Details





Titel:

27 MEI 2004. - Milieuwetboek. - Boek 1 : Algemene en gemeenschappelijke bepalingen. - Decretale gedeelte. (Vertaling) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-07-2004 en tekstbijwerking tot 13-09-2024)



Inhoudstafel:

DEEL I. - BEGINSELEN VAN HET MILIEURECHT EN ALGEMENE BEPALINGEN.
TITEL I. - Beginselen.
Art. D1-D5-2
TITEL II. - Begripsomschrijving.
Art. D6
DEEL II. - ADVIESINSTANTIE.
Art. D7-D9
DEEL III. - [1 Informatie, bewustmaking en inspraak van het publiek inzake het leefmilieu.]1
TITEL I. - Toegang tot milieu-informatie.
HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en toepassingsgebied <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Art. D10-D11
HOOFDSTUK II. - Passieve informatie of op verzoek <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Afdeling 1. - Beginsel <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Art. D12-D17
Afdeling 2. - Uitzonderingen op de terinzagelegging <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Art. D18-D20.2
Afdeling 3. - Procedure tot rechtzetting en beroep <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Art. D20.3-D20.14
HOOFDSTUK III. - Actieve informatie<Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Afdeling 1. - Beginsel <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Art. D20.15-D20.17
Afdeling 2. - Uitzonderingen <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006>
Art. D20.18
TITEL II. - Milieu-initiatie.
Art. D21-D28-1
TITEL II/1. [1 - Erkenning en structurele subsidiëring van de milieuverenigingen.]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen.]1
Art. D28-2-D28-3
HOOFDSTUK II. [1 - Erkenning van de milieuverenigingen.]1
AFDELING I. [1 - Voorwaarden betreffende de toekenning of de verlenging van de erkenning.]1
Art. D28-4-D28-8
AFDELING 2. [1 - Procedure voor de toekenning of de verlenging van de erkenning.]1
Art. D28-9-D28-10
HOOFDSTUK II. [1 - Structurele subsidiëring van de milieuverenigingen.]1
Art. D28-11-D28-13
HOOFDSTUK IV. [1 - Evaluatie van en controle op de erkende en gesubsidieerde verenigingen en intrekking van de erkenning of van de subsidiëring.]1
Afdeling 1. [1 - Evaluatie van en controle op de erkende en gesubsidieerde verenigingen.]1
Art. D28-14-D28-15
Afdeling 2. [1 - Intrekking en schorsing van de erkenning of van de subsidiëring.]1
Art. D28-16
HOOFDSTUK V. [1 - Evalutatie en Begeleidingscomité.]1
Art. D28-17
HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de bepalingen van titel II/I.]1
Art. D28-18
HOOFDSTUK VII. [1 - Financiering van de milieuverenigingen]1
Art. D28-19
Art. D28-19 TOEKOMSTIG RECHT
Art. D28-20
Titel III. - [1 Inspraak van het publiek inzake het leefmilieu.]1
HOOFDSTUK I. - [1 Algemene bepalingen.]1
Afdeling 1. - [1 Indeling van de plannen, programma's en projecten.]1
Art. D29-1
Afdeling 2. - [1 Algemene beginselen inzake de inspraak van het publiek.]1
Art. D29-2-D29-4
HOOFDSTUK II. - [1 Informatievergadering.]1
Art. D29-5-D29-6
HOOFDSTUK III. - [1 Openbaar onderzoek.]1
Afdeling 1. - [1 Maatregelen tot aankondiging van het openbaar onderzoek.]1
Onderafdeling 1. - [1 Aanplakking.]1
Art. D29-7
Onderafdeling 2. - [1 Informatieverstrekking via email, televisie, radio en geschreven pers.]1
Art. D29-8-D29-9
Onderafdeling 3. - [1 Kennisgeving.]1
Art. D29-10-D29-11
Onderafdeling 4. - [1 Bijkomende bekendmaking.]1
Art. D29-12
Afdeling 2. - [1 Openbaar onderzoek.]1
Art. D29-13
Afdeling 3. - [1 Modaliteiten voor de toegang tot informatie in het kader van het openbaar onderzoek.]1
Art. D29-14-D29-19
Afdeling 4. - [1 Vervangingsbevoegdheid.]1
Art. D29-20
HOOFDSTUK IV. - [1 Bekendmaking betreffende de beslissing.]1
Art. D29-21-D29-24
Hoofdstuk IVbis. [1 - Grensoverschrijdende raadplegingen]1
Afdeling 1. [1 - Algemeen]1
Art. D.29-24-1
Afdeling 2. [1 - Grensoverschrijdende raadplegingen georganiseerd door het Waals Gewest]1
Onderafdeling 1. [1 - Voorafgaande procedure]1
Art. D.29-24-2-D.29-24-3
Onderafdeling 2. [1 - Procedure na validering van het plan- of het programmaontwerp of indiening van de vergunningsaanvraag]1
Art. D.29-24-4
Onderafdeling 3. [1 - Raadpleging]1
Art. D.29-24-5
Onderafdeling 4. [1 - Beslissing]1
Art. D.29-24-6
Afdeling 3. [1 - Grensoverschrijdende raadplegingen georganiseerd door een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend]1
Art. D.29-24-7
Afdeling 4. [1 Vertrouwelijkheid]1
Art. D.29-24-8
HOOFDSTUK V. - [1 Begeleidingscomité.]1
Art. D29-25-D29-27
HOOFDSTUK VI. [1 - Strafbepalingen]1
Art. D29-28
DEEL IV. - MILIEUPLANNING IN HET KADER VAN DE DUURZAME ONTWIKKELING.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. D30-D31
HOOFDSTUK II. - Verslag over de staat van het Waalse leefmilieu.
Art. D32-D36
HOOFDSTUK III. - Milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling.
Art. D37-D45
HOOFDSTUK IV. - Sectorale programma's en plannen voor het beheer van de stroomgebieden.
Art. D46-D47
HOOFDSTUK V. - Gemeentelijke plannen voor leefmilieu en natuurontwikkeling.
Art. D48
DEEL V. - Evaluatie van de milieueffecten.
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en beginselen.
Art. D49-D51, D51/1
HOOFDSTUK II. - Systeem voor de evaluatie van de milieueffecten van de plannen en programma's.
Art. D52-D61
HOOFDSTUK III. - [1 Evaluatie]1 van de milieueffecten van projecten.
Art. D62-D65, D65/1, D65/2, D66-D77
HOOFDSTUK IV. - [1 Vorig Hoofdstuk IV opgeheven]1
Art. D78
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen. [1 Voorheen Hoofdstuk V.]1
Art. D79-D81
DEEL VI. - MILIEUOVEREENKOMSTEN [1 EN ECOLOGISCHE TRANSITIEOVEREENKOMSTEN]1.
HOOFDSTUK I. [1 - Milieuovereenkomsten]1
Art. D82-D92
HOOFDSTUK II. [1 - Ecologische transitieovereenkomsten]1
Art. D92-1-D92-3
DEEL VII. - [1 Milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade.]1
Titel I. - [1 Doelstellingen.]1
Art. D93
Titel II. - [1 Definities.]1
Art. D94
Titel III. - [1 Toepassingsveld.]1
Art. D95-D97
Titel IV. - [1 Uitzonderingen.]1
Art. D98-D103
Titel V. - [1 EVALUATIE EN HERSTELLEN VAN MILIEUSCHADE.]1
HOOFDSTUK I. - [1Evaluatie van de omvang van de milieuschade aan soorten en habitats]1
Art. D104
HOOFDSTUK II. - [1 Herstellen van schade.]1
Afdeling I. - [1 Beginselen.]1
Art. D105
Afdeling II. - [1 Hersteldoelstellingen.]1
Art. D106
Afdeling III. - [1 Vaststelling van herstelmaatregelen.]1
Art. D107-D111
Titel VI. - [1 Verplichtingen van de exploitant.]1
HOOFDSTUK I. - [1Preventieve acties]1
Art. D112
HOOFDSTUK II. - [1 Herstelmaatregelen.]1
Art. D113
Titel VII. - [1 Opdrachten van de bevoegde instantie.]1
Art. D114-D121
Titel VIII. - [1 Kosten van preventie en herstel.]1
Art. D122-D130
Titel IX. - [1 Verzoeken om maatregelen.]1
Art. D131-D134
Titel X. - [1 Internationale en interregionale samenwerking.]1
Art. D135-D137
DEEL VIII. - [1 Opsporing, vaststelling, vervolging en beteugeling van milieuovertredingen en [2 schadevergoedingsmaatregelen]2.]1
TITEL 1. - [1 Algemene bepalingen [2 en berekening van de termijnen]2.]1
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied ]1
Art. D138, D138bis, D139-D140, D140bis
HOOFDSTUK II. [1 - Begripsomschrijvingen]1
Art. D141
HOOFDSTUK III. [1 - Doelstellingen en coördinatie van het repressieve milieubeleid]1
Art. D142-D145
TITEL II. [1 - Verschillende interveniënten in het kader van de milieucriminaliteit ]1
HOOFDSTUK I. [1 - Vaststellende beambten]1
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke vaststellende beambten]1
Art. D146-D148
Afdeling 2. [1 - Gemeentelijke vaststellende beambten]1
Art. D149, D149bis, D150-D151
Afdeling 3. [1 - Vaststellende beambten van de instellingen van openbaar nut [2 en van de intercommunales]2]1
Art. D152-D154
HOOFDSTUK II. [1 - Bestrijding van de milieucriminaliteit]1
Art. D155, D155bis
HOOFDSTUK III. [1 - Sanctionerende ambtenaren]1
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke sanctionerende ambtenaren]1
Art. D156
Afdeling 2. [1 - Gemeentelijke sanctionerende ambtenaren]1
Art. D157-D158
TITEL III. [1 - Toezicht, controle, opsporing en vaststelling van de overtredingen en veiligheids- en dwangmaatregelen]1
HOOFDSTUK I. [1 - Controle]1
Art. D159
HOOFDSTUK II. [1 - Onderzoeksmiddelen]1
Afdeling 1 [1 Algemene bepalingen]1
Art. D160-D163
Afdeling 2 [1 Bijzondere bepalingen inzake afval]1
Art. D163/1, D163bis
HOOFDSTUK III. [1 - Waarschuwing en vaststelling van overtredingen]1
Art. D164-D168
HOOFDSTUK IV. [1 - Veiligheids- en dwangmaatregelen]1
Art. D169, D169bis, D170-D172
TITEL IV. [1 - Mogelijke methoden voor het uitdoven van de publieke of administratieve strafvordering]1
Art. D173-D177
TITEL V. [1 - Strafrechtelijke vervolging van de overtredingen]1
HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. D178-D182
HOOFDSTUK II. [1 - Sommige overtredingen]1
Art. D183, D183bis, D184
HOOFDSTUK III. [1 - Bijkomende maatregelen bij de straf die door de rechter kunnen worden uitgesproken, met inbegrip van de teruggavemaatregelen]1
Art. D185-D191
TITEL VI. [1 - Administratieve vervolging van de overtredingen]1
HOOFDSTUK I. [1 - Inleidende bepalingen]1
Art. D192-D193
HOOFDSTUK II. [1 - Bevoegdheden van de sanctionerend ambtenaar]1
Art. D194-D195
HOOFDSTUK III. [1 - Administratieve sancties en alternatieve maatregelen]1
Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1
Art. D196-D202
Afdeling 2. [1 - Gemeenschapsdienst voor de meerderjarigen]1
Art. D203-D204
Afdeling 3. [1 - Maatregelen die van toepassing zijn op de minderjarigen van veertien jaar en meer]1
Art. D205-D208
HOOFDSTUK IV. [1 - Beslissing van de sanctionerend ambtenaar]1
Art. D209-D214
HOOFDSTUK V. [1 - Bestemming van de administratieve geldboetes en van de dwangsommen]1
Art. D215-D216
HOOFDSTUK VI. [1 - Beroep]1
Art. D217-D218
HOOFDSTUK VII. [1 - Inning en invordering]1
Art. D219
TITEL VII. [1 - Fonds voor de milieubescherming]1
Art. D220-D222
Deel IX [1 Sanering van illegale afvalstortplaatsen]1
Titel 1 [1 Algemene bepalingen]1
Art. D223-D226
Titel 2 [1 Procedure]1
Art. D227-D232
Deel X [1 Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement]1
Art. D233-D250
BIJLAGEN.
Art. N1-N3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

DEEL I. - BEGINSELEN VAN HET MILIEURECHT EN ALGEMENE BEPALINGEN.
TITEL I. - Beginselen.
Artikel D1. Het leefmilieu, met name de open ruimtes, de landschappen, de natuurlijke hulpbronnen en milieus, de lucht, de grond, het water, de biologische diversiteit en evenwichten maken deel uit van het gemeenschappelijke patrimonium van de bewoners van het Waalse Gewest en vormen de basis van zijn bestaan, toekomst en ontwikkeling.
  Het milieubeleid van het Gewest berust op het beginsel van de preventieve actie, waarbij schade eerder voorkomen dan hersteld moet worden.

Art. D2. Het Gewest en de andere overheden, elk in het kader van haar bevoegdheden en in samenwerking met het Gewest, beheren het milieu en staan in voor het behoud en desnoods voor het herstel ervan.
  Eenieder zorgt voor de instandhouding van het milieu en draagt bij tot de bescherming ervan.
  De vereisten bedoeld in het tweede lid worden in acht genomen bij de bepaling en de tenuitvoerlegging van de andere beleidslijnen van het Gewest.

Art. D3.Het milieubeleid van het Gewest berust ook op de drie volgende beginselen :
  1° het voorzorgsbeginsel, waarbij het gebrek aan wetenschappelijke zekerheid geen rem mag zetten op het nemen van effectieve en evenredige maatregelen tot voorkoming van ernstige en onomkeerbare milieuschaderisico's tegen een sociaal en economisch aanvaardbare prijs;
  2° het beginsel " de vervuiler betaalt ", waarbij de vervuiler opdraait voor de kosten gebonden aan het treffen van maatregelen tot voorkoming, vermindering en bestrijding van vervuiling;
  3° het beginsel waarbij milieubeschadigingen gecorrigeerd worden, bij voorrang aan de bron [1 , tegen een sociaal en economisch aanvaardbare prijs.]1
  ----------
  (1)<DWG 2016-06-23/09, art. 1, 027; Inwerkingtreding : 01-08-2016>

Art. D4.[1 De openbare beleidslijnen steunen de duurzame groei via de ontwikkeling en de ontplooiing van een circulaire economie en de functionaliteit.]1
  ----------
  (1)<terugingevoegd bij DWG 2016-06-23/09, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 01-08-2016>

Art. D5. Milieueducatie en -opleiding dragen bij tot een vlottere uitoefening van de rechten en plichten bedoeld in deze titel.
  Het Gewest stippelt zijn milieubeleid uit met inachtneming van de beschikbare technische en wetenschappelijke gegevens. Wetenschappelijk onderzoek en kennisontwikkeling moeten bijdragen tot de bescherming en de opwaardering van het leefmilieu.

Art. D5-1. [1 § 1. Eén of meer gemeenten kunnen een milieuadviseur in dienst nemen. Die adviseur is een contact- en informatiepersoon bij wie de bevolking terecht kan voor alle vraagstukken i.v.m. milieubescherming.
   De milieuadviseur vervult de taken die hem krachtens dit Wetboek worden toegewezen in het kader van de mechanismen inzake inspraak van het publiek in de opstelling van plannen en programma's betreffende het milieu en in de besluitvorming i.v.m. projecten.
   § 2. Elke milieuadviseur is houder van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type en heeft een opleiding inzake het leefmilieu gevolgd, of heeft minstens vijf jaar beroepservaring inzake het leefmilieu.
   § 3. De Regering kan binnen de perken van de beschikbare kredieten een toelage toekennen als een gemeente of verschillende aangrenzende gemeenten of een vereniging van gemeenten erom verzoeken met het oog op de indienstneming of de handhaving van de indienstneming van een milieuadviseur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D5-2. [1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kent de Regering incentives toe om de door het Milieuwetboek nagestreefde doelstellingen rechtstreeks of onrechtstreeks te bereiken, namelijk, het behoud van het evenwicht en de bescherming van het milieu, de ruimten, de landschappen, de natuurlijke hulpbronnen en milieus, de lucht, de bodem, het water, de diversiteit en de biologische evenwichten, d.w.z. elke actie ter voorkoming of herstel van schade aan het fysieke milieu, aan de natuurlijke of biologische hulpbronnen of ter bevordering van het rationele gebruik van die hulpbronnen.
   § 2. De incentives kunnen bestaan in:
   1° de toekenning van financiële voordelen;
   2° de toekenning van voordelen in natura in de vorm van overdrachten van goederen of dienstverleningen waarvan de financiële last geheel of gedeeltelijk door de Regering gedekt wordt.
   § 3. Deze incentives kunnen ten goede komen aan een natuurlijke of rechtspersoon of aan een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid. Om in aanmerking te komen voor deze incentives moet de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de organisatie zonder rechtspersoonlijkheid:
   1° bewijzen dat het project of de activiteit met de in § 1 van dit artikel bedoelde nagestreefde doelstellingen kadert;
   2° vaststellen hoe het project milieuvoordelen oplevert.
   § 4. De Regering bepaalt de procedures m.b.t. de aanvraag en de toekenning van incentives rekening houdende met het type persoon die deze incentive aanvraagt. De Regering kan de regels bepalen m.b.t. :
   1° de soorten in aanmerking komende uitgaven;
   2° de bijzondere toekenningsvoorwaarden, de procedure voor de indiening van de aanvragen en de lijst van de te verstrekken documenten;
   3° de bedragen en berekeningsmodaliteiten van de incentives;
   4° de controle op het gebruik van de incentives.
   § 5. De incentive mag niet hoger zijn dan de bij de activiteit gemaakte werkelijke kosten of het project dat het voorwerp uitmaakt van die incentive.
   Elke aanvraag voor incentives moet op basis van een volledig dossier uitgevoerd worden. De aanvraag geeft aanleiding tot een beslissing binnen een termijn van vier maanden te rekenen van het moment waarop het dossier volledig is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/04, art. 34, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>


TITEL II. - Begripsomschrijving.
Art. D6.[1 In de zin van dit Wetboek wordt verstaan onder :
   1° auteur van het plan of van het programma : de overheid die het initiatief neemt tot de opstelling van een plan of programma of, bij gebreke daarvan, de bevoegde overheid;
   2° bevoegde overheid : elk al dan niet beraadslagend orgaan, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, belast met een openbare opdracht en gemachtigd om hetzij te beslissen over het verzoek tot vergunning van een project, met inbegrip van de overheid die inzake beroepen bevoegd is, hetzij een plan of een programma aan te nemen;
  [3 2°bis CCATM : de Gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening en mobiliteit bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;]3
  [3 2°ter - beleidsgroep "Ruimtelijke Ordening" : de Beleidsgroep Ruimtelijke ordening ? bedoeld bij het Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;]3
   3° [3 Wetboek : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke ontwikkeling;]3
   4° [4 Beleidsgroep Leefmilieu : de beleidsgroep bedoeld in artikel 2/4 van het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie;]4
   5° aangifte : handeling bedoeld in artikel 1, 2°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   6° milieuaangifte : het gedeelte van de beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma of het bij deze beslissing gevoegde document dat de wijze samenvat waarop de milieuoverwegingen in het plan of programma zijn opgenomen en waarop het rapport over de milieubeoordelingen, de waarnemingen en adviezen uitgebracht door de instanties en het publiek na raadpleging ervan in overweging zijn genomen, alsook de redenen van de keuze van het plan of programma zoals aangenomen, rekening houdend met de overige redelijke oplossingen die overwogen werden;
   7° aanvrager : de persoon die om de vergunning van een project verzoekt;
   8° [5 effectonderzoek : het wetenschappelijk onderzoek betreffende de beoordeling van de effecten van een project op het leefmilieu, uitgevoerd door een erkende persoon gekozen door de aanvrager]5
   9° informatie die door een overheidsinstantie wordt beheerd : milieu-informatie waarover deze overheid beschikt en die zij heeft ontvangen of vastgelegd;
   10° " informatie die voor een overheidsinstantie wordt beheerd ": milieu-informatie die in feite in opdracht van een overheidsinstantie door een natuurlijke of rechtspersoon wordt beheerd.
   11° milieu-informatie : alle informatie die door een overheidsinstantie wordt beheerd of die voor haar wordt beheerd in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm m.b.t. :
   a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden, met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en de componenten ervan, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, alsook de interactie tussen deze elementen;
   b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a) bedoelde elementen van het milieu aantasten of kunnen aantasten;
   c. maatregelen, met inbegrip van de bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma's, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a) en b) bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;
   d. verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving;
   e. kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder c) bedoelde maatregelen en activiteiten;
   f. de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de levensomstandigheden, het patrimonium, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze elementen, door het genoemde onder b) of c) ;
   12° evaluatienota inzake milieueffecten : document waarin de voornaamste ecologische parameters van het project opgenomen zijn en dat de milieueffecten ervan aan het licht brengt;
   13° plannen en programma's : beslissingen, behalve die bedoeld in het [3 het Wetboek]3, alsook de wijzigingen ervan, met als doel de bepaling van hetzij een geordende opeenvolging van acties of handelingen die overwogen worden om één of meer specifieke doeleinden inzake de kwaliteit van het leefmilieu te halen, hetzij de bestemming of de regeling voor de bescherming van één meer gebieden of een locatie, o.a. voor het vastleggen van het kader waarin welbepaalde activiteiten ten uitvoer gelegd mogen worden, en die :
   a. door een overheid op gewestelijk of plaatselijk niveau uitgewerkt en/of aangenomen worden, of door een overheid uitgewerkt worden om door het Parlement of de Waalse Regering aangenomen te worden;
   b. en bij decretale, reglementaire of administratieve bepalingen voorzien worden;
  [2 De plannen en programma's bedoeld in dit decreet omvatten ook die welke door de Europese Gemeenschap medegefinancierd worden.]2
   14° milieuvergunning : de beslissing bedoeld in artikel 1, 1°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   15° eenmalige vergunning : de beslissing bedoeld in artikel 1, 12°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   16° project : alle handelingen, activiteiten, werken, bouwen, afbraken, verbouwingen, uitbreidingen of buitendienststellingen van installaties met een wijziging van het leefmilieu als gevolg, waarvan de verwezenlijking door een publiek- of privérechtelijke natuurlijke of rechtspersoon overwogen wordt en aan een voorafgaandelijke vergunning onderworpen is;
   17° publiek : één of meer natuurlijke of rechtspersonen, alsmede hun verenigingen, organisaties of groepen.
   18° inspraak van het publiek : de mogelijkheid voor het publiek om tijdens een openbaar onderzoek en, desgevallend, de informatie- of overlegvergadering advies uit te brengen, het in aanmerking nemen van de resultaten van die raadpleging van het publiek bij de besluitvorming, alsook het verstrekken van informatie over de beslissing tot aanneming van een plan of programma of tot vergunning van een project;
   19° milieueffectrapport : gedeelte van de documentatie over het plan of programma waarin op de desbetreffende milieueffecten aan het licht gebracht worden;
   20° [5 ...]5
   21° systeem voor de beoordeling van de milieueffecten van de plannen en programma's : het opmaken van een milieueffectrapport, het voeren van raadplegingen, het in aanmerking nemen van genoemd rapport bij de besluitvorming, en de inspraak van het publiek;
   22° [5 Evaluatie van de effecten van projecten op het leefmilieu : proces dat bestaat uit het opmaken van een milieueffectonderzoek, het voeren van raadplegingen, het in aanmerking nemen van genoemd onderzoek, de resultaten van de raadplegingen en eventuele bijkomende informatie verstrekt door de aanvrager op verzoek van de bevoegde overheid bij de besluitvorming, de met redenen omklede conclusie van de bevoegde overheid op de aanzienlijke milieueffecten van het project.]5]1
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2010-07-22/10, art. 43, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2010>
  (3)<DWG 2016-07-20/46, art. 5, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (4)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>
  (5)<DWG 2018-05-24/14, art. 37, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

DEEL II. - ADVIESINSTANTIE.
Art. D7.
  <Opgeheven bij DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D8.[1 De Beleidsgroep Leefmilieu is ermee belast de taken uit te voeren die hem toevertrouwd worden bij de artikelen 30 tot 48 et 49 tot 81.]1
  ----------
  (1)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D9.
  <Opgeheven bij DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

DEEL III. - [1 Informatie, bewustmaking en inspraak van het publiek inzake het leefmilieu.]1   ----------   (1)
TITEL I. - Toegang tot milieu-informatie.
HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en toepassingsgebied
Art. D10.<DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> Eenieder heeft recht op de milieu-informatie waarover de overheidsinstanties beschikken zonder daarbij een belang te moeten laten gelden.
  De overheidsinstanties verspreiden de milieugegevens waarover ze beschikken en leggen ze ter inzage van het publiek.
  Onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende de procedures inzake [1 inspraak van het publiek]1 heeft deze titel ten doel :
  1° recht van toegang te garanderen tot milieu-informatie waarover overheidsinstanties beschikken of die voor hen wordt beheerd, en de voorwaarden, grondregels en praktische regelingen voor de uitoefening van dat recht vast te leggen, en;
  2° te waarborgen dat, als regel, milieu-informatie geleidelijk aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid, om aldus te bereiken dat deze informatie op de breedst mogelijke basis systematisch aan het publiek beschikbaar wordt gesteld en onder het publiek wordt verspreid. Te dien einde wordt het gebruik van met name computertelecommunicatie en/of elektronische technologie, voorzover beschikbaar, bevorderd.
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D11.<DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> In de zin van deze titel wordt verstaan onder :
  1° "overheidsinstantie" : één van de volgende personen of instellingen die ressorteren onder het Waalse Gewest :
  a. elke publiekrechtelijke persoon, elke administratieve overheid, elke administratieve dienst of elk openbaar adviesorgaan;
  b. 1° elke particulier of elke privaatrechtelijke rechtspersoon die een openbare dienst beheert in verband met het milieu.
  De bovengenoemde personen of instellingen zijn geen overheidsinstanties in de zin van deze titel wanneer zij een rechterlijke functie uitoefenen of meewerken aan de rechtspraak;
  2° "aanvrager" : elk lid van het publiek;
  3° [1 ...]1;
  4° [1 ...]1;
  5° [1 ...]1;
  6° [1 ...]1.
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK II. - Passieve informatie of op verzoek
Afdeling 1. - Beginsel
Art. D12. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> Onder voorbehoud van de uitzonderingen bepaald bij de artikelen D.18, § 1, en D.19, § 1, wordt het recht bedoeld in artikel D.10, eerste lid, gewaarborgd overeenkomstig dit hoofdstuk.

Art. D13. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> Milieu-informatie kan met name :
  - ter plaatse ingekeken worden, of
  - d.m.v. een afschrift van het document waarin ze is opgenomen of per e-mail verstrekt worden.
  De aangevraagde informatie kan gratis ter plaatse ingekeken worden.
  De prijs die eventueel gevraagd wordt voor het verstrekken van de informatie mag niet hoger zijn dan de kost van de informatiedrager en van de kennisgeving ervan en wordt aan de aanvrager meegedeeld op het ogenblik van zijn aanvraag.

Art. D14. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Bij elke schriftelijke aanvraag om milieu-informatie wordt op gepaste wijze melding gemaakt van het voorwerp van de aanvraag. Elke mondelinge aanvraag gedaan ter plaatse wordt door de overheidsinstantie opgenomen in een speciaal daartoe bijgehouden register. Als de aanvraag ter plaatse gedaan wordt, vermeldt de aanvrager naam en adres en moet hij de inschrijving in het register medeondertekenen.
  § 2. De overheidsinstantie bericht ontvangst van de informatieaanvraag binnen tien werkdagen na ontvangst ervan.
  De beroepsmogelijkheden waarover de aanvrager beschikt en de desbetreffende modaliteiten worden duidelijk in het bericht van ontvangst aangegeven, alsook de termijn waarbinnen de milieu-informatie hem overeenkomstig artikel D.16, § 1, verstrekt kan worden.

Art. D15. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. De overheidsinstantie legt de gevraagde milieu-informatie ter inzage van de aanvrager :
  a. zodra het mogelijk is en, uiterlijk, binnen een maand na ontvangst van de aanvraag, hetzij;
  b. binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag indien de informatie zo omvangrijk en complex is dat de onder a. bedoelde termijn van één maand niet haalbaar is.
  In dit geval geeft de overheidsinstantie zo spoedig mogelijk, hoe dan ook voordat de termijn van één maand afloopt, kennis van elke termijnverlenging en van de redenen daarvoor.
  § 2. Indien een informatieaanvraag te algemeen geformuleerd is, verzoekt de overheidsinstantie de aanvrager zo spoedig mogelijk, uiterlijk vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, punt a., zijn aanvraag te preciseren en helpt zij hem daarbij op gepaste wijze.
  § 3. Als een aanvraag om milieu-informatie op artikel D.11, 5°, b. slaat, vermeldt de overheidsinstantie in haar antwoord desgevallend de plaats waar de aanwijzingen i.v.m. de meetmethodes, inclusief die inzake monsteranalyse, -name en -bereiding, op grond waarvan informatie ingezameld wordt te vinden is of verwijst ze naar een gestandaardiseerde procedure.

Art. D16. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Wanneer de aanvrager verzoekt om de terinzagelegging van milieu-informatie in een bepaalde vorm of een bepaald formaat, willigt de overheidsinstantie dat verzoek in tenzij :
  a. de informatie beschikbaar is in een andere vorm of in een ander formaat waartoe de aanvrager vlotte toegang heeft, of
  b. het redelijk is dat de overheidsinstantie de informatie in een andere vorm of een andere format beschikbaar stelt, in welk geval redenen dienen te worden gegeven waarom de informatie in die vorm beschikbaar wordt gesteld.
  De redenen voor een weigering informatie, geheel of gedeeltelijk, beschikbaar te stellen in de gevraagde vorm of het gevraagde formaat worden binnen de in artikel D.15., § 1, a., bedoelde termijn meegedeeld.
  § 2. Voor de toepassing van dit artikel bewaart de overheidsinstantie de milieu-informatie waarover zij beschikt of die voor haar beheerd wordt in vlot reproduceerbare vormen of formaten toegankelijk via computertelecommunicatie- of andere elektronische middelen.

Art. D17. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. De overheidsinstantie zorgt ervoor dat registers of lijsten van door haar of voor haar beheerde milieu-informatie opgesteld, bijgehouden en toegankelijk voor het publiek gemaakt worden en dat ze o.a. duidelijk aangeven waar de informatie te vinden is. De toegang tot deze registers of lijsten is gratis.
  § 2. De overheidsinstantie zorgt er doorgaans voor elke aanvrager te helpen, te adviseren en te oriënteren bij het zoeken naar milieu-informatie, met name door het opzetten en bijhouden van voorzieningen voor de om de gevraagde informatie te onderzoeken. Ze geeft de aanvrager ook op gepaste wijze kennis van de rechten die deze titel hem toekent onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten waarin hij voorziet.
  Ze kan contactpunten of verantwoordelijken inzake informatie aanwijzen.
  De Regering kan regels bepalen voor de toepassing van de verplichtingen bedoeld in dit artikel.

Afdeling 2. - Uitzonderingen op de terinzagelegging
Art. D18. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Elke overheid, hetzij een overheidsinstantie in de zin van deze titel of een instelling die ressorteert onder een ander machtsniveau dan het Waalse Gewest, kan een aanvraag om milieu-informatie weigeren indien :
  a. de gevraagde informatie niet door of voor de overheidsinstantie waaraan het verzoek is gericht. Wanneer de overheidsinstantie in een dergelijk geval weet dat de informatie in het bezit is van of beheerd wordt voor een andere overheidsinstantie, stuurt zij de aanvraag zo spoedig mogelijk door naar die andere instantie, waarbij zij de aanvrager daarvan op de hoogte brengt of hem erop wijst bij welke overheidsinstantie hij de gevraagde informatie kan verkrijgen; als de instantie waaraan de aanvraag wordt overgemaakt, onderworpen is aan de toepassing van deze titel, wordt zij bij toepassing hiervan geacht aanhangig gemaakt te zijn vanaf de ontvangst van de aanvraag die haar wordt overgemaakt;
  b. het verzoek kennelijk onredelijk is;
  c. het verzoek te algemeen geformuleerd is, zelfs na toepassing van artikel D.15, § 2;
  d. het verzoek nog onvoltooid materiaal of onvoltooide documenten of gegevens betreft. In dit geval dient de overheidsinstantie de naam te vermelden van de instantie die verantwoordelijk is voor de voorbereiding van het materiaal of de gegevens in kwestie, alsmede het geschatte tijdstip van voltooiing;
  e. het verzoek interne mededelingen betreft.
  § 2. De in § 1 genoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang. In elk afzonderlijk geval dient de overheidsinstantie het algemene belang dat is gediend met openbaarmaking af te wegen tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering om openbaar te maken.

Art. D19.<DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Onverminderd de nationale bepalingen die in het Waalse Gewest van toepassing zijn, kan het recht op toegang tot informatie waarin deze titel voorziet, beperkt worden voorzover de uitoefening ervan in het bevoegdheidsgebied van het Waalse Gewest afbreuk zou kunnen doen aan :
  a. het vertrouwelijke karakter van de beraadslagingen van de overheidsinstanties;
  b. de internationale betrekkingen en de openbare veiligheid;
  c. de vlotte rechtsgang, de mogelijkheid van een rechtvaardig vonnis voor elke persoon of aan de bevoegdheid van een overheid om een strafrechtelijk of disciplinair onderzoek in te stellen;
  d. de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer ze de wetgeving daarin voorziet om een gewettigd economisch belang te beschermen, met inbegrip van het algemeen belang dat met statistische en fiscale geheimhouding is gediend;
  e. de intellectuele eigendomsrechten;
  f. de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens of dossiers betreffende een natuurlijke persoon die niet heeft ingestemd met de bekendmaking van informatie;
  g. de belangen of de bescherming van elke persoon die de gevraagde informatie vrijwillig heeft verstrekt, zonder dat het decreet hem daartoe verplicht of zou kunnen verplichten, tenzij hij met de vrijgave van de informatie ingestemd heeft;
  h. de bescherming van het milieu waarop de informatie betrekking heeft.
  Elke overheid, hetzij een overheidsinstantie in de zin van deze titel of een instelling die ressorteert onder een ander machtsniveau dan het Waalse Gewest, kan deze beperkingsgronden laten gelden.
  § 2. De beperkingsgronden bedoeld in § 1 worden restrictief geïnterpreteerd, rekening houdende met het belang van de bekendmaking voor het publiek. In elk afzonderlijk geval weegt de overheidsinstantie het algemeen belang dat met openbaarmaking gediend is af tegen het belang dat met weigering tot openbaarmaking gediend is.
  [1 De overheid mag een aanvraag niet weigeren :
   1° als ze betrekking heeft op een dossier dat aan een openbaar onderzoek onderworpen wordt overeenkomstig de artikelen D.29.14 en D.29.15 [2 of op een dossier dat aan een openbaar onderzoek onderworpen wordt of aan aankondiging van een project overeenkomstig de artikelen D.VIII.15, D.VIII.16 en D.VIII.6, vijfde lid, van het Wetboek;]2
   2° of als ze betrekking heeft op informatie over milieuemissies, om één van de redenen bedoeld in paragraaf 1, a., d., f., g. en h.]1
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2016-07-20/46, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>

Art. D20. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. De documenten worden gedeeltelijk ter inzage gelegd wanneer ze ontdaan kunnen worden van de vermeldingen waarvan de verspreiding afbreuk zou doen aan de belangen bedoeld in het vorige artikel of in artikel D.18, § 1, d. en e.
  § 2. Motieven die uit de vertrouwelijkheid van persoonlijke gegevens en/of dossiers of uit de commerciële of industriële vertrouwelijkheid voortkomen en die betrekking hebben op feiten die de aanvrager persoonlijk betreffen, kunnen hem niet tegengeworpen worden.

Art. D20.1. <DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Elke gehele of gedeeltelijke weigering tot mededeling van gegevens op grond van de artikelen D.18, § 1, en D.19, § 1, is het voorwerp van een met redenen omklede beslissing, waarvan schriftelijk kennis gegeven wordt aan de aanvrager binnen de termijn vastgelegd in artikel D.15, § 1, a., of, in voorkomend geval, binnen de termijn vastgelegd in artikel D. 15, § 1, b.
  § 2. De kennisgeving van de weigering maakt duidelijk melding van de beroepsmogelijkheden waarover de aanvrager beschikt en van de desbetreffende modaliteiten, overeenkomstig afdeling III van dit hoofdstuk.

Art. D20.2. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De Regering bepaalt het model van de te gebruiken documenten om de overheden in staat te stellen te voldoen aan de vereisten bedoeld in de artikelen D.14, § 2, D.16, § 1, D.18, § 1, D.19, § 1, D.20, § 1, en D.20-1.

Afdeling 3. - Procedure tot rechtzetting en beroep
Art. D20.3.<Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. De beroepscommissie is samengesteld uit zes gewone leden die door de Regering benoemd worden, met name
  1. een voorzitter met minstens vijf jaar ervaring in de magistratuur of advocatuur;
  2. twee leden met minstens vijf jaar administratieve ervaring in niveau 1 en voorgedragen door de Minister bevoegd voor Leefmilieu;
  3. een lid met minstens vijf jaar administratieve ervaring in niveau 1 en voorgedragen door de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ontwikkeling;
  4. twee leden voorgedragen uit dubbeltallen [1 door de beleidsgroep Leefmilieu]1.
  § 2. De Regering wijst voor elk gewoon lid een plaatsvervanger aan onder de voorwaarden en volgens de procedure waarin voorzien wordt voor de benoeming van de gewone leden.
  De plaatvervangende voorzitter en leden hebben zitting wanneer de gewone voorzitter of het gewoon lid die zij vervangen, verhinderd zijn.
  § 3. Elk mandaat loopt vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het benoemingsbesluit. Het is hernieuwbaar.
  Indien een mandaat vóór de vervaldatum ervan vacant wordt, wordt de opvolger voor de overblijvende duur aangewezen.
  ----------
  (1)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D20.4. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De zetel van de commissie van beroep is gevestigd in de lokalen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.
  De Commissie van beroep wordt bijgestaan door een secretaris die door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu aangewezen wordt onder de personeelsleden hiervan.
  De Commissie van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Regering.
  De Regering kan bijkomende modaliteiten vastleggen voor de werking van de Commissie van beroep en in presentiegeld voorzien.

Art. D20.5. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Elke natuurlijke of rechtspersoon die vaststelt dat door of voor een overheidsinstantie beheerde milieu-informatie over hetzij de staat van het leefmilieu zoals bedoeld in artikel D.11, 5°, a., hetzij zijn activiteiten, onjuist of onvolledig is, kan verzoeken om de schrapping van de vergissingen of om de rechtzetting ervan.
  De geargumenteerde schriftelijke aanvraag wordt bij het dossier gevoegd en vormt een document dat er noodzakelijk deel van uitmaakt.
  § 2. De overheidsinstantie bericht ontvangst van het verzoek tot schrapping van de vergissingen of tot rechtzetting van de informatie binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanvraag.
  De beroepsmogelijkheden waarover de aanvrager beschikt en de desbetreffende modaliteiten worden duidelijk in het bericht van ontvangst aangegeven, alsook de termijn waarbinnen de vergissingen geschrapt of de rechtzettingen uitgevoerd worden.
  § 3. De overheid laat de vergissingen schrappen of de informatie rechtzetten binnen een termijn van een maand, te rekenen vanaf de datum van de aanvraag. Bij gebreke hiervan kan de aanvrager een beroep indienen overeenkomstig de artikelen D.20-5 tot D.20-11.

Art. D20.6. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> Elke aanvrager die acht dat zijn verzoek om informatie genegeerd werd, ten onrechte (geheel of gedeeltelijk) geweigerd werd, of onvoldoende in aanmerking genomen werd of niet overeenkomstig dit hoofdstuk behandeld werd, kan bij de Commissie van beroep voor het recht van toegang tot milieu-informatie beroep instellen tegen de handelingen of nalatigheden van betrokken overheidsinstantie.
  Het beroep wordt d.m.v. een aangetekend verzoek aan het secretariaat van de Commissie van beroep gericht of met elk ander bepaald door de Regering bepaald middel met vaste dagtekening. Het beroep wordt ingediend binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving van de betwiste beslissing of, bij gebrek aan die beslissing, binnen vijftien dagen na het verstrijken van de in artikel D.15 bedoelde termijn.

Art. D20.7. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> Het verzoek vermeldt :
  1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;
  2° de identiteit en de zetel van de overheid waaraan de informatieaanvraag is gericht;
  3°. het voorwerp van die informatieaanvraag of van het verzoek tot schrapping van de vergissingen of tot rechtzetting van de informatie;
  4° de middelen van het beroep.
  De aanvrager laat zijn verzoek bovendien vergezeld gaan van alle stukken die hij nuttig acht en van een uitvoerige inventaris van de informatie die hij gedeeltelijk ontvangen zou hebben.

Art. D20.8. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De secretaris van de Commissie van beroep stuurt de aanvrager binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek een bericht van ontvangst toe, maakt een afschrift van het beroep over aan betrokken overheid en verzoekt haar om de toezending van de stukken van het dossier en van alle inlichtingen en documenten die hij nuttig acht.
  Betrokken overheid bezorgt de secretaris binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag een afschrift van de gevraagde stukken, inlichtingen, documenten of gegevens en voegt er desgevallend een nota met opmerkingen bij.
  De gegevens waartoe de aanvrager om toegang heeft verzocht, zonder evenwel voldoening te krijgen, worden in ieder geval meegedeeld aan de secretaris van de Commissie van beroep.

Art. D20.9. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De Commissie van beroep zetelt met gesloten deuren.
  Zij kan de aanvrager oproepen en horen, alsook de betrokken overheid en iedere bij de aanvraag betrokken persoon. Die personen mogen zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een persoon van hun keuze.
  De Commissie van beroep mag alle deskundigen horen van wie zij het advies nuttig acht. Ze mag de aanvrager of betrokken overheidsinstantie ook verzoeken om de overlegging van alle bijkomende stukken, inlichtingen, documenten en gegevens die zij nuttig acht.

Art. D20.10. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De Commissie van beroep beraadslaagt en beslist pas op geldige wijze wanneer de voorzitter en minstens drie andere leden aanwezig zijn.
  Indien de voorzitter of het lid van de Commissie van beroep geen garanties van onpartijdigheid kan geven voor het onderzoek van een dossier, verklaart hij (het) zich onbevoegd.
  De beslissingen van de Commissie van beroep worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden; onthouding is niet toegelaten. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
  De leden van de Commissie van beroep zijn gehouden tot geheimhouding van de beraadslagingen en van de informatie die overeenkomstig artikel D.19 vertrouwelijk dienen te blijven en waarvan zij bij het waarnemen van hun functie kennis zouden krijgen.

Art. D20.11. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De Commissie van beroep neemt haar beslissing binnen de maand na ontvangst van het verzoek. Zij kan die termijn echter verlengen bij een met redenen omklede beslissing; de verlenging(en) wordt (worden) tot vijfenveertig dagen beperkt.

Art. D20.12. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> Naast haar motivering vermeldt de beslissing :
  1° de identiteit en de woonplaats van de aanvrager;
  2° de identiteit en de zetel van de overheid waaraan de informatieaanvraag is gericht;
  3° in voorkomend geval, de naam, voornaam, woonplaats en hoedanigheid van de personen die hen vertegenwoordigd of bijgestaan hebben;
  4° in voorkomend geval, de oproeping, de verschijning en het verhoor van de gehoorde personen;
  5° in voorkomend geval, de overlegging van geschreven opmerkingen;
  6° de uitspraak, de datum ervan en de plaats waar ze plaats gevonden heeft;
  7° de met inachtneming van de verschillende aanwezige belangen door de Commissie van beroep vastgelegde termijn na het verstrijken waarvan de aanvrager het informatierecht mag uitoefenen dat hem na afloop van de procedure van beroep toegekend wordt.
  De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Art. D20.13. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De beslissing wordt betekend aan de aanvrager, aan de overheidsinstantie waartegen het beroep werd ingesteld en aan iedere betrokken persoon die overeenkomstig het tweede lid van artikel D.20-9 werd gehoord.

Art. D20.14. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde termijnen lopen vanaf de dag volgend op de datum van ontvangst van het stuk.
  Het per post aangetekend verzonden stuk wordt geacht te zijn ontvangen op de eerste werkdag na afgifte van de brief bij de post.
  De postdatum heeft bewijskracht bij de verzending van elk procedurestuk.
  § 2. De vervaldag wordt meegerekend in de termijn.
  De vervaldag wordt echter naar de eerstvolgende werkdag verschoven wanneer de laatste dag voorzien om een procedureakte door te voeren een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.

HOOFDSTUK III. - Actieve informatie
Afdeling 1. - Beginsel
Art. D20.15. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> § 1. Om duidelijke en objectieve informatie te verstrekken aan het publiek, ordenen de overheidsinstanties de milieu-informatie die relevant is voor hun taak en waarover zij beschikken of die voor hen wordt beheerd, met het oog op een actieve en systematische verspreiding, met name door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie wanneer deze voorhanden is.
  § 2. De door middel van computertelecommunicatie en/of elektronische technologie beschikbaar gestelde informatie behoeft geen informatie te omvatten die vóór de inwerkingtreding van deze titel is ingezameld, tenzij deze reeds in elektronische vorm beschikbaar is.
  § 3. De overheidsinstanties zorgen ervoor dat milieu-informatie geleidelijk beschikbaar wordt in elektronische databanken die voor het publiek vlot toegankelijk zijn via openbare telecommunicatienetwerken.

Art. D20.16.<Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> In de mate dat het nuttig is voor de uitoefening van hun functies, wordt minstens de volgende milieu-informatie door de overheidsinstanties ter inzage gelegd van of verspreid onder het publiek :
  a. de teksten van de internationale verdragen, conventies of overeenkomsten waarbij het Waalse Gewest partij is, alsmede van communautaire, nationale, regionale, provinciale en lokale wetgeving inzake of in verband met het leefmilieu;
  b. de beleidsmaatregelen, plannen en programma's in verband met het leefmilieu;
  c. de verslagen over de stand van vordering van de uitvoering van in a. en b. bedoelde elementen indien ze opgesteld of elektronisch beheerd worden door de overheidsinstanties;
  d. de verslagen over de toestand van het milieu;
  e. de gegevens of samenvattingen van gegevens afkomstig van het monitoren van activiteiten die milieueffecten hebben of zouden kunnen hebben;
  f. de vergunningen met belangrijke milieueffecten, alsmede de milieuakkoorden, of een vermelding van de plaats waar de informatie kan worden opgevraagd of verkregen;
  g. de milieueffectonderzoeken en risicobeoordelingen die verband houden met de in artikel D.11, 5°, a., bedoelde milieuelementen, of een vermelding van de plaats waar de informatie kan worden opgevraagd of verkregen.
  [1 h. informatie over de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare technieken alsook de bekendmaking van elk nieuw BBT-referentiedocument of van elke bijwerking van één van die documenten, overeenkomstig artikel 8bis van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
   i. wat de door de Regering aangewezen installaties en activiteiten betreft, de resultaten van de monitoring van emissies, vereist overeenkomstig de voorwaarden van de vergunning en waarover ze beschikken;
   j. de overige milieu-informatie die door de Regering bepaald wordt.]1
  De Regering kan de modaliteiten [1 het type milieu-informatie en]1 bepalen voor de terinzagelegging van milieu-informatie door de overheidsinstanties.
  ----------
  (1)<DWG 2013-10-24/11, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 18-02-2014>

Art. D20.17. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De overheidsinstanties worden verondersteld aan de verplichtingen van dit hoofdstuk te voldoen door links te creëren naar internetsites waar informatie verkrijgbaar is.
  Als een overheidsinstantie kennis heeft van een onmiddellijke bedreiging voor de gezondheid of het milieu, hetzij veroorzaakt door menselijke activiteiten hetzij ten gevolge van natuurlijke oorzaken, verspreidt ze zo spoedig mogelijk alle informatie waarover ze beschikt en die het publiek in staat kan stellen maatregelen te nemen om de uit de bedreiging voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken.

Afdeling 2. - Uitzonderingen
Art. D20.18. <Ingevoegd bij DWG 2006-03-16/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 06-04-2006> De uitzonderingen bedoeld in de artikelen D.18, § 1, en D.19, § 1, zijn van toepassing wat betreft de verplichtingen opgelegd bij dit hoofdstuk.

TITEL II. - Milieu-initiatie.
Art. D21. Deze titel beoogt de creatie van een netwerk van centra voor milieu-initiatie in het Waalse Gewest om het publiek inzake leefmilieu te informeren, te sensibiliseren en te vormen.

Art. D22.Voor de toepassing van deze titel decreet wordt verstaan onder :
  1° vzw : vereniging zonder winstoogmerk opgericht overeenkomstig [1 het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]1 rechtspersoonlijkheid wordt verleend;
  2° " CRIE " : gewestelijk centrum voor milieu-initiatie.
  ----------
  (1)<DWG 2023-04-06/06, art. 70, 048; Inwerkingtreding : 02-11-2023>

Art. D23. De Regering verspreidt de " CRIE " op grond van de volgende criteria :
  1° het geografische evenwicht;
  2° het belang van het natuurlijke patrimonium;
  3° de bevolkingsdichtheid.

Art. D24. Elk " CRIE " heeft als hoofdopdracht de algemene milieukennis te bevorderen bij jeugd- en volwassenenorganisaties, in scholen, gezinnen en administraties.
  In dat verband wordt het centrum belast met :
  1° het uitwerken van een animatiemethodologie en het ter beschikking stellen van didactisch en vulgarisatiemateriaal;
  2° de organisatie van sensibiliseringsactiviteiten en -animaties;
  3° de organisatie van stages;
  4° de organisatie van opleidingen.
  Elk " CRIE " is gespecialiseerd in ten minste één van de milieuaangelegenheden bedoeld in artikel 6, § 1, II, 1°, 2°, 3°, III, 2°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 8°, en V, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art. D25.Na advies van het in [1 artikel D.28-1]1 bedoelde begeleidingscomité erkent de Regering volgens de door haar bepaalde procedure de vzw's die het beheer van de " CRIE " zullen waarnemen. Ze bepaalt in welke gevallen en volgens welke procedure de erkenning kan worden ingetrokken.
  De erkenning wordt verleend voor drie jaar en is verlengbaar.
  Om erkend te worden moet de vzw aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° haar maatschappelijk doel voldoet aan de doelstellingen vermeld in artikel 21;
  2° haar raad van bestuur telt onder zijn leden ten minste twee personen die houder zijn van een diploma in de pedagogie en twee die houder zijn van een diploma in de wetenschappen mbt milieuaangelegenheden;
  3° haar project past in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 24;
  4° haar financieel beheer is gezond.
  De erkenning slaat met name op de volgende gegevens :
  1° het doel van de opdracht;
  2° de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de vervulling van de opdracht;
  3° de door de vzw te verstrekken documenten, met name het activiteiten- en het boekhoudverslag;
  4° de middelen die de vzw ter beschikking stelt voor de vervulling van haar opdracht;
  5° de respectieve verplichtingen van de Regering en van de vzw.
  ----------
  (1)<DWG 2014-01-23/12, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D26. Zolang de erkenning loopt, verschaft de Regering de krachtens artikel 25 erkende vzw de onroerende en roerende goederen die nodig zijn voor het vervullen van de opdrachten bedoeld in artikel 24.

Art. D27. De Regering komt tegemoet in de werking van het " CRIE " door de toekenning van een jaarlijkse toelage waarvan ze het bedrag per centrum bepaalt.
  De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de jaarlijkse toelage wordt betaald.

Art. D28. De Regering wordt belast met de administratieve opvolging en de controle op het gebruik van de toelagen van het " CRIE ".
  De Regering zorgt voor de jaarlijkse evaluatie van de binnen het " CRIE " uitgeoefende activiteiten, met name op grond van een activiteitenverslag dat de krachtens artikel 25 erkende vzw's haar jaarlijks overmaken.
  [1Art. D28-1.]1[1 Er wordt een begeleidingscomité opgericht dat moet zorgen voor de samenhang en de evaluatie van de binnen de " CRIE " uitgeoefende activiteiten en dat de Regering advies moet geven in het kader van de erkenningsprocedure.
   De samenstelling en de werkingsmodaliteiten van dit comité worden door de Regering bepaald.]1
  ----------
  (1)<DWG 2014-01-23/12, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

TITEL II/1. [1 - Erkenning en structurele subsidiëring van de milieuverenigingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Art. D28-2. [1 Deze titel beoogt de ontwikkeling van de verenigingsactie op het gebied van de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu.    Er wordt een systeem voor de erkenning en de structurele subsidiëring van de milieuverenigingen ingevoerd.]1   ----------   (1)
Art. D28-3.[1 In de zin van deze titel wordt verstaan onder :
   1° [2 "vereniging": de vereniging in de zin van artikel 1:2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen;]2
   2° "milieuactieplan"' : plan dat het geheel van de door de milieuvereniging overwogen acties bevat en dat de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu beoogt;
   3° "begeleidingscomité" : het overeenkomstig artikel D.28-18 opgerichte begeleidingscomité.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (2)<DWG 2023-04-06/06, art. 71, 048; Inwerkingtreding : 02-11-2023>

HOOFDSTUK II. [1 - Erkenning van de milieuverenigingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

AFDELING I. [1 - Voorwaarden betreffende de toekenning of de verlenging van de erkenning.]1   ----------   (1)
Art. D28-4. [1 De erkenning wordt voor zes jaar door de Regering toegekend voor één van de volgende categorieën :    1° verbond of net;    2° gewestelijke vereniging;    3° plaatselijke vereniging.]1   ----------   (1)
Art. D28-5. [1 Alleen de verenigingen die aan de volgende algemene voorwaarden voldoen, mogen door de Regering erkend worden als milieuvereniging :
   1° de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu als hoofddoel hebben;
   2° haar operatiecentrum in België hebben en regelmatig acties uitoefenen die de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu op het grondgebied van het Waalse Gewest als doel hebben;
   3° niet veroordeeld zijn krachtens een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing omdat ze een vijandige houding heeft gehad tegen de democratische principes zoals vermeld in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en niet strafrechtelijk veroordeeld zijn krachtens een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing omdat ze de democratische principes heeft overtreden, zoals vermeld in de Grondwet, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, in het decreet van het Waalse Gewest van 6 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en in het decreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie;
   4° sinds minstens drie jaar actief zijn op het gebied van het hoofddoel op het moment waarop de erkenningsaanvraag wordt ingediend;
   5° een boekhouding houden om de financiële controle op de bestemming van de subsidies te waarborgen.
   De Regering kan een boekhoudplan en bijzondere boekhoudsregels terzake opleggen.
   6° een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid aangaan, die het geheel van de schade die uit haar activiteit, uit de activiteit van haar personeel of vrijwilligers kan voortvloeien, dekt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D28-6. [1 Om als "Verbond of Net" erkend te worden, voldoet de vereniging aan de volgende bijkomende voorwaarden :
   1° diensten aan haar leden of aan het publiek verlenen en minstens 30 acties per jaar organiseren die de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu beogen en die voor haar leden of het publiek open zijn;
   2° een opdracht ter vertegenwoordiging van de verenigingen uitoefenen, met name in de door het Waalse Gewest opgerichte adviescommissies en -raden;
   3° samengesteld zijn uit minstens 30 verenigingen die erkend worden als milieuverenigingen en die actief zijn op het grondgebied van het Waalse Gewest;
   4° acties uitoefenen op het hele grondgebied van het Waalse Gewest.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D28-7. [1 Om als "gewestelijke vereniging" erkend te worden, voldoet de vereniging aan de volgende bijkomende voorwaarden :
   1° minstens 20 acties per jaar organiseren die de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu beogen en die voor haar leden of het publiek open zijn;
   2° acties uitoefenen op het hele grondgebied van het Waalse Gewest;
   3° haar acties richten op één of meer identificeerbare thematieken die door de Regering worden bepaald.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D28-8. [1 Om als "plaatselijke vereniging" erkend te worden, voldoet de vereniging aan de volgende voorwaarden :
   1° minstens 5 acties per jaar organiseren die de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu beogen en die voor haar leden of het publiek open zijn;
   2° acties uitoefenen op het grondgebied van één of verschillende gemeenten van het Waalse Gewest.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

AFDELING 2. [1 - Procedure voor de toekenning of de verlenging van de erkenning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D28-9. [1 § 1. De Regering erkent als milieuvereniging de vereniging die daarom verzoekt en die aan de voorwaarden bedoeld in afdeling 1 voldoet.    Deze erkenningsaanvraag kan volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten gezamenlijk door verschillende verenigingen ingediend worden.    De minimale inhoud van de aanvraag en het aanvraagformulier worden door de Regering bepaald.    § 2. De Regering bepaalt de procedure voor de toekenning, de weigering en de verlenging van de erkenning met inachtneming van de volgende principes :    1° de erkenningsaanvraag wordt via het in artikel D.28-10 bedoelde eenheidsloket ingediend;    2° de erkenningsaanvraag wordt in de loop van het eerste kwartaal van elk jaar ingediend;    3° de Regering bepaalt de vereiste voorafgaande adviezen;    4° de Regering beslist ofwel een erkenning voor zes jaar toe te kennen aan de vereniging, ofwel de erkenning te weigeren. Na afloop van het derde erkenningsjaar maakt de milieuvereniging een verklaring op erewoord over waaruit blijkt dat de erkenningsvoorwaarden worden gehandhaafd;    5° een beroep, dat in voorkomend geval wordt heroverwogen, wordt tegen de beslissing tot weigering van de erkenning bij de Regering ingesteld.    De Regering bepaalt de modaliteiten en de beroepsprocedure die met name een verhoor van de verzoekende vereniging omvat.]1   ----------   (1)
Art. D28-10. TOEKOMSTIGE RECHT
1 Een geïnformatiseerd eenheidsloket wordt opgericht om de aanvragen m.b.t. de erkenning van de milieuverenigingen, de verlenging van hun erkenning en hun subsidiëring te beheren.
   Het geïnformatiseerd eenheidsloket gebruikt informaticatechnieken die :
   1° de oorsprong en de integriteit van de inhoud van de zending waarborgen door middel van aangepaste beveiligingstechnieken;
   2° het mogelijk maken om de verzender nauwkeurig te identificeren en om het zendingsmoment nauwkeurig te bepalen;
   3° erin voorzien dat de verzender, in voorkomend geval op eigen verzoek, een bewijs van de indiending en/of afgifte van de zending aan de ontvanger ontvangt.
   De Kruispuntbank voor de Uitwisseling van Gegevens bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 23 mei 2013 tussen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap over het opstarten van een gemeenschappelijk initiatief om gegevens te delen en over het gemeenschappelijk beheer van dit initiatief keurt deze informaticatechnieken goed.
   De mededeling die aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden voldoet, heeft dezelfde bewijskracht als een aangetekende brief.
   De modaliteiten voor de uitvoering van het eenheidsloket kunnen door de Regering nader bepaald worden.]1

  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 16, 021; Inwerkingtreding : onbepaald >

HOOFDSTUK II. [1 - Structurele subsidiëring van de milieuverenigingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. D28-11.[1 § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Regering een meerjarige structurele subsidie toekennen aan de verenigingen die als milieuverenigingen erkend zijn en die opgericht zijn in de vorm van verenigingen in de zin [2 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]2 of in de vorm van [2 coöperatieve vennootschappen erkend als sociale ondernemingen overeenkomstig artikel 8:5, § 1, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]2. De Regering baseert haar beslissing tot toekenning of tot weigering van de toekenning op de volgende criteria :    1° de kwaliteit van het milieuactieplan of van het gecoördineerd milieuactieplan;    2° de overeenstemming van de aangevraagde subsidie met het milieuactieplan of met het gecoördineerd milieuactieplan;    3° de bekwaamheid van de vereniging om het milieuactieplan uit te voeren of de bekwaamheid van de verenigingen om het gecoördineerd milieuactieplan uit te voeren.    De toekennings- of weigeringcriteria kunnen door de Regering aangevuld of nader bepaald worden.    § 2. De subsidie dekt de werkingskosten gebonden aan de uitvoering van een milieuactieplan of van een gecoördineerd milieuactieplan. De werkingskosten bestaan met name uit kosten inherent aan de aanwerving en het beheer van het personeel, aan de vorming, het bestuur- en boekhoudbeheer, de informaticakosten, de kosten voor de evaluatie, de documentatie, de logistiek, de communicatie, de kantooruitrusting en de opmaking van het activiteitenverslag en van het algemene uitvoeringsverslag.    De subsidie mag geen werkingskosten dekken, die reeds door een andere subsidie gedekt worden.    Het bedrag van die subsidie kan jaarlijks op grond van het indexcijfer van de consumptieprijzen geïndexeerd worden.    De Regering bepaalt de berekeningswijze van de subsidie op een forfaitaire basis.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D28-12.[1 § 1. De Regering bepaalt de procedure voor de toekenning en de weigering van subsidies met inachtneming van de volgende principes :
   1° de subsidieaanvraag wordt via het in artikel D.28-10 bedoelde eenheidsloket ingediend;
   2° de in 1° bedoelde subsidieaanvraag kan door de als verbond of net erkende vereniging ingediend worden voor haar zelf alsook voor de als milieuverenigingen erkende verenigingen waaruit ze bestaat, mits de toestemming van laatstgenoemden;
   3° de Regering bepaalt de vereiste voorafgaande adviezen;
   4° de Regering beslist ofwel een subsidie voor drie jaar aan de vereniging toe te kennen, ofwel de subsidiëring te weigeren;
   5° een beroep, dat in voorkomend geval wordt herbeschouwd, wordt tegen de beslissing betreffende de structurele subsidiëring bij de Regering ingesteld.
   § 2. De minimale inhoud van de aanvraag en het aanvraagformulier worden door de Regering bepaald met inachtneming van de bepalingen van de leden 2 tot en met 5.
   De subsidieaanvraag omvat een milieuactieplan. Het milieuactieplan identificeert minstens de doelstellingen die de vereniging voor de door de subsidie gedekte periode wil bereiken, en omvat een omschrijving en de aard van de overwogen acties, een kalender van de uitvoering van de activiteiten, een verdeling van de lasten tussen de leden van het personeel en een voorbegroting. De inhoud van het milieuactieplan kan door de Regering nader bepaald en aangevuld worden.
   Het gecoördineerde milieuactieplan vervangt het in het tweede lid bedoelde milieuactieplan wanneer een als verbond of net erkende vereniging een subsidieaanvraag krachtens § 1, 2°, indient.
   Het gecoördineerde milieuactieplan identificeert minstens de doelstellingen inzake de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu die elke vereniging betrokken bij de aanvraag wil bereiken voor de door de subsidie gedekte periode. Voor elke vereniging betrokken bij de krachtens § 1, 2°, ingediende aanvraag omvat het een omschrijving van de overwogen acties en hun aard, een kalender van de uitvoering van de activiteiten, een verdeling van de lasten tussen de leden van het personeel en een voorbegroting.
   De inhoud van het gecoördineerde milieuactieplan kan door de Regering nader bepaald en aangevuld worden
   De subsidieaanvraag bepaalt de milieuthematieken waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. D28-13.[1 De Regering bepaalt de uitbetalingsmodaliteiten van de meerjarige structurele subsidie en voorziet met name in :
   1° een eerste schijf van 30 % op 1 januari na de datum van kennisgeving van de beslissing tot toekenning van de subsidies (jaar n);
   2° een tweede schijf van 30 % op z'n vroegst op 1 januari van het jaar n+1 en op grond van een activiteitenverslag en van bewijsstukken van het gebruik van 70 % van de eerste schijf;
   3° een derde schijf van 30 % op z'n vroegst op 1 januari van het jaar n+2 en op grond van een activiteitenverslag en van bewijsstukken van het gebruik van 70 % van het geheel van het reeds geïnde bedrag;
   4° het saldo, namelijk 10 %, op grond van een algemeen uitvoeringsverslag, van een deugdelijk en onvergolden verklaarde schuldvordering, evenals van een juiste staat van inkomsten en uitgaven vergezeld van de bewijsstukken en betalingsbewijzen.
   Voor de subsidies kleiner dan 2.500 euro worden de milieuverenigingen vrijgesteld van de overmaking van de in het eerste lid, 2° en 3° bedoelde bewijsstukken en van de in het eerste lid, 4°, bedoelde bewijsstukken en betalingsbewijzen, mits de overmaking van een verklaring op erewoord waarvan de inhoud door de Regering wordt bepaald. De milieuvereniging die haar uitgaven via een verklaring op erewoord rechtvaardigt, is gehouden alle bewijsstukken gedurende vijf jaar te behouden. De Regering wordt ertoe gemachtigd om het bedoelde bedrag aan te passen en de modaliteiten betreffende deze vrijstelling nader te bepalen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 20, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

HOOFDSTUK IV. [1 - Evaluatie van en controle op de erkende en gesubsidieerde verenigingen en intrekking van de erkenning of van de subsidiëring.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 21, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Afdeling 1. [1 - Evaluatie van en controle op de erkende en gesubsidieerde verenigingen.]1   ----------   (1)
Art. D28-14.[1 De Regering bepaalt de procedure en de modaliteiten betreffende de controle op de verenigingen die als milieuverenigingen erkend zijn en die krachtens dit decreet een subsidie genieten.    Jaarlijks wordt een controle uitgeoefend op basis van het activiteitenverslag zoals bepaald door de Regering en van de boekhoudbalans overgemaakt door de erkende en gesubsidieerde vereniging.    De controle slaat op :    1° de naleving van de algemene en bijzondere erkenningsvoorwaarden door de vereniging die als milieuvereniging wordt erkend en die een subsidie krachtens dit decreet geniet.    2° de uitvoering van het milieuactieplan of van het gecoördineerd milieuactieplan.]1   ----------   (1)
Art. D28-15.[1 Na afloop van het milieuactieplan richt de vereniging die als milieuvereniging wordt erkend en die een subsidie krachtens dit decreet geniet, een algemeen uitvoeringsverslag bestemd voor de evaluatie van het milieuactieplan ter goedkeuring aan de Regering voor.
   Na afloop van het gecoördineerd milieuactieplan richt de vereniging die als verbond of net wordt erkend en die een subsidie krachtens dit decreet geniet, een algemeen uitvoeringsverslag bestemd voor de evaluatie van het milieuactieplan ter goedkeuring aan de Regering voor.
   Het goedgekeurde algemene uitvoeringsplan wordt aan het Begeleidingscomité en aan het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" (Waals Instituut voor Evaluatie, Toekomstverwachting en Statistiek) overgemaakt.
   De vorm en de minimale inhoud van het verslag en de procedure m.b.t. de goedkeuring van het verslag worden door de Regering bepaald.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Afdeling 2. [1 - Intrekking en schorsing van de erkenning of van de subsidiëring.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. D28-16. [1 § 1. Wanneer de Regering vaststelt dat een vereniging de voorwaarden voor de toekenning van de erkenning of de subsidiëring niet of niet meer naleeft, richt ze bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending en aan de ontvangst van de door de Regering bepaalde akte wordt verleend, een waarneming aan de vereniging en deelt ze haar de termijn mee waarin ze aan de voorwaarden voor de toekenning van de erkenning of de subsidiëring moet voldoen.    De Regering kan de toekenning van de subsidies tijdens die periode opschorten.    Vóór elke beslissing tot schorsing wordt de erkende vereniging erom verzocht haar verweermiddelen te laten gelden.    § 2. Indien de vereniging zich na afloop van de voorgeschreven termijn niet heeft aangepast, trekt de Regering de erkenning of de subsidie in. De intrekking van de erkenning heeft de intrekking van de structurele subsidie als gevolg onverminderd het reeds uitbetaalde bedrag van de structurele subsidie. Vóór elke beslissing tot intrekking wordt de erkende vereniging erom verzocht haar verweermiddelen te laten gelden.    De beslissing tot intrekking van de erkenning of van de subsidiëring wordt bij aangetekend schrijven of op elke wijze waarbij een vaststaande datum aan de zending en aan de ontvangst van de akte aan de vereniging meegedeeld. De Regering wordt ertoe gemachtigd om de intrekkingsmodaliteiten en -procedure nader te bepalen.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK V. [1 - Evalutatie en Begeleidingscomité.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 27, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D28-17.[1 § 1. Het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" is voor het Begeleidingscomité belast met de uitvoering van :    1° indicatoren inzake de evaluatie van de uitvoering van het decreet;    2° een globale evaluatie van de milieuactieplannen en van de gecoördineerde milieuactieplannen van de verenigingen die als milieuverenigingen erkend zijn en die krachtens dit decreet een subsidie genieten.    De voor die opdracht vereiste financiële middelen worden in aanmerking genomen in de subsidie bedoeld in artikel 17, 2°, van het decreet van 4 december 2003 betreffende de oprichting van het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique".    § 2. Er wordt bij de Regering een begeleidingscomité opgericht.    Op grond van de door het "Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique" geleverde instrumenten wordt dit comité ermee belast :    1° de globale evaluatie van de uitvoering van het decreet uit te voeren;    2° de dialoog aan te gaan tussen de bij het decreet betrokken partijen;    3° op eigen initiatief of op verzoek van de Regering elk advies, aanbeveling of voorstel betreffende de uitvoering van het decreet te formuleren.    De Regering kan de aan het Begeleidingscomité toevertrouwde opdrachten aanvullen.    § 3. Het Begeleidingscomité telt tien gewone en plaatsvervangende leden alsmede vijf waarnemers die de erkende verenigingen vertegenwoordigen; laatstgenoemden worden door de Regering benoemd. De leden zijn :    1° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu belast met respectievelijk de thematieken leefmilieu, landbouw, natuur en bossen;    2° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting, Erfgoed en Energie belast met respectievelijk de thematieken ruimtelijke ordening en energie;    3° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Mobiliteit en Waterwegen belast met mobiliteit;    4° een vertegenwoordiger van het Operationeel directoraat-generaal Plaatselijke besturen, Sociale actie belast met milieugezondheid;    5° een vertegenwoordiger van het Departement Duurzame Ontwikkeling binnen het Secretariaat-generaal van de Waalse Overheidsdienst;    6° [2 een vertegenwoordiger van de beleidsgroep Leefmilieu;]2    7° vier vertegenwoordigers van de academische wereld gespecialiseerd in de milieubescherming, de verbetering van de staat van het leefmilieu, de milieuopvoeding en de bewustmaking voor het leefmilieu.    § 4. De Regering wijst een voorzitter en een ondervoorzitter onder de leden van het Begeleidingscomité.    De in § 3, 7°, bedoelde waarnemers en leden worden aangewezen na een openbare oproep tot de kandidaten die minstens drie maanden vóór de vervaldatum van de te bekleden mandaten volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten gelanceerd wordt.    Niemand mag als waarnemer aangewezen worden, indien hij lid is van de Kamer van Vertegenwoordigers, van de Senaat, het Europees Parlement of één van de gewestelijke en gemeenschappelijke parlementen.    Niemand mag als waarnemer aangewezen worden indien hij veroordeeld is of lid is van een organisme of vereniging veroordeeld krachtens een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing wegens niet-naleving van de democratische principes zoals vermeld in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de Grondwet, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, of in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd. Dit verbod houdt op tien jaar na de beslissing van bovenvermelde rechterlijke beslissing, als kan worden bewezen dat de vereniging publiekelijk afgezien heeft van haar vijandige houding tegen de democratische principes verwoord in de in het vorige lid bedoelde bepalingen.    Het houdt op 1 jaar na de beslissing van bovenvermelde rechterlijke beslissing, als de persoon uitgetreden is uit de vereniging wegens en onmiddellijk na de veroordeling van laatstgenoemde voor niet-naleving van de democratische principes.    De duur van het mandaat van de leden en van de waarnemers wordt op zes jaar bepaald.    De waarnemers beschikken over dezelfde stukken m.b.t. de vergaderingen van het Begeleidingscomité als de gewone leden. Die stukken worden gelijktijdig aan de plaatsvervangende leden, de waarnemers en aan de gewone leden toegestuurd.    De waarnemers hebben een raadgevende stem.    Wat betreft de reiskosten, genieten de waarnemers, net zoals de leden, de vergoedingen die krachtens de Waalse Ambtenarencode voor de personeelsleden van de Regeringsdiensten voorzien zijn.    De minimale inhoud van het huishoudelijk reglement, zoals bepaald in artikel 2, 19°, van het decreet van 6 november 2008 tot rationalisering van de adviesfunctie, kan door de Regering aangevuld worden.    § 5. Het begeleidingscomité wordt gevestigd op de zetel van het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu. Het secretariaat wordt waargenomen door het Operationeel directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en wordt er met name mee belast de vergaderingen van het Begeleidingscomité te organiseren, een ontwerp van jaarlijks activiteitenverslag en een ontwerp van huishoudelijk reglement voor te bereiden.    § 6. Jaarlijks richt het Begeleidingscomité vóór 30 september een activiteitenverslag aan de Regering.]1   ----------   (1)   (2)
HOOFDSTUK VI. [1 - Evaluatie van de bepalingen van titel II/I.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2014-01-23/12, art. 29, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art. D28-18.[1 De Regering gaat tot een evaluatie van deze titel binnen vijf jaar na zijn inwerkingtreding en daarna om de tien jaar over.    De modaliteiten van deze evaluatie worden door de Regering bepaald.    Deze evaluatie wordt door de Regering aan het Parlement meegedeeld.    De Regering zorgt via haar diensten voor de bekendmaking van deze evaluatie.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK VII. [1 - Financiering van de milieuverenigingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/04, art. 35, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>


Art. D28-19.[1 § 1. [3 De Regering of haar afgevaardigde stort jaarlijks fondsvoorschotten uit de afdeling "Financiering van de milieuverenigingen" van het in artikel D.170 bedoeld milieubeschermingsfonds of uit de algemene uitgavenbegroting,]3 aan de aanvrager die de volgende voorwaarden vervult:    1° krachtens artikel D.28-9 als milieuvereniging erkend worden;    2° via een raamverdrag, een milieuovereenkomst met het Waalse Gewest gebonden zijn of minstens een principieel akkoord gegeven door de Minister van Leefmilieu genieten voor een toelage op milieugebied en dat het kalenderjaar waarin het voorschot wordt gestort, dekt;    3° geen partij zijn bij een geschilprocedure die kan leiden tot de storting van de door het Waalse Gewest toegekende subsidie of tot de toekenning van het bedrag ervan aan een derde;    4° niet getroffen zijn door een procedure inzake schorsing of door een werkelijke beslissing tot schorsing van zijn overeenkomst;    5° op zijn erewoord verklaren dat hij aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° voldoet bij de indiening van de aanvraag;    6° uiterlijk voor 15 november van het jaar dat aan het lopende jaar voorafgaat, een vereffeningsaanvraag via fondsvoorschotten ingediend hebben bij het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;    7° de attesten van de sociale en fiscale administraties hebben overgelegd waarbij vermeld wordt dat de operator in orde is met de betaling van de RSZ-bijdragen, van alle schulden ten opzichte van het bestuur van de fiscaliteit van de ondernemingen en inkomsten, alsook, in voorkomend geval, van de BTW.    Voor de toepassing van § 1, wordt onder werkdag verstaan, de dag die geen zaterdag, zondag of feestdag is.    Het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst gaat na of die voorwaarden worden nageleefd.    Voor het voorschot mag niet in aanmerking komen, de aanvrager die de in § 1 vermelde voorwaarden niet meer vervult na de indiening van de aanvraag bedoeld in § 1, eerste lid, 6°.    § 2. De Minister van Leefmilieu deelt uiterlijk op één december die aan de storting voorafgaat, op basis van een gedetailleerde lijst, de namen van de rechthebbenden op het voorschot en het bedrag ervan voor elk van hen aan de administratie mede.    De Minister van Leefmilieu identificeert vóór de storting van het voorschot elke op bovenvermelde lijst opgenomen persoon die de in § 1 bedoelde voorwaarden niet meer vervult.    § 3. De door de afdeling toegekende voorschotten dekken 80 % van de onvoorwaardelijke jaarlijkse schijf van de subsidie van het Waalse Gewest, die de aanvrager ontvangt voor het begrotingsjaar waarin het voorschot wordt toegekend. [3 In geval van gebruik van het in artikel D.170 bedoeld milieubeschermingsfonds, worden voorschotten toegekend binnen de grenzen van de uit dat fonds beschikbare kredieten.]3    § 4. [2 In geval van gebruik van het in artikel D.170 bedoeld Milieubeschermingsfonds,]2 het Waalse Gewest verricht uiterlijk op 31 december van het jaar waarin het voorschot werd uitbetaald, de terugbetaling van het voorschot toegekend aan de gerechtigden die aan hem zijn gemeld, door middel van de subsidie die de gerechtigde toekomt ten gevolge van de administratieve en begrotingscontrole en door de aanrekening van het bedrag van het voorschot op de algemene uitgavenbegroting.]1   ----------   (1)   (2)   (3)
Art. D28-19 TOEKOMSTIG RECHT.    [1 § 1. [3 De Regering stort maximum 80 % van de onvoorwaardelijke jaarlijkse schijf van de subsidie op de vijfde werkdag van de maand januari aan de aanvrager die aan de volgende voorwaarden voldoet : ]3
   1° krachtens artikel D.28-9 als milieuvereniging erkend worden;
   2° via een raamverdrag, een milieuovereenkomst met het Waalse Gewest gebonden zijn of minstens een principieel akkoord gegeven door de Minister van Leefmilieu genieten voor een toelage op milieugebied en dat het kalenderjaar waarin het voorschot wordt gestort, dekt;
   3° geen partij zijn bij een geschilprocedure die kan leiden tot de storting van de door het Waalse Gewest toegekende subsidie of tot de toekenning van het bedrag ervan aan een derde;
   4° niet getroffen zijn door een procedure inzake schorsing of door een werkelijke beslissing tot schorsing van zijn overeenkomst;
   5° op zijn erewoord verklaren dat hij aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° voldoet bij de indiening van de aanvraag;
   6° uiterlijk voor 15 november van het jaar dat aan het lopende jaar voorafgaat, een vereffeningsaanvraag via fondsvoorschotten ingediend hebben bij het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;
   7° de attesten van de sociale en fiscale administraties hebben overgelegd waarbij vermeld wordt dat de operator in orde is met de betaling van de RSZ-bijdragen, van alle schulden ten opzichte van het bestuur van de fiscaliteit van de ondernemingen en inkomsten, alsook, in voorkomend geval, van de BTW.
   Voor de toepassing van § 1, wordt onder werkdag verstaan, de dag die geen zaterdag, zondag of feestdag is.
   Het Operationeel Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst gaat na of die voorwaarden worden nageleefd.
   Voor het voorschot mag niet in aanmerking komen, de aanvrager die de in § 1 vermelde voorwaarden niet meer vervult na de indiening van de aanvraag bedoeld in § 1, eerste lid, 6°.
   § 2. De Minister van Leefmilieu deelt uiterlijk op één december die aan de storting voorafgaat, op basis van een gedetailleerde lijst, de namen van de rechthebbenden op het voorschot en het bedrag ervan voor elk van hen aan de administratie mede.
   De Minister van Leefmilieu identificeert vóór de storting van het voorschot elke op bovenvermelde lijst opgenomen persoon die de in § 1 bedoelde voorwaarden niet meer vervult.
   § 3. [3 ...]3
   § 4. [3 ...]3]1

  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/04, art. 36, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>
  (2)<DWG 2020-12-17/52, art. 110, 042; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (3)<DWG 2019-05-06/14, art. 5, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D28-20.
  <Opgeheven bij DWG 2019-05-06/14, art. 6, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Titel III. - [1 Inspraak van het publiek inzake het leefmilieu.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK I. - [1 Algemene bepalingen.]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Indeling van de plannen, programma's en projecten.]1   ----------   (1)
Art. D29-1.[1 § 1. Voor de toepassing van deze titel worden de plannen, programma's en projecten die na inspraak van het publiek aangenomen, goedgekeurd of toegelaten worden, met uitzondering van de plannen, schema's en verslagen bedoeld in het [8 Wetboek]8', alsook de stedelijke of gemeentelijke mobiliteitsplannen in [4 vijf]4 categorieën ingedeeld.   § 2. Categorie A.1 is bestemd voor de volgende plannen of programma's :   1° het milieuplan voor de duurzame ontwikkeling bedoeld in artikel D.37;   2° de sectorale programma's bedoeld in artikel D.46, eerste lid;   3° de plannen en programma's voor de luchtkwaliteit, aangenomen ter uitvoering van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, die het hele Waalse grondgebied bestrijken;   4° de plannen en programma's inzake geluidshinderbestrijding, aangenomen ter uitvoering van de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, die het hele Waalse grondgebied bestrijken;   [14 4° /1 het "Plan wallon des Déchets-Ressources " (Waals plan inzake afval en grondstoffen) voorzien in het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid, met inbegrip van elke herziening van voornoemd plan;]14   5° [14 ...]14;   6° [6 het gewestelijk plan voor commerciële ontwikkeling;]6   7° [14 ...]14   § 3. Categorie A.2 is bestemd voor de volgende plannen of programma's :   1° de plannen en programma's die overeenkomstig artikel D.53 aan milieueffectbeoordeling onderworpen worden voor zover ze niet in paragraaf 2 bedoeld worden;   2° de plannen en programma's voor de luchtkwaliteit, aangenomen ter uitvoering van de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, die niet in paragraaf 2, 3°, bedoeld worden;   3° de plannen en programma's inzake geluidshinderbestrijding, aangenomen ter uitvoering van de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, die niet in paragraaf 2, 4°, bedoeld worden;   4° de natuurparken bedoeld in artikel 1 van het decreet van 16 juli 1985 betreffende de natuurparken;   5° de aanwijzingen en herzieningen van de aanwijzingen van de Natura 2000-gebieden bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   6° de declasseringen van de Natura 2000-gebieden bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   7° de aanmoedigingszones rondom de Natura 2000-gebieden bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   [6 8° het gewestelijk plan voor commerciële ontwikkeling]6;   [16 9° de exclusieve exploratie- en exploitatievergunningen voor ondergrondse rijkdommen bedoeld in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen.]16   [4 § 3/1. De milieu-overeenkomsten bedoeld in artikel D.82 vallen onder categorie A.3.]4   § 4. Categorie B is bestemd voor :   a. de volgende plannen of programma's :   1° de plannen en programma's bedoeld in artikel D.53, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, die zijn vrijgesteld van de milieueffectbeoordeling;   2° de voorkomingsgebieden bedoeld in artikel D.172 van Boek II van het Milieuwetboek;   3° de toezichtsgebieden bedoeld in artikel D.175 van Boek II van het Milieuwetboek;   4° de voorkomingsgebieden bedoeld in artikel D.177, tweede lid, 1°, van Boek II van het Milieuwetboek die in aanmerking komen voor een beschermingsstatuut op grond van de bijzondere milieuvereisten waaraan ze onderworpen kunnen worden;   5° de programma's tot beperking van de uitstrooiingen bedoeld in artikel D.177 van Boek II van het Milieuwetboek;   6° de verklaringen van openbaar nut van installaties voor waterproductie of -distributie of voor de verzameling of sanering van afvalwater bedoeld in artikel D.223 van Boek II van het Milieuwetboek;   7° de beslissingen [10 bedoeld in de artikelen D. 35/1 en D. 35/2 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt]10;   8° [13 ...]13   9° de oprichting van bosreservaten bedoeld in artikel 22 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   10° de plannen voor het beheer van een staatsnatuurreservaat bedoeld in artikel 14 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   11° [2 ...]2 [16 de beslissingen met betrekking tot de classificatie van historische terrils zoals bepaald in artikel D.VI.8 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen]16;   [16 12° verklaringen van openbaar belang voor de vestiging van installaties of werken voor de exploitatie van de ondergrondse rijkdommen zoals bepaald in artikel D.VII.2 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen.]16   b. de volgende projecten :   1° de projecten onderworpen aan een [9 milieueffectbeoordeling]9 overeenkomstig de artikelen [9 [15 D.64]15, en D.65, § § 2 en 3]9;   2° [16 ...]16;   3° [16 ...]16;   4° [16 ...]16;   5° de verlening van het recht om andermans gronden te bezetten en te ontginnen zoals bedoeld in artikel 6 van het decreet van 4 juli 2002 op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;   6° [10 ...]10   [5 7°. De opslagvergunning bedoeld [16 in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen]16.]5   [10 8° de beslissingen genomen door de Regering krachtens artikel D. 59 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt]10;   [16 9° het verlenen van rechten om andermans grond in gebruik te nemen en te gebruiken zoals bepaald in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen.]16   § 5. Categorie C is bestemd voor de volgende projecten, voor zover ze niet in paragraaf 4, b., 1°, bedoeld worden :   1° de projecten onderworpen aan een milieuvergunning in de zin van artikel 1, 1°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;   2° de projecten onderworpen aan een eenmalige vergunning in de zin van artikel 1, 12°, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;   3° de projecten waarvoor een beslissing tot wijziging van de specifieke exploitatienormen nodig is in de zin van artikel 65, § 1, eerste lid, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en die het voorwerp van een openbaar onderzoek moeten uitmaken.]1   [3 4° de saneringsprojecten [12 in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering]12.]3   [6 5° de handelsvestigingsvergunning;]6   [6 6° de geïntegreerde vergunningen in de zin van artikel 1, 4° en 5°, van het decreet betreffende de handelsvestigingen.]6   [11 7° de jaarlijkse staat van de werken bedoeld in artikel D. 132 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.]11   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)   (6)   (7)   (8)   (9)   (10)   (11)   (12)   (13)   (14)   (15)   (16)
Afdeling 2. - [1 Algemene beginselen inzake de inspraak van het publiek.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-2.[1 De inspraak van het publiek bij het uitwerken van milieuplannen en -programma's en de besluitvorming inzake projecten wordt gewaarborgd overeenkomstig deze titel, onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende de toegang tot milieu-informatie.   De bepalingen van deze titel vervangen de modaliteiten inzake de inspraak van het publiek waarin voorzien wordt door de wetgevingen betreffende de plannen, programma's en projecten bedoeld in artikel D.29-1, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen die voorzien in ruimere modaliteiten inzake de informatieverstrekking aan en de raadpleging van het publiek.   De resultaten van de inspraakprocedure worden behoorlijk in overweging genomen.]1   ----------   (1)
Art. D29-3.[1 Als hetzelfde project krachtens verschillende wetgevingen aan een openbaar onderzoek onderworpen moet worden, [2 kan er slechts één openbaar onderzoek worden georganiseerd]2 en, desgevallend, slechts één enkele informatie- of overlegvergadering belegd om aan de vereisten van die wetgevingen te voldoen.
  Als het project ressorteert onder verschillende categorieën bedoeld in artikel D.29-1 :
  1° worden de modaliteiten inzake de inspraak van het publiek toegepast overeenkomstig de bepalingen van deze titel betreffende de hogere categorie waaronder het project ressorteert;
  2° (bevat het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier alle stukken die krachtens artikel D.29-14 vereist worden voor elk van de projecten bedoeld in artikel D.29-1.) <Erratum, zie B.St. 20-03-2008, p. 16085>]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2016-07-20/46, art. 7, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>

Art. D29-4.[1 Voor de plannen en programma's van categorie A.2 bepaalt de Regering, op basis van het milieueffectrapport of, bij gebreke daarvan, op basis van het plan- of programmaontwerp, welke gemeenten, met inbegrip van de gemeente(n) waartoe het plan of programma zich uitbreidt, onder genoemd plan of programma kunnen vallen en op het grondgebied waarvan bijgevolg een openbaar onderzoek uitgevoerd moet worden.
  Voor de projecten van categorieën B en C bepaalt de instantie die moet oordelen of de aanvraag volledig is, welke gemeenten, met inbegrip van de gemeente(n) waartoe het plan of programma zich uitbreidt, onder genoemd plan of programma kunnen vallen en op het grondgebied waarvan bijgevolg een openbaar onderzoek uitgevoerd moet worden.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK II. - [1 Informatievergadering.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-5.[1 § 1. Voor de projecten van categorie B wordt vóór de indiening van de vergunningsaanvraag een informatievergadering belegd.    Voor de projecten van categorie C kan vóór de indiening van de vergunningsaanvraag op initiatief van de aanvrager een informatievergadering belegd worden.    Deze informatievergadering dient:    1° om de aanvrager in staat te stellen zijn project over te leggen;    2° om het publiek de mogelijkheid te bieden informatie in te winnen en opmerkingen en suggesties i.v.m. het project te formuleren;    3° als een effectbeoordeling voorgeschreven wordt overeenkomstig de artikelen D.64, D.65, § § 2 en 3:    - om te wijzen op specifieke punten die in het effectonderzoek aangesneden zouden kunnen worden;    - om technische alternatieven voor te leggen die redelijkerwijs overwogen kunnen worden door de aanvrager en opdat hiermee rekening gehouden wordt bij het uitvoeren van het effectonderzoek.    § 2. De aanvrager bepaalt wat volgt:    1° de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering;    2° de nadere regels voor het op afstand bekijken van de video van de vergadering en de documenten en informatiedragers die tijdens de vergadering worden gebruikt;    3° de personen en hun fysieke en elektronische adressen, bij wie de informatie kan worden verkregen.    § 3. De aanvrager zorgt minstens vijftien dagen vóór de informatievergadering of vóór de eerste vergadering als er meerdere zijn, voor de bekendmaking van een bericht dat de volgende gegevens bevat:    1° de identiteit van de aanvrager;    2° de aard van het project en de vestigingsplaats ervan;    3° het doel van de vergadering zoals aangegeven in paragraaf 1, derde lid;    4° de datum, het uur en de plaats van de informatievergadering of van elke vergadering als er meerdere zijn;    5° de nadere regels voor het op afstand bekijken van de video van de vergadering en de documenten en informatiedragers die tijdens de vergadering worden gebruikt;    6° de personen bij wie en de adressen waarop de informatie verkregen kan worden.    Dit bericht wordt overgemaakt aan de gemeente op het grondgebied waarvan het project uitgevoerd moet worden en wordt bekendgemaakt in twee media die de aanvrager onder de volgende media kiest:    1° twee dagbladen die in de streek in omloop gebracht worden;    2° een gemeentelijk informatiebulletin als er één bestaat en als het onder de gezamenlijke bevolking verspreid wordt;    3° een huis-aan-huis reclameblad;    4° een huis-aan-huis informatiefolder verspreid binnen een straal van drie kilometer van de vestigingsplaats van het project.    De aanvrager richt een afschrift van de gepubliceerde berichten, documenten en informatiedragers aan het gemeentecollege.    Het gemeentecollege laat tot de dag na de informatievergadering of van elke vergadering als er meerdere zijn een bericht waarin het eerste lid voorkomt aanplakken:    1° op de gebruikelijke aanplakplaatsen;    2° op vier plaatsen dichtbij de plaats waar het project gevestigd moet worden, langs een openbare berijdbare weg of een doorgangsweg;    3° op de website van de betrokken gemeente.    § 4. § 3. Als een openbaar onderzoek op het grondgebied van verschillende gemeenten georganiseerd wordt, zijn de paragrafen 1 en 2 van toepassing op elk van de betrokken gemeenten.    § 5. De aanvrager stelt het ontwerp voor.    De vergadering wordt gefilmd door de aanvrager, volgens de nadere regels die zijn vastgelegd door de Regering.    De aanvrager is verantwoordelijk voor het verwerken van de persoonsgegevens die betrokken zijn bij het opnemen en raadplegen van de video.    Het doel van de opname en de eventuele raadpleging ervan is te zorgen voor maximale actieve publiciteit door het publiek meer inspraak te geven en het publiek in staat te stellen informatie te verkrijgen en opmerkingen te maken door de video van de voorafgaande informatiebijeenkomst op een later tijdstip te raadplegen.    De opname bevat:    1° een audio- en video-opname van de tussenkomsten;    a) van de aanvrager;    b) van de vertegenwoordigers van de gemeente op het grondgebied waarvan het ontwerp wordt gepland en adviseurs inzake leefmilieu;    2° een audio-opname van alle overige tussenkomsten.    § 6. De video van de vergadering en de tijdens de vergadering gebruikte documenten en informatiedragers kunnen op afspraak en op afstand bij de gemeente worden geraadpleegd vanaf de dag na de vergadering tot het einde van een periode van vijftien dagen.    De video wordt aan het einde van deze periode vernietigd door de beheerder van de persoonsgegevens.    § 7. De Regering bepaalt:    1° de modaliteiten voor de informatieverstrekking aan het publiek;    2° het geval of de gevallen waarin meerdere voorafgaande informatievergaderingen moeten worden belegd en de modaliteiten voor de organisatie van de informatievergadering of -vergaderingen als er meerdere zijn;    3° de modaliteiten voor de organisatie van de informatievergadering via videoconferentie en de nadere regels voor het op afstand bekijken van de video van de vergadering en de documenten en informatiedragers die tijdens de vergadering worden gebruikt;    4° welke instanties en administraties op de informatievergadering uitgenodigd worden;    5° de modaliteiten volgens dewelke het publiek opmerkingen en suggesties kan formuleren en erom kan verzoeken dat specifieke punten betreffende het project aan het licht gebracht worden, alsook technische alternatieven kan voorleggen die redelijkerwijs door de aanvrager overwogen kunnen worden opdat ze in overweging genomen worden bij de tenuitvoerlegging van het effectonderzoek.]1   ----------   (1)
Art. D29-6.[1 De informatievergadering wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeente. De milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, een vertegenwoordiger van de gemeente neemt er het secretariaat van waar, maakt de notulen op en stelt een verklaring op dat de video de in artikel D.29-5, § 5, vijfde lid, bedoelde informatie bevat. Hij legt ze ter inzage van het publiek en maakt ze binnen dertig dagen na de informatievergadering over aan de bevoegde overheid en aan de aanvrager.
   De Regering bepaalt de minimale inhoud van de notulen en de verklaring bedoeld in het eerste lid.]1
  ----------
  (1)<DWG 2024-04-11/09, art. 4, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

HOOFDSTUK III. - [1 Openbaar onderzoek.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Afdeling 1. - [1 Maatregelen tot aankondiging van het openbaar onderzoek.]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. - [1 Aanplakking.]1   ----------   (1)
Art. D29-7.[1 § 1. De gemeentecolleges van de gemeenten op het grondgebied waarvan het plan, programma of project zich uitstrekt of die krachtens artikel D.29-4 zijn aangewezen, laten een bericht van openbaar onderzoek aanplakken op het gemeentehuis en op de gebruikelijke aanplakplaatsen.   Voor de projecten, alsook voor de plannen en programma's betreffende locaties die op een kadastraal perceel gelokaliseerd kunnen worden, laten ze bovendien een bericht van openbaar onderzoek op duidelijk zichtbare wijze aanplakken op vier plaatsen dichtbij de plaats waar het project gevestigd moet worden, langs een berijdbare weg of een doorgangsweg.   § 2. Het bericht van openbaar onderzoek wordt aangeplakt uiterlijk vijf dagen vóór het begin van het openbaar onderzoek en tijdens de hele duur ervan.   Het bevat op zijn minst :   1° de identificatie van het plan, programma of project, de opgave van de categorie ervan en de bepaling op grond waarvan het project aan een openbaar onderzoek onderworpen wordt;   2° de identificatie van de auteur van het plan of programma of van de aanvrager;   3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;   4° de dagen, de uren en de plaats waarop iedere persoon inzage kan nemen van het dossier;   5° de naam en de persoonsgegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de organisatie van de afspraken bedoeld in artikel D.29-16;   6° de bestemmeling aan wie en het adres waar de klachten en opmerkingen gericht kunnen worden en de uiterste verzenddatum ervan;   7° de datum, het uur en de plaats van de slotzitting van het openbaar onderzoek;   8° de aard van de beslissing tot tussenkomst en de identificatie van de bevoegde overheid;   9° in voorkomend geval, het bestaan van een milieueffectonderzoek of -rapport;   10° in voorkomend geval, het feit dat het plan, programma of project het voorwerp uitmaakt van een milieueffectbeoordelingsprocedure in grensoverschrijdend verband;   11° de overige beschikbare milieu-informatie betreffende het plan, programma of project;   12° de naam en persoonsgegevens van de milieuadviseur(s) of, bij gebreke daarvan, van de adviseur(s) inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek georganiseerd wordt, als ze over een dergelijke adviseur beschikt (beschikken).   § 3. De vormen van het bericht van openbaar onderzoek worden nader bepaald door de Regering. De Regering kan bepalen welke andere duidingen in het bericht moeten voorkomen.   De Regering kan voorzien in de modaliteiten volgens dewelke de gewestelijke administratie de milieu-informatielijst waarover ze beschikt op gezette tijden aan de gemeenten overmaakt.]1   [2 § 4. Dit artikel is niet toepasselijk op de plannen en programma's die onder categorie A.3 vallen.]2   ----------   (1)   (2)
Onderafdeling 2. - [1 Informatieverstrekking via email, televisie, radio en geschreven pers.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-8.[1 § 1. Behalve de aanplakmodaliteiten bedoeld in artikel D.29-7, wordt het openbaar onderzoek voor de plannen en programma's van de categoriëen A.1 en A.2 en de projecten van categorie B ook aangekondigd :    a) voor de plannen en programma's van categorie A.1, op initiatief van de auteur van het plan of programma :    1° via een bericht in het Belgisch Staatsblad ;    2° via een bericht op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest;    3° via een bericht in minstens drie dagbladen verspreid over het gezamenlijke grondgebied van het Waalse Gewest, waarvan één Duitstalig;    4° via een mededeling die drie keer uitgezonden wordt door de RTBF en het 'Centre belge pour la radiodiffusion télévision de langue allemande';    b) voor de plannen en programma's van de categorieën A.2 en B, op initiatief van de auteur van het plan of programma, en voor de projecten van categorie B, op initiatief van de aanvrager :    1° via een bericht op de plaatselijke bladzijden van twee dagbladen met ruime verspreiding in het Waalse Gewest, waarvan minstens één verspreid wordt in elke gemeente op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt; als één van de betrokken gemeenten Duitstalig is, is minstens één van beide dagbladen Duitstalig;    2° via een bericht in een gemeentelijk informatiebulletin of een huis-aan-huis reclameblad dat gratis verspreid wordt onder de bevolking van de gemeenten op het grondgebied waarvan het project, plan of programma zich uitstrekt, als dergelijk bulletin of reclameblad bestaat.    Het bericht wordt ook bekendgemaakt op de Internetsite van betrokken gemeente [2 of via een ander elektronisch toegangspunt dat gemakkelijk toegankelijk is.]2.    § 2. Voor de plannen en programma's van categorie A. 3 wordt het openbaar onderzoek ook aangekondigd op initiatief van de bevoegde overheid :    1° via een bericht in het Belgisch Staatsblad ;    2° via een bericht op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest;    3° via een bericht in minstens drie dagbladen verspreid over het gezamenlijke grondgebied van het Waalse Gewest, waarvan één Duitstalig.    Dat bericht bevat op zijn minst :    1° de identificatie van het plan of programma, de categorie waarin het ingedeeld is en de bepaling op grond waarvan het aan een openbaar onderzoek onderworpen wordt;    2° de identificatie van de auteur van het plan of programma;    3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;    4° de dagen, de uren en de plaats waarop het dossier ingekeken kan worden;    5° het adres en de openingstijden van de diensten, alsook de personalia van de door de bevoegde overheid aangewezen ambtenaar die uitleg over het plan of programma kan verstrekken;    6° de bestemmeling aan wie en het adres waar de klachten en opmerkingen gericht kunnen worden en de uiterste datum waarop ze verzonden kunnen worden;    7° de aard van de beslissing tot tussenkomst en de identificatie van de bevoegde overheid;    8° de overige beschikbare milieu-informatie betreffende het plan of het programma.    Het plan- of programma-ontwerp wordt gevoegd bij het bericht in het Belgisch Staatsblad en op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D29-9.[1 De berichten of mededelingen worden bekendgemaakt of uitgezonden binnen acht dagen vóór het begin van het onderzoek.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Onderafdeling 3. - [1 Kennisgeving.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-10. [1§ 1. Voor de projecten van de categorieën B en C geeft het gemeentebestuur van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt binnen acht dagen na ontvangst van de beslissing waarbij het dossier volledig en ontvankelijk verklaard wordt, schriftelijk en individueel kennis van een advies i.v.m. de indiening van de vergunningsaanvraag en het houden van het openbaar onderzoek aan de eigenaars en bewoners van de gebouwen gelegen in een straal van tweehonderd meter voor de projecten van categorie B en vijftig meter voor de projecten van categorie C, waarbij die straal berekend wordt vanaf de grenzen van het kadastraal perceel/de kadastrale percelen waarop het project betrekking heeft.   De eigenaars krijgen de kennisgeving thuis toegestuurd en op basis van de kadastrale legger die beschikbaar is bij het begin van het onderzoek.   Als de eigenaars en bewoners van de betrokken gebouwen een elektronisch adres voor kennisgevingsdoeleinden aan het gemeentebestuur hebben overgemaakt, kan de in het tweede lid bedoelde kennisgeving aan dat elektronisch adres gericht worden.   § 2. Het gemeentebestuur van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt geeft volgens dezelfde modaliteiten kennis van het advies bedoeld in paragraaf 1 aan de houders van rechten die voortvloeien uit erfdienstbaarheden gevestigd door 's mensen toedoen of uit in de aanvraag vermelde conventionele verplichtingen betreffende het grondgebruik die teniet zouden kunnen gaan of gewijzigd zouden kunnen worden als gevolg van de vergunning.   Als de betrokken houders van rechten een elektronisch adres voor kennisgevingsdoeleinden aan het gemeentebestuur hebben overgemaakt, kan de in het tweede lid bedoelde kennisgeving aan dat elektronisch adres gericht worden.   § 3. Het gemeentebestuur van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt geeft schriftelijk kennis van het advies bedoeld in paragraaf 1 aan de openbare besturen waaronder een verbindingsweg, een waterloop, een werk of om het even welke inrichting gelegen binnen de in paragraaf 1 bedoelde straal ressorteert.   Als deze besturen over een openbaar elektronisch adres beschikken, kan de kennisgeving aan dat elektronisch adres gericht worden.]1   ----------   (1)
Art. D29-11.
  <Opgeheven bij DWG 2024-04-11/09, art. 5, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Onderafdeling 4. - [1 Bijkomende bekendmaking.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-12.[1 De overheid die bevoegd is om het plan of programma aan te nemen en om de vergunningen m.b.t. de projecten af te leveren, alsook het gemeentecollege van de gemeenten die het openbaar onderzoek organiseren, kunnen gebruik maken van elke bijkomende vorm van bekendmaking en raadpleging binnen de voorgeschreven beslissingstermijnen.]1   ----------   (1)
Afdeling 2. - [1 Openbaar onderzoek.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-13.[1 § 1. Het openbaar onderzoek duurt :   1° vijfenveertig dagen voor de plannen en programma's van de categorieën A.1 [2 , A.2 en A.3]2;   2° dertig dagen voor de plannen, programma's of projecten van categorie B;   3° vijftien dagen voor de projecten van categorie C.   Als de laatste dag van het openbaar onderzoek een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt het verlengd tot de eerstkomende werkdag.   § 2. Het openbaar onderzoek wordt geschorst tussen 16 juli en 15 augustus en tussen 24 december en 1 januari.   Deze schorsing heeft als gevolg de verlenging van :   1° de termijnen waarin de geraadpleegde instanties advies moeten uitbrengen;   2° de termijnen waarin de ambtenaren of administraties hun onderzoeks- of syntheseverslag moeten overmaken;   3° de termijn waarin de bevoegde overheid het plan of programma moet aannemen en haar vergunning aan de aanvrager moet afgeven of sturen.]1   ----------   (1)   (2)
Afdeling 3. - [1 Modaliteiten voor de toegang tot informatie in het kader van het openbaar onderzoek.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-14.[1 § 1. Onverminderd artikel D.29-15, bevat het aan openbaar onderzoek onderworpen dossier het plan- of programmaontwerp of de vergunningsaanvraag.   Het dossier bevat in voorkomend geval :   1° de originele milieueffectbeoordeling of een afschrift ervan dat voor eensluidend verklaard is door de auteur;   2° het originele milieueffectonderzoek of een afschrift ervan dat voor eensluidend verklaard is door de auteur, vergezeld van de niet-technische samenvatting;   3° het originele milieueffectrapport of een afschrift ervan dat voor eensluidend verklaard is door de auteur;   4° de originele aanvulling van het milieueffectonderzoek of de milieueffectbeoordeling of een afschrift ervan dat voor eensluidend verklaard is door de auteur;   5° een afschrift van de opmerkingen en voorstellen geformuleerd in het kader van de informatievergadering bedoeld in artikel D.29-5, alsook de notulen bedoeld in artikel D.29-6;   6° een afschrift van de adviezen, opmerkingen en voorstellen geformuleerd overeenkomstig de regelgeving die van toepassing is. Deze adviezen, opmerkingen en voorstellen worden na ontvangst ervan door de bevoegde overheid door haar opgenomen in het aan het openbaar onderzoek onderworpen dossier of overgemaakt aan de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt om opgenomen te worden in het dossier dat het voorwerp uitmaakt van het openbaar onderzoek.   § 2. De Regering kan voor elk van de plannen, programma's of projecten bedoeld in artikel D.29-1 bepalen uit welke documenten, naast die bedoeld in paragraaf 1, het aan het openbaar onderzoek onderworpen dossier samengesteld is.]1   ----------   (1)
Art. D29-15.[1 Als een vergunningsaanvraag betreffende een project van categorie B of C ingediend wordt, beslist de instantie die moet nagaan of de aanvraag volledig is of het past bepaalde gegevens aan het openbaar onderzoek te onttrekken op grond van de motieven en criteria inzake de beperking van het recht op toegang tot de informatie van artikel D.19 en de artikelen 6 en 9 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.
  Het aan een openbaar onderzoek onderworpen aanvraagdossier vermeldt het feit dat de instantie die moet oordelen of die aanvraag volledig is, beslist heeft bepaalde gegevens aan het onderzoek te onttrekken.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-16.[2 § 1.]2 [1 [2 Wat de plannen en programma's van categorie A.1, A.2 en B betreft, alsook de projecten van B of C, zodra het openbaar onderzoek aangekondigd wordt]2 kan het dossier dat het voorwerp uitmaakt van het openbaar onderzoek gratis ingekeken worden op het gemeentebestuur van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het onderzoek georganiseerd wordt.
  Het dossier bedoeld in het eerste lid ligt ter inzage op de kantooruren alsook één dag per week tot twintig uur of op zaterdagochtend.
  Als de raadpleging op een werkdag na zestien uur of op zaterdagochtend plaatsvindt, maakt de persoon die inzage van het dossier wenst te nemen uiterlijk vierentwintig uur op voorhand een afspraak bij de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, bij het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte. Bij gebrek aan afspraak mag de dienstwaarneming afgeschaft worden.]1
  [2 § 2. Wat de plannen en programma's van categorie A.3 betreft, kan het dossier dat het voorwerp van het openbaar onderzoek uitmaakt, vanaf de aankondiging van het openbaar onderzoek tot op de datum waarop het afgesloten wordt, gratis ingekeken worden op de plaatsen, dagen en uren en bij de diensten vermeld in het bericht van openbaar onderzoek.]2
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2011-10-27/04, art. 95, 015; Inwerkingtreding : 04-12-2011>

Art. D29-17.[1 § 1er. Wat de plannen en programma's van categorie A.1, A.2 en B alsook de projecten van categorie B of C betreft, kan uitleg over het plan, programma of project verkregen worden bij de milieuadviseur of, zoniet, bij het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte.
   § 2. Wat de plannen en programma's van categorie A.3 betreft, kan uitleg over het plan of programma verkregen worden bij de beambte die daartoe door de bevoegde overheid aangewezen wordt.]1
  ----------
  (1)<DWG 2011-10-27/04, art. 96, 015; Inwerkingtreding : 04-12-2011>

Art. D29-18.[2 § 1.]2 [1 [2 Wat de plannen en programma's van categorie A.1, A.2 en B alsook de projecten van categorie B of C betreft, de klachten]2 en opmerkingen worden vóór het afsluiten van het onderzoek of de dag van de sluitingszitting per fax, email, als de gemeente daartoe een adres heeft vastgelegd, of per gewone post verzonden of aan de milieuadviseur, het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte overgelegd.
  Op straffe van nietigheid worden de verzendingen per post of fax gedateerd en getekend terwijl elektronische verzendingen duidelijk geïdentificeerd en gedateerd worden.
  Geschreven klachten en opmerkingen worden eveneens op afspraak ingezameld door de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte, die ze op papier zet en vóór het afsluiten van het onderzoek aan het gemeentecollege overmaakt.]1
  [2 § 2. Wat de plannen en programma's van categorie A.3 betreft, worden de klachten en opmerkingen per fax, email of gewone post gericht aan de daartoe aangewezen bevoegde diensten van de Regering.
   Op straffe van nietigheid worden de verzendingen per post of fax gedateerd en getekend; elektronische verzendingen worden duidelijk geïdentificeerd en gedateerd.]2
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2011-10-27/04, art. 97, 015; Inwerkingtreding : 04-12-2011>

Art. D29-19.[1 Op de laatste dag van het openbaar onderzoek [2 voor de plannen en programma's en voor de projecten, met uitzondering van de plannen en programma's van categorie A.3]2 organiseert een lid van het gemeentecollege of een daartoe afgevaardigde gemeentebeambte een sluitingszitting waarop iedereen die het wenst gehoord wordt. De zitting wordt voorgezeten door de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte. Laatstgenoemde maakt binnen vijf dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek proces-verbaal van afsluiting op waarin hij melding maakt van de geformuleerde opmerkingen en commentaren en tekent het.]1
  [2 De door de bevoegde overheid daartoe aangewezen beambte maakt, voor de plannen en programma's van categorie A.3, binnen vijf dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek proces-verbaal van afsluiting op waarin hij melding maakt van de geformuleerde opmerkingen en commentaren en tekent het.]2
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2011-10-27/04, art. 98, 015; Inwerkingtreding : 04-12-2011>

Afdeling 4. - [1 Vervangingsbevoegdheid.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-20.[1 Als de gemeente niet voldoet aan de verplichtingen inzake de organisatie van het openbaar onderzoek, kan de Regering of haar afgevaardigde bij gewoon schrijven een gemotiveerde waarschuwing aan betrokken gemeentecollege richten waarin het gewezen wordt op de nog te nemen maatregelen en op de termijn waarin het die moet nemen, en waarin het zijn houding moet rechtvaardigen.   Als het geen gevolg geeft aan de waarschuwing, kan de Regering of haar afgevaardigde zich volgens de modaliteiten die door de Regering bepaald kunnen worden, in de plaats van de gemeente stellen en alle nuttige maatregelen treffen in plaats van de gemeentelijke overheden.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK IV. - [1 Bekendmaking betreffende de beslissing.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-21.[1 De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma van de categorieën [3 A.1, A.2 en A.3]3, de milieuaangifte en de vastgelegde opvolgingsmaatregelen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest, alsook op de site van de betrokken gemeente(n) wat betreft de plannen en programma's van categorie A.2.   [3 De plannen en programma's van categorie A.1, A.2 [4 ...]4. worden bekendgemaakt op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest.]3   [2 Het plan of programma van categorie A.3 wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ,alsook op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest.]2   De gemeente of de Regering kan beslissen over elke bijkomende vorm van bekendmaking.]1   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art. D29-22.[1 § 1. De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma van categorie B wordt bekendgemaakt via een bericht in het Belgisch Staatsblad en op het leefmilieuportaal van de site van het Waalse Gewest.
  § 2. De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma van categorie B en de beslissing van de bevoegde overheid betreffende een project van categorie B of C zijn het voorwerp van een bericht dat gedurende twintig dagen op de gebruikelijke aanplakplaatsen aangeplakt wordt in de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt.
  [2 Voor de projecten van categorie B of C, alsook voor de plannen en programma's betreffende locaties die op een kadastraal perceel gelokaliseerd kunnen worden, laat men bovendien het bericht op duidelijk zichtbare wijze aanplakken op vier plaatsen dichtbij de plaats waar het project gevestigd moet worden, langs een berijdbare weg of een doorgangsweg.]2
  Voor projecten van categorie B of C wordt het bericht bovendien duidelijk zichtbaar aangeplakt op het bij het project betrokken goed.
  Dat bericht vermeldt :
  1° [3 het voorwerp en de strekking van de beslissing;]3
  2° [3 de plaats of de plaatsen waar de beslissing kan worden geraadpleegd;]3
  3° het bestaan van een milieuaangifte als ze vereist wordt;
  4° de opvolgingsmodaliteiten als de beslissing betrekking heeft op een plan of programma dat aan het milieueffect rapport onderworpen is;
  5° de uren waarop de beslissing ter inzage ligt, minstens één werkdag per week tot twintig uur of zaterdagochtend op afspraak. Het bericht vermeldt ook dat, als de raadpleging plaatsvindt op een werkdag na zestien uur of op zaterdagochtend, de persoon die het dossier wenst in te kijken uiterlijk vierentwintig uur op voorhand afspraak moet maken bij de milieuadviseur of, bij gebreke daarvan, het gemeentecollege of de daartoe afgevaardigde gemeentebeambte;
  6° het adres van de door de Regering aangewezen instantie of overheid waar de beroepen ingediend kunnen worden, alsook de desbetreffende vormen en termijnen;
  7° het recht voor iedere persoon om inzage te nemen van het dossier bij de diensten van de bevoegde overheid, overeenkomstig de bepalingen van titel I van deel III van Boek I van het Milieuwetboek.
  De aanplakking wordt door het gemeentecollege uitgevoerd binnen tien dagen na :
  1° hetzij de aanneming van de beslissing als de overheid die beslist heeft de gemeente is;
  2° hetzij de kennisgeving van de beslissing aan de gemeente in de andere veronderstellingen;
  3° hetzij het verstrijken van de termijnen waarin de bevoegde overheid haar beslissing moet verzenden als een juridisch gevolg aan de verstrijkdatum gebonden is.
  § 3. De beslissing tot aanneming of goedkeuring van een plan of programma van categorie B, alsook de milieuaangifte en de vastgelegde opvolgingsmaatregelen en de beslissing van de bevoegde overheid betreffende een project van categorie B of C worden door de bevoegde overheid meegedeeld aan.
  1° de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het openbaar onderzoek georganiseerd wordt;
  2° aan de aanvrager en de instanties die de Regering aanwijst;
  3° aan de administraties en overheden die geraadpleegd werden in het kader van de procedure tot behandeling van de aanvraag.
  De kennisgeving bedoeld in het eerste lid, 2°, gebeurt bij ter post aangetekend schrijven of door elk ander dateringsmiddel.
  De kennisgeving bedoeld in het eerste lid, 1° en 3°, gebeurt per gewone post of per email. De informatie bedoeld in het tweede lid wordt met dezelfde middelen toegestuurd.
  Voor de plannen of programma's van categorie B vindt de kennisgeving plaats binnen tien dagen na hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Voor de projecten van categorie B of C vindt de kennisgeving plaats binnen tien dagen na de beslissing, onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen die in andere kennisgevingstermijnen voorzien.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2011-10-27/04, art. 58, 015; Inwerkingtreding : 04-12-2011>
  (3)<DWG 2018-05-24/14, art. 42, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D29-23.[1 Als een plan of programma het voorwerp uitmaakt van een aanneming of een stilzwijgende weigering bij gebrek aan aanneming of weigering van de Regering binnen de voorgeschreven termijnen, wordt, op initiatief van de Regering, hetzij het bericht waarbij de bevoegde overheid de stilzwijgende goedkeuring van het plan of programma constateert, hetzij het bericht waarbij vastgesteld wordt dat het plan geacht wordt geweigerd te zijn in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  Als het project bij gebrek aan uitdrukkelijke beslissing van de bevoegde overheid binnen de voorgeschreven termijnen geacht wordt geweigerd of toegekend te zijn, bepaalt het bericht bedoeld in artikel D.29-22 dat hetzij de aanvraag geweigerd wordt, hetzij de beslissing geacht wordt toegekend te zijn, waarbij melding wordt gemaakt van het document waarin de beslissing vastligt, alsook van de informatie bedoeld in paragraaf 2, 2°, 5°, 6° en 7°.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-24.[1 Gedurende de hele aanplakperiode kan de beslissing of het document waarin ze vastligt, met inbegrip van de milieuaangifte en de vastgelegde opvolgingsmaatregelen bedoeld in artikel D.29-22, § 2, derde lid, 3° en 4°, ingekeken worden volgens de modaliteiten bedoeld in artikel D.29-16.
  Na afloop van de aanplaktermijn maakt de burgemeester een attest op ter bevestiging van de aanplakking.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Hoofdstuk IVbis. [1 - Grensoverschrijdende raadplegingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Afdeling 1. [1 - Algemeen]1   ----------   (1)
Art. D.29-24-1. [1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing naast de bepalingen vastgelegd in de vorige hoofdstukken van Titel III voor Waalse plannen of programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die het Espoo-Verdrag van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband heeft ondertekend, alsook voor grensoverschrijdende plannen of programma's die aanzienlijke effecten kunnen hebben op het milieu van het Waals Gewest. In geval van tegenstrijdigheden prevaleren de bepalingen van dit hoofdstuk.    De termijnen waarin is voorzien en die op straffe van nietigheid zijn vastgesteld door de decreetprocedures die van toepassing zijn op de betrokken plannen of programma's, worden bij beslissing van de administratie, in voorkomend geval, verlengd met een termijn van 20 dagen om rekening te houden met de termijn voor grensoverschrijdende raadpleging van de bevoegde overheden van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend en hun publiek, zoals bepaald in dit hoofdstuk. De bovengenoemde bevoegde buitenlandse overheden worden onmiddellijk in kennis gesteld van de verlengingsbeslissing.]1   ----------   (1)
Afdeling 2. [1 - Grensoverschrijdende raadplegingen georganiseerd door het Waals Gewest]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Onderafdeling 1. [1 - Voorafgaande procedure]1   ----------   (1)
Art. D.29-24-2. [1 § 1. Als een plan of programma het voorwerp uitmaakt van een milieueffectrapport en als de Regering, die overeenkomstig artikel D.56, § 2, beslist, vaststelt dat het aanzienlijke effecten zou kunnen hebben op het milieu van een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die het Espoo-Verdrag van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband heeft ondertekend, of als een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die voornoemd Verdrag heeft ondertekend en aanzienlijke schade zou kunnen lijden van het plan of het programma, daarom verzoekt, wordt het plan- of het programmaontwerp onmiddellijk ter informatie aan haar medegedeeld.    De kennisgeving bevat:    1° alle documenten met betrekking tot het plan- of het programmaontwerp waarover de Regering beschikt;    2° een beschrijving van het plan- of het programmaontwerp, samen met alle beschikbare informatie over de mogelijke grensoverschrijdende effecten ervan.    Binnen vijftien werkdagen na de datum van verzending van de kennisgeving deelt het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die voornoemd Espoo-Verdrag heeft ondertekend, de Regering mee of zij wensen deel te nemen aan de Waalse besluitvormingsprocedures.    § 2. Voor projecten van categorie B, wanneer door de autoriteit die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig en ontvankelijk is, is vastgesteld dat het project aanzienlijke effecten zou kunnen hebben op het milieu van een Gewest, een Lidstaat van de Europese Unie of een Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend, of wanneer een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die voornoemd Verdrag heeft ondertekend en aanzienlijke schade zou kunnen lijden van het project daarom verzoekt, geeft zij, ter informatie, ten minste 15 dagen voor de datum van de voorafgaande informatievergadering, kennis van het advies bedoeld in artikel D.29-5, § 3, aan de bevoegde autoriteit van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het Espoo-Verdrag van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband heeft ondertekend, waarbij deze en het publiek waarvoor het project gevolgen heeft, worden uitgenodigd om deel te nemen aan ten minste één voorafgaande informatievergadering die door de aanvrager wordt georganiseerd.    De kennisgeving bevat ook:    1° een beschrijving van het project, samen met de informatie over eventuele grensoverschrijdende effecten waarover de autoriteit beschikt;    2° informatie over de aard van de beslissing die zou kunnen worden genomen.    In de kennisgeving wordt vermeld dat het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend zoals bedoeld in het eerste lid, wordt uitgenodigd deel te nemen aan de scoping-procedure van het onderzoek zoals bedoeld in artikel D.69, indien een dergelijke procedure door de aanvrager wordt gestart.    Binnen vijftien werkdagen na de datum van verzending van de kennisgeving deelt het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het voornoemde Espoo-Verdrag heeft ondertekend, aan de autoriteit die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig en ontvankelijk is of zij wensen deel te nemen aan de Waalse besluitvormingsprocedures.    § 3. Indien binnen de in paragraaf 1, derde lid, en paragraaf 2, vierde lid, bedoelde termijn geen antwoord is ontvangen, wordt het antwoord geacht negatief te zijn.    § 4. De bevoegde overheden van het Gewest of de Staat die getroffen kunnen worden en die hebben aangegeven te willen deelnemen aan de Waalse besluitvormingsprocedures, kunnen deelnemen aan de scopingprocedure voor de milieueffectbeoordeling bedoeld in artikel D.69 en volgens dezelfde modaliteiten.    § 5. De Regering kan bepalen:    1° de modaliteiten betreffende de kennisgeving en het overmaken ervan;    2° volgens welke modaliteiten de bevoegde overheden van het Gewest of de Staat die getroffen kunnen worden aan de scopingprocedure voor milieueffectbeoordeling kunnen deelnemen, bedoeld in artikel D.69.]1   ----------   (1)
Art. D.29-24-3. [1 § 1. In het geval van een negatief antwoord op de in artikel D.29-24-2 bedoelde kennisgeving door het andere Gewest, de andere Lidstaat of de andere Staat die het voornoemde Espoo-Verdrag heeft ondertekend, mag deze niet deelnemen aan een voorafgaande scopingvergadering die door de bouwheer is aangevraagd op basis van artikel D.69 en niet verzoeken om de organisatie van een raadpleging overeenkomstig artikel D.29-24-5.
   § 2. Hoe dan ook wordt de bevoegde overheid van het andere Gewest, de andere Lidstaat of de andere Staat die het voornoemde Espoo-Verdrag heeft ondertekend, op de hoogte gebracht van de modaliteiten voor het organiseren van het openbaar onderzoek op Waals grondgebied en de modaliteiten voor inspraak van het publiek in dit onderzoek, overeenkomstig artikel D.29-24-4, evenals de beslissing van de Regering of de bevoegde overheid over het plan, het programma of het project.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Onderafdeling 2. [1 - Procedure na validering van het plan- of het programmaontwerp of indiening van de vergunningsaanvraag]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Art. D.29-24-4. [1 § 1. Zodra het plan- of het programmaontwerp is goedgekeurd, worden het milieueffectrapport, dat alle informatie bevat met betrekking tot de grensoverschrijdende effecten van het dossier, en het plan- of het programmaontwerp zoals gevalideerd door de Regering, door deze laatste aan de bevoegde overheid van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend, overgemaakt voor inspraak van het publiek en de overheid. De voornaamste rapporten en adviezen die bij het aanvraagdossier zijn gevoegd en waarover de bevoegde Waalse overheden beschikken op de datum van verzending, zijn eveneens bijgevoegd.    De verzending moet uiterlijk 30 dagen voor het begin van het openbaar onderzoek in het Waals Gewest plaatsvinden.    De verzending bevat de volgende elementen:    1° het adres en verdere gegevens betreffende de autoriteiten bevoegd om het besluit te nemen, van die waar relevante informatie verkrijgbaar is, van die waaraan opmerkingen en vragen gericht kunnen worden alsook nadere gegevens m.b.t. de termijnen voor het overmaken van de opmerkingen of vragen;    2° de melding van de datum en de plaats waar relevante informatie aan het publiek verstrekt kan worden en de middelen waarmee ze verstrekt zal worden;    3° de exacte modaliteiten betreffende de deelname en de raadpleging van het publiek; 4° de niet-technische samenvatting van het milieueffectrapport.    § 2. Wanneer de vergunningsaanvraag voor een project volledig en ontvankelijk is verklaard, maakt de autoriteit die nagaat of deze aanvraag volledig of ontvankelijk is, het aanvraagdossier samen met effectonderzoek over aan het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het Espoo-Verdrag ondertekend heeft. De voornaamste rapporten en adviezen die bij het aanvraagdossier zijn gevoegd en waarover de bevoegde Waalse overheden beschikken op de datum van verzending, zijn eveneens bijgevoegd.    De verzending moet uiterlijk plaatsvinden 30 dagen voor aanvang van het openbaar onderzoek dat wordt georganiseerd op het grondgebied van de gemeente waar het project zich bevindt of op het grootste gebied waar het project zich bevindt.    De verzending bevat de volgende elementen:    1° het adres en verdere gegevens betreffende de autoriteiten bevoegd om het besluit te nemen, van die waar relevante informatie verkrijgbaar is, van die waaraan opmerkingen en vragen gericht kunnen worden alsook nadere gegevens m.b.t. de termijnen voor het overmaken van de opmerkingen of vragen;    2° de aard van de mogelijke besluiten of het ontwerp van besluit, indien bestaand;    3° in voorkomend geval, nadere gegevens over een voorstel van bijwerking van een vergunning of de voorwaarden waarvan ze vergezeld gaat;    4° de melding van de datum en de plaats, of data en plaatsen, waar relevante informatie aan het publiek verstrekt kan worden en de middelen waarmee ze verstrekt zal worden;    5° de exacte modaliteiten betreffende de deelname en de raadpleging van het publiek;    6° de niet-technische samenvatting van het effectonderzoek door de vergunningsaanvrager.    § 3. De bevoegde overheden van het Gewest of de Staat die getroffen kunnen worden, kunnen advies uitbrengen volgens dezelfde modaliteiten als de bevoegde Waalse overheden.]1   ----------   (1)
Onderafdeling 3. [1 - Raadpleging]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Art. D.29-24-5. [1 Naast de in de artikelen D.29-24-2 tot en met D.29-24-4 bedoelde procedures kan de bevoegde overheid, op verzoek van de bevoegde overheid van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het voornoemde Espoo-Verdrag heeft ondertekend, een raadplegingsprocedure organiseren met de bevoegde grensoverschrijdende overheden, desnoods via een aangepast gemeen orgaan, over de potentiële grensoverschrijdende effecten van het project en over de maatregelen die worden overwogen om deze effecten te beperken, te compenseren of te verwijderen. Ze komen een redelijke termijn overeen voor de duur van de raadplegingsperiode.    De termijn van verzending van de beslissing tot toekenning of weigering van de vergunning kan door de bevoegde overheid met 30 dagen worden verlengd.    De Regering kan de regels en modaliteiten bepalen volgens welke de raadpleging wordt georganiseerd.]1   ----------   (1)
Onderafdeling 4. [1 - Beslissing]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Art. D.29-24-6. [1 De bevoegde overheid stelt het andere Gewest, de andere Lidstaat van de Europese Unie of de andere geraadpleegde Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend, in kennis van haar beslissing over het plan, het programma of het project onderworpen aan een vergunning.    Indien het gaat om een plan of programma moeten de volgende documenten worden overgemaakt:    1° het plan of programma zoals aangenomen;    2° de milieuaangifte en de opvolgingsmaatregelen van het plan.    De Regering kan de voorwaarden bepalen voor de kennisgeving van de beslissingen tot aanneming van een plan, programma of project aan de bevoegde overheden van het Gewest, de Lidstaat van de Europese Unie of de Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend die geraadpleegd werden.]1   ----------   (1)
Afdeling 3. [1 - Grensoverschrijdende raadplegingen georganiseerd door een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die het Espoo-Verdrag heeft ondertekend]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Art. D.29-24-7. [1 Als een plan, programma of project gelegen op het grondgebied van een ander Gewest, een andere Lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die het Espoo-Verdrag van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband heeft ondertekend niet te verwaarlozen effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu in het Waalse Gewest, worden de gegevens over het plan, programma of project, samen met de effectbeoordelingsdocumenten, die door de bevoegde overheden van dat andere Gewest of van die andere Staat zijn overgemaakt, ter inzage gelegd van het publiek en van de door de Regering aangewezen instanties.    De Regering bepaalt:    1° volgens welke modaliteiten de gegevens bedoeld in het eerste lid ter inzage gelegd worden van het publiek en van de instanties bedoeld in het eerste lid;    2° volgens welke modaliteiten het advies van het publiek en van de geraadpleegde instanties ingewonnen en overgemaakt wordt.]1   ----------   (1)
Afdeling 4. [1 Vertrouwelijkheid]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-11/09, art. 6, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>


Art. D.29-24-8. [1 Bij ontvangst van informatie overgemaakt aan de bevoegde overheid door een ander Gewest, een andere Lidstaat of een andere Staat die het Espoo-Verdrag van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband heeft ondertekend, is deze informatie onderworpen aan de beperkingen inzake industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang, van kracht in het Gewest of de Staat waar het project wordt voorgesteld, onverminderd de bepalingen die, in het Waalse recht, de omzetting beogen van de Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK V. - [1 Begeleidingscomité.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-25.[1 Voor de projecten van categorie B of C kan de bevoegde overheid bovenop de vergunning eisen dat een begeleidingscomité opgericht wordt.   Het begeleidingscomité is een orgaan waarbinnen de aanvrager, de overheid en de bevolking samenspraak kunnen houden over een toegelaten project.   Het kan op eigen initiatief of op verzoek advies uitbrengen aan de bevoegde overheid.]1   ----------   (1)
Art. D29-26.[1 Het begeleidingscomité is samengesteld uit :
  1° vertegenwoordigers van elke gemeente waar een openbaar onderzoek voor het betrokken project is georganiseerd;
  2° vertegenwoordigers van de bevoegde overheid en de betrokken administraties;
  3° vertegenwoordigers van de plaatselijke bevolking, alsook deskundigen of vertegenwoordigers van verenigingen die ze uitnodigen;
  4° vertegenwoordigers van de aanvrager.
  De toelating vermeldt het aantal vertegenwoordigers per groep.
  De milieuadviseur(s) van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek is georganiseerd zijn lid van rechtswege van het begeleidingscomité.
  De vertegenwoordigers van elke groep zijn zelfstandig en mogen met geen andere groep verbonden zijn, noch persoonlijk noch als bloedverwant tot de vierde graad.
  Het comité kan voorgezeten worden door één van zijn leden of door een vertegenwoordiger van de dienst die er het secretariaat van waarneemt.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D29-27.[1 Het opgerichte begeleidingscomité neemt tijdens zijn eerste vergadering een huishoudelijk reglement aan.
  Het reglement bevat o.a. :
  1° de oproepingsmodaliteiten;
  2° de modaliteiten voor de opstelling en de kennisgeving van de agenda;
  3° de modaliteiten betreffende het verloop van de vergaderingen;
  4° de periodiciteit van de vergaderingen.
  De notulen van elke vergadering van het begeleidingscomité worden door de voorzitter van het comité opgesteld.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-05-31/46, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK VI. [1 - Strafbepalingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2008-06-05/36, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Art. D29-28. [1 Er wordt een overtreding van vierde categorie begaan door degene die de uitvoering van het openbaar onderzoek belemmert of stukken van het aan een openbaar onderzoek onderworpen dossier aan de ter inzagelegging van het publiek onttrekt.    De personen belast met het effectonderzoek worden voor de toepassing van Boek II, titel IV, hoofdstuk IV, van het Strafwetboek, dat omkoping bestrijdt, gelijkgesteld met " personen die een openbaar ambt uitoefenen ".]1   ----------   (1)
DEEL IV. - MILIEUPLANNING IN HET KADER VAN DE DUURZAME ONTWIKKELING.

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. D30. De milieuplanning beoogt :   1° de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en de ecosystemen;   2° de voorkoming en de vermindering van de door menselijke activiteiten veroorzaakte milieuhinder;   3° het in overweging nemen op gewestelijk niveau van het aspect duurzame ontwikkeling.
Art. D31. Milieuplanning omvat :
  1° het jaarlijks uitwerken van het verslag over de staat van het Waalse leefmilieu;
  2° het vijfjaarlijks uitwerken van het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling;
  3° het uitwerken van sectorale programma's;
  4° het opstellen van gemeentelijke plannen voor leefmilieu en natuurontwikkeling.

HOOFDSTUK II. - Verslag over de staat van het Waalse leefmilieu.

Art. D32. De Regering bezorgt het Waalse Parlement jaarlijks vóór de indiening van de begroting, uiterlijk 15 november, een verslag over " de staat van het Waalse leefmilieu ", waarover het Waalse Parlement zich bij resolutie uitspreekt.
Art. D33. Het verslag over " de staat van het Waalse leefmilieu " bevat een kritische, evolutieve en prospectieve balans omtrent de verschillende milieucomponenten en de door menselijke activiteiten veroorzaakte belastingen.
  Het bevat een analyse van het door de overheid, de bedrijven en de vrijwilligersverenigingen gevoerde milieubeleid. Het bevat eveneens een stand van zaken betreffende de omzetting van de Europese milieurichtlijnen en de inachtneming van de internationale milieuverbintenissen, alsmede een balans van de inspanningen die in het Waalse Gewest inzake de duurzame ontwikkeling zijn geleverd ter uitvoering van de in het kader van de Conferentie van Rio van juni 1992 uitgewerkte internationale overeenkomsten inzake milieu en ontwikkeling en van de in het programma " Action 21 " omschreven beginselen.

Art. D34. Het verslag over " de staat van het Waalse leefmilieu " wordt door het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu opgesteld in nauwe samenwerking met de Franstalige universiteiten en onderzoekscentra van Wallonië en Brussel. De Regering bepaalt de praktische modaliteiten voor de opstelling van het verslag.

Art. D35.Het verslag wordt op initiatief van de Regering besproken en ter discussie gesteld op een rondetafelbijeenkomst waaraan de Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest en [1 de Beleidsgroep Leefmilieu]1 deelnemen. [1 De beleidsgroep Leefmilieu]1 stelt een synthesenota op met de resultaten van de bespreking, alsmede een prospectnota met eventuele suggesties inzake bestrijding en voorkoming van milieuaantastingen.
  ----------
  (1)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D36.Het verslag over " de staat van het Waalse leefmilieu " en de door [1 de beleidsgroep Leefmilieu]1 uitgewerkte nota's worden op initiatief van de Regering op ruime schaal verspreid, met name onder de leden van het Waalse Parlement, de betrokken bedrijfs- en landbouwkringen, de verenigingen voor de consumentenbescherming en de educatieve kringen.
  ----------
  (1)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

HOOFDSTUK III. - Milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling.

Art. D37. De Regering stelt een milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling op waarin de richtsnoeren worden gegeven voor de besluitvorming op middellange en lange termijn door de Regering, de gewestelijke administratie, de pararegionale ondernemingen, de met een openbare opdracht belaste particulieren en, in materies van gewestelijk belang, door de provincies, gemeenten en verenigingen van gemeenten.
Art. D38.Het plan berust met name op de overeenkomstig hoofdstuk II opgestelde verslagen over de staat van het Waalse leefmilieu en op de door [1 de beleidsgroep Leefmilieu]1 uitgewerkte nota's, alsmede op de actieprogramma's die in het kader van de duurzame ontwikkeling door de algemene vergadering van de Verenigde Naties en de Raad van de Europese Unie worden vastgelegd.
  ----------
  (1)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D39. Het plan omvat met name :
  1° de voor de onderscheidene milieucomponenten te halen doelstellingen en de te ontwikkelen actiemiddelen;
  2° de gegevens aan de hand waarvan het milieu en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen kunnen worden opgenomen in het ontwikkelingsproces van het Gewest en in het geheel van de gewestelijke sectorale beleidslijnen.

Art. D40. Het planontwerp wordt door of in opdracht van de Regering opgesteld.
  De Regering kan een beroep doen op de diensten van het Waalse Gewest, de pararegionale ondernemingen, de provincies, de gemeenten en de verenigingen van gemeenten, opdat ze haar alle voor het opstellen van het planontwerp vereiste informatie en gegevens zouden verstrekken.
  De Regering kan tevens inlichtingen en gegevens bij de bedrijven inzamelen. Het is haar verboden fabricagegeheimen die de ingewonnen informatie eventueel bevat geheel dan wel gedeeltelijk te onthullen wanneer de bedrijven die de gegevens hebben verstrekt wijzen op die met een vertrouwelijk karakter en om geheimhouding vragen.

Art. D41.De Regering onderwerpt het planontwerp [1 aan een openbaar onderzoek volgens de modaliteiten van titel III van deel III van dit Wetboek]1.
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D42.Terwijl de Regering het planontwerp aan een openbaar onderzoek onderwerpt, wint ze de provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten om advies ivm de waterproductie en -distributie. Wat afvalstoffen betreft, wint ze het advies in van de erkende zuiveringsinstellingen, [1 de beleidsgroep Leefmilieu]1, de Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest, alsmede van elke andere instantie waarvan zij het advies nuttig acht.
  Die organen sturen desgevallend hun met redenen omkleed advies naar de Regering binnen twintig dagen na afloop van de termijn bedoeld in artikel 41.
  ----------
  (1)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D43.De Regering neemt het plan aan bij een in haar midden genomen besluit.
  De Regering onderwerpt het plan aan het Waalse Parlement, dat zich bij resolutie uitspreekt.
  [1 Derde en vierde lid opgeheven.]1
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D44. De Regering kan bijzondere bepalingen vastleggen voor de procedure van aanneming van het plan.
  Zij kan met name de termijnen van het openbaar onderzoek verlengen, alsook die voor de adviesverlening door de instanties die ze raadpleegt.

Art. D45. Het plan wordt om de vijf jaar opgesteld. Het blijft van toepassing zolang het niet vervangen wordt.
  De Regering kan de te ontwikkelen actiemiddelen jaarlijks opnieuw evalueren.

HOOFDSTUK IV. - Sectorale programma's en plannen voor het beheer van de stroomgebieden.

Art. D46.De Regering stelt de volgende sectorale programma's op :   1° [3 ...]3;   2° [2 ...]2   3° een actieprogramma voor de bodemkwaliteit;   4° een actieprogramma voor de natuurbescherming;   [1 5° een Waals reductieprogramma voor pesticiden.]1   [4 6° een strategisch plan voor het beheer van de ondergrondse rijkdommen zoals bedoeld in het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen.]4   Voor elk Waals stroomgebied stelt de overheid ervan een beheersplan op zoals bedoeld in artikel 24 van boek II.   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art. D47. De sectorale programma's kunnen afzonderlijk dan wel gegroepeerd worden opgesteld.
  Zij voorzien in sectorale richtsnoeren, zoals bedoeld in artikel 37, en worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 40 tot 45, met uitzondering van de bepalingen betreffende de uitwerkingsfrequentie en onverminderd de afwijkende bepalingen die de Regering vastlegt om rekening te houden met de eigenheden van betrokken sector.
  Het plan voor het beheer van het Waalse stroomgebied wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 26 en volgende van boek II.

HOOFDSTUK V. - Gemeentelijke plannen voor leefmilieu en natuurontwikkeling.

Art. D48.De gemeenteraad kan een gemeentelijk plan voor leefmilieu en natuurontwikkeling opstellen.   Dat plan bevat oa de volgende gegevens :   1° de door de gemeente gevoerde acties inzake de afval, het oppervlakte- en grondwater, het afvalwater, de geluidshinder, de lucht- en bodemverontreiniging, de natuurbescherming en -ontwikkeling, de volksgezondheid in het algemeen en de bewustmaking van de bevolking daaromtrent;   2° de te halen doelstellingen en de te ontwikkelen middelen ivm de acties bedoeld in punt 1°, met inachtneming oa van het plan en de gewestelijke programma's bedoeld in de hoofdstukken III en IV.   De Regering bepaalt de procedure voor de aanneming van het plan.   Het plan wordt opgesteld voor een periode van vijf jaar. Het blijft van toepassing zolang het niet vervangen wordt. De gemeenteraad kan de te ontwikkelen actiemiddelen jaarlijks opnieuw evalueren.   De gemeenteraad kan het gemeentelijk plan voor leefmilieu en natuurontwikkeling en [1 het gemeentelijk ontwikkelingsplan gezamenlijk aannemen. In dit geval is de enige goedkeuringsprocedure die waarin artikel D.II.12 van het Wetboek voorziet]1.   De Regering kan onder de door haar bepaalde voorwaarden een toelage verlenen aan de gemeenten die een gemeentelijk plan voor leefmilieu en natuurontwikkeling opstellen.   ----------   (1)
DEEL V. - Evaluatie van de milieueffecten.

HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en beginselen.
Art. D49.[1 Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder " vergunning " :    a. de milieuvergunningen en de eenmalige vergunningen;    b. [5 de stedenbouwkundige vergunningen en attesten nr. 2 verleend krachtens het Wetboek]5    c. [7 ...]7;   [2 d. de saneringsprojecten [6 in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering]6;]2    [2 e.]2 de door de Regering opgesomde bestuurshandelingen, genomen overeenkomstig wetten, decreten en reglementen, waarbij beslist wordt een project of een deel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren;]1   [3 f. De opslagvergunningen afgegeven krachtens het [7 Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen]7;]3   [4 g) de handelsvestigingsvergunningen en de geïntegreerde vergunningen in de zin van artikel 1, 4° en 5°, van het decreet betreffende de handelsvestigingen.]4   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)   (6)   (7)
Art. D50. De tenuitvoerlegging van de procedures waarin dit deel voorziet beoogt voornamelijk :
  - de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het leefklimaat en de leefomstandigheden van de bevolking om haar een gezonde, veilige en aangename omgeving te verschaffen;
  - het beheer van de leefomgeving en de natuurlijke hulpbronnen met het oog op het behoud van de kwaliteiten ervan en op het rationeel en oordeelkundig gebruik van de potentialiteiten ervan;
  - de totstandbrenging van een evenwicht tussen de menselijke behoeften en het leefmilieu, waardoor de gezamenlijke bevolking op lange termijn zal kunnen genieten van een goed leefklimaat en van degelijke leefomstandigheden.
  - een hoog niveau van milieubescherming en het opnemen van milieuoverwegingen bij het uitwerken en aannemen van plannen en programma's die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, met het oog op de bevordering van de duurzame ontwikkeling.

Art. D51.
  <Opgeheven bij DWG 2018-05-24/14, art. 43, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D51/1. [1 Richtlijn 2001/42/EG van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's wordt gedeeltelijk omgezet bij dit decreet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2010-07-22/10, art. 44, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2010>

HOOFDSTUK II. - Systeem voor de evaluatie van de milieueffecten van de plannen en programma's.

Art. D52. De milieueffecten van de plannen en programma's worden geëvalueerd wanneer het plan of het programma uitgewerkt wordt en voordat het aangenomen wordt of, desgevallend, aan de wettelijke procedure onderworpen wordt.   De termijnen voorgeschreven voor het uitwerken van de plannen en programma's worden opgeschort tussen de datum van het bij de Regering ingediende verzoek om vrijstelling bedoeld in artikel 53, §§ 1 en 2, of de datum van het verzoek om bepaling van de inhoud van het in artikel 55 bedoelde milieueffectrapport door de Regering en de datum van de aanneming van het milieueffectrapport.
Art. D53.§ 1. De milieueffecten van de plannen en programma's worden overeenkomstig de artikelen [8 D.52 tot D.61]8 geëvalueerd voor de plannen en programma's, alsmede de wijzigingen ervan, waarvan lijst I door de Regering samengesteld is en :
  1° die uitgewerkt worden voor de sectoren landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalbeheer, waterbeheer, bodems, telecommunicatie, toerisme en het kader bepalen waarin de projecten die op de krachtens artikel [8 D.64]8, samengestelde lijst voorkomen voortaan uitgevoerd zullen mogen worden;
  2° die aan een evaluatie onderworpen worden krachtens artikel 29 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.
  Als een plan of een programma bedoeld in het eerste lid voorziet in het gebruik van kleine gebieden op plaatselijk niveau of kleine wijzigingen aanbrengt in de plannen en programma's bedoeld in het eerste lid of het kader niet bepaalt waarin de projecten die op de krachtens artikel [8 D.64]8, samengestelde lijst voorkomen voortaan uitgevoerd zullen mogen worden, en dat de opsteller ervan acht dat bedoeld plan of programma niet vatbaar is voor aanzienlijke milieueffecten, kan de opsteller de Regering erom verzoeken het plan of programma niet aan een milieueffectenevaluatie te onderwerpen. De opsteller van het plan of het programma wettigt zijn verzoek op grond van de criteria die de vermoedelijke omvang van de in [8 artikel D.54]8 bedoelde effecten helpen bepalen.
  De Regering wint het advies in van [6 de beleidsgroep Leefmilieu]6, van de betrokken gemeenten en de personen en instanties waarvan zij het advies nuttig acht. De adviezen worden toegezonden binnen dertig dagen na het verzoek van de Regering. Na afloop van die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn. De Regering beslist over het verzoek om vrijstelling binnen dertig dagen na het sluiten van de raadplegingen. De beslissing van de Regering en de redenen waarom beslist werd het plan of het programma niet aan een milieueffectevaluatie te onderwerpen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  § 2. De plannen en programma's die niet in § 1 voorkomen en die het kader bepalen waarin projecten voortaan uitgevoerd zullen mogen worden, worden aan een milieueffectevaluatie onderworpen als zij vatbaar zijn voor aanzienlijke milieueffecten. De Regering stelt lijst II van die plannen en programma's samen op grond van de criteria die de vermoedelijke reikwijdte van de in [8 artikel D.54]8 bedoelde effecten helpen bepalen en wint het advies in van [6 de beleidsgroep Leefmilieu]6, van de betrokken gemeenten en de personen en instanties waarvan zij het advies nuttig acht. De adviezen worden toegezonden binnen dertig dagen na het verzoek van de Regering. Na afloop van die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn.
  Als de opsteller van een op lijst II voorkomend plan of programma acht dat het niet vatbaar is voor aanzienlijke milieueffecten, kan hij de Regering erom verzoeken het plan of het programma van een milieueffectevaluatie vrij te stellen. Hij wettigt zijn verzoek op grond van de criteria die de vermoedelijke reikwijdte van de in [8 artikel D.54]8 bedoelde effecten helpen bepalen. De Regering wint het advies in van [6 de beleidsgroep Leefmilieu]6, van de betrokken gemeenten en de personen en instanties waarvan zij het advies nuttig acht. De adviezen worden toegezonden binnen dertig dagen na het verzoek van de Regering. Na afloop van die termijn worden de adviezen geacht gunstig te zijn. De Regering beslist over het verzoek om vrijstelling binnen dertig dagen na het sluiten van de raadplegingen. De beslissing van de Regering en de redenen waarom beslist werd het plan of het programma niet aan een milieueffectevaluatie te onderwerpen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
  § 3. De Regering kan krachtens dit hoofdstuk een milieueffectevaluatie opleggen voor de plannen en programma's die vatbaar zijn voor aanzienlijke milieueffecten en die niet vastgelegd zijn bij decretale, reglementaire of administratieve bepalingen.
  § 4. Er wordt geen milieueffectevaluatie krachtens dit artikel opgelegd voor de volgende plannen en programma's :
  1° plannen en programma's die uitsluitend bestemd zijn voor landsverdediging en de burgerlijke bescherming;
  2° financiële of begrotingsplannen en -programma's;
  3° plannen en programma's medegefinancierd door de Europese Unie in het kader van de lopende programmeringsperioden betreffende respectievelijk de verordeningen nr. 1260/1999 en nr. 1257/1999 van de Raad;
  4° het plan van de centra voor technische ingraving bedoeld in artikel 24, § 2, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen.
  § 5. De plannen en programma's waarvan de milieueffectevaluatie door het " [5 Wetboek]5 " geregeld wordt, vallen niet onder dit artikel.
  [1 § 6. De plannen van aanleg in de zin van artikel 57 van het Boswetboek worden onderworpen aan een effectbeoordeling overeenkomstig de artikelen D.49 tot D.57 en D.61 van dit boek en de artikelen 59 en 60 van het Boswetboek.]1
  [2 § 7. [4 De beheersplannen voor overstromingsrisico's bedoeld in artikel D.53-3 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig dit hoofdstuk.]4]2
  [3 § 8. De visserij- en hengelbeheersplannen van onderstroomgebied bedoeld in artikel 27 van het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeleid en de visserijstructuren worden onderworpen aan een milieueffectevaluatie overeenkomstig de artikelen D.49 tot D.61 van dit boek.]3
  [7 § 9. Het actieprogramma voor de rivieren met een geïntegreerde en sectorale aanpak, alsook de strategische kaart met de prioritaire waterlopen voor het herstel van het vrij rondzwemmen van de vissen worden onderworpen aan een milieueffectenbeoordeling overeenkomstig de artikelen D. 49 tot D. 61 van dit boek en artikel D. 33/6 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.]7
  ----------
  (1)<DWG 2008-07-15/44, art. 123, 008; Inwerkingtreding : 14-09-2009>
  (2)<DWG 2010-02-04/22, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 14-03-2010>
  (3)<DWG 2014-03-27/64, art. 39, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (4)<DWG 2017-01-19/09, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 10-02-2017>
  (5)<DWG 2016-07-20/46, art. 13, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (6)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>
  (7)<DWG 2018-10-04/13, art. 133, 036; Inwerkingtreding : 15-12-2018>
  (8)<DWG 2024-04-11/09, art. 7, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D54. Om te bepalen of de plannen en programma's vatbaar zijn voor aanzienlijke milieueffecten wordt rekening gehouden met de volgende criteria bij de vaststelling van de vermoedelijke reikwijdte ervan :
  1° de kenmerken van de plannen en programma's, meer bepaald :
  a. de mate waarin het plan of het programma een kader bepaalt voor andere projecten of activiteiten wat betreft de lokalisatie, de aard, de omvang en de werkingsvoorwaarden of door een toewijzing van hulpbronnen;
  b. de mate waarin een plan of een programma een weerslag heeft op andere plannen en programma's, met inbegrip van die welke deel uitmaken van een hiërarchisch geheel;
  c. de adequatie tussen het plan of het programma en het opnemen van milieuoverwegingen, met name om de duurzame ontwikkeling te bevorderen;
  d. de milieuproblemen ivm het plan of het programma;
  e. de adequatie tussen het plan of het programma en de toepassing van de milieuwetgeving;
  2° de kenmerken van de effecten en van het gebied dat getroffen kan worden, meer bepaald :
  a) de kans op effecten, de duur, de frequentie en het omkeerbaar karakter ervan;
  b) het cumulatieve karakter van de effecten;
  c) het grensoverschrijdende karakter van de effecten;
  d) de risico's voor de menselijke gezondheid of het milieu;
  e) de omvang en het geografische ruimtelijk bereik van de effecten (maw het geografische gebied en de bevolkingsomvang die getroffen kunnen worden);
  f) de waarde en de kwetsbaarheid van het gebied dat getroffen kan worden vanwege :
  - natuurlijke kenmerken of een bijzonder cultureel erfgoed;
  - een overschrijding van de milieukwaliteitsnormen of van de grenswaarden;
  - een intensief grondgebruik;
  g) de effecten op gebieden en landschappen die beschermd worden op nationaal, Europees of internationaal niveau.

Art. D55. Als de opsteller van een plan of programma waarvoor artikel 53 een milieueffectevaluatie oplegt, niet de Regering is, legt hij het plan- of programmaontwerp over aan de Regering of aan de daartoe gemachtigde persoon opdat zij de inhoud van het milieueffectrapport overeenkomstig artikel 56 kan bepalen.

Art. D56.§ 1. Als een milieueffectevaluatie van de plannen en programma's krachtens artikel 53 gevorderd wordt, stelt de opsteller ervan een milieueffectrapport op waarin de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten als gevolg van de uitvoering van het plan of het programma alsmede de redelijke alternatieven, die rekening houden met de doelstellingen en het geografische toepassingsveld van het plan of het programma, geïdentificeerd, omschreven en geëvalueerd worden.
  § 2. De Regering, of de daartoe gemachtigde persoon, bepaalt welke gegevens in het krachtens § 1 uitgewerkte milieueffectrapport moeten voorkomen, rekening houdende met de huidige stand van kennis en evaluatiemethoden, met de inhoud en de precisiegraad van het plan of programma, met de vordering van het besluitvormingsproces en met het feit dat sommige aspecten misschien beter in andere fasen van dat proces worden geëvalueerd om herhaling van de evaluatie te voorkomen.
  § 3. De krachtens § 2 te verstrekken gegevens zijn hoe dan ook :
  1° een samenvatting van de inhoud, een omschrijving van de voornaamste doelstellingen van het plan of van het programma en het verband met andere relevante plannen en programma's;
  2° de relevante aspecten van de milieutoestand en de vermoedelijke ontwikkeling ervan als het plan of het programma niet wordt uitgevoerd;
  3° de milieukenmerken van de gebieden die behoorlijk getroffen kunnen worden;
  4° de bestaande milieuproblemen ivm het plan of het programma, meer bepaald die betreffende de gebieden die van bijzonder belang zijn voor het milieu, bijv. de gebieden aangewezen overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG;
  5° de relevante doelstellingen inzake milieubescherming en de wijze waarop rekening wordt gehouden met die doelstellingen en de milieuoverwegingen bij de voorbereiding van het plan of het programma;
  6° de vermoedelijke aanzienlijke milieueffecten, meer bepaald de permanente en tijdelijke, zowel positieve als negatieve, secundaire, cumulatieve, synergetische milieueffecten op korte, middellange en lange termijn, ook op de biodiversiteit, de bevolking, de gezondheid van de mens, de fauna, de flora, de grond, het water, de lucht, de klimaatfactoren, de materiële goederen, het culturele erfgoed, architectonisch en archeologisch erfgoed inbegrepen, de landschappen en de wisselwerkingen tussen die factoren;
  7° de maatregelen om elk aanzienlijk negatief milieueffect als gevolg van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of binnen de mogelijkheden te compenseren;
  8° een verklaring met opgave van de redenen waarom gekozen werd voor de geplande alternatieven en een omschrijving van de wijze waarop de evaluatie is doorgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden ondervonden bij het inzamelen van de vereiste gegevens, zoals technische tekortkomingen of gebrek aan knowhow;
  9° een omschrijving van de opvolgingsmaatregelen gepland overeenkomstig artikel 10;
  10° een niet-technische samenvatting van bovenbedoelde gegevens.
  De nuttige informatie over de milieueffecten van de plannen en programma's die op andere besluitvormingsniveaus of krachtens andere wetgevingen ingewonnen wordt, kan gebruikt worden om de in het vorige lid bedoelde gegevens te verstrekken.
  § 4. De Regering, of de persoon die ze daartoe machtigt, legt het ontwerp van de inhoud van het milieueffectrapport samen met het plan- en programmaontwerp voor advies over aan [2 de beleidsgroep Leefmilieu]2, aan de betrokken gemeenten en aan de personen en instanties waarvan zij het advies nuttig acht. De adviezen hebben betrekking op de omvang en de nauwkeurigheid van de gegevens die in het milieueffectrapport moeten voorkomen.
  De adviezen worden binnen dertig dagen na het verzoek aan de Regering [1 of de persoon die ze daartoe machtigt]1 overgemaakt. Bij gebreke daarvan bepaalt de Regering of de daartoe gemachtigde persoon de inhoud van het milieueffectrapport.
  ----------
  (1)<DWG 2012-05-10/03, art. 28, 016; Inwerkingtreding : 08-06-2012>
  (2)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D57.§ 1. Het plan- of programmaontwerp wordt samen met het milieueffectrapport door de opsteller van het plan of programma overgemaakt aan het [2 gemeentecollege]2 van elke gemeente die betrokken is bij de milieueffecten van het plan- of programmaontwerp en op het grondgebied waarvan een openbaar onderzoek [1 volgens de modaliteiten van titel III van deel III van dit Wetboek]1 georganiseerd moet worden.
  § 2. [1 ...]1.
  § 3. Het plan- of programmaontwerp en het milieueffectrapport worden, zodra ze door de opsteller van het plan of programma aangenomen worden, voor advies voorgelegd aan [3 de beleidsgroep Leefmilieu]3, de betrokken gemeenten en de andere personen en instanties waarvan de Regering het advies nuttig acht.
  De adviezen worden binnen zestig dagen na het verzoek aan de opsteller van het plan of programma overgemaakt. Bij gebreke daarvan worden de adviezen geacht gunstig te zijn.
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2010-07-22/10, art. 65, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2010>
  (3)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D58.
  <Opgeheven bij DWG 2007-05-31/46, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

Art. D59.Bij het uitwerken van het plan of het programma en vooraleer het aangenomen of desgevallend aan een wettelijke procedure onderworpen wordt, houdt de opsteller ervan rekening met het milieueffectrapport, met de resultaten [1 van het openbaar onderzoek en]1 van de krachtens artikel 57 uitgebrachte adviezen en met de krachtens [2 de artikelen D.29-24-2 tot en met D.29-24-4]2 uitgevoerde grensoverschrijdende raadplegingen.
  Hij bepaalt eveneens de voornaamste opvolgingsmaatregelen voor de aanzienlijke milieueffecten als gevolg van de tenuitvoerlegging van het plan of het programma, onder meer om onvoorziene negatieve gevolgen in een vroeg stadium te identificeren en om de herstelmaatregelen te kunnen nemen die hij geschikt acht.
  [1 Op grond van die elementen wordt het plan of programma ter aanneming voorgelegd]1
  ----------
  (1)<DWG 2010-07-22/10, art. 45, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2010>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 8, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D60.[2 Bij de aanneming van het plan of van het programma stelt de auteur van het plan of van het programma een milieuverklaring op]2 waarin hij aangeeft hoe de milieuoverwegingen in het plan of het programma opgenomen werden en hoe het milieueffectrapport en de overeenkomstig de artikelen 57 en [2 D. 29-11]2 uitgebrachte adviezen in overweging genomen werden, en waarom gekozen werd voor het plan of het programma zoals het aangenomen werd, rekening houdende met de andere mogelijke oplossingen die overwogen werden.
  [1 Tweede en derde lid opgeheven.]1
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2010-07-22/10, art. 46, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2010>

Art. D61.
  § 1. De in een plan of een programma opgenomen projecten die reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een krachtens artikel 53 voorgeschreven milieueffectevaluatie voor plannen en programma's en die onderworpen worden aan het in hoofdstuk III bedoelde systeem voor de evaluatie van de milieueffecten van projecten, worden niet vrijgesteld van de evaluatie.
  § 2. Als de plannen en de programma's deel uitmaken van een hiërarchisch ingedeeld geheel kan de milieueffectevaluatie ervan, ten einde een nieuwe evaluatie te voorkomen, uitgevoerd worden oa op grond van de nuttige gegevens die eerder ingezameld werden bij het aannemen van een ander plan of programma van hetzelfde hiërarchisch ingedeelde gedeelte.
  § 3. De plannen en programma's waarvoor dit hoofdstuk en andere wetgevingen voorzien in een verplichte milieueffectevaluatie, in [1 ...]1 of een raadpleging van dezelfde overheden, worden onderworpen aan een gecoördineerde of gemeenschappelijke procedure die aan de strengste relevante wetsbepalingen voldoet om onder meer te voorkomen dat verschillende evaluaties worden uitgevoerd. Dat houdt in :
  1°) [1 ...]1;
  [1 1°)]1 dat dezelfde overheden één enkele keer verzocht worden advies uit te brengen over het plan of programma dat verder uitgewerkt wordt; <DWG 2006-11-10/44, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 04-12-2006>
  [1 2°)]1 dat één enkel verslag opgesteld wordt met alle gegevens waarin de desbetreffende wetgevingen voorzien. <DWG 2006-11-10/44, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 04-12-2006>
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>

HOOFDSTUK III. - [1 Evaluatie]1 van de milieueffecten van projecten.
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 44, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D62.[1 § 1. Elke vergunningsaanvraag omvat ofwel een milieueffectbeoordeling ofwel een milieueffectonderzoek.    § 2. Bij de milieueffectbeoordeling of bij het milieueffectonderzoek worden de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld op de volgende factoren :    a) de bevolking en de menselijke gezondheid;    b) de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten en habitats;    c) land, bodem, ondergrond, water, lucht, geluid, trillingen, mobiliteit, energie en klimaat;    d) materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;    e) de samenhang tussen de onder a) tot en met d) genoemde factoren.    § 3. De in § 2 bedoelde effecten op de factoren die erin zijn beschreven, omvatten de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie.]1   ----------   (1)
Art. D63.[1 De afgifte van elke vergunning voor projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, wordt ondergeschikt gemaakt aan de uitvoering van een beoordeling van hun effecten op het milieu, die bij dit hoofdstuk voorzien is.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D64.[1 § 1. De in bijlage II bedoelde projecten worden van ambtswege onderworpen aan de milieueffectbeoordeling.
   § 2. De Regering bepaalt de lijst van de projecten die vanwege hun aard, omvang of ligging aan de milieueffectbeoordeling onderworpen worden, rekening houden met de in bijlage III bedoelde relevante selectiecriteria.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D65.[1 § 1. Als een vergunningsaanvraag betrekking heeft op een project dat niet [2 bedoeld is in artikel D.64]2, onderzoekt de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, op grond met name van de nota en rekening houdende met de relevante selectiecriteria bedoeld in bijlage III of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben.
  [2 In de milieueffectenrapportering,]2 beslist de in het eerste lid bedoelde overheid om een milieueffectonderzoek al dan niet op te leggen op grond van de door de aanvrager verstrekte informatie en, in voorkomend geval, rekening houdende met de resultaten van voorafgaande controles of milieueffectbeoordelingen uitgevoerd op grond van andere bepalingen dan die van dit Wetboek.
   § 2. Naargelang het geval zal de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is :
   1° de aanvraag onontvankelijk en onvolledig verklaren, overeenkomstig de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgelegd bij de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49, of wanneer de aanvraag de stukken niet bevat die de overheid toelaten na te gaan, op grond van die evaluatie en rekening houdende met de relevante selectiecriteria bedoeld in bijlage III of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben;
   2° verklaren dat het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben en de uitvoering van een effectonderzoek bevelen;
   3° beslissen, overeenkomstig de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgelegd bij de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49, dat de aanvraag volledig en ontvankelijk is en dat het project geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben.
   De overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, stuurt haar beslissing binnen de door de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49 opgelegde termijn om na te gaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, of, bij gebrek, binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum waarop ze het dossier van de vergunningsaanvraag heeft ontvangen, naar de aanvrager van de vergunning en, desgevallend, samen met de eventuele bijkomende stukken die aan het dossier toegevoegd moeten worden, naar de gemeente waar het dossier van de vergunningsaanvraag werd ingediend en de bevoegde overheid in de zin van artikel D.6,2°.
   In het geval bedoeld in 2°, van het eerste lid, van deze paragraaf, moet de aanvrager samen met het effectonderzoek een nieuwe vergunningsaanvraag indienen.
   In het geval bedoeld in 3°, eerste lid, van deze paragraaf, wordt de procedure van onderzoek van het dossier voortgezet overeenkomstig de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49.
   § 3. Als de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, het eerste lid van § 2 van dit artikel niet nageleefd heeft en als de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49, nochtans bepalen dat de procedure van onderzoek van het dossier voortgezet moet worden, beschikt de bevoegde overheid in de zin van artikel D.6, 2° over de termijn die haar toegestaan wordt bij de wetten, decreten en reglementen bedoeld in artikel D.49, of over maximum 90 dagen [2 vanaf de dag van indiening van de aanvraag of, wanneer de overheid die nagaat of deze volledig of ontvankelijk is, bijkomende stukken heeft verzocht, vanaf de dag van indiening van die bijkomende stukken]2, indien de voorgeschreven termijn langer is, om op straffe van nietigheid van de vergunning :
   1° het project te weigeren :
   - wanneer de aanvraag de stukken niet bevat die de overheid toelaten na te gaan, op grond van die beoordeling en rekening houdende met de relevante selectiecriteria bedoeld in bijlage III, of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben;
   - wanneer een milieueffectonderzoek noodzakelijk is en niet verstrekt wordt;
   2° te beslissen dat het project geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben;
   3° wanneer ze van mening is dat buitengewone omstandigheden gebonden met name aan de aard, de complexiteit, de ligging of de omvang van het project, rechtvaardigen dat de in het eerste lid, 2° of 3° van § 2 van dit artikel niet binnen de voorgeschreven termijn is gezonden, deze rechtvaardiging schriftelijk mee te delen aan de aanvrager.
   In geval van toepassing van punt 3° van het vorige lid, doet de bevoegde overheid in de zin van artikel D.6, 2°, in haar beslissing, op straffe van nietigverklaring uitdrukkelijk uitspraak over de noodzaak om al dan niet een effectonderzoek uit te voeren. Zo ja weigert ze de aangevraagde vergunning toe te kennen.
   § 4. In het geval bedoeld in 2° van het eerste lid van § 2 van dit artikel kan de vergunningsaanvrager een aanvraag tot herbeschouwing richten aan de overheid die nagaat of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is.
   Op straffe van onontvankelijkheid wordt de aanvraag :
   1° schriftelijk en gemotiveerd ingediend;
   2° gelijktijdig verzonden naar de overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is en, in voorkomend geval, naar de gemeente waar het dossier van de vergunningsaanvraag werd ingediend en naar de bevoegde overheid in de zin van artikel D.6, 2°, uiterlijk de tiende dag na ontvangst door de vergunningsaanvrager van de beslissing waarbij de uitvoering van een effectonderzoek wordt opgelegd.
   Door haar eerste beslissing desgevallend geheel of gedeeltelijk te herzien, neemt de overheid die moet nagaan of het dossier volledig of ontvankelijk is, een beslissing overeenkomstig 2° of 3° van het eerste lid van § 2 van dit artikel.
   Ze stuurt haar beslissing binnen een termijn dertig dagen, die ingaat op de datum waarop ze de aanvraag tot herbeschouwing heeft ontvangen, naar de aanvrager van de vergunning en, desgevallend, samen met de eventuele bijkomende stukken die aan het dossier toegevoegd moeten worden, naar de gemeente en de overheid bevoegd in de zin van artikel D.6, 2°.
   In het geval bedoeld in 2°, van het eerste lid van § 2 van dit artikel, moet de aanvrager samen met het effectonderzoek een nieuwe vergunningsaanvraag indienen.
   In het geval bedoeld in 3° van het eerste lid van § 2 van dit artikel kan de aanvrager zijn vergunningsaanvraag opnieuw indienen samen met de beslissing en wordt het bedrag dat hij als dossierskosten inde, hem terugbetaald.
   Indien de beslissing niet binnen de termijn bedoeld in het vierde lid van deze paragraaf wordt gezonden, kan de aanvrager zijn vergunningsaanvraag samen met de beslissing opnieuw indienen en wordt het bedrag dat hij als dossierskosten inde, hem terugbetaald.
   § 5. De beslissing om een milieueffectonderzoek al dan niet op te leggen, wordt ter beschikking gesteld van het publiek [2 volgens de modaliteiten bedoeld in artikelen D.20.15 tot en met D.20.18]2 of, in voorkomend geval, volgens de modaliteiten bedoeld in de wetten, decreten en reglementen waaronder de in artikel D.49. bedoelde vergunning valt.
   Deze beslissing vermeldt :
   a) wanneer is beslist dat een milieueffectonderzoek nodig is, de voornaamste redenen van de beslissing om een dergelijk onderzoek ten opzichte van de in bijlage III bedoelde relevante criteria te eisen;
   b) wanneer ze bepaalt dat een milieueffectonderzoek niet nodig is, de voornaamste redenen om een dergelijk onderzoek ten opzichte van de in bijlage III bedoelde relevante criteria niet te eisen alsook, op voorstel van de aanvrager, alle eigenschappen van het project en/of de maatregelen die worden overwogen om te vermijden of te voorkomen wat, bij gebreke daarvan, aanzienlijke negatieve effecten op het milieu had kunnen vormen.
   § 6. Behoudens andersluidende bepaling wordt elke verzending bedoeld in dit artikel verricht :
   1° hetzij bij ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst;
   2° hetzij via elke gelijksoortige formule die de verzend- en de ontvangstdatum van de akte waarborgen, ongeacht de dienst die de gebruikte post verdeelt;
   3° hetzij door de akte tegen ontvangstbewijs in te dienen.
   De Regering kan de lijst vastleggen van de werkwijzen waarvan ze acht dat ze de verzend- en de ontvangstdatum kunnen waarborgen.
   De verzending moet uiterlijk op de vervaldatum plaatsvinden.
   De datum van ontvangst van de akte, die de begindatum is, wordt niet meegerekend.
   De vervaldatum wordt meegerekend. Als die dag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de vervaldatum evenwel naar de volgende werkdag verschoven.]1
  [3 § 7. Dit artikel is niet van toepassing op vergunningsaanvragen die uitsluitend betrekking hebben op de installatie van zonne-energieapparatuur met een vermogen van minder dan of gelijk aan 15 kW of op een niet-geothermische warmtepomp met een vermogen van minder dan 50 MW.
   Lid 1 is niet van toepassing op een aanvraag voor een niet-geothermische warmtepomp van minder dan 50 MW die betrekking heeft op een geklasseerd of gelijkgesteld goed, opgenomen in de gewestelijke inventaris van het erfgoed of gelegen in een beschermingsgebied in de zin van het Waalse Erfgoedwetboek.]3
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 9, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>
  (3)<DWG 2024-04-29/22, art. 8, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art. D65/1. [1 § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder heruitrusting verstaan: de renovatie van elektriciteitscentrales die hernieuwbare energie produceren zoals bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen, de volledige of gedeeltelijke vervanging van installaties of bedrijfssystemen en uitrustingen, met als doel de capaciteit te wijzigen of het rendement of de capaciteit van de installatie te verhogen.
   § 2. Wanneer de heruitrusting van een elektriciteitscentrale op basis van hernieuwbare energie bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen, onderworpen is aan het voorafgaand onderzoek bedoeld in artikel D.65/2, § 2, aan een analyse van de noodzaak van een milieueffectenrapport bedoeld in artikel D.65 of aan een milieueffectenbeoordeling in toepassing van artikel D.64, is dit onderzoek, deze analyse of deze milieueffectenbeoordeling beperkt tot de mogelijke effecten die voortvloeien uit een wijziging of uitbreiding van het oorspronkelijke project.
   Wanneer het project voor de heruitrusting van zonne-installaties niet gepaard gaat met het gebruik van extra ruimte en voldoet aan de toepasselijke milieueffectbeperkende maatregelen die zijn vastgesteld voor de oorspronkelijke zonne-installatie, is het project vrijgesteld van elke verplichting om een onderzoek uit te voeren overeenkomstig artikel D.65/2, § 2, om de noodzaak van een milieueffectbeoordeling te analyseren overeenkomstig artikel D.65, of om een milieueffectbeoordeling uit te voeren overeenkomstig artikel D.64. Voor dit type project geeft de milieueffectrapportage informatie over hoe de aanvraag voldoet aan de toepasselijke maatregelen voor het beperken van de milieueffecten die zijn vastgesteld voor de oorspronkelijke zonne-installatie.
   § 3. Wanneer de integratie van hernieuwbare energie bedoeld in artikel 2 van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitssysteem een project vereist ter versterking van de netinfrastructuur in specifieke infrastructuurzones bedoeld in artikel 5 van hetzelfde decreet of buiten deze zones, en dit project het voorwerp uitmaakt van een voorafgaand onderzoek uitgevoerd in toepassing van artikel D.65/2, aan een analyse om na te gaan of het project een milieueffectbeoordeling vereist overeenkomstig artikel D.65, of aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig artikel D.64, is dit onderzoek, deze analyse of deze milieueffectbeoordeling beperkt tot de mogelijke effecten die voortvloeien uit de wijziging of uitbreiding ten opzichte van de aanvankelijke netinfrastructuur.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-29/22, art. 9, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2024>


Art. D65/2. [1 § 1. De vergunningsaanvraag voor een project voor één of meer installaties voor hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen, met inbegrip van installaties die verschillende types van technologie voor hernieuwbare energie combineren als bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen en de heruitrusting van elektriciteitscentrales die hernieuwbare energiebronnen gebruiken als bedoeld in artikel 2,, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen, alsook de aansluiting van deze centrales en opslag op het net gelegen in een gebied voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie aangeduid in het kader van het decreet van 29 april 2024 tot versnelling van de inzet van hernieuwbare energie voor de betrokken technologie en de gekoppelde energieopslag, en die niet bedoeld is in artikel D.65, § 7, is vrijgesteld van een milieueffectbeoordeling, op voorwaarde dat de aanvraag voldoet aan de regels vastgesteld in artikel 4, § 2, b), van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen.
   Voor dit soort projecten bevat de aanvulling van de milieueffectbeoordeling informatie over de manier waarop de aanvraag voldoet aan de regels waarnaar wordt verwezen in lid 1er en beschrijft eventuele aanvullende maatregelen die de aanvrager heeft genomen en hoe deze maatregelen de milieueffecten aanpakken.
   Voor dit soort projecten wordt, in afwijking van artikel 83, lid 4, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling van het publiek uiterlijk 6 maanden vóór de indiening van de vergunningsaanvraag georganiseerd en wordt het verslag over de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling van de plaatselijke besturen uiterlijk 6 maanden vóór de indiening van de vergunningsaanvraag voltooid. De Regering bepaalt de voorwaarden van de oproep tot belangenverklaring, de vorm en inhoud van het verslag met betrekking tot de oproep tot belangenverklaring en de voorwaarden van de aanbiedingen tot deelneming, met als doel ervoor te zorgen dat projecten worden opengesteld onder economische voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de marktvoorwaarden.
   De in lid 1 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op aanvragen die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu van een andere regio of lidstaat van de Europese Unie, of wanneer een andere regio of lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondervinden, daarom verzoekt.
   § 2. Wanneer een vergunningsaanvraag betrekking heeft op een project als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, voert de overheid die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de volledigheid of ontvankelijkheid van het aanvraagdossier een voorafgaand onderzoek uit om te bepalen of het project een aanzienlijk onvoorzien negatief effect kan hebben, rekening houdend met de milieugevoeligheid van het geografisch gebied waarin het is gelegen, die niet is vastgesteld bij de milieubeoordeling van de plannen tot aanwijzing van de gebieden voor de versnelede uitrol van hernieuwbare energie bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen. Dit voorafgaand onderzoek is ook bedoeld om te bepalen of het project binnen het toepassingsgebied van artikel D.29-11 valt omdat het aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu van een andere regio of een andere lidstaat van de Europese Unie, of omdat een andere regio of een andere lidstaat van de Europese Unie daarom heeft verzocht.
   Ten behoeve van het eerste onderzoek kan de overheid die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de volledigheid of ontvankelijkheid van het aanvraagdossier het advies inwinnen van elke instantie die zij daarom verzoekt. Deze overheid kan de aanvrager vragen aanvullende informatie te verstrekken waarover hij beschikt.
   § 3. Na het in paragraaf 2 bedoelde voorafgaand onderzoek kan de overheid die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de volledigheid of ontvankelijkheid van de aanvraag, op basis van een motivering die is gebaseerd op duidelijk bewijsmateriaal, besluiten dat het project zeer waarschijnlijk een aanzienlijk onvoorzien nadelig effect zal hebben, rekening houdend met de milieugevoeligheid van het geografische gebied waarin het project is gelegen, dat niet kan worden beperkt door de maatregelen die zijn opgenomen in de plannen tot aanwijzing van het desbetreffende gebied voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie of door de door de aanvrager voorgestelde maatregelen.
   In voorkomend geval neemt de overheid die belast is met de beoordeling van de volledigheid of de ontvankelijkheid van het aanvraagdossier de in lid 1 bedoelde beslissing op in haar beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard, onder de voorwaarden en volgens de procedures die zijn vastgelegd in de in artikel D.49 bedoelde wetten, decreten en reglementen.
   De in lid 1 bedoelde beslissing wordt openbaar gemaakt overeenkomstig deel III, titel I, hoofdstuk III of, in voorkomend geval, overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld bij de wetten, decreten en reglementen die de in artikel D.49 bedoelde vergunning regelen.
   § 4. In het in paragraaf 3 bedoelde geval dient de aanvrager binnen 180 dagen na ontvangst van de in paragraaf 3 bedoelde beslissing een milieueffectrapportage in overeenkomstig dit hoofdstuk en, in voorkomend geval, een passende effectrapportage overeenkomstig de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. Binnen deze termijn kan de aanvrager in geval van naar behoren gemotiveerde buitengewone omstandigheden verzoeken om verlenging van de termijn met nog eens maximaal 180 dagen. Als het effectenonderzoek of passende effectenbeoordeling niet binnen de vereiste termijn wordt ingediend, vervalt de vergunningsaanvraag.
   De behandeling van de vergunningsaanvraag wordt opgeschort vanaf de datum van verzending van de beslissing over de volledigheid of ontvankelijkheid van het dossier waarvoor een effectenonderzoek of een passende effectenbeoordeling vereist is, tot de datum van ontvangst van het volledige effectenonderzoek of passende beoordeling, die in de opschortingsperiode is inbegrepen.
   In gerechtvaardigde omstandigheden, onder meer wanneer het nodig is de ontplooiing van de hernieuwbare energie bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energie om de doelstellingen inzake klimaat en hernieuwbare energie bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energie te bereiken, kan de Regering projecten voor windenergie en fotovoltaïsche zonne-energie vrijstellen van effectenonderzoek.
   Wanneer de Regering wind- en zon-PV-projecten vrijstelt van dergelijke beoordelingen, neemt de aanvrager evenredige risicobeperkende maatregelen of, als dergelijke risicobeperkende maatregelen niet beschikbaar zijn, compenserende maatregelen, die, als andere evenredige compenserende maatregelen niet beschikbaar zijn, de vorm kunnen aannemen van financiële compensatie, om eventuele negatieve effecten aan te pakken. Als deze negatieve impact een effect heeft op de bescherming van soorten, betaalt de exploitant financiële compensatie aan programma's voor de bescherming van soorten voor de duur van de exploitatie van de installatie voor hernieuwbare energie bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energie om de staat van instandhouding van de getroffen soorten te behouden of te verbeteren. De Regering specificeert voor elk project de mitigerende maatregelen, compenserende maatregelen en compensatiemethode, afhankelijk van het type infrastructuur en de omvang van de verwachte impact.
   § 5. De Regering kan in gerechtvaardigde omstandigheden, in het bijzonder wanneer dit noodzakelijk is om de ontplooiing van hernieuwbare energie te versnellen om de doelstellingen inzake klimaat en hernieuwbare energie te halen, de vergunningsaanvraag voor net- en opslagprojecten die noodzakelijk zijn voor de integratie van hernieuwbare energie in het elektriciteitssysteem vrijstellen van de milieueffectenbeoordeling, met inbegrip van die bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, op voorwaarde dat het net- of opslagproject gelegen is in een specifieke infrastructuurzone aangeduid in artikel 5 van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energie en dat het voldoet aan de vastgestelde regels, met inbegrip van die betreffende evenredige verzachtende maatregelen die moeten worden vastgesteld overeenkomstig lid 2, punt f), van hetzelfde artikel 5.
   De in lid 1 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op aanvragen die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor het milieu van een andere regio of lidstaat van de Europese Unie, of wanneer een andere regio of lidstaat van de Europese Unie die aanzienlijke gevolgen kan ondervinden, daarom verzoekt.
   Wanneer de Regering net- en opslagprojecten vrijstelt van de relevante beoordelingen uit hoofde van deze paragraaf, voert de autoriteit die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de volledigheid of ontvankelijkheid van het aanvraagdossier een voorafgaand onderzoek uit om te bepalen of het project een aanzienlijk onvoorzien negatief effect kan hebben, rekening houdend met de milieugevoeligheid van de geografische gebieden waarin het zich bevindt, die niet werd geïdentificeerd tijdens de milieubeoordeling van de plannen tot aanduiding van de specifieke infrastructuurzones bedoeld in artikel 5 van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen. Dit voorafgaand onderzoek is gebaseerd op bestaande gegevens uit de milieueffectenbeoordeling van deze plannen.
   Wanneer uit het voorafgaand onderzoek blijkt dat het project hoogstwaarschijnlijk een aanzienlijk onvoorzien nadelig effect zal hebben, zoals bedoeld in het vorige lid, zorgt de bevoegde instantie ervoor, op basis van bestaande gegevens, dat evenredige en passende risicobeperkende maatregelen worden genomen om dergelijke effecten aan te pakken. Als het niet mogelijk is om dergelijke verzachtende maatregelen toe te passen, zorgt de bevoegde overheid ervoor dat de aanvrager passende compenserende maatregelen neemt om dergelijke effecten te verhelpen, die, als er geen andere evenredige compenserende maatregelen beschikbaar zijn, de vorm kunnen aannemen van financiële compensatie voor soortbeschermingsprogramma's die gericht zijn op het behoud of de verbetering van de staat van instandhouding van de getroffen soorten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2024-04-29/22, art. 10, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2024>


Art. D66.[1 § 1. De milieueffectbeoordeling bevat op zijn minst de volgende gegevens :
   1° een beschrijving van het project, met in het bijzonder :
   a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project en, voor zover relevant, van sloopwerken;
   b) een beschrijving van de ligging van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn;
   2° een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;
   3° een beschrijving ù voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is ù van waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van :
   a) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, indien van toepassing;
   b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit;
   4° voor zover relevant wordt rekening gehouden met de criteria van bijlage III bij het verzamelen van de informatie overeenkomstig de punten 1° tot en met 3°.
   § 2. De Regering kan de vormen bepalen en de minimuminhoud van de milieueffectbeoordeling aanvullen. Ze kan bepalen dat het dossier van de vergunningsaanvraag de milieueffectbeoordeling vormt.
   § 3. Wanneer het project betrekking heeft op een installatie of een activiteit vermeld op de lijst bedoeld in bijlage 3 bij het decreet van 5 december 2008 betreffende het bodembeheer, bevat de omschrijving bedoeld in § 2, 1°, in elk geval :
   1° algemene gegevens en o.a. de eventuele gegevens m.b.t. bedoeld terrein opgenomen in de databank betreffende de toestand van de bodem bedoeld in artikel 10 van het decreet betreffende het bodembeheer en de toepasbare waarden, incluis de bodemconcentraties in de zin van hetzelfde decreet;
   2° een historisch overzicht van de locatie en, desgevallend, van de lopende exploitatie;
   3° geologische, hydrologische en hydrogeologische gegevens.
   § 4. Bij de uitwerking van de milieueffectbeoordeling houdt de aanvrager, in voorkomend geval, rekening met de resultaten van andere relevante beoordelingen uitgevoerd overeenkomstig andere bepalingen dan de bepalingen van dit hoofdstuk.
   § 5. De Regering bepaalt de modaliteiten volgens welke de overheid die moet nagaan of het dossier volledig of ontvankelijk is, wanneer ze daarom door de aanvrager wordt verzocht, een advies uitbrengt over de in de milieueffectbeoordeling te vermelden gegevens.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D67.[1 § 1. De aanvrager dient een milieueffectonderzoek op te stellen en in te dienen. Bedoeld milieueffectonderzoek bevat ten minste :
   1° een beschrijving van het project, en in voorkomend geval, van de sloopwerken met informatie over de locatie, het ontwerp, de omvang en andere relevante kenmerken van het project;
   2° een beschrijving van de waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project;
   3° een beschrijving van de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren;
   4° een beschrijving van de redelijke alternatieven die de aanvrager naar gelang van het project en de specifieke kenmerken ervan heeft onderzocht, met opgave van de belangrijkste motieven voor de gekozen optie, in het licht van de milieueffecten van het project;
   5° een niet-technische samenvatting van de hierboven vermelde punten 1° tot 4°;
   6° alle door de Regering bepaalde aanvullende informatie die van belang is voor de specifieke kenmerken van een bepaald project of projecttype en voor de milieuaspecten die hierdoor kunnen worden beïnvloed.
  [2 Wanneer het project betrekking heeft op een installatie of een activiteit die een risico inhoudt voor de bodem in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering, bevat de omschrijving van het in 1° bedoelde project in elk geval :
   1° een eensluidend verklaard uittreksel van de databank betreffende de toestand van de bodems bedoeld in artikel 17 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;
   2° een omschrijving van de eventuele impacten van de gegevens van de databank betreffende de toestand van de bodems over het bedoelde project en een verantwoording van de maatregelen voorzien om bedoelde gegevens in het kader van het betrokken project in aanmerking te nemen.]2
   § 2. De Regering kan de vormen bepalen en de minimuminhoud van het milieueffectonderzoek aanvullen.
   § 3. Om overlappingen van beoordelingen te voorkomen, houdt de auteur van het milieueffectonderzoek, in voorkomend geval, bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport rekening met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen, voor zover ze relevant of actueel zijn. Deze worden als dusdanig in het milieueffectonderzoek opgenomen.
   § 4. Wanneer er een advies wordt uitgebracht op grond van artikel D.69, is het milieueffectonderzoek op dat advies gebaseerd en bevat het de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kennis en beoordelingsmethodes.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2018-03-01/32, art. 91, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. D68.[1 Indien voor de uitvoering van het project verschillende vergunningen worden vereist, [2 er wordt één milieueffectenrapportering of één milieueffectonderzoek uitgevoerd]2 en ze heeft betrekking op het geheel van de milieueffecten die het project kan hebben.
   De Regering bepaalt via algemene normen de toepassingsvoorwaarden van dit artikel.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 10, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D69.[1 [2 § 1.]2 Wanneer ze daarom door de aanvrager wordt verzocht, brengt de overheid die moet nagaan of het dossier volledig of ontvankelijk is, een advies uit over de reikwijdte en het detailleringniveau van de in het milieueffectonderzoek op te nemen informatie die de aanvrager verstrekt, met name over de specifieke kenmerken van het project (inclusief de locatie en de technische capaciteit ervan) en over de te verwachten milieueffecten ervan.
   De Regering bepaalt de modaliteiten volgens welke dit advies wordt uitgebracht.]1
  [2 § 2. In afwijking van paragraaf 1, voor projecten met betrekking tot een installatie voor hernieuwbare energie bedoeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen gelegen buiten een krachtens het decreet van 29 april 2024 betreffende het versneld uitrollen van hernieuwbare energiebronnen aangewezen gebied voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie, brengt de instantie belast met de beoordeling van de volledigheid of de ontvankelijkheid van het aanvraagdossier, rekening houdend met de door de aanvrager verstrekte informatie, een advies uit over de omvang en de gedetailleerdheid van de informatie in het effectenonderzoek.
   Daartoe kan de overheid die verantwoordelijk is voor de beoordeling van de volledigheid of ontvankelijkheid van het aanvraagdossier het advies inwinnen van elke instantie die zij daarom nuttig acht.
   In voorkomend geval neemt de overheid die belast is met de beoordeling van de volledigheid of de ontvankelijkheid van het aanvraagdossier de in lid 1 bedoelde beslissing op in haar beslissing waarbij de aanvraag volledig en ontvankelijk wordt verklaard, onder de voorwaarden en volgens de procedures die zijn vastgelegd in de in artikel D.49 bedoelde wetten, decreten en reglementen.
   Als het advies een wijziging inhoudt van de reikwijdte of gedetailleerdheid van de informatie in het effectenonderzoek, moet de aanvrager het volledige effectenonderzoek indienen binnen 180 dagen na ontvangst van het besluit over de volledigheid of ontvankelijkheid van het dossier. Deze documenten worden in evenveel exemplaren toegezonden als er exemplaren zijn van de aanvankelijke aanvraag. Als het effectenonderzoek of passende effectenbeoordeling niet binnen de vereiste termijn wordt ingediend, vervalt de vergunningsaanvraag.
   De behandeling van de vergunningsaanvraag wordt opgeschort vanaf de datum van verzending van de beslissing over de volledigheid of ontvankelijkheid van het dossier waarvoor een effectenonderzoek of een passende effectenbeoordeling vereist is, tot de datum van ontvangst van het volledige effectenonderzoek of passende beoordeling, die in de opschortingsperiode is inbegrepen.
   De procedure bedoeld in deze paragraaf kan slechts één keer over dezelfde aanvraag uitgevoerd worden.]2
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 45, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-29/22, art. 11, 051; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art. D70.[1 § 1. De Regering erkent, volgens de door haar bepaalde criteria en procedure, de natuurlijke en rechtspersonen die belast kunnen worden met milieueffectonderzoeken; zij bepaalt de regels voor de toekenning en de intrekking van de erkenning. De erkenning kan namelijk tijdelijk of definitief worden ingetrokken als de Regering na een eerste behoorlijk betekende waarschuwing vaststelt dat een onderzoek kwalitatief duidelijk te wensen overlaat.
   § 2. De Regering stelt de projecten of categorieën projecten vast, waarvoor een erkenning wordt vereist.
   § 3. De aanvrager kiest één of meerdere personen die krachtens § 1 worden erkend, om het onderzoek uit te voeren en deelt zijn keuze aan de door de Regering aangewezen personen en instanties mede.
   Deze aangewezen personen en instanties gaan na of de gekozen erkende persoon of personen over de naar gelang van de aard van het project vereiste erkenning beschikken. De Regering bepaalt de procedure en de modaliteiten betreffende de kennisgeving van de keuze van de persoon of van de personen die krachtens § 1 worden erkend.
   In geval van tijdelijke vereniging van erkende personen, wordt de persoon die voor de coördinatie van het onderzoek instaat door de vereniging aangewezen.
   De Regering bepaalt de gevallen waarin een erkende persoon voor de uitvoering van een onderzoek kan worden gewraakt. Zij bepaalt de procedure en modaliteiten van de wraking.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 46, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D71.[1 § 1. Voor de projecten die het voorwerp uitmaken van een milieueffectbeoordeling wijst de Regering op algemene wijze of naar gelang het geval [2 de instanties en/of diensten aan die bij het project betrokken kunnen worden]2 wegens hun specifieke verantwoordelijkheden inzake leefmilieu of wegens hun plaatselijke en gewestelijke bevoegdheden, en die de overheid die moet nagaan of het dossier volledig of ontvankelijk is, moet raadplegen. [2 De in artikel D.72 van dit Boek bedoelde instanties en/of diensten]2 kunnen hun nuttige opmerkingen of suggesties betreffende het effectonderzoek laten gelden, overeenkomstig de bepalingen van artikel D.72.
   De modaliteiten betreffende de raadpleging en het uitbrengen van adviezen worden door de Regering vastgesteld.
   § 2. De bevoegde overheid zorgt ervoor om over een voldoende expertise te beschikken om het effectonderzoek te behandelen of om, indien nodig, toegang te hebben tot een dergelijke expertise.
   § 3. De overheid die bevoegd is om de vergunning af te geven, beoordeelt de effecten van het project waarbij ze behoorlijk rekening houdt met het milieueffectonderzoek, de adviezen ingewonnen o.a.over de grensoverschrijdende gevolgen van het project in het kader van de procedure tot machtiging en elke andere informatie die ze nodig acht.
  [2 Wanneer zij niet over de vereiste informatie beschikken, kunnen de door de Regering aangewezen bevoegde overheid, instanties of diensten die in de behandeling van de aanvraag tussenkomen]2, overeenkomstig artikel D.67, § 2, de aanvrager om bijkomende informatie verzoeken, die rechtstreeks ter zake doend is om te komen tot de gemotiveerde conclusie inzake de aanzienlijke milieueffecten van het project.
   § 4. Voor de projecten onderworpen aan een milieueffectbeoordeling beoordeelt de overheid die bevoegd is om de vergunning af te geven, de gevolgen van het project waarbij ze behoorlijk rekening houdt met de milieueffectbeoordeling, de adviezen ingewonnen in het kader van de procedure tot machtiging en elke andere informatie die ze nodig acht.
  [2 Wanneer zij niet over de vereiste informatie beschikken, kunnen de door de Regering aangewezen bevoegde overheid, instanties of diensten die in de behandeling van de aanvraag tussenkomen]2, de aanvrager om bijkomende informatie verzoeken]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 47, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 11, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D72.[3 De beleidsgroep Leefmilieu]3 (en zijn afgevaardigde) alsmede, in het geval van een effectonderzoek betreffende [2 ...]2 een project van ruimtelijke ordening, stedenbouw of infrastructuur, de gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening [1 [2 ...]2]1 [2 en de Beleidsgroep Ruimtelijke Ordening in het geval bedoeld in artikel [4 D.I.4, § 1, eerste lid, 5°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling alsook de door de Regering aangewezen diensten wegens hun expertise]4]2 , hebben het recht de betrokken openbare overheden, de aanvrager en [4 de erkende ontwerper]4 van het onderzoek om elk gegeven te verzoeken ivm de vergunningsaanvraag en het verloop van het effectonderzoek. Zij mogen alle nuttige opmerkingen en suggesties ivm het effectonderzoek aan de Regering en aan de bevoegde overheid richten. <DWG 2006-11-10/44, art. 9, 003; Inwerkingtreding : 04-12-2006>
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2016-07-20/46, art. 12, 031; Inwerkingtreding : 01-06-2017>
  (3)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>
  (4)<DWG 2024-04-11/09, art. 12, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D73. Het project dat het voorwerp is van de vergunningsaanvraag, kan wijzigingen bevatten ivm het project dat het voorwerp heeft uitgemaakt van het effectonderzoek, als de wijzigingen gegrond zijn op suggesties van de uitvoerder van het onderzoek. Als de vergunningsaanvrager ondanks de suggesties van de uitvoerder van het effectonderzoek weigert wijzigingen aan te brengen in zijn project, dient hij zijn weigering met redenen te omkleden in zijn aanvraag.

Art. D74.[1 De projecten die het voorwerp zijn van een effectonderzoek worden aan een openbaar onderzoek onderworpen [3 volgens de modaliteiten van artikelen D.29-1 tot en met D.29-28]3.]1
  [2 Onverminderd de bepalingen vermeld in deel III, titel 1, van Boek I van het milieuwetboek en van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie doen de bepalingen van dit hoofdstuk niet af aan de verplichting van de bevoegde overheden tot inachtneming van de door de wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen inzake industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang.]2
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2018-05-24/14, art. 48, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (3)<DWG 2024-04-11/09, art. 13, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D75.[1 § 1. De vergunning en de weigering van vergunning worden ten opzichte met name van de milieugevolgen en van de doelstelling van artikel D.50 met redenen omkleed.
   Ze omvatten ook de motiveringen betreffende de beslissing om een milieueffectonderzoek zoals bedoeld in artikel D.65 al dan niet op te leggen.
   § 2. De beslissing tot weigering van de vergunning vermeldt de voornaamste redenen van de weigering.
   § 3. De beslissing tot toekenning van een vergunning voor projecten onderworpen aan een milieueffectbeoordeling vermeldt minstens de volgende gegevens :
   1° de gemotiveerde conclusie van de in artikel D.71, § 3, bedoelde bevoegde overheid inzake de aanzienlijke effecten van het project op het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de informatie in de milieueffectbeoordeling of in het milieueffectonderzoek en van de adviezen ingewonnen in het kader van de milieueffectbeoordeling;
   2° de eventuele milieu- en/of uitbatingsvoorwaarden;
   3° een beschrijving van alle kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren, evenals, in voorkomend geval, opvolgingsmaatregelen.
   § 4. Wanneer de beslissing tot toekenning of tot weigering van de vergunning is genomen, informeert de in artikel D.6, 2°, bedoelde bevoegde overheid het publiek volgens de modaliteiten bedoeld Titel III van Deel III van dit Wetboek of, in voorkomend geval, volgens de modaliteiten bedoeld in de wetten, decreten en reglementen waaronder de in artikel D.49. bedoelde vergunning valt, alsook de krachtens artikel D.71, § 1, geraadpleegde instanties.
   Het advies vermeldt :
   1° de inhoud van de beslissing;
   2° de eventuele voorwaarden van de beslissing, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van de informatie over de inspraakprocedure en, desgevallend, de omschrijving van de voornaamste maatregelen tot voorkoming, vermindering en, zo mogelijk, compensering van de aanzienlijke negatieve effecten;
   3° voor projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek omvat de informatie bovendien de samenvatting van de resultaten van de raadplegingen overeenkomstig artikel D.71, § 1, en van de krachtens de artikelen D.71, § 3, en [2 D.29-24-2 tot en met D.29-24-5]2, 7 ingewonnen informatie en de wijze waarop deze zijn meegenomen of op een of andere manier behandeld, met name de opmerkingen van het Gewest of van de in artikel D.29-11, § 1, bedoelde getroffen lidstaat van de Europese Unie.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 49, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 14, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. D76.[1 De bevoegde overheid zorgt ervoor dat de kenmerken van het project en/of de geplande maatregelen om de waarschijnlijk aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, indien mogelijk, te compenseren, uitgevoerd worden door de begunstigde van de vergunning.
   De soorten parameters die het voorwerp moeten uitmaken van een opvolging en de duur van de opvolging zijn evenredig met de aard, de ligging en de omvang van het project en met het belang van zijn gevolgen op het milieu.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 50, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>

Art. D77.[1 De overheid die inzake beroepen bevoegd is en de bestuursrechter kunnen elke vergunning die in tegenspraak met de bepalingen van hoofdstuk III is toegekend, nietig verklaren.
   De nietigheid moet in ieder geval uitgesproken worden in de volgende gevallen :
   1° bij gebrek aan milieueffectbeoordeling wanneer ze bij de bepalingen van dit hoofdstuk vereist is;
   2° bij overtreding [2 ...]2 van artikel D.74;
   3° bij gebrek aan milieueffectonderzoek wanneer het bij de bepalingen van dit hoofdstuk vereist is;
   4° wanneer de met het onderzoek belaste persoon niet erkend is;
   5° bij gebrek aan een niet-technische samenvatting;
   6° bij gebrek aan raadpleging van het publiek zoals bedoeld in artikel D29-5, § 1.
   7° [2 in het geval bedoeld in artikel D.65, § 3, laatste lid]2;
   8° [2 ...]2;
   9° wanneer de persoon(onen) belast met het milieueffectonderzoek het voorwerp heeft (hebben) uitgemaakt van een definitieve wrakingsbeslissing overeenkomstig artikel D.70, § 2.]1
  ----------
  (1)<DWG 2018-05-24/14, art. 51, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 15, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

HOOFDSTUK IV. - [1 Vorig Hoofdstuk IV opgeheven]1
  ----------
  (1)<DWG 2008-06-05/36, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Art. D78.[1 Wanneer de bevoegde overheid ook de aanvrager is, is de overheid bevoegd om de opdrachten voortvloeiend uit dit hoofdstuk uit te oefenen, de overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is volgens het type vergunning bedoeld in artikel D49.   Wanneer de overheid die moet nagaan of het aanvraagdossier volledig of ontvankelijk is, ook de aanvrager is, worden de opdrachten voortvloeiend uit dit hoofdstuk uitgeoefend door de provinciegouverneur.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen. [1 Voorheen Hoofdstuk V.]1
  ----------
  (1)<DWG 2008-06-05/36, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Art. D79. De verplichting bedoeld in artikel 52, eerste lid, is van toepassing op de plannen en programma's waarvan de eerste formele daad van voorbereiding van na 21 juli 2004 dateert. De plannen en programma's waarvan de eerste daad van voorbereiding aan die datum voorafgaat en die meer dan vierentwintig maanden na die datum worden aangenomen of overgelegd, vallen onder de verplichting bedoeld in artikel 52, eerste lid, tenzij de Regering geval per geval beslist dat zulks niet mogelijk is en het publiek kennis geeft van haar met redenen omklede beslissing door een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. D80. Onverminderd de mogelijkheid waarover de Regering krachtens artikel 70 beschikt om een erkenning tijdelijk of definitief in te trekken, blijven de vóór 1 oktober 2002 verleende vergunningen geldig tot afloop van de termijn waarvoor ze verleend worden.

Art. D81. De vergunningsaanvragen en de georganiseerde administratieve beroepen die vóór 1 oktober 2002 ingediend werden, worden behandeld volgens de procedure van kracht op de dag van de indiening van de aanvraag.

DEEL VI. - MILIEUOVEREENKOMSTEN [1 EN ECOLOGISCHE TRANSITIEOVEREENKOMSTEN]1.
  ----------
  (1)<DWG 2018-07-17/04, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>

HOOFDSTUK I. [1 - Milieuovereenkomsten]1   ----------   (1)
Art. D82. Onder milieuovereenkomst wordt verstaan elke overeenkomst tussen, enerzijds, het Gewest, dat door de Waalse Regering wordt vertegenwoordigd, en, anderzijds, één of meer instellingen die ondernemingen vertegenwoordigen, hierna " de instelling " genoemd, om milieuverontreiniging te voorkomen, om de gevolgen ervan te beperken of te neutraliseren of om een doeltreffend milieubeheer te bevorderen.   De milieuovereenkomst vermeldt met name :   1° haar doel, met inbegrip van de Europese of gewestelijke wetsbepalingen waarvan ze de uitvoering beoogt, alsmede de te halen doelstellingen, desgevallend miv de tussendoelstellingen;   2° de modaliteiten voor haar wijziging overeenkomstig de regels die vastliggen in de bepalingen van dit deel;   3° de modaliteiten voor haar vernieuwing overeenkomstig de regels die vastliggen in de bepalingen van dit deel;   4° de modaliteiten voor haar ontbinding overeenkomstig de regels die vastliggen in de bepalingen van dit deel;   5° in geval van ontbinding, de modaliteiten volgens dewelke de partij die de overeenkomst ontbindt, voldoet aan de decretale en reglementaire bepalingen waarvan de overeenkomst de uitvoering beoogt;   6° de modaliteiten voor de controle op de naleving van haar bepalingen;   7° de modaliteiten voor de oplossing van de moeilijkheden die de interpretatie van de bepalingen doet rijzen;   8° de strafbedingen als ze niet wordt uitgevoerd;   9° de redenen waarom en de voorwaarden waaronder er een einde aan kan worden gemaakt.   De milieuovereenkomst kan de wijze formaliseren waarop de betrokken partij(en) haar (hun) verplichtingen uitvoert (uitvoeren).   De Regering kan de inhoud van de door haar bepaalde milieuovereenkomsten vastleggen.
Art. D83. Een instelling kan met het Gewest een milieuovereenkomst sluiten, wijzigen of vernieuwen, voor zover ze aan de volgende voorwaarden voldoet :
  1° ze heeft de rechtspersoonlijkheid;
  2° ze vertegenwoordigt instellingen die een gelijkaardige activiteit uitoefenen of die met een gemeenschappelijk milieuprobleem geconfronteerd worden;
  3° ze is gemandateerd door een deel of het geheel van haar leden.

Art. D84. Zolang de milieuovereenkomst loopt, neemt het Gewest geen reglementaire bepalingen bij besluit die voor de bij de overeenkomst geregelde aangelegenheden restrictievere voorwaarden zouden opleggen dan die waarin ze reeds voorziet.
  Mits voorafgaande raadpleging van de betrokken partijen, blijft het Gewest evenwel bevoegd om de nodige reglementaire bepalingen te nemen in geval van dringende noodzakelijkheid of wegens algemeen belang, of om de door het internationale of Europese recht oplegde verplichtingen na te komen.
  Het Gewest blijft zelfs voor de geldigheidsduur van de milieuovereenkomst bevoegd om de voorschriften van een milieuovereenkomst geheel of gedeeltelijk in een besluit op te nemen.

Art. D85. De milieuovereenkomst verbindt de betrokken partijen tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Ze kan voorzien in een langere termijn.
  De milieuovereenkomst wordt van rechtswege opgelegd aan alle ondernemingen die na het sluiten ervan tot de instelling toetreden, behoudens afwijking waarin de toetredingsakte of de overeenkomst voorziet.
  De onderneming die niet langer aangesloten is bij een instelling die een milieuovereenkomst heeft gesloten, blijft voldoen aan de verplichtingen die de overeenkomst haar oplegt.
  De milieuovereenkomst kan rechten of verplichtingen met zich meebrengen voor derden die bij de uitvoering ervan betrokken zijn.

Art. D86.§ 1. De milieuovereenkomst wordt uitgewerkt volgens de modaliteiten bedoeld in de paragrafen 2 tot 4.
  § 2. Een ontwerp van milieuovereenkomst wordt opgesteld door de Regering en één of meer instellingen bedoeld in artikel 83.
  [1 Het ontwerp van milieuovereenkomst wordt aan een openbaar onderzoek onderworpen volgens de modaliteiten van titel III van deel III van dit Wetboek.]1
  [1 Tweede en derde lid opgeheven.]1
  § 3. De Regering kan het ontwerp van milieuovereenkomst overleggen aan de door haar aangewezen personen en instellingen. Die personen en instellingen brengen advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies. [2 [3 Het advies van de beleidsgroep Leefmilieu wordt gevraagd wanneer de ontwerpen van milieu-overeenkomsten betrekking hebben op materies waarvoor hij bevoegd is.]3]2
  Als het advies niet binnen die termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
  De Regering en de instellingen die het ontwerp van milieuovereenkomst hebben opgesteld, onderzoeken de opmerkingen bedoeld in § 2 en de adviezen bedoeld in § 3. Desgevallend brengen ze wijzigingen aan in het ontwerp en nemen ze de milieuovereenkomst aan.
  De overeenkomst wordt gesloten na de ondertekening ervan door de partijen.
  § 4. [1 ...]1.
  § 5. De Regering bezorgt het Waalse Parlement een tweejarig verslag over de stand van vordering van de verschillende lopende milieuovereenkomsten. Dat verslag vermeldt met name in hoeverre de tussendoelstellingen gehaald werden als ze door de overeenkomst opgelegd worden.
  ----------
  (1)<DWG 2007-05-31/46, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 08-03-2008>
  (2)<DWG 2011-10-27/04, art. 100, 015; Inwerkingtreding : 04-12-2011>
  (3)<DWG 2017-02-16/37, art. 38, 032; Inwerkingtreding : 04-07-2017>

Art. D87. Een instelling die ondernemingen groepeert en de in artikel 83 bedoelde voorwaarden vervult, mag met de toestemming van het Gewest en volgens de door de Regering bepaalde procedure instemmen met een milieuovereenkomst.
  De instemming wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en van het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie.
  De milieuovereenkomst verbindt de instemmende instelling vanaf de dag waarop het bericht over de instemming in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. D88.§ 1. Elke milieuovereenkomst wordt gesloten voor een beperkte periode van maximum tien jaar [1 behalve als ze betrekking heeft op de verplichtingen bepaald bij het [2 decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering]2]1.
  De milieuovereenkomst wordt geëvalueerd na het verstrijken ervan en minstens één keer om de vijf jaar. Bij de evaluatie wordt met name nagegaan of de doelstellingen gehaald werden.
  § 2. Het Gewest en één of meer betrokken instellingen kunnen een milieuovereenkomst vernieuwen mits bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een bericht waarbij de vernieuwing van de overeenkomst zes maanden vóór de vervaldatum ervan aangekondigd wordt en mits voorlichting van het publiek dmv een bericht in twee Franstalige dagbladen en een Duitstalig dagblad. Dat bericht vermeldt hoe dan ook de doelstelling en de algemene draagwijdte van de milieuovereenkomst en de plaats en het tijdstip waarop inzage kan worden genomen van de milieuovereenkomst waarvan de vernieuwing wordt overwogen.
  De Regering kan ook de door haar aangewezen personen en instellingen om advies verzoeken over de vernieuwing. Die personen en instellingen brengen advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies. Als het advies niet binnen die termijn wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn.
  Opmerkingen kunnen binnen dertig dagen na de bekendmaking van het ontwerp van milieuovereenkomst in het Belgisch Staatsblad schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde diensten van de Regering die in het bericht worden vermeld.
  De Regering en de instellingen die de overeenkomst hebben gesloten, onderzoeken de opmerkingen en adviezen en stemmen in met de vernieuwing van de milieuovereenkomst, desgevallend gewijzigd op grond van de ingediende opmerkingen.
  De door de Regering goedgekeurde vernieuwing van de milieuovereenkomst maakt het voorwerp uit van een aanhangsel dat door de betrokken partijen ondertekend wordt en dat in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-Generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en van het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie bekendgemaakt wordt.
  ----------
  (1)<DWG 2008-12-05/75, art. 82, 009; Inwerkingtreding : 18-05-2009>
  (2)<DWG 2018-03-01/32, art. 92, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Art. D89. De betrokken partijen mogen een milieuovereenkomst wijzigen tijdens de geldigheidsduur ervan, mits bekendmaking van een wijzigingsbericht in het Belgisch Staatsblad en mits voorlichting van het publiek dmv een bericht in twee Franstalige dagbladen en een Duitstalig dagblad. Het bericht vermeldt hoe dan ook de doelstelling en de algemene draagwijdte van de milieuovereenkomst en van de overwogen wijziging, alsmede de plaats en het tijdstip waarop inzage kan worden genomen van de milieuovereenkomst waarvan de wijziging wordt overwogen.
  Dat bericht is bestemd voor personen die gebonden zijn door de milieuovereenkomst en die niet meer aangesloten zijn bij een instelling die de overeenkomst heeft ondertekend.
  De Regering kan ook de door haar aangewezen personen en instellingen om advies verzoeken over het ontwerp van wijziging. Die personen en instellingen brengen advies uit binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek om advies. Het advies wordt geacht gunstig te zijn als het niet binnen die termijn wordt uitgebracht.
  Opmerkingen kunnen binnen dertig dagen na de bekendmaking van het wijzigingsbericht in het Belgisch Staatsblad schriftelijk worden ingediend bij de bevoegde diensten van de Regering die in het bericht worden vermeld.
  De Regering en de instellingen die de overeenkomst hebben gesloten, onderzoeken de opmerkingen en adviezen en stemmen in met de wijziging van de milieuovereenkomst, desgevallend gewijzigd op grond van de ingediende opmerkingen.
  De door de Regering goedgekeurde wijziging van de milieuovereenkomst maakt het voorwerp uit van een aanhangsel bij de overeenkomst, dat door de betrokken partijen wordt ondertekend.
  Het aanhangsel wordt door de Regering bij ter post aangetekend schrijven gericht aan de personen bedoeld in het tweede lid. Binnen vijftien dagen na ontvangst van het aanhangsel laten de geadresseerden weten of ze wensen hetzij niet langer gebonden te zijn door de aldus gewijzigde overeenkomst, hetzij gebonden te worden door de aangebrachte wijziging. Bij gebrek aan antwoord binnen bovenbedoelde termijn worden ze geacht in te stemmen met de wijziging.
  Het aanhangsel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en van het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie.
  De wijziging treedt in werking tien dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en verbindt elke persoon die eerder door de overeenkomst gebonden was, onverminderd het zevende lid.

Art. D90. De betrokken partijen kunnen elk ogenblik een milieuovereenkomst in onderlinge overeenstemming ontbinden voor zover ze een ontbindingstermijn in acht nemen.
  De ontbindingstermijn bedraagt zes maanden, behoudens andersluidende clausule in de overeenkomst. De in de milieuovereenkomst vastgelegde ontbindingstermijn mag niet langer zijn dan één jaar. De ontbinding van de overeenkomst wordt, op straffe van nietigheid, bij ter post aangetekend schrijven meegedeeld aan de personen die de overeenkomst gesloten hebben. De ontbindingstermijn begint te lopen op de eerste dag van de maand na die van de kennisgeving.
  De ontbinding van de overeenkomst wordt bij een bericht van de Regering bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en op de website van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en van het Directoraat-generaal Technologieën, Onderzoek en Energie. Dat bericht vermeldt de reden van de ontbinding van de overeenkomst en de datum waarop ze ingaat.

Art. D91. Elke milieuovereenkomst eindigt met de instemming van de betrokken partijen, op de vervaldatum ervan of door ontbinding.

Art. D92. De bepalingen van dit deel zijn van openbare orde. Ze zijn toepasselijk op de overeenkomsten die na 16 februari 2002 gesloten worden.
  De overeenkomsten gesloten vóór 16 februari 2002 mogen niet gewijzigd of vernieuwd worden, behalve als de wijziging of de vernieuwing voldoet " aan de bepalingen van dit deel en aan de reglementaire uitvoeringsbepalingen ervan. Ze blijven van kracht tot hun vervaldatum, uiterlijk 16 februari 2007 ".

HOOFDSTUK II. [1 - Ecologische transitieovereenkomsten]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/04, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>


Art. D92-1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder ecologische transitieovereenkomst, de overeenkomst gesloten tussen de Waalse Regering of één of meerdere Ministers, één of meerdere representatieve organen van openbare of private actoren in de zin van artikel 83, en in voorkomend geval, openbare en private actoren die individueel op vrijwillige basis handelen; bedoelde overeenkomst heeft als doel het mobiliseren van de actoren in een dynamisch en samenwerkingsproces ten einde de ecologische overgang op een specifiek gebied te stimuleren.]1   ----------   (1)
Art. D92-2. [1 De ecologische transitieovereenkomst bepaalt minstens:
   1° haar doel;
   2° de nagestreefde milieu-, sociale en economische doelstellingen;
   3° haar duur en de opzeggingsregels;
   4° de acties die de partijen zich ertoe verbinden uit te voeren en de draagwijdte van de respectievelijke verbintenissen;
   5° de processen ontwikkeld door of tussen de actoren of categorieën actoren;
   6° de uitwisseling van informatie tussen de partijen en de communicatie van de resultaten;
   7° de opvolgings- en evaluatiemodaliteiten;
   8° de toepasselijke bepalingen om er de inhoud van te wijzigen;
   9° de regels voor lidmaatschap en terugtrekking van een belanghebbende partij.
   De overeenkomst bepaalt in voorkomend geval:
   1° de regels inzake openbaarheid;
   2° de middelen die alle of bepaalde partijen zich ertoe verbinden te bestemmen voor de uitvoering van de acties.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/04, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>


Art. D92-3. [1 Het proces voor het sluiten van een ecologische transitieovereenkomst omvat minstens de volgende stappen:
   1° behalve in het geval van een regeringsinitiatief, de nederlegging bij de Regering of bij één of meerdere Ministers van een intentieverklaring door een of meer representatieve organen van publieke of private actoren;
   2° de oprichting van een comité met vertegenwoordigers van de betrokken belanghebbende partijen, dat belast is met het uitwerken van het ontwerp van overeenkomst en met het identificeren van de potentiële ondertekenende partijen;
   3° wanneer ze vereist wordt, de raadpleging langs elektronische weg binnen een termijn van dertig dagen na de bekendmaking op de desbetreffende website;
   4° het onderzoek van de eventuele opmerkingen, de finalisering van de overeenkomst en de ondertekening ervan;
   5° de bekendmaking, volledig of bij uittreksel, van de overeenkomst op de desbetreffende website en op de website van de administratie of van de administraties betrokken bij haar doel.
   De Regering kan de modaliteiten voor de aanneming van die overeenkomsten bepalen. Ze kan bepalen welke soorten ontwerpen van overeenkomsten of van verbintenissen aan een raadpleging van het publiek onderworpen worden, overeenkomstig het eerste lid, 3°, en volgens welke modaliteiten, rekening houdende met hun doel en hun draagwijdte.
   Op elk ogenblik kan het in het eerste lid, 2°, bedoelde comité beslissen om andere actoren als tussenkomende of ondersteunende partijen te betrekken.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-07-17/04, art. 39, 035; Inwerkingtreding : 18-10-2018>


DEEL VII. - [1 Milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Titel I. - [1 Doelstellingen.]1   ----------   (1)
Art. D93.[1 Dit deel heeft ten doel een kader voor milieuaansprakelijkheid vast te stellen, op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, voor het voorkomen en herstellen van milieuschade.]1   ----------   (1)
Titel II. - [1 Definities.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D94.[1 In dit deel wordt verstaan onder :   1° "milieuschade" :   a. schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, dat wil zeggen elke vorm van schade die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats. Of schade aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de referentietoestand, rekening houdend met de criteria van artikel D104.   Schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats omvat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de betrokken instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven in overeenstemming met de artikelen 5, §§ 1 tot 3, 5bis en 29, § 2, eerste lid tot vijfde lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud of met de artikelen 1ter, derde lid, en 7, § 1, van de jachtwet van 28 februari 1882;   b. schade aan wateren, dat wil zeggen elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op de ecologische, chemische en/of kwantitatieve toestand en/of het ecologisch potentieel, als omschreven in artikel D.2, 47° tot 50° en 68°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel D.22, § 9, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, van toepassing is;   c. bodemschade, dat wil zeggen elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aangebracht zijn;   2° "schade" : een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt;   3° "beschermde soorten en natuurlijke habitats" :   a. de soorten genoemd in de artikelen 1bis, 7° en 8°, 2, § 1er, 2bis, § 1, 3, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   b. de habitats van de soorten genoemd in de artikelen 1bis, 7° en 8°, 2, § 1, 2bis, § 1, 3, § 1, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, de natuurlijke habitats genoemd in bijlage VIII bij de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud en de natuurlijke habitats die overeenkomstig artikel 25, §§ 1 en 2, eerste lid, van dezelfde wet, worden bepaald;   4° "staat van instandhouding" :   a. "staat van instandhouding van een natuurlijke habitat" : de staat van instandhouding van die habitat zoals omschreven in artikel 1bis, 5°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.   De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als "gunstig" beschouwd overeenkomstig de voorwaarden bepaald door artikel 1bis, 6°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   b. "staat van instandhouding van een soort" : de staat van instandhouding van die soort zoals omschreven in artikel 1bis, 9°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud. De staat van instandhouding van een soort wordt als "gunstig" beschouwd overeenkomstig de voorwaarden bepaald door artikel 1bis, 10°, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;   5° "wateren" : alle wateren omschreven in artikel D.2, 30°, 31°, 33°, 34° en 36° tot 38°, van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;   6° "exploitant" : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beroepsactiviteit verricht of regelt, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;   7° "beroepsactiviteit" : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;   8° "emissie" : het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, producten, afval, preparaten, chemische verbindingen, organismen of micro-organismen;   9° "onmiddellijke dreiging van schade" : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;   10° "preventieve maatregelen" : maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;   11° "herstelmaatregelen" : maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel, rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties, of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor rijkdommen of functies;   12° "primair herstel" : herstelmaatregelen waardoor aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand worden teruggebracht;   13° "complementair herstel" : herstelmaatregelen met betrekking tot natuurlijke rijkdommen en/of ecosystemen ter compensatie van het feit dat primair herstel niet tot volledig herstel van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties leidt;   14° "compenserend herstel" : maatregelen ter compensatie van tussentijdse verliezen van natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties die zich voordoen tussen het tijdstip waarop de schade ontstaat en het tijdstip waarop het primair herstel zijn volledige uitwerking heeft bereikt;   15° "tussentijdse verliezen" : verliezen die het gevolg zijn van het feit dat de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of functies van natuurlijke rijkdommen hun ecologische functies niet kunnen vervullen of geen functies kunnen vervullen voor andere natuurlijke rijkdommen of het publiek totdat de primaire of complementaire maatregelen hun uitwerking hebben bereikt. Dit bestaat niet uit financiële compensatie voor het publiek;   16° "natuurlijke rijkdommen" : beschermde soorten en natuurlijke habitats, water en bodem;   17° "functies en ecosysteemfuncties" : de functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;   18° "referentietoestand" : de toestand waarin de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties zich ten tijde van de schade zouden hebben bevonden indien zich geen milieuschade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de beste beschikbare informatie;   19° "regeneratie", met inbegrip van "natuurlijke regeneratie" : in het geval van schaden betreffende water, beschermde soorten en natuurlijke habitats, de terugkeer van aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand, en bij bodemschade, het verdwijnen van een aanmerkelijk gevaar van een nadelig effect op de menselijke gezondheid;   20° "natuurlijke regeneratie" : regeneratie die geen rechtstreekse ingreep van de mens in het regeneratieproces inhoudt;   21° "kosten" : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de noodzaak een juiste en doeltreffende toepassing van deze richtlijn te garanderen, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade, onmiddellijke dreiging van zulke schade en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht;   22° "bevoegde instantie" : de milieuadministratie, met name de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu of zijn gemachtigde(n).]1   ----------   (1)
Titel III. - [1 Toepassingsveld.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D95.[1 Dit deel is van toepassing op :   1° milieuschade die wordt veroorzaakt door enige beroepsactiviteit, genoemd in bijlage I, alsook op een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van een van die activiteiten;   2° schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats die wordt veroorzaakt door enige andere beroepsactiviteit dan de in bijlage I genoemde, alsook op een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van een van die activiteiten indien de exploitant schuld of nalatigheid kan worden verweten.]1   ----------   (1)
Art. D96.[1 Dit deel is van toepassing onverminderd strengere bepalingen met betrekking tot de uitvoering van enige binnen de werkingssfeer van dit deel vallende activiteit.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D97.[1 Onder voorbehoud van de toepassing van de op dat vlak relevante bepalingen, geeft dit deel particulieren geen recht op schadevergoeding vanwege milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Titel IV. - [1 Uitzonderingen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D98.[1 Deze richtlijn is niet van toepassing op milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van :   1° een oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer;   2° een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is.]1   ----------   (1)
Art. D99.[1 Deze richtlijn is niet van toepassing op milieuschade of een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat ten gevolge van een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt :
  1° van het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie;
  2°van het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 tot oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie.
  Dit deel doet bovendien geen afbreuk aan het recht van de exploitant om zijn aansprakelijkheid te beperken overeenkomstig de bepalingen van Boek II van het Wetboek van Koophandel ter uitvoering van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC) van 1976.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D100.[1 Deze richtlijn is niet van toepassing op nucleaire risico's en milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van activiteiten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is, of als gevolg van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt :
  1° van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs;
  2° van het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade;
  3° van het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade;
  4° van het Gezamenlijk Protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs;
  5° van de Overeenkomst van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D101.[1 Dit deel richtlijn is alleen van toepassing op milieuschade of op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade als gevolg van diffuse verontreiniging waarbij een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de schade en de activiteiten van individuele exploitanten.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D102.[1 Dit deel is niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk de internationale veiligheid dienen, en evenmin op activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D103.[1 Dit deel is van toepassing op :
  1° schade, veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden vóór 30 april 2007;
  2° schade, veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden na 30 april 2007, indien de schade het gevolg is van een specifieke activiteit die heeft plaatsgevonden en beëindigd is voor die datum;
  3° schade, indien het meer dan 30 jaar geleden is dat de emissie, de gebeurtenis of het incident die/dat tot schade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Titel V. - [1 EVALUATIE EN HERSTELLEN VAN MILIEUSCHADE.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

HOOFDSTUK I. - [1Evaluatie van de omvang van de milieuschade aan soorten en habitats]1   ----------   (1)
Art. D104.[1 Of schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van soorten of natuurlijke habitats, aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de staat van instandhouding op het moment waarop de schade zich heeft voorgedaan, van de functies als gevolg van hun belevingswaarde, en van hun capaciteit voor natuurlijke regeneratie. Of de referentietoestand aanmerkelijke negatieve wijzigingen heeft ondergaan, wordt bepaald aan de hand van meetbare gegevens als :   1° het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte;   2° de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of habitat (vastgesteld op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau, met inbegrip van communautair niveau);   3° het voortplantingsvermogen van de soort (volgens de voor die soort of populatie specifieke dynamiek), de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijk regeneratievermogen van de habitat (volgens de dynamiek die specifiek is voor de karakteristieke soort van die habitat of de populaties van die soort);   4° het vermogen van de soort of habitat om zich, nadat schade is opgetreden, binnen een korte periode en zonder ander ingrijpen dan het instellen van striktere beschermingsmaatregelen te herstellen tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.   Schade waarvan bewezen is dat die effecten heeft op de menselijke gezondheid, moet worden beschouwd als aanmerkelijke schade.   Worden niet als aanmerkelijke schade beschouwd :   1° negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;   2° negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of als gevolg van ingrijpen in verband met het normale beheer van gebieden, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet, of zoals voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten;   3° schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK II. - [1 Herstellen van schade.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Afdeling I. - [1 Beginselen.]1   ----------   (1)
Art. D105.[1 Herstel van milieuschade aan wateren en aan beschermde soorten of natuurlijke habitats wordt bereikt door het milieu tot zijn referentietoestand terug te brengen middels primair, complementair en compenserend herstel.   Indien primair herstel het milieu niet in zijn referentietoestand herstelt, dan vindt complementair herstel plaats. Daarnaast vindt compenserend herstel plaats om tussentijdse verliezen te compenseren.   Herstel van milieuschade aan wateren, beschermde soorten en natuurlijke habitats houdt ook in dat elk aanmerkelijk risico dat de menselijke gezondheid negatieve effecten ondervindt, wordt weggenomen.]1   ----------   (1)
Afdeling II. - [1 Hersteldoelstellingen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D106.[1 In geval van herstel van milieuschade aan wateren en aan beschermde soorten of natuurlijke habitats heeft het primair herstel tot doel, aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties in hun referentietoestand te herstellen.   Wanneer de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties niet tot hun referentietoestand terugkeren, worden complementaire herstelmaatregelen genomen. Complementaire herstelmaatregelen hebben tot doel eenzelfde niveau van natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties te scheppen, zo nodig ook op een andere locatie, als het geval zou zijn geweest wanneer de aangetaste locatie in haar referentietoestand hersteld zou zijn. Waar mogelijk en passend moet de andere locatie geografisch verbonden zijn met de aangetaste locatie, rekening houdend met de belangen van de getroffen populatie.   Compenserende herstelmaatregelen worden genomen om tussentijds verlies van de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties te compenseren in afwachting van regeneratie. Deze compensatie houdt in dat op de aangetaste locatie of op een alternatieve locatie aan beschermde natuurlijke habitats en soorten of wateren aanvullende verbeteringen worden aangebracht. Dit bestaat niet uit financiële compensatie voor het publiek.]1   ----------   (1)
Afdeling III. - [1 Vaststelling van herstelmaatregelen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D107.[1 Er worden primaire herstelmaatregelen overwogen om de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties op directe en versnelde wijze, of door natuurlijke regeneratie, weer in hun referentietoestand te brengen.   Bij de bepaling van de omvang van complementaire en compenserende herstelmaatregelen wordt eerst een aanpak overwogen die berust op equivalentie van de rijkdommen of functies. In een dergelijke aanpak worden eerst maatregelen overwogen die leiden tot natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties van dezelfde soort, kwaliteit en kwantiteit als die welke zijn aangetast. Indien dit niet mogelijk is, wordt in alternatieve natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties voorzien.   Wanneer deze eerste keuze op basis van equivalentie van de natuurlijke rijkdommen of functies niet mogelijk blijkt, worden alternatieve waardebepalingstechnieken gebruikt. De bevoegde instantie kan de methode, bijvoorbeeld geldelijke waardebepaling, opleggen, teneinde de omvang van de vereiste aanvullende en compenserende herstelmaatregelen vast te stellen. Indien een waardebepaling van de verloren gegane rijkdommen en/of functies mogelijk is, maar een waardebepaling van de vervangende natuurlijke rijkdommen en/of functies niet haalbaar is binnen een redelijke termijn of tegen redelijke kosten, kan de bevoegde instantie kiezen voor herstelmaatregelen waarvan de kosten overeenstemmen met de geraamde geldelijke waarde van de verloren gegane natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties.   De complementaire en compenserende herstelmaatregelen moeten zodanig opgezet zijn dat de extra natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdspreferenties en het tijdschema van de herstelmaatregelen.]1   ----------   (1)
Art. D108.[1 De redelijke herstelopties moeten met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken worden beoordeeld op basis van de volgende criteria :
  1° het effect van elke optie op de menselijke gezondheid en de veiligheid;
  2° de kosten van de uitvoering van de verschillende opties;
  3° de kans op succes van elke optie;
  4° de mate waarin elke optie toekomstige schade zal voorkomen en waarin bij de uitvoering van de optie onbedoelde schade kan worden vermeden;
  5° de mate waarin elke optie ten goede komt aan de verschillende onderdelen van de relevante natuurlijke rijkdommen en/of functies in kwestie;
  6° de mate waarin elke optie rekening houdt met relevante sociale, economische en culturele aandachtspunten en andere relevante plaatsgebonden factoren;
  7° de tijd die het zal vergen om de milieuschade effectief te herstellen;
  8° de mate waarin elke optie het herstel van de locatie van de milieuschade verwezenlijkt;
  9° de geografische relatie met de schadelocatie.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D109.[1 Bij de evaluatie van de verschillende herstelopties kan voor primaire herstelmaatregelen worden gekozen die de aangetaste wateren en beschermde soorten of natuurlijke habitats niet volledig terugbrengen tot hun referentietoestand of die de referentietoestand minder snel herstellen. Een dergelijke beslissing mag uitsluitend worden genomen, wanneer de natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties die het voorwerp zijn van deze beslissing, worden gecompenseerd door de complementaire of compenserende maatregelen te versterken en zo een soortgelijk niveau van natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties te scheppen als oorspronkelijk bestond. Deze complementaire herstelmaatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de regels van artikel D107.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D110.[1 Niettegenstaande de voorschriften van artikel D109 kan de bevoegde instantie, in het geval bedoeld in artikel D.119, besluiten dat er geen verdere herstelmaatregelen genomen worden indien :
  1° de reeds genomen herstelmaatregelen waarborgen dat er geen aanmerkelijk gevaar meer is voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, de wateren of beschermde soorten en natuurlijke habitats;
  2° en de kosten van de te nemen herstelmaatregelen om de referentietoestand of een gelijkwaardig niveau te bereiken, niet in verhouding zouden staan tot de milieuvoordelen die daarmee zouden worden verkregen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D111. [1In geval van milieuschade aan de bodem moeten de nodige maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat ten minste de betrokken verontreinigende stoffen worden verwijderd, gecontroleerd, ingeperkt of verminderd, zodat de verontreinigde bodem, rekening houdend met het huidige of ten tijde van de schade goedgekeurd toekomstige gebruik, niet langer een aanmerkelijk gevaar voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid vormt.
  De aanwezigheid van dergelijke risico's worden beoordeeld via risicobeoordelingsprocedures waarbij rekening wordt gehouden met de aard en functie van de bodem, de soort en concentratie schadelijke stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen, de daarmee samenhangende risico's en de mogelijke verspreiding ervan. Het gebruik wordt vastgesteld op basis van de regelgeving voor het landgebruik, of van eventuele andere regelgeving terzake die van kracht was op het tijdstip dat de schade veroorzaakt is.
  Indien het landgebruik wordt gewijzigd, worden alle nodige maatregelen genomen om ieder risico van negatieve effecten op de menselijke gezondheid te voorkomen.
  Indien er geen regelgeving voor het landgebruik is, is de aard van het betrokken gebied waar de schade zich heeft voorgedaan, rekening houdend met de verwachte ontwikkeling ervan, bepalend voor het gebruik van dat specifieke gebied.
  De optie van natuurlijke regeneratie wordt in overweging genomen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Titel VI. - [1 Verplichtingen van de exploitant.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

HOOFDSTUK I. - [1Preventieve acties]1   ----------   (1)
Art. D112.[1 De exploitant neemt onverwijld de nodige preventieve maatregelen wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zal ontstaan.   Wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de door de betrokken exploitant genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt, is laatstgenoemde verplicht de bevoegde instantie en het college of de gemeentecolleges van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan de preventieve maatregelen moeten toegepast worden zo spoedig mogelijk over alle relevante aspecten van de situatie te informeren.   De bevoegde instantie kan te allen tijde :   1° de exploitant verplichten informatie te verstrekken over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zulk een onmiddellijke dreiging vermoed wordt;   2° de exploitant verplichten de vereiste preventieve maatregelen te nemen;   3° de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen opgevolgd moeten worden.]1   ----------   (1)
HOOFDSTUK II. - [1 Herstelmaatregelen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D113.[1 In geval van milieuschade stelt de exploitant onverwijld de bevoegde instantie en het gemeentecollege van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan de herstelmaatregelen getroffen zouden moeten worden in kennis van alle relevante aspecten van de situatie. Bovendien treft de exploitant :   1° elke haalbare maatregel om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen;   2° en de nodige herstelmaatregelen in overeenstemming met het derde lid.   De bevoegde instantie kan te allen tijde :   1° de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan;   2° elke haalbare maatregel nemen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen en de instructies geven die bij het nemen van deze maatregelen opgevolgd moeten worden;   3° de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen;   4° de exploitant instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen moet naleven.   De exploitant stelt in overeenstemming met titel V potentiële herstelmaatregelen vast en legt die aan de bevoegde instantie ter goedkeuring voor, tenzij de bevoegde instantie overeenkomstig de artikelen D.117 en D.118, maatregelen heeft genomen.]1   ----------   (1)
Titel VII. - [1 Opdrachten van de bevoegde instantie.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D114.[1 De bevoegde instantie identificeert de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt.]1   ----------   (1)
Art. D115.[1 De beoordeling van de omvang van de schade en de bepaling van welke herstelmaatregelen overeenkomstig titel V van dit deel moeten worden genomen, alsook de beoordeling van de kosten van deze maatregelen berust bij de bevoegde instantie.
   Voor de beoordeling van de omvang van de schade en de bepaling van welke herstelmaatregelen overeenkomstig titel V van dit deel moeten worden genomen, kan de bevoegde instantie aan de betrokken exploitant vragen dat hij zelf een beoordeling maakt en alle nodige informatie en gegevens verstrekt.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D116.[1 Inzake preventie kan de bevoegde instantie te allen tijde :
  1° de exploitant verplichten informatie te verstrekken over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zulk een onmiddellijke dreiging vermoed wordt;
  2° de exploitant verplichten de vereiste preventieve maatregelen te nemen;
  3° de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen opgevolgd moeten worden;
  4° of zelf de nodige preventieve maatregelen nemen.
  De bevoegde instantie eist dat de preventieve maatregelen door de exploitant worden genomen. Indien een exploitant deze verplichtingen niet nakomt, niet kan worden geïdentificeerd, of uit hoofde van dit deel niet verplicht is de kosten te dragen, kan de bevoegde instantie zelf deze maatregelen nemen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D117.[1 Inzake herstel kan de bevoegde instantie te allen tijde :
  1° de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan;
  2° zelf elke haalbare maatregel nemen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid, of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen, dan wel de exploitant daartoe verplichten of hem daartoe instructies geven;
  3° de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen;
  4° de exploitant instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen moet naleven;
  5° of zelf de nodige herstelmaatregelen treffen.
  De bevoegde instantie eist dat de herstelmaatregelen door de exploitant worden genomen. Indien de exploitant de verplichtingen van artikel D.113 van dit deel niet nakomt, niet kan worden geïdentificeerd, of niet verplicht is de kosten uit hoofde van dit deel te dragen, kan de bevoegde instantie, als laatste redmiddel, zelf deze maatregelen nemen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D118.[1 De bevoegde instantie besluit welke herstelmaatregelen in overeenstemming met titel V van dit deel, en zo nodig in samenwerking met de betrokken exploitant, worden uitgevoerd.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D119.[1 Wanneer zich meerdere gevallen van milieuschade hebben voorgedaan en de bevoegde instantie er niet voor kan zorgen dat de noodzakelijke herstelmaatregelen gelijktijdig worden genomen, kan de bevoegde instantie bepalen welk geval van milieuschade eerst moet worden hersteld.
  Bij het nemen van deze beslissing houdt de bevoegde instantie onder meer rekening met de aard, de omvang en de ernst van de milieuschade en met de mogelijkheid van natuurlijke regeneratie. Er moet ook rekening worden gehouden met gevaar voor de menselijke gezondheid.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D120.[1 Vooraleer ze een beslissing neemt waarin deze titel voorziet, verzoekt de bevoegde instantie de in artikel D.131 bedoelde personen op wier aanvraag zij is tussengekomen, de personen op wier terrein herstelmaatregelen worden getroffen, alsook het gemeentecollege van de gemeente(n) op het grondgebied waarvan het terrein gelegen is opmerkingen in te dienen en houdt ze rekening met die opmerkingen. Deze opmerkingen worden aan de bevoegde instantie gericht binnen twintig dagen na het sturen van het schrijven van de bevoegde instantie. In geval van nood kan de bevoegde instantie deze termijn inkorten.
  De bevoegde instantie kan de uitvoering van de noodzakelijke preventieve maatregelen of herstelmaatregelen van ambtswege aan personen of derden delegeren of opdragen.
  In geval van nood kan de bevoegde instantie elke persoon aanwijzen om de noodzakelijke preventieve maatregelen of herstelmaatregelen die zij bepaalt uit te voeren De aangewezen derde maakt een stand op van de erelonen en uitgaven i.v.m. de vordering en richt ze aan de bevoegde instantie die ze zo spoedig mogelijk betaalt tenzij de derde voor de schade verantwoordelijk is.
  De kosten i.v.m. de uitvoering van de vordering worden ten laste genomen door de bevoegde instantie, onverminderd de regresvorderingen van de instantie ten aanzien van de verantwoordelijke exploitant.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D121.[1 Elke overeenkomstig dit deel genomen beslissing waarbij het treffen van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen wordt opgelegd vermeldt de precieze gronden waarop ze berust.
  Een dergelijke beslissing wordt onverwijld betekend aan betrokken exploitant, aan wie terzelfder tijd kennis wordt gegeven van de rechtsmiddelen en de desbetreffende termijnen waarover hij beschikt.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Titel VIII. - [1 Kosten van preventie en herstel.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D122.[1 De exploitant draagt de volledige kosten voor de overeenkomstig dit deel genomen preventieve maatregelen en herstelmaatregelen.]1   ----------   (1)
Art. D123.[1 § 1. Onverminderd de leden D.126 en D.128 van dit deel verhaalt de bevoegde instantie de kosten die zij in samenhang met het nemen van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen uit hoofde van dit deel heeft gemaakt op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt. [2 De aldus geïnde sommen worden integraal gestort op het " Fonds pour la Protection de l'Environnement ", afdeling " incivilités environnementales ".]2
  § 2. Als de bevoegde instantie beslist om, ter uitvoering van titel VII van dit deel, zelf preventieve maatregelen of herstelmaatregelen te nemen kan zij van de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, eisen dat hij een zakelijke zekerheid of een ander geschikte waarborg verstrekt.
  De volgende financiële zekerheden, afzonderlijk of op gecombineerde wijze gesteld, worden als geschikt beschouwd :
  1° een onherroepelijke zekerheid verleend door een financiële instelling op grond waarvan deze instelling op gewoon verzoek van de bevoegde instantie de door haar voorgelegde facturen betreffende de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen dient te betalen en dit, ten gevolge van de kennisgeving bij aangetekend schrijven vanwege de bevoegde instantie, gericht aan de financiële instelling, van het feit dat de exploitant zijn verplichtingen om de voorgeschoten kosten terug te betalen niet of slechts gedeeltelijk nakomt, overeenkomstig paragraaf 1 van dit artikel alsook artikel D.122 van dit deel;
  2° een bedrag gestort op de rekening van de Deposito- en consignatiekas ter uitvoering van een overeenkomst gesloten tussen de bevoegde instantie en de exploitant, op grond waarvan de Deposito- en consignatiekas aan de bevoegde instantie op haar gewoon verzoek de facturen terugbetaalt i.v.m. de uitvoering van de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen en, aan de exploitant, het saldo alsook, in voorkomend geval, de interesten ten gevolge van de betaling van voornoemde facturen;
  3° een borgtocht;
  4° een hypotheek.
  De financiële zekerheid dekt de kosten van de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen zoals die door de bevoegde overheid werden geraamd overeenkomstig artikel D.119. Het bedrag dat van de borg kan worden opgeëist, voor zover het over een andere persoon dan de exploitant gaat, is niet hoger dan het bedrag dat overeenkomstig artikel D.115 van dit deel door de instantie is geschat.
  Als de totale kost van de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen het bedrag van de zekerheid overschrijdt, draagt de exploitant het verschil.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>
  (2)<DWG 2008-06-05/36, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2009>

Art. D124.[1 De bevoegde instantie verwittigt de persoon of personen die een borgtocht of financiële zekerheid moeten stellen bij aangetekend schrijven en wijst ze op het bedrag en de mogelijke wijzen van betaling.
  Indien geen zekerheid gesteld wordt binnen de termijn opgelegd door de bevoegde overheid, laat laatstgenoemde hen een dwangbevel betekenen binnen de vierentwintig uur, op straffe van tenuitvoerlegging bij wijze van beslag.
  Het stellen van een zekerheid met een onvoldoende bedrag, ten gevolge van de betekening van een dwangbevel, belet het instellen van vervolgingen niet.
  Na afloop van de termijn van het dwangbevel kan de bevoegde overheid tot beslag overgaan op de wijze vastgelegd bij het Gerechtelijk Wetboek en bestemt ze het in beslag genomen goed voor het stellen van de zekerheid.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D125.[1 In voorkomend geval heeft de bevoegde instantie de mogelijkheid om de naleving van de verplichtingen ingesteld bij of krachtens dit deel voor de bevoegde rechtbank te laten vervolgen, ten laste van de aan verplichtingen onderworpen exploitant.
  De rechter veroordeelt de aan verplichtingen onderworpen exploitant op verzoek van de bevoegde instantie tot de uitvoering van de verplichtingen bedoeld in titel VI.
  In voorkomend geval veroordeelt hij de exploitant op verzoek van de bevoegde overheid tot het betalen van de borgtocht of zekerheid bedoeld in artikel D.123 van dit deel.
  Wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant is, kan de bevoegde instantie evenwel beslissen af te zien van verhaal.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D126.[1 Een exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen die overeenkomstig dit deel worden genomen indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat :
  1° veroorzaakt is door een derde ondanks het nemen van passende veiligheidsmaatregelen;
  2° het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D127.[1 In de gevallen bedoeld in artikel D.126 van dit deel kan de exploitant de gemaakte kosten terugbetaald krijgen volgens onderstaande procedure :
  1° de exploitant richt een gemotiveerd terugbetalingsverzoek aan de bevoegde instantie samen met elk door hem nuttig geacht verantwoordingsdocument;
  2° op straffe van onontvankelijkheid van zijn verzoek, geeft de exploitant tegelijkertijd kennis daarvan aan de in artikel D.120 en in artikel D.131 van dit deel bedoelde personen die een verzoek tot het nemen van maatregelen bij de bevoegde instantie hebben ingediend;
  3° als het terugbetalingsverzoek onvolledig is, richt de bevoegde instantie binnen twintig dagen na ontvangst van de aanvraag een lijst van de ontbrekende verantwoordingsdocumenten bij ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager en vermeldt ze dat de procedure hervat wordt zodra ze in ontvangst genomen worden;
  4° als de aanvraag tot terugbetaling volledig of behoorlijk ingevuld is, geeft de bevoegde instantie de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven kennis van de volledigheid van het dossier binnen twintig dagen na ontvangst van het verzoek of van de opgeëiste verantwoordingsdocumenten;
  5° de exploitant en de personen bedoeld in 2° worden door de bevoegde instantie gehoord;
  6° de bevoegde instantie neemt een met redenen omklede beslissing; zij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze van mening is dat de door de exploitant uitgevoerde of in uitvoering zijnde preventieve maatregelen of herstelmaatregelen in vergelijking met de doelstellingen van dit deel geschikt zijn;
  7° de bevoegde instantie geeft de exploitant en, in voorkomend geval, de personen bedoeld in 2° kennis van haar beslissing binnen negentig dagen te rekenen van de kennisgeving van de volledigheid van de aanvraag bedoeld in 4°. Bij gebreke daarvan kan de exploitant een ingebrekestelling te beslissen verzenden; indien de bevoegde instantie niet kennis geeft van haar beslissing m.b.t. het terugbetalingsverzoek binnen dertig dagen na ontvangst van de ingebrekestelling, wordt het verzoek geacht verworpen te zijn;
  8° de kennisgeving van de beslissing vermeldt de mogelijke beroepsmiddelen alsook de termijnen waarbinnen deze beroepen moeten ingediend worden;
  9° in het geval bedoeld in artikel D.126, 1°, van dit deel blijft de bevoegde instantie de aan de exploitant terugbetaalde bedragen vorderen ten laste van de derde die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, tenzij de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de verantwoordelijke derde is.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D128.[1 De exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de herstelmaatregelen die uit hoofde van deze richtlijn worden genomen, indien hij bewijst dat hij niet in gebreke of nalatig is geweest en de milieuschade is veroorzaakt door :
  1° een emissie of gebeurtenis die uitdrukkelijk is toegelaten en die geheel voldoet aan de voorwaarden i.v.m. een toestemming of vergunning die van toepassing is op de datum van de emissie of gebeurtenis en die verleend is overeenkomstig een regelgeving bedoeld in bijlage I bij het decreetgevende deel van Boek I van het Milieuwetboek;
  2° een emissie of een activiteit of alle manieren waarop een product tijdens een activiteit wordt gebruikt en waarvan de exploitant kan bewijzen dat die op grond van de stand van de wetenschappelijke en technologische kennis op het tijdstip dat zij plaatsvonden, niet als schadelijk werden beschouwd.
  In de gevallen bedoeld in dit artikel verloopt de vrijstellingsprocedure als volgt :
  1° de exploitant richt aan de bevoegde instantie een gemotiveerd vrijstellingsverzoek, samen met elk door hem nuttig geacht verantwoordingsdocument;
  2° op straffe van onontvankelijkheid van zijn verzoek geeft de exploitant tegelijkertijd kennis daarvan aan de in artikel D.120 en in artikel D.131 van dit deel bedoelde personen die een verzoek tot het nemen van maatregelen bij de bevoegde instantie hebben ingediend; deze personen kunnen hun opmerkingen laten gelden;
  3° als het vrijstellingsverzoek onvolledig is, richt de bevoegde instantie binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag een lijst van de ontbrekende verantwoordingsdocumenten bij ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager en vermeldt ze dat de procedure hervat wordt zodra ze in ontvangst genomen worden;
  4° als de aanvraag tot terugbetaling volledig of behoorlijk ingevuld is, geeft de bevoegde instantie de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven kennis van de volledigheid van het dossier binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag of van de opgeëiste verantwoordingsdocumenten;
  5° de bevoegde instantie neemt een met redenen omklede beslissing waarin zij de redenen opgeeft waarom zij van mening is dat de vrijstellingsvoorwaarden al dan niet vervuld zijn;
  6° de bevoegde instantie geeft kennis van haar beslissing aan de exploitant en, in voorkomend geval, aan de personen bedoeld in 2° binnen negentig dagen te rekenen van de kennisgeving van de volledigheid van de aanvraag bedoeld in 4°. Bij gebreke daarvan kan de exploitant een ingebrekestelling om te beslissen verzenden; indien de bevoegde instantie niet kennis geeft van haar beslissing m.b.t. het vrijstellingsverzoek binnen dertig dagen na ontvangst van de ingebrekestelling, wordt het verzoek geacht verworpen te zijn;
  7° de kennisgeving van de beslissing vermeldt de mogelijke beroepsmiddelen alsook de termijnen waarbinnen deze beroepen moeten ingediend worden.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D129.[1 Elke exploitant die acht dat zijn verzoek om terugbetaling in de zin van artikel D.126 of om vrijstelling in de zin van artikel D.128 genegeerd, ten onrechte (geheel of gedeeltelijk) verworpen werd of dat ze onvoldoende in aanmerking genomen werd of niet overeenkomstig deze titel behandeld werd, kan bij de Waalse Regering beroep instellen.
  Op straffe van onontvankelijkheid wordt dit beroep naar de milieuadministratie gestuurd binnen tien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de beslissing van de bevoegde instantie of, bij gebrek aan die beslissing, binnen tien dagen na afloop van de in de artikelen D.127 en D.128 bedoelde termijn.
  De milieuadministratie stelt een verslag op dat ze binnen een termijn van vijftig dagen naar de Regering stuurt. De termijn gaat in op de eerste dag na ontvangst van het beroep. De milieuadministratie verwittigt de exploitant schriftelijk de dag waarop zij het rapport overmaakt.
  De Regering stuurt haar beslissing naar de exploitant zodra het mogelijk is en, uiterlijk, binnen negentig dagen. De termijn gaat in op de eerste dag na ontvangst van het beroep. De beslissing van de Regering vermeldt de beroepsmodaliteiten.
  Als de beslissing niet verzonden wordt binnen de termijn bedoeld in het vorige lid :
  1° wordt de in eerste instantie genomen beslissing bevestigd;
  2° wordt de beslissing geacht te zijn genomen op grond van de conclusies die in het rapport vastliggen indien de beslissing bedoeld in artikel D.127 of in artikel D.128 niet verstuurd wordt, als het rapport overeenkomstig het derde lid is verstuurd. Het rapport]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D130. [1De bevoegde instantie is gerechtigd tegen de exploitant of, indien van toepassing, een derde die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, de procedure in te leiden voor het verhalen van de kosten met betrekking tot alle uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen voordat een periode van vijf jaar verstreken is, te rekenen vanaf de datum waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of de datum waarop de aansprakelijke exploitant of derde is geïdentificeerd, indien die datum later is.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Titel IX. - [1 Verzoeken om maatregelen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D131.[1 Natuurlijke of rechtspersonen die :   1° milieuschade lijden of dreigen te lijden dan wel;   2° of een voldoende belang hebben bij de besluitvorming inzake de schade;   kunnen bij de bevoegde instantie opmerkingen indienen betreffende gevallen van milieuschade waarvan zij kennis hebben en kunnen de bevoegde instantie verzoeken maatregelen te treffen krachtens dit deel.   De verenigingen die milieubescherming bevorderen worden geacht voldoende belang te hebben [2 in de zin van het eerste lid, 2°]2 van dit artikel voor zover zij over de rechtspersoonlijkheid beschikken en dat zij de milieubescherming in hun maatschappelijk doel hebben opgenomen. Deze verenigingen bewijzen via hun activiteitenverslag of via elk ander stuk dat hun werkelijke activiteit in overeenstemming is met hun statutair doel.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D132.[1 Het verzoek om maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die met betrekking tot de milieuschade in kwestie worden voorgelegd.
  Indien een verzoek om maatregelen te algemeen of te vaag geformuleerd is, verzoekt de bevoegde instantie de aanvrager zo spoedig mogelijk, uiterlijk vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel D.134, § 1, tweede lid, 1°, zijn aanvraag te preciseren en helpt zij hem daarbij op gepaste wijze.
  In geval van milieuschade aan de bodem is het verzoek om maatregelen bedoeld in artikel D.131 alleen van toepassing op de verontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D133.[1 Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen en gegevens aannemelijk maken dat er milieuschade is, neemt de bevoegde instantie deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In dat geval biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D134.[1 § 1. De bevoegde instantie bericht ontvangst van het verzoek om maatregelen binnen tien werkdagen na ontvangst ervan.
  De bevoegde instantie stelt de in artikel D.131 van dit deel bedoelde personen die opmerkingen bij haar hebben ingediend in kennis van haar beslissing inzake het al dan niet nemen van maatregelen en motiveert die beslissing :
  1° zodra het mogelijk is, uiterlijk binnen een maand na ontvangst van het verzoek;
  2° of binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek indien de aangeklaagde situatie zo omvangrijk en complex is dat de onder 1° bedoelde termijn van één maand niet haalbaar is; in dat geval geeft de overheidsinstantie zo spoedig mogelijk kennis van elke termijnverlenging en van de redenen daarvoor, hoe dan ook voordat de termijn van één maand bedoeld in 1° afloopt.
  De kennisgeving van de met redenen omklede beslissing van de bevoegde instantie vermeldt de mogelijke beroepsmiddelen alsook de modaliteiten om deze beroepen in te stellen. [2 Als de bevoegde instantie haar beslissing over het verzoek om maatregelen niet mededeelt binnen de daartoe voorgeschreven termijnen, zoals bedoeld in het vorige lid, wordt het verzoek geacht verworpen te zijn.]2
  § 2. Elke aanvrager die acht dat zijn verzoek om maatregelen genegeerd, ten onrechte (geheel of gedeeltelijk) verworpen werd of onvoldoende in aanmerking genomen werd of niet overeenkomstig deze titel behandeld werd, kan bij de Waalse Regering een beroep instellen.
  Op straffe van onontvankelijkheid wordt dit beroep ingediend binnen tien werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de beslissing van de bevoegde instantie of, bij gebrek aan die beslissing, binnen tien dagen na afloop van de [2 in artikel D. 134, § 1, tweede lid]2 bedoelde termijn.
  De Waalse Regering doet uitspraak na het advies te hebben ingewonnen van de milieuadministratie en van elke persoon of instantie van wie zij het advies nuttig acht. Ze spreekt zich uit zodra het mogelijk is, uiterlijk binnen negentig dagen na ontvangst van het beroep.
  De beslissing van de Waalse Regering wordt aan de aanvrager betekend met vermelding van de mogelijke beroepsmiddelen alsook de termijnen waarbinnen deze beroepen moeten ingediend worden.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>
  (2)<DWG 2010-07-22/10, art. 49, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2010>

Titel X. - [1 Internationale en interregionale samenwerking.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D135.[1 Wanneer milieuschade gevolgen heeft of dreigt te hebben voor meerdere lidstaten of regio's, waaronder het Waalse Gewest, werken de bevoegde instantie en, in voorkomend geval, de Waalse Regering samen met de andere lidstaten, onder andere door een geschikte uitwisseling van informatie, opdat preventieve maatregelen en zo nodig herstelmaatregelen met betrekking tot die milieuschade kunnen worden genomen.]1   ----------   (1)
Art. D136.[1 In geval van milieuschade onder de omstandigheden bedoeld in het vorige artikel verstrekt de bevoegde instantie of, in voorkomend geval, de Waalse Regering voldoende informatie aan de mogelijkerwijs getroffen regio' of lidstaten van de Europese unie.
  In voorkomend geval verstrekt de bevoegde instantie voldoende informatie over de milieuschade aan de Waalse Regering.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

Art. D137. [1 Wanneer de bevoegde instantie en, in voorkomend geval, de Waalse Regering binnen hun grenzen schade vaststellen die niet binnen hun grondgebied veroorzaakt is, kunnen zij dit aan de betrokken Staat of Regio melden; zij kunnen aanbevelingen doen inzake het nemen van preventieve of herstelmaatregelen en kunnen om terugbetaling verzoeken van hun kosten voor het nemen van preventieve of herstelmaatregelen.]1
  ----------
  (1)<ingevoegd bij DWG 2007-11-22/44, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 29-12-2007>

DEEL VIII. - [1 Opsporing, vaststelling, vervolging en beteugeling van milieuovertredingen en [2 schadevergoedingsmaatregelen]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2008-06-05/36, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 06-02-2009>
  (2)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

TITEL 1. - [1 Algemene bepalingen [2 en berekening van de termijnen]2.]1   ----------   (1)   (2)
HOOFDSTUK I. [1 - Toepassingsgebied ]1   ----------   (1)
Art. D138.[1 [2 Dit deel bevat de bepalingen inzake toezicht, dwangbevel en straffen die nodig zijn voor de toepassing van de volgende wetten en decreten, alsook van de desbetreffende uitvoeringsbesluiten:    1° de jachtwet van 28 februari 1882;    2° de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging;    3° de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;    4° de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder;    5° het decreet van 9 mei 1985 met betrekking tot de ontsluiting van steenbergen;    6° [4 Boek 3 van het Milieuwetboek dat het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen inhoudt]4;    7° het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;    8° het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;    9° het Milieuwetboek, met inbegrip van Boek I en van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;   [3 9° /1 het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid;]3    10° het Boswetboek;    11° het decreet van 3 april 2009 betreffende de bescherming tegen de eventuele schadelijke effecten en de hinder van de niet-ioniserende stralingen die door stationaire zendantennes gegenereerd worden;    12° het decreet van 10 juli 2013 tot invoering van een kader om te komen tot een pesticidengebruik dat verenigbaar is met duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 2001 juli betreffende de beroepsopleiding in de landbouw;    13° [4 ...]4;    14° het Waalse Landbouwwetboek;    15° het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeleid en de visserijstructuren;    16° het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering;    17° het Waalse Dierenwelzijnwetboek;    18° het decreet van 17 januari 2019 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging gebonden aan het verkeer van de voertuigen;    19° het decreet van 31 januari 2019 betreffende de kwaliteit van de binnenlucht;    20° het decreet van 2 mei 2019 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;    21° het decreet van 20 mei 2020 betreffende de toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik.]2    Dit deel bevat ook de bepalingen inzake toezicht, dwangbevel en sancties die nodig zijn voor de toepassing van de Europese Verordeningen en Beschikkingen bedoeld bij of krachtens hoofdstuk II van titel V van dit Deel alsook bij artikel 63 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.]1   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art. D138bis.
  <Opgeheven bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D139.[1 De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn van toepassing op de bepalingen bedoeld in artikel D.138 en op de krachtens deze bepalingen genomen reglementaire bepalingen.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D140.[1 Onverminderd de artikelen 5 en 7bis van het Strafwetboek kunnen de federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de gemeenten, de meergemeentenzones en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn na afloop van de procedure voor administratieve sancties aansprakelijk worden gesteld voor de vastgestelde overtreding. In dit geval kan alleen een teruggavemaatregel worden opgelegd, met uitzondering van iedere andere sanctie.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D140bis.
  <Opgeheven bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK II. [1 - Begripsomschrijvingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D141.[2 § 1.]2 [1 Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder :    1° [2 Administratie: de Waalse Overheidsdienst Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;]2    2° [2 vaststellende beambte: het statutaire of contractuele personeelslid aangewezen krachtens de artikelen D.146, D.149 en D.152 om toezicht te houden op en controle uit te oefenen op de naleving van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen te controleren en om de overtredingen krachtens dit deel op te sporen en vast te stellen;]2    3° waarschuwing : [2 een mondelinge informatie die schriftelijk bevestigd wordt of rechtstreeks geschreven wordt door een vaststellende beambte]2, waarin wordt bepaald dat zijn gedrag een overtreding vormt, eventueel vergezeld van een bevel tot regularisatie binnen een bepaalde termijn;    4° het Waterwetboek : Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt;    5° deskundige : een [2 een statutair of contractueel personeelslid, of elke persoon die afhangt van een Belgische openbare overheid]2 die waarborgen biedt inzake onafhankelijkheid en bekwaamheid, op wie de vaststellende beambten krachtens artikel D.148 een beroep kunnen doen in het kader van hun opdrachten;    6° sanctionerend ambtenaar : het statutaire of contractuele personeelslid aangewezen krachtens de artikelen D.156 tot D.158 om op administratieve wijze de krachtens dit deel vastgestelde overtredingen te vervolgen en te bestraffen;    7° overtreding : iedere misdaad, ieder misdrijf en iedere inbreuk bepaald bij de bepalingen bedoeld in artikel D.138 [2 met inbegrip van de gedeclasseerde overtredingen]2;    8° [2 gedeclasseerde overtreding: iedere overtreding, met uitzondering van de in eerste categorie ingedeelde overtredingen, opgenomen in een lijst vastgesteld door de Regering krachtens artikel D.192, die uitsluitend het voorwerp kan uitmaken van administratieve sancties;]2    9° teruggavemaatregelen : een geheel van maatregelen, met inbegrip van het herstel in de oorspronkelijke staat, uitgesproken door de rechter op grond [2 van hoofdstuk III van Titel V]2 of gelast door de sanctionerend ambtenaar op grond van artikel D.201, [2 bestemd om een einde te maken aan de overtreding]2 bestaande uit het herstel van de situatie van voor de overtreding, het vergoeden van de veroorzaakte schade [2 het verzachten van de gevolgen van de overtreding]2;    10° interventieplan : [2 het geheel van de maatregelen bevolen door een burgemeester of een vaststellende beambte krachtens artikel D.169]2 waarmee de dreiging of de gevolgen van een vervuiling bedwongen kunnen worden (bewarend beslag) tot de gevaar- of vervuilingsbronnen drooggelegd zijn, met inbegrip van een inschatting van de sanitaire risico's;    11° [2 recidive: de staat waarin een persoon zich bevindt die, na eerder strafrechtelijk veroordeeld te zijn of een administratieve sanctie opgelegd te hebben gekregen voor een overtreding van één van de in artikel D.138 genoemde wetgevingen, een overtreding van dezelfde wetgeving pleegt binnen vijf jaar nadat de strafrechtelijke of administratieve veroordeling onherroepelijk is geworden of is uitgesproken;]2    12° herstel in de oorspronkelijke staat : iedere actie of combinatie van acties die, indien van toepassing, gezamenlijk gericht zijn op :    - de reïntegratie van de plaatsen in het milieu met het oog op de herbestemming ervan voor een functioneel gebruik of om terug te keren naar de situatie van voor het plegen van de overtreding of naar een staat die beantwoordt aan de doelstellingen van de geschonden regel;    - de restauratie, de rehabilitatie of de vervanging van beschadigde natuurlijke rijkdommen, in voorkomend geval door middel van een gelijkwaardig alternatief voor deze rijkdommen;    - de restauratie in een zodanige staat dat de situatie niet langer een gevaar vormt of overlast voor het milieu of de menselijke gezondheid oplevert;   [2 - het wegnemen van de risico's van verontreiniging van de plaats waar de overtreding is gepleegd of waar de gevolgen van deze overtreding zich hebben voorgedaan;    - voor de overtredingen bedoeld in het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering, de uitvoering van elke actie die de naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 19 van datzelfde decreet mogelijk maakt;    - voor de overtredingen voorzien in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, alle handelingen met het oog op de reïntegratie van de inrichting in het milieu met het oog op de herbestemming ervan voor een functioneel gebruik of met het oog op het wegnemen van de risico's van verontreiniging veroorzaakt door de site die het voorwerp is geweest van de overtreding of die de gevolgen heeft ondergaan van deze overtreding;    - voor de overtredingen bedoeld in het Waalse Dierenwelzijnwetboek die het voorwerp kunnen uitmaken van een regularisatie: alle handelingen overwogen om de situatie waarop de overtredingen betrekking hebben in overeenstemming te brengen met de bepalingen van hetzelfde Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan;]2   [3 - voor de inbreuken bedoeld in artikel 204, 10° tot 13°, van het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid, en voor zover de illegale afvalstorting gepaard gaat met ernstige aanwijzingen dat de bodemverontreiniging de drempelwaarden of achtergrondconcentraties overschrijdt of dreigt te overschrijden wanneer deze hoger zijn dan de drempelwaarden in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de uitvoeringsmaatregelen ervan, het invoeren en uitvoeren van een herstelplan voor de plaats van de illegale afvalstorting overeenkomstig deel IX van dit Boek.]3    13° de voor het dier verantwoordelijke persoon: de persoon, die een dier bezit of houdt, die zich gewoonlijk met bedoeld dier bezighoudt of op dat dier rechtstreeks toezicht uitoefent;    14° de "SPAQuE" : de "Société publique d'aide à la qualité de l'environnement" (Openbare maatschappij voor hulpverlening inzake de verbetering van het leefmilieu, bedoeld in artikel 22, § 2, van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen.   [2 15° de technisch deskundige: eenieder die door een vaststellende beambte of een sanctionerend ambtenaar wordt vereist en die geacht wordt op grond van zijn kunst, opleiding, diploma of beroep in staat te zijn de aard en de omstandigheden van een mogelijk inbreukmakend feit te beoordelen en een vaststellende beambte of een sanctionerend ambtenaar daarover in te lichten bij de uitoefening van zijn taken uit hoofde van dit deel.]2    [2 ...]2]1   [2 § 2. Onverminderd de bijzondere regels betreffende de berekening van de termijnen die rechtstreeks in een artikel zijn gesteld, vangen de in dit deel bedoelde termijnen aan op de dag na de datum van ontvangst van het stuk ten aanzien waarvan de termijn moet ingaan.    De vervaldatum wordt meegerekend. De vervaldag wordt echter naar de eerstvolgende werkdag verschoven wanneer de laatste dag voorzien om een procedureakte door te voeren een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is.    Het verzonden stuk wordt geacht op een bepaalde datum te zijn ontvangen wanneer de datum van ontvangst ervan kan worden aangetoond en wanneer het stuk een van de volgende vormen heeft:    1° ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst;    2° elektronisch gedateerde en ondertekende e-mail, met ontvangstbevestiging;    3° verzending door particuliere ondernemingen tegen ontvangstbewijs;    4° de indiening van een akte tegen gedagtekend ontvangstbewijs;    5° elk ander door de Regering bepaald middel.]2   ----------   (1)   (2)   (3)
HOOFDSTUK III. [1 - Doelstellingen en coördinatie van het repressieve milieubeleid]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D142.[1 § 1. Het doel van dit deel van de Code is het op uniforme wijze regelen van [2 het toezicht,]2 het opsporen, vaststellen, vervolgen en beteugelen van overtredingen van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen, teneinde coherentie, duidelijkheid en doeltreffendheid te waarborgen en het gevoel van straffeloosheid te bestrijden.    § 2. Uiterlijk twaalf maanden na haar eedaflegging neemt de Regering de Waalse strategie voor een repressief milieubeleid aan. [2 ...]2.    De Waalse strategie voor een repressief milieubeleid wordt uitgewerkt met inachtneming van de volgende richtsnoeren :    1° het beginsel van doeltreffendheid volgens welk de diensten van de Administratie zo doeltreffend mogelijk gebruikt worden, waarbij ervoor gezorgd wordt dat elke vaststellende beambte een zo groot mogelijke bijdrage levert aan [2 het toezicht,]2 de opsporing, de vaststelling, de vervolging, de beteugeling van overtredingen en de schadevergoedingsmaatregelen voor bedoelde overtredingen;    2° het beginsel van onafhankelijkheid volgens welk de vaststellende beambten en sanctionerende ambtenaren de door dit deel toegewezen opdrachten uitvoeren zonder externe bevelen, en dit, overeenkomstig de vastgestelde actieprioriteiten [2 met name in het kader van de strategie]2.    Het in het tweede lid, 2°, bedoelde beginsel doet geen afbreuk aan de bepalingen die krachtens het Wetboek van Strafvordering van toepassing zijn.    De Waalse strategie voor een repressief milieubeleid bevat minstens de volgende elementen :    1° de actieprioriteiten in het kader van het repressieve milieubeleid en de identificatie van de te bereiken doelstellingen zowel inzake controle en opsporing van de overtredingen als beteugeling en schadevergoedingsmaatregelen;    2° de tussen alle betrokken openbare actoren voorgestelde coördinatie, met inbegrip van de verdeling van de opdrachten van de verschillende diensten van de Administratie die taken inzake controle, opsporing en vaststelling van de overtredingen verzekeren;    3° de acties die moeten worden gevoerd om de schadevergoeding voor de vastgestelde overtredingen doeltreffend en zichtbaar te maken;    4° de organisatie van de diensten van de Administratie om te zorgen voor doeltreffende opdrachten inzake controle, opsporing en vaststelling van de overtredingen op het terrein, met inbegrip van de ontwikkeling van de aanwervingen;    5° de inhoud van de opleidingen, zowel basis- als voortgezette opleidingen, die aan de betrokken openbare actoren worden verstrekt.   [2 6° de ontwikkeling of bijwerking van een register van gewestelijke en gemeentelijke vaststellende beambten;    7° de uitvoering van een op het publiek gericht communicatieplan, in het bijzonder met betrekking tot de acties ter bestrijding van milieudelinquantie, de soorten sancties en de herstelmaatregelen.]2    Overeenkomstig het vierde lid, 1°, worden de actieprioriteiten en de te bereiken doelstellingen beschreven voor elke dienst van de Administratie die belast is met opdrachten inzake controle, opsporing en vaststelling van de overtredingen, met inbegrip van de gespecialiseerde Onderzoekseenheid bedoeld in artikel D.155, en worden ze in operationele doelstellingen vertaald of opgenomen in de bestuursovereenkomst.   [2 Vóór zijn definitieve aanneming door de Regering wordt het ontwerp van de Waalse strategie voor een repressief milieubeleid aan de volgende instellingen ter advies voorgelegd, die binnen minstens vijfenveertig dagen vanaf de datum van ontvangst van het volledig dossier betreffende de adviesaanvraag advies moeten uitbrengen aan:    1° de Beleidsgroep Leefmilieu en de Beleidsgroep Landelijke Aangelegenheden van de "Conseil écono mique, social et environnemental de Wallonie" (Economische, sociale en milieuraad van Wallonië);    2° het College van procureurs-generaal;    3° de "Union des Villes et Communes de Wallonie" (Vereniging van Waalse Steden en Gemeenten) ;    4° de vertegenwoordigers van de federale en lokale politie;    5° de "Conseil wallon du bien-être des animaux" (Waalse Raad voor Dierenwelzijn);    Het ontwerp van de Waalse strategie voor een repressief milieubeleid en de ontvangen adviezen worden vervolgens ter bespreking voorgelegd aan het Parlement.]2    § 3. Rekening houdend met de in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde beginsels neemt de Regering indicatoren aan, waarbij bijgedragen kan worden tot de evaluatie en de opvolging van de Waalse strategie voor een repressief milieubeleid.    De beoordeling van de uitvoering van de strategie wordt minstens om de twee jaar verricht. De beoordeling wordt aan het Parlement overgemaakt binnen de maand van haar aanneming voor presentatie en bespreking.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D143.[1 § 1. [2 Met het oog op een gecoördineerde tenuitvoerlegging van het in artikel D.142 bedoelde repressieve milieubeleid vergadert de door de Regering aangewezen dienst of instelling minstens twee keer per jaar met :
   1° de parketten van de verschillende rechtsgebieden van de hoven van beroep en rechterlijke arrondissementen;
   2° de vertegenwoordigers van de federale en lokale politie;
   3° de vertegenwoordigers van de "Union des Villes et Communes de Wallonie";
   4° de personen aangewezen door de Regering.]2
   De vertegenwoordigers van de hoven en rechtbanken worden geïnformeerd over het houden van de in het eerste lid bedoelde vergadering en worden als waarnemers uitgenodigd.
   § 2. [2 De Regering stelt met de "Union des Villes et Communes de Wallonie" een samenwerkingsprotocol op met het oog op de coördinatie van het repressieve beleid bedoeld in artikel D.142, en legt het vervolgens ter goedkeuring voor aan de gemeenten]2. Dit protocol heeft [2 met name]2 betrekking op de versterkte samenwerking tussen het Waalse Gewest en de gemeenten, de taakverdeling tussen de verschillende betrokken actoren en de praktische modaliteiten van deze samenwerking.
   Dit protocol wordt met dezelfde frequentie als de Waalse strategie voor een repressief milieubeleid bijgewerkt.
   § 3. De Regering sluit met de Procureurs des Konings, elke partij voor wat haar betreft, een samenwerkingsprotocol met het oog op de coördinatie van het repressieve beleid, bedoeld in artikel D.142. Dit protocol heeft betrekking op de praktische modaliteiten van deze samenwerking tussen het Gewest en de bevoegde Procureurs des Konings. Dit protocol waarborgt de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie bij het verrichten van individuele opsporingen en vervolgingen en doet geen afbreuk aan de richtlijnen die op het gebied van het strafrechtelijk beleid zijn vastgesteld.
   Dit protocol wordt met dezelfde frequentie als de Waalse strategie voor een repressief milieubeleid bijgewerkt.
   § 4. Wanneer een vaststellende beambte kennis krijgt van een overtreding van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen die hij uit hoofde van zijn taken, actieprioriteiten of een protocol als bedoeld in lid 2 niet kan vaststellen, stelt hij de voor de vaststelling van de overtreding bevoegde vaststellende beambten daarvan onmiddellijk in kennis. De Regering kan nadere regels vastleggen voor het overmaken van de relevante gegevens.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 5, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D144.[1 § 1. De Administratie stelt een centraal bestand van de milieucriminaliteit, hierna het "centraal bestand" genoemd, en beheert dit bestand. Het doel van dit centraal bestand is personen die krachtens paragraaf 2 behoorlijk gemachtigd zijn, in staat te stellen hun kennis over de strafrechtelijke situaties uit te wisselen met het oog op een betere coördinatie en doeltreffendheid van het repressieve milieubeleid.
   [2 Het centraal bestand wordt ingesteld in de vorm van een elektronisch platform dat uitsluitend toegankelijk is voor de in paragraaf 2 bedoelde personen. In dit centraal bestand worden voor elke overtreder die na de vaststelling van de in dit deel bedoelde strafbare feiten wordt geïdentificeerd, de in lid 3 bedoelde verschillende handelingen, besluiten of documenten vastgesteld in het kader van de repressie van milieudelicten opgenomen. Met het oog op de vrijwaring van het onderzoeksproces kan de procureur des Konings op eigen initiatief of op verzoek van een beambte inhoud identificeren die ontoegankelijk is gemaakt voor andere dan de door hem bepaalde personen, overeenkomstig de door de Regering bepaalde voorwaarden en voor de door de procureur des Konings bepaalde periode. Hetzelfde geldt voor de sanctionerend ambtenaar bij de uitoefening van administratieve actie. Met het oog op de vrijwaring van het onderzoeksproces kan de sanctionerend ambtenaar op eigen initiatief of op verzoek van een beambte inhoud identificeren die ontoegankelijk is gemaakt voor andere dan de door hem bepaalde personen, overeenkomstig de door de Regering bepaalde voorwaarden en voor de door de procureur des Konings bepaalde periode.
   Dit centraal bestand omvat:
   1° de notulen en schriftelijke waarschuwingen die krachtens dit deel zijn ingesteld;
   2° de veiligheids- en dwangmaatregelen tegen overtreders uit hoofde van hoofdstuk IV van titel III ;
   3° de voorstellen tot onmiddellijke invordering die de sanctionerende ambtenaren overeenkomstig artikel D.174 aan de overtreders hebben gedaan, en de follow-up daarvan;
   4° de herstelmaatregelen waarom de sanctionerende ambtenaren in het kader van een onmiddellijke invordering verzoeken;
   5° de vermelding van de regularisatie van een overtredingssituatie na een waarschuwing of een opgelegde dwangmaatregel;
   6° de beslissing van het Openbaar Ministerie bedoeld in artikel D.166;
   7° de schikkingsvoorstellen die de Procureurs des Koning aan de overtreders hebben voorgelegd en de opvolging ervan;
   8° de vonnissen en arresten van de hoven en rechtbanken die in kracht van gewijsde zijn gegaan;
   9° de schikkingsvoorstellen die de sanctionerende ambtenaren aan de overtreders krachtens artikel D.173 hebben voorgelegd en de opvolging ervan;
   10° beslissingen van sanctionerende ambtenaren die in kracht van gewijsde zijn gegaan;
   11° de vermelding van de maatregelen genomen voor de uitvoering van de beslissingen uitgesproken ofwel door de hoven en rechtbanken, ofwel door een sanctionerend ambtenaar.
   In afwijking van het derde lid, 1°, worden de definitief als onjuist beschouwde processen-verbaal door de verantwoordelijke voor de verwerking of diens gemachtigde uit het centrale bestand verwijderd, volgens de door de Regering vastgestelde procedures. De Regering stelt vast wat moet worden verstaan onder notulen die als onjuist worden beschouwd.
   De vermelding van de overtredingen alsmede de desbetreffende punten worden automatisch gewist tien jaar na de dag volgend op het seponeren of na de dag waarop de beslissing van de hoven en rechtbanken of van een sanctionerend ambtenaar geacht wordt te zijn uitgevoerd. De Regering bepaalt de modaliteiten voor die schrapping.]2.
  [3 In afwijking van lid 5 wordt de vermelding van de overtredingen van vierde categorie alsmede de desbetreffende punten automatisch gewist drie jaar na de dag volgend op het seponeren of na de dag waarop de beslissing van de rechtbanken en hoven of van een sanctionerend ambtenaar geacht wordt te zijn uitgevoerd. Wanneer de vermelding van de overtredingen van vierde categorie, samen met de desbetreffende punten, samenvalt met de vermelding van een of meerdere overtredingen van een andere categorie, is lid 5 van toepassing. ]3
   § 2. De gegevens van het centraal bestand zijn niet toegankelijk voor het publiek en mogen alleen worden gebruikt door de vaststellende beambten [2 die belast zijn met opdrachten van gerechtelijke politie]2, door de burgemeesters, [2 elk lid van het operationeel kader van de federale en de lokale politie]2, sanctionerende ambtenaren en magistraten van het openbaar ministerie. [2 De Regering kan het centrale bestand toegankelijk maken voor andere personen die zij aanwijst, mits zij administratieve ondersteuning verlenen aan personen die er rechtstreeks recht op hebben. In dat geval stelt zij de voorwaarden vast voor de toegang van deze personen.]2
  [2 Onverminderd het eerste lid kan eenieder, om een dier te mogen houden, aan het gemeentebestuur een uittreksel uit het centraal bestand vragen om aan te tonen dat hij niet onderworpen is aan een verbod op het houden van een dier of aan de intrekking van een vergunning om een dier te houden als bedoeld in artikel D.6 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek, bevolen door een rechter of een sanctionerend ambtenaar in overeenstemming met de artikelen D.180, D.189, D.198, § 5, en D.199. Dit uittreksel uit het centrale bestand, waarvan de inhoud en de draagwijdte door de Regering worden bepaald, heeft specifiek tot doel in te gaan op het verzoek van dierenwinkels, asielen en fokkers in het kader van artikel D.46 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek om de handelingsbekwaamheid van de persoon om een dier te houden te controleren overeenkomstig artikel D.6 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek.]2
   De personen die uit hoofde van de bepalingen van dit hoofdstuk persoonsgegevens ontvangen, nemen maatregelen om de vertrouwelijkheid van deze gegevens en het gebruik ervan uitsluitend voor de bij of krachtens dit deel vastgestelde doeleinden of ter nakoming van hun wettelijke verplichtingen te waarborgen.
   § 3. Wanneer een overtreder voor de eerste keer in het bestand geregistreerd wordt, wordt hij daarover zo spoedig mogelijk ingelicht door de verantwoordelijke voor de behandeling [2 volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten]2.
   Deze informatie bevat :
   1° de personalia van een contactpersoon;
   2° de wettelijke of reglementaire grondslag van de gegevensverzameling;
   3° de doeleinden waarvoor de verzamelde gegevens worden gebruikt;
   4° de persoonsgegevens die de overtreder betreffen;
   5° het adres van de Gegevensbeschermingsautoriteit;
   6° het bestaan van het recht op toegang tot de gegevens, op verbetering van die gegevens, alsmede de nadere regelen voor de uitoefening van deze rechten;
   7° de termijn waarin de gegevens uit het centraal bestaand zullen worden geschrapt.
  [2 In toepassing van paragraaf 2, 6°, bepaalt de Regering de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op toegang tot de gegevens en van het recht om ze te corrigeren.]2
   § 4. [2 ...]2.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 6, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (3)<DWG 2021-11-24/09, art. 7, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D145.[1 § 1. De verantwoordelijke voor de verwerking van de in het bestand opgenomen gegevens is de Administratie In dit verband beheert de Administratie het centraal bestand en verzamelt ze de gegevens nuttig voor de samenstelling van het centraal bestand bij de referentiebronnen die daarover in het kader van hun activiteiten beschikken.
   De in het eerste lid bedoelde referentiebronnen zijn respectievelijk :
   1° de vaststellende beambten voor de inhouden bedoeld in artikel D.144, § 1, lid 3, 1°, 2°, 3°, 4°, 5° en 11°;
   2° de burgemeesters voor de inhouden bedoeld in artikel D.144, § 1, lid 3, 2°, [2 ...]2 4°, 5° en 11°;
   2° de Procureurs des Konings voor de inhouden bedoeld in artikel D.144, § 1, lid 3, 6°, 7° en 8°;
   4° de sanctionerende ambtenaren voor de inhouden bedoeld in artikel D.144, § 1, lid 3, 9°, 10° en 11°;
  [2 5° de leden van het operationeel kader van de federale en lokale politie voor de inhouden bedoeld in artikel D.144, § 1, derde lid, °, 2°, 3°, 5° en 11° ]2
   Elke referentiebron maakt de gegevens die ze bezit, aan de Administratie over volgens de technische regels opgenomen in een protocol dat de Administratie samen met de referentiebron ondertekend heeft.
   § 2. De Regering stelt de minimuminhoud van het protocol bedoeld in § 1 vast en legt de nadere regels vast volgens welke de referentiebronnen de gegevens aan de Administratie verstrekken.
  [2 Het protocol bevat minstens de nadere regels betreffende:
   1° de volgens de overeengekomen periodiciteit bijgewerkte mededeling van de inhouden bedoeld in artikel D.144, § 1, derde lid;
   2° de in acht te nemen bepalingen, met namen in termen van vertrouwelijkheid en inachtneming van Verordening (EG) 2016/79 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;
   3° de passende technische en organisatorische maatregelen om een aan de risico's aangepast beveiligingsniveau te waarborgen, waaronder met name de traceerbaarheid van de verrichte raadplegingen, de registratie van de identiteit van de gebruiker die toegang heeft verkregen tot het centrale bestand, de geraadpleegde gegevens, de wijze waarop deze gegevens zijn geraadpleegd, d.w.z. gelezen of gewijzigd, alsmede de datum en het tijdstip van de raadpleging;
   4° de modaliteiten en procedures voor rechtzetting van de gegevens;
   5° de verbintenis van de referentiebron om de dienst of de instelling aangewezen door de Regering de gegevens te verstrekken volgens de procedures en standaarden inzake techniek en informatica.]2
   Het protocol bevat de elementen die voor de overgemaakte gegevens de verenigbaarheid waarborgen met de systemen ontwikkeld door de Administratie en de daaraan gekoppelde formaten en technische voorwaarden.
   Het protocol wordt gezamenlijk ondertekend door de referentiebron en de Administratie.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 8, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

TITEL II. [1 - Verschillende interveniënten in het kader van de milieucriminaliteit ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK I. [1 - Vaststellende beambten]1   ----------   (1)
Afdeling 1. [1 - Gewestelijke vaststellende beambten]1   ----------   (1)
Art. D146.[1 § 1. Onverminderd de taken van de [2 andere personeelsleden belast met opdrachten van gerechtelijke politie en de leden van de federale en lokale politie]2 wijst de Regering de gewestelijke vaststellende beambten [2 als agent van de gerechtelijke politie]2 aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138 en de maatregelen die op grond daarvan zijn genomen, en met het opsporen en vaststellen van overtredingen van deze bepalingen. [2 Deze vaststellende beambten hebben geen strafrechtelijke veroordeling voor een misdaad, wanmisdrijf of overtreding van de eerste of tweede categorie in de zin van dit deel opgelopen.]2    De Regering organiseert de opleiding van de in het eerste lid bedoelde vaststellende beambten. Deze opleiding omvat een basisopleiding van minimaal vijftig uur, waarvan de inhoud ten minste als volgt is :    1° de algemene beginselen van het strafrecht;    2° de gerechtelijke organisatie;    3° de vaststelling van overtredingen en het opmaken van processen-verbaal;    4° de grondslagen van de wetgeving inzake leefmilieu, met inbegrip van dit deel van het Wetboek;    5° de grondslagen van de wetgeving inzake dierenwelzijn;    6° de grondslagen van de wetgeving inzake landbouw;    7° het beheer van conflicten.    De Regering kan het in het tweede lid bedoelde minimale programma aanvullen met bijkomende cursussen [2 , in voorkomend geval, gedifferentieerd volgens de specifieke taken van de vaststellende beambten.]2.    Naast de in lid 2 bedoelde basisopleiding voert de Regering volgens de door haar vastgestelde modaliteiten een elektronische drager voor afstandsonderwijs in, waarmee de kennis van de in artikel D.138 bedoelde wetgevingen kan worden verdiept en bijgewerkt. Ze zorgt voor het onderbrengen, de verspreiding, met inbegrip van onlinetoegang en actualisering, ten behoeve van alle vaststellende beambten en sanctionerende ambtenaren.    De Regering bepaalt de modaliteiten volgens welke die opleidingen worden verstrekt.    Op hun verzoek kunnen de bevoegde Procureurs des Konings en vertegenwoordigers van de hoven en rechtbanken worden uitgenodigd om deel te nemen aan de in deze paragraaf bedoelde opleidingen.    § 2. De bevoegdheden van gerechtelijke politie kunnen slechts door beëdigde vaststellende beambten uitgeoefend worden. De gewestelijke vaststellende beambten leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun administratieve standplaats.    De hoofdgriffier maakt een afschrift van de machtiging en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg van Wallonië.    In geval van wijziging van hun standplaats zijn de gewestelijke vaststellende beambten niet gehouden tot een nieuwe eedaflegging.    § 3. Bovendien kan de Regering, onder de gewestelijke vaststellende beambten, de officieren van gerechtelijke politie [2 die de hoedanigheid hebben van officier van de gerechtelijke politie en van officier van de gerechtelijke politie die hulpofficier zijn van de procureur des Konings]2 aanwijzen om toezicht te houden op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138. Als officieren van gerechtelijke politie, hulpofficieren van de Procureur des Koning, worden enkel aangewezen, de gewestelijke vaststellende beambten die volgens hun specifieke bevoegdheden verplicht zijn om handelingen te verrichten die deze hoedanigheid vereisen.    [2 De overeenkomstig lid 1 aangewezen vaststellende beambten]2 leggen de eed af vóór de rechtbank van eerste aanleg van hun administratieve standplaats.    De hoofdgriffier maakt een afschrift van de machtiging en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg van het ambtsgebied waar de officier zijn functie moet uitoefenen.    § 4. De [2 in dit artikel]2 bedoelde vaststellende beambten werken samen bij de voeding van het in artikel D. 144 bedoelde centraal bestand.    § 5. De gewestelijke vaststellende beambten oefenen hun bevoegdheden uit onder voorwaarden die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgen. Zij beslissen zelfstandig en ontvangen geen andere instructies dan algemene instructies op dit gebied.    De Regering stelt de voorwaarden vast, waarbij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gewestelijke vaststellende beambten wordt gewaarborgd.    § 6. De Regering bepaalt de overheid die bevoegd is om de beambten aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen bedoeld in titel V van Deel II van Boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, en van de krachtens dit Wetboek genomen bepalingen en met het vaststellen van de overtredingen. Deze beambten voldoen aan de door de Regering vastgestelde voorwaarden.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D147.[1 De Administratie beschikt over een wacht- en noodinterventiedienst die alle dagen van het jaar, 24 uur op 24, werkt.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D148.[1 § 1. De vaststellende beambten kunnen alle nauwkeurige onderzoeken en controles aan deskundigen toevertrouwen, na instemming van de Regering over de toevertrouwde opdrachten.
   De deskundigen handelen volgens de instructies van de vaststellende beambten. Ze voeren de controleopdrachten uit op een loyale en correcte wijze met inachtneming van de wets- en verordeningsbepalingen alsook de bijhorende omzendbrieven en instructies. Daartoe leggen ze vóór de uitoefening van hun opdrachten de eed af in de handen [2 van de Minister(s) die functioneel bevoegd is (zijn) voor de toegewezen taken]2.
   De informatie en vaststellingen ingewonnen door de deskundige in het kader van zijn opdrachten kunnen op elk ogenblijk en in voorkomend geval zonder aanvullende vaststelling worden gebruikt door de vaststellende beambten om met name een proces-verbaal op te maken [2 ...]2, tenzij het tegendeel is bewezen.
   De krachtens het eerste lid toevertrouwde opdrachten mogen geen verband houden met hoofdstuk 8 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek.
   § 2. De Regering :
   1° legt de lijst vast van de onderzoeken en controles die aan deskundigen kunnen worden toevertrouwd alsook de overtredingen waarvoor deze deskundigen [2 hun toezichthoudende taken overeenkomstig dit artikel kunnen uitoefenen]2;
   2° bepaalt de voorwaarden en de procedure betreffende de delegatie van de opdrachten aan de in § 1 bedoelde deskundigen;
   3° bepaalt de vereiste vaardigheid van de deskundigen, hun rechten en plichten alsook de wijze waarop zij voor hun diensten worden bezoldigd.
   Voor de uitoefening van de opdrachten van deze deskundigen stelt de Regering een legitimatiekaart vast. Ze bepaalt de modaliteiten voor het gebruik van deze kaart.
   § 3. De Regering bepaalt de sancties die kunnen worden opgelegd in geval van niet-naleving van de rechten en wettelijke en reglementaire bepalingen, voor de uitvoering waarvan de deskundigen samenwerken.
   § 4. Dit artikel is niet van toepassing op de technische deskundigen op wie de vaststellende beambten en de sanctionerende ambtenaren een beroep zouden moeten doen in het kader van hun opdrachten bedoeld in de artikelen D.162, eerste lid, 7°, en D.194, § 2, eerste lid, 5°.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 10, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 2. [1 - Gemeentelijke vaststellende beambten]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D149.[1 § 1. Onverminderd de bevoegdheden toegewezen aan de burgemeester en aan de lokale politie, kan de gemeenteraad in het kader van opdrachten met een regionaal karakter vaststellende beambten die lid zijn van de gemeente of van projectverenigingen, aanwijzen overeenkomstig het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie; die beambten zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138, en van de krachtens deze bepalingen genomen bepalingen, met uitzondering van die bedoeld in het eerste lid, 1° en [2 10°]2, en met de opsporing en vaststelling van de overtredingen.    Deze vaststellende beambten moeten de volgende voorwaarden vervullen :    1° geen strafrechtelijke veroordeling voor een misdaad, wanmisdrijf of overtreding van de eerste of tweede categorie in de zin van dit deel opgelopen hebben;    2° beschikken over minstens :    a) een getuigschrift van het hoger middelbaar onderwijs;    b) een getuigschrift van het lager middelbaar onderwijs en een nuttige ervaring voor de uitoefening van de functie (vijf jaar) in dienst van een gemeente of een intercommunale;    3° de vorming waarvan de inhoud, voor elke type vaststellende beambte door de Regering wordt bepaald, met vrucht hebben gevolgd.    De bevoegdheden van gerechtelijke politie kunnen slechts door beëdigde gemeentelijke vaststellende beambten uitgeoefend worden. De beambten leggen de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun administratieve standplaats.   [2 De hoofdgriffier maakt een afschrift van de machtiging en van de akte van eedaflegging over aan zijn collega's van de rechtbanken van eerste aanleg van die op het grondgebied van het Waalse Gewest bevoegd zijn.]2    § 2. De gemeentelijke vaststellende beambten zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in het eerste lid, 1° en [2 10°]2, en met de vaststelling van de overtredingen m.b.t. deze bepalingen. Ze worden gemachtigd om die opdrachten op het hele grondgebied van het Waalse Gewest uit te oefenen.    Naast de bevoegdheden bedoeld in het eerste lid kunnen de gemeentelijke vaststellende beambten belast zijn met de vaststelling van de overtredingen bedoeld in artikel D.197, § 3, op het grondgebied van de gemeenten die deel uitmaken van dezelfde politiezone, op voorwaarde dat daartoe een overeenkomst is gesloten tussen de betrokken gemeenten.    § 3. De gemeentelijke vaststellende beambten oefenen hun bevoegdheden uit onder voorwaarden die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgen. Zij beslissen zelfstandig en ontvangen geen andere instructies dan algemene instructies op dit gebied.    De Regering stelt de voorwaarden vast, waarbij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gemeentelijke vaststellende beambten wordt gewaarborgd.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D149bis.
  <Opgeheven bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D150.[1 De gemeente of de projectvereniging die overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een gemeentelijke vaststellende beambte aanwijst, verstrekt de Administratie een bewijs van deze aanstelling. In voorkomend geval licht ze ook de Administratie in over de beëindiging van de functie van de beambte.
   De in artikel D.149 bedoelde vaststellende beambten werken samen bij de voeding van het in artikel D. 144 bedoelde centraal bestand.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D151.[1 De Regering kent binnen de perken van de beschikbare kredieten een toelage toe indien een gemeente of een projectvereniging daarom verzoekt met het oog op de indienstneming of de handhaving van de indienstneming van een beambte.
   De Regering bepaalt de berekeningswijze en het maximumbedrag van de in het eerste lid bedoelde toelage. Ze kan een minimaal en een maximaal bedrag per begunstigde bepalen.
   Voor de beambten van wie de aanvraag de handhaving van hun aanstelling betreft, wordt bij de overeenkomstig lid 2 vastgestelde berekeningsmethode rekening gehouden met de doeltreffendheid van de opdrachten van het personeelslid, overeenkomstig de door de Regering vastgestelde criteria.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 3. [1 - Vaststellende beambten van de instellingen van openbaar nut [2 en van de intercommunales]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 12, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D152.[1 Wanneer de bescherming van het milieu of het dierenwelzijn verenigbaar is met haar sociaal doel, kan een instelling van openbaar nut of een intercommunale aan de Regering voorstellen om een of meerdere vaststellende beambten aan te wijzen om toe te zien op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138 en de maatregelen die op grond van die bepalingen zijn genomen, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in het eerste lid, 1° en [2 10°]2, en om overtredingen van die bepalingen op te sporen en vast te stellen. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de overmaking van dit voorstel alsook de aanwijzingsprocedure. In haar beslissing tot aanwijzing bepaalt de Regering :    1° de uitgebreidheid van de bevoegdheden van de aangewezen vaststellende beambte ten opzichte van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen rekening houdend met het [3 ...]3 doel van de instelling of van de intercommunale;    2° het grondgebied waarop de vaststellende beambte bevoegd is rekening houdend met de uitgebreidheid van de opdrachten van de instelling of van de intercommunale;    3° de voorwaarden die de aangewezen vaststellende beambte moet vervullen in het kader van de uitoefening van zijn opdrachten met name om de belangenconflicten te voorkomen.    Deze vaststellende beambten voldoen aan de volgende voorwaarden:    1° geen strafrechtelijke veroordeling voor een misdaad, wanmisdrijf of overtreding van de eerste of tweede categorie in de zin van dit deel opgelopen hebben;    2° beschikken over minstens :    a) een getuigschrift van het hoger middelbaar onderwijs;    b) een getuigschrift van het lager middelbaar onderwijs en een nuttige ervaring voor de uitoefening van de functie (vijf jaar) in dienst van een gemeente of een intercommunale;    3° een vorming waarvan de inhoud, voor elke type beambte, door de Regering wordt bepaald, met vrucht hebben gevolgd.    Deze vaststellende beambten oefenen hun bevoegdheden uit onder voorwaarden die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgen. Zij beslissen zelfstandig en ontvangen geen andere instructies dan algemene instructies op dit gebied.    De Regering stelt de voorwaarden vast, waarbij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de vaststellende beambten wordt gewaarborgd.]1   ----------   (1)   (2)   (3)
Art. D153.[1 De instelling van openbaar nut of de intercommunale die overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een vaststellende beambte aanwijst, bezorgt de Administratie een bewijs van deze aanstelling. In voorkomend geval licht ze ook de Administratie in over de beëindiging van de functie van de beambte.
   De in artikel D.152 bedoelde vaststellende beambten werken samen bij de voeding van het in artikel D. 144 bedoelde centraal bestand.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D154.[1 Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Regering een subsidie toekennen wanneer een instelling van openbaar nut of een intercommunale daarom verzoekt voor de indienstneming of handhaving van de indienstneming van een beambte.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK II. [1 - Bestrijding van de milieucriminaliteit]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D155.[1 § 1. De Regering richt binnen haar diensten een gespecialiseerde Onderzoekseenheid voor de bestrijding van milieucriminaliteit, hierna de "gespecialiseerde Onderzoekseenheid" genoemd, op.    Deze gespecialiseerde onderzoekseenheid heeft tot taak om, hetzij proactief, hetzij op verzoek van andere diensten, diepgaande onderzoeken te verrichten om ernstige milieudelicten op te sporen en vast te stellen en om de dagers van die milieudelicten te vervolgen. In deze context maakt ze gebruik van politietechnieken en richt ze vooral haar acties op :    1° de activiteitensectoren of exploitanten die hermetisch gesloten zijn om het milieurecht te eerbiedigen;    2° de georganiseerde criminele netwerken die actief zijn op de in artikel D.138 bedoelde gebieden.    Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, ondersteunt de gespecialiseerde Onderzoekseenheid de andere gewestelijke vaststellende beambten bedoeld in artikel D.146.    § 2. Deze gespecialiseerde Onderzoekseenheid bestaat uit gewestelijke vaststellende beambten [2 die de hoedanigheid van krachtens artikel D.146, § 3, aangewezen officier van gerechtelijke politie hebben]2.    De Eenheid wordt geleid [2 door een door de Regering aangewezen beambte die als politiedeskundige wordt geïdentificeerd en die met name de volgende opdrachten heeft :]2    1° zorgen voor de operationele coördinatie van de opdrachten en acties van de gespecialiseerde Onderzoekseenheid;    2° zorgen voor de coördinatie van de betrekkingen tussen de gespecialiseerde Onderzoekseenheid en de andere diensten bevoegd voor of betrokken bij de bestrijding van de milieuovertredingen;    3° zorgen voor de uniformering van de interpretaties van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen;    4° de onderzoeksprocedures verbeteren.    § 3. Naast de in artikel D.146 bedoelde opleidingen zorgt de Regering voor de specifieke opleiding van de in § 2 bedoelde beambten in verband met hun opdrachten. De Regering bepaalt de inhoud en de modaliteiten volgens welke die opleidingen worden verstrekt.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D155bis.[1 § 1. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die de volgende bepalingen van Verordening (EG) 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende opheffing van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (hierna "Verordening van 18 december 2006") overtreedt:
   1° artikel 5;
   2° artikel 6, §§ 1 en 3;
   3° artikel 7, § 1;
   4° artikel 9, §§ 5 en 6;
   5° artikel 14, §§ 1, 6 en 7;
   6° artikel 37, §§ 4, 5, 6 en 7;
   7° artikel 38, §§ 1, 3 en 4;
   8° artikel 39, §§ 1 en 2;
   9° artikel 40, § 4;
   10° artikel 50, § 4;
   11° artikel 56, §§ 1 en 2;
   12° artikel 60, § 10;
   13° artikel 67.
   Hetzelfde geldt voor overtredingen van een beschikking van het Europees Agentschap van chemische stoffen of van de Europese Commissie betreffende één van de bepalingen van verordening van 18 december 2006.
   Er wordt een overtreding van derde categorie begaan door degene die de volgende bepalingen van Verordening van 18 december 2006 overtreedt:
   1° artikel 6, § 4;
   2° artikel 7, § 2;
   3° artikel 9, § 2;
   4° artikel 12, §§ 2 en 3;
   5° artikel 17, § 1;
   6° artikel 18, § 1;
   7° artikel 22, §§ 1, 2 en 4;
   8° artikel 24, § 2;
   9° artikel 36, §§ 1 en 2;
   10° artikel 41, § 4;
   11° artikel 46, § 2;
   12° artikel 49;
   13° artikel 50, § 2;
   14° artikel 61, §§ 1 en 3;
   15° artikel 63, § 3;
   16° artikel 66, § 1;
   17° artikel 105.
   Hetzelfde geldt voor overtredingen van een beschikking van het Europees Agentschap van chemische stoffen of van de Europese Commissie betreffende één van de bepalingen bedoeld in het eerste lid.
   § 2. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door al wie de volgende bepalingen van Verordening (EU) nr. 517/204 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 842/2006 overtreedt:
   1° artikel 3, §§ 2 tot 4;
   2° artikel 4, §§ 1 tot 4;
   3° artikel 5, § 1;
   4° artikel 6, §§ 1 en 2;
   5° artikel 8, §§ 1 tot 3;
   6° artikel 10, § 3;
   7° artikel 11, § 4;
   8° artikel 13, §§ 1 en 2.
   Er wordt een overtreding van derde categorie begaan door degene die artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/204 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 842/2006, of van de krachtens bedoeld artikel aangenomen bepalingen overtreedt.
   § 3. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die:
   1° op onwettelijke wijze afvalstoffen overbrengt in de zin van artikel 2, 35), van Verordening 1013/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, hierna "Verordening van 14 juni 2006" genoemd;
   2° de artikelen 3, 4, 5, 9, § 6, 10 tot 13, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 27, 31, 32, 34, 35, § 4, 36, § 1, 37, 38, 39, 40, 41, 42, §§ 3, c), en 4, 45, 46, 47, 48, en 49 van Verordening van 14 juni 2006 overtreedt.
   § 4. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die de bepalingen overtreedt van artikel 1 van, en de bijlage bij Verordening 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is.
   § 5. Een overtreding van tweede categorie van Verordening 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen wordt begaan door:
   1° degene die gereglementeerde stoffen produceert in overtreding van de verbodsbepalingen of de productiebeperkingen opgelegd bij of overeenkomstig de artikelen 4, 7, 8 en 11;
   2° degene die gereglementeerde stoffen gebruikt in overtreding van de verbodsbepalingen of de productiebeperkingen opgelegd bij of overeenkomstig de artikelen 5, 7, 8, 11, 12 en 13;
   3° degene die gereglementeerde stoffen recupereert of vernietigt in overtreding van de voorschriften opgelegd bij of overeenkomstig artikel 22;
   4° elk bedrijf dat de preventieve maatregelen opgelegd bij of overeenkomstig artikel 23 miskent;
   5° degene die artikel 17 overtreedt.
   § 6. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die de bepalingen van de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 1102/2008 of de overeenkomstig deze artikelen genomen bepalingen overtreedt:
   1° artikel 3, §§ 1, 2 en 4;
   2° artikel 4, §§ 1 en 4;
   3° artikel 5;
   4° artikel 7;
   5° artikel 8, §§ 1 tot 3;
   6° artikel 9, § 1;
   7° artikel 10, §§ 4 tot 6;
   8° artikel 11;
   9° artikel 13, §§ 1 en 3.
   Er wordt een overtreding van derde categorie begaan door degene die de bepalingen van de artikelen 12 en 14 van Verordening (EU) nr. 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 1102/2008 of de overeenkomstig deze artikelen genomen bepalingen overtreedt.
   § 7. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die artikel 4, §§ 1 tot 3, 5, 6 en 8, of artikel 7, §§ 1, 2 en 3 van Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie overtreedt.
   § 8. Een overtreding van tweede categorie van artikel 24 van Verordening nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot opheffing van Verordening (EG) nr. 1774/2002 betreffende dierlijke bijproducten begaan door degene die:
   1° een inrichting en/of installaties zonder erkenning exploiteert;
   2° de voorschriften vermeld in zijn erkenning niet naleeft.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 79, 045; Inwerkingtreding : 31-12-2021>

HOOFDSTUK III. [1 - Sanctionerende ambtenaren]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 1. [1 - Gewestelijke sanctionerende ambtenaren]1   ----------   (1)
Art. D156.[1 § 1. De Regering wijst de gewestelijke sanctionerende ambtenaren aan die gemachtigd worden om [2 de in artikel D.173 bedoelde schikking voor te stellen, de administratieve procedures in te leiden en]2 de administratieve sancties op te leggen [2 en zij publiceert de lijst daarvan in het Belgisch Staatsblad. Deze sanctionerende ambtenaren zijn niet veroordeeld wegens een misdrijf, overtreding of misdrijf van de eerste of tweede categorie in de zin van dit deel en hebben een niveau waarvoor een postuniversitaire graad of een gelijkwaardig diploma vereist is of beschikken over een gelijkwaardige beroepservaring van vijf jaar]2.    De vaststellende beambten mogen niet als sanctionerende ambtenaren worden aangewezen.    De Regering bepaalt de kwalificatievoorwaarden waaraan de gewestelijke sanctionerend ambtenaar voldoet en stelt zijn geldelijk statuut vast.    De gewestelijke sanctionerende ambtenaren nemen deel aan de in artikel D.146, § 1, bedoelde opleidingen. De Regering kan deze opleidingen aanvullen met inhouden die voor de sanctionerende ambtenaren specifiek zijn.    § 2. [2 De sanctionerende ambtenaren zijn onafhankelijk in de uitoefening van hun rechtsprekende bevoegdheden en ze beslissen zelfstandig en autonoom over de opportuniteit van administratieve procedures en eventuele toepasselijke sancties en ontvangen geen andere instructies dan algemene instructies op dit gebied.    Een sanctionerend ambtenaar mag geen bezoldigde functie van een Regering aanvaarden.    Bij de uitoefening van hun taken uit hoofde van dit deel mogen zij geen persoonlijke belangen of vooringenomenheid hebben en geen van de partijen bevoordelen. In dit verband mogen zij hun ambt niet uitoefenen ten aanzien van personen met wie zij tot in de derde graad of door huwelijk verwant zijn, noch mogen zij deelnemen aan een zaak waarin zij reeds eerder in een andere hoedanigheid zijn opgetreden of waarin zij een direct of indirect belang hebben.    De benoeming van een sanctionerend ambtenaar overeenkomstig paragraaf 1 geschiedt volgens de door de Regering vastgestelde modaliteiten, na evaluatie van bekwaamheid en geschiktheid. Deze presentatie kan alleen met opgave van redenen worden geweigerd.    Ten minste vijftien dagen voor de toezending aan de Regering wordt de in lid 4 bedoelde presentatie openbaar gemaakt op de door de Regering bepaalde wijze.    Eenmaal aangewezen overeenkomstig dit artikel, kan de sanctionerend ambtenaar slechts worden ontslagen bij een met redenen omklede beslissing van de Regering, en op voorwaarde dat hij een ernstige fout heeft begaan, dat hij blijvend arbeidsongeschikt is of dat hij zelf een verzoek tot de Regering heeft gericht. Bovendien kan hij alleen met zijn uitdrukkelijke en voorafgaande instemming aan interne of externe mobiliteit worden onderworpen.    De Regering voert een kader in om de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de gewestelijke sanctionerende ambtenaren te waarborgen, volgens de modaliteiten die zij vaststelt. ]2]1   [2 § 3. In het kader van de bij dit deel opgedragen taken oefenen de sanctionerende ambtenaren een rechtsprekende functie uit en werken zij actief mee aan de rechtspraak in de zin van artikel D.11, 1°, van dit Wetboek.]2   ----------   (1)   (2)
Afdeling 2. [1 - Gemeentelijke sanctionerende ambtenaren]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D157.[1 § 1. Wanneer de gemeenteraad in zijn reglementen feiten veroordeelt die [2 krachtens artikel D.197, § 3,]2 aan de basis van overtredingen liggen, wijst hij de volgende personen als gemeentelijk sanctionerend ambtenaar aan :    1° ofwel de directeur-generaal van het gemeentebestuur;    2° ofwel een ambtenaar met een niveau waarvoor een universitair diploma van de tweede cyclus of een gelijkwaardig diploma vereist wordt of die beschikt over een gelijkwaardige beroepservaring [2 uitgeoefend tijdens vijf jaar]2.    Die ambtenaar is geen vaststellende beambte, noch de financieel directeur. [2 Hij heeft geen strafrechtelijke veroordeling voor een misdaad, wanmisdrijf of overtreding van de eerste of tweede categorie in de zin van dit deel opgelopen.]2    De gemeenteraad kan een door de provincieraad aangewezen provincieambtenaar als gemeentelijke sanctionerend ambtenaar aanwijzen. Die ambtenaar beschikt over een niveau waarvoor een universitair diploma van de tweede cyclus of een gelijkwaardig diploma vereist wordt of over een gelijkwaardige beroepservaring [2 uitgeoefend tijdens vijf jaar]2.    De beslissing van de gemeenteraad over de aanwijzing van een gemeentelijke sanctionerend ambtenaar wordt ter informatie aan de Administratie overgemaakt [2 en maakt het voorwerp van een bekendmaking uit]2. In voorkomend geval licht de gemeenteraad ook de Administratie in over de beëindiging van de functie van de sanctionerend ambtenaar.    In het geval bedoeld in het derde lid ontvangt de provincie van de betrokken gemeente een vergoeding voor de prestaties van de provincieambtenaar die optreedt als ambtenaar belast met het opleggen van de administratieve geldboetes. Een voorafgaande overeenkomst betreffende het bedrag van die vergoeding en de betalingswijze wordt tussen de gemeenteraad en de provincieraad gesloten.    Meerdere gemeenten kunnen samen beslissen om een statutair of contractueel personeelslid aan te wijzen om de opdrachten van gemeentelijke sanctionerend ambtenaar uit te oefenen. Ze kunnen onderling beslissen over de verdeling van de verschillende kosten die daarmee gepaard gaan.    § 2. De beambte die krachtens § 1 als gemeentelijke sanctionerend ambtenaar aangewezen wordt, volgt een opleiding waarvan de inhoud door de Regering wordt bepaald.    § 3. De gemeentelijke sanctionerende ambtenaren oefenen hun bevoegdheden uit onder voorwaarden die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgen. Zij beslissen zelfstandig en ontvangen geen andere instructies dan algemene instructies op dit gebied.    De Regering stelt de voorwaarden vast, waarbij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gemeentelijke sanctionerende ambtenaren wordt gewaarborgd.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D158.[1 Wanneer een instelling van openbaar nut of een intercommunale over krachtens artikel D.152 aangewezen vaststellende beambten beschikt, valt de bevoegdheid tot het instellen van administratieve vervolgingen voor de door deze vaststellende beambten vastgestelde overtredingen onder de bevoegdheid van de overeenkomstig artikel D.156 aangewezen sanctionerende ambtenaren.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

TITEL III. [1 - Toezicht, controle, opsporing en vaststelling van de overtredingen en veiligheids- en dwangmaatregelen]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 17, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK I. [1 - Controle]1   ----------   (1)
Art. D159.[1 § 1. [2 Onverminderd de taken van de andere personeelsleden belast met opdrachten van gerechtelijke politie en de leden van de federale en lokale politie worden het toezicht en de controle van de naleving van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen en de vaststelling van de overtredingen door de vaststellende beambten gewaarborgd.]2    De vaststellende beambten mogen het optreden van de openbare macht vorderen in de uitoefening van hun opdracht.    § 2. Voor de uitoefening van de opdrachten van de vaststellende beambten [2 ...]2 neemt de Regering een legitimatiekaart aan. Ze bepaalt de modaliteiten voor het gebruik van deze kaart. De Regering kan een uniform bepalen dat, in voorkomend geval, specifiek is voor de hoedanigheid van de vaststellende beambten.]1   ----------   (1)   (2)
HOOFDSTUK II. [1 - Onderzoeksmiddelen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 1 [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. D160.[1 De Regering kan bepalingen betreffende de inspectiemodaliteiten vastleggen voor alle of sommige categorieën van installaties en activiteiten bedoeld in de wetgevingen vermeld in artikel D.138.]1   ----------   (1)
Art. D161.[1 Onverminderd artikel 94 van het Boswetboek kunnen de vaststellende beambten in de uitoefening van hun opdrachten en onverminderd hun voor het overige vastgelegde inspectietaken op elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.
   Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of voor zover hij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming heeft van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet.]1
  [2 Wanneer de in lid 2 bedoelde persoon weigert gevolg te geven aan de voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter, kan de officier de politie verzoeken de toegang tot de woning af te dwingen. De afwezigheid van de in lid 2 bedoelde persoon kan niet worden aangevoerd als beletsel voor de voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter. De beambte doet zo nodig een beroep op de diensten van een slotenmaker.]2
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 18, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D162.[1 In de uitoefening van hun opdracht kunnen de vaststellende beambten :
   1° alle onderzoeken, controles, enquêtes uitvoeren en alle gegevens inwinnen die nuttig geacht worden om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen bedoeld in artikel D.138 nageleefd worden en o.a. :
   a) elke persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennisneming nuttig is voor de uitoefening van het toezicht;
   b) zich ter plaatse elk document, stuk of bewijsstuk laten overleggen of opsporen dat nuttig is voor de uitoefening van hun opdracht, er een fotokopie of een ander afschrift van maken, of tegen ontvangbewijs meenemen;
   c) de identiteit van elke persoon controleren;
   2° monsters nemen volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten;
   3° laten overgaan tot analyses volgens de regels vastgesteld overeenkomstig artikel D.163;
   4° ieder voertuig, met inbegrip van de voor het vervoer gebruikte voertuigen aanhouden, en hun lading controleren;
   5° elke bewarende maatregel nemen met het oog op de overlegging van het bewijs, meer bepaald gedurende een maximumtermijn van tweeënzeventig uur :
   a) verbieden voorwerpen te verplaatsen of de inrichtingen of installaties verzegelen waar mogelijkerwijs een overtreding werd begaan;
   b) de vervoermiddelen en andere tuigen die gediend zouden kunnen hebben om een overtreding te begaan aanhouden, tot stilstand brengen of verzegelen;
   6° in de aanwezigheid van de betrokkene of van de behoorlijk opgeroepen betrokkene, de toestellen en voorzieningen in overtreding met de bepalingen bedoeld in artikel D.138 uittesten of laten uittesten door erkende personen, laboratoria of openbare en private instellingen;
   7° zich door technische deskundigen laten bijstaan;
   8° administratieve politiemaatregelen nemen om voorwerpen die een overtreding in de zin van deze afdeling kunnen vormen, uit het verkeer te kunnen halen, en dit, ook via een administratieve inbeslagneming;
   9° onverminderd artikel D.161, de voorwerpen opsporen tot waar ze naartoe vervoerd werden en er beslag op leggen.
   10° de vaartuigen naar de oever laten komen om hun inhoud te controleren;
   11° overgaan tot vaststellingen door middel van audiovisuele middelen;
   12° tot metingen overgaan aan de hand van een sonometer;
   13° de nodige administratieve gegevens raadplegen en een afschrift ervan nemen, zoals de wettelijk voorgeschreven documenten die de bestuurder in zijn bezit moet hebben en in ruimere zin alle documenten die nuttig zijn voor de identificatie van het voertuig, de bestuurder of de persoon op wiens naam het voertuig staat ingeschreven.
   In geval van monsterneming met het oog op een analyse overeenkomstig het eerste lid, 3°, wordt de overtreder er onmiddellijk op gewezen dat hij de mogelijkheid heeft om een tegenanalyse te laten uitvoeren op zijn kosten. Indien uit het analyseprotocol blijkt dat een overtreding werd begaan, wordt overeenkomstig artikel D.165 een proces-verbaal opgemaakt.
   In toepassing van het eerste lid, 8°, bepaalt de Regering de modaliteiten voor de administratieve inbeslagneming, het informeren van de overtreder en het aanduiden van de bestemming van de in beslag genomen voorwerpen, alsook de modaliteiten voor het dekken van de kosten van de inbeslagneming. In het geval van een overtreding zoals bedoeld in artikel D.397, § 1, van het Waalse Landbouwwetboek, heeft de administratieve inbeslagneming betrekking op de voorwerpen, monsters, levensmiddelen of documenten die de overtreding vormen.]1
  [2 In toepassing van paragraaf 1, 11°, zijn de installatie en het gebruik van audiovisuele middelen in het Waalse Gewest in overeenstemming met de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's. ]2
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 20, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D163.[1 De Regering bepaalt de regels voor de erkenning van de laboratoria die met de officiële analyses belast worden.
   De Regering kan modellen van analyseprotocollen vastleggen, analyse- en tegenanalysemethodes bepalen, regels vastleggen voor de verdeling van de analyses onder de laboratoria, alsook voor de financiering van de kostprijs van de analyses en monsternemingen.
   Indien de algemene, sectorale, bijzondere of integrale voorwaarden voorzien in regels m.b.t. de analyse- en monsternemingsmethodes of indien de Regering er los daarvan opgelegd heeft, moeten de monsternemingen, analyses en tegenanalyses aan die regels voldoen.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 2 [1 Bijzondere bepalingen inzake afval]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 216, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D163/1. [1 Inspecties betreffende inzamelings- en vervoershandelingen hebben minstens betrekking op de oorsprong, de aard, de hoeveelheid en de bestemming van de ingezamelde en vervoerde afvalstoffen.    De personeelsleden mogen rekening houden met registraties die zijn verkregen volgens de regeling van het Communautair milieubeheer- en milieu-auditsysteem (EMAS), of volgens elk ander referentiesysteem voor milieumanagement, in het bijzonder wat betreft de frequentie en de intensiteit van de inspecties.]1   ----------   (1)
Art. D163bis.
  <Opgeheven bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK III. [1 - Waarschuwing en vaststelling van overtredingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D164.[1 § 1. In geval van overtreding kunnen de vaststellende beambten een waarschuwing geven aan de vermeende pleger van de overtreding of aan de eigenaar van het goed waarop ze is gepleegd of waarvan de inbreukmakende handeling afkomstig is. Indien een aanpassing mogelijk is, bepaalt de waarschuwing de termijn voor de regularisatie.    De waarschuwing houdt geen vaststelling van de overtreding in de zin van artikel D.165 in.    [2 Als de waarschuwing schriftelijk wordt gericht, wordt ze schriftelijk bevestigd door de vaststellende beambte. De schriftelijke waarschuwing wordt de overtreder per aangetekende brief toegezonden binnen vijftien dagen na de dag van vaststelling van de feiten die aan de waarschuwing ten grondslag liggen.]2    De waarschuwing bevat een herinnering aan de wetgeving waarop het vastgestelde gedrag betrekking heeft en het feit dat een overtreding vormt.   [2 Een overtreder kan niet worden gewaarschuwd voor feiten waarvoor al eerder een waarschuwing is gegeven.    Waarschuwingen kunnen, overeenkomstig de door de Regering vastgestelde modaliteiten, in elektronische vorm worden afgegeven.]2    § 2. De vaststellende beambten geven elkaar onverwijld kennis van de waarschuwingen waarvan ze de auteur zijn en maken na afloop van de regularisatietermijn verslag op, wanneer een termijn is vastgesteld.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D165.[1 § 1. Wanneer niet in een waarschuwing is voorzien of wanneer aan het einde van de in de waarschuwing vastgestelde regularisatieperiode blijkt dat de overtreding niet is geregulariseerd, stellen de vaststellende beambten de overtredingen bij proces-verbaal dat geldt tot bewijs van het tegendeel vast.
   § 2. De Regering kan een standaardmodel van proces-verbaal dat door de vaststellende beambten gebruikt moet worden, alsook zijn minimale inhoud bepalen.
   De processen-verbaal kunnen, overeenkomstig de door de Regering vastgestelde modaliteiten, worden opgesteld in elektronische vorm [2 ...]2.
   § 3. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van de bepaling van de betrokken wetgeving die aan de overtreding ten grondslag ligt, alsmede van de eventuele reglementeringen die dit bepalen.
   In geval van vaststelling van een overtreding door een krachtens artikel D.149 aangewezen beambte, of [2 door elk lid van het operationeel kader van de federale en van de lokale politie]2, vermeldt het proces-verbaal, in voorkomend geval, de bepaling van het gemeentelijk reglement dat aan de overtreding ten grondslag ligt.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 22, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D166.[1 § 1. [2 De beambte die een overtreding heeft vastgesteld, zendt een afschrift van het proces-verbaal bij aangetekend schrijven aan de overtreder]2. Deze zending wordt verricht :
   1° indien het proces-verbaal niet na het verstrijken van de in de waarschuwing genoemde regularisatietermijn is opgesteld : binnen 30 dagen na de afsluiting van het proces-verbaal;
   2° indien het proces-verbaal na het verstrijken van de in de waarschuwing krachtens artikel D.164, § 1 vastgelegde regularisatietermijn is opgesteld: binnen 30 dagen na afloop van deze regularisatietermijn.
   Na de in het eerste lid bedoelde termijn [2 verliest het proces-verbaal zijn bewijskracht als bedoeld in artikel D.165 en geldt het als loutere inlichting]2.
  [2 In de notulen wordt de datum van sluiting vermeld.]2
   § 2. [2 Binnen vijf werkdagen na de zending aan de overtreder]2 worden het origineel van dit proces-verbaal en het bewijs van de verzending van de aangetekende brief aan de overtreder toegezonden aan de territoriaal bevoegde Procureur des Konings, tenzij de vastgestelde overtreding een in de zin van artikel D.192 opgenomen gedeclasseerde overtreding vormt.
   De procureur des Konings wordt verondersteld het proces-verbaal te hebben ontvangen op de derde werkdag [2 na de in het eerste lid bedoelde verzending]2.
   [2 Binnen dezelfde termijn als die bedoeld in het eerste lid zendt de vaststellende ambtenaar, die]2 de overtreding heeft vastgesteld, een afschrift van dit proces-verbaal aan de sanctionerend ambtenaar die krachtens artikel D.197 bevoegd is voor het opleggen van een eventuele administratieve sanctie.
   § 3. Om de bevoegde sanctionerend ambtenaar ervan in kennis te stellen dat een informatie of een onderzoek is ingesteld of dat hij het nodig acht de zaak zonder verdere actie af te sluiten, beschikt de Procureur des Konings vanaf het vermoeden van ontvangst van het proces-verbaal over een termijn van :
   1° veertig dagen voor overtredingen van de vierde categorie;
   2° tachtig dagen voor overtredingen van de derde of tweede categorie.
   De in het eerste lid bedoelde informatie wordt verstrekt via het door de Regering vastgestelde passende formulier.
   Vóór de vervaldatum van de in het eerste lid bedoelde termijn mag in principe geen administratieve sanctie opgelegd worden, tenzij de Procureur des Konings vooraf heeft laten weten dat hij geen gevolg zou geven aan de vastgestelde feiten. Na afloop van die termijn kunnen de in het proces-verbaal vermelde feiten slechts administratief gestraft worden.
   § 4. Wanneer de overtreding betrekking heeft op een overtreding die overeenkomstig artikel D.192 is gedeclasseerd, worden [2 het origineel van het proces-verbaal]2 en een bewijs van verzending van de aangetekende brief aan de overtreder binnen dezelfde termijn als die welke in [2 paragraaf 2]2 is genoemd, aan de bevoegde sanctionerend ambtenaar gezonden. In dit verband zullen de in het proces-verbaal vermelde feiten slechts administratief gestraft kunnen worden.
   [2 ...]2
   § 5. Wanneer de vaststelling van de overtreding een overeenkomstig artikel D.192 gedeclasseerde overtreding en een andere overtreding bevat, zijn de paragrafen 2 en 3 van toepassing.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 23, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D167.[1 De vaststellende beambte kan, indien hij dit passend acht, in de opgemaakte processen-verbaal of de erbij gevoegde documenten aan de Procureur des Konings voorstellen dat toepassing gemaakt wordt van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering. In voorkomend geval vermeldt hij het bedrag van de gemaakte analyse- of expertisekosten.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D168.[1 Wanneer de vaststellende beambte, in geval van overtreding begaan vanuit een motorvoertuig of aan de hand van een motorvoertuig, niet de auteur van de feiten maar wel de nummerplaat van het voertuig heeft kunnen identificeren, heeft het proces-verbaal tot vaststelling van de overtreding en bevattende de identificering van de nummerplaat van het voertuig bewijskracht dat de overtreding werd begaan door de persoon op wiens naam het voertuig ingeschreven staat bij de voor de inschrijving verantwoordelijke instantie of bij zijn buitenlandse equivalent. Dat vermoeden kan door elk rechtsmiddel omgekeerd worden, met uitzondering van de eed.
   In geval van betwisting van het vermoeden door een rechtspersoon deelt laatstgenoemde de identiteit mede van de bestuurder op het ogenblik van de betrokken feiten of, indien zij die niet kent, de identiteit van de persoon die het voertuig onder zich heeft.]1
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK IV. [1 - Veiligheids- en dwangmaatregelen]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 24, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D169.[1 § 1. Wanneer een proces-verbaal van een overtreding van de bepalingen bedoeld in artikel D.138 is opgesteld, kan de burgemeester, onverminderd de acties waarin genoemde bepalingen voorzien, op basis van het verslag van de vaststellende beambte:    1° bevel geven tot de volledige of gedeeltelijke opheffing van een exploitatie of een activiteit voor de duur die hij bepaalt;    2° de toestellen verzegelen en, desnoods, overgaan tot de onmiddellijke tijdelijke sluiting van de installatie voor de duur die hij bepaalt;    3° de overtreder verplichten tot de uitvoering van een interventieplan binnen de in zijn beslissing vastgestelde termijn en, in voorkomend geval, tot het stellen van een zekerheid aan de gemeente of het Gewest volgens een van de modaliteiten waarin de wetgeving inzake milieuvergunningen voorziet, teneinde de uitvoering van het interventieplan te waarborgen;    4° de overtreder verplichten een herstelplan in te dienen om de doelstellingen en een termijn te bereiken die in zijn beslissing zijn vastgesteld, en, in voorkomend geval, tot het stellen van een zekerheid aan de gemeente of het Gewest volgens een van de modaliteiten waarin de wetgeving inzake milieuvergunningen voorziet, teneinde de uitvoering van het interventieplan te waarborgen;    5° iedere andere nuttige maatregel of elk ander passend plan nemen om een einde te maken aan een dreiging of een hinder voor het leefmilieu, met inbegrip van de gezondheid van de mens, of voor het dierenwelzijn;    6° de voor het dier verantwoordelijke persoon de nodige maatregelen opleggen om het dier te beschermen of zijn welzijn te waarborgen;    7° de door de Regering aangewezen dienst of instelling informeren;    8° namens de houder van de verplichtingen aangewezen krachtens artikel 26 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering, ambtshalve laten voorzien in de uitvoering van de opvolgingsmaatregelen voorgeschreven bij artikel 26, § 1, eerste lid, van datzelfde decreet.    De in het eerste lid, 3° tot 5°, voorgeschreven maatregelen kunnen maatregelen omvatten om de hinder voor de bevolking en het milieu te verzachten en weg te nemen, of maatregelen die een overgangsmaatregel vormen voor de voltooiing van het interventieplan of de invoering van een herstelplan.    De burgemeester brengt de overtreder op de hoogte van de beslissing genomen op grond van lid 1, door elk middel dat een vaste datum verleent overeenkomstig artikel D.141, § 2. Tegelijkertijd zendt de burgemeester een afschrift van deze beslissing aan de vaststellende beambte die het proces-verbaal heeft opgemaakt.    § 2. Indien bij het verstrijken van een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de verzending van het in het eerste lid bedoelde verslag, door de burgemeester geen maatregelen zijn genomen of bevolen, kunnen de in artikel D.146 bedoelde vaststellende beambten, op dezelfde wijze als de burgemeester, de bevoegdheden uitoefenen die aan laatstgenoemde zijn toegekend. In dat geval stellen de burgemeester en de in artikel D.146 bedoelde vaststellende beambten elkaar in kennis van elk initiatief dat zij uit hoofde van dit artikel willen nemen.    In afwijking van lid 1 kunnen de in artikel D.146 bedoelde ambtenaren, wanneer het onmiddellijk dreigend gevaar zodanig is dat het geringste uitstel een gevaar voor het leefmilieu, met inbegrip van de gezondheid van de mens, of voor het dierenwelzijn veroorzaakt, onmiddellijk dezelfde voorrechten uitoefenen als de burgemeester, die zijn bevoegdheid behoudt. Hetzelfde geldt in geval van een overtreding van de artikelen D. D.135 tot en met D. D.163 van het Waalse Landbouwwetboek, die onomkeerbare schade kan veroorzaken, ook al is er geen gevaar voor het milieu, met inbegrip van de menselijke gezondheid.    In ieder geval brengen de burgemeester of de vaststellende beambten de overtreder op de hoogte van hun beslissing genomen door elk middel dat een vaste datum verleent overeenkomstig artikel D.141, § 2. Tegelijkertijd houden de burgemeester en de vaststellende beambten elkaar op de hoogte van de genomen beslissing en zenden zij elkaar een afschrift van deze beslissing.    § 3. De overeenkomstig paragraaf 1, lid 1, 1° en 2°, genomen maatregelen worden van rechtswege opgeheven zodra de voor de exploitatie of activiteit vereiste administratieve vergunningen definitief door de bevoegde overheid zijn afgegeven of zodra de voor de exploitatie of activiteit vereiste verklaringen door de bevoegde overheid als conform en volledig zijn erkend.    § 4. Indien de overtreder de krachtens de paragrafen 1 en 2 genomen of bevolen maatregelen niet binnen de gestelde termijn ten uitvoer legt of zich niet aan de voorwaarden houdt, kan de burgemeester of, bij gebreke daarvan, de door de Regering aangewezen persoon ambtshalve tot tenuitvoerlegging overgaan op kosten van de overtreder.    De in lid 1 bedoelde ambtshalve uitvoering kan bij beslissing van de Regering aan de SPAQuE worden opgedragen.    Naast de in de het eerste lid bedoelde ambtshalve uitvoering kan de door de Regering aangewezen persoon of de burgemeester de overtreder verplichten om ten gunste van het Gewest of, in voorkomend geval, van de gemeente een zekerheid te stellen volgens één van de modaliteiten bedoeld in de wetgeving betreffende de milieuvergunning om de tenuitvoerlegging ervan te waarborgen.    De door de Regering of de burgemeester aangewezen persoon verwittigt de persoon of personen die de zekerheid moet(en) stellen door elk middel dat overeenkomstig artikel D.141, § 2 een vaste datum verleent, met vermelding van het bedrag, de termijn en de wijze waarop de zekerheid kan worden gesteld.    Indien binnen acht dagen na het verstrijken van de overeenkomstig lid 4 gestelde termijn geen zekerheid gesteld wordt, laat de Regering of haar afgevaardigde een opdracht tot betaling binnen vierentwintig uur aan de overtreder betekenen, op straffe van tenuitvoerlegging bij wijze van beslag.    Het stellen van een zekerheid vormt geen beletsel voor de voortzetting van de vervolgingen.    Na afloop van de termijn van de opdracht tot betaling kan de door de Regering aangewezen persoon of de burgemeester laten overgaan tot een inbeslagneming, die uitgevoerd wordt op de wijze waarin het Gerechtelijk wetboek voorziet.    § 5. De kosten gebonden aan de maatregelen genomen op basis van dit artikel zijn ten laste van de in de §§ 1 en 2 bedoelde overtreder.    Indien de in het eerste lid bedoelde kosten door het Waalse Gewest worden voorgeschoten, worden zij gevorderd van de overtreder.]1   ----------   (1)
Art. D169bis.
  <Opgeheven bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D170.[1 § 1. Wanneer een overtreding wordt of vooraf is vastgesteld en de overtreding betrekking heeft op een of meerdere levende dieren, kan de administratieve inbeslagneming van de dieren worden besloten door een vaststellende beambte of door de burgemeester van de gemeente op het grondgebied waarvan de dieren zich in het algemeen bevinden. Tenzij het doden onmiddellijk noodzakelijk is [2 om redenen van dierenwelzijn, gezondheid of openbare veiligheid]2, moet de vaststellende beambte of de burgemeester de dieren dan op een geschikte plaats van ontvangst laten onderbrengen.
   Dieren die worden gehouden ondanks een verbod opgelegd krachtens de artikelen D.180, D.189, D.198, D.198, § 5, en D.199 [2 worden overeenkomstig deze bepaling in beslag genomen]2.
  [2 Met het oog op de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel D.104 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek, kan een administratieve inbeslagneming van dieren ook beslist worden door de personeelsleden en officieren van de gerechtelijke politie en door de leden van het operationeel kader van de federale en lokale politie, overeenkomstig dit artikel. In dit kader kunnen deze personeelsleden en officieren van de gerechtelijke politie en de leden van het operationeel kader van de federale en de lokale politie gebruik maken van artikel D.171.]2
   § 2. [2 Wanneer een burgemeester tot een inbeslagneming overgaat of laat overgaan overeenkomstig paragraaf 1, wordt een afschrift van de beslissing tot inbeslagneming binnen vijftien dagen toegezonden aan de bevoegde dienst die door de Regering wordt aangewezen op de door haar vastgestelde modaliteiten. Een afschrift van het proces-verbaal dat leidde tot de inbeslagneming is bij de zending gevoegd.
   Lid 1 is van toepassing op administratieve inbeslagnemingen waartoe door de in de artikelen D.149 en D.152 bedoelde vaststellende beambten is besloten, en op administratieve inbeslagnemingen waartoe overeenkomstig lid 1, derde lid, is besloten.]2
   § 3. [2 De Regering stelt de procedure vast voor de administratieve inbeslagneming van dieren en]2 bepaalt de bestemming van de overeenkomstig paragraaf 1 in beslag genomen dieren. Deze bestemming bestaat in :
   1° de teruggave aan de eigenaar onder bepaalde voorwaarden;
   2° de schenking in volle eigendom aan een natuurlijke of rechtspersoon, indien nodig onder bepaalde voorwaarden;
   3° of het doden van de dieren onmiddellijk wanneer dat nodig is tijdens of aan het einde van de periode van onderbrenging.
   Overeenkomstig het eerste lid, 1° en 2°, zijn de voorwaarden bedoeld om het welzijn van het in beslag genomen dier te waarborgen. De Regering kan de aard van de bedoelde voorwaarden bepalen. De voorwaarden kunnen specifiek zijn voor het gebruik van de dieren of voor de omstandigheden waaronder zij worden vastgehouden. Wanneer het dier aan de eigenaar wordt teruggegeven, kan een van de voorwaarden ook bestaan in de verplichting om het dier over te dragen.
  [2 In afwijking van lid 1 bepaalt de burgemeester overeenkomstig dit artikel de bestemming van de dieren waarvoor hij tot administratieve inbeslagneming heeft besloten. Een afschrift van de beslissing van bestemming wordt binnen vijftien dagen na de vaststelling ervan toegezonden aan de door de Regering aangewezen bevoegde dienst, op de wijze die de Regering bepaalt.]2
   De Regering bepaalt de te volgen procedure om de bestemming van de dieren vast te stellen.
   § 4. Wanneer een inbeslagneming overeenkomstig de §§ 1 tot 3 wordt verricht, richt de [2 ...]2 beambte of de burgemeester [2 binnen vijftien dagen na de inbeslagneming]2 de volgende elementen aan de voor de in beslag genomen dieren verantwoordelijke persoon :
   1° een afschrift van de akte van inbeslagneming;
   2° de nuttige inlichtingen m.b.t. de onderbrenging en de bestemming van de dieren;
   3° in voorkomend geval, een afschrift van de veterinaire rechtvaardiging waaruit blijkt dat het onmiddellijk doden overeenkomstig paragraaf 3, eerste lid, 3°, noodzakelijk is.
   § 5. De in paragraaf 1 bedoelde inbeslagneming wordt van rechtswege opgeheven door de in paragraaf 3 bedoelde beslissing of, bij gebreke daarvan, na een termijn van 60 dagen [2 na de dag volgend op de beslissing tot inbeslagneming]2.
   [2 ...]2
   Bij gebrek aan beslissing binnen de in het eerste lid bedoelde termijn stelt de Regering of de burgemeester de voor de dieren verantwoordelijke persoon in kennis van de automatische opheffing van de inbeslagneming en van de mogelijkheid om de dieren in ontvangst te nemen op het adres waar zij zijn ondergebracht. De dieren worden binnen vijftien dagen na de kennisgeving gehaald. Na afloop van die termijn wordt de eigendom van de dieren automatisch overgedragen aan de natuurlijke of rechtspersoon die bedoelden dieren onderbrengt.
   § 6. De kosten gebonden aan de maatregelen genomen op basis van de §§ 1 en 3 zijn ten laste van de voor de dieren verantwoordelijke persoon.
   Indien de in het eerste lid bedoelde kosten door het Waalse Gewest worden voorgeschoten, worden zij gevorderd van de voor de dieren verantwoordelijke persoon.]1
  [2 De Regering bepaalt in welke omstandigheden de in deze paragraaf bedoelde kosten kunnen worden voorgeschoten, en kan per categorie dieren een maximum vaststellen voor de huisvestingskosten die tijdens de inbeslagneming worden gemaakt.]2
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 26, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D171.[1 Onverminderd artikel 94 van het Boswetboek kunnen de vaststellende beambten [2 voor de controle en het toezicht op de veiligheids- en dwangmaatregelen]2 elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.
   Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die vaststellende beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of voor zover hij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming heeft van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet.]1
  [2 Wanneer de in lid 2 bedoelde persoon weigert gevolg te geven aan de voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter, kan de officier de politie verzoeken de toegang tot de woning af te dwingen. De afwezigheid van de in lid 2 bedoelde persoon kan niet worden aangevoerd als beletsel voor de voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter. De beambte doet zo nodig een beroep op de diensten van een slotenmaker.]2
  ----------
  (1)<DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 27, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D172.[1 Er kan beroep bij de Regering ingesteld worden door de bestemmelingen van elke beslissing aangenomen overeenkomstig [2 in artikel D.169, §§ 1 en 2]2.
   [2 Op straffe van nietigheid wordt het beroep d.m.v. een verzoekschrift bij de Regering ingediend binnen zestig dagen na de kennisgeving van deze beslissing. Het beroep schorst de aangevochten beslissing niet.]2
   [2 De Regering zendt haar beslissing binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de eerste dag volgend op de datum van ontvangst van het beroep.]2
   Bij gebrek aan beslissing binnen de termijn voorgeschreven in het derde lid wordt de beslissing die het voorwerp van het beroep heeft uitgemaakt, geacht bevestigd te zijn.
   De Regering bepaalt de modaliteiten [2 voor de indiening en de behandeling]2 van het beroep.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 28, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

TITEL IV. [1 - Mogelijke methoden voor het uitdoven van de publieke of administratieve strafvordering]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 29, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D173.[1 Mits het feit geen onmiddellijke schade aan anderen heeft toegebracht, kan de sanctionerend ambtenaar, wanneer de zaak hem voor een administratieve procedure wordt voorgelegd en voordat deze procedure wordt ingeleid, een schikking voorstellen voor een overtreding als bedoeld in een van de in artikel D.138 genoemde wetgevingen. De sanctionerend ambtenaar kan het herstel opleggen aan de overtreder.    De sanctionerend ambtenaar stelt de betalingsvoorwaarden vast en preciseert in tijd en ruimte de feiten waarvoor hij de betaling voorstelt. Deze termijn bedraagt ten minste vijftien dagen en ten hoogste drie maanden. De sanctionerend ambtenaar kan deze termijn verlengen indien bijzondere omstandigheden zulks rechtvaardigen, of verkorten indien de verdachte ermee instemt.    Indien de overtreding heeft geleid tot analyse- of expertisekosten, kan het vastgestelde bedrag worden verhoogd met het bedrag of een deel van het bedrag van deze kosten. Aan het in lid 1 bedoelde geldbedrag kunnen nog andere vervolgingskosten worden toegevoegd. Zij worden, zo nodig, in de tekst van de schikking gespecificeerd.    De verjaringstermijn voor administratieve maatregelen wordt geschorst zodra de sanctionerende ambtenaar deze voorstelt. De schorsing loopt tot de vaststelling van de niet-uitvoering of de laattijdige uitvoering van de schikking, met inbegrip van het herstel.    De betaling van de in lid 1 bedoelde som en, in voorkomend geval, de uitvoering van het herstel binnen de gestelde termijn maken een einde aan de administratieve procedure.    Het bedrag van de schikking mag niet hoger zijn dan de maximale administratieve geldboete waarin is voorzien bij de toepassing van artikel D.198, § 1, tweede lid.    De sanctionerend ambtenaar verzoekt de pleger van de overtreding die aanleiding geeft of kan geven tot confiscatie, de in beslag genomen voorwerpen of vermogensvoordelen binnen een door hem te stellen termijn af te geven of, indien zij niet in beslag zijn genomen, te overhandigen op een door hem te bepalen plaats.]1   ----------   (1)
Art. D174.[1 § 1. Tijdens de vaststelling van één van de in § 4 bedoelde overtredingen kan een onmiddellijke inning door de vaststellende beambte aan de overtreder voorgesteld worden op voorwaarde dat de daad geen onmiddellijke schade aan anderen heeft toegebracht. Dit voorstel wordt geformuleerd in het proces-verbaal, waarvan overeenkomstig artikel D.166 een afschrift wordt toegezonden aan de overtreder.
   Naast het voorstel tot onmiddellijke inning kan de vaststellende beambte herstel aan de overtreder opleggen. In dit geval kan hij maatregelen gelasten omvatten om de hinder voor de bevolking en het milieu te verzachten en weg te nemen, of maatregelen die een overgangsmaatregel vormen voor de voltooiing van het herstel.
   § 2. De aanvaarding van het voorstel tot onmiddellijke inning, met inbegrip van het herstel, geschiedt door betaling van het voorgeschreven bedrag overeenkomstig paragraaf 5, binnen vijftien werkdagen na de kennisgeving van het afschrift van het proces-verbaal waarin dit voorstel is opgenomen.
   De betaling bedoeld in lid 1 en, in voorkomend geval, de uitvoering van het herstel binnen de gestelde termijn maakt een einde aan:
   1° de strafrechtelijke of administratieve vervolgingen tenzij de bevoegde Procureur des Konings binnen dertig dagen na de dag van de betaling aan de betrokkene in kennis stelt dat hij voornemens is de strafrechtelijke vervolgingen in te stellen;
   2° de administratieve vervolgingen voor wat betreft een overtreding gedeclasseerd overeenkomstig artikel D.192, tenzij de sanctionerend ambtenaar de betrokkene binnen 30 dagen na de betaling in kennis stelt dat hij voornemens is administratieve vervolgingen in te stellen.
   De in het eerste lid, 1° en 1°, bedoelde kennisgeving wordt bij aangetekend schrijven verricht. Ze wordt geacht gedaan te zijn op de eerstkomende kalenderdag na die van de indiening bij de post.
   De overtreder kan de onmiddellijke invordering weigeren, met inbegrip van het herstel. In dat geval stelt hij de vaststellende beambte daarvan in kennis binnen vijftien werkdagen te rekenen vanaf de dag na de datum van kennisgeving van het afschrift van het proces-verbaal. Het overschrijden van deze termijn zonder dat de overtreder reageert of het uitblijven van betaling, zelfs gedeeltelijk, van de onmiddellijke inning binnen dezelfde termijn, wordt beschouwd als een weigering van het voorstel tot onmiddellijke inning.
   § 3. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 kan de vaststellende beambte in geval van een flagrante overtreding de onmiddellijke inning voorstellen, mits de daad geen onmiddellijke schade aan anderen heeft toegebracht.
   Als de overtreder ermee instemt, wordt het overeenkomstig paragraaf 5 voorgeschreven bedrag onmiddellijk door de vaststellende beambte geïnd.
   Wanneer de vaststellende beambte het herstel aan de overtreder oplegt, wordt dit herstel onmiddellijk uitgevoerd.
   In het proces-verbaal, waarvan overeenkomstig artikel D.166 een afschrift aan de overtreder wordt gezonden, worden het voorstel en, in voorkomend geval, de aanvaarding en de betaling ervan vermeld.
   Indien de overtreder de onmiddellijke betaling weigert, kan de vaststellende beambte bij de toezending van het afschrift van het proces-verbaal overeenkomstig paragraaf 1 opnieuw de onmiddellijke inning voorstellen. In dit geval is deze paragraaf 2 van toepassing.
   § 4. Een onmiddellijke inning kan overeenkomstig dit artikel worden voorgesteld voor de overtredingen van de derde en vierde categorie op grond van de in artikel D 138 bedoelde wetgevingen.
   Naast de in lid 1 bedoelde gevallen kan ook een onmiddellijke inning worden voorgesteld voor de volgende overtredingen:
   1° [2 de overtredingen van het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid]2;
   2° [2 ...]2;
   3° het gebrek aan milieuvergunning of aan aangifte of de niet-naleving van de exploitatievoorwaarden overeenkomstig de wetgeving betreffende de milieuvergunning;
   4° de overtredingen van de wet van 28 februari 1882 op de jacht;
   5° de overtredingen van het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeleid en de visserijstructuren;
   6° de overtredingen bedoeld in artikel 102 van het Boswetboek;
   7° de overtredingen van het Waals Dierenwelzijnwetboek;
   8° het niet-verkrijgen van de krachtens de wetgeving betreffende de afvalstoffen vereiste erkenning of registratie, of het niet-naleven van deze erkenning of registratie;
   9° [2 ...]2;
   10° de overtredingen van het decreet van 17 januari 2019 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging gebonden aan het verkeer van de voertuigen;
   11° de overtredingen van het decreet van 31 januari 2019 betreffende de kwaliteit van de binnenlucht.
   12° de overtredingen van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering.
   § 5. De Regering bepaalt voor elke betrokken overtreding het bedrag van de onmiddellijke inning die overeenkomstig dit artikel kan worden voorgesteld, alsmede de wijze van inning. Dit bedrag mag niet hoger zijn dan de maximumboete waarin artikel D.198, § 1, tweede lid, voor deze overtreding voorziet.
   § 6. Indien de uitoefening van de strafrechtelijke of administratieve vervolgingen, ondanks de betaling van de onmiddellijke inning, tot de veroordeling van de betrokkene leidt, wordt het geïnde of gedeponeerde bedrag in mindering gebracht op de aan de staat verschuldigde gerechtskosten en op de opgelegde geldboete, respectievelijk op de administratieve geldgeldboete. Het eventuele overschot wordt terugbetaald.
   In geval van vrijspraak wordt de krachtens dit artikel geïnde of geconsigneerde som terugbetaald.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 31, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2023-03-09/13, art. 218, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>

Art. D175.[1 In geval van recidive wordt het bedrag van de [2 onmiddellijke inning]2 verdubbeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 32, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D176. [1 De krachtens artikel D.174 geïnde som wordt gestort aan het bij artikel D.220 opgericht Fonds voor de milieubescherming, afdeling milieuwangedrag of aan de gemeente, al naar gelang de overtreding is vastgesteld door een personeelslid bedoeld in de artikelen D.146, D.149 en D.152.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D177. [1 De krachtens deze titel genomen maatregelen worden in het centraal bestand opgenomen overeenkomstig de bepalingen die door de Regering vastgelegd worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


TITEL V. [1 - Strafrechtelijke vervolging van de overtredingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK I. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. D178.[1 § 1. Met uitzondering van de overeenkomstig artikel D.192 gedeclasseerde overtredingen zijn de overtredingen van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen het voorwerp van strafvervolgingen, tenzij het openbaar ministerie overweegt gebruik te maken of gebruik maakt van de bevoegdheden die hem krachtens de artikelen 216bis en 216ter van het Gerechtelijk wetboek toegewezen worden.    § 2. De overtredingen van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen worden in vier categorieën ingedeeld.    De overtredingen van eerste categorie worden gestraft met een gevangenisstraf van tien tot vijftien jaar en met een geldboete van minimum 100.000 euro en maximum 10.000.000 euro of met slechts één van beide straffen.    De overtredingen van tweede categorie worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie jaar en met een geldboete van minimum 100 euro en maximum 1.000.000 euro of met slechts één van beide straffen.    De overtredingen van derde categorie worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van minimum 100 euro en maximum 100.000 euro of met slechts één van beide straffen.    De overtredingen van vierde categorie worden gestraft met een geldboete van minimum 1 euro en maximum 1.000 euro.    In afwijking van het eerste lid zijn de strafrechtelijke sancties voorzien voor de overtredingen van de in artikel D.138, eerste lid, 1° en [2 10°]2 bedoelde bepalingen de sancties die bij de betrokken wetgevingen voorzien zijn.    § 3. [2 Bij gebreke van strafvervolging van de overtreder kunnen de overtredingen van de tweede, derde en vierde categorie het voorwerp uitmaken van een schikking als bedoeld in artikel D.173 of van een administratieve procedure als bedoeld in titel VI van dit deel.]2]1   ----------   (1)   (2)
Art. D179.[1 De overtredingen van eerste categorie vereisen cumulatief de volgende bestanddelen :
   1° een materieel element dat aanleiding zou hebben gegeven tot een overtreding van tweede categorie;
   2° [2 een moreel element waarbij de overtreding is gepleegd met het uitsluitende en voortdurende oogmerk winst te maken, of met het oogmerk het milieu opzettelijk te vernietigen]2
   3° een materieel element waardoor de gezondheid van de mens in gevaar werd of zou kunnen worden gebracht.
   In afwijking van het eerste lid vereisen de overtredingen van eerste categorie, inzake dierenwelzijn, cumulatief de volgende bestanddelen :
   1° een materieel element dat aanleiding zou hebben gegeven tot een overtreding van tweede categorie;
   2° een moreel element waardoor de overtreding werd begaan met de bedoeling om het dier bewust te laten lijden;
   3° een materieel element dat bestaat uit het feit dat het leven van het dier ernstig in gevaar is gebracht.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 34, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D180.[1 In geval van recidive kunnen de straffen worden verhoogd tot tweemaal het maximum van artikel D.178, § 2. Bovendien mag de minimumgeldboete in dit geval niet minder dan driemaal het minimum bedragen.
   In geval van recidive voor een overtreding:
   1° bedoeld in het Waalse Dierenwelzijnwetboek verbiedt de rechter het houden van het dier dat het voorwerp uitmaakt van de overtreding of de intrekking van de vergunning om een dier bedoeld in artikel D.6 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek definitief of voor een periode van één maand tot [2 vijftien]2 jaar te houden;
   2° gepleegd in de uitoefening van zijn beroep, kan de rechter de overtreder verbieden om gedurende een periode van één tot vijf jaar persoonlijk of via een persoon een specifieke beroepsactiviteit uit te oefenen die verband houdt met de overtreding.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 35, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D181.[1 Indien de exploitant een rechtspersoon is die het voorwerp heeft uitgemaakt van een opheffing, [3 een gerechtelijke reorganisatie]3 of een faillissement en die gecontroleerd was door één of verschillende andere rechtspersonen in de zin van [3 de artikelen 1:14 en volgende van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]3 of die een consortium vormen in de zin van [3 artikel 1:19 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]3, moet (en) de moedervennootschap(pen) die het consortium vormt (vormen) in de plaats van de niet-verschenen exploitant instaan voor de strafgeldboetes, de administratieve geldboetes, de schikkingsmaatregelen, de [2 dwingende en veiligheidsmaatregelen" en worden de woorden "bedoeld in de artikelen D.185 en D.201" vervangen door de woorden "bedoeld in hoofdstuk III van titel V en in artikel D.201]2 bedoeld in de artikelen D.169 tot D.172 of voor de teruggavemaatregelen bedoeld in de artikelen D.185 tot D.201.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 36, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (3)<DWG 2023-04-06/06, art. 147, 048; Inwerkingtreding : 02-11-2023>

Art. D182. [1 § 1. De dagvaarding m.b.t. een overtreding van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering wordt overgeschreven op de hypotheekbewaring van de toestand van de goederen, op benaarstiging van de gerechtsdeurwaarder.
   De dagvaarding bevat de kadastrale aanduiding van het onroerend goed waarop de overtreding betrekking heeft en identificeert de eigenaar ervan.
   Elke terzake gegeven beslissing wordt aan de zelfkant van de overschrijving van de dagvaarding of van het exploot vermeld volgens de procedure bepaald bij artikel 84 van de wet van 16 december 1851.
   § 2. De griffier van het burgerlijke of strafrechtelijke rechtsgebied bezorgt de Administratie en, desgevallend, de SPAQuE een afschrift van de dagvaardingen m.b.t. overtredingen van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering voor de bodemrechtbanken, zowel in eerste instantie als in beroep.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK II. [1 - Sommige overtredingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D183.[1 Krachtens de wetgevingen bedoeld in artikel D.138 wordt een overtreding van tweede categorie begaan door:    1° degene die zich tegen de dwingende en veiligheidsmaatregelen bedoeld in artikel D.169 tot D172 verzet, ze overtreedt, niet in acht neemt of niet ten uitvoer legt ;    2° degene die zich tegen de opdrachten van de vaststellende beambten verzet of ze belemmert of die zonder wettige reden de bevelen niet uitvoert of naleeft ;    3° degene die zich tegen administratieve procedures verzet, deze belemmert of niet naleeft;    4° degene die zich verzet tegen de sancties of teruggavemaatregelen uitgesproken door de rechter krachtens hoofdstuk III van titel V, ze overtreedt, niet in acht neemt of niet uitvoert;    4° degene die zich verzet tegen de sancties of teruggavemaatregelen opgelegd door een sanctionerend ambtenaar krachtens dit Deel, behalve in geval van beroep krachtens de artikelen D.217 en D.218, ze overtreedt, niet in acht neemt of niet uitvoert;    Krachtens de wetgevingen bedoeld in artikel D.138 wordt een overtreding van tweede categorie begaan door elke persoon:    1° gemachtigde overeenkomstig artikel D.144 die de gegevens in het centraal bestand raadpleegt of gebruikt buiten de uitoefening van zijn opdrachten;    2° andere dan een overeenkomstig artikel D.144 gemachtigde persoon die toegang heeft tot of gebruik maakt van gegevens in het centraal bestand;    3° die gebruik maakt van inlichtingen verkregen door inzage in of het verkrijgen van een afschrift van een dossier, of door het eigenmachtig maken van een afschrift van de stukken van een dossier bij de raadpleging daarvan, met het oogmerk en gevolg het onderzoek of de administratieve procedure te belemmeren, dan wel inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer, de fysieke of morele integriteit of de eigendom van een in het dossier genoemde persoon.    Onverminderd de artikelen 51 tot en met 53 van het Strafwetboek pleegt eenieder die poogt een strafbaar feit te plegen in de zin van een van de wetgevingen van artikel D.138, een overtreding. Deze overtreding wordt bestraft met de straf die is vastgesteld voor de categorie onmiddellijk onder die welke is vastgesteld voor de indeling van het strafbare feit zelf. Voor de poging tot een overtreding van de vierde categorie geldt een soortgelijke straf als voor de overtreding van de vierde categorie, waarvoor de maximumstraf met de helft is verlaagd. In voorkomend geval worden de administratieve sancties voor deze overtreding op dezelfde wijze vastgesteld.]1   ----------   (1)
Art. D183bis. [1 Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die artikel D.239, § 2 overtreedt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 219, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D184.[1 § 1. Er wordt een overtreding van de tweede categorie begaan door degene die de volgende bepalingen van Verordening 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (hierna REACH-Verordening) overtreedt :
   1° artikel 5;
   2° artikel 6, §§ 1 en 3;
   3° artikel 7, § 1;
   4° artikel 9, §§ 5 en 6;
   5° artikel 14, §§ 1, 6 en 7;
   6° artikel 37, §§ 4, 5, 6 en 7;
   7° artikel 38, §§ 1, 3 en 4;
   8° artikel 39, §§ 1 en 2;
   9° artikel 40, § 4;
   10° artikel 50, § 4;
   11° artikel 56, §§ 1 en 2;
   12° artikel 60, § 10;
   13° artikel 67.
   Hetzelfde geldt voor overtredingen van een beschikking van het Europees Agentschap van chemische stoffen of van de Europese Commissie betreffende één van de bepalingen van verordening van 18 december 2006.
  [2 Er wordt een overtreding van derde categorie begaan door degene die de volgende bepalingen van Verordening van 18 december 2006 overtreedt:
   1° artikel 6, § 4;
   2° artikel 7, § 4;
   3° artikel 9, § 2 ;
   4° artikel 12, §§ 1 en 3;
   5° artikel 17, § 1;
   6° artikel 18, § 1;
   7° artikel 22, §§ 1, 2 en 4;
   8° artikel 24, § 2;
   8° artikel 36, §§ 1 en 2;
   10° artikel 41, § 4;
   11° artikel 46, § 2;
   12° artikel 49;
   13° artikel 50, § 2;
   14° artikel 61, §§ 1 en 3;
   15° artikel 63, § 3;
   16° artikel 66, § 1;
   17° artikel 105.
   Hetzelfde geldt voor overtredingen van een beschikking van het Europees Agentschap van chemische stoffen of van de Europese Commissie betreffende één van de bepalingen bedoeld in het eerste lid]2
   § 2. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door al wie de volgende bepalingen van Verordening (EU) nr. 517/204 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 overtreedt:
   1° artikel 3, §§ 2 tot 4;
   2° artikel 4, §§ 1 tot 4;
   3° artikel 5, § 1;
   4° artikel 6, §§ 1 en 2;
   5° artikel 8, §§ 1 tot 3;
   6° artikel 10, § 3;
   7° artikel 11, § 4;
   8° artikel 13, §§ 1 en 2.
  [2 Er wordt een overtreding van derde categorie begaan door degene die artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/204 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006, of van de krachtens bedoeld artikel aangenomen bepalingen overtreedt. ]2
   § 3. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die:
   1° op onwettelijke wijze afvalstoffen overbrengt in de zin van artikel 2, 35), van Verordening 1013/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, hierna "Verordening van 14 juni 2006" genoemd;
   2° de artikelen 3, 4, 5, 9, § 6, 10 tot 13, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 27, 31, 32, 34, 35, § 4, 36, § 1, 37, 38, 39, 40, 41, 42, §§ 3, c) en 4, 45, 46, 47, 48 en 49 van Verordening van 4 juni 2006 overtreedt.
   § 4. Er wordt een overtreding van de tweede categorie begaan door degene die de bepalingen overtreedt van artikel 1 van, en de bijlage bij Verordening 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is.
   § 5. Een overtreding van de tweede categorie van Verordening 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen wordt begaan door :
   1° degene die gereglementeerde stoffen produceert in overtreding van de verbodsbepalingen of de productiebeperkingen opgelegd bij of overeenkomstig de artikelen 4, 7, 8 en 11;
   2° degene die gereglementeerde stoffen gebruikt in overtreding van de verbodsbepalingen of de productiebeperkingen opgelegd bij of overeenkomstig de artikelen 5, 7, 8, 11, 12 en 13;
   3° degene die gereglementeerde stoffen recupereert of vernietigt in overtreding van de voorschriften opgelegd bij of overeenkomstig artikel 22;
   4° elk bedrijf dat de preventieve maatregelen opgelegd bij of overeenkomstig artikel 23 miskent;
   5° degene die artikel 17 overtreedt.
   § 6. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die de bepalingen van de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 of de overeenkomstig deze artikelen genomen bepalingen overtreedt :
   1° artikel 3, §§ 1, 2 en 4;
   2° artikel 4, §§ 1 en 4;
   3° artikel 5;
   4° artikel 7;
   5° artikel 8, §§ 1 tot 3;
   6° artikel 9, § 1;
   7° artikel 10, §§ 4 tot 6;
   8° artikel 11;
   9° artikel 13, §§ 1 en 3.
  [2 Er wordt een overtreding van derde categorie begaan door degene die de bepalingen van de volgende artikelen van Verordening (EU) nr. 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende kwik, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1102/2008 of de overeenkomstig deze artikelen genomen bepalingen overtreedt.]2
   § 7. Er wordt een overtreding van tweede categorie begaan door degene die artikel 4, §§ 1 tot 3, 5, 6 en 8, of artikel 7, §§ 1, 2 en 3 van Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie overtreedt.
   § 8. Een overtreding van tweede categorie van artikel 24 van Verordening nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) begaan door degene die :
   1° een inrichting en/of installaties zonder erkenning exploiteert;
   2° de voorschriften vermeld in zijn erkenning niet naleeft.
   § 9. [2 ...]2
   § 10. [2 ...]2
   § 11. [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 38, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK III. [1 - Bijkomende maatregelen bij de straf die door de rechter kunnen worden uitgesproken, met inbegrip van de teruggavemaatregelen]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 39, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D185.[1 § 1. Naast de straf kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de door de Regering aangewezen persoon, hetzij op verzoek van het gemeentecollege van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding is gepleegd, hetzij op verzoek van de burgerlijke partij, op kosten van de overtreder, de volgende teruggavemaatregelen gelasten:    1° het herstel in de oorspronkelijke staat;    2° de uitvoering van de maatregelen om aan de overtreding een einde te maken;    3° de uitvoering van maatregelen ter bescherming van de bevolking of het milieu tegen de veroorzaakte hinder of maatregelen die erop gericht zijn de toegang tot de plaatsen van de overtreding te verhinderen;    4° de uitvoering van maatregelen die erop gericht zijn de veroorzaakte hinder en de gevolgen daarvan te beperken;    5° de uitvoering van inrichtingswerken die erop gericht zijn de situatie op een voorlopige manier op te lossen vóór het herstel;    6° de uitvoering van een studie om de geschikte veiligheids- of schadevergoedingsmaatregelen te bepalen;    7° het opnieuw uitzetten van vis.    Overeenkomstig het eerste lid, 2°, kunnen de maatregelen die erop gericht zijn de overtreding te laten beëindigen, met name bestaan in    1° de stillegging van elke exploitatie of deel van een exploitatie, gedurende de door de rechter bepaalde termijn, op de plaats waar de overtreding werd begaan;    2° de sluiting, voor een periode van één maand tot drie jaar, van de vestiging waar de overtreding is begaan.    De rechter kan de uitgesproken teruggavemaatregelen aanvullen met bijkomende of compenserende maatregelen in de zin van artikel D.94, eerste lid, 13° en 14°.    De rechten van de burgerlijke partij, die samen met de overheid of afzonderlijk van de overheid optreedt, beperken zich voor de rechtstreekse schadeloosstelling tot de door de bevoegde instantie gekozen maatregelen Die bepaling belet elke betrokken burgerlijke partij niet om voor het gerecht schadevergoeding te vorderen.    Om de aard en de omvang van de teruggavemaatregel die hij voornemens is uit te spreken, te bepalen, kan de rechter eerst de door hem daartoe aangewezen derden horen.    In zijn beslissing stelt de rechter de termijn vast waarbinnen de teruggavemaatregelen door de dader moeten zijn voltooid.    § 2. Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van Boek IV van het vierde deel van het Gerechtelijk wetboek, kan de rechter, wanneer de plaats niet hersteld wordt of de werken niet uitgevoerd worden binnen de voorgeschreven termijn, bevelen dat de persoon aangewezen door de Regering of de burgemeester ambtshalve tot de uitvoering ervan zal kunnen overgaan.    De veroordeelde wordt gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten op overlegging van een gewone staat opgemaakt door de overheid die voor de ambtshalve uitvoering heeft gezorgd.    § 3. Met het oog op de controle en het toezicht, kunnen de vaststellende beambten voor de uitvoering van de teruggavemaatregelen elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.    Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of voor zover zij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming hebben van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet.]1   ----------   (1)
Art. D186.[1 De rechter kan bevelen dat de veroordeelde, [2 in voorkomend geval,]2 op straffe van een dwangsom, binnen [2 vijftien]2 dagen na de datum waarop de veroordeling definitief is geworden, ten gunste [2 van het Waals Gewest of van de gemeente]2 een zekerheid stelt volgens de modaliteiten bedoeld in de wetgeving betreffende de milieuvergunning, ten belope van een bedrag gelijk aan de geraamde kostprijs van de bevolen maatregelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 41, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D187.[1 Onverminderd de toepassing van hoofdstuk XXIII van Boek IV van deel IV van het Gerechtelijk Wetboek, kan [2 de persoon aangewezen door de Regering of de burgemeester]2 van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding is begaan, in geval van niet-naleving van de door de rechter opgelegde teruggavemaatregelen van rechtswege voorzien in de tenuitvoerlegging ervan.
   De veroordeelde wordt gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten op overlegging van een gewone staat opgemaakt door de overheid die voor de [2 ambtshalve]2 uitvoering heeft gezorgd.]1
  [2 Tenzij zij een woonplaats vormen in de zin van artikel 15 van de Grondwet, heeft de persoon die door de overheid is aangewezen om de ambtshalve uitvoering uit te voeren, toegang tot de plaats om de beslissing uit te voeren. Zo nodig kan zij de politiediensten verzoeken bij de uitoefening van haar opdracht.
   Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of voor zover zij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming hebben van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 42, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D188.[1 De rechter kan de overtreder veroordelen tot het storten van een som geld gelijk aan de kosten die de gemeente of het Waalse Gewest gemaakt heeft om het schaderisico of de door de overtreding aan het milieu, met inbegrip van de gezondheid van de mens [2 of het dierenwelzijn,]2 gerichte schade te voorkomen, te beperken, te verhelpen of om er een einde aan te maken. Hij moet die som storten aan de gemeente of aan het bij artikel D.220 ingesteld Fonds voor de milieubescherming, afdeling "milieuwangedrag" [2 of het Begrotingsfonds voor Dierenwelzijn ingesteld bij artikel D.100 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek]2. Die bepaling belet elke betrokken overheid niet om voor het gerecht schadevergoeding te vorderen, incluis via een burgerlijke geldboete.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 43, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D189.[1 § 1. [2 Naast de straf kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de door de Regering aangewezen persoon, hetzij op verzoek van het gemeentecollege van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding is gepleegd, hetzij op verzoek van de burgerlijke partij, of het openbaar ministerie, de overtreder veroordelen, zo nodig onder oplegging van een dwangsom:
   1° om een of meerdere dieren van een of meerdere soorten niet permanent of gedurende een periode van drie maanden tot vijftien jaar te houden;
   2° om, permanent of voor een periode van drie maanden tot vijftien jaar, het aantal gehouden dieren of diersoorten te beperken ;
   3° tot de intrekking van zijn vergunning voor het houden van een dier als bedoeld in artikel D.6 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek.]2
   Overeenkomstig het eerste lid, 3°, kan de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier voor een bepaalde termijn of definitief worden uitgesproken. De bepaalde termijn mag niet kleiner zijn dan drie maanden.
   Het verbod op het houden of de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier, die door de rechter krachtens het eerste lid is uitgesproken, houdt in dat de overtreder, onder de vastgestelde voorwaarden, niet langer gemachtigd is om, rechtstreeks, onrechtstreeks of via een tussenpersoon, een of meerdere dieren te houden.
  [2 Wanneer de veroordeling voor een overtreding van het Waalse Dierenwelzijnwetboek het gevolg is van een overtreding van de eerste categorie in de zin van artikel D.179, beveelt de rechter de intrekking van de vergunning tot bezit van een dier overeenkomstig dit artikel.]2
   De beslissingen m.b.t. de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier worden in het in artikel D.144 bedoelde centraal bestand opgenomen.
   § 2. In de in artikel D.170, § 1, bedoelde gevallen kan de rechter de inbeslagneming gelasten. De inbeslagneming wordt altijd gelast in de gevallen bedoeld in artikel D.170, § 1, tweede lid. Hetzelfde geldt in het geval van gevechten of het afschieten van dieren, voor inzet, het bedrag van de toegangsrechten en de voorwerpen of installaties die voor deze gevechten of schietpartijen worden gebruikt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 44, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D190. [1 De rechter kan bevelen dat het veroordelingsvonnis op de kosten van de veroordeelde bekendgemaakt wordt volgens de modaliteiten die hij bepaalt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D191.[1 De griffier van de burgerlijke of strafrechtbank bezorgt [2 de door de Regering aangewezen persoon en, in voorkomend geval, aan de burgemeester van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding werd gepleegd]2, een afschrift van de verzoekschriften of van de dagvaardingen tot verschijning voor de feitenrechter, zowel in eerste aanleg als in beroep, betreffende overtredingen [2 in een van de in artikel D.138 opgesomde wetgevingen]2.
   De arresten en beslissingen waarvoor een afschrift van de verzoekschriften of dagvaardingen tot verschijningen overeenkomstig het eerste lid is bezorgd, worden door de griffier van de rechtbank tegelijk met de veroordeelde [2 systematisch ter kennis gebracht van de door de Regering aangewezen persoon en, in voorkomend geval, van de burgemeester van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding werd gepleegd]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 45, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

TITEL VI. [1 - Administratieve vervolging van de overtredingen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK I. [1 - Inleidende bepalingen]1   ----------   (1)
Art. D192.[1 § 1. Voor zover de vastgestelde overtredingen geen overtredingen van de eerste categorie vormen, kunnen de krachtens § 2 gedeclasseerde overtredingen overeenkomstig deze titel het voorwerp uitmaken van exclusieve administratieve sancties, met uitzondering van iedere strafvervolging.    De onmiddellijke inning die krachtens artikel D.174 door de vaststellende beambte voorgesteld kan worden, blijft van toepassing.    § 2. De Regering kan, mits het advies van [2 het College van de procureurs-generaal]2, een lijst van gedeclasseerde overtredingen opstellen. Deze declassering mag niet worden toegepast wanneer het gedrag dat nodig is voor het plegen van de overtreding :    1° [2 komt tussen in het kader van de gewoonlijke uitoefening van een activiteit;]2    2° het vervoer van afvalstoffen in de zin van de vigerende wetgeving inzake afvalstoffen betreft;    3° het milieu, met inbegrip van de menselijke gezondheid, ernstige schade toebrengt of het welzijn van dieren of de dood veroorzaakt;    4° erin bestaat niet in het bezit te zijn van een milieuvergunning of geen veiligheidsrapport of een milieueffectrapport op te stellen.]1   [2 De processen-verbaal die reeds ter kennis van de procureur des Konings zijn gebracht vóór de inwerkingtreding van een door de Regering overeenkomstig het eerste lid opgestelde lijst waarop de vastgestelde overtredingen zijn vermeld, worden verder behandeld op grond van de op de datum van kennisgeving geldende bepalingen.]2   [2 § 3. In afwijking van paragraaf 1 kunnen gedeclasseerde overtredingen strafrechtelijk worden bestraft en vervolgd indien zij zijn gepleegd als onderdeel van een reeks handelingen, waarvan sommige niet-gedeclasseerde overtredingen vormen, of indien dezelfde handeling zowel een gedeclasseerde als een niet-gedeclasseerde overtreding feit vormt.]2   ----------   (1)   (2)
Art. D193. [1 Onverminderd artikel D.192 worden de vastgestelde overtredingen d.m.v. een administratieve geldboete vervolgd, tenzij :
   1° het openbaar ministerie oordeelt dat strafvervolgingen nodig zijn of overweegt gebruik te maken of gebruik maakt van de bevoegdheden die hem toegewezen worden krachtens de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering;
   2° een schikking krachtens artikel D.173 gesloten en uitgevoerd is.
   De strafvervolgingen en de schikking sluiten de toepassing van de administratieve vervolgingen door een sanctionerend ambtenaar uit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK II. [1 - Bevoegdheden van de sanctionerend ambtenaar]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D194.[1 § 1. Indien de Procureur des Konings afziet van vervolgingen of verzuimt zijn beslissing binnen de in artikel D.166, § 3, vastgelegde termijn of voor de krachtens artikel D.192 gedeclasseerde overtredingen mee te delen, beslist de bevoegde sanctionerend ambtenaar of de administratieve vervolgingen opgestart moeten worden.    § 2. De sanctionerend ambtenaar kan:    1° iedere persoon vragen stellen over alle informatie waarvan de kennis nuttig kan zijn;    2° zich ter plaatse alle nuttige inlichtingen, documenten, stukken of bewijsstuk laten overleggen [2 , met inbegrip van elk element aan de hand waarvan een persoon kan worden geïdentificeerd,"]2 er een fotokopie of een ander afschrift van maken, of tegen ontvangbewijs meenemen;    3° de vaststellende beambten om aanvullende werken verzoeken;    4° de griffiers van de rechterlijke instanties verzoeken om de in beslag genomen voorwerpen voor te leggen;    5° een beroep doen op een technisch deskundige;    6° zich ter plaatse begeven;    7° de feiten opnieuw kwalificeren.    Voor de toepassing van het eerste lid, 1° en 2°, kan de sanctionerend ambtenaar aan andere personen dan de betrokken persoon persoonsgegevens vragen die nodig zijn voor de voortzetting van de opdrachten die hem toevertrouwd worden. In zijn aanvraag toont ze aan dat het noodzakelijk is om deze gegevens te bezitten. De opgevraagde gegevens worden dan door de persoon bij wie de gegevens worden opgevraagd, overgemaakt aan de sanctionerend ambtenaar die verantwoordelijk is voor de verwerking van deze persoonsgegevens onmiddellijk van hun ontvangst.   [2 Voor de toepassing van het eerste lid, punt 4°, stelt de Regering de procedure vast voor het beheer en de toezending van in beslag genomen voorwerpen die in het bezit zijn van de griffiers der rechterlijke orde aan de bevoegde sanctionerend ambtenaar.]2    Voor de toepassing van het eerste lid, 7°, bestaat de herkwalificatie van de feiten in de beoordeling van de feiten die de door de vaststellende beambte vastgestelde overtreding vormen, zo nodig na de overtreder te hebben gehoord, en in het vaststellen van het bestaan van een of meerdere andere overtredingen van de in artikel D.138 bedoelde wetgevingen, in voorkomend geval, in plaats van de aanvankelijk vastgestelde overtreding, of in het vaststellen of aan de voorwaarden van een overtreding van eerste categorie in de zin van artikel D.179 kan worden voldaan.]1   [2 De Regering kan de wijze van aanwijzing van de in het eerste lid, 5°, bedoelde technische deskundigen bepalen.]2   ----------   (1)   (2)
Art. D195.[1 § 1. Alvorens een beslissing te nemen, deelt de sanctionerend ambtenaar per aangetekende brief of op iedere andere door de Regering vastgestelde wijze waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend, de volgende elementen aan de overtreder mee :
   1° de feiten waarvoor de procedure is opgestart;
   2° een uittreksel uit de overtreden wetgeving alsook, in voorkomend geval, een uittreksel uit het overtreden gemeentelijk reglement;
   3° de administratieve sancties en de eventuele teruggavemaatregelen die voor de vastgestelde feiten worden opgelegd;
   4° [2 dat de overtreder binnen dertig dagen na de dag van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving zijn verweermiddelen schriftelijk kan indienen, door elk middel dat overeenkomstig artikel D.141, § 2, vaste datum verleent aan de verzending, en dat hij het recht heeft de sanctionerend ambtenaar te verzoeken bij die gelegenheid zijn verweer mondeling toe te lichten;]2
   5° het feit dat de overtreder zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door de persoon van zijn keuze;
   6° het feit dat de overtreder het recht heeft om zijn dossier in te kijken;
   7° een afschrift van het proces-verbaal van vaststelling bedoeld in artikel D.165.
   [2 Indien om een mondelinge toelichting op de verdediging wordt verzocht, bepaalt de sanctionerend ambtenaar op welke dag en op welk tijdstip de overtreder wordt uitgenodigd zijn of haar verdediging mondeling toe te lichten, alsmede welke modaliteiten van toepassing zijn. De sanctionerend ambtenaar kan voorstellen dat de mondelinge presentatie per videoconferentie geschiedt. De overtreder kan de videoconferentie weigeren.]2
  [2 De Regering kan in door haar te bepalen uitzonderlijke omstandigheden voorzien in een uitsluitend schriftelijke procedure ter vervanging van de mondelinge presentatie van de verweermiddelen van de overtreder. Zij bepaalt op welke wijze de overtreder een adequate uitoefening van zijn rechten van de verdediging kan worden gegarandeerd.
   Tegelijk met de toezending van het in lid 1 bedoelde brief stelt de sanctionerend ambtenaar, wanneer in het proces-verbaal om een teruggavemaatregel wordt verzocht, via het in artikel D.144 bedoelde centraal bestand de door de Regering aangewezen dienst of orgaan en, in voorkomend geval, de burgemeester van de gemeente waar de overtreding is gepleegd, in kennis van het inleiden van de administratieve procedure en kan hij hen verzoeken een voorstel tot herstel te doen.]2
   § 2. Bij het verstrijken van de in paragraaf 1, eerste lid, 4°, bedoelde termijn, of vóór het verstrijken daarvan, kan de sanctionerend ambtenaar, indien de overtreder de feiten niet betwist of, in voorkomend geval, na het mondeling verweer van de overtreder of de daartoe gemachtigde persoon, een administratieve sanctie als bedoeld in artikel D.198 opleggen en een teruggavemaatregel als bedoeld in artikel D.201 opleggen.
   [2 Geen administratieve sanctie en geen bijkomende maatregel mag worden opgelegd meer dan twee jaar nadat de bevoegde sanctionerend ambtenaar het proces-verbaal in de vorm als bedoeld in artikel D.166 heeft ontvangen. Een teruggavemaatregel mag niet meer worden gelast dan drie jaar nadat de bevoegde sanctionerend ambtenaar het proces-verbaal in de in artikel D.166 bedoelde vorm heeft ontvangen.]2]1
  [2 In afwijking van lid 2 worden deze termijnen geschorst tijdens de in artikel D.202 bedoelde bemiddelingsprocedure en de in hoofdstuk III, afdeling 2, bedoelde burgerdienst, vanaf het voorstel van de sanctionerend ambtenaar om van deze procedure gebruik te maken tot de beslissing om deze procedure te beëindigen. Wanneer de sanctionerend ambtenaar de vaststellende beambten om aanvullende taken verzoekt of overeenkomstig artikel D.194, § 1, een beroep doet op een technisch deskundige, worden deze termijnen eveneens opgeschort voor de duur van deze interventies, die niet langer dan een jaar mogen duren. In dat geval stelt hij de overtreder in de in paragraaf 1 bedoelde mededeling in kennis van de schorsing van de procedure.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 48, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK III. [1 - Administratieve sancties en alternatieve maatregelen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Afdeling 1. [1 - Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. D196.[1 De administratieve sanctie staat in verhouding tot de ernst van de feiten waarop zij is gebaseerd [2 , en houdt in voorkomend geval rekening met het economische voordeel dat uit de gepleegde overtreding voortvloeit]2.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D197.[1 § 1. Onverminderd paragraaf 2 wordt de administratieve sanctie door de gewestelijke sanctionerend ambtenaar opgelegd.
   § 2. Indien de overtreding door een krachtens artikel D.149 aangewezen beambte of [2 door een lid van het operationeel kader van de federale politie en van de lokale politie]2 vastgesteld is en indien ze voorgeschreven is bij het gemeentelijke reglement overeenkomstig paragraaf 3, wordt de sanctie opgelegd door de gemeentelijke of provinciale sanctionerend ambtenaar die overeenkomstig artikel D.157, § 1, derde lid, door de gemeenteraad is aangewezen.
   § 3. De gemeenteraad kan via het gemeentelijk reglement geheel of gedeeltelijk de feiten veroordelen die aan de basis liggen van de volgende overtredingen :
   1° de verbranding van huisafval in de openlucht of in installaties die niet voldoen aan de bepalingen van de wetgeving betreffende de afvalstoffen, met uitzondering van de verbranding van droge natuurlijke afval afkomstig van bossen, velden en tuinen, zoals geregeld bij het Veldwetboek en het Boswetboek;
   2° het achterlaten van afval, zoals verboden krachtens de wetgeving betreffende de afvalstoffen, met inbegrip van gestorte afval die de waterlopen schade toebrengt;
   3° de overtredingen van derde en vierde categorie van de bepalingen bedoeld in artikel D.138, met uitzondering van de bepalingen bedoeld in artikel D.138, eerste lid, 1° en [2 10°]2;
   4° de overtredingen van het decreet van 17 januari 2019 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging gebonden aan het verkeer van de voertuigen;
   De in het gemeentelijk reglement bedoelde overtredingen zijn strafbaar met een administratie sanctie of teruggavemaatregelen bedoeld in artikel D.201.]1
  [2 Wanneer de gemeenteraad gebruik maakt van de toepassing van dit paragraaf, stelt hij de door de Regering aangewezen dienst of orgaan daarvan in kennis door deze volgens de door de Regering vastgestelde procedures een afschrift van het betrokken gemeentelijke reglement toe te zenden.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 50, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D198.[1 § 1. De sanctionerend ambtenaar kan één of meerdere van de volgende maatregelen uitspreken :
   1° een administratieve geldboete waarvan het bedrag in het tweede lid vastgesteld wordt;
   2° de gemeenschapsdienst gedefinieerd als een dienst van algemeen belang die door de overtreder ten behoeve van de gemeenschap wordt verleend [2 , overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk]2;
   3° de bemiddeling bepaald in artikel D. 202.
   De opgelopen administratieve bedraagt :
   1° 150 tot 200.000 euro voor een overtreding van tweede categorie;
   2° 50 tot 15.000 euro voor een overtreding van derde categorie;
   3° 1 tot 2.000 euro voor een overtreding van vierde categorie.
   Voor de overtredingen die op grond van artikel D.192 zijn gedeclasseerd, gelden de in lid 2 genoemde bedragen naar gelang van de categorie van de betrokken overtreding.
   § 2. Enkel de gewestelijke sanctionerend ambtenaar kan de intrekking of de administratieve schorsing van een erkenning, registratie, vergunning of afwijking, afgegeven overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel D.138 en hun uitvoeringsbesluiten, opleggen, na raadpleging van de autoriteit die deze heeft verleend.
   De overheid die een erkenning, registratie, vergunning of afwijking heeft afgegeven, deelt haar advies aan de sanctionerend ambtenaar mede binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de adviesaanvraag ingediend door de sanctionerend ambtenaar. Bij gebrek aan advies binnen de voorgeschreven termijn wordt dit advies geacht voor intrekking of schorsing te zijn.
   De intrekking van de in het eerste lid bedoelde handelingen kan ertoe leiden dat het [2 de overtreder]2 voor een periode van één maand tot vijf jaar verboden wordt een nieuwe erkenning, registratie of vergunning aan te vragen. [2 In voorkomend geval vermeldt de sanctionerend ambtenaar dit in zijn beslissing en brengt hij de voor de afgifte van de betrokken akte verantwoordelijke overheid op de hoogte.]2
   De milieuvergunning [2 , de globale vergunning]2 en de verklaring in de zin van de wetgeving betreffende de milieuvergunning worden niet onderworpen aan de in het eerste lid bedoelde sanctie.
   § 3. De sanctionerend ambtenaar kan bij wijze van bijkomende sanctie overgaan tot inbeslagneming van :
   1° de dingen die het voorwerp van de overtreding uitmaken en de zaken die gediend hebben of die bestemd zijn om bedoelde overtreding te plegen, wanneer de goederen aan de overtreder toebehoren;
   2° de dingen die door de overtreding zijn geproduceerd;
   3° de geldelijke voordelen die rechtstreeks voortvloeien uit de overtreding, de eigendommen en activa die daarvoor in de plaats zijn gekomen en de inkomsten uit deze belegde voordelen.
   Voor de toepassing van het eerste lid stelt de Regering de procedure vast voor het beheer en de toezending van in beslag genomen stukken die in het bezit zijn van de griffiers der rechterlijke orde aan de bevoegde sanctionerend ambtenaar. [2 Hij bepaalt tevens de modaliteiten van de inbeslagneming en de mogelijkheden van bestemming.]2
   In voorkomend geval bepaalt de sanctionerend ambtenaar de bestemming van de in beslag genomen goederen.
   § 4. De sanctionerend ambtenaar kan bij wijze van bijkomende sanctie de bekendmaking van zijn beslissing op kosten van de overtreder en volgens de door hem vastgestelde modaliteiten bevelen.
   § 5. Wanneer een overtreding van het Waalse Dierenwelzijnwetboek of van de maatregelen die op grond daarvan zijn genomen, wordt vastgesteld, kan de sanctionerend ambtenaar:
   1° verbieden een of meerdere dieren van een of meerdere soorten gedurende een periode van één maand tot [2 tien]2 jaar te houden;
   2° het aantal dieren of soorten die gehouden kunnen worden, [2 gedurende een periode van één maand tot tien jaar]2 beperken;
   3° tot de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier als bedoeld in artikel D.6 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek overgaan.
   Overeenkomstig het eerste lid, 3°, kan de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier voor een bepaalde termijn of definitief worden uitgesproken. De bepaalde termijn mag niet kleiner zijn dan één maand.
   Het verbod op het houden of de intrekking van de door de sanctionerend ambtenaar overeenkomstig het eerste lid afgegeven vergunning om een dier te houden, houdt in dat de overtreder, onder de vastgestelde voorwaarden, niet langer gemachtigd is om, rechtstreeks, onrechtstreeks of via een tussenpersoon, een of meerdere dieren te houden.
   De beslissingen m.b.t. de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier worden in het in artikel D.144 bedoelde centraal bestand opgenomen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 51, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D199.[1 In geval van recidive :
   1° wordt het maximumbedrag van de opgelopen administratieve geldboete verdubbeld;
   2° beveelt de sanctionerend ambtenaar [2 voor een overtreding van de tweede categorie]2 bedoeld in het Waalse Dierenwelzijnwetboek een verbod op het houden [2 van een of meer dieren of van een of meer soorten]2 dat het voorwerp uitmaakt van de overtreding of de intrekking van de vergunning voor het houden van een dier bedoeld in artikel D.6 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek definitief of voor een periode van één maand tot [2 tien]2 jaar;
   3° kan de sanctionerend ambtenaar voor een overtreding gepleegd in de uitoefening van zijn beroep de overtreder verbieden om gedurende een periode van één maand tot drie jaar persoonlijk of via een persoon een specifieke beroepsactiviteit uit te oefenen die rechtstreeks verband houdt met de overtreding. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 52, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D200.[1 § 1. Bij de vaststelling van een administratieve sanctie kan de sanctionerend ambtenaar:
   1° de overtreder maatregelen tot uitstel van de uitvoering van het geheel of een deel van de in artikel D.198 bedoelde sancties toestaan;
   2° in geval van verzachtende omstandigheden het bedrag, de administratieve geldboete verlagen tot onder het in artikel D.198 voorziene minimum.
   Wanneer een maatregel tot uitstel van de uitvoering overeenkomstig het eerste lid, 1°, wordt opgelegd, mag de termijn voor het uitstel niet korter zijn dan één jaar en niet langer dan vier jaar, te rekenen vanaf de datum van de beslissing [2 die is bekrachtigd]2. Dit uitstel van de uitvoering kan:
   1° een probatie-uitstel zijn, wanneer het vergezeld gaat van bijzondere voorwaarden die overeenkomstig paragraaf 2 zijn vastgesteld;
   2° een gewoon uitstel zijn wanneer geen enkele bijzondere voorwaarde wordt vastgesteld.
   Het uitstel van de uitvoering is in ieder geval afhankelijk van de voorwaarde dat geen enkele overtreding van één van de bepalingen van artikel D.138 en hun uitvoeringsbesluiten wordt gepleegd binnen de door de sanctionerend ambtenaar vastgestelde termijn.
   § 2. Het in paragraaf 1, tweede lid, 1°, bedoelde probatie-uitstel gaat altijd vergezeld van de volgende voorwaarden :
   1° een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, het adres van zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan de sanctionerend ambtenaar of aan de door de Regering aangewezen dienst;
   2° gevolg geven aan de oproepingen van de sanctionerend ambtenaar of van de door de Regering aangewezen dienst.
   Deze voorwaarden kunnen worden aangevuld met bijzondere voorwaarden vastgesteld door de sanctionerend ambtenaar. Deze bijzondere voorwaarden houden rekening met de vastgestelde feiten en de aan de overtreder eigen situatie en zijn gericht op het voorkomen van recidive en op de begeleiding van de omkadering.
   Deze bijzondere voorwaarden kunnen met name bestaan in de verplichting om:
   1° een gemeenschapsdienst te verlenen zoals bedoeld in artikel D.203 en volgende;
   2° een bepaalde opleiding te volgen.
   De in het tweede lid bedoelde omkaderingsmodaliteiten worden door de Regering bepaald. Deze modaliteiten hebben tot doel recidive te voorkomen door de opvolging en het toezicht op de naleving van de krachtens deze paragraaf vastgestelde voorwaarden.
   § 3. De uitvoering van de krachtens paragraaf 2 vastgestelde voorwaarden wordt door de sanctionerend ambtenaar of door de door de Regering aangewezen dienst gecontroleerd. De Regering bepaalt de modaliteiten en de periodiciteit van deze controle.
   § 4. Het uitstel wordt door de sanctionerend ambtenaar van rechtswege herroepen in geval van nieuwe overtreding van één van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen of van de uitvoeringsbesluiten ervan begaan gedurende de proeftijd en die de toepassing meebrengt van een [2 respectievelijk in kracht van gewijsde gegane of bekrachtigde]2 strafrechtelijke of administratieve geldgeldboete.
   Het probatie-uitstel kan herroepen worden indien de persoon die het voorwerp uitmaakt van deze maatregel, de krachtens § 2 vastgestelde voorwaarden niet naleeft. In dit geval wordt de herroepingsprocedure door de sanctionerend ambtenaar ingeleid uiterlijk drie maanden nadat hij heeft vastgesteld dat niet aan de vastgestelde voorwaarden is voldaan.
   Alvorens een beslissing tot herroeping te nemen, deelt de sanctionerend ambtenaar per aangetekende brief of op iedere andere door de Regering vastgestelde wijze die een bepaalde datum aan de zending verleent, volgende elementen aan de overtreder mee :
   1° de feiten op grond waarvan de herroepingsprocedure is ingeleid en de mogelijkheid om het uitstel te herroepen;
   2° het feit dat de overtreder de mogelijkheid heeft om schriftelijk, [2 door elk middel dat overeenkomstig artikel D.141, § 2, vaste datum verleent aan de verzending]2, zijn verweermiddelen te laten gelden binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen van de datum van kennisgeving [2 bedoeld in het derde lid]2, en dat hij bij die gelegenheid het recht heeft om aan de sanctionerend ambtenaar te vragen of hij zijn verweermiddelen mondeling mag voordragen;
   3° het feit dat de overtreder zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen door de persoon van zijn keuze;
   4° het feit dat de overtreder het recht heeft om zijn dossier in te kijken.
   De sanctionerend ambtenaar bepaalt, in voorkomend geval, de dag en het uur waarop de overtreder erom verzocht wordt zijn verweermiddelen mondeling voor te dragen.
   Bij het verstrijken van de termijn van dertig dagen, of, in voorkomend geval, na het mondeling verweer van de overtreder of de daartoe gemachtigde persoon, beslist de sanctionerend ambtenaar over de herroeping van het herstel. Wanneer hij het uitstel niet herroept, kan de sanctionerend ambtenaar nieuwe voorwaarden verbinden met het probatie-uitstel.
   De sanctionerende ambtenaar stelt de overtreder binnen drie maanden na het begin van de procedure tot herroeping van het uitstel in kennis van zijn beslissing.
   § 5. Tegen de beslissing tot herroeping en de beslissing tot vaststelling van nieuwe voorwaarden voor het probatie-uitstel kan door de overtreder binnen dertig dagen, op straffe van verval, beroep worden aangetekend, te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing.
   Dat beroep schorst de uitvoering van de beslissing.
   Het beroep wordt ingediend :
   1° in geval van overtredingen van tweede categorie, d.m.v. een verzoekschrift bij de correctionele rechtbank;
   2° in geval van overtredingen van derde en vierde categorie, d.m.v. een verzoekschrift bij de politierechtbank.
   Een afschrift van het verzoek wordt door de aanvrager op de dag van de indiening ervan toegezonden aan de sanctionerend ambtenaar die de procedure voor de herroeping van het uitstel heeft ingeleid.
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoekschrift de identiteit en het adres van de overtreder, de omstreden beslissing, de redenen voor het aanvechten van deze beslissing.
   De beslissingen van de politierechtbank en de correctionele rechtbank zijn niet vatbaar voor beroep.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 53, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D201.[1 Naast de administratieve sancties kan de sanctionerend ambtenaar, hetzij ambtshalve, op verzoek van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de door de Regering aangewezen persoon, hetzij op verzoek van het gemeentecollege van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding is gepleegd, hetzij op verzoek van de burgerlijke partij, op kosten van de overtreder, de volgende teruggavemaatregelen gelasten:
   1° het herstel in de oorspronkelijke staat;
   2° de uitvoering van de maatregelen om aan de overtreding een einde te maken;
   3° de uitvoering van maatregelen ter bescherming van de bevolking of het milieu tegen de veroorzaakte hinder of maatregelen die erop gericht zijn de toegang tot de plaatsen van de overtreding te verhinderen;
   4° de uitvoering van maatregelen die erop gericht zijn de veroorzaakte hinder en de gevolgen daarvan te beperken;
   5° de uitvoering van inrichtingswerken die erop gericht zijn de situatie op een voorlopige manier op te lossen vóór het herstel;
   6° de uitvoering van een studie om de geschikte veiligheids- of schadevergoedingsmaatregelen te bepalen;
   7° het opnieuw uitzetten van vis.
   Overeenkomstig het eerste lid, 2°, kunnen de maatregelen die erop gericht zijn de overtreding te laten beëindigen, met name bestaan in:
   1° de stillegging van iedere exploitatie of ieder deel van een exploitatie, gedurende een periode van één maand tot vijf jaar, op de plaats waar de overtreding werd begaan;
   2° de sluiting, voor een periode van één maand tot drie jaar, van de vestiging waar de overtreding is begaan.
   Om de aard en de omvang van de teruggavemaatregel die hij voornemens is uit te spreken, te bepalen, kan de sanctionerend ambtenaar eerst de door hem daartoe aangewezen derden horen.
   De sanctionerend ambtenaar kan de uitgesproken teruggavemaatregelen aanvullen met bijkomende of compenserende maatregelen in de zin van artikel D.94, eerste lid, 13° en 14°.
   In zijn beslissing stelt de sanctionerend ambtenaar de termijn vast waarbinnen de teruggavemaatregelen door de overtreder moeten zijn voltooid.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 54, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D202.[1 § 1. De sanctionerend ambtenaar kan de overtreder een bemiddelingsprocedure voorstellen die wordt georganiseerd door een bemiddelaar die bevoegd is om administratieve strafzaken te behandelen. De Regering bepaalt de machtigingsvoorwaarden van de bemiddelaars.
   Bemiddeling is een opvoedkundige en herstellende maatregel die de overtreder in staat stelt om, via de tussenkomst van een bemiddelaar, verbeterings-, schadevergoedings-, of compensatiemaatregelen te treffen, of een gemeenschapsdienst als bedoeld in de artikelen D.203 tot en met D.208.
  [2 Om deze bemiddelingsprocedure aan de overtreder voor te stellen, stelt de sanctionerend ambtenaar hem in kennis van zijn voornemen en deelt hij hem de contactgegevens mee van de bemiddelaar die hij voornemens is aan te wijzen. Tegelijkertijd brengt hij de betrokken bemiddelaar op de hoogte en geeft hij hem de contactgegevens van de overtreder en het volledige dossier betreffende de strafbare feiten. In dit geval legt de bemiddelaar de bemiddelingsprocedure uit aan de overtreder en verkrijgt hij zijn instemming met de uitvoering ervan;]2
   [2 De bemiddelaar stelt de sanctionerende ambtenaar binnen vijfenveertig dagen na het voorstel van deze laatste in kennis van de instemming of de weigering van de overtreder om aan deze bemiddelingsprocedure deel te nemen. Indien binnen deze termijn geen antwoord is ontvangen, wordt de overtreder geacht het voorstel te hebben geweigerd.]2
   § 2. [2 Indien de overtreder instemt met het voorstel om een bemiddelingsprocedure te organiseren, neemt de sanctionerende ambtenaar hiervan akte in een beslissing die hij aan de overtreder en de bemiddelaar meedeelt. In voorkomend geval stelt de sanctionerende ambtenaar de doelstellingen vast die in de bemiddelingsprocedure met betrekking tot de teruggavemaatregel moeten worden bereikt. Binnen tien dagen na de beslissing stelt de sanctionerende ambtenaar alle andere bij de administratieve procedure betrokken partijen, met inbegrip van eventuele slachtoffers van de strafbare feiten, in kennis van de bemiddelingsprocedure.
   Overeenkomstig de door de Regering vastgestelde procedures kunnen de door de Regering aangewezen dienst of orgaan en het gemeentecollege van de gemeente waar de overtreding is gepleegd, een persoon aanwijzen om hun belangen in de bemiddelingsprocedure te behartigen.]2
   § 3. In alle onpartijdigheid praat de bemiddelaar met de overtreder [2 de personen die eventueel worden aangewezen overeenkomstig paragraaf 2]2 en eventuele slachtoffers van de strafbare feiten. Indien mogelijk probeert de bemiddelaar ze tijdens de bemiddeling bij elkaar te brengen.
   Tijdens de bemiddeling analyseert de bemiddelaar de redenen en de gevolgen van de strafbare feiten, alsook de verwachtingen van de partijen om tot een wederzijds bevredigende overeenkomst te komen.
   Wanneer de verschillende partijen overeenstemming hebben bereikt, stelt de bemiddelaar een voorstel van overeenkomst op dat hij ter ondertekening aan de partijen voorlegt. In dit voorstel van overeenkomst wordt het doel van de overeenkomst gespecificeerd en worden de concrete maatregelen en procedures voor de uitvoering ervan uiteengezet. [2 Na ondertekening van de overeenkomst]2 door de verschillende partijen [2 stuurt de bemiddelaar ze ter [2 homologatie]2 naar]2 de sanctionerend ambtenaar.
   [2 Na ontvangst van de ondertekende overeenkomst onderzoekt de sanctionerend ambtenaar de wettigheid van de bemiddelingsprocedure en van de ondertekende overeenkomst. Indien hij weigert de overeenkomst te aanvaarden, kan de sanctionerende ambtenaar zijn opmerkingen richten tot de bemiddelaar, opdat de overeenkomst, in overleg met de verschillende partijen, dienovereenkomstig wordt gewijzigd, of kan hij besluiten de bemiddelingsprocedure overeenkomstig paragraaf 4 te beëindigen.]2
  [2 Wanneer de overeenkomst is gehomologeerd, mag de sanctionerend ambtenaar de betrokken overtreder geen andere in artikel D.198 bedoelde administratieve sanctie meer opleggen, behalve overeenkomstig lid 4 wanneer deze overeenkomst niet wordt nageleefd. De homologatie van de overeenkomst maakt een einde aan de bemiddelingsprocedure en aan de opdracht van de bemiddelaar.]2
   De uitvoering van [2 de gehomologeerde overeenkomst]2 wordt na afloop van de in [2 de overeenkomst]2 bepaalde termijn gecontroleerd door [2 sanctionerend ambtenaar]2. De Regering bepaalt de modaliteiten van deze controle.
   § 4. [2 Indien de overtreder het in § 1 bedoelde voorstel weigert of indien de bemiddelaar vaststelt dat de bemiddelingsprocedure is mislukt tijdens de bemiddeling of wanneer de sanctionerend ambtenaar weigert de ondertekende overeenkomst te homologeren of vaststelt dat de bemiddelingsprocedure is mislukt]2, kan de sanctionerend ambtenaar een of meerdere van de in artikel D.198 bedoelde sancties opleggen. Zodra de bemiddeling is ingeleid, beëindigt de sanctionerend ambtenaar met zijn besluit de bemiddelingsprocedure [2 en de opdracht van de bemiddelaar]2.
   Het mislukken van de bemiddelingsprocedure wordt vastgesteld wanneer de bemiddelaar tijdens de besprekingen van mening is dat het onmogelijk is om een akkoord tussen de partijen te bereiken of wanneer hij vaststelt dat de overtreder niet actief deelneemt aan de besprekingen. Wanneer [2 de sanctionerend ambtenaar]2 overeenkomstig § 3, zesde lid, bovendien vaststelt dat [2 de overeenkomst geheel of gedeeltelijk niet wordt nageleefd]2, wordt het mislukken van de bemiddelingsprocedure bovendien door de sanctionerend ambtenaar uitgesproken.
   § 5. De in het kader van de bemiddelingsprocedure opgestelde documenten en gedane mededelingen zijn vertrouwelijk, met uitzondering van wat de partijen ter kennis van de sanctionerend ambtenaar willen geven. Zij mogen niet worden gebruikt in strafrechtelijke, burgerlijke, administratieve, arbitrale of andere geschillenbeslechtingsprocedures en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.
   Vertrouwelijke documenten die niettemin openbaar worden gemaakt of waarop een partij zich baseert in strijd met de geheimhoudingsplicht, worden automatisch uit de debatten uitgeweerd.
   Onverminderd de verplichtingen die de wet hem oplegt, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn functie kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag niet worden opgeroepen als getuige in een strafrechtelijke, burgerlijke, administratieve of arbitrale procedure of in een andere procedure die verband houdt met de feiten waarvan hij tijdens een bemiddelingsprocedure kennis heeft gekregen.
   § 6. De Regering kan de modaliteiten van de bemiddelingsprocedure bepalen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 55, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 2. [1 - Gemeenschapsdienst voor de meerderjarigen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D203.[1 § 1. Onverminderd de teruggavemaatregelen kan de sanctionerend ambtenaar, wanneer hij dit passend acht, de meerderjarige overtreder, met zijn toestemming of op verzoek van laatstgenoemde, een gemeenschapsdienst voorstellen ter vervanging van de administratieve geldboete.    In geval van weigering van de overtreder behoudt de sanctionerend ambtenaar de middelen van de administratieve sancties bedoeld in artikel D.198.   [2 Wanneer de veroordeelde instemt met het voorstel een gemeenschapsdienst te verrichten, neemt de sanctionerende ambtenaar hiervan akte in een beslissing en stelt hij binnen dertig dagen na deze beslissing, overeenkomstig paragraaf 2, de voorwaarden van deze gemeenschapsdienst vast, alsmede het orgaan dat toezicht houdt.]2    § 2. De gemeenschapsdienst mag niet meer dan dertig uur bedragen en moet worden uitgevoerd binnen een jaar na de kennisgeving van de beslissing van de sanctionerend ambtenaar.    De gemeenschapsdienst bestaat, in voorkomend geval gezamenlijk, in :    1° een opleiding;    2° een kosteloze dienst omkaderd door van de Administratie, de gemeente, de intercommunale of een door de Administratie of de gemeente aangewezen bevoegde rechtspersoon, en verricht ten behoeve van een gewestelijke of gemeentelijke dienst of een publiekrechtelijke rechtspersoon, een stichting of een vereniging zonder winstoogmerk aangewezen door de Administratie, de gemeente of de intercommunale.    Krachtens het tweede lid, 2°, kan de Regering, met hun voorafgaande toestemming, de omkadering van de gemeenschapsdienst toevertrouwen aan de milieuverenigingen die erkend zijn krachtens titel II/1, deel III, van dit Wetboek of aan de toevluchtsoorden en verenigingen die erkend zijn krachtens de artikelen D.28 en D.32 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek. [2 ...]2.]1   [2 De Regering bepaalt de modaliteiten en de organisatie van de begeleiding voor de gemeenschapsdienst.]2   ----------   (1)   (2)
Art. D204.[1 § 1. De uitvoering van de gemeenschapsdienst wordt tijdens en aan het einde van de in artikel D.203, lid 2, bedoelde periode gecontroleerd door het krachtens artikel D.203 aangewezen begeleidingsorgaan of door de door de Regering aangewezen dienst. De Regering bepaalt de wijze waarop deze controle wordt uitgevoerd.
   § 2. Indien het begeleidingsorgaan of de door de regering aangewezen dienst vaststelt dat de overtreder de gemeenschapsdienst binnen de gestelde termijn op geldige wijze heeft verricht, deelt hij dit mee aan de sanctionerend ambtenaar, die dit in een beslissing vastlegt. De sanctionerend ambtenaar mag geen enkele andere in artikel D.198 voorziene administratieve sanctie meer opleggen.
   Indien het begeleidingsorgaan of de door de Regering aangewezen dienst vaststelt dat de gemeenschapsdienst niet of niet volledig is uitgevoerd overeenkomstig de beslissing van de sanctionerend ambtenaar of dat hij niet binnen de gestelde termijn is uitgevoerd, meldt hij dit binnen 30 dagen na het verstrijken van de in het artikel D.203, § 2 bedoelde termijn aan de sanctionerend ambtenaar. In dat geval, onverminderd het derde lid, kan de sanctionerend ambtenaar een of meerdere van de in artikel D.198 bedoelde sancties opleggen.
   Wanneer de gestelde termijn niet in acht is genomen en de overtreder een naar behoren gemotiveerde motivering geeft, kan de sanctionerend ambtenaar de in artikel D.203, § 2, bedoelde termijn met maximaal zes maanden verlengen.
   § 3. Het in paragraaf 2, tweede lid, bedoelde verslag wordt verstrekt via het door de Regering vastgestelde passende formulier.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 57, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Afdeling 3. [1 - Maatregelen die van toepassing zijn op de minderjarigen van veertien jaar en meer]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D205.[1 § 1. Een minderjarige die op het ogenblik van de feiten de volle leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, kan het voorwerp uitmaken van een administratieve vervolging. Daartoe stelt de Regering de begeleidende maatregelen voor de betrokken minderjarigen vast om hun adequate bescherming tijdens het administratieve repressieproces te waarborgen. Indien hij het opportuun acht de vastgestelde feiten administratief te vervolgen, [2 onverminderd artikel D.206, § 1, eerste lid,]2 moet de sanctionerend ambtenaar een bemiddelingsprocedure als bedoeld in artikel D.202 voorstellen aan de minderjarige die op het moment van de feiten de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt.    De vader en moeder, de voogd of de personen die de hoede hebben over de minderjarige, kunnen op hun verzoek de minderjarige tijdens de bemiddelingsprocedure vergezellen.    Wanneer de bemiddelingsprocedure wordt afgesloten met een voorstel voor gemeenschapsdienst, is dit in overeenstemming met de artikelen D.206 en volgende.    § 2. In geval van weigering van de minderjarige en zijn ouders, zijn voogd of [2 degene die erover de hoede heeft]2 of in geval van mislukking van de bemiddelingsprocedure, en indien de sanctionerend ambtenaar de burger geen gemeenschapsdienst voorstelt overeenkomstig artikel D.206, § 1, kan de sanctionerend ambtenaar overeenkomstig artikel D.208 een administratieve geldboete opleggen.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D206.[1 § 1. In geval van weigering door de minderjarige en zijn ouders, voogd of [2 de personen die erover de hoede hebben]2 in geval van mislukking van de bemiddelingsprocedure, of wanneer de sanctionerend ambtenaar van mening is dat de bemiddelingsprocedure niet geschikt is wegens de omstandigheden van de overtreding of wegens de persoonlijkheid van de overtreder, stelt de sanctionerend ambtenaar de minderjarige die op het moment van de feiten de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, een gemeenschapsdienst [2 ...]2 aan. [2 Tenzij in dit artikel anders is bepaald, is afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing op de in deze afdeling bedoelde gemeenschapsdienst.]2
   De gemeenschapsdienst wordt georganiseerd op basis van zijn leeftijd en vaardigheden.
   De vader en moeder, de voogd of de personen die de hoede hebben over de minderjarige, kunnen op hun verzoek de minderjarige tijdens de gemeenschapsdienst vergezellen.
   In afwijking van artikel D.203 duurt de gemeenschapsdienst niet meer dan vijftien uur.
   § 2. In geval van weigering van de minderjarige en zijn ouders, zijn voogd of de personen die de minderjarige onder zijn bewaring hebben, [2 of in geval van gehele of gedeeltelijke niet-vervulling van de gemeenschapsdienst,]2 kan de sanctionerend ambtenaar overeenkomstig artikel D.208 een administratieve geldboete opleggen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 59, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D207.[1 Een procedure van ouderlijke betrokkenheid kan worden voorzien voorafgaand aan het voorstel van bemiddeling en van gemeenschapsdienst.
   In het kader van deze procedure informeert de sanctionerend ambtenaar [2 bij aangetekend brief of via elke andere door de Regering bepaalde modaliteit, waarbij vaste datum aan de zending wordt verleend]2 de vader en moeder, voogd of personen die de hoede hebben over de minderjarige, over de vastgestelde feiten en verzoekt hen om, onmiddellijk na het ontvangen van het proces-verbaal bedoeld in artikel D.165, hun mondelinge of schriftelijke opmerkingen mee te delen over deze feiten en de eventueel te nemen opvoedkundige maatregelen. Hij kan hiertoe een ontmoeting vragen met de vader en moeder, de voogd of de personen die de minderjarige onder hun hoede hebben en de minderjarige.
   [2 Na de in het tweede lid bedoelde opmerkingen te hebben ingewonnen of de minderjarige overtreder evenals zijn vader, moeder, voogd of personen die er de hoede over uitoefenen, te hebben ontmoet, en indien hij tevreden is over de educatieve maatregelen die door deze laatsten werden voorgesteld, kan de sanctionerend ambtenaar de zaak in dit stadium van de procedure afsluiten. Indien geen opmerkingen worden ontvangen of geen vergadering plaatsvindt, of indien de sanctionerend ambtenaar niet tevreden is met de voorgestelde educatieve maatregelen, kan hij of zij de in deze afdeling bedoelde administratieve procedure inleiden.]2]1
  [2 De sanctionerend ambtenaar kan, met instemming van de minderjarige overtreder en zijn vader en moeder, voogd of personen die er de hoede over hebben, de bemiddelaar bedoeld in artikel D.202, § 1, opdragen de ouderlijke betrokkenheidsprocedure in te leiden overeenkomstig dit artikel, voordat de bemiddelingsprocedure wordt opgestart. Aan het einde van de procedure stelt de bemiddelaar de sanctionerende ambtenaar in kennis van de conclusies van de procedure inzake ouderbetrokkenheid. De sanctionerend ambtenaar beslist dan overeenkomstig lid 3. ". Indien na deze ouderlijke betrokkenheidsprocedure een bemiddelingsprocedure als bedoeld in artikel D.205 wordt ingeleid, kunnen de minderjarige overtreder en zijn vader en moeder, voogd of personen die het gezag over hem uitoefenen, in voorkomend geval verzoeken dat de bemiddelaar die met de ouderlijke betrokkenheidsprocedure is belast, door een andere bemiddelaar wordt vervangen.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 60, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D208.[1 § 1. Wanneer de sanctionerend ambtenaar een administratieve sanctie oplegt, zijn de vader en moeder, voogd of personen die de minderjarige onder hun hoede hebben, burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de administratieve geldboete.
   § 2. [2 Wanneer de sanctionerend ambtenaar beslist een minderjarige die op het tijdstip van de overtreding de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, administratief te vervolgen, stelt hij de minderjarige, alsmede diens vader en moeder, voogden of de personen die er de hoede over uitoefenen, daarvan in kennis bij aangetekend schrijven of op een andere door de Regering vastgestelde wijze die een bepaalde datum aan de verzending verbindt. Die partijen beschikken over dezelfde rechten als de overtreder. De informatie omvat de in artikel D.195, § 1 bedoelde gegevens en vermeldt de procedure en de eventuele sancties die gelden voor minderjarigen van veertien jaar en ouder.]2
   De sanctionerend ambtenaar geeft daarvan kennis aan de stafhouder van de orde van advocaten, zodat hij nagaat of de minderjarige wordt bijgestaan door een advocaat. Die kennisgeving wordt samen met de in het eerste lid bedoelde zending verstuurd. Uiterlijk binnen twee werkdagen, te rekenen van de datum van die kennisgeving, wordt een advocaat aangewezen [2 door de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand wanneer de minderjarige niet door een advocaat wordt bijgestaan]2. Een afschrift van de kennisgeving waarmee de stafhouder in kennis van de aanhangigmaking gesteld wordt, wordt bij het proceduredossier gevoegd.
   [2 Indien er een belangenconflict is, ziet de stafhouder erop toe dat de minderjarige bijgestaan wordt door een andere advocaat dan diegene op wie zijn vader en moeder, voogden of personen die er de hoede over uitoefenen of die een vorderingsrecht hebben. Zo nodig zal de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand een andere advocaat aanwijzen.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 61, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK IV. [1 - Beslissing van de sanctionerend ambtenaar]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D209.[1 [2 De sanctionerend ambtenaar deelt zijn beslissing aan de overtreder mee per aangetekende brief of op iedere andere door de Regering vastgestelde wijze waarbij een vaste datum aan de zending wordt verleend. Deze beslissing wordt binnen de in artikel D.195, § 2, tweede lid, gestelde termijn toegezonden en vermeldt de beroepsmogelijkheden.]2    De sanctionerend ambtenaar ziet toe op de tenuitvoerlegging van zijn beslissingen [2 ...]2.    [2 Overeenkomstig de door de regering vastgestelde procedures zendt de sanctionerend ambtenaar, samen met een afschrift van zijn beslissing aan de overtreder, een afschrift van zijn beslissing aan:    1° de dienst of het orgaan aangewezen door de Regering wanneer de beslissing een maatregel tot teruggave als bedoeld in artikel D.201 uitspreekt of wanneer de beslissing is uitgevaardigd door een sanctionerend ambtenaar als bedoeld in artikel D.157 ;    2° de burgemeester wanneer, voor een strafbaar feit gepleegd op het grondgebied van zijn gemeente, de beslissing van de sanctionerend ambtenaar bedoeld in artikel D.156 betrekking heeft op overtredingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een gemeentelijk reglement overeenkomstig artikel D.197, § 3, of een maatregel van teruggave bedoeld in artikel D.201 uitspreekt.]2    [2 De beslissing van de sanctionerend ambtenaar kan, volgens de door de Regering vastgestelde procedures, in elektronische vorm worden opgesteld.]2]1   [2 De sanctionerend ambtenaar maakt een afschrift van zijn beslissing over aan elke belanghebbende partij die hem vooraf een geschreven en gemotiveerde aanvraag heeft toegestuurd.]2   ----------   (1)   (2)
Art. D210. [1 De beslissing waarbij een administratieve sanctie of een teruggavemaatregel wordt opgelegd, heeft uitvoerende kracht op de vervaldatum van een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van kennisgeving ervan, krachtens de artikelen D.217 en D.218.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D211.[1 Wanneer hij een teruggavemaatregel krachtens artikel D.201 uitvaardigt, kan de sanctionerend ambtenaar de overtreder gelasten om binnen de [2 vijftien]2 dagen na de datum waarop zijn beslissing definitief is geworden, een zekerheid te stellen ten gunste van het Waals Gewest of [2 de gemeente]2, overeenkomstig de procedures voorzien in de wetgeving betreffende de milieuvergunning, ten belope van een bedrag dat gelijk is aan de geraamde kosten van de opgelegde maatregelen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 63, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D212.[1 De sanctionerend ambtenaar mag alleen een dwangsom opleggen indien de beslissing een maatregel tot teruggave overeenkomstig artikel D.201 oplegt. In dit geval wordt de dwangsom alleen opgelegd op verzoek van de persoon die is aangewezen door de Regering of het gemeentecollege van de gemeente waar de overtreding is begaan. Indien een van deze overheden niet optreedt overeenkomstig artikel D.201, kan de sanctionerend ambtenaar ambtshalve uitspraak doen.
   De bepalingen van boek IV, deel IV, hoofdstuk XXIII, van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de dwangsom, zijn van toepassing.
   De bepalingen van deel V van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot inbeslagneming en tenuitvoerlegging zijn ook van toepassing op de tenuitvoerlegging van de beslissing van de sanctionerend ambtenaar tot oplegging van een dwangsom.]1
  ----------
  (1)<DWG 2021-11-24/09, art. 64, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D213.[1 Wanneer. de sanctionerend ambtenaar opdracht heeft gegeven tot een onderzoek om de passende veiligheids- of schadevergoedingsmaatregelen vast te stellen [2 overeenkomstig artikel D.201, eerste lid, 6°]2, kan hij binnen 180 dagen na ontvangst van het onderzoek opdracht geven tot het herstellen in de oorspronkelijke staat overeenkomstig artikel D.201 [2 ...]2. Zo niet wordt er geen herstel in de oorspronkelijke staat bevolen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 65, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D214.[1 [2 Wanneer het in artikel D.201, eerste lid, 1°, bedoelde herstel in de oorspronkelijke staat niet binnen de door de sanctionerend ambtenaar voorgeschreven termijn wordt uitgevoerd, kan de persoon aangewezen door de Regering of de burgemeester van de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding werd begaan ambtshalve in de uitvoering van het herstel in de oorspronkelijke staat voorzien.]2
   De termijn [2 bedoeld in het eerste lid]2 begint te lopen op de dag waarop de beslissing van de sanctionerend ambtenaar definitief wordt. De overtreder wordt gedwongen tot de terugbetaling van alle uitvoeringskosten op overlegging van een gewone staat opgemaakt door de overheid die voor de uitvoering heeft gezorgd.
   De vaststellende beambten kunnen [2 voor de controle en het toezicht op de uitvoering]2 van het herstel in de oorspronkelijke staat elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.
   Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of [2 voor zover zij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming hebben]2 van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 66, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK V. [1 - Bestemming van de administratieve geldboetes en van de dwangsommen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D215.[1 De administratieve geldboete opgelegd door de gewestelijke sanctionerend ambtenaar wordt [2 , onverminderd artikel D.221,]2 op het Fonds voor de milieubescherming, afdeling milieuwangedrag gestort binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum waarop de beslissing uitvoerende kracht heeft verworven.    De administratieve geldboete opgelegd door de sanctionerend ambtenaar die krachtens artikel D.157 door de gemeenteraad aangewezen is, wordt ten gunste van de gemeente betaald binnen een termijn van dertig dagen die ingaat na de datum waarop de beslissing uitvoerende kracht heeft verworven. Het bedrag wordt door overschrijving op een rekening van de gemeentelijke administratie gestort d.m.v. een stortings- of overschrijvingsformulier.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D216.[1 De door de gewestelijke sanctionerend ambtenaar opgelegde dwangsom wordt [2 , onverminderd artikel D.221,]2 bestemd voor het Fonds voor de milieubescherming, afdeling milieuwangedrag.
   De dwangsom opgelegd door de gemeentelijke sanctionerend ambtenaar door de sanctionerend ambtenaar die krachtens artikel D.157 door de gemeenteraad aangewezen is, wordt ten gunste van de gemeente bestemd door overschrijving op een rekening van de gemeentelijke administratie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 68, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

HOOFDSTUK VI. [1 - Beroep]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D217.[1 [2 Kunnen een beroep instellen binnen een termijn van zestig dagen op straffe van verval :    1° de overtreder tegen de hem betreffende beslissing van de sanctionerend ambtenaar, betekend overeenkomstig artikel D.209 ;    2° de persoon die door de Regering is aangewezen tegen de beslissingen van de sanctionerende ambtenaar, bedoeld in artikel D.157 ;    3° het gemeentecollege, voor een op zijn grondgebied gepleegde overtreding, tegen de beslissingen van de sanctionerend ambtenaar bedoeld in artikel D.156 die betrekking hebben op overtredingen die het voorwerp uitmaakten van een gemeentelijk reglement overeenkomstig artikel D.197, § 3, of die een maatregel van teruggave bedoeld in artikel D.201 uitspreken.]2   [2 De in lid 1 bedoelde periode begint te lopen vanaf:    1° de kennisgeving van de in artikel D.209 bedoelde kennisgeving;    2° of, bij gebrek aan beslissing, het vestrijken van de termijn bedoeld in artikel D.195, § 2, tweede lid, of in artikel D.213.]2    Dat beroep schorst de uitvoering van de beslissing.    Voor overtredingen van derde en vierde categorie wordt het beroep d.m.v. een verzoekschrift bij de politierechtbank ingediend.    Voor overtredingen van tweede categorie wordt het beroep d.m.v. een verzoekschrift bij de correctionele rechtbank ingediend.    Een afschrift van het verzoekschrift wordt door de aanvrager op de dag van de indiening ervan toegezonden aan de sanctionerend ambtenaar die de administratieve sanctie heeft uitgesproken.    Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoekschrift de identiteit en het adres van de aanvrager, de aangevochten beslissing, de redenen waarom de beslissing wordt aangevochten.    De beslissingen van de politierechtbank en de correctionele rechtbank zijn niet vatbaar voor beroep. Het Wetboek van strafvordering is toepasselijk op de procedures en beslissingen van dit hoofdstuk.]1   ----------   (1)   (2)
Art. D218. [1 § 1. In afwijking van artikel D.217 wordt het beroep, indien de beslissing van de sanctionerend ambtenaar betrekking heeft op minderjarigen, altijd door middel van een gratis verzoekschrift bij de jeugdrechter ingediend. In dat geval kan het beroep ook ingediend worden door de vader en moeder, de voogden of de personen die het toezicht op hem uitoefenen. De jeugdrechtbank blijft bevoegd indien de overtreder meerderjarig is wanneer zij zich uitspreekt.
   Dat beroep schorst de uitvoering van de beslissing.
   Een afschrift van het verzoekschrift wordt door de aanvrager op de dag van de indiening ervan toegezonden aan de sanctionerend ambtenaar die de administratieve sanctie heeft uitgesproken.
   Op straffe van niet-ontvankelijkheid bevat het verzoekschrift de identiteit en het adres van de aanvrager, de aangevochten beslissing en de redenen waarom de beslissing wordt aangevochten.
   § 2. Wanneer een beroep tegen een administratieve sanctie aanhangig wordt gemaakt bij de jeugdrechtbank, kan deze de sanctie vervangen door een maatregel van bewaring, behoeding of opvoeding zoals die wordt bepaald in artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. In dat geval is artikel 60 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming van toepassing.
   § 3. De beslissingen van de politierechtbank zijn niet vatbaar voor beroep.
   Wanneer de jeugdrechtbank evenwel beslist tot de vervanging van de administratieve sanctie door een bewakings-, beschermings- of opvoedingsmaatregel bedoeld in artikel 37 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, is zijn beslissing voor beroep vatbaar. In dat geval zijn de procedures waarin de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming voorziet voor de feiten die als overtredingen beschouwd worden van toepassing.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


HOOFDSTUK VII. [1 - Inning en invordering]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D219.[1 Op grond van een betalingsbevel dat verband houdt met een op grond van titel V, hoofdstuk III, gegeven beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, of met een beslissing waarbij een administratieve geldboete is opgelegd die in kracht van gewijsde is gegaan, of met een in beroep gegeven vonnis van de bevoegde rechtbank als bedoeld in de artikelen D.217 en D.218, en dat in kracht van gewijsde is gegaan, en met het oog op de invordering van de administratieve geldboetes, van de dwangsom, van de geldsom bedoeld in artikel D.188 en de kosten van het herstel in de oorspronkelijke staat en de krachtens de artikelen D.186 en D.211 verordende zekerheden, genieten het Waalse Gewest en de gemeente op het grondgebied waarvan de overtreding is begaan een algemeen bevoorrecht op alle goederen van de veroordeelde en kunnen zij alle goederen van de betrokkene die eraan onderworpen kunnen zijn en die zich op het grondgebied van het Waals Gewest bevinden, met een wettelijke hypotheek bezwaren.    Dat voorrecht neemt rang in onmiddellijk na de voorrechten die vermeld zijn in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851 en in artikel 23 van boek II van het Wetboek van Koophandel.    De rangorde van de wettelijke hypotheek wordt bepaald door de datum van inschrijving die is toegekend na de betekening van het betalingsbevel.    De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de bevoegde overheid die de bevolen of genomen maatregelen uitvoert.]1   ----------   (1)
TITEL VII. [1 - Fonds voor de milieubescherming]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>


Art. D220. [1 Er wordt binnen de ontvangstenbegroting en de algemene uitgavenbegroting van het Gewest een Begrotingsfonds voor de milieubescherming, hierna "het Fonds" genoemd, ingesteld dat uit vier afdelingen bestaat, met name :    1° de afdeling "milieuwangedrag";    2° de afdeling "waterbescherming";    3° de afdeling "bodembescherming";    4° de afdeling "bescherming van de luchtkwaliteit".]1   ----------   (1)
Art. D221.[1 § 1. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de spijzing en het beheer van het Fonds.
   Dat fonds wordt gespijsd door het geheel van de volgende opbrengsten :
   1° [2 de geldsommen bedoeld in de artikelen D.173 en D.174 en in hoofdstuk III van Titel V, dwangsommen inbegrepen;]2
   2° [2 de opbrengst van de administratieve geldboeten en dwangsommen opgelegd krachtens Titel VI door de sanctionerende ambtenaar bedoeld in artikel D.156;]2
   3° de giften en legaten gedaan ten voordele van het Waalse Gewest voor de ondersteuning van de milieubescherming;
   4° de geldsommen ingevorderd door de bevoegde overheid overeenkomstig artikel D.123;
   5° de dossiersrechten bepaald bij de wetgeving betreffende de milieuvergunning en bij het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging.
   § 2. [2 In afwijking van paragraaf 1, worden de volgende opbrengsten gestort:
   1° aan het Begrotingsfonds voor de kwaliteit van dierlijke en plantaardige producten, de opbrengst van onmiddellijke invorderingen en gesloten transacties en de opbrengst van administratieve geldboeten opgelegd voor overtredingen bedoeld in de artikelen D.396, 1°, 2°, en 4° tot 8°, D.397, §§ 1 tot 3, en D.398, § 1, 1° tot 6°, en § 2, van het Waals Landbouwwetboek;
   2° aan het Begrotingsfonds inzake de financiering van het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem, de opbrengst van onmiddellijke invorderingen en gesloten transacties en de opbrengst van administratieve geldboeten opgelegd voor overtredingen bedoeld in artikel D.396, 3°, van het Waals Landbouwwetboek;
   3° aan het Begrotingsfonds inzake het landbouwkundig grondbeleid, de opbrengst van onmiddellijke invorderingen en gesloten transacties en de opbrengst van administratieve geldboeten opgelegd voor overtredingen bedoeld in de artikelen D.397, § 4, en D.398, § 1, 7°, van het Waals Landbouwwetboek;
   4° aan het Begrotingsfonds ten gunste van het visserij- en hengelbeheersplan in Wallonië, de opbrengst van onmiddellijke invorderingen en gesloten transacties en de opbrengst van administratieve geldboeten opgelegd voor overtredingen bedoeld in het decreet van 27 maart 2014 betreffende de riviervisserij, het visbeleid en de visserijstructuren;
   5° aan het Begrotingsfonds voor Dierenwelzijn, de opbrengst van de gesloten transacties en de opbrengst van de onmiddellijke invorderingen opgelegd voor overtredingen bedoeld in het Waals Wetboek voor Dierenwelzijn;
   6° aan het Begrotingsfonds voor Biodiversiteit, de opbrengst van onmiddellijke invorderingen en gesloten transacties en de opbrengst van administratieve geldboeten opgelegd voor overtredingen bedoeld in de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud of in artikel D.194, § 7.]2]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 71, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Art. D222.[1 § 1. De ontvangsten van het Begrotingsfonds voor de milieubescherming, afdeling "milieuwangedrag" worden bestemd voor de uitvoering van de volgende opdrachten :
   1° [2 de uitvoering van de teruggavemaatregelen]2, met inbegrip van het herstel in de oorspronkelijke staat;
   2° de acties inzake milieu-gezondheid;
   3° de bevordering van preventie door de controle en de zelfcontrole op de naleving van de bepalingen bedoeld in artikel D.138;
   4° de projecten inzake milieuopleiding en -bewustmaking.
   5° allerhande uitgaven betreffende de uitvoering van dit deel, met inbegrip van de uitgaven voor de prestaties, werking en investering;
   6° de organisatie van de begeleiding, de opvolging en de controle van de gemeenschapsdienst;
   7° allerhande uitgaven betreffende de basis- en voortgezette opleiding van de verschillende interveniënten in het kader van het repressieve milieubeleid.
   Onverminderd het eerste lid worden de ontvangsten van het Fonds, afdeling "milieuwangedrag", bestemd voor de kosten die voortvloeien uit de indienstneming van personeel binnen de Administratie dat belast is met het opsporen, het vaststellen, het vervolgen, het bestraffen of het opleggen van teruggavemaatregelen in geval van overtredingen inzake leefmilieu.
   § 2. De ontvangsten van het Fonds, afdeling "bodembescherming", worden bestemd voor de financiering van de uitgaven betreffende het beleid inzake bodembescherming en- beheer.
   § 3. De ontvangsten van het Fonds, afdeling "bescherming van de luchtkwaliteit", worden bestemd voor de financiering van de uitgaven betreffende het beleid inzake de bescherming, de verbetering en de handhaving van de luchtkwaliteit.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2019-05-06/14, art. 1, 044; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
  (2)<DWG 2021-11-24/09, art. 72, 045; Inwerkingtreding : 01-07-2022>

Deel IX [1 Sanering van illegale afvalstortplaatsen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 220, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Titel 1 [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. D223. [1 § 1. In de zin van dit hoofdstuk wordt onder "gewestelijke administratie" verstaan de door de Regering aangewezen administratieve dienst of diensten.    § 2 Alle andere termen die in deze titel worden gebruikt, moeten worden verstaan in de zin van:    1° het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid;".    2° het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering.]1   ----------   (1)
Art. D224. [1 § 1. Op voorwaarde dat er sprake is van minstens één illegale afvalstorting en er ernstige aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging de drempelwaarden of achtergrondconcentraties overschrijdt of dreigt te overschrijden wanneer deze hoger zijn dan de drempelwaarden in de zin van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de uitvoeringsmaatregelen ervan, kan dit hoofdstuk van toepassing zijn :
   1° bij beslissing van de burgemeester of de vaststellende beambte bedoeld in artikel D.146, genomen overeenkomstig artikel D.169;
   2° op voorstel van de sanctionerende ambtenaar overeenkomstig artikel D.173;
   3° op voorstel van de vaststellende ambtenaar overeenkomstig artikel D.174;
   4° bij beslissing van de rechter overeenkomstig artikel D.185;
   5° bij beslissing van de sanctionerende ambtenaar overeenkomstig artikel D.201;
   6° op initiatief van elke persoon die een zakelijk recht heeft op de betrokken grond.
   § 2 Dit hoofdstuk doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van plaatselijke overheden met betrekking tot algemene administratieve politiemaatregelen, in het bijzonder met betrekking tot de volksgezondheid en de openbare veiligheid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 223, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Art. D225. [1 Het herstelplan voor illegale afvalstorting is gericht op :
   1° de volledige verwijdering van het zwerfvuil van de illegale afvalstortingsplaatsen en het beheer ervan overeenkomstig het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid en de uitvoeringsmaatregelen ervan; en;
   2° het beheer en de sanering van de bodem aangetast door de aanwezigheid van zwerfvuil overeenkomstig het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de uitvoeringsmaatregelen ervan, onder voorbehoud van de artikelen D.226 tot en met D.232 van dit Boek.
   Met betrekking tot het eerste lid, 1°, indien het met de beste beschikbare technieken onmogelijk of uiterst moeilijk blijkt om alle of een deel van het zwerfvuil van de illegale afvalstortingsplaatsen te verwijderen, heeft de sanering van de plaatsen ten minste tot doel een gebruik mogelijk te maken dat bepaald wordt door de huidige of toekomstige feitelijke en juridische situatie van de grond, en een ernstige bedreiging voor het milieu en de menselijke gezondheid weg te nemen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 224, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Art. D226. [1 Elk herstelplan in de zin van dit hoofdstuk wordt opgesteld door een deskundige erkend overeenkomstig het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de uitvoeringsmaatregelen ervan
   Elke houder van een herstelplan dat met of zonder voorwaarden is goedgekeurd, houdt een afvalstoffenregister bij dat uitsluitend gewijd is aan afval dat wordt afgevoerd van illegale afvalstortingsplaatsen overeenkomstig de artikelen 72 en 73 van het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid en de uitvoeringsmaatregelen ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 225, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Titel 2 [1 Procedure]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 226, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D227. [1 § 1. Met betrekking tot de berekening van de termijnen:    1° is de dag van verzending of ontvangst die het beginpunt van een termijn is, niet in die termijn begrepen;    2° is de dag waarop een termijn verstrijkt, in de termijn begrepen..    In afwijking van lid 1, 2°, wordt, wanneer de dag waarop een termijn verstrijkt een zaterdag, een zondag of een feestdag is, de dag waarop de termijn verstrijkt, verschoven naar de eerstvolgende werkdag.    § 2 Alle in dit hoofdstuk bedoelde termijnen worden van rechtswege geschorst van 16 juli tot en met 15 augustus en van 24 december tot en met 1 januari.    In geval van schorsing van de in lid 1 bedoelde termijn worden de termijnen voor verzending en verstrijken verlengd met de duur van de schorsing of verlenging.    § 3. Tenzij anders of specifiek bepaald in dit hoofdstuk of de uitvoeringsmaatregelen ervan, wordt elke zending die onder en krachtens dit hoofdstuk valt, uitgevoerd via een van de volgende twee communicatiemethoden:    1° op papier door :    1° per ter post aangetekend schrijven met bericht van ontvangst;    per elke soortgelijke formule waarmee vaste datum aan de verzending en aan de ontvangst van de akte gegeven kan worden, ongeacht de distributiedienst ;    per neerlegging tegen ontvangstbewijs.    2° hetzij via de geauthentificeerde elektronische weg.    Met betrekking tot het eerste lid, 1°, b), en 2°, kan de Regering de procédés of methoden bepalen die zij erkent om aan de verzending en de ontvangst van een stuk een zekere datum te geven.]1   ----------   (1)
Art. D228. [1 § 1. Elke aanvraag voor goedkeuring van een herstelplan moet ten minste alle volgende informatie bevatten:
   1° indien de aanvrager :
   een natuurlijke persoon is : de achternaam, voornaam, geboortedatum en het adres van de aanvrager en, facultatief voor de aanvrager, het telefoonnummer van een contactpersoon of -dienst;
   een rechtspersoon is: de naam of bedrijfsnaam, de rechtsvorm, het adres van de statutaire zetel en de naam, voornaam, adres en hoedanigheid van de persoon die gemachtigd is om het verzoek in te dienen en, optioneel voor de aanvrager, het telefoonnummer van een contactpersoon of -dienst;
   2° de ligging van het grondstuk waarop de illegale afvalstorting plaatsvindt, met inbegrip van :
   adres, plaats en oppervlakte;
   de kadastrale kaart die het perceel identificeert;
   de naam van het (de) kadastrale perceel(en) waarop de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan betrekking heeft;
   de planologische toewijzing in het gewestplan of gemeentelijk ontwikkelingsplan en de locatie van het perceel op het gewestplan;
   de huidige bezetting van de locatie en de directe omgeving, in het bijzonder de habitat en het type vegetatie;
   een situatieplan met opgave van de bij het plan betrokken percelen op een topografische kaart op schaal 1/10.000e en hun Lambert-coördinaten met georeferentie;
   en plattegrond waarop de ligging van bijzondere of kwetsbare gebieden is aangegeven, met inbegrip van Natura 2000-gebieden (ten minste de gebieden binnen driehonderd meter van de illegale afvalstortingsplaats in kwestie).
   § 2. Elke aanvraag voor goedkeuring van een herstelplan moet bovendien alle volgende informatie bevatten:
   1° een plaatsbeschrijving van de betrokken gronden, met inbegrip van :
   beschrijving en identificatie van de aard van het aanwezige zwerfvuil en mogelijke verontreinigingen;
   een beschrijving van de grond, de geschiedenis ervan en de oorsprong van het zwerfvuil;
   de afbakening van het afval;
   de hoeveelheid aanwezig zwerfvuil, in totaal volume en respectieve percentages;
   e) recente en nauwkeurige foto's van de betrokken grond, genomen vanuit elke windstreek of de meest gevoelige gezichtspunten;
   2° beoordeling van de impact van het zwerfvuil:
   op grond van een pertinente geologische, hydrogeologische, geomorfologische en hydrografische studie, de beoordeling van de impact van het zwerfvuil op de grondwaterlagen en de eventuele waterwinningen, evenals op de oppervlaktewateren;
   de beoordeling van de gevolgen en de risico's voor de bodem, de ondergrond, de lucht, de menselijke gezondheid, de omgevingsfauna en -flora, w.o. de Natura 2000-gebieden;
   de mate van urgentie van de sanering, gezien de risico's voor het milieu en de volksgezondheid die het bestaan van de illegale afvalstorting met zich meebrengt;
   3° een omschrijving:
   van de verschillende technische saneringsmethoden die geschikt zijn voor zowel de verwijdering van het aanwezige zwerfvuil als het beheer en de sanering van de bodem, elk vergezeld van een raming :
   van de resultaten op het gebied van risicobeheer voor het milieu en de menselijke gezondheid;
   van zijn kosten, inclusief de kosten van beveiligings- of controlemaatregelen;
   van het uit te voeren werk en de eventuele fasering van het werk, met redelijke deadlines voor de voltooiing;
   van de beheermethode(n) voor elk type zwerfvuil dat van de illegale afvalstortingsplaatsen verwijderd moet worden;
   van de maatregelen die zijn genomen om de veiligheid tijdens de saneringswerkzaamheden te garanderen en de eventuele gevolgen van de werkzaamheden voor naburige gronden;
   4° een verantwoording dat de gekozen technische processen voor sanering voldoen aan de best beschikbare technieken zowel op het vlak van afvalbeheer als bodembeheer en -sanering;
   5° een omschrijving:
   van de toezichts- of veiligheidsmaatregelen die tijdens de sanering moeten worden genomen, samen met het (de) termijn(en) voor de handhaving ervan op de illegale afvalstortingsplaatsen;
   van de restrisico's en, indien van toepassing, veiligheidsmaatregelen die zijn aangepast aan het toekomstige gebruik van de grond, samen met de termijn(en) voor het onderhoud ervan op de gesaneerde plaatsen;
   6° een evaluatienota van de milieueffecten overeenkomstig Boek I van het Milieuwetboek;
   7° een niet-technische samenvatting van de gegevens bedoeld in dit lid.
   § 3 Voor elke aanvraag tot goedkeuring van een herstelplan is een dossierrecht van tweehonderdvijftig euro verschuldigd door de aanvrager.
   De opbrengst van de in lid 1 bedoelde dossierrecht wordt volledig gestort in het "Fonds pour la protection de l'Environnement "(Fonds voor de bescherming van het leefmilieu), "section Protection des sols" (afdeling Bodembescherming).".
   Elke aanvraag tot goedkeuring van een herstelplan dient vergezeld te gaan van het bewijs van betaling van het in lid 1 bedoelde dossierrecht, op straffe van niet-ontvankelijkheid.
   De aanvraag tot herstelplan en een synthese van de gegevens worden eveneens langs de elektronische weg verstrekt, volgens de modaliteiten die door de gewestelijke administratie bepaald worden.
   § 4 Elke aanvraag tot goedkeuring van een herstelplan bevat, indien van toepassing, ook de informatie of documenten die worden vereist door :
   1° artikel D.IV.26, § 1, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling en de uitvoeringsmaatregelen ervan;
   2° artikel 17 en artikel 83, tweede lid, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de uitvoeringsmaatregelen ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 228, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Art. D229. [1 § 1. § 2. De gewestelijke administratie stuurt haar beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag voor goedkeuring van het herstelplan binnen dertig dagen te rekenen van de dag van ontvangst van de aanvraag.
   Indien de aanvraag onvolledig is, zendt de gewestelijke administratie de aanvrager het overzicht van de ontbrekende stukken en informatie en wijst erop dat de procedure hervat wordt met ingang van de datum van ontvangst van het volledige dossier.
   Als er binnen deze termijn geen beslissing wordt genomen over de volledigheid en ontvankelijkheid van de aanvraag, wordt de aanvraag ontvankelijk geacht.
   § 2. Zodra de gewestelijke administratie haar beslissing over de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag heeft verzonden of, bij gebreke daaraan, zodra de termijn verstreken is waarbinnen de gewestelijke administratie een beslissing moet nemen over de volledigheid en de ontvankelijkheid van die aanvraag, zendt het alle documenten en informatie vervat in de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan voor advies naar de verschillende bevoegde organen of overheden die het aanwijst, alsook naar het gemeentecollege van de betrokken gemeente of naar de gemeentecolleges van de betrokken gemeenten, naargelang van het gemeentelijk grondgebied of de gemeentelijke grondgebieden waarop de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan betrekking heeft
   Indien een geraadpleegde instantie of overheid of betrokken gemeentecollege wenst dat een overlegvergadering tussen de geraadpleegde instanties of overheden, het betrokken gemeentecollege of betrokken gemeentecollege, de gewestelijke administratie wordt gehouden, geeft ze de gewestelijke administratie binnen 15 dagen, te rekenen van de datum waarop om adviesverlening is verzocht, kennis daarvan bij aangetekend schrijven of via elke andere modaliteit die vaste datum verleent.
   Indien de gewestelijke administratie zelf wenst dat deze overlegvergadering plaatsvindt, brengt het de geraadpleegde instanties of overheden en het betrokken gemeentecollege of betrokken gemeentecolleges op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijn op de hoogte.
   Alle geraadpleegde instanties of overheden en het betrokken gemeentecollege of de betrokken gemeentecolleges brengen binnen vijfendertig dagen na de datum van aanhangigmaking advies uit.
   Als een of meer betrokken instanties, overheden of gemeenten niet binnen deze termijn een advies uitbrengen, wordt de procedure voortgezet.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 229, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Art. D230. [1 § 1. Voor zover het herstelplan niet onderworpen wordt aan een effectenonderzoek overeenkomstig de artikelen D.66, § 2, en D.68, §§ 2 en 3, van Boek I van het Milieuwetboek, wordt een fase van deelname van het publiek onder de vorm van een projectaankondiging verricht door de betrokken gemeente(n), volgens de modaliteiten bepaald in de paragrafen 2 tot 6 van dit artikel.
   § 2. Het project wordt aangekondigd door aanplakking van een bericht waarin te lezen staat dat er bij de gewestelijke administratie een aanvraag tot saneringsplan is ingediend.
   Het bericht wordt door de aanvrager langs de rooilijn, en leesbaar vanaf de openbare weg, op het grondstuk aangebracht, daags na de dag waarop hij kennis heeft genomen van de volledigheid en de ontvankelijkheid van het saneringsproject of daags na de dag waarop de aanvraag tot goedkeuring van het saneringsproject bij ontstentenis van rechtswege ontvankelijk is verklaard.
   Deze aanplakking blijft gedurende drie weken aanwezig.
   Binnen dezelfde termijn en voor dezelfde duur wordt het bericht door het gemeentebestuur op de gewone aanplakkingsplaatsen aangeplakt. Ze kan het bovendien bekendmaken op de website van de gemeente;
   § 3 De aanvrager is verantwoordelijk voor het ophangen van het bord op de grond waarop de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan betrekking heeft en voor het in goede staat houden van het bord gedurende de periode van drie weken.
   § 4. Het advies bevat minstens een omschrijving van de hoofdkenmerken van de aanvraag tot herstelplan, de periode waarin de bezwaren en bemerkingen aan het betrokken gemeentecollege of de betrokken gemeentecolleges kunnen worden gericht, evenals de dagen, uren en de plaats waar(op) eenieder inzage kan krijgen in het dossier. Het aan een projectaankondiging onderworpen dossier ligt kosteloos ter inzake in elk betrokken gemeentebestuur tijdens de kantooruren.
   § 5 Iedereen kan bij de persoon die daartoe door het betrokken gemeentecollege of de betrokken gemeentecolleges is aangewezen, uitleg krijgen over de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan.
   Bezwaren en bemerkingen worden tijdens de periode van vijftien dagen, bepaald in het bericht, aan één van de betrokken gemeentecolleges gericht. De aanplakking wordt uiterlijk vijf dagen voor de periode waarin de bezwaren en bemerkingen aan één van de betrokken gemeentecolleges kunnen worden gericht, uitgevoerd.
   § 6 Het gemeentecollege van elke gemeente waar een projectaankondiging werd georganiseerd, bezorgt aan de gewestelijk administratie, binnen de tien dagen na de afsluiting van de projectaankondiging, de bezwaren en opmerkingen, zowel schriftelijk als mondeling, die tijdens de inspraakfase van het publiek werden geformuleerd, met inbegrip van het proces-verbaal van afsluiting waarin de tijdens die fase geformuleerde opmerkingen en commentaren zijn opgenomen. Deze notulen worden ondertekend door de daartoe door het gemeentecollege aangewezen ambtenaar".]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 230, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Art. D231. [1 Wanneer de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan aan een effectenonderzoek wordt onderworpen overeenkomstig de artikelen D.64, § 2 en D.65, §§ 2 en 3 van Boek I van het Milieuwetboek, wordt een openbaar onderzoek verricht door de betrokken gemeente(n) volgens de modaliteiten bepaald in Boek I van het Milieuwetboek.
   Het gemeentecollege van elke gemeente waar een openbaar onderzoek werd georganiseerd, bezorgt de gewestelijke administratie binnen tien dagen na afsluiting van het openbaar onderzoek de tijdens het onderzoek schriftelijke en mondelinge geformuleerde bezwaren en opmerkingen, met inbegrip van het proces-verbaal bedoeld in artikel D. 29-19 van Boek I van het Milieuwetboek.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 231, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Art. D232. [1 § 1. De gewestelijke administratie zendt haar beslissing tot goedkeuring, voorwaardelijke goedkeuring of weigering van de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan binnen honderdtwintig dagen vanaf :
   1° de datum van verzending van de beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid van voornoemde goedkeuringsaanvraag; of bij gebreke daaraan;
   2° vanaf de dag die volgt op de dag waarop de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan bij verstek ontvankelijk is.
   De beslissing wordt verstuurd naar de gemeente(n) waarop het herstelplan betrekking heeft.
   Als de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan wordt ingeleid op basis van artikel D.224, § 1, 1°, 2°, 3°, 4° of 5°, wordt de beslissing ook overgemaakt aan de gewestelijke sanctionerende ambtenaar.
   Indien binnen de in lid 1 bedoelde termijn geen beslissing is genomen, wordt de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan geacht te zijn afgewezen.
   § 2 Als de gewestelijke administratie het herstelplan met of zonder voorwaarden goedkeurt, stelt haar beslissing ten minste de termijn vast waarbinnen de saneringsmaatregelen en -werken moeten worden opgestart en voltooid.
   In voorkomend geval worden in de in het eerste lid bedoelde beslissing de gegevens of documenten vermeld die overeenkomstig de in paragraaf 4 bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vereist zijn, en met name :
   1° de artikelen D.IV.53 tot D.IV.58, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling en de uitvoeringsmaatregelen ervan;
   2° artikel 45 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de uitvoeringsmaatregelen ervan.
   § 3 Wanneer de gewestelijke administratie het herstelplan onder voorwaarden goedkeurt, kan zij de aanvrager alle voorwaarden opleggen die zij nuttig acht om te waarborgen dat het herstelplan voldoet aan alle bepalingen van dit hoofdstuk, in het bijzonder aan de doelstellingen bedoeld in artikel D.225.
   § 4 Elke beslissing om een herstelplan goed te keuren, met of zonder voorwaarden, geldt als :
   milieuvergunning, globale vergunning, stedenbouwkundige vergunning, aangifte van vestiging van klasse 3 in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling en zijn uitvoeringsmaatregelen; en;
   2° administratieve beslissing over :
   het oriënteringsonderzoek;
   het kenmerkenonderzoek;
   het saneringsproject;
   de saneringshandelingen en -werken;
   de opvolgingsmaatregelen;
   de veiligheidsmaatregelen.
   In afwijking van het eerste lid, 2°, geldt de beslissing om het herstelplan onder voorwaarden goed te keuren niet voor alle administratieve beslissingen, vermeld onder a tot en met f, indien één of meer van deze punten als voorwaarde worden gesteld voor de goedkeuring van het herstelplan. In dit geval staat het besluit om het herstelplan onder voorwaarden goed te keuren gelijk aan een administratieve beslissing voor de punten a) tot en met f) die niet onder een voorwaarde van de genoemde goedkeuringsbeslissing vallen. De uitvoering en naleving van deze voorwaarden gebeurt overeenkomstig het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en de uitvoeringsmaatregelen ervan.
   § 5 De gewestelijke administratie kan elke beslissing tot goedkeuring, met of zonder voorwaarden, van een herstelplan schorsen of intrekken indien de houder van de genoemde beslissing niet voldoet aan :
   1° het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid, en zijn uitvoeringsmaatregelen;
   2° het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering en zijn uitvoeringsmaatregelen;
   3° de bepalingen over achterlaten, storten en afvalbeheer in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de uitvoeringsmaatregelen ervan;
   4° indien van toepassing, de voorwaarden uiteengezet in de beslissing tot voorwaardelijke goedkeuring van het herstelplan uit hoofde van dit hoofdstuk.
   § 6 Op verzoek van de houder of op initiatief van de gewestelijke administratie kan elk goedkeuringsbesluit met of zonder voorwaarden worden gewijzigd.
   Als de aanvraag tot wijziging van een rehabilitatieplan dat al dan niet onder voorwaarden werd goedgekeurd, van de gewestelijke administratie komt, zal die administratie eerst de houder van het betrokken herstelplan de kans geven om mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken.
   De procedure die van toepassing is op de aanvraag tot goedkeuring van het herstelplan is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot wijziging van het herstelplan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 232, 049; Inwerkingtreding : 01-01-2030>


Deel X [1 Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 233, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art D233. [1 De Regering richt een naamloze vennootschap op met de naam "Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement" (Openbare maatschappij voor hulpverlening inzake de verbetering van het leefmilieu), afgekort "SPAQuE".    Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen is erop van toepassing tenzij anders bepaald in dit Boek. De handelingen van "SPAQuE" zijn onderworpen aan het Wetboek van economisch recht en zijn uitvoeringsmaatregelen.]1   ----------   (1)
Art D234. [1 De statuten van SPAQuE en alle wijzigingen daarvan moeten door de Regering worden goedgekeurd.
   De Regering keurt ook goed:
   1° de samenstelling van de Raad van bestuur;
   2° de oprichting van dochterondernemingen en de verkoop van meerderheidsbelangen;
   3° kapitaalverhogingen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 235, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art D235. [1 De SPAQuE is vrijgesteld van roerende voorheffing]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 236, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art D236. [1 SPAQuE heeft als doel :
   1° het uitvoeren van alle activiteiten met betrekking tot de preventie, de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het uitvoeren van ambtshalve maatregelen;
   2° het uitvoeren van alle activiteiten met betrekking tot het beheer en de sanering van potentieel verontreinigde en verontreinigde bodems, met inbegrip van het uitvoeren van ambtshalve maatregelen, en het bijdragen tot het verbeteren van de kennis van de bodemtoestand en het voorkomen van schade aan de bodemkwaliteit;
   3° bijdragen tot de herontwikkeling van braakliggende terreinen in Wallonië, met inbegrip van stortplaatsen en oude industrieterreinen;
   4° de gecoördineerde aanleg van een grondreserve van strategische braakliggende openbare gronden, met name om ze te bestuderen, veilig te maken, te herstellen en opnieuw in te passen in een dichter territoriaal weefsel;
   5° het ondersteunen van publieke en private actoren die geconfronteerd worden met het probleem van potentieel verontreinigde of verontreinigde bodem, of in andere domeinen die verband houden met het doel ervan;
   6° de lokale besturen adviseren op gebieden die verband houden met haar doel;
   7° ondersteuning van toekomstplanning en de ontwikkeling van strategische plannen, programma's of instrumenten op gebieden die verband houden met haar doel;
   8° de administratie bijstaan in de uitvoering van haar opdrachten op gebieden die verband houden met haar doel;
   9° het onderzoeken, ontwikkelen en delen van expertise, ervaring, kennis en instrumenten ontwikkeld op gebieden die verband houden met haar doel en die bijdragen tot dergelijke acties;
   10° een technische bijdrage leveren tot de uitvoering van het beleid inzake milieu en duurzame ontwikkeling in het kader van haar opdracht;
   11° de internationale promotie van de Waalse knowhow op gebieden die verband houden met haar doel, waarbij industriële, commerciële of financiële risico's worden vermeden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 237, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art D237. [1 De Regering kan de regels inzake tussenkomst van de SPAQuE bepalen wat betreft de uitvoering van deze opdrachten.
   De Regering kan SPAQuE ook andere opdrachten toevertrouwen die nauw verband houden met deze opdrachten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 238, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D238. [1 Om haar doel te bereiken, kan SPAQuE :
   1° alle commerciële, industriële, financiële, onroerende of roerende verrichtingen uitvoeren die nodig of nuttig zijn voor de verwezenlijking van haar doel;
   2° verrichtingen uitvoeren die inkomsten kunnen genereren binnen de grenzen van haar maatschappelijk doel;
   3° de krachten bundelen met een ander gespecialiseerd bedrijf om synergieën of expertisecentra te creëren.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 239, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D239. [1 § 1. Om haar opdrachten te verrichten, is de SPAQuE gemachtigd om tegen de door de Regering vastgestelde voorwaarden één of meerdere al dan niet gekadastreerde percelen, en de buitenkanten ervan, te betreden om er de onderzoeken, analyses en monsternames te verrichten, al dan niet vergezeld door deskundigen of gespecialiseerde ondernemingen.
   § 2. Zodra de SPAQuE belast wordt met de sanering van illegale afvalstorting in de zin van Deel IX van dit Boek, met de sanering krachtens artikel 198, § 1, van het decreet van 9 maart 2023 betreffende de afvalstoffen, het circulair gebruik van de materialen en de openbare netheid, de uitvoering van maatregelen en werken voor de sanering van een terrein in de zin van artikel 81 van het decreet van 1 maart 2018 betreffende bodembeheer en bodemsanering of een te saneren terrein in de zin van artikel D. V.1 van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, mogen geen handelingen worden gesteld die de goede uitvoering ervan kunnen belemmeren.
   § 3 Het onderhoud van de constructies en werken die nodig zijn voor de restauratie, sanering of herstel vormt een erfdienstbaarheid van openbaar nut op de grond waarop die constructies en werken betrekking hebben. De Regering bepaalt bij individueel besluit de beperkingen die worden opgelegd aan het gebruik van het goed. Er is geen vergoeding verschuldigd aan de houders van zakelijke of persoonlijke rechten]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 240, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D240. [1 De waarborg van het Gewest t.o.v. derden wordt aan de SPAQuE toegekend onder de voorwaarden die de Regering bepaalt, tegen de rentevoet en de afschrijving van de door de SPAQuE uit te geven obligaties en tegen de aan te gane leningen.
   In geval van niet-terugbetaling van de obligaties of leningen of van de desbetreffende betalingen, stort het Gewest de aan de derden verschuldigde sommen aan de SPAQuE.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 241, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D241. [1 De voorschriften, modaliteiten en doelstellingen volgens dewelke de SPAQuE haar opdrachten vervult, liggen vast in het beheerscontract dat ze voor vijf jaar met het Waalse Gewest gesloten heeft.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 242, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D242. [1 Kunnen aandeelhouders van de SPAQuE zijn:
   1° het Waalse Gewest;
   3° elke vennootschap waarvan het kapitaal rechtstreeks of onrechtstreeks ter hoogte van minstens 50 % in handen is van het Waalse Gewest of van elke andere publiekrechtelijke persoon ;
   3° elke andere privaatrechtelijke persoon.
   Ongeacht de samenstelling van het kapitaal wordt de meerderheid van de mandaten in de raad van bestuur toegewezen aan kandidaten voorgedragen door de aandeelhouders bedoeld onder de punten 1° tot 3° van het eerste lid.
   Het mandaat van voorzitter van de Raad van bestuur kan enkel toegewezen worden aan een bestuurder die benoemd wordt op de voordracht van de aandeelhouders bedoeld onder de punten 1° tot 3° van het eerste lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 243, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D243. [1 § 1. De SPAQuE wordt bestuurd door een Raad van bestuur.
   § 2. De Raad van bestuur mag alle handelingen verrichten die nodig of nuttig zijn voor de uitvoering van het maatschappelijk doel van de SPAQuE, met uitzondering van degene die worden toegewezen krachtens de wet, de statuten of deze titel aan de algemene vergadering.
   § 3. De Raad van bestuur ziet toe op het dagelijkse beheer waargenomen door het Directiecomité, dat daarover regelmatig verslag uitbrengt aan de Raad. De Raad van bestuur kan via zijn voorzitter het directiecomité elk ogenblik verzoeken om een verslag over de activiteiten van de SPAQuE of over een deel ervan.
   § 4. De Raad van bestuur kan zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk overdragen aan het directiecomité, behalve :
   1° het uitstippelen van het algemeen beleid van de SPAQuE;
   2° alle bevoegdheden die uitdrukkelijk aan de raad van bestuur worden toegewezen krachtens de wet, het decreet of de statuten.
   Elke machtigingsakte moet duidelijk aangeven op welke bevoegdheden de machtiging slaat en de duur ervan.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 244, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D244. [1 De Regering wijst de leden van de raad van bestuur aan. Hij teelt negen leden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 245, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D245. [1 De Raad van Bestuur kan uit zijn leden een Uitvoerend Comité samenstellen]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 246, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D246. [1 Onverminderd enige andere beperkingen voorzien door of krachtens enige wet of decreet of in de Statuten, is het mandaat van Bestuurder onverenigbaar met :
   1° het lidmaatschap van het Directiecomité;
   2° het feit dat hij personeelslid of gepensioneerde van de Vennootschap is.
   Wanneer een bestuurder een van de in lid 1 bedoelde hoedanigheden verwerft, is hij verplicht binnen een termijn van drie maanden ontslag te nemen uit de betreffende mandaten of functies. Indien hij dit nalaat, wordt hij na het verstrijken van deze termijn geacht van rechtswege zijn mandaat bij de SPAQuE te hebben neergelegd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 247, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D247. [1 Een directeur-generaal, benoemd door de Regering, is belast met het dagelijks bestuur en de vertegenwoordiging van de SPAQuE, alsook met de uitvoering van de beslissingen van de Raad van Bestuur.
   De directeur-generaal woont de vergaderingen van de raad van bestuur en het uitvoerend bureau bij.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 248, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D248. [1 De directeur-generaal wordt periodiek beoordeeld door de Raad van Bestuur.
   De beoordelingsprocedures en hun precieze details worden beschreven in de SPAQuE-statuten.
   De beoordelingen zullen gericht zijn op de implementatie van vaardigheden met betrekking tot de functiebeschrijving en de doelstellingen van de Waalse Regering, met name met betrekking tot het beheerscontract.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 249, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D249. [1 § 1. Het Gewest kan, met instemming van de raad van bestuur van SPAQuE, door middel van een regeringsbesluit,
   1° participaties inbrengen;
   2° het recht van beheer, het gebruiksrecht, het genotsrecht en elk zakelijk recht met betrekking tot elk stuk grond op haar domein dat nuttig is voor het uitvoeren van de opdrachten van de SPAQuE inbrengen, met inbegrip van het recht om te bouwen.
   In dit geval vallen de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de uitoefening van de door het Gewest overgedragen rechten onder de verantwoordelijkheid van de SPAQuE.
   § 2 De SPAQuE kan, voor de verwezenlijking van haar maatschappelijk doel, na daartoe gemachtigd te zijn door de Regering, onroerende goederen onteigenen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 250, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


Art. D250. [1 De SPAQuE kan alleen worden ontbonden door middel van een decreet waarin de methode en voorwaarden van vereffening worden geregeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2023-03-09/13, art. 251, 049; Inwerkingtreding : 10-08-2023>


BIJLAGEN.

Art. N1.[1 Bijlage I : activiteiten bedoeld in artikel D.95    1. De exploitatie van de volgende installaties die aan een milieuvergunning onderworpen zijn overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning :    1. Energie-industrie    1.1. Verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen hoger dan 50 MW.    1.2. Aardolie- en gasraffinaderijen.    1.3. Cokesfabrieken;    1.4. Installaties voor het vergassen en vloeibaar maken van steenkool.    2. Productie en verwerking van metalen    2.1. installaties voor het roosten of sinteren van metaalhoudend mineraal, met inbegrip van zwavelhoudend erts.    2.2. Installaties voor de productie van gietijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van uitrustingen voor continu gieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur.    2.3. Installaties voor verwerking van ferrometalen door :    a. warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur;    b. smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt;    c. het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur.    2.4. Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.    2.5. Installaties :    a. voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;    b. voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen, inclusief terugwinningproducten (affineren, vormgieten) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen.    2.6. Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé, wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt.    3. Minerale industrie    3.1. installaties voor de productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag, of van kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, of in andere soorten ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.    3.2. Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten.    3.3. Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.    3.4. Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.    3.5. Installaties voor het fabriceren van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag, en/of een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/ m3.    4. Chemische industrie    Onder productie in de zin van de categorieën activiteiten bedoeld in deze rubriek wordt verstaan de productie op industriële schaal door chemische omzetting van stoffen of groepen van stoffen bedoeld in de punten 4.1. tot 4.6.    4.1. Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten, zoals :    a. eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische);    b. zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen,carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxyden, epoxyharsen;    c. zwavelhoudende koolwaterstoffen;    d. stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitroen, nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten;    e. fosforhoudende koolwaterstoffen;    f. halogeenhoudende koolwaterstoffen;    g. organometaalverbindingen;    h. kunststof-basisproducten (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels);    i. synthetische rubber;    j. kleurstoffen en pigmenten;    k. tensioactieve stoffen en tensiden.    4.2. Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisproducten, zoals :    a. gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride;    b. zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwaveligzuur,    c. basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide;    d. zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcabonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat;    e. niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide.    4.3. Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen).    4.4. Chemische installaties voor de fabricage van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden.    4.5. Installaties voor de fabricage van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken.    4.6. Chemische installaties voor de fabricage van explosieven.    5. Afvalbeheer    Onverminderd punt 2 hieronder :    5.1. Installaties voor de wegwerking of de valorisatie van gevaarlijke afvalstoffen.    5.2. Installaties voor de verbranding van huishoudelijk afval met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur.    5.3. Installaties voor de wegwerking van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag.    5.4. Stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, met uitzondering van de stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.    6. Overige activiteiten    6.1. Industriële installaties voor de fabricage van :    a. papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;    b. papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.    6.2. Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag.    6.3. Installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten per dag.    6.4. a. Abattoirs met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren.    b. Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen op basis    van :    - dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag eindproducten;    - plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindproducten (gemiddelde waarde op driemaandelijkse basis).    c. Bewerking en verwerking van melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis).    6.5. Installaties voor de destructie of de nuttige toepassing van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag.    6.6. Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan :    a. 40 000 plaatsen voor pluimvee;    b. 2 000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg);    c. of 750 plaatsen voor zeugen.    6.7. Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten, waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur, of meer dan 200 ton per jaar.    6.8. Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering.    Deze bijlage is niet van toepassing op installaties of gedeelten van installaties die gebruikt worden voor het uitzoeken, ontwikkelen en uitproberen van nieuwe producten en processen.    2. Alle afvalbeheeractiviteiten, zoals de inzameling, het vervoer, de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op dergelijke activiteiten en de nazorg op de verwijderingslocaties, die onderworpen zijn aan een milieuvergunning, een vergunnings- of registratieplicht. Deze activiteiten omvatten onder meer de exploitatie van centra voor technische ingraving en de exploitatie van verbrandingsinstallaties.    3. Lozingen op landoppervlaktewateren die aan een milieuvergunning zijn onderworpen.    4. Lozingen of injectie van verontreinigende of gevaarlijke stoffen op of in oppervlaktewateren of het grondwater die aan een milieuvergunning zijn onderworpen.    5. Alle wateronttrekking en -opstuwing die aan een milieuvergunning onderworpen zijn.    6. De fabricage, het gebruik, de opslag, de verwerking, de storting, de emissie in het milieu en het vervoer op het terrein van de onderneming, van :    a. gevaarlijke stoffen in de zin van de reglementering inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen;    b. gevaarlijke preparaten in de zin van de reglementering inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;    c. gewasbeschermingsmiddelen als gedefinieerd in de reglementering betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen;    d. biociden als gedefinieerd in de reglementering betreffende het op de markt brengen van biociden.    7. Het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee of in de lucht van gevaarlijke of verontreinigende goederen in de zin van de reglementering inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor, of de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen.    8. De exploitatie van installaties die overeenkomstig de reglementering betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging aan een vergunningsplicht zijn onderworpen, meer bepaald met betrekking tot de uitstoot in de lucht van onder de bovengenoemde richtlijn vallende verontreinigende stoffen.    9. Het ingeperkt gebruik, met inbegrip van vervoer, van genetisch gemodificeerde micro-organismen in de zin van de reglementering inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen.    10. Elke grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Unie waarvoor een vergunning is vereist dan wel een verbod geldt in de zin van de reglementering betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap.    11. Het beheer van mijnbouwafval overeenkomstig Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën.]1   [2 12. De exploitatie van de opslaglocaties overeenkomstig het [4 Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen]4.]2   [3 13. Elke doelbewuste introductie in het leefmilieu of elk vervoer van genetisch gemodificeerde organismen in de zin van de wetgeving op de doelbewuste introductie in het leefmilieu van genetisch gemodificeerde organismen of van producten die er bevatten.]3   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)
Art. N2.[1 BIJLAGE II : Projecten onderworpen aan een milieueffectonderzoek overeenkomstig de [2 artikel D.64, § 1]2
   Raffinaderijen van ruwe aardolie (met uitzondering van de bedrijven die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen), alsmede installaties voor de vergassing en vloeibaarmaking van ten minste 500 ton steenkool of bitumineuze schisten per dag.
   2. a) Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties met een warmtevermogen van ten minste 300 MW;
   b) Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van dergelijke centrales of reactoren (1) (met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW).
   3. a) Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen;
   b) Installaties die ontworpen zijn :
   i) voor de productie of de verrijking van splijtstoffen;
   ii) voor de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval;
   iii) voor de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen;
   iv) uitsluitend voor de definitieve verwijdering van radioactief afval;
   v) uitsluitend voor de (voor meer dan tien jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein.
   4. a) Geïntegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en staal;
   b) Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procedés.
   5. Installaties voor de winning van asbest, alsmede voor de behandeling en de verwerking van asbest en asbesthoudende producten : voor producten van asbestcement, met een jaarproductie van meer dan 20.000 ton eindproducten, voor remvoeringen, met een jaarproductie van meer dan 50 ton eindproducten; voor andere toepassingsmogelijkheden van asbest - met een gebruik van meer dan 200 ton per jaar.
   6. Geïntegreerde chemische installaties, dat wil zeggen installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van :
   a) de organische basischemicaliën;
   b) anorganische basischemicaliën;
   c) fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);
   d) basisproducten voor gewasbescherming en van biociden;
   e) farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé;
   f) explosieven.
   7. a) Aanleg van spoorlijnen voor spoorverkeer over lange afstand alsook van vliegvelden (2) met een start - en landingsbaan van ten minste 2100 meter.
   b) Aanleg van autosnelwegen en autowegen;
   c) Aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging en/of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, indien de nieuwe weg, of het verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km of meer heeft.
   8. a) Aanleg van waterwegen en havens voor de binnenscheepvaart voor schepen van meer dan 1.350 ton;
   b) Zeehandelshavens, met het land verbonden en buiten havens gelegen pieren voor lossen en laden (met uitzondering van pieren voor veerboten) die schepen van meer dan 1.350 ton kunnen ontvangen.
   9. Verwijderingsinstallaties voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen of chemische behandeling, zoals bedoeld in bijlage I, punt D 9, van bedoelde richtlijn of storten van afvalstoffen.
   10. Verwijderingsinstallaties voor de verbranding van ongevaarlijke afvalstoffen of chemische behandeling, zoals gedefinieerd in bijlage I, punt D 9, van richtlijn 2008/98/CE, met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag.
   11. Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater wanneer het jaarlijkse volume onttrokken of aangevuld water 10 hm3 of meer bedraagt.
   12. a) Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer deze overbrenging ten doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan 100 hm3 per jaar.
   b) In alle andere gevallen, projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden wanneer het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2000 hm3 per jaar en de hoeveelheid overgebracht water 5 % van dit debiet overschrijdt.
   In beide gevallen is overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater uitgesloten.
   13. Rioolwaterzuiveringsinstallaties met een capaciteit van meer dan 150.000 inwonerequivalenten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 91/271/EEG van de raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater.
   14. Commerciële winning van aardolie en aardgas wanneer de gewonnen hoeveelheid meer dan 500 ton aardolie per dag of meer dan 500.000 m3 aardgas per dag bedraagt.
   15. Stuwdammen en andere installaties bestemd om het water in zijn loop tegen te houden of permanent op te slaan als de waterhoeveelheid of een aanvullende hoeveelheid tegen te houden of op te slaan water groter is dan 10 hm3.
   16. Pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km :
   a) voor het vervoer van gas, olie of chemicaliën;
   b) voor het vervoer van koolstofdioxidestromen (CO2) voor geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.
   17. Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan :
   a) 85.000 plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan leg kippen);
   b) 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of;
   c) 900 plaatsen voor zeugen.
   18. Industriële installaties voor de fabricage van :
   a) van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;
   b) papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 200 ton per dag.
   19. Steengroeven en dagbouwmijnen met een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare, of turfwinning met een terreinoppervlakte van meer dan 150 hectare.
   20. Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 220 kV of meer en langer dan 15 km.
   21. Installaties voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten met een capaciteit van 200.000 ton of meer.
   22. Opslaglocaties overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide.
   23. Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op de geologische opslag overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG of die jaarlijks een totale hoeveelheid koolstofdioxide van 1,5 megaton of meer vangen.
   24. Elke wijziging of uitbreiding van de in deze bijlage opgenomen project die op zich voldoet aan de erin genoemde eventuele drempelwaarden.
   Nota's
   (1) Kerncentrales en andere kernreactoren houden op zulke installaties te zijn wanneer alle splijtstoffen en andere radioactief besmette elementen permanent van de plaats van de installatie zijn verwijderd.
   (2) In de zin van Richtlijn 2011/98/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EG, wordt onder " vliegveld " verstaan : een vliegveld dat beantwoordt aan de definitie van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Chicago, 1944), tot oprichting van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (bijlage 14)
   (3) In de zin van Richtlijn 2011/928/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2014/52/EG, wordt onder " autoweg" verstaan : een weg die beantwoordt aan de definitie van de Europese Overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen van 15 november 1975.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-05-24/14, art. 53, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 16, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>

Art. N3.[1 Bijlage III bij Boek I van het Milieuwetboek [2 overeenkomstig artikel D.64, § 2]2
   Selectiecriteria waarmee kan worden bepaald of een milieueffectonderzoek nodig is
   1. Kenmerken van de projecten
   De kenmerken van de projecten worden beoordeeld ten opzichte van :
   a) de omvang en het ontwerp van het project in zijn geheel;
   b) de cumulatie met andere bestaande of goedgekeurde projecten;
   c) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit;
   d) de afvalproductie;
   e) verontreiniging en hinder;
   f) de risico's op zware ongevallen of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis;
   g) de risico's voor de menselijke gezondheid (bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging of luchtvervuiling).
   2. Ligging van de projecten
   Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen :
   a) het bestaande en goedgekeurde landgebruik;
   b) de relatieve rijkdom aan en de beschikbaarheid, de kwaliteit en het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van bodem, land, water en biodiversiteit) in het gebied en de ondergrond ervan;
   c) het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende types van gebieden :
   1) wetlands, oeverformaties, riviermondingen;
   2) kustgebieden en het mariene milieu;
   3) berg en bosgebieden;
   4) natuurreservaten en parken;
   5) gebieden die in de nationale zijn aangeduid of worden beschermd; Natura 2000-gebieden;
   6) gebieden waarin de milieukwaliteitsnormen die relevant zijn voor het project, niet worden nagekomen of worden beschouwd als niet-nagekomen;
   7) gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
   8) landschappen en plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang;
   3. Soorten en de kenmerken van het potentiële effect.
   De waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de criteria, vermeld in punt 1° en 2° van deze bijlage, in aanmerking worden genomen, met aandacht voor het effect van het project op de disciplines, vermeld in artikel [2 D.62, § 2]2, met inachtneming van :
   a) de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);
   b) de aard van het effect;
   c) het grensoverschrijdende karakter van het effect;
   d) de intensiteit en de complexiteit van het effect;
   e) de waarschijnlijkheid van het effect;
   f) de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
   g) de cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande of goedgekeurde projecten;
   h) de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DWG 2018-05-24/14, art. 53, 034; Inwerkingtreding : 16-06-2018>
  (2)<DWG 2024-04-11/09, art. 17, 050; Inwerkingtreding : 04-08-2024>