstens twee jaar specifieke ervaring. De in § 1 bepaalde begrippen 'managementervaring' en 'specifieke ervaring' zijn van toepassing.]2]1
  [3 § 3. De deelname van de kandidaat aan een selectieprocedure voor een managementfunctie zoals bedoeld in §§ 1 en 2 is onverenigbaar met de aanstelling als lid van de selectiecommissie zoals bedoeld in artikel 8, § 1, 2° tot en met 5, indien de voormelde aanstelling plaatsvond binnen de twaalf voorafgaande maanden.]3
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2022-12-20/04, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (3)<KB 2024-07-10/04, art. 9, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.5bis. [1 § 1. Kandidaten voor een vergelijkende selectie bedoeld in artikel 5 die eerder de niet-eliminerende verplichte tests bedoeld in artikel 7, § 2, eerste lid hebben afgelegd, behouden de resultaten voor die tests gedurende zes maanden vanaf de datum waarop de betrokken tests werden afgelegd volgens de volgende modaliteiten:
   - resultaten voor de persoonlijkheids- en integriteitstests voor alle managementfuncties;
   - resultaten voor de generieke competentietests voor een managementfunctie die tot eenzelfde niveau behoort.
   § 2. Aan de houder van een managementfunctie die na afloop van zijn mandaat de effectieve eindevaluatievermelding "goed" heeft gekregen wordt door de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning een vrijstelling toegekend voor de in artikel 7, § 3, tweede lid bedoelde proef met de eliminerende tests voor een managementfunctie van een gelijkwaardig of een lager niveau.
   De vrijstelling is geldig voor een duur van drie jaar en wordt van kracht op de dag na het einde van het mandaat van de in het eerste lid bedoelde houder van de managementfunctie.
   De houder van een managementfunctie van wie het mandaat van rechtswege is beëindigd in toepassing van artikel 20, § 1, eerste lid, 6° geniet onder dezelfde modaliteiten de in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling, mits hij bij de laatste evaluatie een effectieve evaluatievermelding "goed" heeft gekregen.
   Aan de houders van een managementfunctie van een gelijkwaardig of hoger niveau wordt eveneens een vrijstelling toegekend voor de in artikel 7, § 3, tweede lid bedoelde proef met de eliminerende computergestuurde tests voor een managementfunctie van een gelijkwaardig of lager niveau.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-07-10/04, art. 10, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.6.<KB 2004-06-15/34, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004> § 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten over de competenties en de relationele vaardigheden, alsook over de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer beschikken [1 en voldoen aan de voorwaarden inzake ervaring en specifieke kennis]1 die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie.
  § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van een binnen een federale overheidsdienst te begeven managementfunctie worden bepaald :
  1° voor de functie van voorzitter van het directiecomité, door de minister;
  2° voor de managementfunctie -1, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité;
  3° voor de managementfunctie -2, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie -1;
  4° [1 ...]1
  § 3. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van een binnen een federale programmatorische overheidsdienst te begeven managementfunctie worden bepaald :
  1° voor de voorzitter, door de bevoegde minister of de bevoegde staatssecretaris;
  2° voor de overige managementfuncties, door de bevoegde minister of de bevoegde staatssecretaris op voorstel van de voorzitter.
  ----------
  (1)<KB 2022-12-20/04, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>

Art.7.[1 § 1. De kandidaturen worden ingediend bij de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, die de toelaatbaarheid ervan onderzoekt.
   § 2. De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard, leggen computergestuurde tests af waarmee de generieke vaardigheden en competenties voor de betrokken managementfunctie worden gemeten. Die tests, die aan de in het derde lid bedoeld mondelinge proef voorafgaan, zijn aangepast aan de te begeven functie. Er worden drie niveaus gedefinieerd:
   1. het niveau dat de wegingsklassen 7 en 6 bevat;
   2. het niveau dat de wegingsklassen 5 en 4 bevat;
   3. het niveau dat de andere wegingsklassen bevat.
   De selectiecommissie hoort, voordat ze de toelaatbaar verklaarde kandidaten hoort, de door de rekruterende dienst aangestelde vertegenwoordiger over de specifieke kenmerken van de te begeven managementfunctie. Die laatste mag niet persoonlijk betrokken zijn bij de betreffende selectieprocedure.
   De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard, leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af op basis van een praktijkgeval dat verband houdt met de te begeven managementfunctie. De proef heeft als doel zowel de specifieke competenties als de managementvaardigheden die vereist zijn voor de uitoefening van deze functie te evalueren.
   De selectiecommissie wordt op de hoogte gehouden van de in het eerste lid bedoelde resultaten en houdt rekening met deze resultaten bij de beoordeling van de competenties die zij na afloop van de mondelinge proef verricht voor elke kandidaat die toelaatbaar werd verklaard.
   Na de mondelinge proef bedoeld in het derde lid en na vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten worden de kandidaten ingedeeld [2 hetzij in de groep "geschikt", hetzij in de groep "niet geschikt"]2.
   [2 In de groep geschikt]2 worden de kandidaten gerangschikt.
   § 3. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning bepaalt de methodologie van de computergestuurde tests en van de mondelinge proef en controleert de toepassing ervan.
   Indien het aantal kandidaten dat in toepassing van § 1, eerste lid toelaatbaar werd verklaard meer dan twintig bedraagt, kan de directeur-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, na advies van de bevoegde minister voor de functie van voorzitter van het directiecomité of van voorzitter of na advies van de leidende ambtenaar voor de andere managementfuncties, besluiten een eliminerende test te organiseren. Die eliminerende test gaat vooraf aan de in § 2, eerste lid bedoelde computergestuurde tests.]1
  ----------
  (1)<KB 2022-12-20/04, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (2)<KB 2024-07-10/04, art. 11, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.8.<KB 2004-06-15/34, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004> § 1. De selectiecommissie wordt samengesteld uit :
  1° [4 de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning of zijn afgevaardigde, voorzitter;]4
  2° (één externe expert) inzake management; <KB 2005-07-08/30, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2005>
  3° (één externe expert) inzake human ressources management; <KB 2005-07-08/30, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2005>
  4° twee externe experts met ervaring of een bijzondere kennis van de materie die eigen is aan de te begeven functie;
  5° (twee ambtenaren) uit een andere federale overheidsdienst of federale programmatorische overheidsdienst dan degene waarvoor een selectieprocedure voor een managementfunctie wordt georganiseerd, uit een federaal ministerie, uit een openbare instelling van sociale zekerheid, uit een federale wetenschappelijke instelling, uit een federale instelling van openbaar nut of uit diensten van de Gewest- of Gemeenschapsregeringen of uit de Colleges van de Gemeenschapscommissies, die functies uitoefenen die minstens gelijkwaardig zijn aan de te begeven managementfunctie [4 of die sinds minder dan drie jaar managementfuncties hebben uitgeoefend die minstens gelijkwaardig zijn aan de te begeven managementfunctie en die bij de eindevaluatie de vermelding "goed" hebben kregen]4; <KB 2005-07-08/30, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2005>
  6° [4 van een plaatsvervanger voor elk van de leden bedoeld in 2° tot 5°. Deze plaatsvervangers worden tegelijk met de effectieve leden benoemd.]4
  [3 Bij de samenstelling van de selectiecommissie wordt vanaf 1 januari 2023 de verhoudingsgewijs gelijke genderverdeling gerespecteerd, met uitzondering van de voorzitter.]3
  [4 De taalpariteit wordt verzekerd binnen elk van de categorieën van effectieve en plaatsvervangende leden van de selectiecommissie bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°. Het effectief lid bedoeld in het eerste lid, 2° en zijn plaatsvervanger behoren tot een andere taalaanhorigheid dan die van het effectief lid bedoeld in het eerste lid, 3°, en zijn plaatsvervanger. De taalaanhorigheid van de leden, bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4° en hun plaatsvervangers, wordt bepaald door de taal van het getuigschrift of het diploma dat bewijst dat men geslaagd is voor de studies die in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van de competentie die nodig is voor de expertiseopdracht. De taalaanhorigheid van de leden, bedoeld in het eerste lid, 5°, en hun plaatsvervangers, wordt bepaald door de taalrol van de ambtenaar of door toepassing van de artikelen 35 tot 41 van de gewone wet van 9 augustus 1980 over de institutionele hervormingen.]4
  De profielen van de [1 ...]1 leden van de selectiecommissie bedoeld in het eerste lid, 2°, 4° en 5°, [1 ...]1 [4 en die van hun plaatsvervangers]4 worden bepaald in samenspraak met :
  1° de betrokken minister, voor de voorzitter van het directiecomité;
  2° de betrokken minister of desgevallend, de betrokken staatssecretaris, voor de voorzitter;
  3° de betrokken minister of desgevallend de betrokken staatssecretaris, op voorstel van de betrokken voorzitter van het directiecomité of desgevallend, de betrokken voorzitter, voor de overige managementfuncties.
  Wanneer een managementfunctie wordt vacant verklaard voor kandidaten van twee taalrollen, dient de voorzitter van de selectiecommissie hetzij de kennis van de tweede taal bewezen te hebben conform artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, hetzij te worden bijgestaan door een ambtenaar die deze kennis heeft bewezen.
  (Indien een managementfunctie uitsluitend vacant wordt verklaard voor kandidaten van één enkele taalrol, of indien er enkel kandidaten van één enkele taalrol overblijven na het onderzoek van de ontvankelijkheid van de kandidaturen door [4 het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]4, wordt de selectiecommissie samengesteld door één enkele vertegenwoordiger per categorie van leden bedoeld in het eerste lid, 2°, 3°, 4° en 5°. Ze behoren tot dezelfde taalrol of taalaanhorigheid als deze van de kandidaat. De voorzitter van de selectiecommissie, als hij tot die taalrol of tot deze taalaanhorigheid behoort, dient niet te worden bijgestaan door een ambtenaar bedoeld in het vierde lid.) <KB 2005-07-08/30, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 14-07-2005>
  § 2. [4 De directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]4 deelt de samenstelling van de selectiecommissie [1 ...]1 [4 , met inbegrip van de plaatsvervangers,]4 aan de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken. Deze brengt dadelijk de regeringsleden op de hoogte, die over een termijn van zeven werkdagen beschikken om hem hun bezwaren kenbaar te maken. In dit geval legt de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken, een volledig dossier ter beslissing voor aan de Ministerraad, nadat hiervan een kopie werd overgemaakt aan het betrokken regeringslid.
  Als de Ministerraad op basis van het dossier dat voorgelegd werd door de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken, een lid van de selectiecommissie wraakt, benoemt [4 het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]4 een ander lid; in dat geval is het eerste lid van toepassing.
  § 3. De selectiecommissie kan slechts op geldige wijze overgaan tot het horen van de kandidaten en tot de deliberatie voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is, minstens twee van de leden tot de taalrol van de kandidaat behoren en elke categorie van leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2° tot 5°, vertegenwoordigd is.
  Alleen de commissieleden die hebben deelgenomen aan het horen van al de kandidaten, kunnen deelnemen aan de deliberatie met het oog op de indeling van de kandidaten in de groepen A, B, C of D en op hun rangschikking in de groepen A en B. Geen enkel lid kan zich onthouden.
  Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
  § 4. [4 De kandidaten worden op de hoogte gebracht van hun inschrijving in de groep "geschikt" of de groep "niet geschikt" en van hun rangschikking in de groep "geschikt".]4
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2021-12-21/16, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 04-02-2022>
  (3)<KB 2022-12-20/04, art. 7, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (4)<KB 2024-07-10/04, art. 12, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art. 8bis.[1 Wanneer het aantal kandidaten dat is ingedeeld in [2 de groep "geschikt"]2 voor een managementfunctie bedoeld in artikel 7, § 2, eerste lid, 1° meer dan vijf bedraagt, wordt voor deze kandidaten een extern assessment center georganiseerd. De financiële kost van het assessment center is ten laste van de aanwervende federale overheidsdienst.
   Het externe assessment center staat los van de rangschikking van de kandidaten in de voornoemde groepen. Het is niet eliminerend.
   Het resultaat van het assessment center wordt meegedeeld aan de in artikel 9, eerste lid bedoelde bevoegde overheid.
   Onder de voornoemde voorwaarden wordt een extern assessment center georganiseerd, op verzoek van de Minister of van de Staatssecretaris voor elke andere managementfunctie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-12-20/04, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (2)<KB 2024-07-10/04, art. 13, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling III. - De werving.
Art.9.<KB 2004-06-15/34, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004> § 1. Voor wat betreft de binnen de federale overheidsdiensten te begeven managementfuncties, deelt [2 het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 het resultaat van de procedure bedoeld in artikel 7 mee:
  1° aan de betrokken minister, voor de functie van voorzitter van het directiecomité;
  2° aan de voorzitter van het directiecomité, voor de andere managementfuncties.
  Met de kandidaten van [2 de groep "geschikt"]2 wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd met de bedoeling hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid :
  1° voor de werving van de voorzitter van het directiecomité, door de minister;
  2° voor de werving van de houder van de managementfunctie -1, door de voorzitter van het directiecomité;
  3° voor de werving van de houder van de managementfunctie -2, door de houder van de managementfunctie -1 en de voorzitter van het directiecomité;
  4° [1 ...]1
  [1 Het aanvullende gesprek houdt in voorkomend geval rekening met het resultaat van het in artikel 8bis bedoelde assessment center.]1
  Een verslag van elk onderhoud wordt opgemaakt en bij het aanstellingsdossier gevoegd.
  Bij afwezigheid van de voorzitter van het directiecomité wordt deze vervangen, bij het aanvullend onderhoud voor de werving van de houder van een managementfunctie -2 [1 ...]1, door de functionele directeur van de stafdienst personeel en organisatie of door de houder van een managementfunctie -1 die daartoe door de minister of staatssecretaris werd aangewezen.
  § 2. Voor wat betreft de binnen de federale programmatorische overheidsdiensten te begeven managementfuncties, deelt [2 het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 het resultaat van de procedure, bedoeld in artikel 7, mee :
  1° aan de bevoegde minister of staatssecretaris, voor de voorzitter;
  2° aan de voorzitter, voor de overige managementfuncties.
  Met de kandidaten van [2 de groep "geschikt"]2 wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd, met de bedoeling de kandidaten te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid :
  1° voor de werving van de voorzitter, door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris;
  2° voor de werving van de houders van de overige managementfuncties, door de voorzitter.
  [2 Het aanvullende gesprek houdt in voorkomend geval rekening met het resultaat van het in artikel 8bis bedoelde assessment center.]2
  Een verslag van elk onderhoud wordt opgemaakt en bij het aanstellingsdossier gevoegd.
  § 3. [2 Artikel 10, eerste lid wordt toegepast op kandidaten van wie de specifieke competenties en de relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie effectief gevalideerd worden tijdens het bijkomende gesprek.]2
  ----------
  (1)<KB 2022-12-20/04, art. 9, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (2)<KB 2024-07-10/04, art. 14, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling IV. - De aanstelling.
Art.10.§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 9, worden [1 aangesteld voor een periode van zes jaar, die één keer kan worden vernieuwd]1 :
  1° [4 voor de functie van voorzitter van het directiecomité en de functie van voorzitter, door de Koning bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel van de betrokken minister en, in voorkomend geval, de betrokken staatssecretaris;]4
  2° voor de overige managementfuncties, door de Koning, op voorstel van de betrokken minister en in voorkomend geval de betrokken Staatssecretaris, na voordracht door de voorzitter van het Directiecomité [4 of, in voorkomend geval, de voorzitter]4.
  [1 De kandidaten worden aangesteld binnen een termijn van ten hoogste drie jaar, te rekenen vanaf de datum van het resultaat van de procedure, bedoeld in artikel 7.]1
  [2 ...]2
  [3 In afwijking van het eerste lid hebben de ambtenaren van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die deel uitmaken van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière en aangeduid worden in een managementfunctie, de keuze tussen een mandaat van vier jaar of zes jaar.]3
  [4 In afwijking van het tweede lid, indien:
   - het mandaat van de houder van de managementfunctie wordt beëindigd binnen de eerste drie jaar;
   - en als voor de betrokken managementfunctie meerdere kandidaten uit de groep "geschikt" zijn geslaagd in het aanvullende gesprek bedoeld in artikel 9;
   De bevoegde overheid beslist of ze een nieuw aanvullend gesprek organiseert voor de bovenvermelde kandidaten overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 9.]4
  § 2. [4 ...]4
  § 3. In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, moeten de houders van een managementfunctie geen stage doormaken.
  ----------
  (1)<KB 2022-12-20/04, art. 10, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (2)<KB 2023-01-19/04, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-02-2023>
  (3)<KB 2023-10-06/03, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 10-02-2023>
  (4)<KB 2024-07-10/04, art. 15, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de managementfuncties.
Afdeling I. [1 - De strategische plannen en de operationele plannen]1   ----------   (1)
Art.11.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-15/02, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>

Art. 11bis.[1 § 1. In de zin van dit artikel wordt verstaan onder:
   1. Openbare Dienst: federale overheidsdienst of programmatorische federale overheidsdienst;
   2. Bevoegde ministers en/of bevoegde staatssecretarissen: alle ministers en staatssecretarissen die bevoegd zijn voor eenzelfde Openbare Dienst;
   3. Beleidsverklaring: de beleidsverklaring van het lid van de regering zoals bedoeld in artikel 121bis van het Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers;
   4. Beleidsnota: de beleidsnota van de minister zoals bedoeld in artikel 111 van het Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers of de beleidsnota van de staatssecretaris;
   5. Kernopdracht: een opdracht die de Openbare Dienst door of krachtens de wet, door of krachtens het koninklijk besluit, door of krachtens het ministerieel besluit of bij regeringsbeslissing is toevertrouwd;
   6. Transversale doelstelling : doelstellingen ter verwezenlijking van een transversaal Regeringsbeleid dat betrekking kan hebben ofwel op de kernopdrachten van de meeste Openbare Diensten ofwel op hun intern beheer;
   7. Transversaal activiteitsgebied: een activiteitsgebied binnen een Openbare Dienst dat generiek van aard is en desgevallend in het strategisch plan van elke Openbare Dienst moet kunnen opgenomen worden. Een niet-exhaustieve opsomming van transversale activiteitsgebieden betreft: de efficiëntieverbetering en kostenreductie, de administratieve vereenvoudiging, de klantgerichtheid, de duurzame ontwikkeling, de bevordering van gelijke kansen, de bevordering van het integriteitsbeleid en integriteitsmanagement, de bevordering van welzijn en organisatiecultuur, de verbetering van de interne controle en interne audit en de dienstoverschrijdende samenwerking;
   8. Voorzitter: voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst of van de programmatorische federale overheidsdienst, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.
   § 2. Tussen enerzijds de Federale Regering, vertegenwoordigd door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst en anderzijds de Openbare Dienst, vertegenwoordigd door de voorzitter wordt één strategisch plan onderhandeld en afgesloten voor de duur van de legislatuur.
   § 3. Ongeacht het niveau van detail en de graad van operationalisering dat in overleg wordt overeengekomen tussen de partijen vermeld in § 2, bevat het strategisch plan minstens volgende elementen :
   1° Een lange-termijn-strategie die de legislatuur overstijgt, bestaande uit:
   a) Een beschrijving van de toegewezen missies en opdrachten;
   b) De visie en de waarden;
   c) De resultaten van een omgevingsanalyse en een belanghebbendenanalyse.
   2° De te volgen strategie voor de legislatuur, met betrekking tot:
   a) De uitvoering van de beleidsverklaringen van de bevoegde ministers en de bevoegde staatssecretarissen;
   b) De uitvoering van de kernopdrachten van de Openbare Dienst;
   c) Het interne beheer van de Openbare Dienst;
   d) De deelname van de Openbare Dienst aan het beleid inzake een transversaal activiteitsgebied.
   3° Een communicatieplan - en dat zowel voor interne als externe communicatie - inzake de inhoud van het strategisch plan. Voor wat betreft de transversale activiteitsgebieden wordt dit communicatieplan gecoördineerd door de FOD BOSA;
   4° Het meerjarig middelenschema, waarbij er voorzien wordt in een verband tussen de kernopdrachten van de openbare dienst zoals bedoeld in § 1,5° en de middelen;
   5° De wederzijdse verbintenissen om gunstige voorwaarden te scheppen met het oog op de correcte uitvoering van de strategieën en de bijhorende doelstellingen die beschreven staan in het strategisch plan en in de operationele plannen;
   De Openbare Dienst verbindt zich ertoe om tijdens de uitwerking van deze vijf elementen rekening te houden met de standpunten van de relevante stakeholders alsook met het budgettair kader.
   De transversale doelstellingen die uitvoering geven aan het transversaal beleid, zoals bedoeld onder punt 2°, d), worden voorgesteld door het College van Voorzitters van het directiecomité, volgens de modaliteiten bepaald in § 4,1°.
   Het strategisch plan voorziet bovendien in de toewijzing van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van elke doelstelling die wordt geformuleerd in uitvoering van de strategieën bedoeld in punt 2° hierboven en die is opgenomen in het strategisch plan aan een houder van een managementfunctie [2 ...]2.
   § 4. De totstandkoming van het strategisch plan verloopt als volgt:
   1° Ten laatste één maand na het einde van de bespreking in commissie van de beleidsverklaring maakt de bevoegde minister en/of bevoegde staatssecretaris, ieder wat hem betreft, zijn verwachtingen en prioriteiten over aan de Openbare Dienst waarvoor ze bevoegd zijn.
   Ten laatste één maand na het einde van de bespreking in commissie van de beleidsverklaring maakt de minister en/of staatssecretaris bevoegd voor een transversaal activiteitsgebied, ieder wat hem betreft, zijn eventuele verwachtingen en prioriteiten inzake transversale doelstellingen voor de strategische plannen over aan de Minister van Ambtenarenzaken. De Minister van Ambtenarenzaken bewaakt in overleg met de ministers en/of staatssecretarissen bevoegd voor een transversaal activiteiteitsgebied de coherentie van deze prioriteiten en verwachtingen. De Minister van Ambtenarenzaken agendeert de op elkaar afgestemde prioriteiten en verwachtingen inzake transversale doelstellingen voor goedkeuring op de Ministerraad. De minister van Ambtenarenzaken informeert vervolgens - uiterlijk één maand na goedkeuring op de Ministerraad - de voorzitter van het College van Voorzitters van het directiecomité over de op elkaar afgestemde prioriteiten en verwachtingen inzake transversale doelstellingen, alsook van het niveau van detail en de graad van operationalisering van de transversale doelstellingen.
   Ten laatste 2 maanden nadat de minister van Ambtenarenzaken het College van Voorzitters van het Directiecomité de op elkaar afgestemde prioriteiten en verwachtingen inzake transversale doelstellingen, alsook van het niveau van detail en de graad van operationalisering van de transversale doelstellingen heeft overgemaakt, informeert het College van Voorzitters van het directiecomité de Regering - via de Minister van Ambtenarenzaken - hoe ze deze verwachtingen inzake transversale doelstellingen zal integreren in de strategische plannen van de Openbare Diensten.
   2° Ten laatste vier maanden nadat de bevoegde ministers of bevoegde staatssecretarissen hun verwachtingen en prioriteiten hebben kenbaar gemaakt, maakt de Openbare Dienst een ontwerp van strategisch plan over aan de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst, die het op zijn beurt onverwijld bezorgt aan de andere voor de Openbare Dienst bevoegde ministers en/of staatssecretarissen.
   Indien er een directiecomité is in de Openbare Dienst is het ontwerp van strategisch plan besproken in dit directiecomité en zodanig opgemaakt dat alle houders van een managementfunctie [2 ...]2, althans gedeeltelijk en minstens voor wat betreft de elementen die betrekking hebben op hun functie en verantwoordelijkheidsdomein, actief betrokken zijn geweest bij de opmaak ervan.
   Indien geen directiecomité is opgericht in de Openbare Dienst, is het ontwerp van strategisch plan zodanig opgemaakt dat alle eventuele houders van een managementfunctie of staffunctie, althans gedeeltelijk en minstens voor wat betreft de elementen die betrekking hebben op hun functie en verantwoordelijkheidsdomein, actief betrokken zijn geweest bij de opmaak ervan.
   3° Ten laatste één maand nadat de Openbare Dienst zijn ontwerp van strategisch plan heeft overgemaakt aan zijn bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst, ontvangt de Openbare Dienst een gerichte en onderbouwde feedback op het ontwerp van strategisch plan vanwege de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst. De termijn voor feedback kan maximaal twee maanden in beslag nemen wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor de Openbare Dienst. De bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst coördineert desgevallend de gerichte en onderbouwde feedback van de bevoegde ministers en/of bevoegde staatssecretarissen.
   4° Indien na twaalf maanden, te rekenen vanaf het einde van de bespreking in commissie van de beleidsverklaring (zoals vermeld in art. 121bis van het Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers), het strategisch plan nog niet is ondertekend, neemt de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst, de nodige initiatieven om onverwijld tot een ondertekend strategisch plan te komen. In afwachting daarvan, behoren de uitvoering van de te volgen strategie met betrekking tot de uitvoering van de kernopdrachten van de Openbare Dienst, het interne beheer van de Openbare Dienst en de deelname van de Openbare Dienst aan het transversaal beleid, zoals opgenomen in het ontwerp van strategisch plan, tot de verantwoordelijkheid van de voorzitter.
   Dit totstandkomingsproces is niet van toepassing wanneer binnen dezelfde legislatuur een andere regering aantreedt. In dit geval gelden de wijzigingsmodaliteiten zoals bepaald in § 7.
   § 5. Het strategisch plan treedt in werking na ondertekening door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst.
   De bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst vraagt voorafgaand aan de ondertekening van het strategisch plan, het advies van de andere voor de Openbare Dienst bevoegde ministers en/of bevoegde staatssecretarissen. Deze beschikken over een termijn van maximum vijftien werkdagen om hun advies te formuleren. Wanneer deze termijn is verstreken, is hun advies niet meer vereist. De bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst houdt rekening met de eventuele opmerkingen in het advies van de andere voor de Openbare Dienst bevoegde ministers en/of Staatssecretarissen.
   De bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst waakt erover dat het strategisch plan in overeenstemming is met het economisch, sociaal en financieel beleid van de Staat.
   Na de ondertekening van het strategisch plan door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst publiceert de Openbare Dienst de inhoud van het strategisch plan op zijn website en start met de uitvoering van de communicatieacties die zijn opgenomen in het communicatieplan van het strategisch plan, zoals vermeld in § 3, 3°.
   Tevens bezorgt de Openbare Dienst onverwijld een digitaal exemplaar van het ondertekend strategisch plan aan de Voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
   De ministers en/of staatssecretarissen bevoegd voor Ambtenarenzaken en Begroting informeren door middel van een gezamenlijke nota de Ministerraad over de stand van zaken van de ondertekende strategische plannen.
   De voorzitter van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning informeert het College van Voorzitters over de stand van zaken van de ondertekende strategische plannen.
   § 6. Het strategisch plan wordt gesloten voor de duur van de legislatuur, te rekenen vanaf de datum van ondertekening door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst tot de datum waarop het volgend strategisch plan in een nieuwe legislatuur wordt ondertekend.
   Indien na twaalf maanden, te rekenen vanaf het einde van de bespreking in commissie van de beleidsverklaring (zoals vermeld in art 121bis van het Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers), het volgend strategisch plan in de nieuwe legislatuur nog niet is ondertekend, treedt het ontwerp van strategisch plan in werking, volgens de modaliteiten bepaald in § 4, 4°, tot het moment dat het volgend strategisch plan wordt ondertekend.
   Indien na twaalf maanden, te rekenen vanaf het einde van de bespreking in commissie van de beleidsverklaring (zoals vermeld in art 121bis van het Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers), het volgend strategisch plan in de nieuwe legislatuur nog niet is ondertekend neemt de minister of staatssecretaris bevoegd voor het grootste activiteitsgebied, desgevallend in overleg met de andere bevoegde ministers en/of staatssecretarissen een beslissing inzake de inhoud van het strategisch plan. Deze beslissing geldt als een ondertekend strategisch plan met de datum van beslissing als datum van inwerkingtreding.
   § 7. Het strategisch plan kan tijdens zijn duurtijd worden aangepast. Elk van de partijen vermeld in § 2, alsook desgevallend alle andere voor de Openbare Dienst bevoegde ministers en/of staatssecretarissen, kunnen daartoe een wijziging van strategisch plan voorstellen, waarvan de impact wordt besproken door de partijen vermeld in § 2, alsook desgevallend door alle andere bij het voorstel tot wijziging betrokken bevoegde ministers en/of staatssecretarissen.
   Op basis van het voorstel tot wijziging van het strategisch plan maakt de Openbare Dienst een ontwerp van wijziging van strategisch plan op.
   Indien er een directiecomité is in de Openbare Dienst, is het ontwerp van wijziging van strategisch plan besproken in dit directiecomité en zodanig opgemaakt dat alle houders van een managementfunctie [2 ...]2, althans gedeeltelijk en minstens voor wat betreft de elementen die betrekking hebben op hun functie en verantwoordelijkheidsdomein, actief betrokken zijn geweest bij de opmaak ervan.
   Indien geen directiecomité is opgericht in de Openbare Dienst, is het ontwerp van wijziging van strategisch plan zodanig opgemaakt dat alle eventuele houders van een managementfunctie [2 ...]2, althans gedeeltelijk en minstens voor wat betreft de elementen die betrekking hebben op hun functie en verantwoordelijkheidsdomein, actief betrokken zijn geweest bij de opmaak ervan.
   Een wijziging van strategisch plan treedt in werking na ondertekening door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst.
   Indien het ontwerp van wijziging van strategisch plan betrekking of impact heeft op de bevoegdheid van andere voor de Openbare Dienst bevoegde ministers en/of staatssecretarissen, vraagt de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst, voorafgaand aan de ondertekening van de wijziging van strategisch plan, het advies van de betrokken bevoegde ministers en/of staatssecretarissen.
   Deze beschikken over een termijn van maximum tien werkdagen om hun advies te formuleren. Wanneer deze termijn is verstreken, is hun advies niet meer vereist.
   Bij de ondertekening van een wijziging van strategisch plan houdt de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst rekening met de eventuele opmerkingen in het advies van de andere betrokken bevoegde ministers of bevoegde staatssecretarissen.
   Na de ondertekening van de wijziging van strategisch plan door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied van de Openbare Dienst publiceert de Openbare Dienst de inhoud van de wijziging van strategisch plan op zijn website.
   Tevens bezorgt de Openbare Dienst onverwijld een digitaal exemplaar van de ondertekende wijziging van het strategisch plan aan de Voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
   § 8. Elke Openbare Dienst concretiseert elk jaar de uitvoering van de strategieën en de bijhorende doelstellingen die zijn opgenomen in het strategisch plan, alsook in eventuele latere wijzigingen van het strategisch plan en de uitvoering van de prioriteiten in de jaarlijkse beleidsnota's van de bevoegde ministers en/of staatssecretarissen in een jaarlijks operationeel plan.
   Het jaarlijks operationeel plan bevat daartoe minstens de volgende elementen:
   1° De SMART-omschrijving (Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch en Tijdsgebonden) van de operationele doelstellingen, alsook de middelen die hiervoor worden aangewend;
   2° De beknopte omschrijving van de processen, projecten, en acties/initiatieven die uitvoering geven aan deze operationele doelstellingen met bijhorende indicatoren aan de hand waarvan de uitvoering zal worden opgevolgd en gemeten en de toewijzing van de verantwoordelijkheid voor de uitvoering aan een bepaalde dienst, afdeling of andere subentiteit van de Openbare Dienst.
   Ten laatste één maand na goedkeuring van de begroting voor het komende jaar in de Kamer van volksvertegenwoordigers bezorgt de Openbare Dienst het operationeel plan ter informatie aan de bevoegde ministers en/of bevoegde Staatssecretarissen.
   Indien de begroting voor het komende kalenderjaar op 31 december van het lopende kalenderjaar niet is goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers, bezorgt de Openbare Dienst het operationeel plan ter informatie aan de bevoegde ministers en/of bevoegde Staatssecretarissen tegen ten laatste 31 januari van het kalenderjaar waarop het betrekking heeft.
   Een operationeel plan treedt in werking op 1 januari van het kalenderjaar waarop het betrekking heeft en eindigt op 31 december van datzelfde kalenderjaar.
   De operationele plannen vormen samen met het strategisch plan en de eventuele wijzigingen van het strategisch plan het uitgangspunt voor het bepalen van de doelstellingen voor de individuele medewerkers van de Openbare Dienst in het kader van hun evaluatie.
   § 9. Elke Openbare Dienst kan zijn operationeel plan herzien. Belangrijke wijzigingen aan het operationeel plan worden toegelicht in de jaarlijkse rapportering aan de bevoegde ministers en/of staatssecretarissen, zoals vermeld in § 10.
   § 10. Een rapportering toetst de vooruitgang van de uitvoering van de in het strategisch plan en in de eventuele wijzigingen van het strategisch plan opgenomen strategieën voor de legislatuur, alsook de realisatie van de operationele doelstellingen die zijn opgenomen in het operationeel plan van het betreffende jaar en de processen, de projecten, de acties en/of de initiatieven die er uitvoering aan geven. Deze rapportering gebeurt minstens één maal per jaar door de voorzitter.
   Deze rapportering wordt ten laatste op 15 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de rapportering betrekking heeft, overgemaakt aan de bevoegde ministers en/of staatssecretarissen.
   Een kopie van deze rapportering wordt overgemaakt aan de voorzitter van FOD BOSA. Op basis van deze rapportering informeert de voorzitter van FOD BOSA de minister van Ambtenarenzaken inzake de voortgang van de transversale doelstellingen.
   § 11. De Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning biedt de Openbare Diensten vrijblijvend ondersteuning bij het redactieproces van hun strategisch plan en operationele plannen, bij de organisatie van hun rapportering naar de bevoegde ministers en/of staatssecretarissen en bij het gebruik van relevante instrumenten, ontwikkeld in co-creatie met de klanten van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
   § 12. De Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning zal in samenwerking met het College van Voorzitters een globale evaluatie maken van de toepassing van de strategische plannen in de Openbare Diensten. Deze globale evaluatie gebeurt in het laatste kalenderjaar van de legislatuur waarop de strategische plannen betrekking hebben en betreft een methodologische evaluatie alsook het formuleren van methodologische verbetervoorstellen voor de toekomstige toepassing van de strategische plannen.
   Het College van Voorzitters van het directiecomité bepaalt aan het begin van de legislatuur de criteria die zullen gehanteerd worden tijdens de globale evaluatie van de strategische plannen.
   De modaliteiten om het strategisch plan aan de federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning te bezorgen, zijn bepaald in § 5.
   Het College van de voorzitters van het directiecomité bezorgt het resultaat van de globale evaluatie gelijktijdig aan de minister of staatssecretaris bevoegd voor Ambtenarenzaken en aan de minister of staatssecretaris bevoegd voor Begroting.]1
  ----------
  (1)<KB 2021-12-21/14, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<KB 2022-12-20/04, art. 11, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>

Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitvoering van de managementfuncties.
Art.12. Tijdens de duur van hun mandaat, is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het Rijkspersoneel van toepassing op de houders van een managementfunctie.
  (Voor de toepassing van het statuut van het Rijkspersoneel maken de houders van een managementfunctie deel uit van niveau A. Ze staan hiërarchisch boven de klasse A5.) <KB 2004-08-04/30, art. 161, 005; Inwerkingtreding : 01-12-2004>

Art.12bis. [1 De houder van een managementfunctie neemt minstens deel aan één selectieprocedure die georganiseerd wordt door het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning als jurylid van de in artikel 8 bedoelde selectiecommissie. Als de houder van een managementfunctie, met uitzondering van de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Strategie en Ondersteuning, aan meer dan één selectieprocedure deelneemt, wordt een termijn van minstens negen maanden nageleefd tussen twee deelnames.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-07-10/04, art. 16, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Art.13. De houder van een managementfunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de Rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat. Hun betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.

Art.14.De houder van een managementfunctie oefent zijn taak voltijds uit.
  Tijdens zijn mandaat kan hij :
  1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;
  2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een Staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het verenigd College van de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;
  3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;
  4° [2 ...]2;
  5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;
  6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;
  7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;
  8° [1 geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar;]1
  9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;
  10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten.
  ----------
  (1)<KB 2012-09-20/02, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-10-2012>
  (2)<KB 2024-05-18/07, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.15.§ 1. Op basis van het resultaat van de functieweging voor een in dezelfde groep geklasseerde functie genieten de houders van een managementfunctie een gelijk bruto jaarlijks beloningspakket.
  Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek worden bepaald bij koninklijk besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd.
  § 2. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een managementfunctie bevat :
  1° een maandelijkse brutowedde;
  (2° deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen.) <Errata, B.S. 15-11-2001, p. 39007>
  § 3. [1 Bovenop de in de paragrafen 1 en 2 vermelde bezoldigingen, kan het beloningspakket in een forfaitaire terugbetaling voorzien voor gemaakte onkosten in en omvat het beloningspakket naar keuze van de houder van een managementfunctie, een van de volgende opties
   * het ter beschikking stellen van een dienstvoertuig dat voor privé-doeleinden mag gebruikt worden;
   * een mobiliteitsbudget, overeenkomstig de artikelen 4 tot 7 van de wet van 17 maart 2019 tot invoering van een mobiliteitsbudget en het koninklijk besluit van 21 maart 2019 tot uitvoering van de wet van 17 maart 2019 tot invoering van een mobiliteitsbudget.
   Het eerste lid bedoelde opties zijn niet cumuleerbaar.]1
  ----------
  (1)<KB 2023-06-04/10, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 07-08-2023>

Art. 15bis. [1 Wanneer de continuïteit van de dienstverlening het vereist, ontvangt de ambtenaar aan wie de bevoegdheden van een wegens ziekte afwezige houder van een managementfunctie zijn gedelegeerd, voor de periode van delegatie, een bedrag dat overeenstemt met de directiepremie bedoeld in artikel 20, § 4, tweede lid. Dat bedrag wordt uitbetaald volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 20, § 4, derde en vierde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-07-03/05, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 14-07-2022>


Art. 15ter.[1 § 1. Wanneer de continuïteit van de openbare dienstverlening het vereist, kan de minister of de staatssecretaris voorzien in de tijdelijke vervanging van een houder van een managementfunctie die wegens ziekte afwezig is, door:
   1° ofwel een andere houder van een management- of staffunctie;
   2° ofwel een rijksambtenaar van de klasse A4 of A5 dat eerder is aangesteld ter tijdelijke vervanging van een management- of staffunctie;
   met de uitoefening van het mandaat te belasten.
   In het geval van een tijdelijke vervanging van een managementfunctie -1, -2 of -3 kan de minister of de staatssecretaris enkel op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter over de vervanging beslissen.
   § 2. De ambtenaar die in uitvoering van § 1 in een tijdelijke vervanging wordt aangesteld, ontvangt gedurende de vervangingsperiode een weddecomplement dat overeenstemt met het verschil, dat is vastgesteld op de dag van de aanstelling, tussen de weddeschaal van de klasse waarin hij is benoemd en de salarisband waaraan de managementfunctie waarin hij tijdelijk wordt aangesteld, is gekoppeld.
   In voorkomend geval moet de eerste term van het in het eerste lid bedoelde verschil worden gelezen als de salarisschaal die gelinkt wordt met de door de mandaathouder uitgeoefende managementfunctie op het ogenblik waarop deze daarenboven voor de tijdelijk vervanging is aangesteld.
   § 3. Onverminderd § 1 en § 2 kan de minister, wanneer de afwezigheid wegens ziekte langer duurt dan zes maanden, in voorkomend geval, in afwijking van artikel 4, beslissen een vergelijkende selectie op te starten om een mandaathouder aan te stellen die daadwerkelijk de diensten presteert in de managementfunctie.
   Voor een managementfunctie -1, -2 of -3 maakt de minister gebruik van het eerste lid op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter.
   Onverminderd artikel 14, gebeurt de aanduiding in de managementfunctie in uitvoering van het eerste lid:
   1° ofwel voor een beperkte duur die overeenkomt met de resterende duur van het lopende mandaat van de afwezige houder van de managementfunctie;
   2° ofwel voor een normale duur van zes jaar.
   De in het eerste lid bedoelde vergelijkende selectie is gebaseerd op de bestaande functiebeschrijving en het bestaande competentieprofiel van de managementfunctie.
   De oproep tot kandidatuurstelling vermeldt uitdrukkelijk het type en de duur van het mandaat.
   § 4. Wanneer het gaat om een aanduiding in een managementfunctie voor een beperkte duur, in toepassing van § 3, derde lid, 1°, dan is de vergelijkende selectie, in afwijking van de artikelen 4 en 5, toegankelijk voor de kandidaat die ofwel:
   - houder is van een management- of staffunctie (N, -1, -2, -3);
   - van wie de laatste evaluatie in het kader van een federaal mandaat met een gunstige evaluatievermelding werd afgesloten;
   - laureaat, gerangschikt in [2 de groep "geschikt"]2, is van een vergelijkende selectie voor een management- of staffunctie van een gelijkwaardig of hoger niveau in de twaalf voorgaande maanden zonder dat hij daarin werd aangeduid;
   - laureaat, gerangschikt in [2 de groep "geschikt"]2, is van een vergelijkende selectieprocedure voor dezelfde managementfunctie in de twee voorgaande jaren zonder dat hij daarin werd aangeduid;
   - een rijksambtenaar van de klassen A4 of A5 is die eerder is aangeduid in een tijdelijke vervanging voor een management- of staffunctie;
   en die verklaart klaar te zijn om de managementfunctie onmiddellijk uit te oefenen. De kandidaat voegt bij de kandidatuur alle documenten ter staving van de bovenvermelde voorwaarden.
   In afwijking van de artikelen 7 en 8 worden de kandidaturen bij het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling ingediend. De kandidaten worden toelaatbaar verklaard nadat is nagegaan of aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden is voldaan.
   Er vindt een onderhoud plaats met de kandidaten die in overeenstemming met het tweede lid toelaatbaar zijn verklaard, om hen te vergelijken wat betreft hun specifieke competenties, en hun relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt volgens de in artikel 9, § 1 en § 2 vermelde modaliteiten.
   De kandidaat die is gekozen in toepassing van het eerste lid wordt aangeduid in een mandaat waarvan de resterende duur overeenkomt met de resterende duur van het mandaat van de afwezige houder van de managementfunctie.
   § . 5. De houder van de managementfunctie van voorzitter van het directiecomité of voorzitter die is aangeduid in toepassing van § 3, derde lid, wordt ter beschikking gesteld van de minister na de terugkeer uit afwezigheid wegens ziekte van de houder van de betreffende managementfunctie die de uitoefening van de mandaatfunctie hervat.
   De houder van een managementfunctie -1, -2, -3 die is aangeduid in toepassing van § 3, derde lid, wordt ter beschikking gesteld van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter na de terugkeer uit afwezigheid wegens ziekte van de houder van de betreffende managementfunctie die de uitoefening van de mandaatfunctie hervat.
   Gedurende de in de eerste en tweede leden bedoelde terbeschikkingstelling, wordt de mandaathouder belast met opdrachten van algemeen belang.
   In afwijking van het eerste en het tweede lid, al naargelang het gaat om de functie voorzitter van het directiecomité, voorzitter of een andere managementfunctie, wordt de houder van de managementfunctie die na een afwezigheid wegens ziekte van meer dan zes maanden de uitoefening van zijn functie hervat, op zijn verzoek, respectievelijk ter beschikking gesteld van de minister, de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter. Hij wordt tot aan het einde van zijn mandaat belast met opdrachten van algemeen belang.
   De onder het vierde lid bedoelde terbeschikkingstelling heeft tot gevolg dat de houder van de managementfunctie die aangeduid is in uitvoering van § 3, derde lid, zijn mandaat volledig uitdoet totdat het afloopt.
   § .6 De houder van een managementfunctie, wordt, bij ministerieel besluit ambtshalve belast met een opdracht van algemeen belang in uitvoering van paragraaf 5. Deze opdracht vormt geen nieuwe aanstelling in een mandaat, bedoeld in artikel 10 noch verlof of afwezigheid bedoeld in artikel 14.
   Tijdens de duur van de opdracht is de in dit bedoeld eerste lid opdrachthouder onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt. Hij wordt voor de toepassing van dit paragaaf gelijkgesteld met een ambtenaar van de klasse A5.
   Het hogervermeld artikel 14 is van toepassing op opdrachthouder, bedoeld in dit paragraaf.
   De bepalingen betreffende de herintegratievergoedingen en beëindigingsvergoedingen, opgenomen in artikel 21 tot en met artikel 24 blijven volledig van toepassing op de opdrachthouder.
   § .7. Artikel 25 betreffende de hernieuwing van het mandaat is niet van toepassing op de in paragraaf 3 bedoelde aanstelling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2022-07-03/05, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 14-07-2022>
  (2)<KB 2024-07-10/04, art. 17, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een managementfunctie.
Afdeling 1. - Duur van de evaluatiecyclus.
Art.16.[1 Elke houder van een managementfunctie wordt tijdens zijn mandaat [2 tweejaarlijks]2 geëvalueerd. [2 ...]2
  [2 De eerste twee evaluatiecycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten
   De laatste evaluatiecyclus wordt afgesloten zes maanden voor het einde van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.
   In afwijking van het eerste lid en onverminderd het derde lid wordt de houder van een managementfunctie die aan het einde van de evaluatiecyclus de vermelding "te ontwikkelen" krijgt, jaarlijks geëvalueerd.]2
   Indien de houder van een managementfunctie meer dan de helft van de [2 evaluatiecyclus]2 afwezig is, krijgt hij geen evaluatie en is artikel 18, § 9 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-07-15/02, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (2)<KB 2024-07-10/04, art. 18, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 2. - Onderwerp van de evaluatie.
Art. 16bis.<Ingevoegd bij KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005> De tussentijdse evaluaties en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie hebben betrekking op :
  1° [1 de verwezenlijking van de strategische of operationele doelstellingen die werden vastgelegd in de in artikel 11bis bedoelde [2 het strategisch plan en het operationeel plan]2, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de managementfunctie;]1
  2° de wijze waarop die doelstellingen al dan niet werden behaald;
  3° de persoonlijke bijdrage van de houder van de managementfunctie aan de verwezenlijking van die doelstellingen;
  4° de geleverde inspanningen om zijn competenties te ontwikkelen;
  [1 5° de tijdige realisatie en de kwaliteit van alle evaluaties, doorgevoerd binnen de dienst waarover hij de verantwoordelijkheid heeft.]1 [3 In voorkomend geval wordt rekening gehouden met de opvolging van de aanbevelingen in auditrapporten van de bevoegde controleactoren die hebben geleid tot een wijziging van het bovenvermelde operationele plan.]3
  [3 Tijdens de evaluatie wordt een enquête georganiseerd onder de verschillende stakeholders zoals de klanten, de medewerkers of de peers.]3
  ----------
  (1)<KB 2016-07-15/02, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (2)<KB 2021-12-21/14, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<KB 2024-07-10/04, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 3. - Actoren van de evaluatie.
Art. 16ter.<Ingevoegd bij KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005> § 1. De evaluatie van de houders van managementfuncties wordt uitgevoerd door :
  1° de betrokken minister of staatssecretaris, eerste evaluator genoemd, wat de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter betreft;
  2° de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter, eerste evaluator genoemd, en de betrokken minister of staatssecretaris, tweede evaluator genoemd, wat de houders van een managementfunctie -1 betreft;
  3° de houder van een managementfunctie -1, eerste evaluator genoemd, en de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter, tweede evaluator genoemd, wat de houders van een managementfunctie -2 betreft;
  4° [2 ...]2
  § 2. Voor een externe ondersteuning inzake evaluatietechnieken kunnen de in § 1 bedoelde evaluatoren een beroep doen op de [1 Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]1.
  § 3. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, treedt de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, als eerste evaluator op.
  § 4. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een houder van een managementfunctie -1, treedt de minister of staatssecretaris die bevoegd is voor het grootste gedeelte van het activiteitsgebied, als tweede evaluator op.
  ----------
  (1)<KB 2021-09-30/18, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (2)<KB 2022-12-20/04, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>

Afdeling 4. - Verloop van de evaluatiecyclus.
Onderafdeling 1. - De functioneringsgesprekken.
Art.17.<KB 2005-02-01/35, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 26-05-2005> Tijdens elke evaluatiecyclus vinden er op initiatief van de houder van de managementfunctie of de eerste evaluator, telkens wanneer dat noodzakelijk blijkt, [3 en dit onverminderd elk informeel gesprek,]3 functioneringsgesprekken plaats.
  De functioneringsgesprekken hebben betrekking op alles wat met het functioneren van de houder van de managementfunctie te maken heeft, alsook op de doelstellingen die [1 in [2 het strategisch plan en het operationeel plan]2 werden vastgelegd waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de managementfunctie]1, de eventuele aanpassingen die daaraan moeten worden aangebracht en hun verwezenlijking. [3 Er wordt eventueel een ontwikkelingstraject voor de houder van de managementfunctie, zoals bepaald in artikel 17ter, ingevoerd.]3
  Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, kunnen de ministers en/of staatssecretarissen de eerste evaluator vragen een functioneringsgesprek te organiseren over de materies die hen aanbelangen. Zij wonen dit gesprek van rechtswege bij.
  ----------
  (1)<KB 2016-07-15/02, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (2)<KB 2021-12-21/14, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<KB 2024-07-10/04, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Onderafdeling 2. [1 - Het evaluatiecyclusgesprek]1   ----------   (1)
Art. 17bis.[1 § 1. Tijdens de evaluatiecyclus vindt er een evaluatiecyclusgesprek plaats.
   Het evaluatiecyclusgesprek omvat twee luiken:
   1° de planning;
   2° de balans.
   § 2. De planning tijdens het evaluatiecyclusgesprek beoogt de vertaling naar meetbare criteria van de aan de houder van de managementfunctie toevertrouwde strategische en operationele doelstellingen die in het strategisch plan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11bis, werden vastgelegd.
   § 3. De balans tijdens het evaluatiecyclusgesprek beoogt de evaluatie van de aan de houder van de managementfunctie toevertrouwde strategische en operationele doelstellingen die in het strategisch plan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11bis, werden vastgelegd en voor de betrokken evaluatiecyclus werden gepland.
   § 4. Onverminderd bovengenoemde § 2 en § 3 wordt er eventueel een ontwikkelingstraject, zoals bepaald in artikel 17ter, ingevoerd.
   § 5. Aan het einde van elke evaluatiecyclus nodigt de eerste evaluator de houder van de managementfunctie uit voor het evaluatiecyclusgesprek.
   De tweede evaluator alsook een door de eerste evaluator aangewezen secretaris kunnen aan dat evaluatiecyclusgesprek deelnemen.
   In elk geval vindt er vóór het evaluatiecyclusgesprek overleg plaats tussen de eerste en de tweede evaluator.
   § 6. Ter voorbereiding van de balans die tijdens het evaluatiecyclusgesprek wordt opgemaakt, maakt de houder van de managementfunctie een zelfevaluatie die rekening houdt met de gegevens uit de enquête onder de stakeholders. Deze wordt ten laatste twintig werkdagen vóór de vastgestelde datum van het evaluatiecyclusgesprek aan de eerste evaluator bezorgd.
   § 7. De eerste evaluator bereidt het evaluatiecyclusgesprek voor door de zelfevaluatie van de houder van de managementfunctie te toetsen op consistentie en onderbouwing. Hij vergelijkt ze met de elementen waarover hij beschikt, die resulteren uit feiten en geobserveerd gedrag tijdens de dagelijkse opvolging van het functioneren van de geëvalueerde. Bovendien verzamelt hij alle bijkomende informatie die kan bijdragen tot een billijke en objectieve evaluatie.
   § 8. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter maakt de eerste evaluator de zelfevaluatie over aan de betrokken ministers en/of staatssecretarissen en vraagt hij hun advies. Als dit advies niet binnen de tien werkdagen wordt bezorgd, is het niet meer vereist.
   Als de betrokken ministers en/of staatssecretarissen dat wensen, wonen zij het evaluatiecyclusgesprek bij.
   § 9. Een extern bureau verleent bijstand aan de in artikel 16ter gedefinieerde evaluatieactoren. Het externe bureau verleent in dit verband rechtstreekse ondersteuning aan de eerste evaluator. Het ondersteunt hem bij de beoordeling van de zelfevaluatie van de houder van de managementfunctie. Daartoe verzamelt het bureau alle bijkomende of tegenstrijdige informatie inzake de evaluatie-elementen vermeld in artikel 16bis en houdt het rekening met de gegevens van de enquête onder de stakeholders die betrokken zijn bij de uitvoering van de mandaatfunctie bedoeld in artikel 16bis, tweede lid. Het bereidt het evaluatiecyclusgesprek voor en structureert het en het staat in voor de opvolging ervan.
   Het externe bureau verleent bijstand voor elke evaluatiecyclus van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter tijdens zijn mandaat. Voor de managementfuncties N-1 en N-2 is de bijstand van het externe bureau facultatief.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-07-10/04, art. 22, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.17ter. [1 § 1. Het ontwikkelingstraject is een begeleiding op maat van de houder van een managementfunctie die voldoet aan behoeften die door de eerste evaluator zijn vastgesteld bij het evaluatiecyclusgesprek en die voortvloeien uit:
   - de balans van de realisaties bedoeld in artikel 17bis, § 3; bij de balans wordt rekening gehouden met de bijdrage van de houder van de managementfunctie aan de realisatie van de transversale doelstellingen die tijdens de planning zijn vastgesteld;
   - de noodzaak om professionele competenties te ontwikkelen;
   - de verwachtingen en bevindingen van de verschillende groepen stakeholders.
   § 2. Het ontwikkelingstraject stoelt op een schriftelijk akkoord tussen de eerste evaluator en de houder van de managementfunctie dat, op basis van de vastgestelde behoeften, op zijn minst het volgende vaststelt:
   a. de te bereiken ontwikkelingsdoelstelling(en);
   a. de te prefereren voorstellen voor leeroplossingen om bij te dragen tot de verwachte competentieontwikkeling en de bijbehorende planning.
   Het ontwikkelingstraject houdt rekening met de evaluatiecyclus van de houder van de managementfunctie.
   Het ontwikkelingstraject duurt minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden.
   Onverminderd het derde lid kan de duur van het ontwikkelingstraject slechts een keer worden aangepast.
   Het ontwikkelingstraject kan in onderling akkoord op elk moment worden stopgezet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-07-10/04, art. 23, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Afdeling 5. - Het evaluatieverslag en de toegekende vermelding.
Art.18.<KB 2005-02-01/35, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 26-05-2005> § 1. Na afloop van het evaluatiegesprek stelt de eerste evaluator een ontwerp van beschrijvend evaluatieverslag op en doet [1 ...]1 een voorstel met betrekking tot de vermelding. Hij overlegt met de tweede evaluator die zijn opmerkingen kan formuleren. Vervolgens stelt hij het beschrijvend evaluatieverslag op en kent de [1 ...]1 vermelding toe.
  § 2. Wanneer meerdere ministers en/of staatssecretarissen bevoegd zijn voor het activiteitsgebied van een voorzitter van een directiecomité of van een voorzitter, wordt het ontwerp van evaluatieverslag en het voorstel van [1 vermelding]1 voor advies door de eerste evaluator binnen zeven werkdagen medegedeeld aan de betrokken ministers en/of staatssecretarissen. Dezen beschikken over een termijn van zeven werkdagen om er hun eventuele opmerkingen aan toe te voegen. Wanneer deze termijn verstreken is, wordt het advies niet meer vereist. Er wordt naar een consensus gezocht tussen de eerste evaluator en de andere betrokken ministers en/of staatssecretarissen met betrekking tot de [1 vermelding]1 die moet worden toegekend aan de geëvalueerde. Wanneer ze het niet eens worden, wordt de beslissing genomen door de eerste evaluator.
  § 3. Het evaluatieverslag wordt door de tweede evaluator medeondertekend en wordt, met bewijs van ontvangst, medegedeeld aan de geëvalueerde binnen twintig werkdagen die volgen op het evaluatiegesprek.
  § 4. [1 Elke evaluatie wordt afgesloten met één van de volgende vermeldingen : [4 ...]4 [4 "goed"]4, "te ontwikkelen", of "onvoldoende".]1
  § 5. [1 De evaluatie wordt besloten met de vermelding " onvoldoende " als eruit blijkt dat de doelstellingen [2 vastgelegd in de in artikel 11bis bedoelde [3 het strategisch plan en het operationeel plan]3, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de managementfunctie]2, niet werden verwezenlijkt.]1
  § 6. [1 De evaluatie wordt besloten met de vermelding "te ontwikkelen" als eruit blijkt dat de doelstellingen [2 vastgelegd in de in artikel 11bis bedoelde [3 het strategisch plan en het operationeel plan]3, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de managementfunctie]2 slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt.]1
  [4 Onverminderd artikel 16bis krijgt de houder van een managementfunctie een in artikel 17ter bedoeld ontwikkelingstraject als er tijdens het evaluatiecyclusgesprek ontwikkelingspunten worden vastgesteld.]4
  § 7. [1 De evaluatie wordt besloten met de vermelding [4 "goed"]4 als eruit blijkt dat de meeste doelstellingen [2 vastgelegd in de in artikel 11bis bedoelde [3 het strategisch plan en het operationeel plan]3, en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie ervan wordt toegewezen aan de houder van de managementfunctie]2 werden verwezenlijkt.]1
  [1 § 7bis. [4 De evaluatie van de doelstellingen die zijn vastgelegd in het strategisch plan en het operationeel plan bedoeld in artikel 11bis en waarvan de verantwoordelijkheid voor de realisatie is toevertrouwd aan de houder van de managementfunctie, omvat de planning die overeenkomstig artikel 17bis, § 1 en § 2 wordt uitgevoerd.]4]1
  [1 § 7ter. Er wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins afhing van de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde.]1
  [1 § 7quater. In voorkomend geval, kan aan een houder van een managementfunctie, mits een specifieke motivering, een voor hem minder gunstige vermelding worden toegekend dan deze die zou worden toegekend met toepassing van de §§ 5 tot en met 7bis indien uit de evaluatie blijkt dat de houder van de managementfunctie slechts een kleine persoonlijke bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de doelstellingen [2 vastgelegd in de in artikel 11bis bedoelde [3 het strategisch plan en het operationeel plan]3, en waarvoor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan aan hem wordt toevertrouwd]2 of dat de feitelijke elementen besproken tijdens het evaluatiegesprek een negatieve weerslag hebben op de uitoefening van de managementfunctie. Deze vaststellingen en elementen dienen aan bod gekomen te zijn op het evaluatiegesprek en de geëvalueerde dient de mogelijkheid te krijgen om hierop te reageren. Deze reactie dient opgenomen te worden in het evaluatieverslag.]1
  § 8. De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt gestaafd met de beschrijvende evaluatieverslagen betreffende de verstreken periodes voor de tussentijdse evaluaties en de totale periode van het mandaat voor de eindevaluatie.
  (§ 9. Indien de houder van de managementfunctie geen [1 evaluatie]1 heeft gekregen, wordt hem van rechtswege de vermelding [4 "goed"]4 toegekend.) <KB 2006-05-24/58, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 10-07-2006>
  [1 § 10. [2 ...]2 ]1
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2016-07-15/02, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (3)<KB 2021-12-21/14, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (4)<KB 2024-07-10/04, art. 24, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 6. - Het evaluatiedossier.
Art. 18bis.<KB 2005-02-01/35, art. 2; Inwerkingtreding : 26-05-2005> § 1. Het evaluatiedossier van de houder van de managementfunctie bestaat uit:
  1° een identificatiefiche met de persoonlijke gegevens en het aanstellingsbesluit;
  2° een gevalideerde functiebeschrijving;
  3° [1 de strategische of operationele doelstellingen die werden vastgelegd in de in artikel 11bis bedoelde [3 het strategisch plan en het operationeel plan]3, en waarvoor de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan aan hem wordt toevertrouwd;]1
  [4 3bis° de planning van de doelstellingen per evaluatiecyclus die in toepassing van punt 3° wordt uitgevoerd en, in voorkomend geval het in artikel 17ter bedoelde ontwikkelingstraject;]4
  4° in voorkomend geval, de verslagen over de functioneringsgesprekken en/of ieder ander document dat inzicht verschaft in de aanpassingen, de afspraken en de schikkingen die tussen de geëvalueerde houder van de managementfunctie en zijn eerste evaluator werden getroffen;
  5° de zelfevaluatie van de houder van de managementfunctie;
  6° de beschrijvende evaluatieverslagen;
  7° eventueel dossier van het ingestelde beroep.
  De geëvalueerde kan documenten laten opnemen in zijn evaluatiedossier.
  De evaluatiedossiers worden bewaard bij de directeur van de stafdienst personeel en organisatie van de betrokken overheidsdienst.
  § 2. Het evaluatiedossier is toegankelijk voor de geëvalueerde houder van de managementfunctie, de directeur van de stafdienst personeel en organisatie van de betrokken overheidsdienst alsook aan de eerste en tweede evaluator.
  De minister(s) en/of staatssecretaris(sen), alsook de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter hebben eveneens toegang tot de evaluatiedossiers van de houders van een managementfunctie die onder hun bevoegdheid, binnen hun activiteitsgebied of onder hun gezag vallen.
  § 3. Na afloop van elk evaluatiegesprek wordt een kopie van het aangepaste evaluatiedossier medegedeeld aan de voorzitter van het directiecomité van de [2 Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning]2 die belast is met de kwaliteitscontrole van de evaluatieprocedure van de houders van een managementfunctie.
  ----------
  (1)<KB 2016-07-15/02, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (2)<KB 2021-09-30/18, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (3)<KB 2021-12-21/14, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2022>
  (4)<KB 2024-07-10/04, art. 25, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Afdeling 7. - Beroepsmogelijkheden.
Art.19.§ 1. De voorzitter van het directiecomité of de voorzitter wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding " onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding [3 "goed"]3 kan, per aangetekende brief, beroep aantekenen bij een beperkt ministerieel comité, dat is samengesteld uit drie leden van de regering, van wie twee van eenzelfde taalaanhorigheid als de geëvalueerde en die hiertoe werden aangewezen door de Ministerraad, binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
  De minister en/of staatssecretaris die de taak van eerste evaluator van de houder van de managementfunctie op zich heeft genomen, mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van het beperkt ministerieel comité. Hij kan echter wel worden gehoord.
  Het beroep wordt ingesteld bij het secretariaat van de Ministerraad en is opschortend. [1 In voorkomend geval wordt het mandaat verlengd tot het einde van de in dit artikel bedoelde beroepsprocedure. [2 ...]2]1
  § 2. De houders van een managementfunctie -1, -2 [3 ...]3 wiens tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding " onvoldoende " of wiens eindevaluatie niet resulteert in de vermelding [3 "goed"]3 kunnen, per aangetekende brief, beroep instellen bij een comité, opgericht bij de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren en comité van beroep genoemd. Het beroep wordt ingesteld binnen vijftien kalenderdagen na betekening van het evaluatieverslag.
  Het comité omvat een Nederlandse en een Franse afdeling. De taalrol van de houder van de managementfunctie bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
  Elke afdeling is samengesteld uit [3 vijf]3 voorzitters van directiecomités van de federale overheidsdiensten en/of voorzitters, door Ons aangewezen op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. Ze wordt voorgezeten door het oudste lid, dat een ondervoorzitter aanwijst die de voorzitter in geval van afwezigheid vervangt.
  De voorzitter van het directiecomité (of de voorzitter) die heeft deelgenomen aan de evaluatieprocedure van de houder van een managementfunctie -1 of -2 mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling : hij kan evenwel worden gehoord. <NOTA : De woorden "of de voorzitter" worden ingevoegd bij KB 2005-07-08/30, art. 7, 1°, met ingang op 31-10-2001, maar de vorm van art. 19 waarin ze ingevoegd worden werd pas met inwerkingtreding op 26-05-2005 gecreërd.>
  Een voorzitter mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling belast met het onderzoek van een beroep ingesteld door de houder van een managementfunctie -1, -2 [3 ...]3 van de federale overheidsdienst waarvan zijn Federale Programmatorische Overheidsdienst afhangt.
  Het beroep wordt ingesteld bij de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren die, in elke zaak, een griffier-rapporteur aanwijst; deze laatste is niet stemgerechtigd.
  Het comité maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.
  Het beroep is opschortend.
  § 3. De houder van de managementfunctie wordt opgeroepen, uiterlijk acht werkdagen voor de zitting, ten einde zijn verweermiddelen uiteen te zetten. Hij dient persoonlijk te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze. De verdediger mag op geen enkel ogenblik en in welke hoedanigheid ook deelgenomen hebben aan de evaluatieprocedure van de houder van de managementfunctie.
  Indien de houder van de managementfunctie of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet het beroepsorgaan uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de houder van de managementfunctie of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren.
  De afwezigheid van de verdediger is, behoudens overmacht, geen reden van uitstel.
  Het beroepsorgaan hoort iedereen en verzamelt alle nodige gegevens opdat het met volle kennis van zaken zich kan uitspreken.
  § 4. Het beroepsorgaan kan slechts op een rechtsgeldige manier de houder van de managementfunctie horen en beraadslagen voor zover de meerderheid van de leden aanwezig is.
  [1 De stemming is geheim. Bij staking van stemmen bestaat het advies in het voorstel om de vermelding toe te kennen die onmiddellijk hoger is dan deze die toegekend was.]1
  § 5. [1 Het beroepsorgaan brengt zijn advies uit binnen de maand die volgt op de indiening van het beroep en bezorgt het onmiddellijk aan de eerste evaluator en de verzoeker.
   De eerste evaluator en de tweede evaluator, als er een tweede evaluator is, kennen de definitieve vermelding toe binnen een termijn van vijftien kalenderdagen en delen ze onmiddellijk mee aan de geëvalueerde.]1
  § 6. Het beroepsorgaan kan zich laten bijstaan door een specialist in de evaluatiemethoden van de federale overheid.
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2023-01-19/04, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 10-02-2023>
  (3)<KB 2024-07-10/04, art. 26, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK VI. [1 - Einde van het mandaat, niet-hernieuwing ervan en tijdelijke vervanging.]1   ----------   (1)
Afdeling I. - Einde van het mandaat.
Onderafdeling I. - Einde van rechtswege [1 en tijdelijke vervanging]1.   ----------   (1)
Art.20.[1 § 1. Het mandaat eindigt van rechtswege en zonder dat het aan de mandaathouder moet worden betekend :
   1° op het einde van de periodes bedoeld in artikel 10;
   2° wanneer de houder van de managementfunctie [4 de wettelijke pensioenleeftijd]4 bereikt;
   3° als de houder van de managementfunctie in een andere managementfunctie of in een staffunctie wordt aangesteld, vanaf de eerste dag dat hij de nieuwe functie effectief uitoefent;
   4° als de houder effectief één van de in artikel 14 bedoelde verloven geniet.
  [2 5° wanneer de houder van de managementfunctie niet het bewijs heeft geleverd van de kennis van de tweede taal, bedoeld in artikel 43ter, § 7, eerste lid, en in voorkomend geval vijfde lid van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;]2
  [3 6° Wanneer de federale overheidsdienst of de programmatorische federale overheidsdienst of, in voorkomend geval, wanneer de dienst waarvoor de houder van een managementfunctie is aangesteld ophoudt te bestaan.]3
   § 2. Als de houder van de managementfunctie [4 de wettelijke pensioenleeftijd]4 bereikt tijdens het mandaat, kan hij vragen zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De organen bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, nemen een met reden omklede beslissing. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum [4 van wettelijke pensionering]4 of van het einde van de verlenging.
   § 3. De minister of de staatssecretaris kan het mandaat van de houder van de managementfunctie verlengen als de procedure om hem te vervangen ingezet werd, op een regelmatige wijze vervolgd wordt maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling. In het geval van een managementfunctie [3 -1 en -2]3 kan alleen over de verlenging worden beslist door de Minister of de Staatssecretaris op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter. De verlenging is beperkt tot zes maanden en is hernieuwbaar. De hernieuwing van de verlenging van een mandaat van voorzitter van het directiecomité of van een voorzitter wordt ondergeschikt aan het eensluidend advies van de in raad vergaderde ministers.
   § 4. De minister of de staatssecretaris kan voorzien in de tijdelijke vervanging van een houder van een managementfunctie, bij een definitief vacant verklaarde betrekking, door een andere houder van een management- of staffunctie of een rijksambtenaar van de klassen A4 of A5, ermee te belasten dat mandaat uit te oefenen, als de vervangingsprocedure ingezet werd, op een regelmatige wijze vervolgd wordt maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling. Deze persoon maakt bij voorkeur deel uit van dezelfde federale overheidsdienst of dezelfde programmatorische federale overheidsdienst. In het geval van een managementfunctie [3 -1 en -2]3 kan alleen over de vervanging worden beslist door de Minister of de Staatssecretaris op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter.
   De vervanger ontvangt gedurende deze vervanging een directiepremie van 735 euro voor de [5 ...]5 duur van één jaar.
  [5 Onverminderd het tweede lid, blijft de premie behouden totdat er een nieuwe mandaathouder is aangesteld.]5
   De directiepremie wordt maandelijks uitbetaald in dezelfde mate en tegen dezelfde voorwaarden als het loon.
   Het bedrag van de premie wordt gekoppeld aan spilindex 138,01.
   § 5. Indien geen voordracht van verlenging of vervanging gedaan wordt door de voorzitter van het directiecomité of door de voorzitter, een maand voor het aflopen van het mandaat en de procedure nog niet heeft geleid tot een aanstelling, kan de minister of de staatssecretaris beslissen over de verlenging of de vervanging van de managementfunctie.]1
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2017-02-24/04, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
  (3)<KB 2022-12-20/04, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (4)<KB 2023-06-04/10, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 07-08-2023>
  (5)<KB 2024-07-10/04, art. 27, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art.20bis. [1 § 1. Aan het einde van het mandaat wordt een outplacement georganiseerd op verzoek van:
   1° ofwel de voormalige houder van de managementfunctie die de bestaande arbeidsrelatie of arbeidsovereenkomst in het federaal openbaar ambt beëindigt;
   2° ofwel de voormalige houder van een managementfunctie die geen arbeidsrelatie of arbeidsovereenkomst heeft in het federaal openbaar ambt.
   Om outplacement te genieten moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
   1° geen arbeidsovereenkomst hebben afgesloten;
   2° geen hoofdactiviteit als zelfstandige uitoefenen;
   3° niet in dienst zijn als ambtenaar bij een overheidsdienst.
   § 2. De houder van de managementfunctie bedoeld in § 1, eerste lid dient uiterlijk binnen een maand na afloop van zijn mandaat zijn aanvraag voor outplacement in bij het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.
   Het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling begeleidt de federale diensten bij de invoering van het outplacement.
   Het outplacement eindigt zodra niet wordt voldaan aan een van de in § 1, tweede lid bedoelde voorwaarden.
   De in § 1 bedoelde houder van de managementfunctie brengt de bevoegde overheid en het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning op de hoogte van elke wijziging in zijn beroepssituatie.
   § 3. Onder outplacement wordt verstaan een reeks diensten en adviezen aan de in het eerste lid bedoelde houder van het mandaat om de kansen te verbeteren om sneller een betrekking of een beroepsactiviteit te vinden.
   Het outplacement met een maximale duur van twaalf maanden maakt het voorwerp uit van een schriftelijk akkoord.
   § 4. De houder van een managementfunctie van wie het mandaat van rechtswege is beëindigd in toepassing van artikel 20, § 1, eerste lid, 6° geniet onder dezelfde modaliteiten het in deze paragraaf bedoelde outplacement.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-07-10/04, art. 28, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>


Onderafdeling II. - Vroegtijdige beëindiging.
Art.21.<KB 2006-05-24/58, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 10-07-2006> § 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 16, eerste lid, leidt tot een vermelding " onvoldoende ", eindigt het mandaat op de eerste dag van de maand na die waarin de vermelding werd toegekend.
  § 2. De houder van een managementfunctie van wie het mandaat werd beëindigd omwille van een vermelding " onvoldoende " en die geen beroepsinkomen of rustpensioen geniet of zou kunnen genieten, ontvangt een beëindigingvergoeding.
  § 3. De beëindigingvergoeding is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging van de houder van de managementfunctie.
  Onder jaarlijkse bezoldiging, moet worden verstaan : de wedde die verschuldigd had moeten zijn voor twaalf maanden, berekend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
  [1 Al naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend [3 bij de eindevaluatie, bij de tweede tussentijdse evaluatie of bij de eerste tussentijdse evaluatie]3 verkrijgt de houder van de managementfunctie acht maal, zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig het eerste en het tweede lid.]1
  [3 Indien artikel 16 lid 4 wordt toegepast en aan het einde van de jaarlijkse evaluatiecyclus volgend op de eerste evaluatiecyclus of, in voorkomend geval, aan het einde van de jaarlijkse evaluatiecyclus voorafgaand aan de laatste evaluatiecyclus een vermelding "onvoldoende" wordt toegekend, ontvangt de houder van een managementfunctie driemaal of zesmaal de beëindigingsvergoeding overeenkomstig het eerste en het tweede lid.]3
  De beëindigingvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen, of rustpensioen heeft genoten zoals bepaald in § 2. Indien door de belanghebbende een valse verklaring op eer wordt afgelegd, is deze een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de onterecht uitgekeerde beëindigingvergoeding of beëindigingvergoedingen.
  § 4. [1 In afwijking van § 3, derde lid, verkrijgen de in artikel 10, § 1, tweede lid, vermelde houders van een managementfunctie die gekozen hebben voor een mandaat van vier jaar, al naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend bij de eindevaluatie of bij een tussentijdse evaluatie, zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig § 3, eerste en tweede lid.]1
  § 5. [2 ...]2
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2023-01-19/04, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 10-02-2023>
  (3)<KB 2024-07-10/04, art. 29, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art. 21bis. [1 De beëindigingvergoeding is ook verschuldigd aan de houder van een managementfunctie van wie het mandaat eindigt omdat hij geen bewijs heeft geleverd van de kennis van de tweede taal bedoeld in artikel 43ter, § 7, eerste lid, en in voorkomend geval het vijfde lid en die geen beroepsinkomen of rustpensioen geniet of zou kunnen genieten.
   De houder van de managementfunctie krijgt tweemaal het bedrag van de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig het eerste en het tweede lid van artikel 21, § 3. Ze wordt uitbetaald overeenkomstig het vierde lid van dezelfde paragraaf.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2017-02-24/04, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-05-2017>


Art.22.
  <Opgeheven bij KB 2023-01-19/04, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 10-02-2023>

Art.23. Indien de houder van een managementfunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen, bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2, akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. (...) <KB 2006-05-24/58, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 10-07-2006>

Afdeling II. - Niet-hernieuwing.
Art.24.<KB 2006-05-24/58, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 10-07-2006> § 1. De houder van een managementfunctie van wie de eindevaluatie aanleiding heeft gegeven tot de vermelding [4 ...]4 [4 "goed"]4 en die, na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt of van wie de managementfunctie niet meer vacant wordt verklaard, ontvangt een herintegratievergoeding.
  [2 Wanneer overeenkomstig artikel 18, § 9 aan de houder van de managementfunctie aan het einde van het mandaat de vermelding [4 "goed"]4 van rechtswege wordt toegekend, is het eerste lid alleen van toepassing voor zover de laatste effectieve tussentijdse evaluatie resulteerde in de vermelding "voldoet aan de verwachtingen".]2
  § 2. De herintegratievergoeding is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging van de houder van de managementfunctie.
  Onder jaarlijkse bezoldiging, moet worden verstaan : de wedde die verschuldigd had moeten zijn voor twaalf maanden, berekend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
  § 3. In afwijking van § 2 bestaat voor de in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie de herintegratievergoeding uit een forfaitaire som dewelke overeenstemt met één twaalfde van het verschil tussen enerzijds, de wedde zoals vastgesteld in kolom 3 van artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde en anderzijds, het beroepsinkomen dat de houder van de managementfunctie zal genieten in de maand volgend op het einde van zijn mandaat.
  De herintegratievergoeding wordt toegekend mits het afleggen door de betrokkene van een verklaring op eer met de vermelding van de maandwedde waarop hij recht heeft of recht zou hebben bij voltijdse prestaties.
  § 4. [4 ...]4
  Indien de eindevaluatie aanleiding gegeven heeft tot de vermelding [4 "goed"]4, verkrijgt de houder van de managementfunctie bedoeld in § 1 de herintegratievergoeding berekend conform § 2 of § 3 volgens de volgende modaliteiten :
  1° indien hij één mandaat volbracht heeft, verkrijgt hij tien keer het bedrag van de herintegratievergoeding door een eenmalige betaling;
  2° indien hij twee [3 ...]3 aansluitende mandaten voor dezelfde functie volbracht heeft, verkrijgt hij twaalf keer het bedrag van de herintegratievergoeding door een eenmalige betaling.
  § 5. Indien de rechthebbende op de herintegratievergoeding binnen de 12 maanden na het einde van zijn mandaat de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, is § 4 van toepassing. Niettemin wordt in dit geval het bedrag van de herintegratievergoeding, berekend conform § 2 of § 3, vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen het einde van het mandaat en de aanvang van het pensioen.
  [3 § 6. De vroegere houder van een managementfunctie van wie het mandaat van rechtswege is geëindigd in toepassing van artikel 20, § 1, eerste lid, 6° krijgt eveneens de in dit artikel bedoelde herintegratievergoeding mits hij bij [4 zijn evaluatie]4 een evaluatievermelding [4 "goed"]4 heeft gekregen.]3
  [4 § 7. "Het bedrag van de herintegratievergoeding wordt in mindering gebracht met een bedrag dat overeenstemt met de kosten van het outplacement bedoeld in artikel 20bis, § 1.
   § 8. De herintegratievergoeding die berekend wordt volgens de modaliteiten van bovenvermelde § 3 wordt in voorkomend geval toegekend aan het niet onder artikel 13 vallende personeelslid dat na uitoefening van een mandaat in een managementfunctie herintegreert naar een betrekking bij het federaal openbaar ambt.]4
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2016-07-15/02, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (3)<KB 2022-12-20/04, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (4)<KB 2024-07-10/04, art. 30, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

Art. 24bis.[1 De houder van een managementfunctie van wie de eindevaluatie werd besloten met de vermelding "te ontwikkelen" en die geen beroepsinkomen of rustpensioen geniet of zou kunnen genieten, ontvangt een beëindigingvergoeding.
   De beëindigingvergoeding is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging van de houder van de managementfunctie.
   Onder jaarlijkse bezoldiging moet worden verstaan : de wedde die verschuldigd had moeten zijn voor twaalf maanden, berekend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
   De houder van de managementfunctie verkrijgt tien maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig het tweede en derde lid. De vergoeding wordt echter verminderd tot zes maal indien het mandaat minder dan zes jaar heeft geduurd.
   De beëindigingvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen of pensioen heeft genoten in de zin van het derde lid. [3 De betrokkene, die verklaart geen beroepsinkomen te hebben en arbeidsgeschikt is, heeft slechts recht op de beëindigingsvergoeding indien hij effectief de nodige inspanningen heeft geleverd om een nieuwe betrekking te vinden.]3 Indien door de belanghebbende een valse verklaring op eer wordt voorgelegd, is deze een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de onterecht uitgekeerde beëindigingvergoeding of beëindigingvergoedingen.]1
  [2 Dit artikel is onder dezelfde voorwaarden ook van toepassing op de houder van een managementfunctie van wie de eindevaluatie wordt van rechtswege afgesloten met de vermelding [3 "goed"]3, in toepassing van artikel 18, § 9, maar die de herintegratievergoeding, bedoeld in artikel 24, niet kan krijgen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2014-04-10/54, art. 12, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2016-07-15/02, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (3)<KB 2024-07-10/04, art. 31, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat.
Art.25.(Wanneer een managementfunctie door de betrokken minister vacant wordt verklaard en de houder ervan, van wie het mandaat verstrijkt, zijn kandidatuur stelt, geven de in artikel 9, § 1, tweede lid en § 2, tweede lid, bedoelde organen hem een nieuw mandaat, voorzover hij de [1 [4 ...]4 de eindvermelding [4 "goed"]4 kreeg na het eerste mandaat [3 ...]3]1.) <KB 2005-02-01/35, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 26-05-2005>
  In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk III, afdelingen II en III, wordt hij in dit geval geacht (voldaan te hebben aan de vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 7), zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. <KB 2004-06-15/34, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004>.
  [1 Artikel 10 is van toepassing.
   Het eerste lid is alleen van toepassing als de functiebeschrijving noch grondig werd gewijzigd, noch in een andere klasse werd gewogen.]1
  [2 Wanneer overeenkomstig artikel 18, § 9 aan de houder van de managementfunctie aan het einde van het mandaat de vermelding [4 "goed"]4 van rechtswege wordt toegekend, is het eerste lid alleen van toepassing voor zover de laatste effectieve tussentijdse evaluatie minstens resulteerde in de vermelding [4 "goed"]4 tijdens het eerste mandaat [3 ...]3.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-04-10/54, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 19-05-2014>
  (2)<KB 2016-07-15/02, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-08-2016; zie ook overgangsbepalingen, art. 12 en 13>
  (3)<KB 2022-12-20/04, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 23-01-2023>
  (4)<KB 2024-07-10/04, art. 32, 025; Inwerkingtreding : 01-10-2024>

HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen.
Art.26. Bij de eerste aanstelling van de voorzitters van het Directiecomité (of de voorzitters) en de houders van een managementfunctie -1, worden de jaren gepresteerd als titularis van een graad van rang 13 (en de jaren gepresteerd minstens in (klasse) A3) in aanmerking genomen voor de berekening van de zes jaar managementervaring (bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid). <KB 2004-06-15/34, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004> <KB 2004-08-04/30, art. 162, 005; Inwerkingtreding : 01-12-2004> <KB 2005-07-08/30, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001> <KB 2008-11-19/30, art. 104, 010; Inwerkingtreding : 01-12-2008>
  (Tweede lid opgeheven) <KB 2004-06-15/34, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004>
  (Derde lid opgeheven) <KB 2004-06-15/34, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 23-07-2004>

Art.27. (Ingetrokken) <KB 2002-02-06/33, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 21-02-2002>

HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.28. Artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt opgeheven.

Art.29. Volgende koninklijke besluiten worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten;
  2° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid;
  3° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van tweetalig adjuncten in de centrale diensten;
  4° het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende oprichting van de hoge Raad van Ambtenarenzaken;
  5° het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;
  6° het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten;
  7° koninklijk besluit van 25 mei 1999 tot vaststelling van het opleidingsprogramma voor het directiebrevet.
  (Dit artikel is eveneens van toepassing op het Ministerie van Landsverdediging.) <KB 2005-07-08/30, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 31-10-2001>

Art.30. Het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten wordt ingetrokken.

Art.31. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 32. Onze ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.