19 NOVEMBER 1808. - WETBOEK VAN STRAFVORDERING. BOEK II, TITEL I. (Art. 137 tot en met 216septies) (Om technische redenen is het Wetboek van Strafvordering ingedeeld in 8 delen waarvan het derde deel Titel 1 van het Tweede Boek omvat.) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 29-12-1990 en tekstbijwerking tot 17-06-2024)
BOEK II. - HET GERECHT.
TITEL I. - (POLITIERECHTBANKEN EN CORRECTIONELE RECHTBANKEN.) <W 10-07-1967, art. 1, 78°>
HOOFDSTUK I. - (POLITIERECHTBANKEN.) <W 10-07-1967, art. 1, 79°>
§ I. (BEVOEGDHEID VAN DE POLITIERECHTBANKEN). <W 10-07-1967, art. 1, 80°>
Art. 137-138
Art. 138 Vlaams Gewest
Art. 139-144
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de politierechtbanken]1
Art. 145-147, 147bis, 148-152, 152bis, 153-155, 155bis, 155ter, 156-158, 158bis, 158ter, 158quater, 158quinquies, 158sexies, 159-162, 162bis, 162ter, 163-165
§ II. (...) <W 28-06-1984>
Art. 166-171
§ III. - HOGER BEROEP VAN POLITIEVONNISSEN.
Art. 172-178
HOOFDSTUK II. - (CORRECTIONELE RECHTBANKEN). <W 10-07-1967, art. 1, 93°>
§ I. [1 Bevoegdheid van de correctionele rechtbanken]1
Art. 179-180, 180bis, 180ter
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de correctionele rechtbanken]1
Art. 181-182, 182bis, 183-184, 184bis, 184ter, 185-189, 189bis, 189ter, 189quater, 190, 190bis, 190ter, 190quater, 190quinquies, 190sexies, 191-193, 193bis, 194-195
Art. 195 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 195bis, 196, 196/1, 196/2, 197, 197bis, 198
§ III. [1 Hoger beroep van correctionele vonnissen]1
Art. 199-203, 203bis, 204-209, 209bis, 210-211, 211bis, 212-215, 215bis
HOOFDSTUK IIbis. [1 Voorafgaande erkenning van schuld]1
Art. 216
HOOFDSTUK IIter. [1 - Toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring.]1
Afdeling I. [1 - Algemene bepaling]1
Art. 216/1
Afdeling II. [1 - Memorandum met de persoon bedoeld in artikel 216/1]1
Art. 216/2
Afdeling III.
Art. 216/3
Afdeling III. [1 - Verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1]1
Art. 216/4. [1 § 1. Na de ondertekening van het memorandum gaat de persoon bedoeld in artikel 216/1 binnen de termijn opgelegd in het memorandum over tot het afleggen van zijn verklaring.
Afdeling IV. [1 - Controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden]1
Art. 216/5
Afdeling V. [1 - Herroeping van de toezegging]1
Art. 216/6
Afdeling VI. [1 - Toezegging van het openbaar ministerie in het kader van de uitoefening van de strafvordering]1
Art. 216/7
Afdeling VIII.
Art. 216/8, 216/9, 216/10, 216/11
Afdeling VII. [1 - Toezegging van het openbaar ministerie over de strafuitvoering]1
Art. 216/12
Afdeling VIII. [1 - Toezegging van het openbaar ministerie in de fase van de hechtenis]1
Art. 216/13
Afdeling IX. [1 - Parlementair toezicht]1
Art. 216/14
HOOFDSTUK III. - (BEPALINGEN BETREFFENDE HET VERVAL VAN DE STRAFVORDERING VOOR SOMMIGE MISDRIJVEN ONDER BEPAALDE VOORWAARDEN) <W 1994-02-10/43, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1994>
Afdeling 1. [1 Verval van de strafvordering door betaling van een geldsom]1
Art. 216bis, 216bis/1
Afdeling 2. [1 Verval van de strafvordering door de uitvoering van maatregelen en de naleving van voorwaarden]1
Art. 216ter
HOOFDSTUK IV. - (Oproeping bij proces-verbaal). <Ingevoegd bij W 1994-07-11/33, art. 13; Inwerkingtreding : 31-07-1994>
Art. 216quater
HOOFDSTUK V. [1 De snelrechtprocedure.]1
Art. 216quinquies, 216sexies, 216septies
1998000457 2014009389 2015009160 2015009443 2016009087 2017014188 2021043065 2021043066 2022020614 2022043305 2022043306 2022043307 2022043308
BOEK II. - HET GERECHT.
TITEL I. - (POLITIERECHTBANKEN EN CORRECTIONELE RECHTBANKEN.)
HOOFDSTUK I. - (POLITIERECHTBANKEN.)
§ I. (BEVOEGDHEID VAN DE POLITIERECHTBANKEN).
Artikel 137. <W 10-10-1967, art. 91, § 1> De politierechtbank neemt kennis van de overtredingen.
(In afwijking van het eerste lid nemen de correctionele rechtbanken kennis van de overtredingen bedoeld in artikel 2ter van de wet van 24 februari 1924 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen.) <W 2003-04-04/90, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 02-06-2003>
Art.138.<KB 252 08-03-1936, art. 1> (Onverminderd het recht van de procureur des Konings om een opsporingsonderzoek in te stellen of een gerechtelijk onderzoek te vorderen inzake wanbedrijven, neemt zij bovendien kennis :) <W 10-10-1967, art. 91, § 2>
1° Van de misdrijven in het Veldwetboek omschreven;
2° Van de misdrijven in het Boswetboek omschreven;
3° (Van de misdrijven omschreven in de besluitwet betreffende de beteugeling van dronkenschap, met uitzondering van die van artikel 8 en van artikel 11, eerste en tweede lid); <B 14-11-1939, art. 19>
4° Van de misdrijven omschreven in de wetten op de riviervisserij;
5° (...); <W 03-06-1957, art. 114, § 2, 3°>
6° (van de misdrijven omschreven in de wetten en verordeningen op de barelen, de openbare en geregelde diensten van gemeenschappelijk vervoer te land en te water, de wegen te land en te water en het wegverkeer;) <W 1994-07-11/33, art. 5, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
(6°bis. Van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 418 tot (420) van het Strafwetboek, wanneer de doding, de slagen of verwondingen het gevolg zijn van een verkeersongeval [1 en in artikel 422 van het Strafwetboek]1.) <W 2003-02-07/38, art. 42, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 26, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
6°ter. (van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 22, 23 en 26 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en van het rechtsmiddel bedoeld in artikel 21 § 4 van dezelfde wet, in geval van inbeslagneming van deze voertuigen.) <W 2006-12-27/33, art. 28, 032; Inwerkingtreding : 07-01-2007>
7° Van de misdrijven omschreven in de provincieverordeningen, met uitzondering van de verordeningen door de provinciegouverneurs en de arrondissementscommissarissen vastgesteld krachtens de artikelen 128 en 139 van de provinciewet;
8° Van de misdrijven omschreven in de gemeenteverordeningen;
9° (...); <W 10-07-1967, art. 1, 81°>
10° Van de misdrijven omschreven in het koninklijk besluit van 6 december 1897 betreffende de politie over het militair domein;
11° Van het misdrijf omschreven in artikel 4 van de wet van 30 juli 1922 waarbij een verlofbrief voor de vogelvangst met netten ingevoerd wordt;
12° Van de misdrijven omschreven in de wet van 24 juli 1923 ter bescherming van militaire duiven en ter beteugeling van het aanwenden van duiven voor verspieding, met uitzondering van de misdrijven van artikel 11;
13° (Van de misdrijven omschreven in de artikelen 77 tot 79 van de besluitwet van 25 februari 1947 tot coördinatie en wijziging van de wetten betreffende de pensioenregeling voor de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden); <W 10-07-1967, art. 1, 81°>
14° (Van de misdrijven omschreven in de artikelen 155 en 158 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 19 december 1939); <W 10-07-1967, art. 1, 81°>
15° Van de wanbedrijven waarvan de kennisneming hun door een bijzondere bepaling is opgedragen.
----------
(1)<W 2009-12-30/13, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art. 138_VLAAMS_GEWEST. <KB 252 08-03-1936, art. 1> (Onverminderd het recht van de procureur des Konings om een opsporingsonderzoek in te stellen of een gerechtelijk onderzoek te vorderen inzake wanbedrijven, neemt zij bovendien kennis :) <W 10-10-1967, art. 91, § 2> 1° Van de misdrijven in het Veldwetboek omschreven; 2° [2 ...]2 3° (Van de misdrijven omschreven in de besluitwet betreffende de beteugeling van dronkenschap, met uitzondering van die van artikel 8 en van artikel 11, eerste en tweede lid); <B 14-11-1939, art. 19> 4° Van de misdrijven omschreven in de wetten op de riviervisserij; 5° (...); <W 03-06-1957, art. 114, § 2, 3°> 6° (van de misdrijven omschreven in de wetten en verordeningen op de barelen, de openbare en geregelde diensten van gemeenschappelijk vervoer te land en te water, de wegen te land en te water en het wegverkeer;) <W 1994-07-11/33, art. 5, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995> (6°bis. Van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 418 tot (420) van het Strafwetboek, wanneer de doding, de slagen of verwondingen het gevolg zijn van een verkeersongeval [1 en in artikel 422 van het Strafwetboek]1.) <W 2003-02-07/38, art. 42, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2004> <W 2005-07-20/52, art. 26, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006> 6°ter. (van de wanbedrijven omschreven in de artikelen 22, 23 en 26 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en van het rechtsmiddel bedoeld in artikel 21 § 4 van dezelfde wet, in geval van inbeslagneming van deze voertuigen.) <W 2006-12-27/33, art. 28, 032; Inwerkingtreding : 07-01-2007> 7° Van de misdrijven omschreven in de provincieverordeningen, met uitzondering van de verordeningen door de provinciegouverneurs en de arrondissementscommissarissen vastgesteld krachtens de artikelen 128 en 139 van de provinciewet; 8° Van de misdrijven omschreven in de gemeenteverordeningen; 9° (...); <W 10-07-1967, art. 1, 81°> 10° Van de misdrijven omschreven in het koninklijk besluit van 6 december 1897 betreffende de politie over het militair domein; 11° Van het misdrijf omschreven in artikel 4 van de wet van 30 juli 1922 waarbij een verlofbrief voor de vogelvangst met netten ingevoerd wordt; 12° Van de misdrijven omschreven in de wet van 24 juli 1923 ter bescherming van militaire duiven en ter beteugeling van het aanwenden van duiven voor verspieding, met uitzondering van de misdrijven van artikel 11; 13° (Van de misdrijven omschreven in de artikelen 77 tot 79 van de besluitwet van 25 februari 1947 tot coördinatie en wijziging van de wetten betreffende de pensioenregeling voor de mijnwerkers en de ermee gelijkgestelden); <W 10-07-1967, art. 1, 81°> 14° (Van de misdrijven omschreven in de artikelen 155 en 158 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 19 december 1939); <W 10-07-1967, art. 1, 81°> 15° Van de wanbedrijven waarvan de kennisneming hun door een bijzondere bepaling is opgedragen. ----------
(1)<W 2009-12-30/13, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<DVR 2022-07-01/16, art. 2, 072; Inwerkingtreding : 08-08-2022>
Art.139.<KB 59 10-01-1935, art. 1> Gelijkelijk bevoegd zijn de politierechtbank van de plaats van het misdrijf, die van de verblijfplaats van de verdachte (, die van de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon, die van de bedrijfszetel van de rechtspersoon) en die van de plaats waar de verdachte is gevonden. <W 1999-05-04/60, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 02-07-1999>
[1 Als het gaat om misdaden of wanbedrijven die zijn gepleegd buiten het Belgische grondgebied, en aan geen van de in het eerste lid bedoelde criteria wordt voldaan, zijn de rechtbanken van de laatste gekende verblijfplaats van het slachtoffer of, bij gebreke daarvan, die in Brussel, bevoegd.]1
(Wanneer bij de rechtbank een feit aanhangig wordt gemaakt dat aanleiding heeft gegeven tot een gerechtelijk onderzoek, dat gevoerd wordt op vordering van de federale procureur overeenkomstig artikel 47duodecies, § 3, is deze bevoegd daarvan kennis te nemen, ongeacht de plaats van het misdrijf, de plaats waar de verdachte verblijft of van de plaats waar deze kan worden gevonden.) <W 2005-12-27/34, art. 21, 029; Inwerkingtreding : 29-06-2006>
----------
(1)<W 2024-04-09/07, art. 43, 079; Inwerkingtreding : 28-04-2024>
Art.140. <KB 59 10-01-1935, art. 1> Wanneer de politierechtbank krachtens artikel 138 (...), kennis neemt van wanbedrijven, past zij op de beklaagden de straffen toe welke de wet op die wanbedrijven stelt, of kan zij die straffen verminderen onder vaststelling van de aanwezigheid van een verschoningsgrond of van verzachtende omstandigheden, voor zover die wettelijk aanvaardbaar zijn. <W 10-07-1967, art. 1, 83°>
Art.141. (Opgeheven) <KB 12-01-1970, art. 2, 3°>
Art.142. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>
Art.143. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>
Art.144. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de politierechtbanken]1
----------
(1)
Art.145.(Dagvaardingen wegens overtreding of wegens wanbedrijf dat tot de bevoegdheid van de politierechtbank behoort, geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of van de burgerlijke partij.) <W 1994-07-11/33, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Zij worden betekend door een gerechtsdeurwaarder, aan de beklaagde (en, in voorkomend geval, aan de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon) wordt afschrift gelaten. <W 10-07-1967, art. 1, 86°>
[1 De betekening aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt gedaan aan die persoon en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder.]1
[2 De dagvaarding blijft geldig in geval van verdaging van de zaak tot een bepaalde datum of in geval van voortzetting op een bepaalde datum.]2
[3 [4 De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, ontvangt binnen een redelijke termijn de schriftelijke vertaling van de relevante passages van de dagvaarding in een taal die hij verstaat en die hij voorafgaand aan het eerste verhoor overeenkomstig artikel 47bis van dit Wetboek of artikel 16, § 6bis, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis heeft gekozen, zodat hij kennis heeft van de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. Het secretariaat van het parket staat in voor de opdracht tot vertaling van het document en de verzending ervan.]4
De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee. De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.]3
----------
(1)<W 2013-03-17/14, art. 148, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2014> (W 2014-05-12/02, art. 22)
(2)<W 2016-02-05/11, art. 72, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2016-10-28/07, art. 3, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
(4)<W 2024-04-25/24, art. 4, 083; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
Art.146.<W 27-02-1956, art. 1> Een termijn van ten minste tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken.
Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.
[1 Wanneer de verdachte of een van de verdachten zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om te verschijnen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan drie dagen.]1
In dringende gevallen kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om nog op de dag zelf en op een bepaald uur te verschijnen, krachtens een door de (rechter in de politierechtbank) verleende cedel. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
Art.147. Partijen kunnen vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is.
Art. 147bis. [1 Het beroep tegen het bevel tot betalen, bedoeld in artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer maakt de zaak aanhangig bij de politierechtbank.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-11-28/01, art. 7, 070; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art.148. Vóór de dag van de terechtzitting kan de (rechter in de politierechtbank), op vordering van het openbaar ministerie of van de burgerlijke partij, de schade schatten of doen schatten, processen-verbaal opmaken of doen opmaken, alle spoedeisende handelingen verrichten of bevelen. <W 10-10-1967, art. 91, § 3>
Art.149.
<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 73, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.150.
<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 74, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.151.
<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 75, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.152.[1 § 1. De partijen die wensen te concluderen en nog geen conclusies hebben neergelegd vragen op de inleidingszitting om conclusietermijnen te bepalen.
De rechter legt in dat geval de termijnen vast waarop de conclusies ter griffie moeten worden neergelegd en aan de andere partijen moeten worden toegezonden en bepaalt de rechtsdag, na de partijen te hebben gehoord. De beslissing wordt vermeld in het proces-verbaal van de zitting. De conclusies worden opgesteld overeenkomstig de artikelen 743 en 744 van het Gerechtelijk Wetboek.
De conclusies die niet voor het verstrijken van de vastgestelde termijnen zijn neergelegd en meegedeeld aan het openbaar ministerie, indien deze betrekking hebben op de strafvordering, en in voorkomend geval, aan alle andere betrokken partijen, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
§ 2. Tenzij de rechter vaststelt dat de laattijdige neerlegging of mededeling louter dilatoire doeleinden nastreeft of de rechten van de andere partijen of het verloop van de rechtspleging schendt, kunnen conclusies worden neergelegd na het verstrijken van de overeenkomstig paragraaf 1 vastgelegde termijnen :
- mits het akkoord van de betrokken partijen, of
- bij ontdekking van een nieuw en ter zake dienend stuk of feit dat nieuwe besluiten rechtvaardigt.
De rechter kan ten gevolge hiervan nieuwe conclusietermijnen vastleggen en een nieuwe rechtsdag bepalen. In dat geval is paragraaf 1 van toepassing.
§ 3. Tegen de beslissingen van de rechter die beoogd zijn in de paragrafen 1 en 2 staat geen rechtsmiddel open.
§ 4. De bepalingen van paragrafen 1 en 2 zijn van toepassing op het openbaar ministerie.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 76, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art. 152bis. [1 Indien de beklaagde of de burgerlijke partij de taal van de procedure niet verstaat of spreekt of indien de beklaagde of de burgerlijke partij lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, benoemt de rechtbank ambtshalve een beëdigd tolk. Indien de betrokkene lijdt aan gehoor- of spraakstoornissen, heeft hij het recht te vragen dat die bijstand wordt aangevuld met de bijstand door de persoon die het meest gewoon is met hem om te gaan. Het proces-verbaal van de terechtzitting maakt melding van de bijstand door de beëdigd tolk, van diens naam en hoedanigheid, alsmede, in voorkomend geval, van de naam van de derde die de bijstand heeft verleend. De kosten van vertolking zijn ten laste van de Staat.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-10-28/07, art. 4, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art.153. De behandeling van iedere zaak is openbaar, op straffe van nietigheid.
Zij geschiedt in de volgende orde :
De processen-verbaal, zo die er zijn, worden door de griffier voorgelezen;
De getuigen, indien het openbaar ministerie of de burgerlijke partij er heeft opgeroepen, worden gehoord zo daartoe grond bestaat; de burgerlijke partij neemt haar conclusie;
De gedaagde draagt (of zijn advocaat) zijn verdediging voor en doet zijn getuigen horen, indien hij er heeft meegebracht of doen dagvaarden en indien hij overeenkomstig het volgende artikel gerechtigd is om die voor te brengen; <W 2003-02-12/35, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>
Het openbaar ministerie vat de zaak samen en neemt zijn conclusie; de gedaagde partij (of haar advocaat) kan haar opmerkingen voordragen. <W 2003-02-12/35, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>
(...) <W 10-07-1967, art. 1, 85°>
Art.154. De overtredingen worden bewezen hetzij door processen-verbaal of verslagen, hetzij door getuigen bij ontstentenis van verslagen en processen-verbaal of tot staving ervan.
Niemand wordt op straffe van nietigheid, toegelaten om door getuigen bewijs te leveren boven of tegen de inhoud van de processen-verbaal of verslagen van de officieren van politie aan wie de wet bevoegdheid verleent om wanbedrijven of overtredingen vast te stellen zolang er geen betichting van valsheid is. De processen-verbaal en verslagen daarentegen, opgemaakt door agenten, aangestelden of officieren aan wie de wet niet het recht verleent om geloofd te worden zolang er geen betichting van valsheid is, kunnen bestreden worden met tegenbewijzen, hetzij door geschrift, hetzij door getuigen, indien de rechtbank het geraden oordeelt ze toe te laten.
Art.155. De getuigen doen ter terechtzitting, op straffe van nietigheid, de eed dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen; de griffier houdt daarvan aantekening, evenals van hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woonplaats, alsmede van hun voornaamste verklaringen.
Art. 155bis. <Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 5; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De rechtbank die een getuige wil verhoren die niet door de onderzoeksrechter gehoord is, kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de getuige, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, beslissen dat ter terechtzitting en in het proces-verbaal van de terechtzitting geen melding wordt gemaakt van bepaalde van de identiteitsgegevens bedoeld in artikel 155, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de getuige, of een persoon uit diens naaste omgeving, ingevolge het bekend worden van deze gegevens en ingevolge het afleggen van zijn verklaring een ernstig nadeel zou kunnen ondervinden. Van de redenen hiertoe wordt melding gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting. Tegen de beslissing van de rechtbank waarbij zij de gedeeltelijke anonimiteit toekent of weigert, staat geen rechtsmiddel open.
De getuige aan wie reeds gedeeltelijke anonimiteit werd toegekend overeenkomstig artikel 75bis , behoudt zijn gedeeltelijke anonimiteit. De gedeeltelijke anonimiteit toegekend overeenkomstig artikel 75bis of overeenkomstig het eerste lid van dit artikel staat het verhoor van de getuige ter terechtzitting niet in de weg.
De procureur des Konings houdt een register bij van alle getuigen van wie identiteitsgegevens overeenkomstig dit artikel niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
De procureur des Konings en de rechtbank nemen ieder voor zich de maatregelen die redelijkerwijze nodig zijn om de onthulling van de in het eerste lid bedoelde identiteitsgegevens te voorkomen.
Art. 155ter. <Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 6; Inwerkingtreding : 01-11-2002> In afwijking van artikel 155 dient geen melding te worden gemaakt van de woonplaats van de personen die in de uitoefening van hun beroepsactiviteit belast zijn met de vaststelling van en het onderzoek naar een misdrijf of naar aanleiding van de toepassing van de wet kennis nemen van omstandigheden waarin het misdrijf werd gepleegd, en die in die hoedanigheid als getuigen worden gehoord. In de plaats daarvan is het hun toegestaan hun dienstadres of het adres waarop zij gewoonlijk hun beroep uitoefenen op te geven. De dagvaarding om te getuigen ter terechtzitting kan regelmatig op dat adres worden betekend.
Art.156. De bloedverwanten van de beklaagde in de opgaande of de nederdalende lijn, zijn broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, de vrouw of haar man, zelfs nadat echtscheiding is uitgesproken, worden niet opgeroepen of toegelaten om te getuigen, zonder dat evenwel het horen van de voormelde persoon nietigheid kan teweegbrengen, wanneer het openbaar ministerie, de burgerlijke partij noch de beklaagde zich ertegen hebben verzet dat zij gehoord werden.
Art.157. De getuigen die aan de dagvaarding niet voldoen, kunnen ertoe gedwongen worden door de rechtbank, die, te dien einde en op vordering van het openbaar ministerie, hen op dezelfde terechtzitting wegens een eerste niet-verschijning veroordeelt tot geldboete en, in geval van een tweede niet-verschijning, tot lijfsdwang.
Art.158. De getuige die aldus tot geldboete is veroordeeld wegens een eerste niet-verschijning, en die na een tweede dagvaarding wettige redenen van verschoning voor de rechtbank voorlegt, kan op de conclusie van het openbaar ministerie van de geldboete worden ontheven.
Indien de getuige niet opnieuw gedagvaard wordt, kan hij op de volgende terechtzitting in persoon of bij een bijzonder gemachtigde vrijwillig verschijnen om zijn redenen van verschoning voor te leggen en, zo daartoe grond bestaat, ontheffing van de geldboete te verkrijgen.
Art. 158bis. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/71, art. 3; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een videoconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.
§ 2. De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend, met zijn instemming te horen via een gesloten televisiecircuit, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt.
§ 3. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.
§ 4. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een audiovisuele opname in de zin van artikel 158quater.
§ 5. De persoon die via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.
§ 6. Op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings kan de rechtbank beslissen om beeld- en stemvervorming toe te staan. In dat geval kunnen de via de videoconferentie of het gesloten televisiecircuit afgelegde verklaringen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
Art. 158ter. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/71, art. 3; Inwerkingtreding : 22-09-2002> § 1. De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings beslissen om een bedreigde getuige aan wie de Getuigenbeschermingscommissie een beschermingsmaatregel heeft toegekend of een in het buitenland verblijvende getuige of deskundige wanneer ter zake wederkerigheid is gewaarborgd, met zijn instemming te horen via een teleconferentie, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te horen persoon in persoon ter zitting verschijnt of gehoord wordt via een videoconferentie of een gesloten televisiecircuit.
§ 2. Bij de te horen persoon bevindt zich een officier van gerechtelijke politie of, wanneer de te horen persoon zich in het buitenland bevindt, een buitenlandse justitiële autoriteit. Deze stelt de identiteit van de te horen persoon vast en stelt daarvan een proces-verbaal op dat ondertekend wordt door de te horen persoon.
§ 3. Het verhoor maakt steeds het voorwerp uit van een auditieve opname in de zin van artikel 158quater.
§ 4. De persoon die via een teleconferentie is gehoord, wordt geacht te zijn verschenen en aan de oproeping te hebben voldaan.
§ 5. De via een teleconferentie afgelegde verklaringen kunnen slechts in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andersoortige bewijsmiddelen.
§ 6. Op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings kan de rechtbank beslissen om stemvervorming toe te staan.
Art. 158quater. <Ingevoegd bij W 2002-08-02/71, art. 3; Inwerkingtreding : 22-09-2002> De rechtbank kan op met redenen omklede vordering van de procureur des Konings de audiovisuele of de auditieve opname van een verhoor bevelen.
In het proces-verbaal van de terechtzitting wordt melding gemaakt van de opname en de redenen waarom deze wordt bevolen.
De opname van het verhoor wordt in twee exemplaren gemaakt. Beide cassettes worden als originelen beschouwd en ter griffie als overtuigingsstuk neergelegd.
Art. 158quinquies. [1 De rechtbank kan, om de waarheid aan de dag te brengen, op vordering van de procureur des Konings, op verzoek van een van de partijen of ambtshalve de procureur des Konings uitnodigen om een onderzoeksrechter te vorderen om te laten overgaan tot :
1° het opstellen van het DNA-profiel van de aangetroffen sporen, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 44quater;
2° de afname van een referentiestaal van de beklaagde, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 90undecies;
3° de afname van een referentiestaal van een andere persoon, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen met toepassing van artikel 90duodecies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 8, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 158sexies.[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan het licht te brengen, de procureur des Konings ambtshalve uitnodigen om door middel van een specifiek en met redenen omkleed verzoek informatie te vragen aan het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 125, 053; Inwerkingtreding : 14-07-2016>
(2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 059; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
Art.159. Indien het feit noch een wanbedrijf, noch een overtreding oplevert, vernietigt de rechtbank de dagvaarding en alles wat erop gevolgd is, en zij beslist bij hetzelfde vonnis over de vorderingen tot schadevergoeding.
Art.160. Indien het feit een misdrijf oplevert, waarop een correctionele straf of een zwaardere straf gesteld is, verwijst de rechtbank de partijen naar de procureur des Konings (onverminderd de bevoegdheidsbepalingen van artikel 138). <W 1994-07-11/33, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art.161. Indien de beklaagde schuldig bevonden wordt aan een (misdrijf dat onder zijn bevoegdheid valt), spreekt de rechtbank de straf uit en beslist bij hetzelfde vonnis over de vorderingen tot teruggave en tot schadevergoeding. <W 1994-07-11/33, art. 9, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art.162.<W 25-10-1950, art. 1, a> Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, verwijst hen in de kosten, zelfs jegens de openbare partij.
De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. [1 Zij kan worden veroordeeld in alle, dan wel een deel van de kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij.]1 [3 Het betreft de kosten gemaakt na de burgerlijke partijstelling of na de rechtstreekse dagvaarding.]3 De kosten worden [3 door de beschikking of door het vonnis]3 bepaald [2 en omvatten de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017 tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand]2.
----------
(1)<W 2014-04-02/24, art. 2, 047; Inwerkingtreding : 10-05-2014>
(2)<W 2017-03-19/06, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 01-05-2017>
(3)<W 2021-11-28/01, art. 8, 070; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
Art. 162bis.<Ingevoegd bij W 2007-04-21/85, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13> Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
[2 De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard of die zich met een afzonderlijke vordering heeft aangesloten bij een rechtstreekse dagvaarding van een andere burgerlijke partij, of die, bij ontstentenis van enig beroep van het openbaar ministerie, de beklaagde of burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, hoger beroep heeft ingesteld en die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld tot het aan de beklaagde en aan de burgerrechtelijke aansprakelijke persoon betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis.]2
----------
(1)<W 2010-02-21/17, art. 3, 043; Inwerkingtreding : 20-04-2019. Overgangsbepaling : art. 5>
(2)<W 2018-03-18/14, art. 6, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
Art. 162ter.[1 [2 Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, geeft aanleiding tot de betaling van de administratieve toeslag bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021, indien de voorgestelde minnelijke schikking overeenkomstig artikel 216bis niet kan worden uitgevoerd of bekrachtigd. Het bedrag van de administratieve toeslag bedraagt 25,32 euro.]2
Hetzelfde geldt wanneer, in het geval van inbreuken op de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer en op de reglementen aangenomen krachtens deze wet, deze inbreuken niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een onmiddellijke inning bedoeld in artikel 65, § 1, tweede lid, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie van het wegverkeer, noch van een minnelijke schikking bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering. [2 ...]2
De in het eerste lid bedoelde administratieve toeslag wordt opeisbaar op datum van de veroordeling.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde administratieve toeslag wordt elk jaar op 1 januari automatisch aangepast in functie van de evolutie van de consumptieprijsindex van de maand november van het voorgaande jaar.
De in het eerste lid bedoelde administratieve toeslag wordt ingevorderd door de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën die belast is met de inning en invordering van fiscale en niet-fiscale schulden, volgens de regels die van toepassing zijn met betrekking tot de invordering van strafrechtelijke boetes.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2021-06-21/02, art. 17, 068; Inwerkingtreding : 23-08-2021>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 20, 073; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.163.<W 27-04-1987, art. 1> Ieder veroordelend eindvonnis wordt met redenen omkleed. Het vonnis vermeldt de toegepaste wetsbepaling. [2 Artikel 190, derde tot zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de politierechtbank.]2
[1 Artikel 195, tweede tot vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de politierechtbank.]1
Wanneer het verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier wordt uitgesproken, vermeldt het vonnis eveneens nauwkeurig maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom deze straf wordt gekozen. Het rechtvaardigt bovendien de duur ervan.
(Indien hij veroordeelt tot een geldboete, dan houdt de rechter bij het bepalen van het bedrag rekening met de elementen die door de beklaagde worden ingeroepen met betrekking tot zijn sociale toestand.
De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële toestand bewijst.) <W 2003-02-07/38, art. 43, 020; Inwerkingtreding : 01-03-2004>
(Indien er door een bemiddeling elementen overeenkomstig artikel 555, § 1, aan de rechter ter kennis worden gebracht, wordt dit in het vonnis vermeld. De rechter kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend geval in het vonnis.) <L 2005-06-22/35, art. 3, 026; Inwerkingtreding : 31-01-2006>
----------
(1)<W 2023-12-19/08, art. 3, 075; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
(2)<W 2022-10-16/03, art. 2, 078; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.164.[1 § 1. [2 De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, ontvangt binnen een redelijke termijn een schriftelijke of mondelinge vertaling van de relevante passages van het vonnis in een taal die hij verstaat en die hij voorafgaand aan het eerste verhoor overeenkomstig artikel 47bis van dit Wetboek of artikel 16, § 6bis, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis heeft gekozen, zodat hij kennis heeft van de feiten waarvoor hij veroordeeld is en hij zich effectief kan verdedigen. De griffie van de rechtbank staat in voor de opdracht tot vertaling van het document en de verzending ervan.
De mondelinge vertaling of de mondelinge samenvatting laat het eerlijke verloop van de procedure onverlet en wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.]2
De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
§ 2. Tenzij haar een mondelinge vertaling werd verstrekt, heeft de burgerlijke partij die de taal van de procedure niet verstaat, het recht om een vertaling van de relevante passages van het vonnis of een samenvatting ervan te vragen in een taal die zij verstaat, zodanig dat zij geïnformeerd is over het beschikkend gedeelte van het vonnis en over de motivering ervan en zij haar rechten effectief kan uitoefenen. Het verzoek dient door de burgerlijke partij ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn.
Indien een mondelinge vertaling aan de burgerlijke partij werd verstrekt, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal van de terechtzitting.
De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.]1
----------
(1)<W 2016-10-28/07, art. 5, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
(2)<W 2024-04-25/24, art. 5, 083; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
Art.165. Het openbaar ministerie en de burgerlijke partij vervolgen de tenuitvoerlegging van het vonnis, ieder wat hem betreft.
(Wanneer het veroordelend vonnis de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de Minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring daarvan in door toezending van kopie.) <W 2006-12-27/33, art. 29, 032; Inwerkingtreding : 07-01-2007> Centraal Orgaan zendt deze afschriften vervolgens toe aan de Minister van Justitie.) <W 2003-03-19/38, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
§ II. (...)
Art.166. (Opgeheven) <W 28-06-1984>
Art.167. (Opgeheven) <W 28-06-1984>
Art.168. (Opgeheven) <W 28-06-1984>
Art.169. (Opgeheven) <W 28-06-1984>
Art.170. (Opgeheven) <KB 59 10-01-1935, art. 4>
Art.171.[1 Tegen de verstekvonnissen kan in verzet worden gekomen in dezelfde vormen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijnen als tegen de verstekvonnissen van de correctionele rechtbanken.
De bepalingen van de artikelen 185 tot 187 gelden ook voor de politierechtbank.]1
----------
(1)<hersteld door W 2016-02-05/11, art. 79, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
§ III. - HOGER BEROEP VAN POLITIEVONNISSEN.
Art.172. <W 31-05-1955> Tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken staat in alle gevallen hoger beroep open.
Het beroep wordt ingesteld, behandeld en gewezen in dezelfde vorm als het beroep tegen de correctionele vonnissen.
De termijn, bij artikel 174 van het Wetboek van Strafvordering gesteld, gaat in op de dag van de uitspraak van het vonnis, of van de betekening indien het vonnis bij verstek gewezen is.
Art.173. Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging.
(De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep.) <KB 258 24-03-1936, art. 3, § 1>
Art.174. <W 31-05-1955, art. 1> Het hoger beroep van de vonnissen, door de politierechtbank gewezen, wordt voor de correctionele rechtbank gebracht.
Het wordt ingesteld binnen dezelfde termijnen, onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde vorm als het hoger beroep van de vonnissen door de correctionele rechtbank gewezen.
Art.175. Wanneer de procureur des Konings of een van de partijen het in hoger beroep vordert, kunnen de getuigen opnieuw worden gehoord en kunnen zelfs andere getuigen gehoord worden.
Art.176.De bepalingen van de voorgaande artikelen betreffende de wettelijke vorm van het onderzoek, de aard van de bewijzen, de vorm, de authenticiteit en de ondertekening van het eindvonnis, de veroordeling in de kosten [1 en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek]1, alsook de straffen in die artikelen bepaald, gelden eveneens voor de vonnissen in hoger beroep gewezen door de correctionele rechtbanken. [2 Artikel 190, derde tot zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.]2
----------
(1)<W 2018-03-18/14, art. 7, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
(2)<W 2022-10-16/03, art. 3, 078; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.177. Het openbaar ministerie en de partijen kunnen, indien daartoe grond bestaat, zich in cassatie voorzien tegen de vonnissen gewezen (...) door de correctionele rechtbank in hoger beroep van politievonnissen. <W 10-07-1967, art. 1, 91°>
De voorziening wordt ingesteld in de vorm en binnen de termijnen die zullen worden voorgeschreven.
Art.178. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 32>
HOOFDSTUK II. - (CORRECTIONELE RECHTBANKEN).
§ I. [1 Bevoegdheid van de correctionele rechtbanken]1
----------
(1)
Art.179. <W 10-07-1967, art. 1, 94°> Onverminderd de bevoegdheid verleend aan andere rechtscolleges, nemen de rechtbanken van eerste aanleg, onder de naam van correctionele rechtbanken, kennis van alle misdrijven waarvan de straf hoger is dan gevangenisstraf van zeven dagen en geldboete van vijfentwintig frank.
Art.180. (Opgeheven) <W 28-06-1984, art. 6, 2°>
Art. 180bis. (Opgeheven) <W 28-06-1984, art. 6, 3°>
Art. 180ter. (Opgeheven) <W 28-06-1984, art. 6, 4°>
§ II. [1 Verloop van de procedure voor de correctionele rechtbanken]1
----------
(1)
Art.181. Indien een wanbedrijf in de gehoorzaal begaan wordt gedurende de terechtzitting, maakt de voorzitter proces-verbaal op van het feit, hoort de beklaagde en de getuigen, en de rechtbank legt zonder verwijl de bij de wet bepaalde straffen op.
Deze bepaling is van toepassing op de wanbedrijven in de gehoorzaal begaan gedurende de terechtzittingen van onze hoven, en zelfs gedurende de terechtzittingen van de burgerlijke rechtbank, onverminderd hoger beroep, als naar recht, van de vonnissen, in die gevallen gewezen door de burgerlijke of de correctionele rechtbanken.
Art.182.De zaken die tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank behoren, worden bij haar aanhangig gemaakt, hetzij door de verwijzing naar de rechtbank overeenkomstig de artikelen 130 en 160 hiervoren, hetzij door een dagvaarding, rechtstreeks aan de verdachte en aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen gedaan door de burgerlijke partij (...), en, in alle gevallen door de procureur des Konings (, hetzij door de oproeping van de verdachte bij proces-verbaal, conform artikel 216quater) (, hetzij door de oproeping met het oog op onmiddellijke verschijning overeenkomstig artikel 216quinquies). [2 De dagvaarding aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan.]2 [1 Partijen kunnen eveneens vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is.]1 <W 10-07-1967, art. 1, 95°> <W 1994-07-11/33, art. 10, 007; Inwerkingtreding : 31-07-1994> <W 2000-03-28/31, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 2000-04-03>
(De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee.) [4 De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.]4 <W 2006-05-17/35, art. 100, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
[3 De dagvaarding blijft geldig in geval van verdaging van de zaak tot een bepaalde datum of in geval van voortzetting op een bepaalde datum.]3
----------
(1)<W 2009-12-30/14, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 25-01-2010>
(2)<W 2013-03-17/14, art. 149, 046; Inwerkingtreding : 01-09-2014 (W 2014-05-12/02, art. 22)>
(3)<W 2016-02-05/11, art. 82, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(4)<W 2016-10-28/07, art. 6, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 182bis. <ingevoegd bij W 2003-04-10/60, art. 35; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De berichten, kennisgevingen en betekeningen aan een verdachte, beklaagde, veroordeelde, getuige of slachtoffer die onderworpen is aan de militaire wetten, of die in welke hoedanigheid ook aan een onderdeel van het leger verbonden is, of die gemachtigd is een troepenkorps te volgen, mogen ook, zowel op Belgisch grondgebied als op buitenlands grondgebied, geldig worden afgegeven aan de militaire eenheid waartoe hij behoort, aan de bewaker van de plaats waar hij wordt vastgehouden of indien hij niet persoonlijk kan worden bereikt, aan de militaire overheid waaronder hij ressorteert op voorwaarde dat hij niet onwettig afwezig is.
Indien de omstandigheden zulks vereisen, mogen die berichten, kennisgevingen en betekeningen langs alle geschikte communicatiemiddelen waarover het leger beschikt, worden overgezonden, door tussenkomst van de militaire overheden.
Art.183. De burgerlijke partij kiest bij de akte van dagvaarding woonplaats in de stad waar de rechtbank zitting houdt; de dagvaarding doet opgave van de feiten en geldt als klacht.
Art.184. <W 27-02-1956, art. 2> Een termijn van ten minste tien dagen, die in voorkomend geval verlengd wordt wegens de afstand, moet tussen de dagvaarding en de verschijning gelaten worden, op straffe van nietigheid van de veroordeling die bij verstek tegen de gedaagde mocht worden uitgesproken.
Deze nietigheid kan echter niet worden ingeroepen dan op de eerste terechtzitting en vóór alle exceptie of verweer.
Wanneer de verdachte of een der verdachten zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen de termijnen worden verkort en de partijen gedagvaard om te verschijnen binnen een termijn die niet korter mag zijn dan drie dagen.
In andere dringende gevallen kan dezelfde verkorting toegestaan worden krachtens een door de voorzitter van de rechtbank verleende cedel.
Art. 184bis. <W 10-10-1967, art. 146> Indien de beklaagde die behoeftig is bevonden, zoals bepaald (in artikelen 508 tot 508/23), van het Gerechtelijk Wetboek, ten minste drie dagen vóór de dag van de terechtzitting de bijstand van een advocaat vraagt, zendt de voorzitter zijn verzoekschrift aan de gemachtigde van het (bureau voor juridische bijstand) en wordt door diens toedoen een verdediger aangewezen.) <W 22-01-1975, art. 1> <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Is de zaak in onderzoek, dan kan het verzoek vanaf het eerste verhoor tot de onderzoeksrechter worden gericht.
Het wordt dadelijk doorgezonden aan de gemachtigde van het (bureau voor juridische bijstand). <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
(Indien de beklaagde of de verdachte geen van de landstalen spreekt, wijst het (bureau voor juridische bijstand) een verdediger aan die de taal van de beklaagde of verdachte kent of een andere taal die deze kent. Indien hieraan niet kan worden voldaan, voegt het (bureau voor juridische bijstand) aan de advocaat, ten einde hem in de mogelijkheid te stellen de verdediging voor te bereiden van de beklaagde of verdachte, een tolk toe, wiens emolumenten ten laste komen van 's Lands kas voor een prestatie van ten hoogste drie uren. De salarisstaten worden door het (bureau voor juridische bijstand) vastgesteld. De vergoedingen worden berekend met toepassing van het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken). <W 22-01-1975, art. 1> <W 1998-11-23/34, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
Art. 184ter.
<Opgeheven bij W 2024-04-25/24, art. 6, 083; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
Art.185. <W 2003-02-12/35, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> § 1. De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij verschijnen persoonlijk of in de persoon van een advocaat.
§ 2. De rechtbank kan in elke stand van het geding de persoonlijke verschijning bevelen, zonder dat tegen haar beslissing enig rechtsmiddel kan worden ingesteld. Het vonnis dat deze verschijning beveelt, wordt ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de betrokken partij betekend, met dagvaarding om te verschijnen op de door de rechtbank vastgestelde datum.
Indien de beklaagde noch persoonlijk, noch in de persoon van een advocaat verschijnt, nadat hij op de inleidingszitting overeenkomstig § 1 is verschenen, wordt het vonnis dat gewezen wordt geacht op tegenspraak te zijn en ten verzoeke van het openbaar ministerie aan de beklaagde betekend. Ten aanzien van de beklaagde kan een bevel tot medebrenging worden uitgevaardigd.
Art.186. <W 2003-02-12/35, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> Indien de gedaagde, of een advocaat die hem vertegenwoordigt, niet verschijnt op de dag en het uur in de dagvaarding bepaald, wordt jegens hem vonnis bij verstek gewezen.
Art.187.[1 § 1. De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.
Is de betekening van het vonnis niet aan hem in persoon gedaan, dan kan hij die bij verstek veroordeeld is, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen.
Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld.
Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan hij die bij verstek veroordeeld is in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.
De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.
[2 De betekening aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan.]2
§ 2. Het verzet wordt betekend aan het openbaar ministerie, aan de andere vervolgende partij of aan de andere partijen in de zaak.
Indien het verzet niet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer gelegd worden; ingeval hoger beroep is ingesteld door de vervolgende partijen of door een van hen, kan de behandeling in hoger beroep voortgang vinden.
§ 3. Het verzet brengt van rechtswege dagvaarding mee tegen de eerstkomende terechtzitting na het verstrijken van een termijn van vijftien dagen, of van drie dagen indien de eiser in verzet zich in hechtenis bevindt.
§ 4. Ten gevolge van het verzet wordt de veroordeling voor niet bestaande gehouden, behoudens in de gevallen bedoeld in paragrafen 5 tot 7.
§ 5. Het verzet wordt inzonderheid onontvankelijk verklaard :
1° behoudens overmacht, indien het niet overeenkomstig de wettelijke vormen en termijnen is betekend;
2° indien het bestreden vonnis niet bij verstek is gewezen;
3° indien de eiser in verzet vooraf een ontvankelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen dezelfde beslissing.
§ 6. Het verzet wordt als ongedaan beschouwd :
1° indien de eiser in verzet, wanneer hij persoonlijk of in de persoon van een advocaat verschijnt en vaststaat dat hij kennis heeft gehad van de dagvaarding in de procedure waarin hij verstek heeft laten gaan, geen gewag maakt van overmacht of van een wettige reden van verschoning ter rechtvaardiging van zijn verstek bij de bestreden rechtspleging, waarbij het erkennen van de aangevoerde overmacht of reden overgelaten wordt aan het soevereine oordeel van de rechter;
2° indien de eiser in verzet nogmaals verstek laat gaan bij zijn verzet, en dat in alle gevallen, ongeacht de redenen voor de opeenvolgende verstekken en zelfs indien het verzet reeds ontvankelijk werd verklaard.
§ 7. De partij die verzet heeft gedaan kan ervan afstand doen of dat beperken volgens de nadere regels inzake afstand of beperking in hoger beroep, verduidelijkt in artikel 206.
§ 8. De partij in verzet die zich een tweede keer laat vonnissen bij verstek, mag geen nieuw verzet meer aantekenen.
§ 9. Tegen de beslissing die op verzet is gewezen staat hoger beroep open of, indien zij gewezen is in hoger beroep, cassatieberoep.
Hoger beroep tegen de beslissing die het verzet als ongedaan beschouwt, houdt in dat de grond van de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter in hoger beroep, ook al is er geen hoger beroep ingesteld tegen het bij verstek gewezen vonnis.
§ 10. De door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van de betekening van het vonnis, blijven evenwel ten laste van de eiser in verzet, indien het verstek aan hem te wijten is.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 83, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2019-05-08/17, art. 4, 065; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.188.
<Opgeheven bij W 2016-02-05/11, art. 84, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.189.Het bewijs van de wanbedrijven wordt geleverd op de wijze als bij (de artikelen 154 tot 156) bepaald is ten aanzien van de overtredingen. [1 De bepalingen van de artikelen [2 145, vijfde lid, 152, 152bis, 157, 158, 158bis, 158ter, 158quater, 159, 160, 161 en 164]2 gelden ook voor de correctionele rechtbanken]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 85, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2016-10-28/07, art. 7, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
Art. 189bis. <Ingevoegd bij W 2002-04-08/51, art. 14; Inwerkingtreding : 01-11-2002> De getuige wiens identiteit met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter verborgen werd gehouden, kan niet ter terechtzitting worden gedagvaard, tenzij hij daarin toestemt. Indien de getuige erin toestemt ter terechtzitting te getuigen, behoudt hij zijn volledige anonimiteit. In dit geval neemt de rechtbank de nodige maatregelen om de anonimiteit van de getuige te waarborgen.
De rechtbank kan hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadslieden, de onderzoeksrechter gelasten om deze getuige opnieuw te verhoren of om een nieuwe getuige te verhoren met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter , teneinde de waarheid aan de dag te brengen. Tegen deze beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open. De rechtbank kan beslissen dat zij aanwezig zal zijn bij het verhoor van de getuige door de onderzoeksrechter.
De veroordeling van een persoon mag niet uitsluitend of zelfs in overheersende mate gegrond zijn op anonieme getuigenverklaringen die met toepassing van de artikelen 86bis en 86ter zijn verkregen. Die laatste moeten in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Art. 189ter.<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 22; Inwerkingtreding : 30-12-2005> De rechtbank kan, op basis van concrete gegevens, die pas aan het licht zijn gekomen na de controle van de kamer van inbeschuldigingstelling krachtens artikel 235ter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, de kamer van inbeschuldigingstelling gelasten de controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden [1 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie]1 uit te oefenen met toepassing van artikel 235ter.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, voor ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op nieuwe en concrete elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe bij de kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen.
(Buiten het in het eerste lid bedoelde geval, kan de feitenrechter of het Hof van Cassatie bij wettigheidsincidenten met betrekking tot de controle op de bijzondere opsporingsmethoden [1 observatie, infiltratie en burgerinfiltratie]1, de zaak aan het openbaar ministerie overzenden teneinde deze bij de bevoegde kamer van inbeschuldigingstelling aan te brengen voor de in artikel 235ter bepaalde controle.) <W 2009-01-16/31, art. 2, 036; Inwerkingtreding : 16-01-2009>
----------
(1)<W 2018-07-22/04, art. 11, 061; Inwerkingtreding : 17-08-2018>
Art. 189quater. [1 Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan de rechtbank hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete en nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2010-02-04/26, art. 36, 039; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
Art.190. De behandeling geschiedt in het openbaar, op straffe van nietigheid. (Wanneer de vervolgingen zijn gegrond [1 op [4 de artikelen 417/7 tot 417/36, 417/38, 417/44, 417/46, 417/47, 417/56, 433quater/1, 433quater/4]4 of op artikel 433quinquies van het Strafwetboek in geval van uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting]2, kan het vonnisgerecht bevelen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld, indien een van de partijen of het slachtoffer het vraagt, namelijk met het oog op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.) <W 04-07-1989, art. 5>
De procureur des Konings, de burgerlijke partij of haar raadsman, (...) zetten de zaak uiteen; de processen-verbaal of verslagen, indien er opgemaakt zijn, worden door de griffier voorgelezen, de getuigen voor en tegen worden gehoord, indien daartoe grond bestaat, en de wrakingen worden voorgedragen en er wordt over beslist; de stukken die tot overtuiging of tot ontlasting kunnen dienen, worden aan de getuigen en aan de partijen vertoond; de beklaagde wordt ondervraagd; de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen (of hun advocaat) dragen hun verdediging voor; de procureur des Konings vat de zaak samen en neemt zijn conclusie; de beklaagde en de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen (of hun advocaat) kunnen antwoorden. <W 10-07-1967, art. 1, 99°> <W 2003-02-12/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003> <W 2003-02-12/35, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>
[3 Het beschikkend gedeelte van het vonnis]3 wordt onmiddellijk of ten laatste op (de terechtzitting volgende op die waarop de debatten gesloten zijn verklaard), uitgesproken. <W 10-07-1967, art. 1, 99°>
[3 [5 Het beschikkend gedeelte van het vonnis]5 wordt integraal opgenomen in de databank bedoeld in artikel 782bis van het Gerechtelijk Wetboek. In de databank worden de vonnissen geanonimiseerd op de wijze die door de Koning wordt bepaald [5 , zelfs in afwezigheid van de andere rechters maar in aanwezigheid van het openbaar ministerie]5.]3
[5 Het gepseudonimiseerde vonnis wordt binnen een redelijke termijn bekendgemaakt via het Centraal register bedoeld in artikel 782, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.
In afwijking van het vierde lid en bij een met redenen omklede beslissing die in het vonnis wordt opgenomen, kan het gerecht dat het vonnis wijst, ambtshalve of op verzoek van een partij, en na de partijen gehoord te hebben, de bekendmaking van het gepseudonimiseerde vonnis verbieden of beslissen dat bepaalde onderdelen van de in het vonnis opgenomen motivering worden weggelaten uit het publiek raadpleegbare gepseudonimiseerde vonnis, wanneer de bekendmaking van dit gepseudonimiseerde vonnis of de betrokken onderdelen ervan onevenredig het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de partijen of andere personen betrokken in de zaak aantast, of hun andere fundamentele rechten en vrijheden, zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden. Indien het gerecht gebruik maakt van deze mogelijkheid, wordt het vonnis integraal uitgesproken of ter beschikking gesteld van het publiek in de zittingszaal tot aan het einde van de zitting. Tegen de beslissing van het gerecht over de omvang van de pseudonimisering of houdende verbod op bekendmaking van het gepseudonimiseerde vonnis, staat geen enkel rechtsmiddel open.
Wanneer de bekendmaking bedoeld in het vierde lid onmogelijk is, spreekt de voorzitter het vonnis integraal uit, of stelt hij het vonnis ter beschikking van het publiek in de zittingszaal tot aan het einde van die zitting. De bekendmaking vindt plaats van zodra de onmogelijkheid ophoudt te bestaan.
Onverminderd het vierde lid kan de voorzitter van de kamer die het vonnis heeft gewezen, in alle gevallen, hetzij ambtshalve, hetzij op een met redenen omkleed verzoek van een van de partijen, beslissen de uitspraak van het vonnis in openbare terechtzitting niet te beperken tot het beschikkend gedeelte.]5
----------
(1)<W 2016-02-01/09, art. 4, 050; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(2)<W 2016-05-31/02, art. 14, 052; Inwerkingtreding : 18-06-2016>
(3)<W 2019-05-05/05, art. 2, 069; Inwerkingtreding : 01-09-2022>
(4)<W 2022-03-21/01, art. 109, 071; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(5)<W 2022-10-16/03, art. 4, 078; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 190bis.<W 2000-11-28/35, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001> Wat de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 getuigen betreft, past de rechtbank, in voorkomend geval, de artikelen 92 tot 101 inzake het opgenomen verhoor toe.
Wanneer de rechtbank de verschijning van de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 noodzakelijk vindt om de waarheid aan de dag te brengen, wordt deze verschijning bij wege van videoconferentie georganiseerd, [1 tenzij de getuige]1 de wil uitdrukt op de zitting te getuigen.
In geval van verhoor door middel van videoconferentie wordt de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 gehoord in een afzonderlijk lokaal in aanwezigheid, in voorkomend geval, van de in artikel 91bis bedoelde persoon, zijn advocaat, een lid of leden van de technische dienst en een [1 deskundige]1.
Wanneer de rechtbank het noodzakelijk vindt voor de sereniteit van de getuigenis, kan zij het oogcontact tussen de minderjarige [1 of de kwetsbare meerderjarige]1 en de beklaagde in alle gevallen beperken of uitsluiten.
Dit artikel is van toepassing op minderjarigen van wie het verhoor werd opgenomen met toepassing van artikel 92 en die de leeftijd van de meerderjarigheid hebben bereikt op het moment van de zitting.
----------
(1)<W 2019-05-05/10, art. 41, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
Art. 190ter. <Artikelnummer ingevoegd bij W 2000-11-28/35, art. 39, 016; Inwerkingtreding : 01-04-2001> (Voorheen artikel 190bis.) De processen-verbaal van de terechtzitting worden bij het dossier van het geding gevoegd.
Art. 190quater. [1 De rechtbank kan, om de waarheid aan de dag te brengen, op vordering van de procureur des Konings, op verzoek van een van de partijen of ambtshalve de procureur des Konings uitnodigen om een onderzoeksrechter te vorderen om te laten overgaan tot :
1° het opstellen van het DNA-profiel van de aangetroffen sporen, en in voorkomend geval een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 44quater;
2° de afname van een referentiestaal van de beklaagde, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal, en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen, met toepassing van artikel 90undecies;
3° de afname van een referentiestaal van een andere persoon, het opstellen van het DNA-profiel van dat staal en in voorkomend geval, een vergelijking van DNA-profielen met toepassing van artikel 90duodecies.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2011-11-07/16, art. 9, 044; Inwerkingtreding : 01-01-2014 (zie KB 2013-07-17/29, art. 36)>
Art. 190quinquies.[1 De rechtbank kan, om de waarheid aan het licht te brengen, de procureur des Konings ambtshalve uitnodigen om door middel van een specifiek en met redenen omkleed verzoek informatie te vragen aan het Centraal Aanspreekpunt gehouden door de Nationale Bank van België [2 overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2016-07-01/01, art. 126, 053; Inwerkingtreding : 14-07-2016>
(2)<W 2018-07-08/03, art. 20, 059; Inwerkingtreding : 26-07-2018>
Art. 190sexies. [1 § 1. De rechtbank kan, voor zover voldaan is aan het vierde lid en voor zover het gaat om feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar gevangenisstraf of een zwaardere straf en voor zover er elementen in het dossier aanwezig zijn die aangeven dat de feiten gerelateerd zijn aan een verslavings-, agressie of psychosociale problematiek, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde of zijn advocaat, overgaan tot het opleggen van een hersteltraject overeenkomstig dit artikel.
Hiertoe moeten de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de beklaagde ontkent de hem ten tenlastegelegde feiten niet, erkent het bestaan van een onderliggende verslavings-, agressie of psychosociale problematiek van zijn kant en is gemotiveerd om hieraan te werken;
2° de beklaagde wordt op het ogenblik van de verschijning voor de rechtbank niet opgevolgd door een dienst van de gemeenschappen wegens dezelfde problematiek;
3° de beklaagde mag niet onder de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank vallen;
4° de beklaagde verleent op vrije en voldoende geïnformeerde wijze zijn instemming met het hersteltraject.
Voor zover in de rechtbank een gespecialiseerde kamer daartoe is ingericht, worden de zaken waarin er sprake is van een onderliggende problematiek en waarvoor een hersteltraject in toepassing van dit artikel overwogen wordt, door die kamer behandeld.
De rechtbank sluit een protocol af met het parket, de balie en de partners die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten. Het protocol specifieert op welke manier de opvolging en de informatiedoorstroming geregeld wordt.
Tijdens de zittingen zijn een of meerdere diensten die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten aanwezig en geven zij indien nodig toelichting.
§ 2. De rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie een melding sturen naar de bevoegde dienst van de gemeenschappen met de vraag om een maatschappelijke enquête te verrichten.
§ 3. Tijdens de inleidingszitting zetten het openbaar ministerie en de burgerlijke partij of haar advocaat de zaak uiteen. De beklaagde wordt gehoord.
De rechter gaat na of de voorwaarden bedoeld in paragraaf 1 vervuld zijn en of het aangewezen lijkt om een hersteltraject op te leggen.
Indien dit het geval is, wordt de zaak uitgesteld met het oog op het opstellen van een hersteltraject.
Is dit niet het geval dan vindt de behandeling van de zaak plaats.
§ 4. In het in paragraaf 3, derde lid, bedoelde geval wordt een hersteltraject opgesteld door de bevoegde dienst van de gemeenschappen, in samenwerking met de beklaagde. In het hersteltraject worden maatregelen uitgewerkt, rekening houdend met de onderliggende problematiek en met oog voor de belangen van de burgerlijke partij.
§ 5. Uiterlijk twee maanden na de inleidingszitting vindt een oriëntatiezitting plaats waarop de beklaagde aan de rechter een hersteltraject voorlegt.
Als het hersteltraject niet wordt aanvaard, kan de beklaagde voorstellen tot aanpassing doen. Doet hij dit niet dan vindt de behandeling van de zaak plaats.
Indien het hersteltraject wordt aanvaard, wordt het ondertekend door de beklaagde. De zaak wordt uitgesteld voor verdere opvolging.
§ 6. Uiterlijk een maand na de oriëntatiezitting bedoeld in paragraaf 5 en telkens wanneer de rechtbank dit aangewezen acht, vindt een opvolgingszitting plaats waarop de naleving van de voorwaarden van het hersteltraject wordt besproken en geëvalueerd. Deze worden waar nodig bijgestuurd.
De bevoegde diensten van de gemeenschappen begeleiden de beklaagde bij de naleving van het hersteltraject. In het kader van de controle en in functie van eventuele bijsturingen van het hersteltraject stellen de bevoegde diensten een verslag op tegen elke volgende opvolgingszitting en telkens wanneer zij dit nodig achten of op vraag van de rechtbank. Een kopie van deze verslagen wordt systematisch toegestuurd aan het openbaar ministerie en gevoegd bij het dossier voor de volgende opvolgingszitting.
Indien de rechtbank tot de voortzetting van het hersteltraject beslist, wordt de zaak uitgesteld voor verdere opvolging. Indien het hersteltraject niet wordt opgevolgd, beslist de rechtbank tot stopzetting en vindt de behandeling van de zaak plaats.
De duur van de opvolging is beperkt tot een jaar. Deze termijn kan door de rechtbank bij een met redenen omklede beslissing verlengd worden met maximaal zes maanden.
§ 7. Uiterlijk achttien maanden na het opstarten van het hersteltraject vindt de behandeling van de zaak plaats.
De beklaagde en de burgerlijke partij en hun advocaten worden in kennis gesteld van de plaats, de dag en het uur van verschijning.
De burgerlijke partij of haar advocaat wordt gehoord voor de uiteenzetting van de burgerlijke vordering, de beklaagde en zijn advocaat worden gehoord in zijn verdediging en het openbaar ministerie vat de zaak samen en neemt zijn conclusie.
De rechtbank houdt bij de uitspraak rekening met het gevolgde hersteltraject en vermeldt dit in het vonnis.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-01-18/06, art. 5, 077; Inwerkingtreding : 26-01-2024>
Art.191. Indien het feit noch een wanbedrijf noch een overtreding oplevert, vernietigt de rechtbank het onderzoek, de dagvaarding en alles wat erop gevolgd is, ontslaat de beklaagde van rechtsvervolging en beslist over de vorderingen tot schadevergoeding.
Art.192. (Indien het feit slechts een overtreding oplevert of een wanbedrijf waarvan de kennisneming bij artikel 138 (...) aan de politierechter is opgedragen, past de rechtbank de straf toe en beslist in voorkomend geval over de schadevergoeding.) <W 10-07-1967, art. 1, 100°>
(Lid 2 opgeheven) <KB 59 10-01-1935, art. 2>
Art.193. Indien het feit strafbaar is met een criminele straf, kan de rechtbank terstond het bevel tot bewaring of het bevel tot aanhouding verlenen : zij verwijst de beklaagde naar de bevoegde onderzoeksrechter.
Art. 193bis. <W 10-10-1967, art. 148, § 1> De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Worden meer dan twee gevoelens uitgedrukt, dan zijn de rechters die zich het minst gunstig voor de beklaagde hebben uitgesproken, verplicht zich met een van de andere gevoelens te verenigen.
Art.194.<W 25-10-1950, art. 1, b> Over de kosten wordt beslist overeenkomstig de regels gesteld in artikel 162 [1 , artikel 162ter]1 (en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomstig artikel 162bis). <W 2007-04-21/85, art. 10, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
----------
(1)<W 2021-06-21/02, art. 18, 068; Inwerkingtreding : 23-08-2021>
Art.195.<W 27-04-1987, art. 2> Ieder veroordelend vonnis vermeldt de feiten waaraan de gedaagden schuldig of waarvoor zij aansprakelijk geoordeeld worden, de straf, de burgerlijke veroordelingen en de toegepaste wetsbepaling.
[4 Het vonnis bevat, behalve de gronden en het beschikkende gedeelte:
1° de vermelding van de rechter of de rechtbank die het heeft gewezen; de namen van de rechters die over de zaak hebben geoordeeld, van de magistraat van het openbaar ministerie en van de griffier die bij de uitspraak tegenwoordig is geweest;
2° de naam, de voornaam en de woonplaats van de partijen, hun geboortedatum, en, in voorkomend geval, hun rijksregisternummer, de nationaliteit, de unieke dactyloscopische referentie, identificatienummer in het bisregister of ondernemingsnummer;
3° het onderwerp van de vordering en in voorkomend geval het antwoord op de conclusies van de partijen;
4° de vermelding dat het openbaar ministerie haar vordering heeft geformuleerd ter zitting;
5° de vermelding en de datum van de uitspraak in openbare zitting.
De griffier verifieert onmiddellijk voorafgaand aan de ondertekening van het vonnis of aan de vaststelling van de onmogelijkheid van ondertekening ervan de juistheid van de vermeldingen bedoeld in het tweede lid, 2°, met uitzondering van het identificatienummer in het bisregister en de unieke dactyloscopische referentie.
Het vonnis bevat in voorkomend geval aanduiding van de naam der advocaten.]4
Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter, als de wet hem daartoe vrije beoordeling overlaat, dergelijke straf of dergelijke maatregel uitspreekt. Het rechtvaardigt bovendien de strafmaat voor elke uitgesproken straf of maatregel. (Wanneer hij veroordeelt tot een geldboete (houdt hij) voor de vaststelling van het bedrag ervan rekening (...) met de door de beklaagde aangevoerde elementen over zijn sociale toestand.) <W 1993-12-24/33, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1994> <W 2005-07-20/52, art. 27, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[2 In voorkomend geval vermeldt het veroordelend vonnis of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, § 2, d) of e), of artikel 26, § 2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, bepaalde voorwaarden.
In geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en minder dan dertig jaar, wegens feiten bedoeld in boek II, titels I, Ibis en Iter, [3 in artikel 417/12, in artikel 394, indien gepleegd ten aanzien van één of meer politieambtenaren wegens hun hoedanigheid, in artikel 417/2]3, derde lid, 2°, of in artikel 428, § 5, van het Strafwetboek, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde twee derde van die straf heeft ondergaan.
In geval van een veroordeling tot een correctionele gevangenisstraf van dertig jaar of meer, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde meer dan vijftien jaar tot maximum vijfentwintig jaar van die straf heeft ondergaan.]2
(De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële situatie bewijst.) <W 2005-07-20/52, art. 27, 2°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de rechtbank uitspraak doet in graad van beroep, behalve wanneer zij een verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier uitspreekt.
(Indien er door een bemiddeling elementen overeenkomstig artikel 555, § 1, aan de rechter ter kennis worden gebracht, wordt dit in het vonnis vermeld. De rechter kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend geval in het vonnis.) <L 2005-06-22/35, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 31-01-2006>
([1 Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering.]1
Hij licht eveneens de burgerlijke partij in over de mogelijkheden om in het kader van de strafuitvoering [1 of de tenuitvoerlegging van de internering]1 te worden gehoord over de voorwaarden die in het belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd.) <W 2006-05-17/35, art. 101, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
----------
(1)<W 2014-05-05/11, art. 88, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(2)<W 2017-12-21/19, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
(3)<W 2022-03-21/01, art. 110, 071; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(4)<W 2023-12-19/08, art. 4, 075; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 195 TOEKOMSTIG RECHT. <W 27-04-1987, art. 2> Ieder veroordelend vonnis vermeldt de feiten waaraan de gedaagden schuldig of waarvoor zij aansprakelijk geoordeeld worden, de straf, de burgerlijke veroordelingen en de toegepaste wetsbepaling.
[4 Het vonnis bevat, behalve de gronden en het beschikkende gedeelte:
1° de vermelding van de rechter of de rechtbank die het heeft gewezen; de namen van de rechters die over de zaak hebben geoordeeld, van de magistraat van het openbaar ministerie en van de griffier die bij de uitspraak tegenwoordig is geweest;
2° de naam, de voornaam en de woonplaats van de partijen, hun geboortedatum, en, in voorkomend geval, hun rijksregisternummer, de nationaliteit, de unieke dactyloscopische referentie, identificatienummer in het bisregister of ondernemingsnummer;
3° het onderwerp van de vordering en in voorkomend geval het antwoord op de conclusies van de partijen;
4° de vermelding dat het openbaar ministerie haar vordering heeft geformuleerd ter zitting;
5° de vermelding en de datum van de uitspraak in openbare zitting.
De griffier verifieert onmiddellijk voorafgaand aan de ondertekening van het vonnis of aan de vaststelling van de onmogelijkheid van ondertekening ervan de juistheid van de vermeldingen bedoeld in het tweede lid, 2°, met uitzondering van [5 ...]5 de unieke dactyloscopische referentie.
Het vonnis bevat in voorkomend geval aanduiding van de naam der advocaten.]4
Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter, als de wet hem daartoe vrije beoordeling overlaat, dergelijke straf of dergelijke maatregel uitspreekt. Het rechtvaardigt bovendien de strafmaat voor elke uitgesproken straf of maatregel. (Wanneer hij veroordeelt tot een geldboete (houdt hij) voor de vaststelling van het bedrag ervan rekening (...) met de door de beklaagde aangevoerde elementen over zijn sociale toestand.) <W 1993-12-24/33, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1994> <W 2005-07-20/52, art. 27, 1°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
[2 In voorkomend geval vermeldt het veroordelend vonnis of de veroordeelde zich bevindt in de bij artikel 25, § 2, d) of e), of artikel 26, § 2, d) of e), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, bepaalde voorwaarden.
In geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan het uitvoerbaar gedeelte meer dan drie jaar bedraagt en minder dan dertig jaar, wegens feiten bedoeld in boek II, titels I, Ibis en Iter, [3 in artikel 417/12, in artikel 394, indien gepleegd ten aanzien van één of meer politieambtenaren wegens hun hoedanigheid, in artikel 417/2]3, derde lid, 2°, of in artikel 428, § 5, van het Strafwetboek, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde twee derde van die straf heeft ondergaan.
In geval van een veroordeling tot een correctionele gevangenisstraf van dertig jaar of meer, kan het vonnis bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling of de voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering pas kan worden toegekend nadat de veroordeelde meer dan vijftien jaar tot maximum vijfentwintig jaar van die straf heeft ondergaan.]2
(De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële situatie bewijst.) <W 2005-07-20/52, art. 27, 2°, 030; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de rechtbank uitspraak doet in graad van beroep, behalve wanneer zij een verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier uitspreekt.
(Indien er door een bemiddeling elementen overeenkomstig artikel 555, § 1, aan de rechter ter kennis worden gebracht, wordt dit in het vonnis vermeld. De rechter kan hiermee rekening houden en vermeldt dit in voorkomend geval in het vonnis.) <L 2005-06-22/35, art. 4, 026; Inwerkingtreding : 31-01-2006>
([1 Als de rechter een effectieve vrijheidsstraf of de internering uitspreekt, licht hij de partijen in over de uitvoering van deze vrijheidsstraf of maatregel en over de mogelijke modaliteiten van strafuitvoering of internering.]1
Hij licht eveneens de burgerlijke partij in over de mogelijkheden om in het kader van de strafuitvoering [1 of de tenuitvoerlegging van de internering]1 te worden gehoord over de voorwaarden die in het belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd.) <W 2006-05-17/35, art. 101, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
(1)<W 2014-05-05/11, art. 88, 048; Inwerkingtreding : 01-10-2016 (zie ook art. 136). Overgangsbepalingen: art. 134 en 135>
(2)<W 2017-12-21/19, art. 2, 056; Inwerkingtreding : 21-01-2018>
(3)<W 2022-03-21/01, art. 110, 071; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
(4)<W 2023-12-19/08, art. 4, 075; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
(5)<W 2023-12-19/08, art. 48, 075; Inwerkingtreding : 01-09-2025>
Art. 195bis.<W 10-10-1967, art. 148, § 2> De griffier moet het vonnis binnen [1 tweeënzeventig uren]1 laten tekenen door de rechters die het hebben gewezen.
Indien een of meer rechters zich in de onmogelijkheid bevinden om te tekenen, dan tekenen alleen de anderen, onder vermelding van die onmogelijkheid.
Bevindt de griffier zich in zulke onmogelijkheid, dan is het voldoende dat de rechters daarvan bij het ondertekenen melding maken.
----------
(1)<W 2019-05-05/19, art. 82, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
Art.196. (Lid 1 opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 102°>
De griffiers die een uitgifte van een vonnis afgeven voordat het ondertekend is, worden vervolgd als schriftvervalsers.
(Lid 3 opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 102°>
Art. 196/1.[1 De griffier overhandigt aan het openbaar ministerie een uittreksel uit elk vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en een veroordeling tot een vrijheidsstraf inhoudt.
Wanneer een zelfde vonnis of arrest verscheidene personen tot een vrijheidsstraf heeft veroordeeld en die voor sommigen onder hen definitief is geworden, wordt voor de betrokken personen een uittreksel aan het openbaar ministerie bezorgd.
Wanneer verscheidene personen, die door een zelfde vonnis of arrest zijn veroordeeld, hun straf in verschillende strafinrichtingen moeten ondergaan, kan het openbaar ministerie zich voor elke inrichting een uittreksel doen afleveren.
Binnen drie dagen stuurt de griffier, langs elektronische weg of bij gewone brief, aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen een uittreksel uit elk vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en een pecuniaire veroordeling inhoudt, als bedoeld in het achtste lid.
Daarenboven stuurt de griffier, langs elektronische weg of bij gewone brief, een kopie van elk veroordelend vonnis dat de bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 197bis inhoudt, evenals een kopie van het uittreksel ervan, aan het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
Binnen dezelfde termijn stuurt de griffier aan de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, verantwoordelijk voor de werking van de gegevensbank penale boeten, verbeurdverklaringen en gerechtskosten in strafzaken, langs elektronische weg of bij gewone brief, de elementen die vervat zijn in elk uittreksel, en die noodzakelijk zijn voor de verwerking van de gegevens betreffende de pecuniaire veroordelingen, als bedoeld in het achtste lid.
Wanneer een zelfde vonnis of arrest verscheidene personen veroordeeld heeft tot pecuniaire veroordelingen, als bedoeld in het achtste lid, en die veroordelingen voor de enen definitief zijn geworden zonder het voor de anderen te zijn, wordt met betrekking tot het definitief geworden gedeelte van het vonnis of arrest gehandeld zoals bepaald in het vierde tot het zesde lid.
Onder een pecuniaire veroordeling wordt elke veroordeling verstaan tot een geldboete, tot een verbeurdverklaring van een geldsom die een terugvorderbare schuldvordering inhoudt op het vermogen van de veroordeelde, tot de gerechtskosten [3 of een bijdrage.]3]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 13, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(2)<W 2021-06-21/02, art. 19, 068; Inwerkingtreding : 23-08-2021>
(3)<W 2022-12-06/02, art. 21, 073; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 196/2. [1 In uitvoerbare vorm worden alleen de arresten, vonnissen en beschikkingen verzonden die de partijen, het openbaar ministerie of de bevoegde ontvanger van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen in die vorm aanvragen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2019-03-23/18, art. 14, 066; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
Art.197.(Onverminderd artikel 197bis, wordt het vonnis ten uitvoer gelegd) op verzoek van de procureur des Konings en van de burgerlijke partij, ieder wat hem betreft. <W 2003-03-19/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
[1 ...]1.
[1 ...]1. <W 2003-03-19/38, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
----------
(1)<W 2014-02-11/12, art. 53, 045; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
Art. 197bis.[1 § 1. De vervolgingen tot invordering van verbeurdverklaarde goederen, de geldboetes en de gerechtskosten worden namens het openbaar ministerie uitgeoefend door de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën en volgens de aanwijzingen van de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.
Deze ambtenaar verricht de handelingen en stelt de vorderingen in, die vereist zijn ter inning of ter vrijwaring van de rechten die het vonnis of het arrest aan de Schatkist toekent.
Hij kan, bij een veroordeling tot een verbeurdverklaring van een geldsom, een geldboete of de gerechtskosten, overgaan tot de tenuitvoerlegging op de in beslag genomen goederen overeenkomstig de aanwijzingen van het openbaar ministerie of de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.
Op verzoek van het openbaar ministerie of van de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring doet de bevoegde ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën de rechterlijke beslissingen houdende verbeurdverklaring van onroerende goederen, die in kracht van gewijsde zijn getreden [2 kosteloos]2 overschrijven op [5 de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën]5.
Voor het instellen van een vordering in rechte wordt overleg gepleegd met de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring.
§ 2. De vervolgingen tot invordering van verbeurdverklaarde goederen, geldboeten en gerechtskosten in het raam van het strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek gevoerd door de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring worden in zijn naam uitgeoefend door een ambtenaar van de federale overheidsdienst Financiën gespecialiseerd in de invordering van verbeurdverklaringen, die is aangewezen door de minister van Financiën.
De gespecialiseerde ambtenaar oefent alle bevoegdheden uit die de wettelijke en reglementaire bepalingen toekennen aan de in § 1 bedoelde ambtenaar. Hij kan over het hele grondgebied van het Rijk alle ambtshandelingen stellen die verband houden met de bevoegdheden welke eigen zijn aan zijn functie.
[3 § 2/1. In geval van verbeurdverklaring van een motorvoertuig door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing belast het openbaar ministerie een politiedienst met de overbrenging ervan naar de Federale Overheidsdienst Financiën. Daartoe zendt het parket aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten een proces-verbaal van overdracht. De stallingskosten zijn gerechtskosten tot aan de overdracht van het motorvoertuig aan de Patrimoniumdiensten.
Behoudens in het geval waarin de Patrimoniumdiensten niet om de verplaatsing van het verbeurdverklaarde motorvoertuig vragen, vordert het openbaar ministerie de overbrenging van het motorvoertuig en, in voorkomend geval, van de sleutels en/of de boorddocumenten naar de aangeduide locatie. In deze hypothese hanteert de politiedienst die met de overdracht aan de Patrimoniumdiensten werd belast, dezelfde richtlijnen als bij een in beslag genomen motorvoertuig. Hij doet een beroep op een erkende takeldienst, onderworpen aan het tarief van de gerechtskosten in strafzaken.]3
§ 3. Wanneer de veroordelingsbeslissing de bijzondere verbeurdverklaring inhoudt van zaken of sommen die zich bevinden of in te vorderen zijn buiten het Koninkrijk, maakt het openbaar ministerie een afschrift van de relevante stukken van het strafdossier over aan de minister van Justitie. Hij licht het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring daarvan in door toezending van een afschrift.
Het openbaar ministerie kan de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzoeken om in zijn naam alle akten op te stellen en handelingen te verrichten met het oog op de tenuitvoerlegging van de voormelde verbeurdverklaring in het buitenland. Met het oog hierop kan deze laatste de medewerking vorderen van vertalers. De kosten gemaakt voor hun prestaties worden begroot door de directeur en worden beschouwd als gerechtskosten in strafzaken.
§ 4. Er wordt een Overlegorgaan voor de coördinatie van de invordering van niet-fiscale schulden in strafzaken opgericht binnen de Federale Staat, hierna te noemen "het Overlegorgaan".
Het Overlegorgaan is samengesteld uit :
1° [7 de administrateur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de inning en de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;]7
[7 1° /1 de administrateur-generaal van de administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de patrimoniumdiensten of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;]7
2° de directeur van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;
3° [2 de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie of de door hem aangewezen vertegenwoordiger;]2
4° een vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor Justitie;
5° een vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor Financiën;
6° een vertegenwoordiger van het lid van de federale regering dat bevoegd is voor [2 ...]2 de fraudebestrijding;
7° een vertegenwoordiger aangewezen door het College van procureurs-generaal;
8° een vertegenwoordiger aangewezen door de Raad van procureurs des Konings;
[2 9° een vertegenwoordiger van de Federale overheidsdienst Justitie;
10° een vertegenwoordiger aangewezen door de Raad van Arbeidsauditeurs;]2
[7 11° een vertegenwoordiger van de Raad van Hoofdgriffiers;
12° een vertegenwoordiger van het College van de hoven en rechtbanken;
13° de voorzitter van de Vaste Commissie voor de lokale politie of zijn afgevaardigde.]7
Het Overlegorgaan bevordert de samenwerking tussen de in het tweede lid bedoelde administratieve en gerechtelijke overheden, met inachtneming van hun specifieke bevoegdheden, met als doel een efficiënte en effectieve tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen in strafzaken betreffende uitvoerbare veroordelingen tot betaling van verbeurdverklaarde geldsommen, strafrechtelijke geldboeten, gerechtskosten en de in artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen bedoelde bijdragen aan het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan occasionele redders, in België en in het buitenland.
Het Overlegorgaan kan alle nuttige aanbevelingen formuleren met het oog op een optimale coördinatie van de tenuitvoerlegging van de in het derde lid bedoelde veroordelingen. De voorzitter van het Overlegorgaan bezorgt de aanbevelingen aan de ministers bevoegd voor Justitie en Financiën en aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal.
Het Overlegorgaan stelt zijn huishoudelijk reglement vast met gewone meerderheid van stemmen van zijn aanwezige leden. Het reglement wordt goedgekeurd door de ministers bevoegd voor Financiën en Justitie. [6 Het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzekert het voorzitterschap van het Overlegorgaan.]6
Het Overlegorgaan vergadert na bijeenroeping door zijn voorzitter, die de agenda vaststelt.
Het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring verzekert het secretariaat van het Overlegorgaan.]1
----------
(1)<W 2014-02-11/12, art. 54, 045; Inwerkingtreding : 18-04-2014>
(2)<W 2016-02-05/11, art. 86, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(3)<W 2018-02-04/04, art. 43, 058; Inwerkingtreding : 01-07-2018>
(4)<W 2018-07-11/07, art. 73, 060; Inwerkingtreding : 30-07-2018>
(5)<W 2023-12-22/05, art. 5, 076; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
(6)<W 2024-04-18/08, art. 2, 081; Inwerkingtreding : 12-05-2024>
(7)<W 2024-04-18/08, art. 29, 081; Inwerkingtreding : 12-05-2024>
Art.198. De procureur des Konings is gehouden binnen vijftien dagen na de uitspraak een uittreksel uit het vonnis te doen toekomen aan de procureur-generaal.
§ III. [1 Hoger beroep van correctionele vonnissen]1
----------
(1)
Art.199. Tegen de vonnissen gewezen in correctionele zaken staat hoger beroep open.
Art.200. <W 01-05-1849, art. 6> Het hoger beroep van de vonnissen gewezen door de correctionele rechtbanken wordt gebracht voor het hof van beroep van het rechtsgebied.
Art.201. (Opgeheven) <W 10-07-1967, art. 1, 106°>
Art.202. <W 01-05-1849, art. 7> Het recht om hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken en de correctionele rechtbanken behoort :
1° Aan de beklaagde en aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij;
2° Aan de burgerlijke partij, alleen wat haar burgerlijke belangen betreft;
3° Aan het bosbeheer;
4° Aan het openbaar ministerie bij het hof (...) die over het beroep uitspraak moet doen; <W 1994-07-11/33, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
5° (naar gelang van het geval aan de procureur des Konings of aan de arbeidsauditeur.) <W 1994-07-11/33, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1995>
Art.203.<W 31-05-1955, art. 2> § 1. [2 Het recht van hoger beroep vervalt]2 indien de verklaring van hoger beroep niet gedaan is op de griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen]1 na de dag van die uitspraak en indien het vonnis bij verstek is gewezen, uiterlijk [1 dertig dagen]1 na de dag van de betekening ervan aan de veroordeelde partij of aan haar woonplaats. <W 15-06-1981, art. 1>
[2 ...]2
§ 2. [2 Indien de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld beschikt het openbaar ministerie over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen. Deze termijn loopt vanaf het verstrijken van de beroepstermijn van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij.
Indien het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld, beschikken de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij over een bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen. Deze termijn loopt vanaf het verstrijken van de beroepstermijn van het openbaar ministerie.
Is het hoger beroep tegen de burgerlijke partij gericht, dan beschikt deze over de bijkomende termijn van tien dagen om hoger beroep in te stellen tegen de beklaagden en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zij in de zaak wil doen blijven, onverminderd haar recht incidenteel beroep in te stellen overeenkomstig paragraaf 4. Deze termijn loopt vanaf het verstrijken van de beroepstermijn van de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij die het hoofdberoep hebben ingesteld.]2
§ 3. Gedurende die termijnen en gedurende de rechtspleging in hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst. De vonnissen over de strafvordering, buiten die van veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, alsook de vonnissen over de burgerlijke rechtsvordering kunnen echter bij een speciaal gemotiveerde beslissing uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande hoger beroep.
§ 4. In alle gevallen waarin de burgerlijke rechtsvordering gebracht wordt voor de rechter in hoger beroep, kan de gedaagde bij een op de terechtzitting genomen conclusie incidenteel beroep instellen zolang de debatten in hoger beroep niet gesloten zijn.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 88, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2022-12-06/02, art. 22, 073; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art. 203bis. <W 16-02-1961, art. 4> De beklaagde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij kunnen hoger beroep instellen, hetzij in persoon, hetzij (...) door een advocaat (...). <W 20-12-1974, art. 3 en 4>
Art.204.[1 Op straffe van verval van het hoger beroep bepaalt het verzoekschrift nauwkeurig de grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, met inbegrip van de procedurele grieven, en wordt het verzoekschrift binnen dezelfde termijn en op dezelfde griffie ingediend als de in artikel 203 bedoelde verklaring. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de eiser in beroep of zijn advocaat, of door een ander bijzonder gevolmachtigde. In dit laatste geval wordt de volmacht bij het verzoekschrift gevoegd.
Dit verzoekschrift kan ook rechtstreeks worden ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof waarvoor het hoger beroep wordt gebracht.
Daartoe kan een formulier, waarvan het model wordt bepaald door de Koning, worden gebruikt.
Deze bepaling geldt ook voor het openbaar ministerie.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 89, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.205.
<Opgeheven bij W 2022-12-06/02, art. 23, 073; Inwerkingtreding : 31-12-2022>
Art.206.[1 De partijen in het geding kunnen afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken, met een verklaring, ingediend op de griffie van de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen.
De verklaring kan in voorkomend geval ook worden gedaan op de griffie van de gevangenis of van het gemeenschapscentrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.
Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt in het daartoe bestemd register.
Bij de in het tweede lid voorziene gevallen geven de bestuurders van de inrichtingen van die verklaring onmiddellijk bericht aan het openbaar ministerie bij de rechtbank of het hof die van het hoger beroep kennis moet nemen en stelt hem, binnen vierentwintig uren, een uitgifte van het proces-verbaal in handen. Bericht en uitgifte worden bij het dossier gevoegd.
Van de afstand of beperking door het openbaar ministerie gedaan, worden de beklaagde, en in voorkomend geval de burgerlijke partij, of hun advocaten, binnen de vierentwintig uren op de hoogte gesteld.
De partijen in het geding kunnen ook op de zitting afstand doen van het ingesteld hoger beroep of het ingesteld hoger beroep beperken.
De afstand of beperking van het ingesteld hoger beroep kan worden ingetrokken totdat er akte van is verleend door het hof of de rechtbank die van het hoger beroep kennis moet nemen.
Ingeval van hoger beroep met betrekking tot de burgerlijke rechtsvordering, kan de partij tegen wie het hoger beroep gericht is, evenwel beslissen de afstand niet te aanvaarden indien incidenteel beroep is ingesteld.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 91, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
Art.207. Het verzoekschrift, indien het op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg is ingediend, en de stukken worden door de procureur des Konings aan de griffie van het hof (...) waarvoor het beroep gebracht zal worden, gezonden binnen vierentwintig uren na de verklaring op de griffie of na de afgifte van de betekening van het beroep. <W 10-07-1967, art. 1, 110°>
Hij tegen wie het vonnis is gewezen, wordt, indien hij zich in hechtenis bevindt, binnen dezelfde termijn en op bevel van de procureur des Konings overgebracht naar het huis van arrest van de plaats waar de zetel van het hof (...) dat over het beroep uitspraak zal doen. <W 10-07-1967, art. 1, 110°>
Art.208.[1 Tegen de arresten, in hoger beroep bij verstek gewezen, kan in verzet worden gekomen in dezelfde vormen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde modaliteiten en binnen dezelfde termijnen als tegen de verstekvonnissen van de correctionele rechtbanken.
De bepalingen van de artikelen 185 tot 187 gelden ook voor het hof van beroep.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 92, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.209.Over het hoger beroep wordt binnen een maand uitspraak gedaan ter terechtzitting. (...) [1 Artikel 190, derde tot zevende lid, is van overeenkomstige toepassing voor het hof van beroep]1. <W 1990-12-28/31, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 08-01-1991>
----------
(1)<W 2022-10-16/03, art. 5, 078; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art. 209bis.<Ingevoegd bij W 2000-03-28/31, art. 5; Inwerkingtreding : 2000-04-30> In de gevallen bedoeld in artikel 216quinquies, wordt het hoger beroep ingesteld binnen de termijn en in de vorm bepaald in de artikelen 203 en 205.
Onverminderd artikel 205, wordt de zaak vastgesteld binnen vijftien dagen na het verstrijken van de termijn gesteld voor de beklaagde in artikel 203, § 1.
De termijn van dagvaarding voor het Hof bedraagt twee dagen.
Het Hof kan de zaak eenmaal of meermaals uitstellen op voorwaarde dat het deze uiterlijk vijftien dagen na de inleidingszitting in beraad neemt.
Het Hof doet uitspraak binnen vijf dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Wanneer het Hof van oordeel is dat de complexiteit van de zaak aanvullend onderzoek vereist, kan het Hof het dossier bij een met redenen omklede beslissing toezenden aan de procureur-generaal.
[1 De bepalingen van [2 de artikelen 152 en 190sexies]2 gelden ook voor de hoven van beroep.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 93, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
(2)<W 2024-01-18/06, art. 6, 077; Inwerkingtreding : 26-01-2024>
Art.210.(Voordat de rechters) hun gevoelen uiten, worden de beklaagde, onverschillig of hij vrijgesproken dan wel veroordeeld is, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen, de burgerlijke partij (, of hun advocaat) en de procureur-generaal gehoord (over de nauwkeurig bepaalde grieven die tegen het vonnis worden ingebracht, en zulks in de door de rechter te bepalen volgorde. De beklaagde (of zijn advocaat) heeft, indien hij het vraagt, altijd het laatste woord.) <W 1990-12-28/31, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 08-01-1991> <KB 258 24-03-1936, art. 4> <W 2003-02-12/35, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 07-04-2003>
[1 Behoudens de grieven opgeworpen zoals bepaald in artikel 204, kan de beroepsrechter slechts de grieven van openbare orde ambtshalve opwerpen die betrekking hebben op de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen dan wel op :
- zijn bevoegdheid;
- de verjaring van de feiten die bij hem aanhangig zijn gemaakt;
- het gegeven dat de feiten die bij hem wat betreft de schuldvraag aanhangig zijn gemaakt, geen misdrijf zijn of de noodzaak om deze feiten te herkwalificeren of een niet te herstellen nietigheid die het onderzoek naar deze feiten aantasten.
De partijen worden verzocht om zich uit te spreken over de ambtshalve opgeworpen middelen.]1
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 94, 049; Inwerkingtreding : 01-03-2016>
Art.211.De bepalingen van de voorgaande artikelen betreffende de wettelijke vormen van het onderzoek, de aard van de bewijzen, de vorm, de authenticiteit en de ondertekening van het eindvonnis in eerste aanleg, de veroordeling in de kosten [2 , de administratieve toeslag, zoals bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021,]2 (en over de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek), alsook de straffen in die artikelen bepaald, gelden eveneens voor de vonnissen in hoge beroep gewezen. [1 De artikelen 145, vijfde en zesde lid, 152bis [3 , 164 en 195, tweede tot vierde lid]3 zijn eveneens van toepassing.]1 <W 2007-04-21/85, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2008 ; zie ook art. 13>
----------
(1)<W 2016-10-28/07, art. 8, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
(2)<W 2021-06-21/02, art. 20, 068; Inwerkingtreding : 23-08-2021>
(3)<W 2023-12-19/08, art. 5, 075; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art. 211bis. <W 10-10-1967, art. 149> Is er een vrijsprekend vonnis of een beschikking tot buitenvervolgingstelling, dan kan het gerecht in hoger beroep geen veroordeling of verwijzing uitspreken dan met eenparige stemmen van zijn leden. Dezelfde eenstemmigheid is vereist voor het gerecht in hoger beroep om tegen beklaagde uitgesproken straffen te kunnen verzwaren. Dit geldt eveneens inzake voorlopige hechtenis om een voor de beklaagde gunstige beschikking te kunnen wijzigen.
Art.212. Indien het vonnis wordt teniet gedaan omdat het feit door geen enkele wet wordt beschouwd als wanbedrijf of overtreding, ontslaat het hof (...) de beklaagde van rechtsvervolging en beslist in voorkomend geval over de schadevergoeding te zijnen behoeve. <W 10-07-1967, art. 1, 112°>
Art.213. Indien het vonnis wordt teniet gedaan, omdat het feit slechts een overtreding oplevert, en indien (de openbare of de burgerlijke partij) de verwijzing niet hebben gevraagd, spreekt het hof (...) de straf uit en beslist in voorkomend geval eveneens over de schadevergoeding. <W 10-07-1967, art. 1, 113°>
Art.214. Indien het vonnis wordt teniet gedaan, omdat het misdrijf strafbaar is met een criminele straf, verleent het hof (...), zo daartoe grond bestaat, een bevel tot bewaring of zelfs een bevel tot aanhouding, en verwijst de beklaagde naar de bevoegde openbare ambtenaar, die echter een andere zal zijn dan degene die het vonnis heeft gewezen of het onderzoek heeft gedaan. <W 10-07-1967, art. 1, 114°>
Art.215. Indien het vonnis wordt teniet gedaan wegens schending of niet hersteld verzuim van vormen, door de wet voorgeschreven op straffe van nietigheid, beslist het hof (...) mede over de zaak zelf. <W 10-07-1967, art. 1, 112°>
Art. 215bis. [1 vroeger art. 216]1De burgerlijke partij, de beklaagde, de openbare partij, de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen kunnen zich tegen het vonnis in cassatie voorzien.
----------
(1)<W 2016-02-05/11, art. 95, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
HOOFDSTUK IIbis. [1 Voorafgaande erkenning van schuld]1
----------
(1)
Art.216.[1 § 1. Voor feiten die niet van die aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan vijf jaar correctionele gevangenisstraf, kan de procureur des Konings, indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde de schuld van de hem tenlastegelegde feiten erkent, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde of zijn advocaat, de toepassing voorstellen van de in dit artikel omschreven procedure van voorafgaande erkenning van schuld.
In dat geval kan hij de toepassing voorstellen van alle hoofd- en bijkomende straffen en maatregelen, die de rechter wettelijk zou kunnen uitspreken, eventueel onder de door de wet bepaalde nadere regels, met inbegrip van de opschorting van de uitspraak van de veroordeling en de eenvoudige schuldigverklaring en met toepassing, in voorkomend geval, van artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek.
Deze procedure is niet toepasselijk voor de feiten:
1° die strafbaar zouden zijn met een maximumstraf van meer dan twintig jaar opsluiting als ze niet in wanbedrijven werden omgezet;
2° bedoeld in de artikelen 417/11 tot 417/22 van het Strafwetboek;
3° bedoeld in de artikelen 417/25 tot 417/41, 417/44 tot 417/47, 417/52 en 417/54 van het Strafwetboek, indien deze zijn gepleegd op of met behulp van minderjarigen;
4° bedoeld in de artikelen 393 tot 397 van het Strafwetboek.
§ 2. De procureur des Konings kan de toepassing van de in dit artikel omschreven procedure ook voorstellen tijdens het gerechtelijk onderzoek, na het verplicht en bindend advies van de onderzoeksrechter over de stand van het onderzoek, evenals na overzending van het dossier door de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 127, § 1. Hij kan dit ook voorstellen wanneer de zaak reeds bij de feitenrechter aanhangig is gemaakt.
§ 3. De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van de in dit artikel omschreven procedure, de verdachte, de inverdenkinggestelde, of de beklaagde, het gekende slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij de mogelijkheid nog niet hadden. Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.
§ 4. De procureur des Konings bepaalt dag, uur en plaats van oproeping van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en hun advocaat of kan hen een schriftelijk voorstel overzenden.
De advocaat neemt kennis van het dossier, van het voorstel van de procureur des Konings en de aan de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde tenlastegelegde feiten en licht hem in over zijn rechten, de gevolgen van het erkennen van de schuld in de voorliggende procedure en het verder verloop ervan.
Indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde over onvoldoende inkomsten beschikt, zijn de artikelen 508/13 tot 508/18 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de toekenning van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand geheel van toepassing.
De verklaringen waarmee de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent, worden afgelegd met bijstand van een advocaat naar keuze of een hem toegewezen advocaat. De verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde kan de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkennen in een door hem en zijn advocaat gedagtekende en ondertekende schriftelijke verklaring.
Na het aanhoren van de door de procureur des Konings voorgestelde straffen, in voorkomend geval na ontvangst van het voorstel van de procureur des Konings, beschikt de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde over de door de procureur des Konings bepaalde termijn van ten minste een maand binnen dewelke hij aan de procureur des Konings moet meedelen of hij al dan niet de schuld aan de tenlastegelegde feiten erkent en de weerhouden wettelijke kwalificaties en de voorgestelde straffen aanvaardt, en binnen dewelke hij met het slachtoffer tot een akkoord kan komen in verband met de omvang van de veroorzaakte schade en de regeling van de schadevergoeding. Deze termijn kan worden teruggebracht tot acht dagen indien de inverdenkinggestelde of de beklaagde zich in voorlopige hechtenis bevindt.
De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn. De overeenkomst kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan of indien er met het slachtoffer een afbetalingsplan is overeengekomen met het oog op de gehele vergoeding van de schade. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde burgerlijke rechtbank.
Indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde zich akkoord verklaart, wordt zijn verklaring, waarmee hij de schuld aan de hem tenlastegelegde feiten erkent en de straffen aanvaardt die de procureur des Konings voorstelt, vastgelegd in een overeenkomst waarin de strafrechtelijke kwalificatie van de feiten precies wordt omschreven en het bedrag van de schadevergoeding aan het slachtoffer wordt vermeld en dat zowel door de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en zijn advocaat, als door de procureur des Konings wordt ondertekend.
Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden ontdoken, is de in dit artikel bedoelde procedure pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde ontdoken belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale administratie daarmee heeft ingestemd. Het bedrag van de belastingen of sociale bijdragen wordt na de ondertekening van de overeenkomst geconsigneerd.
De overeenkomst bedoeld in het zevende lid bepaalt ook de goederen of vermogensvoordelen die moeten worden verbeurdverklaard.
§ 5. Als de zaak nog niet is vastgesteld voor een rechter ten gronde, bepaalt de overeenkomst de plaats, dag en uur van de zitting van de rechtbank of het hof waarop de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het gekende slachtoffer of hun advocaat dienen te verschijnen, binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen en niet langer dan twee maanden. Aan de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het gekende slachtoffer wordt onmiddellijk een afschrift van de overeenkomst overhandigd of in voorkomend geval betekend. De kennisgeving geldt ten aanzien van alle partijen als dagvaarding. Wanneer de zaak evenwel al is vastgesteld voor de rechter ten gronde, wordt de overeenkomst op die zitting ter bekrachtiging voorgelegd.
Wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast, wordt de overeenkomst ter bekrachtiging aan het onderzoeksgerecht voorgelegd. De procureur des Konings zendt het dossier en de overeenkomst over aan de griffie van het onderzoeksgerecht. De griffier stelt de inverdenkinggestelde en het gekende slachtoffer en hun advocaat per faxpost, langs elektronische weg of bij een aangetekende zending in kennis van plaats, dag en uur van verschijning. De termijn van verschijning mag niet korter zijn dan tien dagen en niet langer dan twee maanden. Ingeval de inverdenkinggestelde zich in voorlopige hechtenis bevindt, wordt de termijn teruggebracht tot drie dagen.
§ 6. De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht hoort de beklaagde of de inverdenkinggestelde en het gekende slachtoffer en hun advocaat in raadkamer over de afgesloten overeenkomst en de erkende feiten.
De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht verifieert of voldaan is aan alle voorwaarden van de paragrafen 1 tot 4, of de overeenkomst op een vrije en weloverwogen manier is gesloten en met de werkelijkheid van de feiten en met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemt, of de door de procureur des Konings voorgestelde straffen proportioneel zijn aan de ernst van de feiten en aan de persoonlijkheid van de beklaagde en of het gekende slachtoffer het akkoord over het bedrag en de regeling van de schadevergoeding op een vrije en weloverwogen manier heeft gesloten.
Indien de rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht oordeelt dat dit het geval is, bekrachtigt ze de afgesloten overeenkomst en spreekt ze de straffen uit die bij de erkenning van schuld door de beklaagde voorgesteld waren. De beklaagde wordt veroordeeld tot de kosten overeenkomstig artikel 162, eerste lid, en tot de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomstig artikel 162bis, eerste lid. Deze beslissing wordt uitgesproken in openbare terechtzitting. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Indien de rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht het verzoek tot bekrachtiging van de afgesloten overeenkomst, bij een met redenen omklede beslissing, afwijst, wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings om te handelen als naar recht. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open. De rechter die beslist heeft over de bekrachtiging mag geen kennis meer nemen van de zaak.
De door de beklaagde en de procureur des Konings ondertekende overeenkomst en de documenten die werden opgemaakt en mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg in het kader van de procedure alsook alle andere gerelateerde procedurestukken, worden in het laatste geval uit het dossier verwijderd en neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg.
Zolang de overeenkomst niet is bekrachtigd bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, kunnen de hierboven bedoelde stukken niet ten laste van de verdachte, de inverdenkinggestelde, of de beklaagde worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
Zolang er geen ondertekende overeenkomst is, kunnen de stukken opgesteld in het kader van de paragrafen 1, 2, 4 en 5 niet aan het dossier worden gevoegd, noch ingezien.
§ 7. De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht doet uitspraak over het verzoek tot bekrachtiging, hetzij tijdens de zitting, hetzij binnen een maand na de eerste zitting. De rechtbank, het hof of het onderzoeksgerecht kan beslissen de behandeling van de zaak voort te zetten op verzoek van de procureur des Konings en de beklaagde indien de noodzaak blijkt de overeenkomst aan te passen.
§ 8. Het bij de paragrafen 1 en 2 bedoelde recht behoort ook toe, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in [2 artikel 479]2, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
(2)<W 2024-05-15/03, art. 38, 082; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
HOOFDSTUK IIter. [1 - Toezeggingen in het kader van de strafvordering, de strafuitvoering of de hechtenis wegens het afleggen van een verklaring.]1
----------
(1)
Afdeling I. [1 - Algemene bepaling]1
----------
(1)
Art. 216/1.[1 De procureur des Konings kan aan een persoon die substantiële, onthullende, oprechte en volledige verklaringen aflegt inzake de betrokkenheid van derden en desgevallend de eigen betrokkenheid, over gepleegde of gepoogde misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2 tot 4, en die zijn opgenomen in een memorandum, een toezegging verlenen in het kader van de uitoefening van de strafvordering, in het kader van de strafuitvoering of in het kader van de hechtenis mits het onderzoek zulks vereist en de overige middelen van het onderzoek niet lijken te volstaan om de waarheid aan de dag te brengen.
De procureur des Konings organiseert een vertrouwelijk overleg met deze persoon en zijn advocaat met het oog op het formuleren van proportionele toezeggingen in het licht van de door deze persoon af te leggen verklaringen, van het door hem gepleegde misdrijf, van het misdrijf waarover verklaringen zullen worden afgelegd en de ernst van de eventuele gevolgen ervan, en van eventuele verzachtende omstandigheden.
De in dit hoofdstuk bedoelde mogelijkheid behoort ook toe, ten aanzien van dezelfde misdrijven, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in [2 artikel 479]2, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
(2)<W 2024-05-15/03, art. 39, 082; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Afdeling II. [1 - Memorandum met de persoon bedoeld in artikel 216/1]1
----------
(1)
Art. 216/2.[1 § 1. De procureur des Konings en de persoon bedoeld in artikel 216/1 ondertekenen een schriftelijk memorandum. Het memorandum wordt gedateerd en bevat de volgende vermeldingen:
1° de identiteitsgegevens van de persoon bedoeld in artikel 216/1;
2° de naam van de advocaat die bijstand verleent aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 bij het afsluiten van het memorandum;
3° de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de misdrijven waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen, werden gepleegd en de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek loopt of waar hij veroordeeld is;
4° de nauwkeurige en omstandige opgave van:
a) de feiten die aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 ten laste kunnen worden gelegd, waarvoor hij wordt vervolgd of waarvoor hij reeds veroordeeld is, alsmede de straffen die hem in dat laatste geval werden opgelegd, en de straffen die het voorwerp uitmaken van de toezegging van de procureur des Konings;
b) de feiten waarover de persoon bedoeld in artikel 216/1 te kennen geeft een verklaring te zullen afleggen;
c) de inhoud van de toezegging van de procureur des Konings;
d) de voorwaarden die met de toezegging van de procureur des Konings gepaard gaan, die in elk geval bestaan uit de voorwaarden opgenomen in artikel 216/6, 2° tot 6° ;
e) de voorwaarden en de nadere regels die betrekking hebben op het afleggen van de verklaring door de persoon bedoeld in artikel 216/1;
f) de bereidheid tot het vergoeden van de schade.
§ 2. Het memorandum kan slechts worden afgesloten met:
1° een voorafgaand akkoord van de bevoegde procureurs-generaal;
2° een voorafgaand advies van de getuigenbeschermingscommissie wat betreft de mogelijkheid tot het nemen van beschermingsmaatregelen waar later over beslist kan worden;
3° een voorafgaand advies van de federale procureur;
Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek of diens verklaringen afgelegd worden in het kader van een lopend gerechtelijk onderzoek, geeft de onderzoeksrechter een voorafgaand en bindend advies over de stand van zaken van het gerechtelijk onderzoek. Hij voert hierbij een betrouwbaarheidscontrole uit teneinde na te gaan of de persoon bedoeld in artikel 216/1 werkelijk in staat is nuttige informatie te verstrekken in het kader van het zoeken naar de waarheid. De onderzoeksrechter kan steeds beslissen geen advies te verlenen indien hij dit niet opportuun acht.
§ 3. De bevoegde procureurs-generaal nemen een beslissing bij consensus.
§ 4. Het memorandum wordt gesloten en ondertekend in het bijzijn van een advocaat naar keuze van de persoon bedoeld in artikel 216/1 of een door de stafhouder aan hem toegewezen advocaat.
De persoon bedoeld in artikel 216/1 kan te allen tijde een vertrouwelijk overleg hebben met zijn advocaat buiten de aanwezigheid van de procureur des Konings.
§ 5. Het memorandum wordt opgesteld in drie ondertekende exemplaren. Eén exemplaar wordt overhandigd aan de persoon bedoeld in artikel 216/1, een tweede wordt toegevoegd aan het strafdossier betreffende het misdrijf waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd of werd veroordeeld en een derde wordt door de procureur des Konings bijgehouden.
Indien de verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt aangewend in verschillende strafdossiers, wordt in elk van deze strafdossiers een voor eensluidend verklaard afschrift van het memorandum gevoegd.
Het exemplaar of het voor eensluidend verklaard afschrift van het memorandum wordt aan het desbetreffend strafdossier gevoegd uiterlijk op het ogenblik van de voeging van de eerste verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1.
§ 6. De federale procureur houdt een register bij van alle opgestelde memoranda. Van elk door de procureur des Konings ondertekend memorandum wordt een voor eensluidend verklaard afschrift overgezonden aan de federale procureur en toegevoegd aan het register.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling III.
Art. 216/3.[1 Het memorandum bedoeld in artikel 216/2 kan mits het akkoord van de procureur des Konings en van de persoon bedoeld in artikel 216/1 aangepast, aangevuld, of vervolledigd worden.
De paragrafen 4 tot 6 van artikel 216/2 zijn van overeenkomstige toepassing.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling III. [1 - Verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1]1
----------
(1)
Art. 216/4. [1 § 1. Na de ondertekening van het memorandum gaat de persoon bedoeld in artikel 216/1 binnen de termijn opgelegd in het memorandum over tot het afleggen van zijn verklaring.
§ 2. De persoon bedoeld in artikel 216/1 moet gevolg geven aan elke oproeping door het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeks- en vonnisgerechten.
§ 3. Verklaringen die door de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden afgelegd mogen alleen in aanmerking genomen worden als bewijs op voorwaarde dat zij in afdoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
In elk proces-verbaal waarin een verklaring van de persoon bedoeld in artikel 216/1 ter uitvoering van het memorandum wordt opgenomen, wordt melding gemaakt van het memorandum.
§ 4. Aan een persoon bedoeld in artikel 216/1 kan noch gedeeltelijke anonimiteit in de zin van de artikelen 75bis en 155bis, noch volledige anonimiteit in de zin van artikel 86bis worden toegekend.
§ 5. Indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak ook optreedt als burgerinfiltrant in het kader van een burgerinfiltratie zoals bepaald in onderafdeling 4bis van boek I, hoofdstuk IV, afdeling III, maakt het openbaar ministerie hiervan onverwijld melding in het vertrouwelijk dossier bedoeld in artikel 47novies/3, § 1, tweede lid.
Het openbaar ministerie vermeldt in een proces-verbaal dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 in dezelfde zaak heeft opgetreden als burgerinfiltrant. Het proces-verbaal wordt slechts door het openbaar ministerie bij het strafdossier gevoegd op het ogenblik dat de kamer van inbeschuldigingstelling kennisneemt van de zaak op basis van artikel 235ter.]1
----------
(1)
Afdeling IV. [1 - Controle over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden]1
----------
(1)
Art. 216/5.[1 Behoudens indien de zaak reeds aanhangig werd gemaakt voor de feitenrechter, onderzoekt de kamer van inbeschuldigingstelling op vordering van het openbaar ministerie de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie, infiltratie en burgerinfiltratie en van de maatregel bedoeld in artikel 46sexies indien daarbij een vertrouwelijk dossier werd aangelegd, die werden toegepast in het kader van een gerechtelijk onderzoek of van een opsporingsonderzoek ten laste van de persoon bedoeld in artikel 216/1 vooraleer het memorandum wordt bekrachtigd.
In dat geval hoort de kamer van inbeschuldigingstelling de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat, in voorkomend geval het slachtoffer en zijn advocaat in aanwezigheid van de procureur-generaal, en afzonderlijk buiten hun aanwezigheid, de opmerkingen van de procureur-generaal.
Artikel 235quater, § 2, tweede lid, en §§ 3 en 4, en artikel 235ter, § 5, zijn van toepassing. Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling geldt slechts voorlopig ten aanzien van andere in hetzelfde gerechtelijk onderzoek of opsporingsonderzoek betrokken partijen.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling V. [1 - Herroeping van de toezegging]1
----------
(1)
Art. 216/6.[1 De toezegging kan worden herroepen:
1° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de door hem in het memorandum aanvaarde voorwaarden niet heeft nageleefd;
2° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 voor misdrijven gepleegd na datum van het sluiten van het memorandum bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan wordt veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van ten minste zes maanden;
3° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 niet overgaat tot het afleggen van de verklaringen zoals bepaald in het memorandum;
4° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 de schade weigert te vergoeden;
5° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, wetens en willens, onvolledige, onoprechte of niet-onthullende verklaringen betreffende de bedoelde feiten heeft afgelegd;
6° indien de persoon bedoeld in artikel 216/1, teneinde de vervolging betreffende de bedoelde feiten te belemmeren, heeft gepoogd bewijzen te laten verdwijnen of zich te verstaan met derden.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling VI. [1 - Toezegging van het openbaar ministerie in het kader van de uitoefening van de strafvordering]1
----------
(1)
Art. 216/7.[1 § 1. Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen:
1° een lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig de artikelen 80 en 81 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde misdaden met geweld of bedreiging en de misdaden vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;
2° een lagere straf toezeggen met toepassing van een strafvermindering overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde wanbedrijven met geweld of bedreiging en de wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;
3° een eenvoudige schuldigverklaring, dan wel een straf die lager kan zijn dan de wettelijk bepaalde minimumstraf, dan wel een straf onder elektronisch toezicht, een werkstraf of een autonome probatiestraf toezeggen, inzake de door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde of gepoogde misdaden zonder geweld of bedreiging en wanbedrijven zonder geweld of bedreiging, met uitsluiting van de misdaden en wanbedrijven vervat in titel 1ter van boek 2 van het Strafwetboek;
4° een verminderde geldboete, zelfs onder het wettelijk bepaalde minimum, of bijzondere verbeurdverklaring, zelfs bij een verplichte verbeurdverklaring, doch met uitzondering van de verbeurdverklaring van stoffen en voorwerpen die de openbare veiligheid of de veiligheid van personen in het gevaar brengen, toezeggen.
Er kunnen geen toezeggingen worden verricht over de straffen bedoeld in de artikelen 31 tot 34 van het Strafwetboek.
§ 2. Ingeval het memorandum wordt afgesloten tijdens het opsporingsonderzoek dagvaardt het openbaar ministerie de persoon bedoeld in artikel 216/1 in voorkomend geval met vermelding van de in acht genomen verzachtende omstandigheden of reden van verschoning met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en de gekende slachtoffers voor de bevoegde rechtbank of het bevoegde hof om uitspraak te doen over de bekrachtiging van het memorandum binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen.
Het openbaar ministerie dagvaardt vervolgens binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen de persoon bedoeld in artikel 216/1 in voorkomend geval met vermelding van de in acht genomen verzachtende omstandigheden of reden van verschoning met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en de gekende slachtoffers voor de bevoegde rechtbank of het bevoegde hof om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 en over de burgerlijke belangen.
§ 3. De toezegging door het openbaar ministerie wordt met redenen omkleed. De bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of, tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging, het bevoegde onderzoeksgerecht, hoort het openbaar ministerie en de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat over het memorandum en over de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd.
In voorkomend geval hoort de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of het bevoegde onderzoeksgerecht ook het slachtoffer of zijn advocaat over de feiten. Het slachtoffer kan zich op de zitting van de bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of, desgevallend, het bevoegde onderzoeksgerecht burgerlijke partij stellen.
De bevoegde rechtbank, het bevoegde hof of, tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging, het bevoegde onderzoeksgerecht, verifieert de proportionaliteit van de toezegging bedoeld in paragraaf 1, of de wettelijke voorwaarden zijn nagekomen, of de persoon bedoeld in artikel 216/1 het memorandum uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard, of de feiten met hun correcte juridische kwalificatie overeenstemmen, of de feiten waarvoor de persoon bedoeld in artikel 216/1 wordt vervolgd en waarop de toezegging slaat, overeenstemmen met de werkelijkheid, of de gronden tot verval niet aanwezig zijn, of de bereidheid tot vergoeding van de eventuele schade aanwezig is, of de persoon bedoeld in artikel 216/1 verklaringen heeft afgelegd die in verhouding staan tot de toezegging, en of de toepassing van artikel 216/1 noodzakelijk is om de waarheid aan het licht te brengen. Vervolgens bekrachtigt ze de toezegging en spreekt ze de overeengekomen straffen uit.
De beslissing tot bekrachtiging wordt met redenen omkleed. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
Indien het onderzoeksgerecht de toezegging heeft bekrachtigd, verwijst het de zaak, in voorkomend geval mits aanneming van verzachtende omstandigheden of van een reden van verschoning met toepassing van artikel 2, tweede lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, naar de bevoegde rechtbank of het bevoegde hof om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 en over de burgerlijke belangen.
Ingeval de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 een criminele straf is behorende tot de bevoegdheid van het hof van assisen, verwijst het onderzoeksgerecht de zaak naar de procureur-generaal bij het hof van beroep.
§ 4. De procedure van dit hoofdstuk kan niet meer toegepast worden na het arrest van verwijzing naar het hof van assisen overeenkomstig artikel 231.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling VIII.
Art. 216/8.[1 De beslissing tot afwijzing van de toezegging wordt met redenen omkleed. Indien, nadat de toezegging wordt afgewezen, een nieuw memorandum wordt voorgelegd, wordt de zaak tegen de persoon bedoeld in artikel 216/1 toegewezen aan een anders samengestelde kamer.
Indien de toezegging wordt afgewezen en geen nieuw memorandum wordt voorgelegd, kunnen het ondertekende memorandum en de documenten die werden opgemaakt en de verklaringen die werden afgelegd in het kader van de procedure, door de persoon bedoeld in artikel 216/1, niet dienen om zijn veroordeling te ondersteunen. Zij kunnen niet ten laste van de persoon bedoeld in artikel 216/1 worden aangewend in een andere strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of andere procedure en ze zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.]1
----------
(1)<W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Art. 216/9. [1 Het openbaar ministerie vordert, binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen en binnen de perken van de wet, de straf die van toepassing wordt ingeval de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/6 niet nakomt of niet heeft nagekomen.
De bevoegde rechtbank of het bevoegde hof beslist binnen de perken van de op het misdrijf gestelde straffen, alsook van de wet op grond waarvan de zaak voor de rechtbank of het hof werd gebracht, over de straf die overeenkomstig het eerste lid wordt gevorderd en waarvan de tenuitvoerlegging wordt uitgesteld mits de voorwaarden worden nagekomen. De bevoegde rechtbank of het hof doet uitspraak over de burgerlijke belangen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Art. 216/10. [1 § 1. Ingeval de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9 een criminele straf is behorend tot de bevoegdheid van het hof van assisen laat de procureur-generaal de dagvaarding voor de preliminaire zitting betekenen aan de persoon bedoeld in artikel 216/1, aan de burgerlijke partij, en aan hun advocaten. De artikelen 274 en 276 tot 279 zijn van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1. Enkel de getuigen die gegevens kunnen bijbrengen met betrekking tot de ernst van de feiten en de strafmaat worden opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 278.
§ 2. De procureur-generaal laat in een exploot aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 en aan de burgerlijke partij betekenen:
1° het arrest betreffende de preliminaire zitting,
2° de dagvaarding om te verschijnen op de zitting die wordt gewijd aan de samenstelling van de jury, en
3° de dagvaarding om te verschijnen op de zitting om uitspraak te doen over de straf overeenkomstig het bepaalde in artikel 216/9.
Artikel 285, §§ 2 en 3, is van toepassing op de procedure ten aanzien van de persoon bedoeld in artikel 216/1.
§ 3. De volgende artikelen zijn van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1:
1° voor wat betreft de ambtsverrichtingen van de voorzitter: de artikelen 254 tot 256 voor wat betreft de beschuldigde;
2° voor wat betreft de ambtsverrichtingen van de procureur-generaal: de artikelen 260, 264, 265, 266 en 273;
3° voor wat betreft de rechtspleging voor het hof van assisen, inbegrepen de ambtsverrichtingen van de voorzitter en van de procureur-generaal: de artikelen 280, eerste tot derde lid, 281, § 1, 281, § 2, behoudens de bepalingen die de schuld betreffen, 282, 283, 284, 284bis, en 286;
4° voor wat betreft de samenstelling van de jury: de artikelen 287 tot 289, 290, 292, derde lid, 293 tot 318, 321 en 340.
§ 4. De procureur-generaal vordert de straf die van toepassing wordt ingeval de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/6 niet nakomt of niet heeft nagekomen.
De voorzitter verleent het woord aan de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn raadsman.
De burgerlijke partij kan vorderen dat de te verbeuren zaken die aan haar toebehoren, aan haar worden teruggegeven.
De artikelen 343 tot 346 zijn van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1.
De artikelen 347 tot 352 zijn van toepassing op de behandeling van de burgerlijke vordering.
De artikelen 353 tot 355 zijn samen met artikel 359 van toepassing op de persoon bedoeld in artikel 216/1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Art. 216/11. [1 Indien het openbaar ministerie meent dat de persoon bedoeld in artikel 216/1 de voorwaarden zoals opgenomen in het memorandum overeenkomstig artikel 216/6 niet nakomt of niet heeft nagekomen binnen de termijn die gelijk is aan de duur van de straf die uitgesproken is overeenkomstig artikel 216/9, tweede lid, vordert het bij de rechtbank of het hof de toepassing van de straf die door die rechtbank of dat hof is uitgesproken. Bij niet-naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 216/6, 5° en 6°, bedraagt deze termijn ten minste vijf jaar.
De procureur-generaal bij het hof van beroep vordert de toepassing van de straf die overeenkomstig artikel 216/10 door het hof van assisen is uitgesproken. Het hof, zonder de jury, doet op met redenen omklede wijze uitspraak over de toepassing van deze straf.
De rechtbank of het hof hoort de persoon bedoeld in artikel 216/1 en zijn advocaat en het openbaar ministerie.
Indien het voorwaarden betreft die in het belang van het slachtoffer zijn opgelegd, wordt het slachtoffer hieromtrent gehoord. Het slachtoffer kan zijn opmerkingen voordragen.
De rechtbank of het hof doet op autonome en gemotiveerde wijze uitspraak over de toepassing van deze straf.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling VII. [1 - Toezegging van het openbaar ministerie over de strafuitvoering]1
----------
(1)
Art. 216/12. [1 Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de ernst van de eventuele gevolgen, en indien de persoon bedoeld in artikel 216/1 geen gevaar oplevert voor de openbare veiligheid, toezeggen:
1° een gunstig advies als bepaald in titel VI van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, uit te brengen;
2° binnen zijn bevoegdheden, een gunstige beslissing in het kader van de strafuitvoering te nemen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling VIII. [1 - Toezegging van het openbaar ministerie in de fase van de hechtenis]1
----------
(1)
Art. 216/13. [1 Het openbaar ministerie kan, mits het wordt vermeld in het memorandum, met inachtneming van de proportionaliteit ten aanzien van het door de persoon bedoeld in artikel 216/1 gepleegde misdrijf en ten aanzien van het misdrijf waarover verklaringen worden afgelegd, en mits een voorafgaand akkoord van de directeur-generaal van de Penitentiaire inrichtingen een toezegging verrichten inzake de plaatsing en overplaatsing als bedoeld in artikel 18 van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.
Deze toezegging kan geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de gevangenisdirecteur in het kader van de tucht, orde en veiligheid binnen de gevangenis.
De minister bevoegd voor justitie neemt de noodzakelijke maatregelen met betrekking tot de uitvoering van de faciliteiten die verband houden met de plaatsing en overplaatsing. De tenuitvoerlegging van de maatregelen binnen de gevangenis wordt verzorgd door het directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
Afdeling IX. [1 - Parlementair toezicht]1
----------
(1)
Art. 216/14. [1 De minister bevoegd voor justitie brengt elk jaar verslag uit aan de Kamer van volksvertegenwoordigers over de toepassing van de artikelen 216/1 tot 216/13.
Hij brengt de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte van het aantal opsporingsonderzoeken en gerechtelijke onderzoeken die aanleiding gegeven hebben tot de maatregelen bedoeld in die artikelen, van het aantal betrokken personen en van de behaalde resultaten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2024-04-14/02, art. 4, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
HOOFDSTUK III. - (BEPALINGEN BETREFFENDE HET VERVAL VAN DE STRAFVORDERING VOOR SOMMIGE MISDRIJVEN ONDER BEPAALDE VOORWAARDEN)
Afdeling 1. [1 Verval van de strafvordering door betaling van een geldsom]1
----------
(1)
Art. 216bis.<W 28-06-1984, art. 1> § 1. [3 De procureur des Konings kan, [6 voor zover het feit niet van die aard schijnt te zijn]6 dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, desgevallend met inbegrip van de verbeurdverklaring, en dat het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit, de dader verzoeken een bepaalde geldsom te storten aan de Federale Overheidsdienst Financiën.]3
[2 De procureur des Konings bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de betaling geschiedt en de precieze feiten omschreven in tijd en ruimte waarvoor hij de betaling voorstelt. Die termijn is ten minste vijftien dagen en ten hoogste drie maanden. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen wanneer bijzondere omstandigheden het wettigen of verkorten indien de verdachte hiermee instemt.
[6 De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. [7 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]7
De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf het voorstel van de procureur des Konings of vanaf de vraag van een van de partijen. De schorsing loopt hetzij tot de beslissing van niet-bekrachtiging van het akkoord, hetzij tot de beslissing van de procureur des Konings om geen toepassing te maken van deze bepaling, hetzij tot de vaststelling dat de minnelijke schikking niet of niet tijdig is uitgevoerd.]6]2
[1 De in het eerste lid bedoelde geldsom mag niet meer bedragen dan het maximum van de in de wet voorziene geldboete, verhoogd met de opdeciemen, [2 en dient in verhouding te staan tot de zwaarte van het misdrijf]2. Voor de inbreuken bedoeld in het Sociaal Strafwetboek mag de geldsom voorzien in het eerste lid niet lager zijn dat 40 % van de minimabedragen van de administratieve geldboete, in voorkomend geval vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat werknemers, zelfstandigen, [5 stagiairs of kinderen]5.]1
Wanneer het misdrijf kosten van analyse [9 ,vernietiging, bewaring]9 of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt, kan de bepaalde som worden verhoogd met het bedrag van die kosten of met een gedeelte ervan; het gedeelte van de som dat gestort is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling waaraan of aan de persoon wie ze verschuldigd zijn. [6 Ook andere gerechtskosten kunnen worden toegevoegd aan de in het eerste lid bedoelde geldsom. Indien nodig zullen die kosten in de tekst van de minnelijke schikking apart worden vermeld.]6
[9 Naast de in het eerste lid bepaalde geldsom wordt er ook een administratieve toeslag, zoals bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021, van 8,84 euro geheven. Het bedrag van deze administratieve toeslag wordt elk jaar op 1 januari automatisch aangepast in functie van de evolutie van de consumptieprijsindex van de maand november van het voorgaande jaar.]9
[2 De procureur des Konings verzoekt de verdachte van het misdrijf [6 dat aanleiding geeft of kan geven tot verbeurdverklaring]6, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen goederen of vermogensvoordelen, of indien de goederen of vermogensvoordelen niet in beslag genomen zijn, deze af te geven op de door hem bepaalde plaats.]2 [8 De door de overtreder verrichte betalingen worden eerst op deze administratieve toeslag toegerekend.]8
Betaling, afstand en afgifte doen de strafvordering vervallen, mits zij binnen de bepaalde termijn plaatshebben.
De aangestelden van de [2 Federale Overheidsdienst Financiën]2 geven de procureur des Konings kennis van de verrichte storting.
(...) <W 1994-02-10/43, art. 1 006; Inwerkingtreding : 01-11-1994>
§ 2. [2 [6 Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter reeds met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt, voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken.]6
In voorkomend geval laat de procureur des Konings zich het strafdossier in mededeling geworden door de onderzoeksrechter, die een advies kan geven over de stand van het onderzoek.
[6 De procureur des Konings stelt]6, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. [7 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]7
De procureur des Konings bepaalt dag, uur en plaats van de oproeping van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het slachtoffer en hun advocaten, hij licht zijn voornemen toe en bepaalt op welke feiten omschreven in tijd en ruimte de betaling van de geldsom betrekking zal hebben. [6 In het geval voorzien in paragraaf 6, tweede lid, stelt de procureur des Konings eveneens de fiscale of sociale administratie in kennis van de feiten omschreven in tijd en ruimte, die de fiscale of sociale misdrijven betreffen, waarop de betaling van de geldsom betrekking zal hebben.]6
Hij bepaalt het bedrag van de geldsom, de kosten en de goederen of vermogensvoordelen waarvan afstand of afgifte dient gedaan te worden, overeenkomstig de in paragraaf 1 bepaalde wijze.
[10 Hij kan bijkomend een bestuursverbod opleggen als beveiligingsmaatregel, onder dezelfde voorwaarden bepaald in de artikelen 1 en 4 van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen.]10
Hij bepaalt de termijn binnen dewelke de verdachte, de inverdenking gestelde of de beklaagde en het slachtoffer tot een akkoord kunnen komen in verband met de omvang van de schade en de regeling van de schadevergoeding.
Indien bovenvermelde partijen tot een akkoord zijn gekomen, melden zij dat aan de procureur des Konings die het akkoord akteert in een proces-verbaal.
[6 Op een met redenen omklede vordering van de procureur des Konings en na te hebben nagegaan of voldaan is aan de wettelijke toepassingsvoorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, of het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig paragrafen 4 en 6, tweede lid, of de verdachte de voorgestelde minnelijke schikking uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard en of de door de procureur des Konings voorgestelde minnelijke schikking proportioneel is met de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte, oordeelt de bevoegde rechter over de wettigheid van de voorgestelde minnelijke schikking en bekrachtigt hij deze. Tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging beoordeelt het onderzoeksgerecht de proportionaliteit van de voorgestelde minnelijke schikking binnen de beoordeling van de bezwaren. [10 De beslissing tot bekrachtiging van de minnelijke schikking, ook deze van het onderzoeksgerecht, wordt in openbare zitting uitgesproken.]10 Indien het akkoord niet wordt bekrachtigd, wordt het dossier ter beschikking gesteld van de procureur des Konings. In dat geval kan de rechter, waaraan het akkoord ter bekrachtiging is voorgelegd, het onderzoek van de grond van de zaak niet verderzetten. Eveneens kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mondelinge mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de verdachte worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale, tuchtrechtelijke of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke erkentenis.
De documenten die de partijen in het kader van de onderhandelingen hebben meegedeeld, worden hen teruggegeven en het dossier van de onderhandelingen wordt uit het strafdossier verwijderd. Het dossier van de onderhandelingen bevat geen originele stukken die als bewijs van het misdrijf kunnen worden gebruikt.
Elk gebruik van de tijdens de onderhandelingen opgemaakte documenten of mondelinge mededelingen, dat tot doel en tot gevolg heeft inbreuk te maken op het privéleven, de fysieke of, morele integriteit of de goederen van een in het dossier genoemde persoon wordt gestraft met de straffen voorzien in artikel 460ter van het Strafwetboek.]6
In overeenstemming met paragraaf 1 vervalt de strafvordering tegen de dader die de door de procureur des Konings voorgestelde minnelijke schikking [6 , nadat deze door de bevoegde rechter werd bekrachtigd,]6 heeft aanvaard en nageleefd. De minnelijke schikking doet evenwel geen afbreuk aan de strafvordering tegen de overige daders, mededaders of medeplichtigen, noch aan de vorderingen van de slachtoffers tegen hen. De wegens hetzelfde misdrijf veroordeelde personen zijn hoofdelijk gehouden tot teruggave en schadevergoeding en, onverminderd artikel 50, derde lid, van het Strafwetboek, tot betaling van de gerechtskosten, ook al heeft de dader die een minnelijke schikking heeft aanvaard, hieraan reeds voldaan.
Wanneer een minnelijke schikking is uitgevoerd in een zaak die aanhangig werd gemaakt en over de strafvordering [6 nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken]6, geeft al naar het geval de procureur des Konings of de procureur-generaal bij het hof van beroep of het arbeidshof daarvan zonder verwijl officieel bericht aan de gevatte politierechtbank, correctionele rechtbank of hof van beroep [6 ...]6.
[6 Indien de geldsom bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, niet of slechts gedeeltelijk wordt betaald, kan de rechter die gevat wordt om uitspraak te doen over de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, waarop het akkoord betrekking had, bij de straftoemeting rekening houden met het reeds betaalde gedeelte.]6]2
§ 3. [2 Het bij de eerste en tweede paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in [11 artikel 479]11 van het Wetboek van strafvordering, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.]2
(§ 4. De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn vooraleer de schikking kan worden voorgesteld. De schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde [6 burgerlijke]6 rechtbank. [2 In dat geval geldt de betaling van de geldsom door de dader als een onweerlegbaar vermoeden van fout]2.) <W 1994-02-10/43, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-11-1994>
§ 5.[2 De verzoeken bedoeld in dit artikel worden gedaan bij gewone brief.]2
[2 § 6. De hierboven beschreven minnelijke schikking is niet toepasselijk op de misdrijven waaromtrent kan worden getransigeerd overeenkomstig artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen.
Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden omzeild, is de minnelijke schikking pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale administratie daarmee heeft ingestemd.]2
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
(2)<W 2011-04-14/06, art. 84, 041; Inwerkingtreding : 16-05-2011>
(3)<W 2011-07-11/02, art. 2, 042; Inwerkingtreding : 11-08-2011>
(4)<W 2016-02-05/11, art. 98, 049; Inwerkingtreding : 29-02-2016>
(5)<W 2016-02-29/09, art. 72, 051; Inwerkingtreding : 01-05-2016>
(6)<W 2018-03-18/14, art. 9, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
(7)<W 2019-05-05/19, art. 150, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(8)<W 2021-07-12/03, art. 3, 067; Inwerkingtreding : 30-07-2021>
(9)<W 2021-06-21/02, art. 21, 068; Inwerkingtreding : 23-08-2021>
(10)<W 2024-04-14/02, art. 5, 080; Inwerkingtreding : 02-05-2024>
(11)<W 2024-05-15/03, art. 40, 082; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Art. 216bis/1.[1 § 1. Wanneer de in artikel 216bis, § 1, bedoelde geldsom niet binnen de bepaalde termijn wordt betaald, kan de procureur des Konings aan de overtreder een bevel geven tot betalen van de op dit misdrijf toepasselijke geldsom, verhoogd met 35 % en desgevallend met de bijdrage voor het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders. Daarnaast wordt er ook een administratieve toeslag van 25,32 euro, zoals bedoeld in titel 4 van de programmawet van 21 juni 2021, geheven. Het bedrag van deze administratieve toeslag wordt elk jaar op 1 januari automatisch aangepast in functie van de evolutie van de consumptieprijsindex van de maand november van het voorgaande jaar. De door de overtreder verrichte betalingen worden eerst op de bijdrage voor het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders toegerekend en daarna op deze administratieve toeslag. De procureur des Konings bepaalt op welke wijze de betaling geschiedt.
Het eerste lid is enkel van toepassing in de volgende gevallen:
1° als de in artikel 216bis, § 1, bedoelde geldsom ten hoogste zevenhonderd vijftig euro bedraagt;
2° als om de betaling van de in artikel 216bis, § 1, bedoelde geldsom verzocht wordt voor een feit dat bestraft wordt overeenkomstig artikel 22 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen;
3° als om de betaling van de in artikel 216bis, § 1, bedoelde geldsom verzocht wordt voor een feit dat bestraft wordt op overeenkomstig artikel 4 van de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals de veiligheidstoebehoren moeten voldoen en de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
§ 2. Het bevel bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt per aangetekende zending, per gerechtsbrief of overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek verstuurd aan de overtreder en bevat ten minste:
1° de dagtekening;
2° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wettelijke of reglementaire bepalingen;
3° de datum, het tijdstip en de plaats van het misdrijf;
4° de identiteit van de overtreder;
5° het nummer van het proces-verbaal;
6° het bedrag van de te betalen geldsom;
7° de dag waarop de som uiterlijk moet worden betaald;
8° de wijze waarop en de termijn waarbinnen het beroep kan worden ingesteld, alsook de bevoegde politierechtbank of correctionele rechtbank;
9° de wijze waarop er inzage kan worden genomen van het strafdossier.
Het bevel tot betalen wordt geacht te zijn ontvangen de tiende werkdag na de dagtekening van het bevel tot betalen bedoeld in het tweede lid, 1°.
De betaling gebeurt binnen een termijn van vijfenveertig dagen volgend op de dag van ontvangst van het bevel. De betaling binnen deze termijn doet de strafvordering vervallen.
§ 3. De persoon die het bevel tot betalen heeft ontvangen of diens advocaat kan binnen vijfenveertig dagen volgend op de dag van ontvangst ervan tegen het bevel tot betalen beroep aantekenen bij de bevoegde politierechtbank of de correctionele rechtbank.
In het geval vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, wordt het beroep ingesteld bij een verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de bevoegde politierechtbank of correctionele rechtbank of bij een aangetekende zending of via elektronische post die aan de griffie worden verzonden. In die laatste gevallen geldt de datum van verzending van de aangetekende zending of van de elektronische post als datum waarop het verzoekschrift werd ingediend. De aangetekende zending wordt geacht te zijn verzonden de derde werkdag voor de ontvangst ervan op de griffie.
In de gevallen vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 2° en 3°, wordt het beroep ingesteld bij een verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de bevoegde politierechtbank of bij een aangetekende zending of via elektronische post die aan de griffie worden verzonden. In die laatste gevallen geldt de datum van verzending van de aangetekende zending of van de elektronische post als datum waarop het verzoekschrift werd ingediend. De aangetekende zending wordt geacht te zijn verzonden de derde werkdag voor de ontvangst ervan op de griffie.
De Koning kan de nadere regels bepalen van de wijze waarop het beroep, bedoeld in het tweede en derde lid, kan worden ingesteld.
Op straffe van nietigheid vermeldt het verzoekschrift:
1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de partij die beroep aantekent;
2° het nummer van het proces-verbaal of het systeemnummer dat wordt vermeld op het bevel tot betalen;
3° dat het om een beroep tegen het bevel tot betalen gaat;
4° de redenen van het beroep.
Het verzoekschrift houdt keuze van woonplaats in België in, indien de verzoeker er zijn woonplaats niet heeft.
Het verzoekschrift wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.
De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf de dag dat het verzoekschrift wordt ingediend, tot de dag dat het vonnis of arrest in kracht van gewijsde is gegaan.
De verzoeker wordt binnen dertig dagen vanaf de inschrijving in het daartoe bestemde register door de griffier per gerechtsbrief, overeenkomstig artikel 32ter van het Gerechtelijk Wetboek of per aangetekende zending opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De griffier zendt een kopie van het verzoekschrift over aan de procureur des Konings en deelt hem de datum van de zitting mee.
In het geval bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, maakt het beroep de zaak in zijn geheel aanhangig voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank die eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeelt.
In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2° en 3°, maakt het beroep de zaak in zijn geheel aanhangig voor de politierechtbank die eerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeelt.
Indien het beroep ontvankelijk wordt verklaard, wordt het bevel tot betalen als niet bestaande beschouwd. De rechtbank beoordeelt de misdrijven die aan de grondslag liggen van het bevel tot betalen ten gronde en maakt, indien deze bewezen worden verklaard, toepassing van de strafwet.
De bij verstek veroordeelde kan tegen het vonnis in verzet komen overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 187.
Tegen de beslissing van de politierechtbank of de correctionele rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld volgens de bepalingen van dit Wetboek.
§ 4. De niet-betaalde bevelen tot betalen waartegen geen beroep is aangetekend, zijn invorderbaar en [2 kunnen door de procureur des Konings uitvoerbaar verklaard worden]2.
In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, tweede lid, 2° en 3°, kunnen de niet-betaalde bevelen tot betalen, waartegen geen beroep is aangetekend, en die dus invorderbaar zijn, ook uitvoerbaar verklaard worden door een door de procureur des Konings aangestelde parketjurist.
[2 De uitvoerbaarverklaring van het bevel tot betaling door de procureur des Konings of door de door hem aangestelde parketjurist doet de strafvordering vervallen.]2
§ 5. Onverminderd de toepassing van artikel 27 van de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, geeft de procureur des Konings opdracht aan de administratie, die binnen de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd is voor de invordering van niet-fiscale schuldvorderingen om de geldsommen opgenomen in de in paragraaf 4 bedoelde uitvoerbare titels in te vorderen, volgens de regels van toepassing op de gedwongen tenuitvoerlegging van strafrechtelijke geldboeten, met inbegrip van het vereenvoudigd derdenbeslag bedoeld artikel 101 van het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
§ 6. De invordering gebeurt op basis van een uittreksel uit de in paragraaf 4 bedoelde uitvoerbare titels, opgemaakt door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën belast met de invordering.
De overhandiging door deze ambtenaren aan de gerechtsdeurwaarder van een uittreksel, met vermelding van de datum van uitvoerbare titels, geldt als volmacht voor alle tenuitvoerleggingen.
§ 7. De Koning kan de wijze bepalen voor het opmaken en de kennisgeving van de uitvoerbare titels en de kwijtschriften.
§ 8. Als de overtreder aantoont dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van het bevel tot betalen binnen de in paragraaf 3 bedoelde termijn om beroep in te dienen, kan hij dit in paragraaf 2 bedoelde beroep alsnog indienen binnen een termijn van vijftien dagen volgend op de dag waarop hij van dit bevel kennis heeft gekregen of volgend op de eerste daad van invordering van de geldsom door of op vervolging van de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën. Paragraaf 3 is van toepassing.
In dat geval is de verjaring van de strafvordering geschorst vanaf de dag waarop het bevel tot betalen van rechtswege uitvoerbaar is geworden tot de dag waarop de overtreder het beroep indient.
§ 9. De artikelen 49 en 96 van het Strafwetboek en artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen zijn op deze procedure van toepassing.
§ 10. Wanneer de administratie die binnen de Federale Overheidsdienst Financiën bevoegd is voor de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen, de in paragraaf 1 bedoelde geldsom niet kan invorderen binnen een termijn van drie jaar na de ontvangst van de uitvoerbare titel, deelt zij dit mee aan de procureur des Konings.
§ 11. De invordering bedoeld in paragraaf 4, verjaart door verloop van vijf jaar te rekenen van de dag waarop het bevel tot betalen van rechtswege uitvoerbaar is geworden.
§ 12. Het bij de eerste paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur-generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in [2 artikel 479]2 van het Wetboek van strafvordering, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2023-07-31/02, art. 5, 074; Inwerkingtreding : 19-08-2023>
(2)<W 2024-05-15/03, art. 41, 082; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
Afdeling 2. [1 Verval van de strafvordering door de uitvoering van maatregelen en de naleving van voorwaarden]1
----------
(1)
Art. 216ter.[1 § 1. De procureur des Konings kan de verdachte verzoeken, voor zover het feit niet van aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf en op voorwaarde dat de verdachte van een misdrijf in voorkomend geval zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het feit erkent, de eventuele schade te vergoeden of te herstellen, en in voorkomend geval in te stemmen met een of meerdere maatregelen, die hem bij toepassing van het vijfde lid worden voorgesteld.
Indien door het misdrijf schade werd veroorzaakt aan een gekend slachtoffer, kan de procureur des Konings het slachtoffer en de verdachte verzoeken om in te stemmen met een bemiddeling over de schadevergoeding of het herstel en de regeling ervan. Hij wordt hierin bijgestaan door de bevoegde dienst van de gemeenschappen.
De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan worden gemaakt van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. [2 Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie ervan nemen ter plaatse.]2
De verjaring van de strafvordering wordt geschorst vanaf het voorstel van de procureur des Konings of vanaf de vraag van een van de partijen. De schorsing loopt hetzij tot de beslissing van niet-bekrachtiging van het akkoord, hetzij tot de beslissing van de procureur des Konings om geen toepassing te maken van deze bepaling, hetzij tot de vaststelling dat de voorgestelde voorwaarden, bedoeld in het eerste of tweede lid, of de voorgestelde maatregelen, bedoeld in het vijfde lid, niet of niet tijdig zijn uitgevoerd.
Onverminderd het tweede lid, kan de procureur des Konings steeds één of meerdere van de volgende maatregelen voorstellen, die de verdachte moet uitvoeren gedurende een termijn die een jaar niet mag overschrijden :
1° een geneeskundige behandeling of iedere andere passende therapie volgen en hem hiervan op geregelde tijdstippen het bewijs leveren, indien een gedragsproblematiek, een ziekteverschijnsel of een verslaving aan de basis van het misdrijf lijkt te liggen;
2° een dienstverlening uitvoeren van ten hoogste honderdtwintig uren. De dienstverlening wordt door de verdachte kosteloos verricht tijdens de vrije tijd waarover hij naast zijn eventuele school- of beroepsactiviteiten beschikt, uitsluitend bij openbare diensten van de Staat, de gemeenten, de provincies, de gemeenschappen en de gewesten, dan wel bij verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk. De dienstverlening mag niet bestaan uit een activiteit die in de aangewezen overheidsdienst of vereniging doorgaans door bezoldigde werknemers wordt verricht;
3° een opleiding volgen van ten hoogste honderdtwintig uren.
§ 2. Wanneer de verdachte van het misdrijf instemt met de voorgestelde voorwaarden, bedoeld in paragraaf 1, eerste en/of tweede lid, en de voorgestelde maatregelen, bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, deelt de procureur des Konings zijn beslissing tot uitvoering mee aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen van de verblijfplaats van de verdachte, die onverwijld een verantwoordelijke aanwijst die wordt belast met de uitwerking en met de opvolging van de maatregelen.
De bevoegde dienst van de gemeenschappen geeft de verdachte van het misdrijf toelichting bij de procedure en de rechtsgevolgen.
De bevoegde dienst van de gemeenschappen onderneemt, na de verdachte van het misdrijf te hebben gehoord en rekening houdend met diens opmerkingen en lichamelijke en intellectuele capaciteiten alsmede met de aanwijzingen van de procureur des Konings, de nodige stappen voor de concrete invulling van de voorgestelde maatregelen.
De verdachte van het misdrijf en de bevoegde dienst van de gemeenschappen werken een voorstel van concrete invulling van de voorgestelde maatregelen en voorwaarden uit, dat wordt vastgelegd in een overeenkomst die door de verdachte wordt aanvaard en ondertekend.
Indien de procureur des Konings zich hiermee akkoord verklaart, ondertekent hij ook de overeenkomst, waarvan een afschrift wordt meegedeeld aan de verantwoordelijke aangeduid door de bevoegde dienst van de gemeenschappen en de verdachte. Ingeval de bemiddeling over de schadevergoeding of het herstel en de regeling niet voleindigd werd, wordt het slachtoffer in kennis gesteld van de verderzetting van het dossier voor wat betreft de dadergerichte maatregelen. De procureur des Konings kan ten allen tijde, op schriftelijk verzoek, verduidelijkingen of wijzigingen aanbrengen, op verzoek van de bevoegde dienst van de gemeenschappen of van de verdachte van het misdrijf.
De bevoegde dienst van de gemeenschappen staat in voor de opvolging en het toezicht op de uitvoering van de maatregelen.
De dienst of persoon bij wie de maatregelen worden uitgevoerd, bezorgt aan de bevoegde dienst van de gemeenschappen minstens een schriftelijk verslag van de uitvoering van de maatregelen.
Het verslag handelt over de volgende punten :
- de aanwezigheden en, in voorkomend geval, de afwezigheden van de betrokkene of het eenzijdig stopzetten van de maatregelen;
- de gebeurlijke moeilijkheden bij de uitvoering van de maatregelen en de situaties die een ernstig risico inhouden voor derden.
Indien de overeenkomst niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, meldt de bevoegde dienst van de gemeenschappen dit onmiddellijk aan de procureur des Konings. In dat geval kan de procureur des Konings de verdachte van het misdrijf oproepen, diens opmerkingen horen en beslissen tot de verdere uitvoering van de overeenkomst, in voorkomend geval met verduidelijkingen of wijzigingen, dan wel tot een beëindiging van de overeenkomst.
§ 3. Wanneer het misdrijf kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt kunnen de maatregelen bedoeld in paragraaf 1 slechts worden voorgesteld mits de verdachte zich ook heeft verbonden deze kosten te zullen betalen binnen de termijn bepaald door de procureur des Konings. Ook andere gerechtskosten kunnen worden toegerekend.
§ 4. De procureur des Konings verzoekt de verdachte van het misdrijf dat aanleiding geeft of kan geven tot verbeurdverklaring, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen goederen of vermogensvoordelen, of indien de goederen of vermogensvoordelen niet in beslag zijn genomen, deze af te geven op een door hem bepaalde plaats.
§ 5. De strafvordering vervalt wanneer de verdachte heeft voldaan aan alle in de overeenkomst geformuleerde maatregelen en voorwaarden, die in voorkomend geval door de bevoegde rechter werden bekrachtigd.
Ingeval er schade is veroorzaakt aan een derde, vervalt de strafvordering bovendien maar indien de verdachte zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit schriftelijk erkent en het bewijs levert van de vergoeding of het herstel van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan.
In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde burgerlijke rechtbank. Het verval van de strafvordering doet geen afbreuk aan de rechten van gesubrogeerden in de rechten van het slachtoffer of van slachtoffers die niet betrokken werden in de procedure bepaald in paragraaf 1. Tegenover hen geldt het aanvaarden van het voorstel door de verdachte als een onweerlegbaar vermoeden van fout.
§ 6. Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter reeds met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken.
In voorkomend geval laat de procureur des Konings zich het strafdossier meedelen door de onderzoeksrechter, die een advies kan geven over de stand van het onderzoek.
De procureur des Konings stelt, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden.
Indien het recht wordt uitgeoefend in een zaak die aanhangig werd gemaakt en over de strafvordering nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen, geeft al naar het geval de procureur des Konings of de procureur-generaal bij het hof van beroep daarvan zonder verwijl officieel bericht aan de gevatte politierechtbank, correctionele rechtbank of hof van beroep.
Op een met redenen omklede vordering van de procureur des Konings en na te hebben nagegaan of voldaan is aan de wettelijke toepassingsvoorwaarden van paragraaf 1, eerste lid, of de verdachte de voorgestelde maatregelen uit vrije wil en weloverwogen heeft aanvaard en of de door de procureur des Konings voorgestelde maatregelen proportioneel zijn met de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van de verdachte, oordeelt de bevoegde rechter over de wettigheid van de voorgestelde overeenkomst en bekrachtigt de bevoegde rechter de overeenkomst. Tijdens het gerechtelijk onderzoek en bij de regeling van de rechtspleging beoordeelt het onderzoeksgerecht de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen binnen de beoordeling van de bezwaren. Indien de overeenkomst niet wordt bekrachtigd, wordt het dossier ter beschikking gesteld van de procureur des Konings. In dat geval kan de rechter, waaraan de overeenkomst ter bekrachtiging is voorgelegd, het onderzoek van de grond van de zaak niet verderzetten. Eveneens kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mondelinge mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de verdachte worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale, tuchtrechtelijke of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke erkentenis.
De documenten die de partijen in het kader van de onderhandelingen hebben meegedeeld, worden hen teruggegeven en het dossier van de onderhandelingen wordt uit het strafdossier verwijderd. Het dossier van de onderhandelingen bevat geen originele stukken die als bewijs van het misdrijf kunnen worden gebruikt.
Elk gebruik van de tijdens de onderhandelingen opgemaakte documenten of mondelinge mededelingen, dat tot doel en tot gevolg heeft inbreuk te maken op het privéleven, de fysieke of, morele integriteit of de goederen van een in het dossier genoemde persoon wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 460ter van het Strafwetboek.
Het bij de eerste paragraaf bepaalde recht behoort ook ten aanzien van dezelfde feiten aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en, ten aanzien van de personen bedoeld in [3 artikel 479]3, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep.
Indien de voorgestelde maatregelen, bedoeld in paragraaf 1, vijfde lid, niet of slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd, kan de rechter die gevat wordt om uitspraak te doen over de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, waarop het akkoord betrekking had, bij de straftoemeting rekening houden met het uitgevoerde gedeelte van de voorgestelde maatregelen.
§ 7. Bij zijn verschijning voor de procureur des Konings kan de verdachte zich voor de toepassing van dit artikel laten bijstaan door een advocaat; hij kan zich niet laten vertegenwoordigen.
Het slachtoffer kan zich laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een advocaat.
§ 8. De bevoegde dienst van de gemeenschappen staat de procureur des Konings bij in de verschillende fasen van de uitvoering van dit artikel.
De ambtenaren van deze dienst voeren hun taak uit in nauwe samenwerking met de procureur des Konings, die toezicht uitoefent over de evolutie van het dossier.]1
----------
(1)<W 2018-03-18/14, art. 11, 057; Inwerkingtreding : 12-05-2018>
(2)<W 2019-05-05/19, art. 82, 064; Inwerkingtreding : 29-06-2019>
(3)<W 2024-05-15/03, art. 42, 082; Inwerkingtreding : 07-06-2024>
HOOFDSTUK IV. - (Oproeping bij proces-verbaal).
Art. 216quater.<W 2005-04-13/30, art. 3, 025 ; Inwerkingtreding : 13-05-2005> § 1. De procureur des Konings kan een persoon die aangehouden is met toepassing van de artikelen 1 en 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis of die zich bij hem meldt, oproepen om te verschijnen voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank binnen een termijn die niet korter mag zijn dan tien dagen, noch langer dan twee maanden.
Hij stelt hem in kennis van de feiten die hem ten laste worden gelegd, alsook van de plaats, de dag en het uur van de zitting, en deelt hem mede dat hij het recht heeft een advocaat te kiezen. Als de betrokkene geen advocaat kiest, brengt de procureur des Konings de stafhouder of diens vertegenwoordiger daarvan op de hoogte.
Deze kennisgeving en deze formaliteit worden vermeld in een proces-verbaal, waarvan hem onmiddellijk een kopie wordt overhandigd.
[4 De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, ontvangt binnen een redelijke termijn de schriftelijke vertaling van de relevante passages van de kennisgeving in een taal die hij verstaat en die hij voorafgaand aan het eerste verhoor overeenkomstig artikel 47bis heeft gekozen, zodat hij kennis heeft van de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat. Het secretariaat van het parket staat in voor de opdracht tot vertaling van het document en de verzending ervan.]4
De kennisgeving geldt als dagvaarding om te verschijnen. De gekozen advocaat of, in voorkomend geval, de stafhouder of zijn vertegenwoordiger en de benadeelde partij worden onverwijld van de datum van de terechtzitting op de hoogte gebracht. (Aan de oproeping bij proces-verbaal wordt voorrang gegeven in geval van vervolging van een persoon die uithanden gegeven is met toepassing van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade.) <W 2006-06-13/40, art. 29, 031; Inwerkingtreding : 01-10-2007; vastgesteld op 01-10-2007 bij KB 2007-02-25/38, art. 6>
(De procureur des Konings deelt de plaats, de dag en het uur van verschijning met alle passende middelen aan de gekende slachtoffers mee.) [1 De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.]1 <W 2006-05-17/35, art. 102, 030; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
§ 2. Een vonnis wordt [2 binnen een maand]2 na de in § 1 bedoelde zitting uitgesproken. (...). <W 2008-07-24/35, art. 134, 035; Inwerkingtreding : 17-08-2008>
In geval van verzet wordt het vonnis uitgesproken [2 binnen een maand]2 na de in [3 artikel 187, § 3]3 bedoelde zitting.
Als hoger beroep wordt ingesteld, wordt de zaak vastgesteld uiterlijk op de eerste zitting na het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen van de akte van beroep.
----------
(1)<W 2016-10-28/07, art. 9, 055; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
(2)<W 2019-05-05/10, art. 43, 063; Inwerkingtreding : 03-06-2019>
(3)<W 2021-11-28/01, art. 9, 070; Inwerkingtreding : 10-12-2021>
(4)<W 2024-04-25/24, art. 7, 083; Inwerkingtreding : 27-06-2024>
HOOFDSTUK V. [1 De snelrechtprocedure.]1
----------
(1)
Art. 216quinquies.[1 § 1. In afwijking van artikel 127, kan de procureur des Konings een persoon die aangehouden is met toepassing van artikel 16 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, dagvaarden voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank met het oog op de toepassing van de snelrechtprocedure, voor zover de onderzoeksrechter van oordeel is dat het gerechtelijk onderzoek volledig is en het dossier daartoe op vordering van de procureur des Konings heeft meegedeeld.
Het vrij en weloverwogen akkoord van de aangehoudene dient in aanwezigheid van zijn advocaat te worden bevestigd voor de onderzoeksrechter, die het akkoord in een proces-verbaal acteert. Het akkoord kan vanaf dat ogenblik niet meer worden ingetrokken.
Zodra het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en uiterlijk op de zitting van de raadkamer bedoeld in artikel 21 van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990 gaat de procureur des Konings over tot dagvaarding.
De beklaagde die de taal van de procedure niet verstaat, ontvangt binnen een redelijke termijn de vertaling van de relevante passages van de dagvaarding in een taal die hij bij het eerste verhoor overeenkomstig artikel 47bis heeft gekozen, zodanig dat hij geïnformeerd is over de hem ten laste gelegde feiten en hij zich effectief kan verdedigen. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
§ 2. Plaats, dag en uur van verschijning worden zo snel mogelijk en in elk geval binnen vierentwintig uur na de kennisgeving bedoeld in paragraaf 1, derde lid, via het snelst mogelijke, schriftelijke communicatiemiddel, aan de gekende slachtoffers meegedeeld.
De slachtoffers die de taal van de procedure niet verstaan, hebben het recht een vertaling van die inlichtingen te verkrijgen in een taal die zij verstaan. Het verzoek dient ter griffie van de bevoegde rechtbank te worden neergelegd. De vertaling wordt verstrekt binnen een redelijke termijn. De kosten van vertaling zijn ten laste van de Staat.
Op schriftelijk verzoek van de benadeelde persoon dat voor de terechtzitting en op hetzelfde moment als de verklaring bedoeld in artikel 5bis van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering kan worden ingediend, wordt het dossier ter beschikking van hem en zijn advocaat gesteld.
§ 3. Het dossier ligt op de griffie in origineel of in kopie ter beschikking en de partijen kunnen er inzage van hebben en er kopie van opvragen onverminderd de toepassing van artikel 21, § 3, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990. Ze kunnen zelf met hun eigen middelen kosteloos een kopie van het dossier nemen ter plaatse.
§ 4. De verschijning voor de rechtbank geschiedt binnen een termijn die niet korter mag zijn dan vijf werkdagen, noch langer dan vijftien dagen vanaf de dagvaarding.
De rechtbank doet uitspraak ter terechtzitting of binnen vijf dagen na de in het eerste lid bedoelde zitting.
§ 5. De rechtbank kan, na de partijen en hun raadslieden te hebben gehoord, ambtshalve of op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of het openbaar ministerie de zaak eenmalig verdagen naar een volgende zitting, binnen een termijn die begint te lopen na de eerste zitting en die niet meer dan vijftien dagen mag bedragen.
De rechtbank doet uitspraak ter terechtzitting of binnen vijf dagen na de in het eerste lid, bedoelde laatste zitting.
§ 6. De raadkamer beslist over het al dan niet handhaven van de voorlopige hechtenis, overeenkomstig artikel 21, §§ 1 tot 5, van voornoemde wet van 20 juli 1990. Na de zitting van de raadkamer komt deze bevoegdheid toe aan de rechtbank.
De voorlopige invrijheidstelling kan worden verleend op indiening van een verzoekschrift gericht aan de rechtbank vanaf de zitting van de raadkamer bedoeld in voorgaande lid, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 27, §§ 3 en 4, van de bovenvermelde wet van 20 juli 1990.
§ 7. Tegen het vonnis kan beroep worden ingesteld op de wijze en onder de voorwaarden bepaald in artikel 209bis.]1
----------
(1)<W 2024-01-18/06, art. 8, 077; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art. 216sexies.[1 § 1. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de voorwaarden voorzien in artikel 216quinquies, § 1, niet vervuld zijn of de zaak niet in staat is om te worden berecht in het kader van de snelrechtprocedure, wordt het dossier terug ter beschikking gesteld van de procureur des Konings en kan de dagvaarding onontvankelijk worden verklaard.
In dat geval beslist de rechtbank bij dezelfde beschikking over de handhaving van de beklaagde in hechtenis tot aan de eventuele betekening van een bevel tot aanhouding binnen achtenveertig uur.
De beslissing tot handhaving is geldig voor een termijn van achtenveertig uur. Ze vermeldt de datum en het uur van de uitspraak en wordt overeenkomstig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis met redenen omkleed.
Tegen de beschikking bedoeld in het tweede lid kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend.
§ 2. De procureur des Konings kan overgaan tot rechtstreekse dagvaarding, oproeping bij proces-verbaal of een onderzoeksrechter vorderen met een gerechtelijk onderzoek en het verlenen van een bevel tot aanhouding binnen de achtenveertig uur van de in paragraaf 1, tweede lid, bedoelde beschikking.
In dat laatste geval, moet de verdachte door de onderzoeksrechter worden ondervraagd. Oordeelt deze dat de voorlopige hechtenis moet worden gehandhaafd, dan kan hij een nieuw bevel tot aanhouding uitvaardigen, waarop de bepalingen van de hoofdstukken III, IV en V van de bovenvermelde wet mede van toepassing zijn.
Dit nieuwe bevel tot aanhouding wordt aan de verdachte betekend binnen de termijn van paragraaf 1, derde lid.]1
----------
(1)<W 2024-01-18/06, art. 9, 077; Inwerkingtreding : 05-02-2024>
Art. 216septies.
<Opgeheven bij W 2024-01-18/06, art. 10, 077; Inwerkingtreding : 05-02-2024>