Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

5 AUGUSTUS 1995. - Decreet houdende diverse maatregelen inzake hoger onderwijs. (VERTALING) - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-08-1995 en tekstbijwerking tot 05-12-2002)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. <DFG 1997-07-24/63, art. 26, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Beschikkingen betreffende de bepaling van het begeleidendpersoneel in het hoger artistiek onderwijs en in het universitair onderwijs.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Beschikkingen betreffende de noties "regelmatig ingeschreven student" en "student die in aanmerking komt voor de financiering" in het hoger artistiek onderwijs en in het artistiek hoger onderwijs.
Art. 6-16



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2003202343  2005200555  2006200262  2007201985 



Artikels:

HOOFDSTUK I. Beschikkingen betreffende de bepaling van het begeleidendpersoneel in het hoger artistiek onderwijs en in het universitair onderwijs.
Artikel 1. <DFG 2002-11-14/49, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2002> In 2002-2003 is, voor de toepassing van de begeleidingsnormen en de vaststelling van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel in het hoger onderwijs van het lange type, het aantal subsidieerbare studenten dat in aanmerking komt, de uitslag van de optelling van het aantal subsidieerbare studenten op 1 februari 2000, 1 februari 2001 en 1 februari 2002, gedeeld door drie.
  Vanaf 2003-2004 is, ieder academiejaar, voor de toepassing van de begeleidingsnormen en de vaststelling van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel in het hoger onderwijs van het lange type, het aantal subsidieerbare studenten dat in aanmerking komt, de uitslag van de optelling van het aantal subsidieerbare studenten op 1 februari van de drie voorgaande academiejaren, gedeeld door drie.

Art.2. <DFG 2002-11-14/49, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Voor het jaar 2002-2003 is de coëfficiënt bedoeld in artikel 14, § 5, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs, onder meer van het technisch en agrarisch hoger onderwijs van het lange type, zoals gewijzigd, en in artikel 8, § 4, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het architectuuronderwijs, vastgelegd op 84 voor alle instellingen voor hoger onderwijs van het lange type.
  Vanaf 2003-2004 bepaalt de Regering, ieder academiejaar, voor alle instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, in een vork begrepen tussen 80 en 90, de coëfficiënt bedoeld in artikel 14, § 5, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs, onder meer van het technisch en agrarisch hoger onderwijs van het lange type, zoals gewijzigd, en in artikel 8, § 4, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van het architectuuronderwijs.

Art.3. <DFG 2001-12-20/79, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2001> Voor het jaar 2001-2002 zijn het aantal aanvaardbare lestijden toegekend aan iedere inrichting voor hoger onderwijs van het korte type, in afwijking van artikel 3, punten I tot VI van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in het technisch, economische, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad, en in afwijking van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare lestijden in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, gelijk aan het aantal aanvaardbare lestijden toegekend voor het jaar 2000-2001.

Art.4. <DFG 1998-07-17/34, art. 40, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1998> In afwijking van de bepalingen van de artikelen 1 en 3, kunnen de instellingen voor hoger onderwijs van het korte type waarvan het aantal studenten tussen 1 februari 1997 en 1 februari 1998 met ten minste 2 % is toegenomen, hetzelfde aantal toegelaten lestijden organiseren als hun was toegekend in 1997-1998, als de modaliteiten zoals die worden omschreven in de artikelen 1 en 3; leiden tot een daling van het aantal toegelaten lestijden voor 1998-1999 in vergelijking met het aan hen toegekende aantal periodes in 1997-1998.
  In afwijking van de bepalingen van de artikelen 1 en 2, hebben de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, waarvan het aantal studenten tussen 1 februari 1997 en 1 februari 1998 met ten minste 2 % is toegenomen, recht op eenzelfde aantal omkaderingseenheden als hen in 1997-1998 werd toegekend, als de modaliteiten zoals die worden omschreven in de artikelen 1 en 2, leiden tot een daling van het aantal omkaderingseenheden voor 1998-1999 in vergelijking met het hen toegekende aantal in 1997-1998.

Art.5. Voor het begrotingsjaar 1996 wordt de jaarlijkse werkingstoelage toegekend aan elke universitaire instelling, per studierichting, gelijk aan 97,57 % van de bedragen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 30, 32bis en 34, 3e lid, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen.

HOOFDSTUK II. Beschikkingen betreffende de noties "regelmatig ingeschreven student" en "student die in aanmerking komt voor de financiering" in het hoger artistiek onderwijs en in het artistiek hoger onderwijs.
Art.6. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> § 1. (Een regelmatig ingeschreven student in een instelling voor hoger kunstonderwijs van het korte type of van het lange type, of in een instelling voor hoger kunstonderwijs van de derde graad, hierna genoemd de instelling, is een student die, beantwoordend aan de toelatingsvoorwaarden zoals die zijn voorzien in de wets- en reglementsbepalingen op dat vlak, is ingeschreven op de voorgeschreven wijze voor het geheel van voorgeschreven en goedgekeurde onderwijsactiviteiten van een welbepaalde afdeling en die bovengenoemde activiteiten regelmatig volgt met het oog op het behalen, indien er grond bestaat, van de rechten die verbonden zijn aan het slagen voor de examens, aan het einde van het schooljaar of academiejaar, al naar gelang van de situatie.) <DFG 1998-07-17/34, art. 41, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  § 2. In afwijking van de beschikkingen van § 1, kan een regelmatig ingeschreven student in een instelling, in het kader van akkoorden die gesloten werden met de hogescholen of instellingen voor hoger onderwijs, universitair of niet, Belgische of buitenlandse, sommige van deze lessen en werken bijwonen in deze hogescholen of instellingen voor hoger onderwijs en de examens afleggen die eraan verbonden zijn.
  De regelmatig ingeschreven student bedoeld onder alinea 1, zal slechts in aanmerking komen voor de financiering indien hij de activiteiten en werken volgt bedoeld onder alinea 1, in het kader van een akkoord goedgekeurd door de Regering;
  - in een instelling voor hoger artistiek onderwijs of artistiek hoger onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
  - in een hogeschool georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
  - in een universitaire instelling georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
  - in een instelling voor hoger onderwijs, universitair of niet, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse of de Duitstalige Gemeenschap;
  - in een instelling voor hoger onderwijs, universitair of niet, die zich in een lidstaat van de Europese Unie bevindt, of (...), zich in een andere staat bevindt. <DFG 2000-07-20/45, art. 15, 1°, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
  § 3. (...) <DFG 2000-07-20/45, art. 15, 2°, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2000>

Art.7. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Onder de regelmatig ingeschreven studenten, komen in aanmerking voor de financiering :
  1° de studenten van Belgische nationaliteit;
  2° volgende buitenlandse studenten :
  (a) afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie); <DFG 1998-07-17/34, art. 42, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1997>
  b) van wie de vader of de moeder of de wettelijke voogd van Belgische nationaliteit zijn;
  c) van wie de vader of de moeder of de voogd regelmatig in België verblijven;
  d) van wie de echtgenoot in België verblijft en er een beroepsactiviteit uitoefent of er een vervangingsinkomen geniet;
  e) die in België verblijven en er de voordelen genieten verbonden aan het statuut van vluchteling of kandidaat vluchteling, toegekend door de delegatie in België van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties, evenals zij van wie de vader of de moeder of de wettelijke voogd zich in dezelfde situatie bevindt;
  f) die ten laste genomen werden of onderhouden worden door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, in een tehuis dat aan deze laatsten toebehoort, of in een tehuis waar ze ondergebracht werden;
  g) die in België verblijven, er een ware en effectieve beroepsactiviteit uitoefenen of er een vervangingsinkomen genieten;
  h) die staatsburgers zijn van een land dat met België of met de Franse Gemeenschap een specifiek akkoord heeft gesloten, in het kader van de limieten van dit akkoord;
  i) die een studiebeurs bekomen hebben verleend door de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking;
  j) die een studiebeurs bekomen hebben van de Franse Gemeenschap in het kader en binnen de limieten van een cultureel akkoord gesloten door België of door de Franse Gemeenschap;
  k) andere dan deze vermeld onder punten a) tot j). Deze studenten zijn echter slechts medebepalend tot maximum 2 p.c. van het aantal Belgische studenten die regelmatig ingeschreven zijn op 1 februari van het voorgaande school- of academisch jaar in de betrokken instelling en op voorwaarde dat het vereiste aanvullend inschrijvingsrecht door de instelling ontvangen werd en overgemaakt naar het ministerie van de Franse Gemeenschap;
  (Bij arrest nr 91/98 van 15 juli 1998 (B.St. 06-08-1998, p. 25301) heeft het Arbitragehof artikel 7, 2°, k), tweede zin vernietigd; Opheffing : 01-09-1997)

Art.8. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Voor de toepassing van artikel 7 van dit decreet, wordt er slechts rekening gehouden met een enkele regelmatige inschrijving per student op datum van 1 februari van het voorgaand school- of academie jaar.

Art.9. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> § 1. Buiten de studenten bedoeld onder artikel 7, 2°, k) die niet in aanmerking komen voor de financiering, worden niet in aanmerking genomen voor de financiering :
  1° de studenten die, nadat zij tweemaal regelmatig werden ingeschreven in (hetzelfde studiejaar van een zelfde afdeling) in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, zonder geslaagd te zijn, er zich inschrijven binnen de vijf jaar die volgen op hun laatste mislukking; <DFG 1999-10-28/33, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
  2° de studenten die, nadat zij driemaal regelmatig werden ingeschreven in eenzelfde studiejaar, ongeacht de categorie of het gebied, in het hoger onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, met inbegrip van het universitair onderwijs, zonder erin geslaagd te zijn, er zich inschrijven binnen de vijf jaar die volgen op hun laatste mislukking;
  3° (de studenten die, na tweemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest (in eenzelfde studiejaar van een zelfde afdeling, of ieder andere studieonderverdeling in dezelfde discipline), (dat onder het hoger onderwijs ressorteert, in België of in het buitenland), met uitzondering van het universitair onderwis, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich daar inschrijven binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn;) <DFG 1998-07-17/34, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1998> <DFG 1999-10-28/33, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
  (3°bis. de studenten die, na driemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar of om het even welke andere onderafdeling van studie, in welke discipline ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met inbegrip van het universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich daar inschrijven binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn;) <DFG 1998-07-17/34, art. 43, 004; Inwerkingtreding : 01-09-1998>
  4° de studenten die zich inschrijven voor studies met de bedoeling een graad te bekomen bedoeld onder artikel 1 van de wet van 18 februari 1977, in verband met de organisatie van het onderwijs van de architectuur, in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 april 1965, dat in de derde graad van het hoger technisch onderwijs de studies reglementeert die een diploma verschaffen voor de schouwspelkunsten en uitzendtechnieken, in artikel 7 van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 in verband met de klasseringsvoorwaarden voor het voltijds onderwijs voor plastische kunsten in de drie graden van het hoger artistiek onderwijs, in artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 december 1979 die de nieuwe structuren en de organisatie van de studies bepaalt in de Ecole supérieure des arts plastiques et visuels te Bergen, of in artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 april 1980, dat de nieuwe structuren en de organisatie van de studies bepaalt van de Ecole nationale supérieure des arts visuels de la Cambre, terwijl zij reeds gedurende de vijf jaar die de inschrijvingsaanvraag voorafgaan hetzij twee graden bedoeld onder artikel 1 van voornoemde wet van 18 februari 1977, 1 van voornoemd koninklijk besluit van 15 april 1965, 7 van voornoemd koninklijk besluit van 31 augustus 1978, 4 van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 1978, 2 van het koninklijk besluit van 4 april 1980, hetzij twee academische graden bedoeld onder artikel 6 §§ 2 en 4, van het decreet van 5 september 1994 met betrekking tot de reglementering van de universitaire studies en de academische graden, hetzij twee graden bedoeld in artikelen 15 en 18, § 2, van het decreet van 5 augustus 1995, de algemene organisatie bepalend van het hoger onderwijs in de hogescholen, hetzij een graad bedoeld in artikelen 1 van voornoemde wet van 18 februari 1977, 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 15 april 1965, 7 van het voornoemd koninklijk besluit van 31 augustus 1978, 4 van het voornoemd koninklijk besluit van 12 december 1979, 2 van het voornoemd koninklijk besluit van 4 april 1980 en een academische graad bedoeld in artikel 6, §§ 2 en 4 van het voornoemd decreet van 5 september 1994, of een graad bedoeld in de artikelen 15 of 18, § 2 van het voornoemd decreet van 5 augustus 1995, hetzij een academische graad bedoeld onder artikel 6, §§ 2 en 4, van het voornoemd decreet van 5 september 1994 en een graad bedoeld in de artikelen 15 of 18, § 2, van voornoemd decreet van 5 augustus 1995;
  5° (Opgeheven) <DFG 1999-10-28/33, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 01-09-1999>
  § 2. Voor de toepassing van § 1, in de veronderstelling dat de studies verdeeld worden over meer dan een cyclus, indien de eerste cyclus twee studiejaren omvat, worden de eerste, tweede en derde studiejaren van de tweede cyclus respectievelijk beschouwd als de derde, vierde en vijfde studiejaren.
  In dezelfde veronderstelling, indien de eerste cyclus drie studiejaren omvat, worden de eerste, tweede en derde studiejaren van de tweede cyclus respectievelijk beschouwd als de vierde, vijfde en zesde studiejaren.

Art.10. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> § 1. De student kiest vrij de instelling waar hij zich wenst in te schrijven. Elke student kan zich inschrijven in de instelling van zijn keuze tot 15 november van het lopende academie- of schooljaar.
  § 2. De directie van de instelling bedoeld onder § 1, kan echter de inschrijving weigeren door een uitdrukkelijk gemotiveerde beslissing :
  1° indien bedoelde student gedurende het voorgaande academie- of schooljaar het voorwerp was van een disciplinaire maatregel die zijn verwijdering uit de instelling tot gevolg had voor de rest van het school- of academiejaar;
  2° indien de student bedoeld wordt onder artikel 7, 2° k) behalve als hij een staatsburger is van een Lidstaat van de Europese Unie, of door artikel 9 van dit decreet;
  (Bij arrest nr 91/98 van 15 juli 1998 (B.St. 06-08-1998, p. 25301) heeft het Arbitragehof in artikel 10, § 2, 2°, de bewoordigen "onder artikel 7, 2°, k) behalve als hij een staatsburger is van een Lid-Staat van de Europese Unie, of" vernietigd; Opheffing : 01-09-1997)
  3° indien de student in kwestie zijn inschrijving vraagt voor een cursusprogramma dat geen financiering door de Franse Gemeenschap met zich meebrengt.
  § 3. De mededeling die de student informeert dat zijn inschrijving geweigerd werd, moet gebeuren binnen een termijn van 15 dagen, die begint op de dag waarop de aanvraag van de student ontvangen werd.
  § 4. De student aan wie de inschrijving geweigerd werd, moet hiervan op de hoogte gebracht worden via een aangetekend schrijven. Deze mededeling bevat eveneens de uitoefeningsmodaliteiten voor het indienen van een bezwaar.
  Indien deze weigering uitgaat van een instelling georganiseerd door de Franse Gemeenschap, dan kan de student binnen de 10 dagen en per aangetekend schrijven beroep aantekenen tegen de beslissing bij de Regering, die de weigering binnen de 30 dagen ongeldig kan verklaren.
  Indien de weigering uitgaat van een instelling gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, dan kan de student binnen de 10 dagen en per aangetekend schrijven beroep aantekenen tegen de beslissing bij de commissie bedoeld onder de laatste alinea, die de weigering binnen de 30 dagen ongeldig kan verklaren.
  In hun reglementaire beschikkingen, voorzien de instellingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de creatie en de organisatie van een commissie die belast is met het ontvangen van klachten in verband met inschrijvingsweigeringen van studenten. Deze commissie, die een gewaarborgd onafhankelijk karakter heeft, kan, mits eerbiediging van de modaliteiten vastgesteld door de reglementaire beschikkingen, de weigering ongeldig verklaren.
  § 5. Het bewijs dat de student zich niet in de gevallen bevindt bedoeld onder § 2, 2° wordt geleverd door elk bewijskrachtig document of bij gebrek daaraan door een verklaring op zijn eer getekend door de student.
  In geval van bedrog, verliest de student onmiddellijk de hoedanigheid van regelmatig ingeschreven student, evenals de rechtmatige gevolgen verbonden aan het slagen in de proeven.
  § 6. Vanaf het academiejaar 1998-1999 en behalve afwijking verleend door de Regering, in de voorwaarden die ze bepaalt, kan niemand voor de studies worden ingeschreven indien hij het bewijs niet leverde de Franse taal voldoende meester te zijn.
  Dit bewijs kan geleverd worden door :
  1° hetzij het slagen in een examen met deze bedoeling ingericht door een of meerdere instellingen volgens de beschikkingen vastgelegd door de Regering;
  2° hetzij door het bezit van een diploma, Belgisch of buitenlands, dat de eindcyclus bekrachtigt van secundaire of hogere studies gevolgd in een instelling waarvan de onderwijstaal de Franse taal is.
  3° door het bezit van een diploma, Belgisch of buitenlands, dat de eindcyclus bekrachtigt van secundaire of hogere studies gevolgd in een instelling waarvan de onderwijstaal gedeeltelijk de Franse taal is, indien na onderzoek van het studieprogramma gevolgd in het kader van deze studies, de Regering met het oog op de toepassing van deze bepaling, het bezit van dit diploma gelijkstelt met dat van het diploma bedoeld onder 2°; de Regering bepaalt de lijst van de aldus gelijkgestelde diploma's.
  Het diploma dat de eindcyclus bekrachtigt of een cyclus van hogere studies gevolgd in een instelling afhankelijk van de Duitstalige Gemeenschap en waarvan de onderwijstaal gedeeltelijk de Franse taal is wordt gelijkgesteld met een van de diploma's bedoeld onder 2°.

Art.11. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van huidig decreet, in het koninklijk besluit van 22 maart 1961 betreffende de toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en de artikelen 24, 27 en 32 van de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van de wetgeving betreffende het kleuter-, basis- middelbaar- normaal-, technisch- en kunstonderwijs, artikel 9.

Art.12. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van huidig decreet, in het koninklijk besluit van 14 november 1962 betreffende de algemene reglementering van de studies in het hoger technisch onderwijs, het artikel 6bis.

Art.13. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van huidig decreet, in het koninklijk besluit van 22 februari 1984 betreffende de algemene reglementering van de studies in het voltijds hoger onderwijs van het lange type, artikel 5.

Art.14. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van dit decreet, in het koninklijk besluit van 3 november 1987 betreffende de algemene reglementering van de studies in het voltijds hoger onderwijs van het korte type, artikel 6, lid 1.

Art.15. <ingevoegd bij DFG 1997-07-24/63, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-1997> Zijn niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van dit decreet, in het koninklijk besluit van 6 november 1987 dat de noties bepaalt " regelmatig ingeschreven student " en " student die in aanmerking komt voor de financiering " in het voltijds hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs :
  1° artikel 1;
  2° artikel 2, § 2;
  3° artikel 4;
  4° artikel 5;
  5° artikel 6, § 2, lid 1, 2de zin;
  6° artikel 6bis;
  7° artikel 6ter.

Art. 16. <Ingevoegd bij DFG 2001-12-20/92, art. 506; Inwerkingtreding : 01-09-2002> Dit decreet is niet van toepassing op de hogere kunstscholen.
  Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  Brussel, 5 augustus 1995.
  De Minister-Voorzitster, belast met Onderwijs, Audiovisuele Media, Jeugdzorg, Kinderzorg en Gezondheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen,
  J.-P. GRAFE
  De Minister van Cultuur en Volwassenenscholing,
  Ch. PICQUE
  De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken,
  J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE