Details





Titel:

17 MEI 2006. - Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. (NOTA 1 : art. 2, 6°, b, gewijzigd met inwerkingtredingdatum vastgesteld op 01-09-2014 bij W2013-01-21/12, art. 3, zichzelf opgeheven bij W2013-12-15/05, art. 34, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2014) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 15-06-2006 en tekstbijwerking tot 03-06-2024)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Algemene bepaling.
Art. 1
TITEL II. - Definities.
Art. 2
TITEL III. - Bepalingen inzake het slachtoffer.
Art. 3, 3/1
TITEL IV. - De door de minister toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De uitgaansvergunning.
Art. 4-5
HOOFDSTUK II. - Het penitentiair verlof.
Art. 6-9
HOOFDSTUK IIbis. [1 - De plaatsing in een transitiehuis.]1
Art. 9/1, 9/2, 9/3
HOOFDSTUK III. - Bepalingen die gemeen zijn aan de hoofdstukken [1 I, II en IIbis]1.
Afdeling I. [1 - De procedure tot toekenning van de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof en de plaatsing in het transitiehuis.]1
Art. 10-11
Afdeling II. - Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorwaarden en voorlopige aanhouding.
Art. 12-14
HOOFDSTUK IV. - De onderbreking van de strafuitvoering.
Art. 15-19, 19/1
HOOFDSTUK IVbis. - [1 Bepaling die gemeen is aan de hoofdstukken I, [2 II, IIbis, III en IV]2]1
Art. 20
HOOFDSTUK V. [1 - De invrijheidstelling met het oog op verwijdering en overbrenging naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen in het kader van hun imminente verwijdering]1
Art. 20/1
HOOFDSTUK VI. [1 - Informatie aan het slachtoffer bij definitieve invrijheidsstelling]1
Art. 20/2
TITEL V. - De door de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De beperkte detentie en het elektronisch toezicht.
Afdeling I. - De beperkte detentie.
Art. 21
Afdeling II. - Het elektronisch toezicht.
Art. 22
Afdeling III. - De tijdsvoorwaarden.
Art. 23
HOOFDSTUK II. - De voorwaardelijke invrijheidstelling.
Afdeling I. - Definitie.
Art. 24
Afdeling II. - De tijdsvoorwaarden.
Art. 25, 25/1
HOOFDSTUK IIbis. [1 Bepaling die gemeen is aan de hoofdstukken I en II]1
Art. 25/2
HOOFDSTUK III. - De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Art. 25/3, 26, 26/1
HOOFDSTUK IV. - [1 De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]1
Art. 26/1
TITEL VI. - Over de toekenning van de door Titel V bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De vrijheidsstraffen van drie jaar of minder.
Afdeling I. - Definitie.
Art. 27
Afdeling II. - De voorwaarden.
Art. 28
Afdeling III. - De toekenningsprocedure.
Art. 29, 29/1, 30-37
Afdeling IV. - De beslissing van de strafuitvoeringsrechter.
Onderafdeling I. - Algemene bepaling.
Art. 38
Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art. 39-44
Onderafdeling III. - De beslissing tot niet-toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art. 45
Onderafdeling IV. - De mededeling van de beslissing.
Art. 46
HOOFDSTUK II. - De vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar.
Afdeling I. - De voorwaarden.
Art. 47-48
Afdeling II. - De toekenningsprocedure.
Art. 49, 49/1, 50-53
Afdeling III. - De beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank.
Onderafdeling I. - Algemene bepaling.
Art. 54
Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art. 55-56
Onderafdeling III. - De beslissing tot niet-toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art. 57
Onderafdeling IV. - De mededeling van de beslissing.
Art. 58
HOOFDSTUK III. - Bepalingen die gemeen zijn aan de hoofdstukken I en II.
Afdeling I. - Bijzondere maatregelen.
Art. 59
Afdeling II. - De aanvang van de uitvoering van de strafuitvoeringsmodaliteit.
Art. 60
Afdeling III. - De wijziging van de beslissing.
Art. 61
TITEL VI/1. [1 - De wijziging van de bevoegdheid.]1
Art. 61/1
TITEL VII. - De opvolging en de controle van de in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten.
Art. 62-63
TITEL VIII. - De herroeping, de schorsing en de herziening van de in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De herroeping.
Art. 64-65
HOOFDSTUK II. - De schorsing.
Art. 66
HOOFDSTUK III. - De herziening.
Art. 67
HOOFDSTUK III/1. [1 - De vordering tot herbeoordeling ingevolge de bijkomende tenuitvoerlegging van een veroordeling.]1
Art. 67/1
HOOFDSTUK IV. - De procedure.
Art. 68
HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen.
Art. 69
TITEL IX. - De voorlopige aanhouding.
Art. 70
TITEL X. - De definitieve invrijheidstelling.
Art. 71
TITEL XI. - De bijzondere bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechter.
HOOFDSTUK I. - De voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.
Art. 72-75, 75/1, 75/2, 76-80
HOOFDSTUK II. - De samenloop van misdrijven.
Art. 81-86
HOOFDSTUK III. - De vervanging van de door de strafrechter uitgesproken vrijheidsstraf door een werkstraf.
Art. 87-95
HOOFDSTUK IV. [1 De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]1
Art. 95/1
TITEL XIbis. - Bijzondere bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbank <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
HOOFDSTUK I. - De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Afdeling 1. - Algemeen <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/2
Afdeling 2. - Uitvoeringsprocedure van de terbeschikkingstelling <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/3, 95/4, 95/5, 95/6, 95/7, 95/8, 95/9
Afdeling 3. - Het verloop van de vrijheidsbeneming <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Onderafdeling 1. - Algemeen<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/10
Onderafdeling 2. - Uitgaansvergunning en penitentiair verlof<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/11, 95/12, 95/13, 95/14, 95/15, 95/16, 95/17
Onderafdeling 3. - Beperkte detentie en elektronisch toezicht <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/18, 95/19, 95/20
Afdeling 4. - Ambtshalve jaarlijkse controle door de strafuitvoeringsrechtbank <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/21, 95/22, 95/23, 95/24, 95/25
Afdeling 5. - Het verloop van de invrijheidstelling onder toezicht<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/26, 95/27, 95/28
Afdeling 6. - Ontheffing van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art. 95/29, 95/30
TITEL XII. - Het cassatieberoep.
Art. 96-98
TITEL XIIbis. - Overlegstructuren. <ingevoegd bij W 2006-12-27/33, art. 52, Inwerkingtreding : 01-02-2007>
Art. 98/1
TITEL XIIter. [1 Het gebruik van videoconferentie voor de zittingen voor de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank]1
Art. 98/2, 98/3, 98/4, 98/5
TITEL XIII. - Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
Art. 99
Afdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering.
Art. 100-102
Afdeling 3. - Wijziging van het Strafwetboek.
Art. 103
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen.
Art. 104
Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Art. 105
HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen.
Art. 106
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art. 107-108
TITEL XIV. - Inwerkingtreding.
Art. 109



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1808111901  1867060850  1878041750  1990009683  1992000606  1998009265 





Artikels:

TITEL I. - Algemene bepaling.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

TITEL II. - Definities.
Art.2.Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :
  1° de minister : de Minister van Justitie;
  2° de veroordeelde : een natuurlijke persoon die veroordeeld is tot een vrijheidsstraf krachtens een gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan;
  3° [2 de directeur : de ambtenaar bedoeld in artikel 2 van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.]2
  4° de strafuitvoeringsrechter : de voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank;
  5° het openbaar ministerie : het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechtbank;
  6° het slachtoffer : de volgende categorieën van personen die bij de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit kunnen vragen om te worden geïnformeerd en/of te worden gehoord in de door deze wet bepaalde gevallen, volgens de door de Koning bepaalde regels :
  a) de natuurlijke persoon wiens burgerlijke vordering ontvankelijk en gegrond wordt verklaard;
  b) [1 de natuurlijke persoon voor wie een vonnis of een arrest bepaalt dat er ten aanzien van hem strafbare feiten zijn gepleegd, of zijn wettelijke vertegenwoordiger;]1
  c) de natuurlijke persoon die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen;
  [1 d) de nabestaande van de persoon van wie het overlijden rechtstreeks is veroorzaakt door het strafbaar feit of de nabestaande van een overleden persoon die zich burgerlijke partij had gesteld; onder nabestaande wordt verstaan de echtgenoot van de overleden persoon, de persoon die met hem samenleefde en met hem een duurzame affectieve relatie had, zijn bloedverwanten in opgaande of neerdalende lijn, zijn broers of zussen, alsook anderen die van hem afhankelijk waren;]1
  [1 e) de naaste van een niet-overleden slachtoffer die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen; onder naaste wordt verstaan : de echtgenoot van het niet-overleden slachtoffer, de persoon die met hem samenleeft en met hem een duurzame affectieve relatie heeft, zijn bloedverwanten in opgaande of neerdalende lijn, zijn broers of zussen, alsook anderen die van hem afhankelijk zijn.]1
  [1 Ten aanzien van de personen die onder de categorieën c), d) en e) vallen, oordeelt de strafuitvoeringsrechter op hun verzoek, overeenkomstig de bepalingen van titel III, of ze een direct en legitiem belang hebben;]1;
  7° staat van herhaling : de herhaling zoals gedefinieerd door het Strafwetboek en door bijzondere strafwetten en die is vastgesteld in het vonnis of arrest van veroordeling door de uitdrukkelijke verwijzing naar de veroordeling die aan de herhaling ten grondslag ligt;
  8° [3 de bevoegde dienst van de Gemeenschappen: de diensten van de Gemeenschappen bevoegd voor de organisatie en de controle van het elektronisch toezicht, voor de opvolging en de begeleiding van veroordeelde personen evenals voor de bijstand aan slachtoffers.]3
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2017-02-20/05, art. 3, 023; Inwerkingtreding : 12-03-2017>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 64, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

TITEL III. - Bepalingen inzake het slachtoffer.
Art.3.§ 1. [3 De in artikel 2, 6°, c), d) en e), bedoelde personen]3 die in de door de wet bepaalde gevallen wensen te worden geïnformeerd of gehoord bij de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit, richten een schriftelijk verzoek aan de strafuitvoeringsrechter.
  [2 Dit schriftelijk verzoek wordt neergelegd bij de [4 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]4, het openbaar ministerie of een strafuitvoeringsrechtbank. Zij zenden het schriftelijk verzoek op hun beurt onverwijld over aan de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank. Indien nog geen bevoegde strafuitvoeringsrechtbank bekend is, zenden zij het schriftelijk verzoek over aan de strafuitvoeringsrechtbank van het rechtsgebied waar de veroordeelde op dat moment verblijft.]2
  De griffie zendt onverwijld een afschrift van het verzoek over aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie geeft een advies binnen zeven dagen na ontvangst van het afschrift.
  § 2. De in § 1 bedoelde personen kunnen zich te allen tijde laten vertegenwoordigen of bijstaan door hun raadsman. Zij kunnen zich eveneens laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
  § 3. Indien de strafuitvoeringsrechter dit nuttig acht om te kunnen oordelen over het direct en legitiem belang, kan hij de verzoeker vragen om op een zitting hieromtrent verdere informatie te verstrekken. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het in § 1 bedoelde verzoek.
  § 4. De strafuitvoeringsrechter oordeelt over het direct en legitiem belang binnen vijftien dagen na de ontvangst van het verzoek of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. De beslissing wordt bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de verzoeker [1 ...]1.
  De beslissing wordt eveneens onverwijld meegedeeld aan de minister (en aan het openbaar ministerie). <W 2006-12-27/33, art. 53, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  § 5. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
  ----------
  (1)<W 2007-04-21/01, art. 146, 003; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-1984, vóór de inwerkingtreding>
  (2)<W 2012-12-14/53, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (3)<W 2013-12-15/05, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 65, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 3/1. [1 De Koning bepaalt voor welke misdaden of wanbedrijven die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten of bedreigen het openbaar ministerie bij het gerecht dat het in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest heeft uitgesproken, binnen de maand die volgt op het in kracht van gewijsde treden van de beslissing, de bevoegde dienst van de Gemeenschappen vat teneinde de gekende slachtoffers, die door haar in de vatting worden aangeduid, te contacteren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2019-05-05/18, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


TITEL IV. - De door de minister toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De uitgaansvergunning.
Art.4. § 1. De uitgaansvergunning laat de veroordeelde toe om de gevangenis te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn dan zestien uren.
  § 2. De uitgaansvergunningen kunnen op elk moment van de detentieperiode aan de veroordeelde worden toegekend om :
  1° sociale, morele, juridische, familiale, opleidings- of professionele belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de gevangenis vereisen;
  2° een medisch onderzoek of een medische behandeling buiten de gevangenis te ondergaan.
  § 3. Tijdens de twee jaren die de datum voorafgaan waarop de veroordeelde tot voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegelaten, kunnen aan die veroordeelde uitgaansvergunningen worden toegekend om zijn sociale reïntegratie voor te bereiden. Deze uitgaansvergunningen kunnen met een bepaalde periodiciteit worden toegekend.
  § 4. De uitvoering van de vrijheidsstraf loopt voort tijdens de duur van de toegekende uitgaansvergunning.

Art.5.De uitgaansvergunning wordt toegekend op voorwaarde dat :
  1° de veroordeelde zich in de tijdsvoorwaarden bevindt bedoeld in artikel 4, §§ 2 en 3;
  2° er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het gevaar dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op het risico dat hij tijdens de uitgaansvergunning ernstige strafbare feiten zou plegen of op het risico dat hij de slachtoffers zou [1 lastig vallen]1;
  3° de veroordeelde instemt met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning kunnen worden verbonden krachtens artikel 11, § 3.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 144, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

HOOFDSTUK II. - Het penitentiair verlof.
Art.6.§ 1. Het penitentiair verlof laat de veroordeelde toe de gevangenis [1 viermaal]1 zesendertig uren per trimester te verlaten.
  § 2. Het penitentiair verlof heeft tot doel :
  1° de familiale, affectieve en sociale contacten van de veroordeelde in stand te houden en te bevorderen;
  2° de sociale reïntegratie van de veroordeelde voor te bereiden.
  § 3. De uitvoering van de vrijheidsstraf straf loopt voort tijdens de duur van het toegekend penitentiair verlof.
  ----------
  (1)<W 2022-07-30/03, art. 42, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.7.Het penitentiair verlof wordt toegekend aan elke veroordeelde die voldoet aan de volgende voorwaarden :
  1° de veroordeelde bevindt zich in het jaar dat de datum voorafgaat waarop hij tot voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegelaten;
  2° er bestaan in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het gevaar dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op het risico dat hij tijdens het penitentiair verlof ernstige strafbare feiten zou plegen of op het risico dat hij de slachtoffers zou [1 lastig vallen]1;
  3° de veroordeelde stemt in met de voorwaarden die aan het penitentiair verlof kunnen worden verbonden krachtens artikel 11, § 3.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 144, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.8.Drie maanden voor de veroordeelde zich in de door artikel 7, 1°, bepaalde tijdsvoorwaarde bevindt [2 of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk]2, licht de directeur de veroordeelde schriftelijk in over de mogelijkheden tot toekenning van penitentiaire verloven.
  De veroordeelde richt zijn schriftelijk verzoek tot penitentiair verlof aan de directeur.
  De directeur kan de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]1 opdragen een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen of een maatschappelijke enquête te houden in het door de veroordeelde voor het penitentiair verlof voorgestelde opvangmilieu. De Koning bepaalt de inhoud van dat beknopt voorlichtingsrapport en van die maatschappelijke enquête.
  Binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek, stelt de directeur een met redenen omkleed advies op en zendt hij het verzoek en zijn met redenen omkleed advies over aan de minister of zijn gemachtigde en bezorgt de veroordeelde een afschrift ervan.
  ----------
  (1)<W 2021-11-28/01, art. 66, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (2)<W 2021-06-29/09, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.9. Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de in artikel 8, vierde lid, bepaalde termijn, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op schriftelijk verzoek van de veroordeelde, de minister op straffe van een dwangsom veroordelen tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de termijn voorzien door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en om aan de veroordeelde een afschrift van dit advies ter kennis te brengen.
  De voorzitter doet uitspraak na de veroordeelde en de minister of zijn gemachtigde te hebben gehoord, op advies van het openbaar ministerie, binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.
  Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.

HOOFDSTUK IIbis. [1 - De plaatsing in een transitiehuis.]1   ----------   (1)
Art. 9/1. [1 De plaatsing in een transitiehuis is een vorm van detentie waarbij de veroordeelde gedetineerde zijn vrijheidsstraf ondergaat op basis van een plaatsingsplan.
   De uitvoering van de vrijheidsstraf loopt voort tijdens de duur van de plaatsing in een transitiehuis.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 69, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>


Art. 9/2. [1 § 1. Een transitiehuis is een bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad erkende inrichting waar veroordeelden kunnen geplaatst worden om hun vrijheidsstraf te ondergaan.
   § 2. De verantwoordelijke van het transitiehuis heeft toegang tot de gegevens uit het dossier van de veroordeelde die van aard zijn om de opdrachten die verbonden zijn aan de plaatsing te kunnen uitvoeren.
   § 3. De Koning bepaalt bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad:
   1° de normen waaraan een inrichting dient te voldoen om als transitiehuis erkend te kunnen worden.
   2° de financiële tussenkomst van de Federale Staat voor de kosten die verbonden zijn aan de plaatsing.
   De normen bedoeld in het eerste lid, 1°, hebben betrekking op de architectonische, de organisatorische, de personele en de functionele eisen waaraan de inrichting moet voldoen evenals op het huishoudelijk reglement.
   § 4. Met oog op de uitvoering van de plaatsingen in een transitiehuis, wordt een overeenkomst gesloten tussen de minister en de verantwoordelijke van het transitiehuis op basis van een door de Koning bepaald model.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 70, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>


Art. 9/3. [1 § 1. De veroordeelden die voldoen aan de volgende voorwaarden, kunnen worden geplaatst in een transitiehuis:
   1° de veroordeelde bevindt zich op achttien maanden na, in de tijdsvoorwaarden voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
   2° de veroordeelde beschikt over de vaardigheid om in een open gemeenschapsregime te verblijven;
   3° er bestaan in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen waaraan men niet kan tegemoet komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het gevaar dat de veroordeelde zich tijdens de periode van plaatsing in een transitiehuis aan de strafuitvoering zou onttrekken, ernstige strafbare feiten zou plegen of de slachtoffers zou lastig vallen;
   4° de veroordeelde stemt schriftelijk in met het plaatsingsplan zoals bepaald bij paragraaf 2 en met de voorwaarden die aan de plaatsing in het transitiehuis verbonden worden overeenkomstig artikel 11, § 3;
   5° de veroordeelde stemt schriftelijk in met het huishoudelijk reglement zoals bepaald bij artikel 9/2, § 3.
   § 2. Het plaatsingsplan beschrijft het programma dat de veroordeelde dient te volgen en geeft minstens de verplichte activiteiten weer waaraan de veroordeelde moet deelnemen met het oog op zijn re-integratie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2018-07-11/02, art. 71, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>


HOOFDSTUK III. - Bepalingen die gemeen zijn aan de hoofdstukken [1 I, II en IIbis]1.   ----------   (1)
Afdeling I. [1 - De procedure tot toekenning van de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof en de plaatsing in het transitiehuis.]1   ----------   (1)
Art.10.§ 1. De uitgaansvergunning of het penitentiair verlof wordt toegekend door de minister of zijn gemachtigde, op verzoek van de veroordeelde en na een met redenen omkleed advies van de directeur. Het advies van de directeur bevat, in voorkomend geval, een voorstel van bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen.
  [2 § 1bis. De plaatsing in een transitiehuis wordt toegekend door de minister of zijn gemachtigde, op schriftelijk verzoek van de directeur, vergezeld van zijn met redenen omkleed advies.]2
  § 2. Binnen veertien (werkdagen) na de ontvangst van het dossier neemt de minister of zijn gemachtigde een beslissing. Deze met redenen omklede beslissing wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de veroordeelde, het openbaar ministerie en de directeur. <W 2006-12-27/33, art. 54, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  Indien de minister of zijn gemachtigde oordeelt dat het dossier niet in staat is en er bijkomende informatie noodzakelijk is om een beslissing te kunnen nemen, kan deze termijn éénmalig met zeven (werkdagen) worden verlengd. De minister of zijn gemachtigde deelt dit onverwijld mee aan de directeur en de veroordeelde. <W 2006-12-27/33, art. 54, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  [2 De beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning, een penitentiair verlof of een plaatsing in het transitiehuis wordt binnen vierentwintig uur meegedeeld aan de procureur des Konings van het arrondissement waar de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof of de plaatsing in het transitiehuis zal plaatsvinden.]2
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 in kennis gesteld van de toekenning [4 van een eerste uitgaansvergunning, bedoeld in artikel 4, § 3,]4 van een eerste penitentiair verlof [4 , van de plaatsing in een transitiehuis]4 [3 en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd]3. <W 2006-12-27/33, art. 54, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  [5 § 2bis. Onder werkdagen bedoeld in paragraaf 2 worden verstaan: alle dagen met uitzondering van de zaterdagen, zondagen, feestdagen bedoeld in artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, de dagen bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen en de dagen die door de minister van Ambtenarenzaken bij omzendbrief voor elk kalenderjaar als brugdagen worden vastgesteld voor het personeel van de diensten van het federaal administratief openbaar ambt, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.]5
  § 3. Indien de uitgaansvergunning, bedoeld in artikel 4, of het penitentiair verlof wordt geweigerd, kan de veroordeelde een nieuwe aanvraag indienen ten vroegste drie maanden na de datum van deze beslissing. (Deze termijn om een nieuwe aanvraag in te dienen kan worden verkort op gemotiveerd advies van de directeur.) <W 2006-12-27/33, art. 54, 3°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  De beslissing van de minister of zijn gemachtigde wordt met redenen omkleed.
  § 4. Bij gebrek aan een beslissing binnen de bepaalde termijn (, en voor zover het advies van de directeur inzake de toekenning gunstig was,) wordt de minister geacht de uitgaansvergunning of het penitentiair verlof toe te kennen. Aan deze uitgaansvergunning of dit penitentiair verlof worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld die de directeur, in voorkomend geval, overeenkomstig § 1, heeft voorgesteld. <W 2006-12-27/33, art. 54, 4°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2018-07-11/02, art. 74, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 67, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (4)<W 2022-07-30/03, art. 43, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (5)<W 2024-01-18/06, art. 70, 038; Inwerkingtreding : 05-02-2024>

Art.11.§ 1. De beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning bepaalt de duur ervan en, in voorkomend geval, de periodiciteit ervan.
  § 2. Behoudens andersluidende beslissing van de minister of zijn gemachtigde wordt de beslissing tot toekenning van penitentiair verlof geacht van rechtswege elk kwartaal te worden hernieuwd.
  De directeur beslist, na overleg met de veroordeelde, over de verdeling van het toegestane verlof voor elk trimester.
  § 3. [1 De minister of zijn gemachtigde verbindt aan de beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning, een penitentiair verlof of een plaatsing in een transitiehuis, de algemene voorwaarde dat de veroordeelde geen nieuwe strafbare feiten mag plegen. Aan de beslissing tot toekenning van een plaatsing in een transitiehuis wordt tevens de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde het huishoudelijk reglement, zoals bepaald bij artikel 9/2, § 3, en het plaatsingsplan, zoals bepaald bij artikel 9/3, § 2, moet naleven. In voorkomend geval bepaalt de minister of zijn gemachtigde de bijzondere voorwaarden rekening houdend met de bepalingen van de artikelen 5, 2°, 7, 2° en 9/3, § 1, 3°.
   In geval van een beslissing tot plaatsing in een transitiehuis duidt de minister of zijn gemachtigde eveneens de gevangenis aan die tijdens de duur van de plaatsing het detentiedossier van de veroordeelde zal beheren.]1
  § 4. Bij wege van een met redenen omklede beslissing kan de minister of zijn gemachtigde ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde, dan wel op voorstel van de directeur of van het openbaar ministerie, de in § 3, bedoelde bijzondere voorwaarden aanpassen.
  ----------
  (1)<W 2018-07-11/02, art. 75, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>

Afdeling II. - Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorwaarden en voorlopige aanhouding.
Art.12.§ 1. Indien de voorwaarden van een beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning, verleend met een zekere periodiciteit, niet worden nageleefd, [1 of indien er in hoofde van de veroordeelde een tegenaanwijzing ontstaat die niet bestond op het moment van toekenning van de uitgaansvergunning,]1 kan de minister of zijn gemachtigde beslissen om :
  1° de voorwaarden aan te passen;
  2° de beslissing te schorsen voor een periode van maximum drie maanden, te rekenen van de laatste toegekende uitgaansvergunning;
  3° de beslissing te herroepen; in dit geval kan de veroordeelde een nieuw verzoek indienen ten vroegste drie maanden na de datum van deze herroeping.
  § 2. In geval van niet-naleving van de voorwaarden van een beslissing tot toekenning van een penitentiair verlof [1 , of in geval er in hoofde van de veroordeelde een tegenaanwijzing ontstaat die niet bestond op het moment van toekenning van het penitentiair verlof,]1 kan de minister of zijn gemachtigde beslissen om :
  1° de voorwaarden aan te passen;
  2° de beslissing te schorsen voor een periode van maximum drie maanden, te rekenen van het laatste toegekende verlof;
  3° de beslissing te herroepen; in dit geval kan de veroordeelde een nieuw verzoek indienen ten vroegste drie maanden na de datum van deze herroeping.
  [2 § 2bis. Indien de voorwaarden van een beslissing tot plaatsing in een transitiehuis niet worden nageleefd, of indien er in hoofde van de veroordeelde een tegenaanwijzing ontstaat die niet bestond op het moment van de beslissing tot plaatsing, kan de minister of zijn gemachtigde beslissen om:
   1° de voorwaarden aan te passen;
   2° de beslissing te herroepen.
   De verantwoordelijke van het transitiehuis bezorgt aan de directeur die instaat voor het beheer en de opvolging van het detentiedossier van de veroordeelde, na deze gehoord te hebben, een verslag omtrent de niet-naleving van de voorwaarden of omtrent het ontstaan van een tegenaanwijzing.
   De directeur bezorgt het verslag van de verantwoordelijke en desgevallend de opmerkingen van de veroordeelde aan de minister of zijn gemachtigde.
   In geval van herroeping van de beslissing tot plaatsing in een transitiehuis, wordt de veroordeelde terug overgebracht naar de gevangenis zoals bepaald in artikel 11, § 3, tweede lid. Ingeval van hoogdringendheid, kan de directeur deze beslissing nemen die onverwijld ter bekrachtiging moet worden voorgelegd aan de minister of zijn gemachtigde.]2
  [1 § 3. In het geval de veroordeelde niet meer aan de tijdsvoorwaarden voldoet voor een beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning verleend met een zekere periodiciteit of van een penitentiair verlof, herroept de minister of zijn gemachtigde de beslissing.]1
  [2 In geval de veroordeelde niet meer aan de tijdsvoorwaarden voldoet voor een beslissing tot plaatsing in een transitiehuis, wordt de beslissing tot plaatsing in principe herroepen.
   De minister of zijn gemachtigde kan niettemin na het advies te hebben ingewonnen bij de directeur en mits specifieke motivatie beslissen om:
   1° de voorwaarden aan te passen;
   2° de beslissing te handhaven.
   In geval van herroeping van de beslissing tot plaatsing, wordt de veroordeelde terug overgebracht naar de gevangenis zoals bepaald in artikel 11, § 3, tweede lid.]2
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 145, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2018-07-11/02, art. 76, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>

Art.13.Binnen veertien dagen te rekenen van de dag na de kennisneming van de niet-naleving van de voorwaarden neemt de minister of zijn gemachtigde een beslissing. Deze met redenen omklede beslissing wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 meegedeeld aan de veroordeelde, het openbaar ministerie en de directeur.
  Ingeval het een beslissing betreft die genomen is overeenkomstig artikel 12, [2 §§ 2 en 2bis]2, wordt het slachtoffer binnen vierentwintig uur schriftelijk hiervan in kennis gesteld.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2018-07-11/02, art. 77, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>

Art.14.Indien de veroordeelde de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt, kan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt, zijn voorlopige aanhouding bevelen. Hij deelt onmiddellijk zijn beslissing mee aan de minister of zijn gemachtigde. (In de gevallen bedoeld in artikel 59, deelt de procureur des Konings zijn beslissing mee aan het openbaar ministerie en aan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank.) <W 2006-12-27/33, art. 55, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  De minister of zijn gemachtigde neemt een beslissing over de [2 uitgaansvergunning, het penitentiair verlof of de plaatsing in het transitiehuis]2 binnen zeven dagen volgend op de aanhouding van de veroordeelde. Deze met redenen omklede beslissing wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de veroordeelde, het openbaar ministerie en de directeur.
  Ingeval het een beslissing betreft [3 inzake een uitgaansvergunning, bedoeld in artikel 4, § 3, een penitentiair verlof of een plaatsing in een transitiehuis]3, wordt het slachtoffer [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 hiervan in kennis gesteld.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2018-07-11/02, art. 78, 026; Inwerkingtreding : 28-07-2018>
  (3)<W 2022-07-30/03, art. 44, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK IV. - De onderbreking van de strafuitvoering.
Art.15. § 1. De onderbreking van de strafuitvoering schorst de uitvoering van de straf voor een duur van maximum drie maanden, die kan worden hernieuwd.
  § 2. De onderbreking van de strafuitvoering wordt aan de veroordeelde toegekend om ernstige en uitzonderlijke redenen van familiale aard.
  § 3. De verjaring van de straf loopt niet tijdens de onderbreking van de strafuitvoering.

Art.16.De onderbreking van de strafuitvoering wordt niet toegestaan wanneer er in hoofde van de veroordeelde tegenaanwijzingen bestaan; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het gevaar dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op het risico dat hij tijdens de onderbreking van de strafuitvoering ernstige strafbare feiten zou plegen of op het risico dat hij de slachtoffers zou [1 lastig vallen]1.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 144, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.17.§ 1. De onderbreking van de strafuitvoering wordt toegekend door de minister of zijn gemachtigde, op schriftelijk verzoek van de veroordeelde en na een met redenen omkleed advies van de directeur.
  De minister of zijn gemachtigde en de directeur kunnen de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 opdragen een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen of een maatschappelijke enquête te houden over de ernstige en buitengewone familiale redenen die de veroordeelde aanvoert om een onderbreking van zijn strafuitvoering te vragen. De Koning bepaalt de inhoud van dat beknopt voorlichtingsrapport en van die maatschappelijke enquête.
  § 2. Binnen veertien dagen na ontvangst van het verzoek van de veroordeelde neemt de minister of zijn gemachtigde een beslissing. Deze met redenen omklede beslissing wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de veroordeelde, het openbaar ministerie en de directeur.
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 in kennis gesteld van de toekenning van een onderbreking van de strafuitvoering.
  (De beslissing tot toekenning van een onderbreking van de strafuitvoering wordt binnen vierentwintig uur meegedeeld aan de procureur des Konings van het arrondissement waar de onderbreking van de strafuitvoering zal plaatsvinden.) <W 2006-12-27/33, art. 56, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  § 3. De beslissing van de toekenning van een onderbreking van de strafuitvoering bepaalt de duur ervan.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 68, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.18. De onderbreking van de strafuitvoering kan worden verlengd op verzoek van de veroordeelde volgens de in artikel 17 bepaalde procedure.

Art.19.Indien de veroordeelde de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt, kan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt, zijn voorlopige aanhouding bevelen. Hij deelt onmiddellijk zijn beslissing mee aan de minister of zijn gemachtigde.
  De minister of zijn gemachtigde neemt een beslissing over de voortzetting van de onderbreking van de strafuitvoering binnen zeven dagen volgend op de aanhouding van de veroordeelde. [1 Deze met redenen omklede beslissing wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de veroordeelde, het openbaar ministerie en de directeur. Ze wordt eveneens zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel meegedeeld aan het slachtoffer.]1
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 19/1.[1 vroegere art. 20]1 Behalve in het in artikel 19 bedoelde geval, neemt de onderbreking van de strafuitvoering van rechtswege een einde ingeval de veroordeelde opnieuw wordt opgesloten.
  Teneinde opnieuw de onderbreking van de strafuitvoering te verkrijgen, moet de veroordeelde een nieuw schriftelijk verzoek indienen.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 146, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

HOOFDSTUK IVbis. - [1 Bepaling die gemeen is aan de hoofdstukken I, [2 II, IIbis, III en IV]2]1   ----------   (1)   (2)
Art.20. [1 De uitgaansvergunning als bedoeld in artikel 4, § 3, het penitentiair verlof en de onderbreking van de strafuitvoering worden niet toegekend wanneer op grond van een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat de veroordeelde niet toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in het Rijk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 148, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 20 vernietigd)

HOOFDSTUK V. [1 - De invrijheidstelling met het oog op verwijdering en overbrenging naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen in het kader van hun imminente verwijdering]1   ----------   (1)
Art. 20/1.[1 De veroordeelde die het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbaar koninklijk besluit tot uitzetting, van een uitvoerbaar ministerieel besluit tot terugwijzing, of van een uitvoerbaar bevel tot verlaten van het grondgebied met bewijs van effectieve verwijdering, kan het voorwerp uitmaken van een effectieve verwijdering of van een overbrenging naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, in het kader van zijn imminente verwijdering vanaf [2 zes]2 maanden vóór het einde van het uitvoerbaar gedeelte van de vrijheidsstraf of van de vrijheidsstraffen waartoe hij is veroordeeld. De minister of zijn gemachtigde verleent de invrijheidstelling met dit oogmerk.]1
  [2 Indien de veroordeelde binnen de twee jaar na de invrijheidstelling door de minister terugkeert naar België zonder in orde te zijn met de wetgeving en de reglementering betreffende de toegang, het verblijf of de vestiging in het Rijk, kan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt, zijn voorlopige aanhouding bevelen. De procureur des Konings deelt onmiddellijk zijn beslissing mee aan de minister of zijn gemachtigde.
   De minister of zijn gemachtigde neemt binnen zeven dagen volgend op de voorlopige aanhouding van de veroordeelde een beslissing tot uitvoering van het resterende gedeelte van de straffen. Deze beslissing wordt binnen een werkdag schriftelijk meegedeeld aan de veroordeelde, de procureur des Konings en de directeur.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-03-15/09, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 149, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

HOOFDSTUK VI. [1 - Informatie aan het slachtoffer bij definitieve invrijheidsstelling]1   ----------   (1)
Art. 20/2. [1 Indien de gedetineerde veroordeelde in vrijheid wordt gesteld wegens het bereiken van het strafeinde, brengt de minister of zijn gemachtigde het slachtoffer hiervan zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur op de hoogte via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-12-15/05, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

TITEL V. - De door de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De beperkte detentie en het elektronisch toezicht.
Afdeling I. - De beperkte detentie.
Art.21.§ 1. De beperkte detentie is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf die de veroordeelde toelaat om op regelmatige wijze, de strafinrichting te verlaten voor een bepaalde duur van maximum [1 zestien]1 uur per dag.
  § 2. De beperkte detentie kan aan de veroordeelde worden toegekend om professionele, opleidings- of familiale belangen te behartigen die zijn aanwezigheid buiten de gevangenis vereisen.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 150, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Afdeling II. - Het elektronisch toezicht.
Art.22. Het elektronisch toezicht is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf waardoor de veroordeelde het geheel of een gedeelte van zijn vrijheidsstraf buiten de gevangenis ondergaat volgens een bepaald uitvoeringsplan, waarvan de naleving onder meer door elektronische middelen wordt gecontroleerd.

Afdeling III. - De tijdsvoorwaarden.
Art.23.§ 1. [1 De beperkte detentie en het elektronisch toezicht kunnen worden toegekend aan de veroordeelde die zich, op zes maanden na, in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling.]1
  De veroordeelde dient bovendien te voldoen aan de voorwaarden die bepaald zijn bij artikel 28, § 1, of, in voorkomend geval, bij de artikelen 47, § 1, en 48.
  § 2. [1 Vier maanden voordat de veroordeelde zich in de bij paragraaf 1, eerste lid, bepaalde tijdsvoorwaarde bevindt, of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk, licht de directeur hem schriftelijk in over de mogelijkheid tot het aanvragen van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht.]1
  De veroordeelde kan vanaf dat moment een schriftelijk verzoek tot toekenning van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht indienen, overeenkomstig de artikelen 29 en 49.
  ----------
  (1)<W 2021-06-29/09, art. 3, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK II. - De voorwaardelijke invrijheidstelling.
Afdeling I. - Definitie.
Art.24. De voorwaardelijke invrijheidstelling is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf waardoor de veroordeelde zijn straf ondergaat buiten de gevangenis, mits naleving van de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde proeftijd worden opgelegd.

Afdeling II. - De tijdsvoorwaarden.
Art.25.§ 1. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend aan elke veroordeelde tot één of meerdere vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt, voorzover de veroordeelde één derde van deze straffen heeft ondergaan en indien hij voldoet aan de in artikel 28, § 1, bedoelde voorwaarden.
  § 2. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegekend aan elke veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt voor zover de veroordeelde :
  a) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vierde lid, of 344, vierde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
  b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vierde lid, of 344, vierde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
  [1 c) hetzij, in geval van veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, vijftien jaar van deze straf heeft ondergaan [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vijfde lid, of 344, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
   d) hetzij, in geval van veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, en indien uit de motivering van het [5 vonnis of]5 arrest blijkt dat hij voordien veroordeeld was tot een effectieve correctionele gevangenisstraf van minstens drie jaar wegens de in de :
   - artikelen 102, 103, tweede lid, 106, 107, 108, 136bis tot 136septies, 137, 138, 140, 141, 146, 147, 278, tweede lid, 279, 279bis, 280, 3° tot 8°, 323, 324, 324ter, 327, eerste lid, 330bis, 331bis, 337, 347bis, §§ 2 tot 4, 348, 349, tweede lid, 352, [6 371/1, 371/2, 372]6, 373, 375, 376, 377, 377bis, [2 377ter, 377quater,]2 379, 380, 381, 383bis, §§ 1 en 3, 385, tweede lid, 386, tweede lid, 393 tot 397, 399, tweede lid, 400 tot 405, 405bis, 3° tot 11°, 405ter, 405quater, 406, eerste lid, 407 tot 410ter, 417ter, 417quater, 423, 425, 427 tot 430, 433, 433ter tot 433duodecies, 435 tot 438bis, 442quater, §§ 2 en 3, 454 tot 456, 470, 471, zevende zinsdeel van de opsomming, 472 tot 475, 477sexies, § 2, 488bis, § 2, 1°, en § 3, 518, 531, 532 en 532bis van het Strafwetboek;
   - artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   - [7 artikel 4.5.2.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek]7
   - artikel 30 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart;
   - artikel 34 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij;
   - artikel 7, tweede lid, van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen,
   bedoelde feiten en dat er minder dan tien jaar zijn verlopen tussen het ogenblik waarop hij zijn straf heeft uitgezeten of het ogenblik waarop zijn straf is verjaard en de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, negentien jaar van deze straf heeft ondergaan [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vijfde lid of 344, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
   e) hetzij, in geval van veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, en indien uit de motivering van het [5 vonnis of]5 arrest blijkt dat hij voordien veroordeeld was tot een criminele straf, drieëntwintig jaar van deze straf heeft ondergaan,]1
  en indien hij voldoet aan de in de artikelen 47, § 1, en 48, bedoelde voorwaarden [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vijfde lid, of 344, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering]5.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2014-04-10/24, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
  (3)<W 2016-02-01/09, art. 21, 021; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2016-02-05/11, art. 151, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 1451 vernietigd)
  (5)<W 2017-12-21/19, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
  (6)<W 2020-05-04/16, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
  (7)<W 2019-05-08/14, art. 91, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 25/1.[1 Zes maanden voordat de veroordeelde zich in de bij artikel 25, § 1 of § 2, bepaalde tijdsvoorwaarden bevindt [2 of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk]2, licht de directeur hem schriftelijk in over de mogelijkheid tot het aanvragen van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
   De veroordeelde kan vanaf dat moment een schriftelijk verzoek tot toekenning van een voorwaardelijke invrijheidstelling indienen, overeenkomstig artikel 30 of artikel 50, naar gelang van het geval.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/01, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2021-06-29/09, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK IIbis. [1 Bepaling die gemeen is aan de hoofdstukken I en II]1   ----------   (1)
Art. 25/2. [1 De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de voorwaardelijke invrijheidstelling worden niet toegekend wanneer op grond van een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat de veroordeelde niet toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in het Rijk.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 153, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof dit artikel vernietigd)

HOOFDSTUK III. - De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Art. 25/3. [1 § 1. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf waardoor de veroordeelde, van wie op grond van een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat hij niet toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in het Rijk, zijn straf ondergaat buiten de gevangenis in een ander land dan België, mits naleving van de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde proeftijd worden opgelegd.
   § 2. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op overlevering wordt toegestaan aan de veroordeelde die op grond van een uitvoerbaar vonnis of een uitvoerbare titel overgebracht dient te worden naar een ander land.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 154, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.26.§ 1. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering wordt toegekend aan de veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt, voorzover de veroordeelde één derde van deze straffen heeft ondergaan en indien hij voldoet aan de in artikel 28, § 2, bedoelde voorwaarden.
  § 2. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering wordt toegekend aan de veroordeelde tot één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, voorzover de veroordeelde :
  a) hetzij één derde van deze straffen heeft ondergaan [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vierde lid, of 344, vierde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
  b) hetzij, indien in het vonnis of in het arrest van veroordeling is vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat van herhaling bevond, twee derden van die straffen heeft ondergaan, zonder dat de duur van de reeds ondergane straffen meer dan veertien jaar bedraagt [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vierde lid, of 344, vierde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
  [1 c) hetzij, in geval van veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, vijftien jaar van deze straf heeft ondergaan [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vijfde lid, of 344, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
   d) hetzij, in geval van veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, en indien uit de motivering van het [5 vonnis of]5 arrest blijkt dat hij voordien veroordeeld was tot een effectieve correctionele gevangenisstraf van minstens drie jaar wegens de in de :
   - artikelen 102, 103, tweede lid, 106, 107, 108, 136bis tot 136septies, 137, 138, 140, 141, 146, 147, 278, tweede lid, 279, 279bis, 280, 3° tot 8°, 323, 324, 324ter, 327, eerste lid, 330bis, 331bis, 337, 347bis, §§ 2 tot 4, 348, 349, tweede lid, 352, [6 371/1, 371/2, 372]6, 373, 375, 376, 377, 377bis, [2 377ter, 377quater,]2 379, 380, 381, 383bis, §§ 1 en 3, 385, tweede lid, 386, tweede lid, 393 tot 397, 399, tweede lid, 400 tot 405, 405bis, 3° tot 11°, 405ter, 405quater, 406, eerste lid, 407 tot 410ter, 417ter, 417quater, 423, 425, 427 tot 430, 433, 433tertot 433duodecies, 435 tot 438bis, 442quater, §§ 2 en 3, 454 tot 456, 470, 471, zevende zinsdeel van de opsomming, 472 tot 475, 477sexies, § 2, 488bis, § 2, 1°, en § 3, 518, 531, 532 en 532bis van het Strafwetboek;
   - artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   - [7 artikel 4.5.2.3 van het Belgisch Scheepvaartwetboek]7
   - artikel 30 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919, betreffende de regeling der luchtvaart;
   - artikel 34 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij;
   - artikel 7, tweede lid, van de wet van 12 maart 1858 betreffende de misdaden en de wanbedrijven die afbreuk doen aan de internationale betrekkingen,
   bedoelde feiten en dat er minder dan tien jaar zijn verlopen tussen het ogenblik waarop hij zijn straf heeft uitgezeten of het ogenblik waarop zijn straf is verjaard en de feiten die aanleiding hebben gegeven tot zijn veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, negentien jaar van deze straf heeft ondergaan [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vijfde lid, of 344, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering]5;
   e) hetzij, in geval van veroordeling tot een [4correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting]4, en indien uit de motivering van het [5 vonnis of]5 arrest blijkt dat hij voordien veroordeeld was tot een criminele straf, drieëntwintig jaar van deze straf heeft ondergaan,]1
  en indien hij voldoet aan de in artikel 47, § 2, bedoelde voorwaarden [5 , onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 195, vijfde lid, of artikel 344, vijfde lid, van het Wetboek van strafvordering]5.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2014-04-10/24, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
  (3)<W 2016-02-01/09, art. 22, 021; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2016-02-05/11, art. 155, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr.148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 155 vernietigd)
  (5)<W 2017-12-21/19, art. 5, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
  (6)<W 2020-05-04/16, art. 12, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
  (7)<W 2019-05-08/14, art. 92, 031; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 26/1.[1 Zes maanden voordat de veroordeelde zich in de bij artikel 26, § 1 of § 2 bepaalde tijdsvoorwaarden bevindt [2 of indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, onmiddellijk]2, licht de directeur hem schriftelijk in over de mogelijkheid tot het aanvragen van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
   De veroordeelde kan vanaf dat moment een schriftelijk verzoek tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering indienen, overeenkomstig artikel 30 of artikel 50, naar gelang van het geval.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-03-17/01, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2021-06-29/09, art. 5, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
Art. 26/1. [1 De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen, is een wijze van uitvoering van de ontzetting van het in artikel 382bis, eerste lid, 4°, van het Strafwetboek bedoelde recht, waarbij de duur van de ontzetting kan verminderd worden, de nadere regels of de voorwaarden van de ontzetting kunnen worden aangepast of de ontzetting kan worden opgeschort of beëindigd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-14/53, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>

HOOFDSTUK IV. - [1 De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]1   ----------   (1)
TITEL VI. - Over de toekenning van de door Titel V bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De vrijheidsstraffen van drie jaar of minder.
Afdeling I. - Definitie.
Art.27.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder vrijheidsstraffen van drie jaar of minder, één of meer vrijheidsstraffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte drie jaar of minder bedraagt.
  [1 Wanneer aan een of meer van de vrijheidsstraffen bedoeld in het eerste lid de bijkomende straf van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in de artikelen 34bis tot 34quater van het Strafwetboek verbonden is, zijn de bepalingen van hoofdstuk II van toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2023-07-31/02, art. 18, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>

Afdeling II. - De voorwaarden.
Art.28. § 1. Met uitzondering van de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering [2 en met uitzondering van de vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]2, kunnen de door Titel V bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten aan de veroordeelde worden toegekend voorzover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan [5 waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden]5. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
  1° het feit dat de veroordeelde niet de mogelijkheid heeft om in zijn behoeften te voorzien;
  2° een manifest risico voor de fysieke integriteit van derden;
  3° het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen;
  4° de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid;
  [1 5° ...;]1
  [3 6° de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de veroordeelde zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij veroordeeld is.]3
  Het 1° is niet van toepassing op de beperkte detentie.
  § 2. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering kan aan de veroordeelde worden toegekend voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan [5 waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden]5. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
  1° [4 ...]4
  2° een manifest risico voor de fysieke integriteit van derden;
  3° het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen;
  4° de door de veroordeelde geleverde inspanning om de burgerlijke partij te vergoeden [3 , rekening houdend met de vermogenssituatie van de veroordeelde zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij veroordeeld is.]3
  [2 § 3. De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen kan aan de veroordeelde worden toegekend voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan die betrekking hebben op het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen.]2
  ----------
  (1)<W 2007-04-21/01, art. 147, 003; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-1984, vóór de inwerkingtreding>
  (2)<W 2012-12-14/53, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (3)<W 2013-12-15/05, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (4)<W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (5)<W 2022-07-30/03, art. 45, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Afdeling III. - De toekenningsprocedure.
Art.29.§ 1. De beperkte detentie en het elektronisch toezicht worden toegekend door de strafuitvoeringsrechter op schriftelijk verzoek van de veroordeelde.
  § 2. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend [1 ...]1 op de griffie van de gevangenis [1 ...]1.
  De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt [1 , behoudens bij toepassing van paragraaf 2/1,]1 een afschrift aan de directeur.
  [1 § 2/1. De veroordeelde, van wie de griffie van de gevangenis vaststelt, nadat hij zich spontaan na ontvangst van het bevel van het openbaar ministerie tot uitvoering van zijn veroordeling heeft aangeboden in de gevangenis, dat hij één of meer vrijheidsstraffen dient te ondergaan en hij zich op zes maanden na, in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling, kan het schriftelijk verzoek bedoeld in paragraaf 2 onmiddellijk indienen, behoudens wanneer er overeenkomstig artikel 32 een gespecialiseerd advies vereist is. De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek en de opsluitingsfiche binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift van het schriftelijk verzoek en de opsluitingsfiche aan het openbaar ministerie.
   De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt van rechtswege eenmalig opgeschort vanaf het indienen van het schriftelijk verzoek. Deze opschorting neemt van rechtswege een einde vanaf de dag dat het vonnis van de strafuitvoeringsrechter die uitspraak doet over het verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of, in geval van toekenning van het elektronisch toezicht, op het ogenblik van de effectieve plaatsing onder elektronisch toezicht. De verjaring van de in het verzoek vervatte straffen loopt niet tijdens deze periode van opschorting.
   Binnen vijftien werkdagen vanaf de indiening van het schriftelijk verzoek op de griffie van de gevangenis, legt de betrokken veroordeelde zijn dossier neer op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Dit dossier omvat de mededeling van de elementen die relevant zijn voor de specifiek aangevraagde strafuitvoeringsmodaliteit, met name:
   - indien het een verzoek tot elektronisch toezicht betreft: precieze informatie over een zinvolle dagbesteding, over de plaats waar het elektronisch toezicht zal worden doorgebracht en het akkoord van de meerderjarige huisgenoten op die plaats;
   - indien het een verzoek tot beperkte detentie betreft: precieze informatie omtrent de professionele, opleidings- of familiale belangen die zijn aanwezigheid buiten de gevangenis vereisen.
   Het dossier omvat eveneens de elementen die relevant zijn voor de evaluatie door de strafuitvoeringsrechter van de tegenaanwijzingen bedoeld in artikel 28, § 1.
   De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank deelt onverwijld een afschrift van dit dossier mee aan het openbaar ministerie en voegt aan het dossier een geactualiseerd uittreksel uit het strafregister, de opsluitingsfiche en een afschrift van de vonnissen en arresten waarop het verzoek betrekking heeft.
   § 2/2. Tijdens de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, kan de procureur des Konings bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt of het openbaar ministerie, de opsluiting van de veroordeelde bevelen indien deze de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt of wanneer er een gevaar bestaat dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken. Deze beslissing wordt onmiddellijk meegedeeld aan de veroordeelde, de bevoegde strafuitvoeringsrechter en de gevangenisdirecteur. De opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf neemt hierdoor een einde, evenals de toepassing van de procedure vermeld onder paragraaf 2/1.]1
  § 3. [1 Behoudens bij toepassing van paragraaf 2/1]1, brengt de directeur een advies uit binnen [1 een maand]1 na de ontvangst van het afschrift van het schriftelijk verzoek. De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2021-06-29/09, art. 6, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art. 29/1. [1 § 1. De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen wordt toegekend door de strafuitvoeringsrechter op schriftelijk verzoek van de veroordeelde of van het openbaar ministerie.
   § 2. [3 Het schriftelijk verzoek vanwege het openbaar ministerie wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en hiervan wordt een afschrift bezorgd aan de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is.
   De veroordeelde die geniet van een strafuitvoeringsmodaliteit dient zijn schriftelijk verzoek in te dienen op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. De griffie bezorgt hiervan een afschrift aan het openbaar ministerie.
   Indien de veroordeelde gedetineerd is, legt hij zijn verzoek neer op de griffie van de gevangenis. De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift hiervan aan de directeur.]3
   § 3. Ingeval de veroordeelde gedetineerd is, brengt de directeur een advies uit binnen [2 een maand]2 na de ontvangst van het afschrift van het schriftelijk verzoek. De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-14/53, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (2)<W 2019-05-05/18, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (3)<W 2021-06-29/09, art. 7, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.30.§ 1. De voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering worden toegekend door de strafuitvoeringsrechter [1 op schriftelijk verzoek van de veroordeelde]1.
  [1 § 1/1. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de gevangenis.
   De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift aan de directeur.]1
  § 2. [1 De directeur brengt een advies uit uiterlijk [2 een maand]2 na de ontvangst van het schriftelijk verzoek van de veroordeelde.]1 De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing.
  [4 § 3. In afwijking van de paragrafen 1/1 en 2 dient de veroordeelde, die onder elektronisch toezicht staat dat hem werd toegekend op een verzoek ingediend overeenkomstig artikel 29, § 2/1, het schriftelijk verzoek in op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en voegt hij bij zijn verzoek de elementen die relevant zijn voor de gevraagde [3 strafuitvoeringsmodaliteit en voor de evaluatie door de strafuitvoeringsrechter]3 van de tegenaanwijzingen bedoeld in artikel 28, § 1. De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank bezorgt hiervan een afschrift aan het openbaar ministerie en aan de griffie van de gevangenis, die hen een afschrift van de opsluitingsfiche overzendt.]4
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2019-05-05/18, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (3)<W 2022-07-30/03, art. 46, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (4)<W 2021-06-29/09, art. 8, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.31. § 1. Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen en hoort hij de veroordeelde. Dit dossier omvat :
  - een afschrift van de opsluitingsfiche;
  - een afschrift van de vonnissen en arresten;
  - de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld;
  - een uittreksel uit het strafregister;
  - de datum waarop de veroordeelde kan worden toegelaten tot de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit;
  - het verslag van de directeur dat wordt opgesteld overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels;
  - (in voorkomend geval, het met redenen omkleed advies van een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten;) <W 2006-12-27/33, art. 58, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  [2 - in voorkomend geval het verslag van een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de problematieken verbonden met het terrorisme en het gewelddadig extremisme;]2
  - [3 ...]3
  - de memorie van de veroordeelde of van zijn raadsman.
  § 2. [3 ...]3
  § 3. Het advies van de directeur omvat een gemotiveerd voorstel tot toekenning of afwijzing van de strafuitvoeringsmodaliteit en, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de veroordeelde.
  § 4. Het advies van de directeur wordt overgezonden (aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank) en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en aan de veroordeelde. <W 2006-12-27/33, art. 58, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  § 5. [1 ...]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2019-05-05/10, art. 147, 027; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
  (3)<W 2019-05-05/18, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art.32.[2 § 1.]2 Indien de veroordeelde een straf ondergaat voor feiten bedoeld [1 in de artikelen 371/1 tot 378 van het Strafwetboek]1, of voor feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek (...) indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, [3 moet het advies van de directeur bedoeld in artikel 29, § 3, en in artikel 30 § 2, vergezeld zijn van]3 een met redenen omkleed advies van een (dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten). <W 2006-12-27/33, art. 59, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  Het advies omvat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen.
  [2 § 2. Indien de veroordeelde een straf ondergaat voor feiten bedoeld in titel 1ter van boek II van het Strafwetboek, of indien de veroordeelde tekenen vertoont van gewelddadig extremisme zoals gedefinieerd in het tweede lid, moet het advies bedoeld [3 in artikel 29, § 3, en in artikel 30, § 2]3, vergezeld zijn van een verslag van een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de problematieken verbonden met het terrorisme en het gewelddadig extremisme.
   Onder gewelddadig extremisme wordt verstaan het bevorderen, het aanmoedigen of het plegen van handelingen die tot terrorisme kunnen leiden en waarbij een ideologie wordt verdedigd ter verkondiging van een raciale, nationale, etnische of religieuze suprematie of die in strijd is met de fundamentele waarden en principes van de democratie.
   Het advies omvat een beoordeling van de noodzaak om een aangepast begeleidingstraject op te leggen.]2
  ----------
  (1)<W 2016-02-01/09, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2019-05-05/10, art. 148, 027; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
  (3)<W 2021-06-29/09, art. 9, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.33.§ 1. [4 In de gevallen waarin het openbaar ministerie dit nodig acht en waarover het College van procureurs-generaal richtlijnen kan uitvaardigen, stelt het openbaar ministerie een advies op en zendt het, binnen tien werkdagen na de ontvangst van het afschrift van het advies van de directeur of na de indiening van het verzoek van de veroordeelde bedoeld in artikel 29/1, § 2, tweede lid, of in artikel 30, § 3, of na het verstrijken van de termijn voor neerlegging van het dossier op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 29, § 2/1, derde lid, over aan de strafuitvoeringsrechter en bezorgt hiervan een afschrift aan de veroordeelde en, in voorkomend geval, aan de directeur.]4
  § 2. [4 In de gevallen waarin de wet geen voorafgaandelijke adviesverlening door de directeur heeft bepaald, kan het openbaar ministerie met het oog op het toekennen ervan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.]4
  [2 § 3. [4 ...]4]2
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2012-12-14/53, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 69, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (4)<W 2021-06-29/09, art. 10, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.34.[1 § 1. De strafuitvoeringsrechter doet uitspraak overeenkomstig de bepalingen van de onderafdelingen II en III van afdeling IV binnen de maand na de ontvangst van het advies van de directeur bedoeld in artikel 31 of na de indiening van het verzoek bedoeld in artikel 29/1, § 2, eerste en tweede lid, of artikel 30, § 3, of na het verstrijken van de termijn voor neerlegging van het dossier op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank bedoeld in artikel 29, § 2/1, derde lid, en ten vroegste na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie of na het verstrijken van de adviestermijn van het openbaar ministerie.
   § 2. Indien de strafuitvoeringsrechter evenwel oordeelt dat het dossier niet in staat is en er om een beslissing te kunnen nemen bijkomende informatie nodig is of dat hij het nodig acht om de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht te geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waar het elektronisch toezicht, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal plaatsvinden of dat het nodig is een zitting te organiseren om de veroordeelde te horen, kan de termijn van een maand bedoeld in paragraaf 1 eenmaal met maximaal een maand worden verlengd.
   Indien hij de opdracht geeft aan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waar het elektronisch toezicht, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal plaatsvinden, brengt de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank deze opdracht via het snelste, schriftelijk communicatiemiddel ter kennis van de bevoegde dienst van de Gemeenschappen, vergezeld van het dossier dat minstens de volgende documenten omvat: het afschrift van de vonnissen en arresten van veroordeling, het afschrift van de opsluitingsfiche en het uittreksel uit het strafregister. De Koning bepaalt de inhoud van dat beknopt voorlichtingsrapport en van die maatschappelijke enquête.
   De strafuitvoeringsrechter kan bij de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de verslagen in verband met de gerechtelijke procedures opvragen.
   Indien de strafuitvoeringsrechter bijkomende informatie heeft gevraagd of indien hij de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht heeft gegeven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren met het oog op het verkrijgen van noodzakelijke informatie over het onthaalmilieu waar het elektronisch toezicht, de beperkte detentie of de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal plaatsvinden, en hij het om een beslissing te kunnen nemen alsnog nodig acht een zitting te organiseren om de veroordeelde te horen, kan de termijn bedoeld in het eerste lid nogmaals met maximaal een maand worden verlengd.
   § 3. Indien de strafuitvoeringsrechter oordeelt dat bijkomende informatie nodig is om een beslissing te kunnen nemen of indien hij de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht geeft een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren, deelt hij de verlenging van de termijn onverwijld mee aan het openbaar ministerie, aan de directeur, indien de veroordeelde gedetineerd is, en aan de veroordeelde en verzoekt de veroordeelde of, in voorkomend geval, de directeur om binnen veertien dagen de nodige informatie schriftelijk mee te delen.]1
  ----------
  (1)<W 2021-06-29/09, art. 11, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.35.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.36. [1 § 1. Indien de strafuitvoeringsrechter de veroordeelde wenst te horen, deelt hij de verlenging van de termijn onverwijld mee aan het openbaar ministerie, aan de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is en aan de veroordeelde. Hij kan daarbij binnen de door hem bepaalde termijn de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is of de veroordeelde verzoeken bijkomende informatie schriftelijk mee te delen.
   § 2. De dag, het uur en de plaats van de zitting worden meegedeeld bij aangetekende zending aan de veroordeelde en het slachtoffer en schriftelijk aan de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is en het openbaar ministerie.
   § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn advocaat op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, indien de veroordeelde gedetineerd is, op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat. De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier krijgen.
   § 4. De strafuitvoeringsrechter hoort de veroordeelde en zijn advocaat alsook het openbaar ministerie en de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is.
   Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
   De strafuitvoeringsrechter kan beslissen eveneens andere personen te horen.
   § 5. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
   § 6. De strafuitvoeringsrechter beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-05/18, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art.37.[1 Wanneer de strafuitvoeringsrechter weigert de verzochte strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen, heeft de veroordeelde het recht om bij het volgende verzoek tot toekenning van eenzelfde strafuitvoeringsmodaliteit te vragen om te worden gehoord.
   Na drie weigeringen van toekenning van een zelfde strafuitvoeringsmodaliteit kan de veroordeelde verzoeken om in openbare terechtzitting te verschijnen bij het volgende verzoek tot toekenning van dezelfde strafuitvoeringsmodaliteit.
   Het verzoek om in een openbare terechtzitting te verschijnen kan, bij een met redenen omklede beslissing, enkel worden geweigerd indien deze openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid.]1
  ----------
  (1)<W 2019-05-05/18, art. 11, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Afdeling IV. - De beslissing van de strafuitvoeringsrechter.
Onderafdeling I. - Algemene bepaling.
Art.38. [1 ...]1
  [1 De strafuitvoeringsrechter]1 kent de strafuitvoeringsmodaliteit toe wanneer hij vaststelt dat alle wettelijk vastgelegde voorwaarden zijn vervuld [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2019-05-05/18, art. 12, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art.39.Het vonnis tot toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit bepaalt dat de veroordeelde onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden :
  1° geen strafbare feiten plegen;
  2° behalve voor de beperkte detentie [2 en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied,]2 een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, ook aan de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]1 die met de begeleiding is belast;
  3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]1 die met de begeleiding is belast;
  [2 4° voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied, de verplichting om het grondgebied effectief te verlaten en het verbod om tijdens de proeftijd terug te keren naar België zonder in orde te zijn met de wetgeving en de reglementering betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf of de vestiging in het Rijk en zonder de voorafgaande toelating van de strafuitvoeringsrechter.]2
  ----------
  (1)<W 2021-11-28/01, art. 71, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (2)<W 2022-07-30/03, art. 47, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.40.[1 § 1.]1 De strafuitvoeringsrechter kan de veroordeelde aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden onderwerpen indien deze absoluut noodzakelijk zijn om het risico op recidive te beperken of indien deze noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer.
  [1 § 2. Ingeval het een toekenning van een voorwaardelijke invrijheidsstelling betreft, bepaalt de strafuitvoeringsrechter in zijn vonnis eveneens of de veroordeelde tijdens de voorwaardelijke invrijheidsstelling al dan niet het grondgebied van het Rijk mag verlaten.
   Ingeval de veroordeelde het grondgebied van het Rijk mag verlaten, bepaalt de strafuitvoeringsrechter in zijn vonnis de maximumperiode voor dewelke de veroordeelde dit kan en de frequentie ervan en, in voorkomend geval, of en op welke wijze de veroordeelde het openbaar ministerie hierover moet inlichten voor hij het grondgebied van het Rijk verlaat.
   § 3. In geval van een veroordeling wegens feiten bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, of in geval er concrete elementen bestaan van gewelddadig extremisme, zoals gedefinieerd in artikel 32, § 2, tweede lid, moet de strafuitvoeringsrechter zijn overeenkomstig paragraaf 2 gegeven toestemming om het grondgebied van het Rijk te verlaten, met bijzondere redenen omkleden.]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-30/03, art. 48, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.41.[3 ]3 § 1.Indien de veroordeelde een straf ondergaat voor één van de feiten bedoeld [2 in de artikelen 371/1 tot 378 van het Strafwetboek]2, of voor feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek (...) indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, kan de strafuitvoeringsrechter aan de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit de voorwaarde verbinden van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd. De rechter bepaalt de termijn gedurende welke de veroordeelde deze begeleiding of behandeling moet volgen. [1 ...]1 <W 2006-12-27/33, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  [3 § 2. Indien de veroordeelde een straf ondergaat voor één van de feiten bedoeld in titel 1ter van boek II van het Strafwetboek, of indien de veroordeelde tekenen vertoont van gewelddadig extremisme zoals gedefinieerd in artikel 32, § 2, tweede lid, kan de strafuitvoeringsrechter aan de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit de voorwaarde verbinden van het volgen van een aangepast begeleidingstraject bij een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de problematieken verbonden met het terrorisme en het gewelddadig extremisme. De rechter bepaalt de termijn gedurende dewelke de veroordeelde dit traject moet volgen.]3
  ----------
  (1)<W 2007-04-21/01, art. 149, 003; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-1984, vóór de inwerkingtreding>
  (2)<W 2016-02-01/09, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2019-05-05/10, art. 149, 027; Inwerkingtreding : 03-06-2019>

Art.42.De strafuitvoeringsrechter bepaalt in het vonnis tot toekenning van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht het programma van de concrete invulling hiervan.
  De [1 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]1 staat in voor de uitwerking van de concrete invulling van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit overeenkomstig de door de Koning daartoe bepaalde regels.
  ----------
  (1)<W 2021-11-28/01, art. 72, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.43.[1 § 1. [4 Indien de strafuitvoeringsrechter beslist over de toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht, kan hij op dat ogenblik ook penitentiair verlof toekennen.]4
   § 2. Indien de veroordeelde na de toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht om penitentiair verlof verzoekt, wordt het schriftelijk verzoek ingediend op de griffie van de gevangenis.
   De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen een werkdag over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift aan de directeur.
   De directeur brengt een advies uit omtrent het voorgestelde verlofadres uiterlijk binnen zes weken na de ontvangst van het schriftelijk verzoek van de veroordeelde. De directeur kan de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 opdragen een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen of een maatschappelijk onderzoek te houden in het door de veroordeelde voor het penitentiair verlof voorgestelde opvangmilieu. [2 De Koning bepaalt de inhoud van dat beknopt voorlichtingsrapport en van die maatschappelijke enquête.]2
   Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en de veroordeelde.
  [4 In de gevallen waarin het openbaar ministerie dit nodig acht en waarover het College van procureurs-generaal richtlijnen kan uitvaardigen, stelt het openbaar ministerie een advies op en zendt het, binnen tien werkdagen na de ontvangst van het afschrift van het advies van de directeur over aan de strafuitvoeringsrechter en bezorgt hiervan een afschrift aan de veroordeelde en, in voorkomend geval, aan de directeur.]4
   De strafuitvoeringsrechter neemt een beslissing binnen [4 een maand]4 na de ontvangst van het advies van de directeur [4 , en ten vroegste na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie of na het verstrijken van de adviestermijn van het openbaar ministerie]4.
   De artikelen 39 en 40 zijn van toepassing.
  [4 § 2/1. In afwijking van paragraaf 2, dient de veroordeelde die na de toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht in toepassing van artikel 29, § 2/1, om penitentiair verlof verzoekt, zijn schriftelijk verzoek in op de griffie van strafuitvoeringsrechtbank. Dit verzoek omvat de informatie over de feitelijke omstandigheden en het kader waarbinnen het verlof zal plaats vinden.
   De strafuitvoeringsrechter doet uitspraak binnen de maand na de indiening van het verzoek van de veroordeelde.
   De artikelen 39 en 40 zijn van toepassing.]4
   § 3. De strafuitvoeringsrechter bepaalt de duur van het penitentiair verlof, dat niet minder dan [3 viermaal]3 zesendertig uur per trimester mag zijn. Het penitentiair verlof is elk trimester van rechtswege hernieuwd.
   § 4. Artikel 46 is van toepassing.]1
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 157, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 73, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (3)<W 2022-07-30/03, art. 49, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (4)<W 2021-06-29/09, art. 12, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.44.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Onderafdeling III. - De beslissing tot niet-toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art.45.Indien de strafuitvoeringsrechter de verzochte strafuitvoeringsmodaliteit niet toekent, bepaalt hij in zijn vonnis de datum waarop de veroordeelde een nieuw verzoek kan indienen [1 ...]1.
  Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen van het vonnis.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 12, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>

Onderafdeling IV. - De mededeling van de beslissing.
Art.46.§ 1. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur [5 bij aangetekende zending]5 ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en [4 ...]4 van de directeur. [4 Bij kennisname van het vonnis stemt de veroordeelde in met de voorwaarden.]4
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 op de hoogte gebracht van het vonnis en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.
  [5 Onverminderd het eerste lid, wordt de veroordeelde die niet gedetineerd is en ten aanzien van wie werd beslist zonder hem te horen en zonder dat hij werd bijgestaan door een advocaat, zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van het vonnis.]5
  § 2. Het vonnis tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
  - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen;
  - aan [2 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]2 op het politieambt;
  - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfplaats heeft;
  - [3 aan de dienst van de Gemeenschappen, bevoegd voor het elektronisch toezicht, ingeval de beslissing betrekking heeft op een elektronisch toezicht;]3
  [3 - aan de directeur van het justitiehuis van de verblijfplaats van het slachtoffer ingeval er slachtoffergerichte voorwaarden zijn opgelegd;]3
  [6 - aan de Dienst Vreemdelingenzaken, ingeval de beslissing betrekking heeft op een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.]6
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 16, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 74, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (4)<W 2021-06-29/09, art. 13, 036; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (5)<W 2023-07-31/02, art. 19, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
  (6)<W 2024-03-27/02, art. 36, 039; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

HOOFDSTUK II. - De vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar.
Afdeling I. - De voorwaarden.
Art.47.§ 1. Met uitzondering van de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering [2 en met uitzondering van de vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]2, kunnen de door Titel V bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten aan de veroordeelde worden toegekend voorzover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan [4 waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden]4. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
  1° de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde;
  2° het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten;
  3° het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen;
  4° de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid;
  [1 5° ...]1
  [3 6° de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de veroordeelde zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij veroordeeld is.]3
  § 2. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering kan aan de veroordeelde worden toegekend voorzover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan [4 waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden]4. Deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op :
  1° [4 ...]4;
  2° het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten;
  3° het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen;
  4° de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de burgerlijke partijen te vergoeden [3 , rekening houdend met de vermogenssituatie van de veroordeelde zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij veroordeeld is.]3
  [2 § 3. De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen, kan aan de veroordeelde worden toegekend voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan die betrekking hebben op het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen.]2
  ----------
  (1)<ingevoegd bij W 2007-04-21/01, art. 148, 003; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2015, nooït in werking getreden na opheffing van de wet van 21-04-2007 bij W 2014-12-19/24, art. 2, Inwerkingtreding : 31-12-2014>>
  (2)<W 2012-12-14/53, art. 9, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (3)<W 2013-12-15/05, art. 17, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (4)<W 2016-02-05/11, art. 159, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.48.Behalve voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering [1 en behalve voor de vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]1 dient het dossier van de veroordeelde een sociaal reclasseringsplan te bevatten waaruit de perspectieven op reclassering van de veroordeelde blijken.
  ----------
  (1)<W 2012-12-14/53, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>

Afdeling II. - De toekenningsprocedure.
Art.49. § 1. De beperkte detentie en het elektronisch toezicht worden door de strafuitvoeringsrechtbank toegekend op schriftelijk verzoek van de veroordeelde.
  § 2. Het verzoek wordt ingediend op de griffie van de gevangenis
  De griffie van de gevangenis zendt het verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift ervan aan de directeur.
  § 3. De directeur brengt binnen twee maanden na de ontvangst van het afschrift van het verzoek een advies uit. De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing.

Art. 49/1.[1 § 1. De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen wordt toegekend door de [2 strafuitvoeringsrechtbank]2 op schriftelijk verzoek van de veroordeelde of van het openbaar ministerie.
   § 2. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of op de griffie van de gevangenis ingeval de veroordeelde gedetineerd is. De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift aan de directeur.
   § 3. Ingeval de veroordeelde gedetineerd is, brengt de directeur een advies uit binnen twee maanden na de ontvangst van het afschrift van het schriftelijk verzoek. De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-14/53, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 75, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.50.§ 1. De voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering worden toegekend door de strafuitvoeringsrechtbank [1 op schriftelijk verzoek van de veroordeelde]1.
  [1 § 1/1. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de gevangenis.
   De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift ervan aan de directeur.]1
  § 2. [1 De directeur brengt een advies uit uiterlijk vier maanden na de ontvangst van het schriftelijk verzoek van de veroordeelde.]1 De artikelen 31 en 32 zijn van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 13, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>

Art.51.Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op [1 tot toekenning of afwijzing van de strafuitvoeringsmodaliteit en, in voorkomend geval, over de bijzondere voorwaarden die het nodig acht op te leggen aan de veroordeelde]1, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 14, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>

Art.52.§ 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. [1 Deze zitting vindt plaats uiterlijk zes maanden na de indiening van het verzoek. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 51 bepaalde termijn, brengt het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit voor of tijdens de zitting.]1
  [2 De dag, het uur en de plaats van de zitting worden bij ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de veroordeelde en het slachtoffer en schriftelijk ter kennis gebracht van de directeur.]2
  § 2. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier bekomen.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 15, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 160, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.53. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
  Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. [2 Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.]2
  Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
  De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  [3 ...]3
  [1 De strafuitvoeringsrechtbank en het openbaar ministerie kunnen de [4 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]4 opdracht geven een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren.
   De opdrachtgevende overheid kan bij de [4 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]4 de verslagen in verband met de gerechtelijke procedures opvragen.]1
  [3 De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
   Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank driemaal heeft geweigerd om een zelfde strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen, kan de veroordeelde bij het volgende verzoek tot toekenning van dezelfde strafuitvoeringsmodaliteit verzoeken om in openbare terechtzitting te verschijnen.
   Dit verzoek kan, bij een met redenen omklede beslissing, enkel worden geweigerd indien deze openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid.
   De strafuitvoeringsrechtbank kan de behandeling van de zaak éénmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden later mag plaatsvinden.
   De beslissing tot uitstel wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is.]3
  ----------
  (1)<W 2012-12-14/53, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (2)<W 2013-12-15/05, art. 18, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<W 2019-05-05/18, art. 15, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 76, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Afdeling III. - De beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank.
Onderafdeling I. - Algemene bepaling.
Art.54.[1 § 1.]1 De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen (veertien) dagen nadat de zaak in beraad is genomen. <W 2006-12-27/33, art. 63, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  De strafuitvoeringsrechtbank kent de strafuitvoeringsmodaliteit toe wanneer zij vaststelt dat alle wettelijke vastgelegde voorwaarden zijn vervuld en indien de veroordeelde zich akkoord verklaart met de opgelegde voorwaarden.
  [1 § 2. Indien de zaak een veroordeling betreft tot een [2 correctionele gevangenisstraf van dertig jaar of meer, tot een opsluiting of hechtenis van dertig jaar of meer of tot een levenslange opsluiting of hechtenis]2, met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig de artikelen 34ter of 34quater van het Strafwetboek, beslist de strafuitvoeringsrechtbank binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen. Ingeval de strafuitvoeringsrechtbank een beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit neemt, wordt de beslissing met eenparigheid van stemmen genomen.
   Indien de strafuitvoeringsrechtbank de verzochte strafuitvoeringsmodaliteit niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de veroordeelde een nieuw verzoek kan indienen.
   Deze termijn is minimaal zes maanden en maximaal achttien maanden te rekenen van het vonnis.]1
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 16, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2017-12-21/19, art. 6, 025; Inwerkingtreding : 21-01-2018>

Onderafdeling II. - De beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art.55.Het vonnis tot toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit bepaalt dat de veroordeelde onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden :
  1° geen strafbare feiten plegen;
  2° behalve voor de beperkte detentie [1 en voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied]1 een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, ook aan de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 die met de begeleiding is belast;
  3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 die met de begeleiding is belast.
  [1 4° voor de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied, de verplichting om het grondgebied effectief te verlaten en het verbod om tijdens de proeftijd terug te keren naar België zonder in orde te zijn met de wetgeving en de reglementering betreffende de toegang, het verblijf of de vestiging in het Rijk en zonder de voorafgaande toelating van de strafuitvoeringsrechtbank.]1
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 161, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 77, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.56.[1 § 1.]1 De strafuitvoeringsrechtbank kan de veroordeelde onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die de mogelijkheid bieden het sociaal reclasseringsplan uit te voeren of tegemoet te komen aan de in artikel 47, § 1, bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.
  [1 § 2. De strafuitvoeringsrechtbank omkleedt het vonnis tevens met bijzondere redenen wanneer de beslissing tot toekenning of afwijzing van de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit afwijkt van het advies van de directeur of van het advies van het openbaar ministerie of wanneer haar beslissing om al dan niet bijzondere voorwaarden op te leggen overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, afwijkt van het advies van de directeur of van het advies van het openbaar ministerie.
   § 3. Ingeval het een toekenning van een voorwaardelijke invrijheidsstelling betreft, bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank in haar vonnis eveneens of de veroordeelde tijdens de voorwaardelijke invrijheidsstelling al dan niet het grondgebied van het Rijk mag verlaten.
   Ingeval de veroordeelde het grondgebied van het Rijk mag verlaten, bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank in haar vonnis de maximumperiode voor dewelke de veroordeelde dit kan en de frequentie ervan en, in voorkomend geval, of en op welke wijze de veroordeelde het openbaar ministerie voorafgaandelijk moet inlichten voor hij het grondgebied van het Rijk verlaat.
   § 4. In geval van een veroordeling wegens feiten bedoeld in Boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, of in geval er concrete elementen bestaan van gewelddadig extremisme, zoals gedefinieerd in artikel 32, § 2, tweede lid, moet de strafuitvoeringsrechtbank haar overeenkomstig paragraaf 3, gegeven toestemming om het grondgebied van het Rijk te verlaten, met bijzondere redenen omkleden.]1
  De artikelen 41 tot 43 zijn van toepassing
  ----------
  (1)<W 2019-05-05/10, art. 150, 027; Inwerkingtreding : 03-06-2019>

Onderafdeling III. - De beslissing tot niet-toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art.57.Indien de strafuitvoeringsrechtbank de verzochte strafuitvoeringsmodaliteit niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de veroordeelde een nieuw verzoek kan indienen [1 ...]1.
  Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen van het vonnis indien de veroordeelde een of meer correctionele hoofdgevangenisstraffen ondergaat die samen niet meer dan vijf jaar bedragen. [1 Onder voorbehoud van artikel 54, § 2, derde lid, is deze termijn]1 maximaal een jaar in geval van criminele straffen of als het geheel van de correctionele hoofdgevangenisstraffen meer dan vijf jaar bedraagt.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 17, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>

Onderafdeling IV. - De mededeling van de beslissing.
Art.58.§ 1. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur [5 bij aangetekende zending]5 ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en, indien de veroordeelde gedetineerd is, van de directeur.
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijk communicatiemiddel,]1 op de hoogte gebracht van het vonnis en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.
  § 2. Het vonnis tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
  - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen;
  - aan [2 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]2 op het politieambt;
  - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfplaats heeft;
  - [4 aan de dienst van de Gemeenschappen, bevoegd voor het elektronisch toezicht, ingeval de beslissing betrekking heeft op een elektronisch toezicht;]4
  [4 - aan de directeur van het justitiehuis van de verblijfplaats van het slachtoffer ingeval er slachtoffergerichte voorwaarden zijn opgelegd;]4
  [6 - aan de Dienst Vreemdelingenzaken, ingeval de beslissing betrekking heeft op een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.]6
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 19, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 162, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 78, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (5)<W 2023-07-31/02, art. 20, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>
  (6)<W 2024-03-27/02, art. 37, 039; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

HOOFDSTUK III. - Bepalingen die gemeen zijn aan de hoofdstukken I en II.
Afdeling I. - Bijzondere maatregelen.
Art.59.Bij wijze van uitzondering kan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, waarbij een procedure tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit aanhangig is, een andere uitvoeringsmodaliteit toekennen dan die welke gevraagd is, wanneer dit absoluut noodzakelijk is om op korte termijn de verzochte strafuitvoeringsmodaliteit toe te kennen. Er kan aldus worden toegekend :
  1° een uitgaansvergunning;
  2° een penitentiair verlof;
  3° een beperkte detentie;
  4° een elektronisch toezicht.
  Binnen twee maanden na de beslissing tot toekenning van de bijzondere uitvoeringsmodaliteit, doet de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank uitspraak over de gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit. Deze termijn kan éénmaal worden verlengd.
  [1Deze strafuitvoeringsmodaliteiten, met uitzondering van de in artikel 4, § 2, bedoelde uitgaansvergunning, worden niet toegekend wanneer op grond van een advies van de Dienst Vreemdelingenzaken blijkt dat de veroordeelde niet toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf in het Rijk.   De artikelen 64, 67, 68 en 70 zijn van toepassing.]1
  [2 De artikelen 64, 67, 68 en 70 zijn van toepassing.]2
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 163, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 163 vernietigd)
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 79, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Afdeling II. - De aanvang van de uitvoering van de strafuitvoeringsmodaliteit.
Art.60.Het vonnis tot toekenning van een bij Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteit zoals bepaald bij Titel V wordt uitvoerbaar vanaf de dag dat het in kracht van gewijsde is gegaan en ten vroegste vanaf het ogenblik dat de veroordeelde aan de (door deze wet) bepaalde tijdsvoorwaarden voldoet. <W 2006-12-27/33, art. 64, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan evenwel een latere datum bepalen waarop het vonnis uitvoerbaar wordt.
  Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de beslissingen tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op overlevering die uitvoerbaar worden op het ogenblik dat de overlevering plaatsvindt.
  [1 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de beslissingen [3 van de strafuitvoeringsrechtbank]3 tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied van een veroordeelde die het voorwerp uitmaakt van een uitvoerbaar koninklijk besluit tot uitzetting, van een uitvoerbaar ministerieel besluit tot terugwijzing of van een uitvoerbaar bevel tot verlaten van het grondgebied met bewijs van effectieve verwijdering. In dat geval is het vonnis uitvoerbaar op het ogenblik van effectieve verwijdering of overbrenging naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de Minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en dit ten laatste [2 twintig]2 dagen nadat de beslissing tot toekenning in kracht van gewijsde is gegaan.]1
  [3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de beslissingen van de strafuitvoeringsrechter tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied. In dat geval is het vonnis uitvoerbaar op het ogenblik van effectieve verwijdering of van overbrenging naar een plaats die valt onder de bevoegdheid van de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen of, van zodra de veroordeelde voldoet aan de door deze wet bepaalde tijdsvoorwaarden, op het ogenblik van de kennisgeving door de Dienst Vreemdelingenzaken dat de verwijdering of overbrenging niet zal plaats vinden, en dit ten laatste twintig dagen nadat de veroordeelde voldoet aan de door deze wet bepaalde tijdsvoorwaarden en nadat het vonnis in kracht van gewijsde is getreden. Indien de verwijdering, overbrenging of kennisgeving niet heeft plaats gevonden bij het verstrijken van voormelde termijn, wordt de veroordeelde in vrijheid gesteld.]3
  ----------
  (1)<W 2012-03-15/09, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 09-04-2012>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 164, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2022-07-30/03, art. 50, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Afdeling III. - De wijziging van de beslissing.
Art.61.§ 1. Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van een in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteit is genomen maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de strafuitvoeringsmodaliteit die werd toegekend.
  § 2. (De veroordeelde wordt [2 bij een ter post aangetekende brief]2 opgeroepen om binnen zeven dagen na de vaststelling van de onverenigbaarheid te verschijnen voor de strafuitvoeringsrechter of, in voorkomend geval, voor de strafuitvoeringsrechtbank. De oproeping [2 bij een ter post aangetekende brief]2 schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing tot toekenning van de desbetreffende strafuitvoeringsmodaliteit.) <W 2006-12-27/33, art. 65, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  [2 De dag, het uur en de plaats van de zitting worden bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de veroordeelde en het slachtoffer en schriftelijk ter kennis gebracht van de directeur.]2
  § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste twee dagen vóór de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier bekomen.
  § 4. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
  De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
  Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. [1 Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.]1
  Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
  De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
  Artikel 46 is van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 20, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 165, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

TITEL VI/1. [1 - De wijziging van de bevoegdheid.]1   ----------   (1)
Art. 61/1. [1 De strafuitvoeringsrechtbank wordt van rechtswege bevoegd om nieuwe beslissingen te nemen in het dossier van de veroordeelde aan wie een in titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteit werd toegekend door de strafuitvoeringsrechter, zodra die veroordeelde ingevolge de bijkomende tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot een vrijheidsstraf, een uitvoerbaar gedeelte van een of meer vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar ondergaat. De strafuitvoeringsrechter die dit vaststelt, zendt het dossier onverwijld over aan de griffie van de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2023-07-31/02, art. 22, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>


TITEL VII. - De opvolging en de controle van de in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten.
Art.62.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 20 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is het openbaar ministerie belast met de controle op de veroordeelde. [2 De bevoegde dienst van de Gemeenschappen is belast met de opvolging van en het toezicht op:
   1° het programma en de concrete invulling van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht;
   2° de geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die door de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank aan de veroordeelde opgelegd zijn.]2
  § 2. Ingeval er bijzondere voorwaarden zijn opgelegd of een elektronisch toezicht wordt toegekend, [2 contacteert de bevoegde dienst van de Gemeenschappen, onmiddellijk na het uitvoerbaar worden van de beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit, de veroordeelde]2 op om hem alle nuttige informatie voor een goed verloop van de strafuitvoeringsmodaliteit te bezorgen.
  § 3. [2 In de gevallen bedoeld in paragraaf 1 brengt de bevoegde dienst van de Gemeenschappen binnen een maand na de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit verslag uit over de veroordeelde aan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, en verder telkens hij het nuttig acht of wanneer de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank hem erom verzoekt en ten minste om de zes maanden. Dit verslag bevat alle voor de strafuitvoeringsrechtbank of de strafuitvoeringsrechter relevante informatie met betrekking tot de veroordeelde waarover de bevoegde dienst van de Gemeenschappen beschikt. Het verslag bevat ten minste:
   1° informatie over het programma en de concrete invulling van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht en de mate waarin die in acht worden genomen;
   2° een opsomming van alle aan de veroordeelde opgelegde geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden alsook de mate waarin die in acht worden genomen.
   De bevoegde dienst van de Gemeenschappen stelt in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nuttig acht.
   De mededelingen tussen de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank en de bevoegde dienst van de Gemeenschappen gebeuren in de vorm van verslagen, die in afschrift aan het openbaar ministerie worden overgezonden.]2
  § 4. Indien aan de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit de voorwaarde wordt gekoppeld om een begeleiding of een behandeling te volgen, nodigt de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, na inzage van de tijdens de procedure alsmede, in voorkomend geval, tijdens de uitvoering van de vrijheidsstraf verrichte expertises, de veroordeelde uit om een bevoegde persoon of dienst te kiezen. Deze keuze wordt aan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank ter goedkeuring voorgelegd.
  Deze persoon of dienst die de opdracht aanneemt, brengt aan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank alsook aan de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2, binnen een maand na de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit en telkens die persoon of dienst het nuttig acht, op verzoek van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank en ten minste om de zes maanden, verslag uit over de opvolging van de begeleiding of de behandeling.
  Het in het vorige lid bedoelde verslag handelt over de volgende punten : de daadwerkelijke aanwezigheden van de betrokkene op de voorgestelde raadplegingen, zijn ongewettigde afwezigheden, het eenzijdig stopzetten van de begeleiding of de behandeling door de betrokkene, de moeilijkheden die bij de uitvoering daarvan zijn gerezen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
  ----------
  (1)<W 2012-12-14/53, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 80, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.63.§ 1. De veroordeelde, het openbaar ministerie en de directeur kunnen de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank verzoeken één of meer opgelegde voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen aan de omstandigheden, zonder dat evenwel de opgelegde voorwaarden kunnen worden verscherpt of bijkomende voorwaarden kunnen worden opgelegd.
  Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank, of op de griffie van de gevangenis indien de veroordeelde gedetineerd is.
  De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
  De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zendt onverwijld een afschrift van het schriftelijk verzoek over aan de andere partijen.
  Indien het voorwaarden betreft die zijn opgelegd in het belang van het slachtoffer, wordt eveneens onverwijld een afschrift van het verzoek overgezonden aan het slachtoffer.
  § 2. Indien zij opmerkingen hebben, delen de veroordeelde, het openbaar ministerie, (en, in voorkomend geval, de directeur en) het slachtoffer deze schriftelijk mee binnen zeven dagen na ontvangst van het afschrift aan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank. <W 2006-12-27/33, art. 67, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  § 3. Indien de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank het nuttig acht om te kunnen oordelen over de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing van de opgelegde voorwaarden, overeenkomstig § 1, kan hij of zij op een zitting hieromtrent verdere informatie inwinnen. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het in § 1 bedoelde schriftelijk verzoek. De veroordeelde en zijn raadsman en het openbaar ministerie worden gehoord.
  Indien het voorwaarden betreft die in zijn belang zijn opgelegd, kan het slachtoffer worden gehoord. [1 Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.]1 Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
  De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
  § 4. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het schriftelijk verzoek of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank. Het vonnis over de schorsing, nadere omschrijving of aanpassing van de opgelegde voorwaarden, overeenkomstig § 1, wordt bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de veroordeelde en het slachtoffer, indien het voorwaarden betreft die in het belang van [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, aan het slachtoffer]1 zijn opgelegd, en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
  De wijzigingen worden eveneens meegedeeld aan de autoriteiten en instanties die overeenkomstig de artikelen 46, § 2, en 58, § 2, op de hoogte moeten worden gebracht.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

TITEL VIII. - De herroeping, de schorsing en de herziening van de in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten.
HOOFDSTUK I. - De herroeping.
Art.64.Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteiten, de zaak bij de strafuitvoeringsrechter of, in voorkomend geval, bij de strafuitvoeringsrechtbank aanhangig maken in de volgende gevallen :
  1° [1 wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de veroordeelde tijdens de proeftermijn een wanbedrijf of een misdaad, of een gelijkwaardig misdrijf dat in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, heeft gepleegd;]1
  2° wanneer de veroordeelde een ernstig gevaar vormt voor de fysieke of psychische integriteit van derden;
  3° wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd;
  4° wanneer de veroordeelde geen gevolg geeft aan de oproepingen van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, van het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, van de [3 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]3.
  5° wanneer de veroordeelde zijn adreswijziging niet doorgeeft aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de [3 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]3 die met de begeleiding is belast.
  (6° wanneer de veroordeelde het programma van de concrete invulling [3 of de concrete invulling]3 van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht, [3 met inbegrip van de naleving van het uurrooster,]3 zoals bepaald overeenkomstig artikel 42, tweede lid, niet naleeft.) <W 2008-06-08/32, art. 13, 006; Inwerkingtreding : 26-06-2008>
  [2 7° wanneer de veroordeelde zich niet meer in de tijdsvoorwaarden voor de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit bevindt;
   8° wanneer de veroordeelde na de toekenning van een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied nalaat of weigert om het grondgebied effectief te verlaten, niet meewerkt aan zijn verwijdering, niet meewerkt aan zijn identificatie met het oog op het bekomen van een reisdocument of terugkeert zonder de in artikel 55, 4°, vereiste toestemming van de strafuitvoeringsrechtbank.]2
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 69, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 166, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 81, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.65.In geval van herroeping wordt de veroordeelde onmiddellijk opnieuw opgesloten.
  In geval van herroeping overeenkomstig artikel 64, 1°, wordt de herroeping geacht in te zijn gegaan op de dag waarop die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd.
  [1 De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan, mits akkoord van de veroordeelde, een andere strafuitvoeringsmodaliteit toekennen.]1
  ----------
  (1)<W 2022-07-30/03, art. 51, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK II. - De schorsing.
Art.66.§ 1. In de in artikel 64 bedoelde gevallen kan het openbaar ministerie, met het oog op het schorsen van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit, de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank.
  § 2. In geval van schorsing wordt de veroordeelde onmiddellijk opnieuw opgesloten.
  [1 § 2/1. In geval van schorsing kan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank een uitgaansvergunning overeenkomstig de artikelen 4 en 5 of een penitentiair verlof overeenkomstig de artikelen 7 en 8 toekennen [2 ...]2.]1
  § 3. Binnen een termijn van ten hoogste één maand, te rekenen van het vonnis tot schorsing, herroept de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank de strafuitvoeringsmodaliteit [2 , in welk geval hij of zij, overeenkomstig artikel 65, derde lid, een andere strafuitvoeringsmodaliteit kan toekennen,]2 of heft hij of zij de schorsing van de strafuitvoeringsmodaliteit op. In dat laatste geval kan de strafuitvoeringsmodaliteit worden herzien overeenkomstig artikel 63. Indien binnen deze termijn geen beslissing is genomen, wordt de veroordeelde opnieuw in vrijheid gesteld onder dezelfde voorwaarden als voorheen.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 167, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2022-07-30/03, art. 52, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK III. - De herziening.
Art.67.§ 1. Ingeval de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, waarbij overeenkomstig de artikelen 64 of 66 de zaak aanhangig is gemaakt, van oordeel is dat de herroeping of de schorsing niet noodzakelijk is in het belang van de maatschappij, van het slachtoffer of van de sociale reïntegratie van de veroordeelde, kan hij of zij de strafuitvoeringsmodaliteit herzien. In dit geval kan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank de opgelegde voorwaarden verscherpen of bijkomende voorwaarden opleggen [2 ...]2. De strafuitvoeringsmodaliteit wordt evenwel herroepen, indien de veroordeelde niet instemt met de nieuwe voorwaarden [2 ...]2.
  § 2. Indien de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank beslist de opgelegde voorwaarden te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen [2 ...]2, bepaalt hij of zij het ogenblik waarop deze beslissing uitvoerbaar wordt.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 168, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2022-07-30/03, art. 53, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK III/1. [1 - De vordering tot herbeoordeling ingevolge de bijkomende tenuitvoerlegging van een veroordeling.]1   ----------   (1)
Art.67/1. [1 Ingeval er ten aanzien van een veroordeelde aan wie een in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteit werd toegekend door de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank, een nieuwe in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot een vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd, die betrekking heeft op feiten gepleegd voor de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit en waarvoor de veroordeelde niet is opgesloten op grond van een bevel tot aanhouding of een bevel tot onmiddellijke aanhouding, kan het openbaar ministerie de zaak met het oog op een herbeoordeling van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit aanhangig maken bij de bevoegde strafuitvoeringsrechter of de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank. De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan elke beslissing nemen bedoeld in de artikelen 63, 64, 65, 66 en 67. De beslissing tot schorsing, herroeping of herziening van de voorwaarden kan enkel genomen worden op de gronden vermeld in artikel 64 of omdat er ingevolge de nieuwe veroordeling een tegenaanwijzing wordt vastgesteld waar niet aan tegemoet gekomen kan worden door het opleggen van bijzondere voorwaarden.
   De toegekende strafuitvoeringsmodaliteit blijft lopen en, behoudens toepassing van artikel 70, wordt de veroordeelde niet opgesloten in afwachting van de beslissing van de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank.
   Artikel 68 is op die procedure van toepassing, met dien verstande dat ook de slachtoffers van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de nieuwe veroordeling worden gehoord. De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan op verzoek van de veroordeelde beslissen tot het behoud van de lopende strafuitvoeringsmodaliteit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-05-15/03, art. 109, 040; Inwerkingtreding : 07-06-2024>


HOOFDSTUK IV. - De procedure.
Art.68.§ 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op een herroeping, schorsing of herziening van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteiteit [7 of met het oog op een herbeoordeling bedoeld in artikel 67/1]7, de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank. (De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk vijftien dagen na de aanhangigmaking van de zaak door het openbaar ministerie bij de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank.) <W 2006-12-27/33, art. 68, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  De veroordeelde wordt ten minste tien dagen voor de datum van de behandeling van het dossier [4 per ter post aangetekende brief]4 opgeroepen.
  De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
  § 2. Het dossier wordt ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of op de griffie van de gevangenis ingeval de veroordeelde gedetineerd is.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  § 3. De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman alsook het openbaar ministerie.
  Indien het de niet-naleving van de voorwaarden die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd betreft, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. [2 Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie licht bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die ze in haar advies heeft gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.]2
  Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
  De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  § 4. Binnen (zeven) dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank over de herroeping, de schorsing of de herziening. <W 2006-12-27/33, art. 68, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  § 5. Ingeval het een vonnis betreft tot herroeping van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht, bepaalt de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank dat de periode die de veroordeelde in beperkte detentie was of onder elektronisch toezicht stond, wordt afgetrokken van het op het ogenblik van de toekenning nog resterende gedeelte van de vrijheidsstraffen.
  Ingeval het een vonnis betreft tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling [4 en een voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied]4, bepaalt de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank het gedeelte van de vrijheidsstraf dat de veroordeelde nog moet ondergaan rekening houdend met de periode van de proeftijd die goed is verlopen en met de inspanning die de veroordeelde heeft geleverd om de voorwaarden te respecteren die hem waren opgelegd.
  [4 [7 Behoudens in het geval de veroordeelde zich niet meer in de tijdsvoorwaarden bevindt voor de eerder toegekende strafuitvoeringsmodaliteit, bepaalt de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank in het vonnis tot herroeping de datum waarop de veroordeelde een nieuw verzoek kan indienen.]7
   Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen van het vonnis indien de veroordeelde een of meer correctionele hoofdgevangenisstraffen ondergaat die samen niet meer dan vijf jaar bedragen. Deze termijn is maximum een jaar in geval van criminele straffen of als het geheel van de correctionele hoofdgevangenisstraffen meer dan vijf jaar bedraagt. Deze termijn is minimum zes maanden en maximum achttien maanden indien de zaak een veroordeling betreft tot een vrijheidsstraf van dertig jaar of meer of een levenslange vrijheidsstraf, met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig de artikelen 34ter of 34quater van het Strafwetboek.]4
  § 6. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
  Het slachtoffer wordt [2 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]2 op de hoogte gebracht van de herroeping of de schorsing van de strafuitvoeringsmodaliteit of, in geval van herziening, van de in het belang van het slachtoffer gewijzigde voorwaarden.
  § 7. Het vonnis tot herroeping, schorsing of herziening wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
  - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen;
  - aan [3 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]3 op het politieambt;
  - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfplaats heeft;
  - [6 aan de dienst van de Gemeenschappen, bevoegd voor het elektronisch toezicht, ingeval de beslissing betrekking heeft op een elektronisch toezicht;]6
  [6 - aan de directeur van het justitiehuis van de verblijfplaats van het slachtoffer ingeval er slachtoffergerichte voorwaarden zijn opgelegd.]6
  [5 § 8. Een bij verstek gewezen vonnis tot herroeping of herziening is vatbaar voor verzet.]5
  ----------
  (1)<W 2007-04-21/01, art. 152, 003; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op 01-01-2015, maar opgeheven op 31-12-1984, vóór de inwerkingtreding>
  (2)<W 2013-12-15/05, art. 22, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2016-02-05/11, art. 169, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (5)<W 2019-05-05/18, art. 16, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (6)<W 2021-11-28/01, art. 82, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (7)<W 2024-05-15/03, art. 110, 040; Inwerkingtreding : 07-06-2024>

HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen.
Art.69. § 1. De verjaring van de straffen loopt niet wanneer de veroordeelde in vrijheid is krachtens een niet herroepen beslissing tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit zoals bedoeld in Titel V.
  § 2. De verjaring kan niet worden aangevoerd in het in artikel 64, 1°, bedoelde geval.

TITEL IX. - De voorlopige aanhouding.
Art.70.In de gevallen waarin overeenkomstig artikel 64 herroeping mogelijk is, [2 of waarin toepassing wordt gemaakt van artikel 67/1,]2 kan de procureur des Konings van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt [1 of het openbaar ministerie]1, zijn voorlopige aanhouding bevelen, onder verplichting de bevoegde strafuitvoeringsrechter of de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.
  De bevoegde strafuitvoeringsrechter of de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen (zeven werkdagen) na de opsluiting van de veroordeelde over de schorsing van de toegekende strafuitvoeringsmodaliteit. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de veroordeelde, aan het openbaar ministerie en aan de directeur. <W 2006-12-27/33, art. 69, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  De beslissing tot schorsing is geldig voor de duur van één maand, overeenkomstig artikel 66, § 3.
  ----------
  (1)<W 2012-12-27/30, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
  (2)<W 2024-05-15/03, art. 111, 040; Inwerkingtreding : 07-06-2024>

TITEL X. - De definitieve invrijheidstelling.
Art.71. Indien tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgehad, wordt de veroordeelde definitief in vrijheid gesteld.
  De proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsstraf die de veroordeelde nog [6 moet]6 ondergaan op de dag waarop de beslissing betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling [3 of betreffende de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering]3 uitvoerbaar is geworden. Die proeftijd kan evenwel niet korter zijn dan [5 een jaar]5.
  [4 De proeftijd is]4 ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar in geval van veroordeling tot een tijdelijke criminele straf [1 , met uitzondering van de veroordelingen tot een criminele straf van dertig jaar,]1 of tot één of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf te boven gaan.
  De proeftijd bedraagt tien jaar in geval van veroordeling [1 tot een [3correctionele gevangenisstraf van dertig jaar tot veertig jaar, tot een opsluiting van dertig jaar of tot een levenslange opsluiting]3.
  [2 Het slachtoffer wordt zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, op de hoogte gebracht van de definitieve invrijheidstelling.]2
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2013-12-15/05, art. 23, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 170, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016> (NOTA : bij arrest nr. 148/2017 van 21-12-2017 (B.St. 12-01-2018, p. 1393), heeft het Grondwettelijk Hof het artikel 170, 2° vernietigd)
  (4)<W 2019-05-05/18, art. 17, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (5)<W 2021-11-28/01, art. 83, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
  (6)<W 2023-07-31/02, art. 23, 037; Inwerkingtreding : 01-09-2023>

TITEL XI. - De bijzondere bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechter.
HOOFDSTUK I. - De voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.
Art.72. De strafuitvoeringsrechter kan aan de veroordeelde bij wie is vastgesteld dat hij zich in de terminale fase van een ongeneeslijke ziekte bevindt of bij wie is vastgesteld dat zijn detentie onverenigbaar is met zijn gezondheidstoestand, een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen toekennen.

Art.73. De strafuitvoeringsrechter kan een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen aan de veroordeelde toekennen, voorzover :
  1° er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het risico dat hij tijdens de (voorlopige invrijheidstelling om medische redenen) ernstige strafbare feiten zou plegen, op het feit dat hij geen woonst of opvang zou hebben of op het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen; <W 2006-12-27/33, art. 71, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
  2° de veroordeelde (, of zijn vertegenwoordiger,) instemt met de voorwaarden die aan de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen worden verbonden, rekening houdend met de bepalingen van het 1°. <W 2006-12-27/33, art. 71, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2008>

Art.74.§ 1. Een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen kan, op schriftelijk verzoek van de veroordeelde, (of zijn vertegenwoordiger,) door de strafuitvoeringsrechter worden toegekend na een met redenen omkleed advies van de directeur. Dit advies is vergezeld van dat van de behandelende geneesheer, van de leidende ambtenaar-geneesheer van de Penitentiaire Gezondheidsdienst en, in voorkomend geval, van de door de veroordeelde gekozen geneesheer. <W 2006-12-27/33, art. 72, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
  § 2. [2 Het verzoek wordt ingediend bij de directeur. De directeur verzamelt onverwijld en uiterlijk binnen zeven dagen de adviezen van de in paragraaf 1 vermelde geneesheren. De griffie van de gevangenis zendt het verzoek, samen met de in paragraaf 1 bedoelde adviezen, onmiddellijk over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en aan het openbaar ministerie.]2
  Het openbaar ministerie stelt onverwijld een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechter en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.
  § 3. Binnen zeven dagen na de [2 ontvangst van het dossier zoals bepaald in paragraaf 2, eerste lid]2 neemt de strafuitvoeringsrechter een beslissing. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur [2 bij ter post aangetekende brief]2 ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 in kennis gesteld van de toekenning van een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.
  § 4. [2 Het vonnis tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
   - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen;
   - aan de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt;
   - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfplaats heeft;
  [3 - aan de directeur van het justitiehuis van de verblijfplaats van het slachtoffer ingeval er slachtoffergerichte voorwaarden zijn opgelegd.]3.]2
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 24, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 171, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2021-11-28/01, art. 84, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.75. De strafuitvoeringsrechter verbindt aan de beslissing tot toekenning van een voorlopige invrijheidstelling om medische redenen de algemene voorwaarde dat de veroordeelde geen nieuwe strafbare feiten mag plegen. In voorkomend geval bepaalt hij ook bijzondere voorwaarden rekening houdend met de bepalingen van artikel 73.

Art. 75/1.[1 § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 20 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is het openbaar ministerie belast met de controle op de veroordeelde. In voorkomend geval is de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 belast met de opvolging van en het toezicht op alle door de strafuitvoeringsrechter aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden.
   § 2. Ingeval er bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, roept de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2, onmiddellijk na het uitvoerbaar worden van het vonnis, de veroordeelde op om hem alle nuttige informatie voor een goed verloop van de invrijheidstelling om medische redenen te bezorgen.
   § 3. Binnen een maand na de toekenning van de invrijheidstelling brengt de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 verslag uit over de veroordeelde aan de strafuitvoeringsrechter en verder telkens hij het nuttig acht of wanneer de strafuitvoeringsrechter hem erom verzoekt, en ten minste om de zes maanden. Dit verslag bevat alle voor de strafuitvoeringsrechter relevante informatie met betrekking tot de veroordeelde waarover de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 beschikt. Het verslag bevat ten minste een opsomming van alle aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden alsook de mate waarin die in acht worden genomen. De [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 stelt, in voorkomend geval, de maatregelen voor die hij nuttig acht.
   De mededelingen tussen de strafuitvoeringsrechter en de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 gebeuren in de vorm van verslagen, die in afschrift aan het openbaar ministerie worden overgezonden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 172, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 85, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 75/2. [1 § 1. De strafuitvoeringsrechter kan, op verzoek van de veroordeelde of van het openbaar ministerie, een of meer opgelegde voorwaarden schorsen, nader omschrijven of aanpassen aan de omstandigheden, zonder evenwel deze te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen.
   Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
   De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zendt onverwijld een afschrift van dit verzoek over aan de andere partij.
   § 2. Indien zij opmerkingen hebben, delen de veroordeelde of het openbaar ministerie deze schriftelijk mee binnen zeven dagen na ontvangst van het afschrift aan de strafuitvoeringsrechter.
   Indien de strafuitvoeringsrechter het nuttig acht, organiseert hij een zitting, die ten laatste een maand na de ontvangst van het in paragraaf 1 bedoelde schriftelijk verzoek moet plaatsvinden. De veroordeelde en zijn raadsman alsook het openbaar ministerie worden gehoord.
   De strafuitvoeringsrechter kan beslissen eveneens andere personen te horen.
   De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
   § 3. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het schriftelijk verzoek of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechter. Het vonnis wordt bij een ter post aangetekende brief meegedeeld aan de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie.
   De wijzigingen worden eveneens meegedeeld aan de autoriteiten en instanties die overeenkomstig artikel 74, § 4, op de hoogte moeten worden gebracht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2016-02-05/11, art. 173, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>


Art.76.[2 § 1.]2 Onverminderd artikel (79) kan de strafuitvoeringsrechter beslissen de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen te herroepen : <W 2006-12-27/33, art. 73, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
  1° [1 wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de veroordeelde tijdens de in artikel 80 bedoelde termijn, een wanbedrijf of een misdaad, of een gelijkwaardig misdrijf dat in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, heeft gepleegd;]1
  2° wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd;
  3° wanneer de medische redenen waarom een voorlopige invrijheidstelling werd toegestaan, niet meer aanwezig zijn. De strafuitvoeringsrechter kan hiertoe [2 ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie]2 op elk ogenblik van de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen aan een wetsgeneesheer de opdracht geven een medische expertise uit te voeren.
  [2 § 2. In de in paragraaf 1 bedoelde gevallen kan de strafuitvoeringsrechter de bij voorlopige invrijheidstelling om medische redenen opgelegde voorwaarden herzien. In dat geval kan de strafuitvoeringsrechter de opgelegde voorwaarden verscherpen of bijkomende voorwaarden opleggen. De voorlopige invrijheidstelling om medische redenen wordt evenwel herroepen indien de veroordeelde niet instemt met de nieuwe voorwaarden.]2
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 70, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 174, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.77. In geval van herroeping wordt de veroordeelde onmiddellijk opnieuw opgesloten.
  In geval van herroeping overeenkomstig artikel 76, 1°, wordt de herroeping geacht in te zijn gegaan op de dag waarop die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd.

Art.78.§ 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op een herroeping van de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen [3 of een herziening van de voorwaarden in de in artikel 76, § 1, 1° tot 3°]3, bedoelde gevallen, de zaak bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig maken.
  De veroordeelde wordt ten minste tien dagen voor de datum van de behandeling van het dossier [3 bij een ter post aangetekende brief]3 opgeroepen.
  De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
  § 2. Het dossier wordt ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, ingeval de veroordeelde gedetineerd is, op de griffie van de gevangenis.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  § 3. De strafuitvoeringsrechter hoort de veroordeelde en zijn raadsman alsook het openbaar ministerie.
  De strafuitvoeringsrechter kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  § 4. Binnen vijftien dagen na de debatten beraadslaagt de strafuitvoeringsrechter over de herroeping.
  [3 Indien de strafuitvoeringsrechter beslist de opgelegde voorwaarden te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen, bepaalt hij het ogenblik waarop deze beslissing uitvoerbaar wordt.]3
  § 5. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur [3 bij een ter post aangetekende brief]3 ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 in kennis gesteld van de herroeping.
  § 6. Het vonnis tot herroeping wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
  - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen;
  - aan [2 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]2 op het politieambt;
  - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfplaats heeft;
  [4 - aan de directeur van het justitiehuis van de verblijfplaats van het slachtoffer ingeval er slachtoffergerichte voorwaarden zijn opgelegd.]4
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 25, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 175, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 86, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art.79.§ 1. Ingeval de veroordeelde de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt, kan de procureur des Konings van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de veroordeelde zich bevindt [1 of het openbaar ministerie]1, zijn voorlopige aanhouding bevelen. Hij deelt onmiddellijk zijn beslissing mee aan de strafuitvoeringsrechter.
  § 2. De strafuitvoeringsrechter neemt een beslissing over de voortzetting van de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen binnen de zeven werkdagen die volgen op de opsluiting van de veroordeelde.
  De veroordeelde wordt via het snelst mogelijke communicatiemiddel opgeroepen.
  De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
  § 3. Het dossier wordt ten minste twee dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, ingeval de veroordeelde gedetineerd is, op de griffie van de gevangenis.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  § 4. De strafuitvoeringsrechter hoort de veroordeelde en zijn raadsman alsook het openbaar ministerie.
  De strafuitvoeringsrechter kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  [1 Artikel 78, §§ 5 en 6, zijn]1 van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 176, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.80.Indien er geen herroeping van de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen heeft plaatsgevonden, wordt de veroordeelde definitief in vrijheid gesteld na het verstrijken van het op het ogenblik van de voorlopige invrijheidstelling nog resterende gedeelte van de vrijheidsstraffen [1 met een maximum van tien jaar]1. In geval van een veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf wordt het op het ogenblik van de voorlopige invrijheidstelling nog resterende gedeelte van de vrijheidsstraf geacht tien jaar te zijn.
  (De verjaring van de straf loopt niet tijdens de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen.) <W 2006-12-27/33, art. 74, 002; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 177, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

HOOFDSTUK II. - De samenloop van misdrijven.
Art.81. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.82. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.83.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.84. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.85. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.86.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK III. - De vervanging van de door de strafrechter uitgesproken vrijheidsstraf door een werkstraf.
Art.87. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.88.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.89.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.90.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.91. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.92. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.93. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.94. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.95.<Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

HOOFDSTUK IV. [1 De vermindering van de duur van de door de rechter uitgesproken ontzetting van het recht in een bepaalde aangewezen zone te wonen, te verblijven of er zich te vertonen]1   ----------   (1)
Art. 95/1. [1 § 1. Onverminderd de artikelen 28, § 3, en 47, § 3, kan de strafuitvoeringsrechter beslissen een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot ontzetting van het in artikel 382bis, eerste lid, 4°, van het Strafwetboek bedoelde recht te wijzigen door de duur van de ontzetting te verminderen, de nadere regels of de voorwaarden van de ontzetting aan te passen, de ontzetting op te schorten of te beëindigen.
   § 2. [3 De zaak wordt bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig gemaakt bij schriftelijk verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie.
   Het verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of, ingeval de veroordeelde gedetineerd is, op de griffie van de gevangenis.
   De griffie van de gevangenis zendt het verzoek binnen vierentwintig uur over aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en bezorgt een afschrift ervan aan de directeur.
   De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank zendt onverwijld een afschrift van het schriftelijk verzoek of de vordering aan het slachtoffer.
   De behandeling vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechter na het indienen van de vordering van het openbaar ministerie of het indienen van het schriftelijk verzoek van de veroordeelde.
   De dag, het uur en de plaats van de zitting worden bij aangetekende zending ter kennis gebracht van de veroordeelde, de directeur, indien de veroordeelde gedetineerd is, en het slachtoffer.
   Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
   De veroordeelde kan tevens, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier bekomen.
   De strafuitvoeringsrechter hoort de veroordeelde en zijn raadsman alsook het openbaar ministerie en de directeur indien de veroordeelde gedetineerd is.
   Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
   Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
   De zitting vindt plaats met gesloten deuren.
   De strafuitvoeringsrechter beslist binnen zeven dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
   De beslissing wordt binnen vierentwintig uur bij aangetekende zending ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en, indien de veroordeelde gedetineerd is, van de directeur.]3
   § 3. De strafuitvoeringsrechter kan de veroordeelde aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden onderwerpen indien deze absoluut noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer. [2 Het slachtoffer wordt zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, in kennis gesteld van de beslissing en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.]2
   § 4. Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping van de vermindering of opschorting van de ontzetting, de zaak bij de strafuitvoeringsrechter aanhangig maken, wanneer de opgelegde bijzondere voorwaarden niet worden nageleefd. De in § 2 bedoelde procedure is van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2012-12-14/53, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 02-05-2013>
  (2)<W 2013-12-15/05, art. 28, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (3)<W 2019-05-05/18, art. 18, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


TITEL XIbis. - Bijzondere bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbank
HOOFDSTUK I. - De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 95/2.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank die overeenkomstig de artikelen 34bis tot en met 34quater van het Strafwetboek ten aanzien van de veroordeelde is uitgesproken, neemt een aanvang bij het verstrijken van de [1 ...]1 hoofdstraf.
  § 2. De strafuitvoeringsrechtbank beslist voorafgaand aan het verstrijken van de [1 ...]1 hoofdstraf, overeenkomstig de procedure bepaald in afdeling 2, hetzij tot vrijheidsbeneming, hetzij tot invrijheidstelling onder toezicht van de terbeschikkinggestelde veroordeelde.
  Na het in het eerste lid bedoelde onderzoek door de strafuitvoeringsrechtbank, wordt de veroordeelde aan wie een voorwaardelijke invrijheidstelling was verleend op het einde van zijn [1 proeftermijn]1 in vrijheid onder toezicht gesteld, in voorkomend geval met voorwaarden zoals bedoeld in § 2 van artikel 95/7.
  § 3. De ter beschikking gestelde veroordeelde wordt van zijn vrijheid benomen indien in zijn hoofde een risico op het plegen van ernstige strafbare feiten, die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten, bestaat dat in geval van een invrijheidstelling onder toezicht niet kan worden ondervangen door het opleggen van bijzondere voorwaarden.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 34, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>

Afdeling 2. - Uitvoeringsprocedure van de terbeschikkingstelling
Art. 95/3. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De directeur, indien de veroordeelde gedetineerd is, brengt uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de [1 ...]1 hoofdstraf een advies uit.
  § 2. Het advies van de directeur omvat een gemotiveerd advies tot vrijheidsbeneming of invrijheidstelling onder toezicht. In voorkomend geval vermeldt hij de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de veroordeelde.
  [4 Artikel 31, §§ 1 en 4, is van toepassing.]4
  Indien de veroordeelde een straf ondergaat voor feiten bedoeld in [2 de [3 artikelen 371/1 tot]3 378 van het Strafwetboek, of voor feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming]2, moet het advies worden ingediend samen met een met redenen omkleed advies van een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten. Dit advies omvat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 35, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 182, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2016-02-01/09, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2019-05-05/18, art. 19, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 95/4. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur of, indien de veroordeelde niet gedetineerd is, uiterlijk vier maanden voorafgaand aan zijn definitieve invrijheidstelling bepaald in de artikelen [2 ...]2 71 en 80 of uiterlijk één maand nadat de veroordeelde wiens proeftermijn ingevolge de overeenkomstig artikel 47, § 2, verleende voorlopige invrijheidstelling verstreken is op het grondgebied is teruggekeerd, [1 of uiterlijk vier maanden voorafgaand aan het einde van de termijn van uitstel als bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie]1 stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank. Het openbaar ministerie deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 36, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2019-05-05/18, art. 20, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 95/5.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden vóór het verstrijken van de [1 ...]1 hoofdstraf. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij 95/4 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.
  § 2. [2 De dag, het uur en de plaats van de zitting wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de veroordeelde en het slachtoffer en, indien de veroordeelde gedetineerd is, schriftelijk ter kennis gebracht van de directeur.]2
  Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank, of, indien de veroordeelde gedetineerd is, op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 37, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 183, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/6.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en, indien de veroordeelde gedetineerd is, de directeur.
  Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd. [1 Het slachtoffer is aanwezig op de zitting voor de tijd die nodig is om deze voorwaarden te onderzoeken. Het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, de directeur lichten bij deze gelegenheid de voorwaarden toe die zij in hun advies hebben gesteld in het belang van het slachtoffer. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.]1
  Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
  De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de veroordeelde hierom verzoekt.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 29, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Art. 95/7.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
  § 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank de invrijheidstelling onder toezicht toekent, bepaalt zij dat de ter beschikking gestelde veroordeelde wordt onderworpen aan de algemene voorwaarden zoals bepaald door artikel 55.
  De strafuitvoeringsrechtbank kan de ter beschikking gestelde veroordeelde onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die het risico van het plegen van ernstige strafbare feiten, die de fysieke of psychische integriteit van personen kunnen aantasten, ondervangen of die noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.
  Indien de veroordeelde ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank is gesteld voor één van de feiten bedoeld in de [2 artikelen [4 371/1, 371/2, 372]4]2, 373, tweede en derde lid, 375, 376, tweede en derde lid, 377, eerste, tweede, vierde en zesde lid van het Strafwetboek, kan de strafuitvoeringsrechtbank aan de toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht de voorwaarde verbinden van het volgen van een begeleiding of behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt de termijn gedurende dewelke de veroordeelde deze begeleiding of behandeling moet volgen.
  § 3. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en, indien de veroordeelde gedetineerd is, van de directeur.
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 op de hoogte gebracht van de beslissing en, ingeval van een invrijheidstelling onder toezicht, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.
  § 4. Het vonnis tot toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
  - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zich zal vestigen;
  - aan [3 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]3 op het politieambt;
  - in voorkomend geval, aan de directeur van het justitiehuis van het gerechtelijk arrondissement waarin de veroordeelde zijn verblijfsplaats heeft;
  [5 - aan de directeur van het justitiehuis van de verblijfplaats van het slachtoffer ingeval er slachtoffergerichte voorwaarden zijn opgelegd.]5
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 30, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-01/09, art. 26, 021; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2020-05-04/16, art. 13, 028; Inwerkingtreding : 01-07-2020>
  (5)<W 2021-11-28/01, art. 89, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 95/8. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Het vonnis wordt uitvoerbaar op de dag dat de veroordeelde zijn [1 ...]1 hoofdstraf heeft ondergaan of, in geval van vervroegde invrijheidstelling, op de dag dat de veroordeelde overeenkomstig de artikelen [2 ...]2 71 of 80 definitief in vrijheid wordt gesteld [1 of, indien de hoofdstraf met uitstel uitgesproken werd, op het einde van de termijn van uitstel zoals bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie]1.
  [1 Het vonnis tot vrijheidsbeneming is uitvoerbaar bij voorraad.]1
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 38, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2019-05-05/18, art. 21, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>


Art. 95/9. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de invrijheidstelling onder toezicht.
  Artikel 61, §§ 2 tot 4, is van toepassing.

Afdeling 3. - Het verloop van de vrijheidsbeneming
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 95/10. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Bij de aanvang van de vrijheidsbeneming licht de directeur de veroordeelde schriftelijk in over de mogelijkheden tot toekenning van de in deze afdeling bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten.

Onderafdeling 2. - Uitgaansvergunning en penitentiair verlof
Art. 95/11.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De strafuitvoeringsrechtbank kan tijdens deze periode van vrijheidsbeneming een uitgaansvergunning, zoals bedoeld in artikel 4, §§ 1 en 2, of een penitentiair verlof, zoals bedoeld in artikel 6, toekennen op verzoek van de terbeschikkinggestelde.
  Ingeval zulks nodig is, kan de strafuitvoeringsrechtbank tevens uitgaansvergunningen toekennen om de sociale re-integratie van de ter beschikking gestelde veroordeelde voor te bereiden. De uitgaansvergunningen kunnen met een bepaalde periodiciteit worden toegekend.
  De uitgaansvergunning of het penitentiair verlof wordt toegekend op voorwaarde dat er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van bijzondere voorwaarden die door de terbeschikkinggestelde worden aanvaard; deze tegenaanwijzingen hebben betrekking op het gevaar dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op het risico dat hij tijdens de uitgaansvergunning of het penitentiair verlof ernstige strafbare feiten zou plegen of op het risico dat hij de slachtoffers zou [1 lastig vallen]1.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 144, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/12.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de gevangenis die het verzoek binnen vierentwintig uur aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank overzendt en een afschrift bezorgt aan de directeur.
  § 2. Ingeval het een verzoek om een penitentiair verlof betreft, stelt de directeur binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek zijn met redenen omkleed advies op.
  De directeur kan de [2 bevoegde dienst van de Gemeenschappen]2 opdragen een beknopt voorlichtingsrapport op te stellen of een maatschappelijke enquête te houden in het door de veroordeelde voor het penitentiair verlof voorgestelde opvangmilieu. [2 De Koning bepaalt de inhoud van dat beknopt voorlichtingsrapport en van die maatschappelijke enquête.]2
  Ingeval het een verzoek om uitgaansvergunning betreft, stelt de directeur onverwijld zijn met redenen omkleed advies op.
  [1 Artikel 31 is van toepassing.]1
  Het met redenen omkleed advies, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank en omvat, in voorkomend geval, een voorstel van bijzondere voorwaarden die de directeur nodig acht op te leggen. Een afschrift van het advies wordt meegedeeld aan de veroordeelde en aan het openbaar ministerie.
  § 3. Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de in § 2 bepaalde termijn, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op schriftelijk verzoek van de ter beschikking gestelde veroordeelde, de minister op straffe van een dwangsom veroordelen tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de termijn voorzien door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en om aan de veroordeelde een afschrift van dit advies ter kennis te brengen.
  De voorzitter doet uitspraak na de ter beschikking gestelde veroordeelde en de minister of zijn gemachtigde te hebben gehoord, op advies van het openbaar ministerie, binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.
  Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 184, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (2)<W 2021-11-28/01, art. 90, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

Art. 95/13. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. Binnen zeven dagen na de ontvangst van het advies van de directeur, stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.
  § 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank het nuttig acht om te kunnen oordelen over het verzoek om een uitgaansvergunning of penitentiaire verlof, of op verzoek van de ter beschikking gestelde veroordeelde, kan hij een zitting organiseren. Deze zitting moet plaatsvinden ten laatste één maand na de ontvangst van het advies van de directeur.
  Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  § 3. De ter beschikking gestelde veroordeelde, zijn raadsman, de directeur en het openbaar ministerie worden gehoord.
  De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
  Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de veroordeelde hierom verzoekt.

Art. 95/14.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1 Binnen veertien dagen na de ontvangst van het advies van de directeur of, indien er een zitting heeft plaatsgevonden, binnen vijftien dagen nadat de zaak in beraad is genomen, beslist de strafuitvoeringsrechtbank.
  § 2. De strafuitvoeringsrechtbank verbindt aan de beslissing tot toekenning de algemene voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde geen nieuwe strafbare feiten mag plegen. In voorkomend geval bepaalt zij de bijzondere voorwaarden, rekening houdend met de bepalingen van artikel 95/11, § 1, derde lid.
  § 3. De beslissing tot toekenning van een uitgaansvergunning bepaalt de duur ervan, die niet meer dan zestien uur mag bedragen.
  Behoudens andersluidende beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank wordt de beslissing tot toekenning van penitentiair verlof geacht van rechtswege elk kwartaal te worden hernieuwd.
  De directeur beslist, na overleg met de terbeschikkinggestelde, over de verdeling van het toegestane verlof voor elk trimester.
  § 4. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur. Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 op de hoogte gebracht van de toekenning van een eerste penitentiair verlof en, in voorkomend geval, van de voorwaarden die in zijn belang zijn opgelegd.
  § 5. Het vonnis tot toekenning van een uitgaansvergunning of een penitentiair verlof wordt meegedeeld aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde zal verblijven en aan [2 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]2 op het politieambt.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 31, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/15. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Indien het penitentiair verlof of de uitgaansvergunning wordt geweigerd, kan de terbeschikkinggestelde een nieuwe aanvraag indienen ten vroegste drie maanden na de datum van deze beslissing.
  Deze termijn om een nieuwe aanvraag in te dienen kan worden verkort op gemotiveerd advies van de directeur.

Art. 95/16.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op de herroeping, schorsing of herziening van de beslissing tot toekenning van het penitentiair verlof of de uitgaansvergunning met periodiciteit, de zaak aanhangig maken bij de strafuitvoeringsrechtbank indien de voorwaarden van de beslissing tot toekenning niet worden nageleefd of indien de veroordeelde de fysieke of psychische integriteit van derden ernstig in gevaar brengt.
  § 2. In geval van schorsing is [3 artikel 66, §§ 2 en 3,]3 van toepassing.
  § 3. In geval van herziening kan de strafuitvoeringsrechtbank de opgelegde voorwaarden verscherpen of bijkomende voorwaarden opleggen. De beslissing tot toekenning van het penitentiair verlof of de uitgaansvergunning wordt evenwel herroepen, indien de veroordeelde niet instemt met de nieuwe voorwaarden.
  Indien de strafuitvoeringsrechtbank beslist de opgelegde voorwaarden te verscherpen of bijkomende voorwaarden op te leggen, bepaalt hij het ogenblik waarop deze beslissing uitvoerbaar wordt.
  § 4. Artikel 68, § 1, leden 1 tot 3, § 2, eerste en tweede lid, § 3, eerste tot vierde lid, en § 4, is van toepassing.
  § 5. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur [3 bij een ter post aangetekende brief]3 ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur.
  Ingeval het een vonnis betreft tot herroeping of schorsing van een penitentiair verlof of in geval van herziening van de in zijn belang gewijzigde voorwaarden, wordt het slachtoffer [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig, uur via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 op de hoogte gebracht van de beslissing.
  Het vonnis tot herroeping, schorsing of herziening wordt meegedeeld aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde verblijft en aan [2 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]2 op het politieambt.
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 32, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 185, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/17. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. In de in artikel 95/16 bedoelde gevallen waarin herroeping van het penitentiair verlof of van de uitgaansvergunning mogelijk is, kan de procureur des Konings van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan de ter beschikking gestelde veroordeelde zich bevindt, zijn voorlopige aanhouding bevelen, onder verplichting de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.
  § 2. De bevoegde strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen zeven werkdagen na de opsluiting van de ter beschikking gestelde veroordeelde over de schorsing van het penitentiair verlof of van de uitgaansvergunning. Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur schriftelijk meegedeeld aan de ter beschikking gestelde veroordeelde, aan het openbaar ministerie en aan de directeur.
  De beslissing tot schorsing is geldig voor de duur van één maand, overeenkomstig artikel 66, § 3.

Onderafdeling 3. - Beperkte detentie en elektronisch toezicht
Art. 95/18. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De strafuitvoeringsrechtbank kan tijdens deze periode van vrijheidsbeneming een beperkte detentie, zoals bedoeld in artikel 21, of een elektronisch toezicht, zoals bedoeld in artikel 22, toekennen aan de ter beschikkinggestelde.
  De artikelen 47, § 1, en 48 zijn van toepassing.
  § 2. [2 De toekenningsprocedure verloopt overeenkomstig de artikelen 49, 51, 52 en 53, eerste tot vierde lid en [3 tiende en elfde lid]3.]2
  Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de ter beschikking gestelde veroordeelde hierom verzoekt.
  De strafuitvoeringsrechtbank beslist overeenkomstig artikel [1 54, § 1]1.
  Ingeval de strafuitvoeringsrechtbank de beperkte detentie of het elektronisch toezicht niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de terbeschikkinggestelde een nieuw verzoek kan indienen. Deze termijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen van het vonnis.
  De artikelen 55, 56 en 58 zijn van toepassing op de beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank.
  Het vonnis tot toekenning van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht wordt uitvoerbaar de dag dat het in kracht van gewijsde is gegaan. De strafuitvoeringsrechtbank kan evenwel een latere datum bepalen waarop het vonnis uitvoerbaar wordt.
  ----------
  (1)<W 2013-03-17/01, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (2)<W 2019-05-05/18, art. 22, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
  (3)<W 2022-07-30/03, art. 54, 035; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art. 95/19. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van een beperkte detentie of een elektronisch toezicht is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de beperkte detentie of van het elektronisch toezicht.
  Artikel 61, §§ 2 tot 4, is van toepassing.

Art. 95/20.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> De artikelen 62 en 63 zijn van toepassing voor de opvolging en de controle van de beperkte detentie en het elektronisch toezicht.
  Titel VIII [1 en titel IX zijn ]1 van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2012-12-27/30, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 10-02-2013>

Afdeling 4. - Ambtshalve jaarlijkse controle door de strafuitvoeringsrechtbank
Art. 95/21.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> De strafuitvoeringsrechtbank onderzoekt na één jaar vrijheidsbeneming, die uitsluitend gesteund is op de beslissing ingevolge de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, ambtshalve de mogelijkheid van het toekennen van een invrijheidstelling onder toezicht. [1 De vrijheidsbeneming van de ter beschikking gestelde veroordeelde wordt gehandhaafd indien in zijn hoofde een risico op het plegen van ernstige strafbare feiten, die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten, bestaat dat in geval van een invrijheidstelling onder toezicht niet kan worden ondervangen door het opleggen van bijzondere voorwaarden.]1
  Vier maanden voorafgaand aan de in het eerste lid bedoelde termijn brengt de directeur een advies uit. Artikel 95/3, § 2, is van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 186, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/22. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.

Art. 95/23.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden voor het einde van de termijn bepaald in artikel 95/21.
  Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij 95/22 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.
  [1 De dag, het uur en de plaats van de zitting wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de veroordeelde en het slachtoffer en schriftelijk ter kennis gebracht van de directeur.]1
  § 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  De artikelen 95/6 en 95/7 zijn van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 187, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/24.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. [1 Onverminderd]1 van de toepassing van artikel 95/2, § 2, tweede lid, wordt het vonnis tot toekenning van een invrijheidstelling onder toezicht uitvoerbaar vanaf de dag dat het in kracht van gewijsde is gegaan en ten vroegste op het einde van de termijn bepaald in artikel 95/21.
  De strafuitvoeringsrechtbank kan evenwel een latere datum bepalen waarop het vonnis uitvoerbaar wordt.
  § 2. Indien zich, nadat de beslissing tot toekenning van de invrijheidstelling onder toezicht is genomen, maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de voorwaarden die in deze beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank, op vordering van het openbaar ministerie, een nieuwe beslissing nemen, met inbegrip van de intrekking van de invrijheidstelling onder toezicht.
  Artikel 61, §§ 2 tot 4, is van toepassing.
  ----------
  (1)<W 2016-02-05/11, art. 188, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/25. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Indien de strafuitvoeringsrechtbank de invrijheidstelling onder toezicht niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de directeur een nieuw advies moet uitbrengen.
  Deze termijn mag niet langer zijn dan één jaar te rekenen van het vonnis.

Afdeling 5. - Het verloop van de invrijheidstelling onder toezicht
Art. 95/26. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> De opvolging en de controle van de ter beschikking gestelde veroordeelde tijdens de invrijheidstelling onder toezicht gebeurt overeenkomstig de artikelen 62 en 63.

Art. 95/27.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. Het openbaar ministerie kan, met het oog op de [2 herroeping, schorsing of herziening]2 van de invrijheidstelling onder toezicht, de zaak bij de strafuitvoeringsrechtbank aanhangig maken in de volgende gevallen :
  1° [1 wanneer bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing wordt vastgesteld dat de ter beschikking gestelde veroordeelde tijdens de in artikel 95/28 bedoelde termijn, een wanbedrijf of een misdaad, of een gelijkwaardig misdrijf dat in aanmerking genomen wordt overeenkomstig artikel 99bis van het Strafwetboek, heeft gepleegd;]1
  2° in de gevallen bedoeld in artikel 64, 2°, 3°, 4° en 5°.
  § 2. In geval van herroeping wordt de veroordeelde onmiddellijk opnieuw opgesloten.
  In geval van herroeping overeenkomstig § 1, 1°, wordt de herroeping geacht in te zijn gegaan op de dag waarop die misdaad of dat wanbedrijf is gepleegd.
  § 3. [2 De artikelen 68, §§ 1 tot 4, en 70 zijn van toepassing.]2.
  ----------
  (1)<W 2014-04-25/23, art. 71, 017; Inwerkingtreding : 24-05-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 189, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art. 95/28. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 95/29 wordt de ter beschikking van de strafuitvoeringsrechtbank gestelde definitief in vrijheid gesteld na het verstrijken van de bij de rechter vastgestelde termijn voor de terbeschikkingstelling overeenkomstig de artikelen 34bis tot en met 34quater van het Strafwetboek.

Afdeling 6. - Ontheffing van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank
Art. 95/29. <Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De onder toezicht in vrijheid gestelde veroordeelden kunnen de strafuitvoeringsrechtbank verzoeken om een einde te stellen aan de periode van de ter beschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank.
  Dit schriftelijk verzoek mag ingediend worden twee jaar nadat de invrijheidstelling onder toezicht is toegekend geweest en vervolgens om de twee jaar.
  Het schriftelijk verzoek wordt ingediend op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
  § 2. Binnen een maand na de indiening van het verzoek wint het openbaar ministerie alle nuttige inlichtingen in, stelt een met redenen omkleed advies op en zendt dit alles over aan de strafuitvoeringsrechtbank. Een afschrift van het advies wordt aan de veroordeelde meegedeeld.

Art. 95/30.<Ingevoegd bij W 2007-04-26/89, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2012> § 1. De behandeling van de zaak vindt plaats op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de indiening van het schriftelijk verzoek.
  [3 De dag, het uur en de plaats van de zitting worden bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de veroordeelde en het slachtoffer en schriftelijk ter kennis gebracht van de directeur.]3
  § 2. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.
  De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
  § 3. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman en het openbaar ministerie.
  § 4. Behoudens in de gevallen dat de openbaarheid gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de nationale veiligheid, is de zitting openbaar indien de veroordeelde hierom verzoekt.
  § 5. De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
  Zij kent de ontheffing van de terbeschikkingstelling toe indien redelijkerwijze niet te vrezen valt dat de veroordeelde nieuwe strafbare feiten zal plegen.
  § 6. Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur [3 bij een ter post aangetekende brief]3 ter kennis gebracht van de veroordeelde en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie.
  Het slachtoffer wordt [1 zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel,]1 op de hoogte gebracht van de beslissing.
  Het vonnis tot ontheffing van de terbeschikkingstelling wordt meegedeeld aan de volgende autoriteiten en instanties :
  - aan de korpschef van de lokale politie van de gemeente waar de veroordeelde was gevestigd;
  - aan [2 de nationale gegevensbank als bedoeld in artikel 44/2 van de wet van 5 augustus 1992]2 op het politieambt;
  - [4 aan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen.]4
  ----------
  (1)<W 2013-12-15/05, art. 33, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<W 2016-02-05/11, art. 158, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 190, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
  (4)<W 2021-11-28/01, art. 91, 033; Inwerkingtreding : 10-12-2021>

TITEL XII. - Het cassatieberoep.
Art.96.Tegen de beslissingen van de strafuitvoeringsrechter en van de strafuitvoeringsrechtbank met betrekking tot de toekenning, de afwijzing [3 , de herziening of de herroeping]3 van de in Titel V bedoelde strafuitvoeringsmodaliteiten [3 ...]3 , evenals de overeenkomstig Titel XI genomen beslissingen, staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie [2 , ambtshalve of op bevel van de Minister van Justitie,]2 en de veroordeelde.
  [1 Er staat cassatieberoep open voor het openbaar ministerie [2 , ambtshalve of op bevel van de Minister van Justitie,]2 en de ter beschikking gestelde veroordeelde tegen de overeenkomstig titel XIbis, hoofdstuk 1 genomen beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank met betrekking tot :
   a) de vrijheidsbeneming;
   b) de toekenning, de afwijzing [3 , de herziening]3 of de herroeping van een periodieke uitgaansvergunning [3 ...]3;
   c) de toekenning, de afwijzing [3 , de herziening]3 of de herroeping van een penitentiair verlof [3 ...]3;
   d) de toekenning, de afwijzing [3 , de herziening]3 of de herroeping van een beperkte detentie [3 ...]3;
   e) de toekenning, de afwijzing [3 , de herziening]3 of de herroeping van een elektronisch toezicht [3 ...]3;
   f) de toekenning, de afwijzing [3 , de herziening]3 of de herroeping van een invrijheidstelling onder toezicht [3 ...]3 of
   g) de beslissing tot afwijzing of tot toekenning van de ontheffing van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank.]1
  ----------
  (1)<W 2007-04-26/89, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (2)<W 2013-03-17/01, art. 20, 013; Inwerkingtreding : 19-03-2013>
  (3)<W 2016-02-05/11, art. 191, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.97.§ 1. Het openbaar ministerie stelt het cassatieberoep in binnen een termijn van vierentwintig uur, te rekenen van [1 de uitspraak van het vonnis]1.
  De veroordeelde stelt het cassatieberoep in binnen een termijn van [1 [4 vijf]4 dagen, te rekenen van de uitspraak van het vonnis]1. [1 De verklaring van cassatieberoep [3 wordt neergelegd ter griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en]3 moet door een advocaat worden ondertekend.]1 De cassatiemiddelen worden voorgesteld in een memorie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet toekomen ten laatste op de vijfde dag na de datum van het cassatieberoep.
  § 2. Het dossier wordt door de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank toegezonden aan de griffie van het Hof van Cassatie binnen achtenveertig uur, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep.
  § 3. Het cassatieberoep tegen een beslissing die een in Titel V of Titel XI bedoelde strafuitvoeringsmodaliteit toekent [2 , een periodieke uitgaansvergunning, een penitentiair verlof, een beperkte detentie, een elektronisch toezicht, een invrijheidstelling onder toezicht of die de veroordeelde overeenkomstig titel XIbis ontheft van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank]2, heeft schorsende kracht.
  Het Hof van Cassatie doet uitspraak binnen dertig dagen, te rekenen van het instellen van het cassatieberoep, met dien verstande dat de veroordeelde inmiddels opgesloten blijft.
  ----------
  (1)<W 2009-02-06/36, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 08-03-2009>
  (2)<W 2007-04-26/89, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<W 2014-12-19/24, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 01-02-2015>
  (4)<W 2016-02-05/11, art. 192, 022; Inwerkingtreding : 29-02-2016>

Art.98. Na een cassatiearrest met verwijzing, doet een andere strafuitvoeringsrechter of een anders samengestelde strafuitvoeringsrechtbank uitspraak binnen veertien dagen, te rekenen van de uitspraak van dit arrest, met dien verstande dat de veroordeelde inmiddels opgesloten blijft.

TITEL XIIbis. - Overlegstructuren.
Art. 98/1. <W 2008-07-24/36, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 17-08-2008; daarentegen geeft het KB 2008-10-01/34 een Inwerkingtreding : 01-11-2008, zie KB 2008-10-01/34, art. 9, 1°> Bij de FOD Justitie wordt een overlegstructuur inzake de toepassing van deze wet opgericht. Deze overlegstructuur heeft tot taak om, zowel op federaal als op lokaal vlak, de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet geregeld samen te brengen teneinde hun samenwerking te evalueren. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling en de werking van deze overlegstructuur.

TITEL XIIter. [1 Het gebruik van videoconferentie voor de zittingen voor de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank]1   ----------   (1)
Art.98/2. [1 De artikelen 556 tot 562 en 565 tot 567 van het Wetboek van strafvordering zijn van toepassing voor zover daarvan niet wordt afgeweken door deze titel.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-25/20, art. 38, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2024>


Art.98/3. [1 § 1. De veroordeelde, het slachtoffer, de directeur of elke andere persoon waarvan de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank heeft beslist deze te horen, kunnen de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank verzoeken om toelating om aan de zitting per videoconferentie deel te nemen. Dit verzoek moet ten laatste op de zesde dag voor de zitting langs elektronische weg worden meegedeeld bij de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank en aan de andere in deze paragraaf bedoelde personen.
   De strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank kan dit verzoek inwilligen indien hij van oordeel is dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
   1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak;
   2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem, overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering moet voldoen, zijn vervuld.
   Voor de in het tweede lid bedoelde beoordeling van de bijzondere omstandigheden van de zaak wordt onder meer rekening gehouden met de mogelijkheid tot interactie tussen de aanwezigen op de zitting, de fase van de procedure, de aard van het geschil, de complexiteit van de zaak, de bijstand van een advocaat, de technische capaciteit van de gevangenissen en de verblijfssituatie, de fysieke of psychische toestand en de kwetsbare toestand waarin de veroordeelde, het slachtoffer of elke andere persoon die het gerecht beslist te horen, bevindt.
   De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank stelt de betrokkene, het openbaar ministerie en naargelang het geval, de veroordeelde, het slachtoffer en de directeur in kennis van deze beslissing ten laatste op de derde dag vóór de zitting.
   Ten aanzien van de veroordeelde die heeft verzocht per videoconferentie te mogen verschijnen, aan wie een toelating ter kennis is gebracht en die niet verschijnt, hetzij per videoconferentie, hetzij op de plaats waar het gerecht zetelt en op het tijdstip dat in de oproeping is vermeld, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
   § 2. De strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank kunnen, bij een met redenen omklede beslissing, de veroordeelde, het slachtoffer, de directeur of elke andere persoon die ze beslist hebben te horen, verbieden fysiek te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting, wanneer ze van oordeel zijn dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
   1° het gebruik van videoconferentie is verenigbaar met de bijzondere omstandigheden van de zaak, die worden beoordeeld zoals voorzien in paragraaf 1, derde lid;
   2° de waarborgen waaraan het videoconferentiesysteem overeenkomstig artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering zijn vervuld;
   3° ingeval de videoconferentie de enige mogelijkheid is om aan de zitting deel te nemen omdat de epidemische noodsituatie is afgekondigd ingevolge artikel 3, § 1, van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie en maatregelen van bestuurlijke politie worden genomen die de fysieke verschijning op de zitting beletten of die tot gevolg hebben dat een dergelijke fysieke verschijning onmogelijk wordt.
   De griffie van de strafuitvoeringsrechtbank geeft, ten laatste op de zesde dag voor de zitting, kennis van deze beslissing aan de opgeroepen personen om te verschijnen op of om deel te nemen aan de zitting per videoconferentie.
   Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.
   Ten aanzien van een veroordeelde die in kennis is gesteld van een verbod om fysiek te verschijnen of deel te nemen en die niet per videoconferentie op de zitting verschijnt, zijn de regels inzake het verstek van toepassing.
   § 3. De persoon die overeenkomstig paragraaf 1 werd toegelaten om per videoconferentie deel te nemen aan de zitting, wordt verondersteld te hebben toegestemd.
   Behalve de veroordeelde die van zijn vrijheid is benomen, heeft de persoon die werd toegelaten om per videoconferentie te verschijnen of deel te nemen, altijd het recht om voor het begin van de zitting te beslissen om in de zittingszaal waar het gerecht zetelt te verschijnen op of deel te nemen aan de zitting.
   Bij de aanvang van elke zitting kijkt het gerecht na of het akkoord vrij en geïnformeerd werd gegeven. Het proces-verbaal van de zitting maakt hier melding van.
   § 4. Elke kennisgeving door de griffie als bedoeld in deze titel gebeurt op elektronische wijze aan het professioneel elektronisch adres van de advocaat of, indien het een persoon betreft die niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, aan het gerechtelijk elektronisch adres van de griffie van de gevangenis als het een veroordeelde betreft die van zijn vrijheid benomen is of, in voorkomend geval, aan het gerechtelijk elektronisch adres van die persoon, of, bij gebreke daaraan, aan het laatste elektronisch adres dat die partij of persoon heeft verstrekt in het kader van de rechtspleging. Indien bij de griffier geen elektronisch adres gekend is, of indien de kennisgeving aan het elektronisch adres kennelijk niet is geslaagd, kan de betrokkene enkel fysiek in de zittingszaal verschijnen op de zitting waarop hij regelmatig werd opgeroepen om te verschijnen. Als het verbod om fysiek te verschijnen niet kon ter kennis worden gebracht, kan het gerecht de zitting op een latere datum verdagen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-25/20, art. 39, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2024>


Art.98/4. [1 § 1. Behalve wanneer de procedure ter openbare zitting moet plaatsvinden, is de verschijning per videoconferentie van de veroordeelde, het slachtoffer, de directeur of de persoon die de strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank heeft beslist te horen slechts mogelijk indien de videoconferentie de waarborgen vervult bedoeld in artikel 558, §§ 1 en 2, van het Wetboek van strafvordering en:
   1° ingeval de persoon van zijn vrijheid benomen is, een gemachtigde van de directeur van de gevangenis of, in voorkomend geval, zijn advocaat als hij aanwezig is, aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf, de persoon die van zijn vrijheid is benomen en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar ze zich bevinden, noch op andere wijze kan worden gevolgd wat er wordt gezegd; of
   2° de persoon zelf of, in voorkomend geval, zijn advocaat aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan zijzelf en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd; of
   3° ingeval het gerecht van oordeel is dat de aanwezigheid van de advocaat of, bij gebreke ervan, een gerechtsdeurwaarder bij de persoon vereist is, de advocaat of, bij gebreke ervan, de gerechtsdeurwaarder aan het gerecht bevestigt dat niemand anders dan hijzelf, de betrokkene en, in voorkomend geval, de met name genoemde personen die door de rechter zijn gemachtigd om aanwezig te zijn, aanwezig is op de plaats waar de persoon zich bevindt op het moment van de verschijning, noch op andere wijze kan volgen wat er wordt gezegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-25/20, art. 40, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2024>


Art.98/5. [1 Artikel 98/3, § 1, is niet van toepassing ten aanzien van de veroordeelde die gedetineerd is in de gevallen waarin de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank in het administratieve gedeelte van de gevangenis zetelt waar de veroordeelde verblijft, overeenkomstig artikel 76, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-25/20, art. 41, 041; Inwerkingtreding : 01-09-2024>


TITEL XIII. - Wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen.
Afdeling 1. - Wijziging van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
Art.99. In artikel 3bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 12 maart 1998 en 7 mei 1999, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :
  " Slachtoffers ontvangen met name de nuttige informatie over de nadere regels voor de burgerlijke partijstelling en de verklaring van benadeelde persoon. ".

Afdeling 2. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering.
Art.100. Artikel 182 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967, 11 juli 1994 en 28 maart 2000, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. ".

Art.101. Artikel 195 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 april 1987 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1993, 22 juni en 20 juli 2005, wordt aangevuld met de volgende leden :
  " Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf en over de mogelijke strafuitvoeringsmodaliteiten.
  Hij licht eveneens de burgerlijke partij in over de mogelijkheden om in het kader van de strafuitvoering te worden gehoord over de voorwaarden die in het belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd. ".

Art.102. Artikel 216quater, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994 en gewijzigd bij de wet van 13 april 2005, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. ".

Afdeling 3. - Wijziging van het Strafwetboek.
Art.103. In artikel 37ter, § 1, tweede lid, derde gedachtestreepje, van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 17 april 2002, wordt het cijfer " 386ter " vervangen door het cijfer " 387 ".

Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen.
Art.104. In artikel 16 van de wet van 23 mei 1990 inzake de overbrenging tussen Staten van veroordeelde personen, de overname en de overdracht van het toezicht op voorwaardelijk veroordeelde of voorwaardelijk in vrijheid gestelde personen, en de overname en de overdracht van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, ingevoegd bij de wet van 26 mei 2005, worden in de eerste en de vierde zin de woorden " de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling " vervangen door de woorden " de strafuitvoeringsrechter of, in voorkomend geval, de strafuitvoeringsrechtbank ".

Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Art.105. <W 2006-12-27/33, art. 76, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2007> In artikel 20 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, gewijzigd bij de wetten van 5 maart 1998 en 7 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt als volgt vervangen :
  " De politiediensten houden toezicht op de veroordeelden die een strafuitvoeringsmodaliteit van de vrijheidsstraf genieten, op de veroordeelden die genieten van enige andere maatregel die de strafuitvoering schorst, op de veroordeelden in penitentiair verlof, op de veroordeelden tot een probatieopschorting of een probatie-uitstel alsook op de verdachten die in vrijheid gesteld of gelaten zijn overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige hechtenis. ";
  2° het tweede lid wordt als volgt vervangen :
  " Zij houden eveneens toezicht op de naleving van de hen daartoe meegedeelde voorwaarden die zijn opgelegd aan de veroordeelden die een strafuitvoeringsmodaliteit van de vrijheidsstraf genieten, aan de veroordeelden die genieten van enige andere maatregel die de strafuitvoering schorst, aan de veroordeelden in penitentiair verlof, aan de veroordeelden tot een probatieopschorting of een probatie-uitstel alsook aan de verdachten die in vrijheid gesteld of gelaten zijn overeenkomstig de wet betreffende de voorlopige hechtenis.

HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen.
Art.106. De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, gewijzigd bij de wetten van 7 mei 1999, 28 november 2000, 22 november 2004 en 12 januari 2005, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen.
Art.107. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.108. <Opgeheven bij W 2019-05-05/18, art. 24, 029; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

TITEL XIV. - Inwerkingtreding.
Art. 109.Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt elk artikel van deze wet in werking op de door de Koning te bepalen datum, [7 en uiterlijk op 1 september 2022]7.
  [7 In afwijking van het eerste lid treden de bepalingen van deze wet die betrekking hebben op de door de strafuitvoeringsrechter toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten bepaald in titel V, ten aanzien van de veroordeelde die een of meer vrijheidsstraffen ondergaat waarvan het uitvoerbaar gedeelte twee jaar of minder [8 maar zes maanden of meer]8 bedraagt, in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 september 2023.]7
  [8 In afwijking van het eerste lid treden de bepalingen van deze wet, die betrekking hebben op de door de strafuitvoeringsrechter toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten bepaald in titel V, ten aanzien van de veroordeelde die een of meer vrijheidsstraffen ondergaat waarvan het uitvoerbaar gedeelte minder dan zes maanden bedraagt, in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 31 december 2025.]8

(NOTA : Inwerkingtreding van artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, § 1, eerste lid, 1°, tweede lid en § 2, 24, 25, § 2, 26, § 2, 31, 32, 36, 37, 41, 42, 43, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103, 104, 105, 106, 107 en 108 vastgesteld op 01-02-2007 door KB 2007-01-22/30, art. 1)  (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 98/1 vastgesteld op 01-11-2008 door KB 2008-10-01/34, art. 9, 1°)  (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 20/1, ingevoegd door de W 2012-03-15/09, art. 4; Inwerkingtreding : 09-04-2012, vastgesteld op 09-04-2012 door KB 2013-11-07/36, art. 1)  (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 25/1 en artikel 26/1 van Titel V, Hoofdstuk III, ingevoegd door de W 2013-03-17/01, art. 5 en 7; Inwerkingtreding : 19-03-2013, vastgesteld op 19-03-2013 door KB 2013-11-07/36, art. 2)  (NOTA : Inwerkingtreding van artikel 26/1 van Titel V, Hoofdstuk IV, ingevoegd door de W 2012-12-14/53, art. 4; Inwerkingtreding : 02-05-2013, vastgesteld op 02-05-2013 door KB 2013-11-07/36, art. 3)  (NOTA : Inwerkingtreding van art 72 tot en met 80 vastgesteld op 12-01-2015, door KB 2014-12-30/09, art. 1)
  ----------
  (1)<W 2015-11-23/02, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 31-12-2015>
  (2)<W 2017-07-06/24, art. 317, 024; Inwerkingtreding : 03-08-2017>
  (3)<W 2019-05-05/18, art. 23, 029; Inwerkingtreding : 14-06-2019>
  (4)<W 2020-07-31/03, art. 100, 030; Inwerkingtreding : 17-08-2020>
  (5)<W 2021-03-16/05, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 26-03-2021>
  (6)<W 2021-11-28/01, art. 92, 033; Inwerkingtreding : 30-11-2021>
  (7)<W 2022-05-18/02, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 25-05-2022>
  (8)<W 2023-07-31/02, art. 24, 037; Inwerkingtreding : 09-08-2023>