Details



Externe links:

Justel
Reflex

Overzicht pdf



Titel:

17 APRIL 1878. - WET HOUDENDE DE VOORAFGAANDE TITEL VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING. (Om technische redenen is het Wetboek van Strafvordering ingedeeld in 8 delen waarvan de voorafgaande titel het eerste deel inhoudt) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-1993 en tekstbijwerking tot 28-05-2024)



Inhoudstafel:

VOORAFGAANDE TITEL. - RECHTSVORDERINGEN DIE UIT MISDRIJVEN ONTSTAAN.
HOOFDSTUK I. - REGELS BETREFFENDE DE STRAFVORDERING EN DE BURGERLIJKE RECHTSVORDERING.
Art. 1, 1bis, 2, 2bis, 3, 3bis, 3ter, 4, 4bis, 5, 5bis, 5ter
HOOFDSTUK II. - STRAFVORDERING WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN BUITEN HET GRONDGEBIED VAN HET RIJK GEPLEEGD.
Afdeling 1. [1 Rechtsmacht verbonden aan de dader van het misdrijf]1
Art. 6-10, 10bis, 10ter, 10quater, 11
Afdeling 2. [1 Rechtsmacht verbonden aan het slachtoffer van het misdrijf]1
Art. 12, 12bis, 13-14, 14/1, 14/2
Afdeling 3. [1 Rechtsmacht verbonden aan de verdediging van de belangen van de Belgische Staat of van een internationale instelling waarvan de zetel gevestigd is in het Rijk]1
Art. 14/3, 14/4, 14/5
Afdeling 4. [1 Rechtsmacht verbonden aan de verdediging van andere belangen]1
Art. 14/6, 14/7, 14/8, 14/9
Afdeling 5. [1 Rechtsmacht gegrond op het Europese of internationale recht]1
Art. 14/10
Afdeling 6. [1 Algemene bepalingen]1
Art. 14/11, 14/12, 14/13, 14/14, 14/15
HOOFDSTUK III. - PREJUDICIELE GESCHILLEN.
Art. 15-19
HOOFDSTUK IV. - OORZAKEN VAN VERVAL VAN DE STRAFVORDERING EN VAN DE BURGERLIJKE RECHTSVORDERING.
Art. 20, 20bis, 21, 21bis, 22-29
HOOFDSTUK V. - Niet-ontvankelijkheid van de strafvordering wegens provocatie. <ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 2 ; Inwerkingtreding : 30-12-2005>
Art. 30
HOOFDSTUK VI. - Regels met betrekking tot de uitoefening van de strafvordering volgend op een beslissing van uithandengeving bevolen door een jeugdgerecht <Ingevoegd bij W 2006-06-13/40, art. 28, 024; Inwerkingtreding : 01-10-2007> <W 2006-08-05/59, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 10-09-2006>
Art. 31
HOOFDSTUK VII. [1 - Nietigheden]1
Art. 32



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

VOORAFGAANDE TITEL. - RECHTSVORDERINGEN DIE UIT MISDRIJVEN ONTSTAAN.
HOOFDSTUK I. - REGELS BETREFFENDE DE STRAFVORDERING EN DE BURGERLIJKE RECHTSVORDERING.
Artikel 1. De rechtsvordering tot toepassing van de straffen kan niet worden uitgeoefend dan door de ambtenaren die de wet daarmee belast.

Art. 1bis. <ingevoegd bij W 2003-08-05/32, art. 13; Inwerkingtreding : 07-08-2003> § 1. Overeenkomstig het internationaal recht is vervolging onmogelijk tegen :
  - buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken, tijdens de periode waarin zij hun functie uitoefenen, alsook tegen de andere personen van wie de immuniteit door het internationaal recht wordt erkend;
  - personen die een gehele of gedeeltelijke immuniteit genieten, op grond van een verdrag dat België bindt.
  § 2. Overeenkomstig het internationaal recht kunnen geen aan de uitoefening van de strafvordering verbonden maatregelen worden genomen tijdens zijn verblijf tegen iedere persoon die, door de Belgische autoriteiten of door een in België gevestigde internationale organisatie waarmee België een zetelakkoord heeft gesloten, officieel werd uitgenodigd om op het grondgebied van het Rijk te verblijven.

Art.2. Ingeval de wet bepaalt dat de uitoefening van de strafvordering afhankelijk is van een klacht van de benadeelde partij, kan de rechtspleging geen voortgang vinden wanneer die partij haar klacht intrekt vóór elke daad van vervolging.
  (Lid 2 opgeheven) <W 20-05-1987, art. 2>

Art. 2bis. <Ingevoegd bij W 1999-05-04/60, art. 12; Inwerkingtreding : 02-07-1999> Ingeval de strafvordering tegen een rechtspersoon en tegen degene die bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, wordt ingesteld wegens dezelfde of samenhangende feiten, wijst de rechtbank die bevoegd is om kennis te nemen van de strafvordering tegen de rechtspersoon, ambtshalve of op verzoekschrift, een lasthebber ad hoc aan om deze te vertegenwoordigen.

Art.3. De rechtsvordering tot herstel van de schade, door een misdrijf veroorzaakt, behoort aan hen die de schade hebben geleden.

Art. 3bis.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 46 ; Inwerkingtreding : 1998-10-02> Slachtoffers van misdrijven en hun verwanten dienen zorgvuldig en correct te worden bejegend, in het bijzonder door terbeschikkingstelling van de nodige informatie en, in voorkomend geval, het bewerkstelligen van contact met de gespecialiseerde diensten en met name met de justitieassistenten. [1 Deze justitieassistenten informeren en ondersteunen de slachtoffers en hun verwanten tijdens de gehele duur van de strafprocedure en ook tijdens de zittingen, met inbegrip van de zittingen met gesloten deuren.]1
  (Slachtoffers ontvangen met name de nuttige informatie over de nadere regels voor de burgerlijke partijstelling en de verklaring van benadeelde persoon.) <W 2006-05-17/35, art. 99, 022; Inwerkingtreding : 01-02-2007>
  Justitie-assistenten zijn (personeelsleden an de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie) die de bevoegde magistraten bijstaan bij de begeleiding van personen die betrokken zijn bij gerechtelijke procedures. <W 1999-05-07/61, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
  (Per rechtsgebied van het Hof van Beroep worden er ambtenaren van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie ingeschakeld voor het bijstaan van de procureur-generaal bij het uitvoeren van het strafrechtelijk beleid inzake het onthaal van slachtoffers, voor de evaluatie, de coördinatie en het toezicht op de toepassing van het slachtofferonthaal in de verscheidene parketten en voor het bijstaan van de ambtenaren bedoeld in het tweede lid, die belast zijn met het onthaal van slachtoffers. Zij werken nauw samen met de procureur-generaal.) <W 1999-05-07/61, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1999>
  ----------
  (1)<W 2024-05-15/03, art. 37, 055; Inwerkingtreding : 07-06-2024>

Art. 3ter. <ingevoegd bij W 2005-06-22/35, art. 1 ; Inwerkingtreding : 31-01-2006> Aan de personen die een direct belang hebben in het kader van een gerechtelijke procedure wordt de mogelijkheid geboden om beroep te doen op bemiddeling, overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen.
  Bemiddeling is een proces dat aan personen in conflict toelaat om, als zij er vrijwillig mee instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen aan het oplossen van moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf, met de hulp van een neutrale derde en gegrond op een bepaalde methodologie. Ze heeft tot doel de communicatie te vergemakkelijken en partijen te helpen zelf te komen tot een akkoord inzake de nadere regels en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen leiden.

Art.4.<W 2005-04-13/30, art. 2, 019 ; Inwerkingtreding : 13-05-2005> De burgerlijke rechtsvordering kan tezelfdertijd en voor dezelfde rechters vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden; in dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld [1 , in zoverre er gevaar bestaat voor onverenigbaarheid tussen de beslissing van de strafrechter en die van de burgerlijke rechter en onverminderd de uitzonderingen uitdrukkelijk bepaald door de wet]1.
  [2 Bij de uitspraak over de strafvordering worden de burgerlijke belangen ambtshalve aangehouden, zelfs bij ontstentenis van burgerlijkepartijstelling, indien de zaak wat die belangen betreft niet in staat van wijzen is.]2
  Onverminderd het recht om de zaak, conform de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek, bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken, kan eenieder die door het strafbaar feit schade heeft geleden, nadien door middel van een ter griffie ingediend verzoekschrift, in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn, kosteloos verkrijgen dat het gerecht dat uitspraak heeft gedaan over de strafvordering, uitspraak doet over de burgerlijke belangen.
  Dat verzoekschrift geldt als burgerlijke-partijstelling.
  Het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis van de partijen en, in voorkomend geval, van de advocaten gebracht onder vermelding van plaats, dag en uur van de zitting waarop de zaak wordt behandeld.
  (Wanneer uitspraak is gedaan over de strafvordering,) kan elke in het geding zijnde partij de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, verzoeken termijnen vast te stellen voor de overzending en de indiening van de stukken, alsmede de conclusies, en de rechtsdag te bepalen. <W 2005-12-23/31, art. 37, 021; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  Dit verzoek wordt ingediend door middel van een verzoekschrift en wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partij zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten.
  De andere partijen kunnen, binnen vijftien dagen na de verzending van de gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de rechter doen toekomen.
  Binnen acht dagen na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn dan wel na de neerlegging van het verzoekschrift wanneer het uitgaat van alle betrokken partijen, doet de rechter uitspraak op stukken, behalve wanneer hij het noodzakelijk acht de partijen te horen, in welk geval die bij gerechtsbrief worden opgeroepen; de beschikking wordt binnen acht dagen na de zitting gewezen.
  De rechter bepaalt de termijnen om conclusie te nemen en de rechtsdag. Tegen de beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open. (Zij wordt ter kennis gebracht van de partijen en van hun advocaat bij gewone brief. Indien een partij geen advocaat heeft, wordt zij haar ter kennis gebracht bij gerechtsbrief.) <W 2005-12-23/31, art. 37, 021; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  Behoudens akkoord van de partijen of de in artikel 748, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering, worden de conclusies die na het verstrijken van de in het tiende lid vastgestelde termijnen worden overgelegd, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de vastgestelde dag kan de meest gerede partij een vonnis op tegenspraak vorderen.
  Wanneer alleen de burgerlijke belangen bij de rechter aanhangig worden gemaakt, is de aanwezigheid van het openbaar ministerie op de terechtzitting niet verplicht.
  ----------
  (1)<W 2017-06-08/09, art. 15, 043; Inwerkingtreding : 01-07-2017>
  (2)<W 2024-03-27/02, art. 82, 053; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

Art. 4bis.[1 In geval de strafvordering wordt ingesteld wegens de feiten bedoeld in de artikelen 29, §§ 2 en 3, en 29bis van het Wetboek van strafvordering neemt de strafrechter benevens van de strafvordering tevens kennis van de burgerlijke vordering tot bevestiging van de titel of tot het verschaffen van een titel tot betaling van de betreffende belastingen, de opcentiemen en opdeciemen, de verhogingen, de administratieve en fiscale geldboeten en bijbehoren. Deze burgerlijke vordering betreft een zelfstandige vordering waarbij de bevoegde belastingadministratie tussenkomt in de strafzaak.
   Zodra de burgerlijke vordering aanhangig is bij de strafrechter, worden de procedures voor de burgerlijke rechtbanken, die betrekking hebben op dezelfde vordering, opgeschort om verdergezet te worden voor de strafrechter.
   De bevoegde belastingadministratie wordt minstens twee maanden vooraf op de hoogte gebracht van de bepaling van de rechtsdag voor het vonnisgerecht. Van zodra de strafrechter de zelfstandige burgerlijke vordering van de belastingadministratie ontvankelijk verklaart, worden de procedures voor de burgerlijke rechtbanken beëindigd.]1
  ----------
  (1)<W 2024-03-27/02, art. 83, 053; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

Art.5. Afstand van de burgerlijke rechtsvordering belet de uitoefening van de strafvordering niet.

Art. 5bis.<ingevoegd bij W 1998-03-12/39, art. 47 ; Inwerkingtreding : 1998-10-02> § 1. De hoedanigheid van benadeelde persoon verkrijgt degene die verklaart schade te hebben geleden veroorzaakt door een misdrijf.
  [1 § 1/1. De persoon die een klacht indient bij de politiediensten, zal systematisch worden geïnformeerd over de mogelijkheid om de hoedanigheid van benadeelde persoon te verkrijgen en de daarbij behorende rechten. Een ad hoc formulier zal hem bij het indienen van zijn klacht worden bezorgd.]1
  § 2. De verklaring wordt gedaan in persoon of door een advocaat.
  De verklaring bevat :
  a) naam, voornaam, plaats en datum van geboorte, beroep en woonplaats van de betrokkene;
  b) het feit dat de oorzaak is van de schade geleden door de betrokkene;
  c) de aard van deze schade;
  d) het persoonlijk belang dat de betrokkene doet gelden.
  [1 De verklaring, waarvan akte wordt opgesteld die bij het dossier wordt gevoegd, wordt afgelegd op het secretariaat van het openbaar ministerie, op het politiesecretariaat, bij de politieambtenaar die het proces-verbaal opstelt of wordt per aangetekende brief [3 of via elektronische weg]3 aan het secretariaat van het openbaar ministerie toegezonden.
   Indien de verklaring wordt afgelegd op het politiesecretariaat of bij de politieambtenaar die het proces-verbaal opstelt, wordt ze onverwijld overgezonden aan het secretariaat van het openbaar ministerie.]1
  § 3. De benadeelde persoon heeft het recht bijgestaan of vertegenwoordigd te worden door een advocaat.
  Hij mag ieder document dat hij nuttig acht doen toevoegen aan het dossier.
  Hij wordt op de hoogte gebracht van de seponering en de reden daarvan, het instellen van een gerechtelijk onderzoek en de bepaling van een rechtsdag voor het onderzoek- en vonnisgerecht.
  [2 Hij heeft het recht te verzoeken om inzage van het dossier te nemen en er een afschrift van te verkrijgen.]2
  ----------
  (1)<W 2011-11-30/28, art. 11, 028; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (2)<W 2012-12-27/29, art. 22, 030; Inwerkingtreding : 10-02-2013>
  (3)<W 2024-03-27/02, art. 19, 053; Inwerkingtreding : 08-04-2024>

Art. 5ter. <ingevoegd bij W 2002-12-19/86, art. 5; Inwerkingtreding : 24-02-2003> Elke belanghebbende derde die volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen krachtens zijn rechtmatig bezit rechten kan doen gelden op de vermogensvoordelen bedoeld in de artikelen 42, 3°, 43bis en 43quater , van het Strafwetboek of die rechten kan doen gelden (op de zaken bedoeld in artikel 42, 1, of) op de zaken bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek, wordt op de hoogte gebracht van de rechtsdag voor het gerecht dat zal vonnissen over de grond van de zaak. <W 2005-08-10/61, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 12-09-2005>

HOOFDSTUK II. - STRAFVORDERING WEGENS MISDADEN OF WANBEDRIJVEN BUITEN HET GRONDGEBIED VAN HET RIJK GEPLEEGD.
Afdeling 1. [1 Rechtsmacht verbonden aan de dader van het misdrijf]1   ----------   (1)
Art.6.[1 § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 7 tot 11, kan iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk die zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een feit dat door de Belgische wet misdaad of wanbedrijf wordt genoemd, in België vervolgd worden indien op het feit een straf gesteld is door de wet van het land waar het is gepleegd.
   § 2. Indien het misdrijf gepleegd is tegen een vreemdeling, kan de vervolging slechts plaatshebben op vordering van het openbaar ministerie en moet zij bovendien voorafgegaan worden door een klacht van de benadeelde vreemdeling of van zijn familie ofwel door een officieel bericht, aan de Belgische overheid gegeven door de overheid van het land waar het misdrijf is gepleegd.
   Is het misdrijf in oorlogstijd gepleegd tegen een onderdaan van een land dat bondgenoot van België is in de zin van artikel 117, tweede lid, van het Strafwetboek, dan kan het officieel bericht eveneens gegeven worden door de overheid van het land waarvan die vreemdeling een onderdaan is of was.
   § 3. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd of als het een misdrijf als bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek betreft.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België tenzij het een misdrijf als bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek betreft, of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 3, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.7.[1 § 1. Iedere persoon die een misdrijf pleegt voor rekening van een rechtspersoon met maatschappelijke zetel op Belgisch grondgebied, kan in België vervolgd worden.
   § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 4, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.8.[1 Iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt:
   1° aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, zoals omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek;
   2° aan een terroristisch misdrijf als bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 5, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.9.[1 Iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten dit grondgebied schuldig maakt aan een misdrijf als bedoeld in de artikelen 250, 504bis en 504ter van het Strafwetboek.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 6, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.10.[1 Iedere aan de militaire wetten onderworpen persoon die enig misdrijf pleegt op het grondgebied van een vreemde Staat, kan in België worden vervolgd.
   Hetzelfde geldt voor degenen die in welke hoedanigheid ook verbonden zijn aan een onderdeel van het leger dat zich op buitenlands grondgebied bevindt, of voor degenen die gemachtigd zijn om een troepenkorps dat van dit leger deel uitmaakt, te volgen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 7, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art. 10bis.
  <Opgeheven bij W 2024-04-09/07, art. 60, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art. 10ter.
  <Opgeheven bij W 2024-04-09/07, art. 60, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art. 10quater.
  <Opgeheven bij W 2024-04-09/07, art. 60, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.11.[1 § 1. Iedere Belg of persoon met gewoonlijke verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk die zich op het grondgebied van een aangrenzende Staat schuldig maakt aan een bos-, veld-, visvangst- of jachtmisdrijf, kan, indien die Staat de wederkerigheid aanvaardt, in België vervolgd worden op klacht van de benadeelde partij of op een officieel bericht, aan de Belgische overheid gegeven door de overheid van het land waar het misdrijf is gepleegd.
   § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 8, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Afdeling 2. [1 Rechtsmacht verbonden aan het slachtoffer van het misdrijf]1   ----------   (1)
Art.12.[1 § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 13 tot 14/2, kan eenieder in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een misdaad tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is, indien het feit strafbaar is krachtens de wetgeving van het land waar het gepleegd werd met een vrijheidsstraf waarvan het maximum vijf jaar overtreft.
   § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats wanneer deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 10, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art. 12bis.
  <Opgeheven bij W 2024-04-09/07, art. 60, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.13.[1 Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, als bedoeld in boek II, titel Ibis van het Strafwetboek, gepleegd tegen een persoon die, op het moment van de feiten, een Belg is of een in België erkende vluchteling en die er zijn gewone verblijfplaats heeft, in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, of een persoon die sedert minstens drie jaar effectief, gewoonlijk en wettelijk in België verblijft.
   De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.
   Ingeval, met toepassing van het eerste en het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
   1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
   2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek; of
   3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
   4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
   Indien de federale procureur van oordeel is dat een of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur wordt gehoord.
   Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst hij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
   Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
   De federale procureur heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
   In het geval bedoeld in het derde lid, 3°, stelt de federale procureur de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Centrale Autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.
   In het geval bedoeld in het derde lid, 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002, brengt de Centrale Autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 11, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.14.[1 Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is, indien het feit strafbaar is krachtens de wetgeving van het land waar het gepleegd werd met een vrijheidsstraf waarvan het maximum vijf jaar overtreft.
   Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
   Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
   1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
   2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in de artikelen 347bis, 393 tot 397 en 475 van het Strafwetboek; of
   3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
   4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
   Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
   Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden, vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
   Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
   De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
   In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval, seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 12, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art. 14/1. [1 Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is of tegen een Belgische instelling.
   Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
   Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
   1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
   2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek bedoelde misdrijven; of
   3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
   4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
   Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
   Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Indien de in het vierde lid bedoelde vordering uitgaat van de federale procureur, maakt zij de zaak aanhangig bij de in artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering bedoelde deken van de onderzoeksrechters.
   Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
   De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
   In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 13, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/2. [1 § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich in oorlogstijd, buiten het grondgebied van het Rijk, schuldig maakt aan het opzettelijk doden of opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, aan verkrachting, aan aantasting van de seksuele integriteit of aan aangifte bij de vijand, gepleegd tegen een persoon die op het moment van de feiten een Belg is of tegen een vreemdeling verblijvend in België bij het uitbreken van de vijandelijkheden.
   § 2. Indien de verdachte een Belg is, kan de vervolging ook plaatshebben indien hij niet in België wordt gevonden.
   Indien de verdachte een vreemdeling is, heeft de vervolging van het misdrijf alleen plaats indien hij wordt gevonden in België of in een vijandig land, of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 14, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Afdeling 3. [1 Rechtsmacht verbonden aan de verdediging van de belangen van de Belgische Staat of van een internationale instelling waarvan de zetel gevestigd is in het Rijk]1   ----------   (1)
Art. 14/3. [1 Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan:
   1° een misdaad of een wanbedrijf tegen de veiligheid van de Staat;
   2° een misdaad of een wanbedrijf tegen de openbare trouw bedoeld in boek II, titel III, hoofdstukken I, II en III, van het Strafwetboek, of een wanbedrijf als bedoeld in de artikelen 497 en 497bis, indien de misdaad of het wanbedrijf tot voorwerp heeft de euro hetzij munten die in België wettelijk gangbaar zijn, of voorwerpen bestemd om die munten te vervaardigen, na te maken of te vervalsen, hetzij effecten, papier, zegels, stempels of merken van de Staat of van Belgische openbare besturen of instellingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 16, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/4. [1 Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan:
   1° een van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, wanneer de vermeende dader zich op Belgisch grondgebied bevindt en de Belgische regering geen uitlevering heeft toegekend aan de Staat op wiens grondgebied het misdrijf werd gepleegd, om een reden die vermeld is een bilaterale of multilaterale overeenkomst die België bindt;
   2° een van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek die gepleegd zijn tegen een instelling van de Europese Unie of van een orgaan opgericht overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in het Rijk is gevestigd.
   Indien de verdachte niet in België wordt gevonden, kan de vervolging, met inbegrip van het onderzoek, ingeval het misdrijf gepleegd werd door een vreemdeling tegen een instelling bedoeld in het eerste lid, 2°, slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur of de procureur des Konings, die eventuele klachten beoordeelt.
   Ingeval, met toepassing van het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur of de procureur des Konings, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
   1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
   2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek bedoelde misdrijven; of
   3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
   4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
   Indien hij van oordeel is dat een of meer van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, doet de federale procureur of de procureur-generaal voor de kamer van inbeschuldigingstelling vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur of de procureur-generaal wordt gehoord.
   Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de in het derde lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde voorwaarden vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft. Indien de in het vierde lid bedoelde vordering, uitgaat van de federale procureur, maakt zij de zaak aanhangig bij de in artikel 47duodecies, § 3, van het Wetboek van strafvordering bedoelde deken van de onderzoeksrechters.
   Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
   De federale procureur of de procureur-generaal heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
   In het in het derde lid, 4°, bedoelde geval seponeert de federale procureur of de procureur des Konings de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 17, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/5. [1 § 1. Een persoon kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt:
   1° aan een misdrijf als bedoeld in de artikelen 246 tot 249 van het Strafwetboek;
   2° aan een misdrijf als bedoeld in artikel 250 van hetzelfde Wetboek wanneer de persoon die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde Staat of in een internationale publiekrechtelijke organisatie een Belg is of wanneer de internationale publiekrechtelijke organisatie waarvoor de persoon een openbaar ambt uitoefent, haar zetel heeft in België;
   3° aan een misdrijf als bedoeld in artikel 22, §§ 1 tot 3, van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, wanneer de instelling, het orgaan, het organisme of het agentschap van de Europese Unie waarvoor de persoon een openbaar ambt uitoefent haar zetel heeft in België.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 18, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Afdeling 4. [1 Rechtsmacht verbonden aan de verdediging van andere belangen]1   ----------   (1)
Art. 14/6. [1 § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan:
   1° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 391sexies, 391septies, 409 en 417/7 tot 417/22, 417/24, 433quater/1 et 433quater/4 van het Strafwetboek;
   2° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 433novies/2 tot 433novies/10 van hetzelfde Wetboek, in geval van uitgevoerde of overwogen wegneming van organen in ruil voor een profijt of een vergelijkbaar voordeel;
   3° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 417/25 tot 417/38, 417/44 en 417/45, 433quinquies tot 433octies van hetzelfde Wetboek;
   4° een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en in de artikelen 10 tot 13 van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren.
   § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien hij in België wordt gevonden of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij gevonden wordt in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 20, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/7. [1 § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt aan een misdaad of een wanbedrijf tegen de openbare trouw, bedoeld in boek II, titel III, hoofdstukken I, II en III, van het Strafwetboek, of een wanbedrijf bedoeld in de artikelen 497 en 497bis, indien de misdaad of het wanbedrijf tot voorwerp heeft hetzij munten die in België niet wettelijk gangbaar zijn, of voorwerpen bestemd om die munten te vervaardigen, na te maken of te vervalsen, hetzij effecten, papier, zegels, stempels of merken van een vreemd land.
   De vervolging kan niet plaatshebben dan op een officieel bericht, door de vreemde overheid aan de Belgische overheid gegeven.
   § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 21, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/8. [1 § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden, die zich in oorlogstijd, buiten het grondgebied van het Rijk, schuldig maakt aan het opzettelijk doden of opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, aan verkrachting, aan aantasting van de seksuele integriteit of aan aangifte bij de vijand, gepleegd tegen een onderdaan van een land dat bondgenoot van België is in de zin van artikel 117, tweede lid, van het Strafwetboek.
   § 2. Indien de verdachte een Belg is, kan de vervolging ook plaatshebben indien hij niet in België wordt gevonden.
   Indien de verdachte een vreemdeling is, heeft de vervolging van het misdrijf alleen plaats indien hij wordt gevonden in België of in een vijandig land, of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 22, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/9. [1 § 1. Eenieder kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt:
   1° aan het wanbedrijf bedoeld in artikel 41, § 4, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het goederenvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg;
   2° aan het wanbedrijf bedoeld in artikel 30, § 4, van de wet van 15 juli 2013 betreffende het reizigersvervoer over de weg en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad en houdende uitvoering van de Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006.
   § 2. De vervolging van een Belg heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België, tenzij het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd.
   De vervolging van een vreemdeling heeft alleen plaats indien deze wordt gevonden in België of, wanneer het misdrijf in oorlogstijd is gepleegd, indien hij wordt gevonden in een vijandelijk land of indien zijn uitlevering kan worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 23, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Afdeling 5. [1 Rechtsmacht gegrond op het Europese of internationale recht]1   ----------   (1)
Art. 14/10. [1 De Belgische gerechten zijn bevoegd om kennis te nemen van misdrijven gepleegd buiten het grondgebied van het Koninkrijk en bedoeld in een regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie waardoor België is gebonden wanneer het krachtens die regel op enigerlei wijze wordt verplicht de zaak aan zijn bevoegde autoriteiten voor te leggen teneinde vervolging in te stellen.
   De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt.
   Ingeval, met toepassing van het eerste en het tweede lid, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien:
   1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
   2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek, of met enig ander internationaal misdrijf dat op grond van een verdrag waardoor België is gebonden, strafbaar is gesteld; of
   3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
   4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de Staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
   Indien de federale procureur van oordeel is dat een of meer van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, doet hij voor de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Brussel vorderingen die beogen te beslissen, naargelang van het geval, dat er geen reden is tot vervolging of dat de strafvordering niet ontvankelijk is. Enkel de federale procureur wordt gehoord.
   Indien de kamer van inbeschuldigingstelling vaststelt dat geen van de voorwaarden bedoeld in het derde lid, 1°, 2° en 3°, vervuld zijn, wijst zij de territoriaal bevoegde onderzoeksrechter aan en bepaalt zij op welke feiten het onderzoek betrekking heeft.
   Vervolgens wordt gehandeld overeenkomstig het gemeen recht.
   De federale procureur heeft het recht een voorziening in cassatie in te stellen tegen de arresten gewezen met toepassing van het vierde en het vijfde lid. Dit beroep wordt in alle gevallen ingesteld binnen vijftien dagen te rekenen van de uitspraak van het arrest.
   In het geval bedoeld in het derde lid, 3°, stelt de federale procureur de Centrale Autoriteit die is opgericht bij artikel 2, vierde streepje, van de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafhof en de internationale straftribunalen in kennis van het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling, indien tegen dit arrest geen rechtsmiddelen meer openstaan. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafhof ressorteren, brengt de Centrale Autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.
   In het geval bedoeld in het derde lid, 4°, seponeert de federale procureur de zaak en geeft hij van zijn beslissing kennis aan de Centrale Autoriteit. Tegen deze beslissing tot seponering staat geen enkel rechtsmiddel open. Indien de feiten zijn gepleegd na 30 juni 2002 en onder de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafhof ressorteren, brengt de Centrale autoriteit het Internationaal Strafhof van de feiten op de hoogte.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 25, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Afdeling 6. [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 14/11. [1 De vreemdeling die mededader is van of medeplichtig is aan een misdaad buiten het grondgebied van het Rijk door een Belg gepleegd, kan in België vervolgd worden, samen met de verdachte Belg of na diens veroordeling.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 27, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/12. [1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de poging tot de daarin bedoelde misdrijven, indien zij strafbaar is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 28, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/13. [1 Een verdachte wordt gevonden in België wanneer hij aangetroffen of gevonden is in het Rijk, na het plegen van het misdrijf en uiterlijk op het tijdstip van de uitoefening van de strafvordering, ook al heeft hij het grondgebied nog vóór de eerste procedurehandelingen verlaten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 29, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/14. [1 Behalve wat de in oorlogstijd gepleegde misdaden en wanbedrijven betreft, is dit hoofdstuk niet van toepassing wanneer de verdachte, wegens hetzelfde misdrijf gevonnist in een vreemd land, vrijgesproken is, of na te zijn veroordeeld, zijn straf heeft ondergaan, verjaring van zijn straf is ingetreden of hem genade of amnestie is verleend, tenzij:
   1° de procedure voor het andere gerecht tot doel had de betrokkene te vrijwaren van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor strafbare feiten die onder de rechtsmacht van het gerecht vallen; of
   2° de procedure voor het andere gerecht niet op onafhankelijke of onpartijdige wijze en met inachtneming van de waarborgen voor een eerlijk proces is gevoerd, maar op een wijze die, gezien de omstandigheden, onverenigbaar was met de bedoeling de betrokkene voor het gerecht te brengen.
   Elke hechtenis in het buitenland ondergaan wegens het misdrijf dat in België aanleiding geeft tot veroordeling, wordt steeds toegerekend op de duur van de vrijheidsstraffen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 30, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


Art. 14/15. [1 In alle gevallen voorzien in dit hoofdstuk, wordt de verdachte vervolgd en gevonnist volgens de bepalingen van de Belgische wetten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2024-04-09/07, art. 31, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>


HOOFDSTUK III. - PREJUDICIELE GESCHILLEN.
Art.15. Behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen, beslist de strafrechter over de geschillen van burgerlijk recht die incidenteel voor hem worden opgeworpen naar aanleiding van de misdrijven die bij hem aanhangig zijn.

Art.16. Wanneer het misdrijf verband houdt met de uitvoering van een overeenkomst waarvan het bestaan ontkend of waarvan de uitlegging betwist wordt, gedraagt de strafrechter zich naar de regels van het burgerlijk recht bij zijn beslissing over het bestaan van die overeenkomst of over de uitvoering ervan.
  Indien de toelaatbaarheid van getuigenbewijs afhangt van een geschrift dat ontkend wordt door hem tegen wie het is aangevoerd, wordt een onderzoek naar de echtheid ervan vóór de bevoegde burgerlijke rechter bevolen.

Art.17. Indien de beklaagde zich beroept op een recht van eigendom of een ander onroerend zakelijk recht, beslist de rechter bij wie de strafvordering aanhangig is, over het tussengeschil met inachtneming van de volgende regels :
  De prejudiciële exceptie wordt slechts aangenomen voor zover zij gegrond is op een deugdelijk schijnende titel of op welbepaalde feiten van bezit;
  De overgelegde titels of de gestelde feiten moeten elk karakter van misdrijf ontnemen aan het feit waarop de vervolging berust.

Art.18. De rechtbank is bevoegd om naar gelang van de omstandigheden aan de beklaagde de verplichting om de zaak voor de burgerlijke rechter te brengen, niet op te leggen.
  Bij gebreke aan die vrijstelling, bepaalt het vonnis een termijn van ten hoogste twee maanden, waarbinnen de partij die het prejudicieel geschil heeft opgeworpen, de zaak bij de bevoegde rechter moet aanhangig maken en moet bewijzen dat zij het nodige heeft gedaan; anders wordt de behandeling voortgezet.

Art.19. De burgerlijke rechter wijst, in geval van betwisting, de partij aan, die ten opzichte van de te leveren bewijzen als eiser moet worden beschouwd.

HOOFDSTUK IV. - OORZAKEN VAN VERVAL VAN DE STRAFVORDERING EN VAN DE BURGERLIJKE RECHTSVORDERING.
Art.20.<W 1999-05-04/60, art. 13, 007; Inwerkingtreding : 02-07-1999> De strafvordering vervalt door de dood van de verdachte of door afsluiting van vereffening, door gerechtelijke ontbinding of door ontbinding zonder vereffening wanneer het om een rechtspersoon gaat.
  De strafvordering kan daarna nog worden uitgeoefend, indien de invereffeningstelling, de gerechtelijke ontbinding of de ontbinding zonder vereffening tot doel hebben te ontsnappen aan de vervolging, of indien de rechtspersoon overeenkomstig artikel 61bis door de onderzoeksrechter in verdenking gesteld is [1 of door het onderzoeksgerecht is verwezen of rechtstreeks is gedagvaard ten gronde,]1 voor het verlies van de rechtspersoonlijkheid.
  De burgerlijke rechtsvordering kan uitgeoefend worden tegen de verdachte en tegen zijn rechtsopvolgers.
  ----------
  (1)<W 2018-03-18/14, art. 2, 044; Inwerkingtreding : 12-05-2018>

Art. 20bis. <Ingevoegd bij W 2006-12-03/40, art. 2; Inwerkingtreding : 28-12-2006> De strafvordering vervalt eveneens door de uitoefening door het openbaar ministerie van de rechtsvordering voor de arbeidsgerechten op grond van artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art.21.[1 Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 21bis verjaart de strafvordering, te rekenen van de dag waarop het misdrijf is gepleegd, door verloop van dertig jaren, twintig jaren, vijftien jaren, tien jaren of één jaar, naargelang dit misdrijf een misdaad vormt strafbaar met levenslange opsluiting of hechtenis, een misdaad strafbaar met meer dan twintig jaar tot dertig jaar opsluiting of hechtenis, een misdaad strafbaar met meer dan vijf jaar tot ten hoogste twintig jaar opsluiting of hechtenis, een wanbedrijf of een overtreding.
   De dag waarop het misdrijf is gepleegd, is in de termijn begrepen.
   De verjaringstermijnen die worden bepaald in het eerste lid blijven ongewijzigd indien de straf wordt verminderd of gewijzigd wegens verzachtende omstandigheden.
   In geval van eendaadse samenloop wordt de verjaring geregeld overeenkomstig de termijn eigen aan ieder misdrijf.
   Wanneer verschillende misdrijven de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van eenzelfde delictueel opzet, neemt de verjaringstermijn een aanvang vanaf het laatste bewezen geachte feit, op voorwaarde dat tussen de verschillende feiten geen termijn is verlopen gelijk aan of langer dan de verjaringstermijn.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 32, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art. 21bis.[1 De strafvordering verjaart niet in de gevallen bedoeld:
   1° in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek;
   2° in [2 de artikelen 417/7 tot 417/22, 417/24 tot 417/38, 417/44 en 417/56,]2 409 en 433quinquies, § 1, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek, en de poging om dat laatste misdrijf te plegen, ingeval het is gepleegd op een persoon van minder dan achttien jaar;]1
  [3 3° in de artikelen 394 en 475 van het Strafwetboek als de misdrijven door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden, of van aard zijn de bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, de constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.]3
  ----------
  (1)<W 2019-11-14/10, art. 3, 049; Inwerkingtreding : 30-12-2019>
  (2)<W 2022-03-21/01, art. 104, 052; Inwerkingtreding : 01-06-2022>
  (3)<W 2024-04-09/07, art. 33, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.22.
  <Opgeheven bij W 2024-04-09/07, art. 60, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.23.[1 De verjaringstermijn van de strafvordering loopt niet meer vanaf de dag van de aanhangigmaking van de strafvordering voor de politierechtbank, de correctionele rechtbank, het hof van assisen of het hof van beroep zetelend in eerste en laatste aanleg.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 35, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.24.[1 De verjaring van de strafvordering is geschorst wanneer de wet dit bepaalt of wanneer er een wettelijk beletsel bestaat dat de instelling van de strafvordering verhindert.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 36, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.25.[1 De artikelen 21, 23 en 24 zijn van toepassing op de verjaring van de strafvordering betreffende de misdrijven voorzien door bijzondere wetten, decreten en ordonnanties, voor zover die wetten, decreten en ordonnanties niet anders bepalen.]1
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 37, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.26. <W 1998-06-10/39, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 27-07-1998> De burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf verjaart volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvordering tot vergoeding van schade. Zij kan echter niet verjaren vóór de strafvordering.

Art.27. <Ingevoegd bij W 2000-06-30/45, art. 2. Inwerkingtreding : 12-12-2000> Indien de duur van de strafvervolging de redelijke termijn overschrijdt, kan de rechter de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring uitspreken [1 , of een straf uitspreken die lager kan zijn dan de wettelijke minimumstraf of, bij een zeer zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn, het verval van de strafvordering uitspreken]1.
  [1 De rechter beoordeelt, in het licht van de omstandigheden van de zaak en het belang van de overschrijding van de redelijke termijn, welke van de in het eerste lid bedoelde gevolgen moet worden uitgesproken.]1
  Wanneer de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring wordt uitgesproken, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten en, zo daartoe aanleiding bestaat, tot teruggave. De bijzondere verbeurdverklaring wordt uitgesproken.
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 34, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.28.<W 30-05-1961, art. 1> [1 Artikel 26 is van toepassing]1 van toepassing in alle door bijzondere wetten geregelde zaken.
  [1 De artikelen 21, 23 tot 26]1 kunnen evenwel geen beletsel opleveren voor de toepassing van de bijzondere bepalingen die de verjaring regelen van de eisen tot invordering van fiscale rechten of van fiscale geldboeten.
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 38, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

Art.29.<W 16-04-1935, art. 3> De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de strafvordering en op de burgerlijke rechtsvordering, ingesteld wegens een feit dat door de wet misdrijf wordt genoemd en gepleegd is door een persoon die [1 aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast]1.
  ----------
  (1)<W 2024-04-09/07, art. 39, 054; Inwerkingtreding : 28-04-2024>

HOOFDSTUK V. - Niet-ontvankelijkheid van de strafvordering wegens provocatie.
Art.30.<ingevoegd bij W 2005-12-27/34, art. 2 ; Inwerkingtreding : 30-12-2005> Provocatie van misdrijven is verboden.
  [1 Er is provocatie wanneer in hoofde van de dader het voornemen om een misdrijf te plegen rechtstreeks is ontstaan of versterkt, of is bevestigd terwijl hij dit wilde beëindigen, door de tussenkomst van een politieambtenaar, van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar of van een burgerinfiltrant in het kader van een burgerinfiltratie bedoeld in boek I, hoofdstuk IV, afdeling III onderafdeling 4bis van het Wetboek van strafvordering]1.
  In geval van provocatie is de strafvordering onontvankelijk wat deze feiten betreft.
  ----------
  (1)<W 2018-07-22/04, art. 17, 046; Inwerkingtreding : 17-08-2018>

HOOFDSTUK VI. - Regels met betrekking tot de uitoefening van de strafvordering volgend op een beslissing van uithandengeving bevolen door een jeugdgerecht
Art.31. <Ingevoegd bij W 2006-06-13/40, art. 28, 024; Inwerkingtreding : 01-10-2007; vastgesteld op 01-10-2007, zie KB 2007-02-25/38, art. 8> Wanneer de strafvordering wordt uitgeoefend met toepassing van deze wet, ten gevolge van een beslissing van uithandengeving bevolen in toepassing van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, mogen de stukken die verband houden met de persoonlijkheid en de leefomgeving van de vervolgde persoon uitsluitend worden meegedeeld aan de betrokkene of aan zijn advocaat, met uitsluiting van elke andere vervolgde persoon en van de burgerlijke partij. <W 2006-08-05/59, art. 3, 025; Inwerkingtreding : 10-09-2006>

HOOFDSTUK VII. [1 - Nietigheden]1   ----------   (1)
Art. 32.[1 Tot nietigheid van onregelmatig verkregen bewijselement wordt enkel besloten indien :
   - de naleving van de betrokken vormvoorwaarden wordt voorgeschreven op straffe van nietigheid, of;
   - de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast, of;
   - het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2013-10-24/14, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 22-11-2013>