24 DECEMBER 1976. - Wet betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-07-1986 en tekstbijwerking tot 31-01-2023)
HOOFDSTUK I. Fiscale maatregelen.
Eerste afdeling. (.....) <Impliciet opgeheven, W 22-12-1977, art. 2>
Art. 1
Afdeling 2. Maatregelen om de invordering van de belasting te versnellen.
Art. 2-3
Afdeling 3. Aanpassing van de fiscale bepalingen ingevolge het uitstellen van de inwerkingtreding van de resultaten van de algemene perekwatie van de kadastrale inkomens.
Art. 4
Afdeling 4. Aanpassing van het tarief van de belasting op de automatische ontspanningstoestellen.
Art. 5-9
Afdeling 5. Wijziging in de budgettaire aanwending van de bepaalde belastingsontvangsten.
Art. 10-11
Afdeling 6. Wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 12-13
Afdeling 7. Slotbepalingen.
Art. 14
HOOFDSTUK II. Radio- en televiesietaks.
Art. 15-27
HOOFDSTUK III. Sociale maatregelen.
Eerste afdeling. Bepalingen betreffende het herstel van schade veroorzaakt in de land- en tuinbouw door de droogte van 1976
Art. 28-29
Afdeling 2. Aanpassing sociale uitkeringen
Art. 30
Afdeling 3. Kredieturen en beroepsvorming.
Art. 31-32
Afdelingen 4 en 5. (.....) <Impliciet opgeheven>.
Art. 33-36
Afdeling 6. Wijzigingen aan de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Art. 37-49
Afdeling 7. Sociaal statuut van de zelfstandigen.
Art. 50-57
HOOFDSTUK IV. Openbaar ambt.
Eerste afdeling. Verjaring van schuldvorderingen voortvloeiend uit bedragen die inzake pensioenen onverschuldigd werden uitbetaald aan gewezen personeelsleden van de overheidssector alsmede aan hun rechthebbenden.
Art. 58-62
Afdeling 2. Cumulatie pensioenen in de overheidssector en beroepsactiviteit.
Art. 63-67
Afdeling 3. Berekeningen van de herziening van de pensioenen.
Art. 68-70
Afdeling 4. Maatregelen betreffende de pensioengerechtigde leeftijd van sommige leden van het onderwijs.
Art. 71-72
Afdeling 5. Maatregelen betreffende de emeritaatspensioenen.
Art. 73
Afdeling 6. Supplementen kinderbijslag.
Art. 74-75
Afdeling 7. Cumulatie in het onderwijs.
Art. 76
Art. 76 Franse gemeenschap
Art. 76 VLAAMSE GEMEENSCHAP, 77
Art. 77 Franse gemeenschap
Art. 77 Duitstalige gemeenschap
Art. 77 VLAAMSE GEMEENSCHAP
Art. 77bis Franse gemeenschap
Art. 78
Afdeling 8. Verscherpte gezondheidscontrole.
Art. 79
HOOFDSTUK V. Ziekenhuiswet.
Art. 80-81
HOOFDSTUK VI. (Verplichte bijdragen en retributies.) <W 1994-12-21/31, art. 186; Inwerkingtreding : 02-01-1995>
Eerste afdeling. (Oprichting van een Begrotingsfonds voor de grondstoffen). <W 1994-12-21/31, art. 186; Inwerkingtreding : 02-01-1995>
Art. 82-84
Afdeling 2. - Stijving van het Interventiefonds van de civiele bescherming.
Art. 85
Afdeling 3. - Speciaal Fonds tot dekking van de werkingskosten van het Centrum voor Informatieverwerking.
Art. 86
Afdeling 4. - Terugvorderbare voorschotten voor prototypes en navorsingen inzake gevorderd technologisch onderzoek.
Art. 87
Afdeling 5. - Slotbepalingen.
Art. 88
HOOFDSTUK VII. Diverse financiële beschikkingen.
Eerste afdeling. Leningsmachtigingen aan het Fonds voorvergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingenontslagen werknemers.
Art. 89-91
Afdeling 2. Financiering van de Controledienst voor de Verzekeringen.
Art. 92
Afdeling 3. Bepaling tot interpretatie van artikel 2bis, § 2, van de besluitwet van 27 december 1944, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juni 1957 en bij het koninklijk besluit nr. 86 van 11 november 1967, houdende oprichting van een Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw "I.W.O.N.L.".
Art. 93
1981002199 1986021101 1992016233 1995016044 1998016222 1998016231 1999016241 2000003467 2001022784 2002035384 2003000420 2004011450 2004022681 2004022871 2006022336 2007022138 2008024025 2009036004 2011024326 2012024133 2012205658 2013024160 2013203272 2014024328 2016024027 2018030112 2019011849 2019012773 2019041322 2021022485 2021031390 2023045741 2024001782
HOOFDSTUK I. _ Fiscale maatregelen.
Eerste afdeling. _ (.....)
Artikel 1. (Impliciet opgeheven) <W 22-12-1977, art. 2>
Afdeling 2. _ Maatregelen om de invordering van de belasting te versnellen.
Art.2. <Wijzigingsbepaling>
Art.3. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 3. _ Aanpassing van de fiscale bepalingen ingevolge het uitstellen van de inwerkingtreding van de resultaten van de algemene perekwatie van de kadastrale inkomens.
Art.4. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 4. _ Aanpassing van het tarief van de belasting op de automatische ontspanningstoestellen.
Art.5. <Wijzigingsbepaling>
Art.6. <Wijzigingsbepaling>
Art.7. <Wijzigingsbepaling>
Art.8. <Wijzigingsbepaling>
Art.9. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 5. _ Wijziging in de budgettaire aanwending van de bepaalde belastingsontvangsten.
Art.10. <Wijzigingsbepaling>
Art.11. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 6. _ Wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art.12. <Wijzigingsbepaling>
Art.13. <Wijzigingsbepaling>en>
Afdeling 7. _ Slotbepalingen.
Art.14. De beschikking van :
1° de artikelen 1, 5, 6, 7, 8 en 9 zijn van toepassing van het aanslagjaar 1977 af;
2° de artikelen 2 en 3, vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op die gedurende welke deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt;
3° de artikelen 4, 10, 11 en 12 van 1 januari 1977 af;
4° artikelen 13 van 1 oktober 1976 af.
HOOFDSTUK II. _ Radio- en televiesietaks.
Art.15 <Wijzigingsbepaling>
Art.16. <Wijzigingsbepaling>
Art.17. <Wijzigingsbepaling>
Art.18. <Wijzigingsbepaling>
Art.19. <Wijzigingsbepaling>
Art.20. <Wijzigingsbepaling>
Art.21 <Wijzigingsbepaling>
Art.22. <Wijzigingsbepaling>
Art.23. <Wijzigingsbepaling>
Art.24. <Wijzigingsbepaling>
Art.25. <Wijzigingsbepaling>
Art.26. De Koning is belast met de samenschakeling van de wet van 26 januari 1960 betreffende de taksen op de toestellen voor het ontvangen van radio-omroepuitzendingen, de wet van 7 augustus 1961, houdende wijziging van artikel 13 van de wet van 26 januari 1960, de wet van 24 juni 1963, de wet van 10 oktober 1967, bijvoegsels bij het Gerechtelijk Wetboek, de wet van 14 januari 1968 houdende wijziging van artikel 12 van de wet van 26 januari 1960, de wet van 25 juli 1972 houdende wijziging van de taksen op de toestellen voor het ontvangen van radio-omroepuitzendingen, de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van de wet van 26 januari 1960 dat wil zeggen de besluiten van 29 januari 1960, 26 mei 1964, 8 september 1964, 24 december 1966, 9 september 1967, 2 mei 1968, 1 februari 1974 alsmede van de huidige wet.
Art.27. De artikelen 21, 22, 23, 24, en 25 van deze wet treden in werking op 1 januari 1977.
De artikelen 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 26 treden in werking op 1 januari 1978 met dien verstande dat het gedeelte van de taksen dat proportioneel overeenstemt met het aantal maanden begrepen tussen 1 januari 1978 en de datum waarop die taksen krachtens artikel 20 van deze wet in 1978 verschuldigd zijn, moet betaald worden tussen 1 oktober en 15 december 1977, op de data en volgens de modaliteiten te bepalen door de Koning.
HOOFDSTUK III. _ Sociale maatregelen.
Eerste afdeling. _ Bepalingen betreffende het herstel van schade veroorzaakt in de land- en tuinbouw door de droogte van 1976
Art.28. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, stelt de voorwaarden vast aan een financiële Staatstussenkomst voor de schade geleden op het grondgebied van België ten gevolge van de droogte van 1976 door sommige landbouw- en tuinbouwbedrijven. Die tussenkomst bestaat enerzijds in een rentetoelage en een Staatswaarborg bij de toekenning van en krediet en anderzijds in een vergoeding.
Dit besluit kan bepalen :
1. dat in afwijking van de wet van 15 februari 1961 houdende oprichting van een Landbouwinvesteringsfonds gewijzigd bij de wetten van 29 juni 1971, 20 juli 1973 en 15 maart 1976 de rentetoelage 7,5 % bedraagt voor leningen toegestaan vooreen maximum duur van zes jaar en dat de Staatswaarborg op 75 % van het geheel van de verrichtingen van die leningen wordt vastgesteld;
2. dat de vergoeding enkel kan verleend worden aan personen die een lening hebben bekomen die voldoet aan de onder 1 gestelde voorwaarden.
Het bepaalt onder meer de rechtspleging en de modaliteiten van de verlenging van die tussenkomst evenals de bepalingen van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, die van toepassing zijn.
Art.29. Artikel 28 treedt in werking op 1 juli 1976.
Afdeling 2. _ Aanpassing sociale uitkeringen
Art.30. § 1. Dit artikel is toepasselijk op de sociale uitkeringen en bedragen welke bij toepassing van de wet van 2 augustus 1971 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen zijn gekoppeld of overeenkomstig die wet worden aangepast, als zij verleend worden of vermeld zijn in de volgende wettelijke of reglementaire regelingen betreffende :
1° de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit (sector uitkeringen);
2° de gezinsbijslagen voor werknemers;
3° de gezinsbijslagen voor zelfstandigen;
4° de rust- en overlevingspensioenen voor werknemers;
5° de rust- en overlevinspensioenen voor zelfstandigen;
6° de sociale uitkeringen voor gerechtigden op de overzeese sociale zekerheid;
7° de invaliditeitspensioenen voor mijnwerkers en ermee gelijkgestelden;
8° de arbeidsongevallen;
9° de beroepsziekten;
10° het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;
11° de tegemoetkomingen voor minder-validen;
12° de arbeidsvoorziening en werkloosheid;
13° de pool van de zeelieden ter koopvaardij;
14° het bestaansminimum.
De aanpassing van de in het eerste lid bedoelde sociale uitkeringen en bedragen welke overeenkomstig de voormelde wet van 2 augustus 1971 op 1 november 1976 moest gebeuren, wordt met één maand vervroegd.
§ 2. De maatregelen voorzien in § 1 zijn eveneens toepasselijk op de minimabedragen bedoeld in de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van het minimumbedrag van zekere rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist.
Afdeling 3. _ Kredieturen en beroepsvorming.
Art.31. <Wijzigingsbepaling>
Art.32. <Wijzigingsbepaling>
Afdelingen 4 en 5. _ (.....)
Art.33. <Impliciet opgeheven wijzigingsbepaling>
Art.34. <Impliciet opgeheven wijzigingsbepaling>
Art.35. <Impliciet opgeheven wijzigingsbepaling>
Art.36. <Impliciet opgeheven wijzigingsbepaling>
Afdeling 6. _ Wijzigingen aan de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Art.37. <Wijzigingsbepaling>
Art.38. <Wijzigingsbepaling>
Art.39. <Wijzigingsbepaling>
Art.40. <Wijzigingsbepaling>
Art.41. <Wijzigingsbepaling>
Art.42. <Wijzigingsbepaling>
Art.43. <Wijzigingsbepaling>
Art.44. <Wijzigingsbepaling>
Art.45. <Wijzigingsbepaling>
Art.46. <Wijzigingsbepaling>
Art.47. In artikel 191 van dezelfde wet wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt :
" 1°bis. Het eerste lid van de bepaling onder 4°ter wordt aangevuld als volgt :
" en aan het Fonds voor arbeidsongevallen. ". "
Art.48. De datum van inwerkingtreding van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt vastgesteld op 1 januari 1976 wat betreft de organen, voorzien bij artikel 36 van het koninklijk besluit van 13 april 1959 en artikel 6 van het koninklijk besluit van 25 februari 1971 betreffende de beroepsopleiding en de beroepsvolmaking in de ambachten en neringen, die vóór 1 januari 1976 de bij artikel 49 van voormelde arbeidsongevallenwet voorziene arbeidsongevallenverzekering niet hadden aangegaan.
Art.49. De bepalingen van afdeling 6 treden in werking op 1 januari 1977.
Afdeling 7. _ Sociaal statuut van de zelfstandigen.
Art.50. <Wijzigingsbepaling>
Art.51. <Wijzigingsbepaling>
Art.52. <Wijzigingsbepaling>
Art.53. <Wijzigingsbepaling>
Art.54. <Wijzigingsbepaling>
Art.55. <Wijzigingsbepaling>
Art.56. <Wijzigingsbepaling>
Art.57. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 januari 1977, met uitzondering van :
1) artikel 53, §§ 1 en 2 en 3, dat uitwerking heeft op 1 juli 1970;
2) de artikelen 52 en 53, § 4, die uitwerking hebben op 1 januari 1976.
HOOFDSTUK IV. _ Openbaar ambt.
Eerste afdeling. _ Verjaring van schuldvorderingen voortvloeiend uit bedragen die inzake pensioenen onverschuldigd werden uitbetaald aan gewezen personeelsleden van de overheidssector alsmede aan hun rechthebbenden.
Art.58.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de schuldvorderingen die voortvloeien uit sommen die inzake pensioenen onverschuldigd uitbetaald werden door :
a) de Openbare Schatkist;
b) de provinciën, de gemeenten, de agglomeraties en de federaties, van gemeenten, de commissies voor de cultuur, de verenigingen van gemeenten of de aan de provinciën en aan de gemeenten ondergeschikte organismen;
c) de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandigen openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, toepasselijk is;
d) [1 bpost]1;
e) de Regie voor Maritiem Transport;
f) de instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden toepasselijk is verklaard;
g) de Nationale Kas voor Oorlogspensioenen.
(h) het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie.) <W 2002-05-06/31, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(i) het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels.) <W 2004-03-04/36, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 01-05-2004>
[2 j) het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO]2
Onder pensioenen in de zin van deze wet moet worden verstaan : de pensioenen, de voorschotten daarop, de vergoedingen, renten of uitkeringen die een toebehoren vormen van de pensioenen of ermee gelijkstelden, alsmede de vergoedingen toegekend krachtens de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.
----------
(1)<W 2010-12-13/07, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 17-01-2011>
(2)<W 2011-10-24/01, art. 47, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.59. § 1. (De sommen die inzake pensioenen ten onrechte uitbetaald werden door de in artikel 58 vermelde machten en organismen, blijven verworven door hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling niet gevraagd werd binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand gedurende welke de uitbetaling is geschied.
In afwijking van het eerste lid kunnen de ten onrechte uitbetaalde bedragen waarvan de terugbetaling niet gevorderd werd binnen de in het eerste lid of in § 2 van dit artikel vastgestelde termijn, evenwel ten voordele van de schuldeiser afgehouden worden van de vervallen en nog niet uitbetaalde bedragen die inzake pensioenen verschuldigd zijn door die machten en organismen evenals van de vervallen en nog niet uitbetaalde bedragen die verschuldigd zijn door de organismen bedoeld in artikel 1410, § 4, eerste lid, van de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek.
De afhouding is beperkt tot de op de datum van de afgifte van de in artikel 60 voorziene opvordering vervallen en nog niet uitbetaalde bedragen. Zij gebeurt op schriftelijke aanvraag van de schuldeiser aan de schuldenaar van de voormelde bedragen. Zij wordt door middel van een ter post aangetekende brief betekend door de schuldeiser aan de persoon die de ten onrechte uitbetaalde bedragen ontvangen heeft.
De terugvordering mag in geen enkel geval betrekking hebben op bedragen die ten onrechte uitbetaald werden meer dan tien jaar vóór de eerste januari van het jaar dat volgt op de datum van de afgifte van de in artikel 60 voorziene opvordering.) <KBN418 1986-07-16/33, art. 3, 002>
§ 2. (De in § 1 vastgestelde termijn wordt tot (drie jaar) opgevoerd indien de onverschuldigde sommen werden verkregen : <KB 2007-01-21/32, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
1° door bedrieglijke handelingen of door valse of bewust onvolledige verklaringen;
2° als gevolg van het niet afleggen, door de schuldenaar, van de verklaring van wijziging van burgerlijke stand die is voorgeschreven door een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling of die volgt uit een vroeger aangegane verbintenis;
3° als gevolg van het feit dat het werkelijke bedrag van de in de artikelen 123, 125, § 2, 1°, of 137bis, van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, bedoelde inkomsten verschillend is van het bedrag dat in aanmerking werd genomen op basis van de door betrokkene afgelegde verklaringen.) <W 2003-02-03/41, art. 54, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
§ 3. Behalve wanneer de onverschuldigde betaling haar oorsprong vindt in arglist of bedrog, gaat de terugvordering van het onverschuldigd betaalde teniet bij het overlijden van de schuldenaar indien, op de dag van het overlijden, de opvordering waarvan sprake is in artikel 58 hem niet was betekend.
De bepalingen van deze paragraaf vormen evenwel geen beletsel voor het verhalen van het onverschuldigd uitbetaalde op de achterstallen, die op de dag van het overlijden vervallen en niet uitbetaald waren.
§ 4. Geen terugbetaling wordt gevorderd van sommen die inzake pensioenen onverschuldigd werden uitbetaald en waarvan het totale bedrag (75,50 EUR) niet overschrijdt. <W 2003-02-03/41, art. 54, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
(et in het eerste lid bepaalde bedrag is gekoppeld aan het op 1 januari 2003 toepasselijk indexcijfer van de consumptieprijzen. Het wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Openbare Schatkist.) <W 2003-02-03/41, art. 54, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
§ 5. Geen verhaal kan worden genomen op de ordonnateur of op de rekenplichtige, die verantwoordelijk zijn voor een ten onrechte uitgevoerde betaling waarvan de terugvordering onmogelijk is geworden krachtens de voorafgaande bepalingen.
Art.60. Benevens de stuitingsdaden waarin het Burgerlijk Wetboek, voorziet, wordt de verjaring gestuit door een opvordering, aan de schuldenaar betekend door middel van en ter post aangetekende brief met vermelding van :
1° het nieuwe jaarlijkse brutobedrag;
2° de bepalingen in strijd waarmee de betalingen werden gedaan.
Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief kan de terugvordering gedurende vijf jaar worden vervolgd.
Art.61. <Wijzigingsbepaling>
Art.62. De artikelen 58 tot 61 treden in werking op de eerste dag van de maand die volgt op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt.
Afdeling 2. _ Cumulatie pensioenen in de overheidssector en beroepsactiviteit.
Art.63. <Wijzigingsbepaling>
Art.64. <Wijzigingsbepaling>
Art.65. <Wijzigingsbepaling>
Art.66. <Wijzigingsbepaling>
Art.67. De artikelen 63 tot 66 treden in werking op 1 januari 1977.
Afdeling 3. _ Berekeningen van de herziening van de pensioenen.
Art.68. <Wijzigingsbepaling>
Art.69. Wat de op de datum van in werking treden van deze wet lopende pensioenen betreft, worden de maximumwedden, met inbegrip van die van toepassing op de genoemde datum, alsmede het voor de herziening van de voormelde pensioenen dienende percentage, aangepast met inachtneming van de in artikel 68 vervatte wijzigingsbepaling.
Art.70. De artikelen 68 en 69 treden in werking op 1 januari 1977.
Afdeling 4. _ Maatregelen betreffende de pensioengerechtigde leeftijd van sommige leden van het onderwijs.
Art.71. De leden van het kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, normaal-, technisch, kunst- of zeevaartonderwijs wier pensioen ten laste van de Staatskas komt, en die behoren tot een onderwijsinrichting waarvan het statuut gewijzigd is tengevolge van een overname door een andere inrichtende macht of tengevolge van een wijziging van het onderwijstype, kunnen het rustpensioen bekomen op de leeftijd vastgesteld door de bepalingen die op hen van toepassing waren op het ogenblik van de bedoelde wijziging.
Hetzelfde geldt voor de leden van het onderwijzend personeel die aan een andere onderwijsinrichting werden verbonden ingevolge maatregelen die door de inrichtende machten werden getroffen.
(De voorgaande bepalingen zijn slechts van toepassing indien de diensten verricht vóór de bedoelde wijziging op 31 december 1991 rechten konden verlenen op een pensioen ten laste van de Openbare Schatkist overeenkomstig de op die datum van kracht zijnde regeling.) <W 1991-07-20/31, art. 90, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
Art.72. Artikel 71 treedt in werking op 1 juli 1975.
Afdeling 5. _ Maatregelen betreffende de emeritaatspensioenen.
Art.73. Onverminderd de bepalingen van artikel 10 van de overgangsbepalingen van de wet van 10 oktober 1967 op het Gerechtelijk Wetboek, mag vanaf 1 januari 1977 het nominaal bedrag der pensioenen die behoren tot een regime dat in het emeritaat voorziet, niet hoger liggen dan het maximum van de weddeschaal die verbonden is aan de functie die de betrokkenen het laatst uitoefenden; dit maximum blijft echter, zoals de activiteitswedden, onderworpen aan de afhoudingen ten bate van het Fonds voor de overlevingspensioenen.
Het in het voorgaande lid vastgestelde maximumbedrag is vanaf 1 januari 1977 eveneens van toepassing op de op 31 december 1976 lopende pensioenen, die behoren tot een regime dat in het emeritaat voorziet.
Afdeling 6. _ Supplementen kinderbijslag.
Art.74. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 september 1973 tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel wordt ontheven van de nietigheid die het aantast.
Het heeft volkomen uitwerking vanaf de datum die er door werd vastgesteld.
Art.75. Artikel 74 heeft uitwerking vanaf 1 maart 1973.
Afdeling 7. _ Cumulatie in het onderwijs.
Art.76.In het door de Staat ingericht of gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, wordt noch wedde, noch weddetoelage toegekend voor prestaties geleverd :
1° door de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs : na het einde van het academiejaar tijdens hetwelk zij de leeftijd van 70 jaar bereikt hebben;
2° door andere personeelsleden, behalve die bedoeld onder 3°; na het einde van het schooljaar tijdens hetwelk zij de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben;
3° door personeelsleden die tijdens het schooljaar 1958-1959 in dienst waren en op 1 september 1958 meer dan 45 jaar oud waren : na het einde van het schooljaar tijdens hetwelk zij, ouder dan 65 jaar, hun rechten op een rustpensioen ten laste van de openbare overheid kunnen doen gelden.
Art. 76_FRANSE_GEMEENSCHAP. In het door de Staat ingericht of gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, wordt noch wedde, noch weddetoelage toegekend voor prestaties geleverd : 1° door de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs : na het einde van het academiejaar tijdens hetwelk zij de leeftijd van 70 jaar bereikt hebben; 2° door andere personeelsleden, behalve die bedoeld onder 3°; [8 na de laatste dag van de maand die het schooljaar afsluit]8 tijdens hetwelk zij de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben; 3° [1 door personeelsleden van de Hogescholen, de Hogere Kunstscholen en de Hogere Instituten voor architectuur : na 31 augustus van het academiejaar tijdens hetwelk ze de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben.]1 [3 In afwijking van 2° van het vorige lid, kunnen de in dat lid bedoelde leden van het onderwijspersoneel die een rustpensioen genieten : 1° op hun aanvraag en met de instemming van de inrichtende macht, tijdelijk worden aangesteld [6 of aangeworven]6 in een ambt om tegemoet te komen aan een tekort op de arbeidsmarkt. Die tijdelijke aanstelling kan niet plaatsvinden [8 na de laatste dag van de maand die het schooljaar afsluit]8 waarin ze de leeftijd van 67 jaar hebben bereikt [6 , tenzij ze aangesteld of aangeworven worden in een ambt met een ernstige schaarste]6; 2° worden aangesteld of aangeworven in het onderwijs voor sociale promotie, als deskundigen in de zin van de artikelen 87 bis en 118 van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie. Die tijdelijke aanstelling kan niet plaatsvinden na het einde van het schooljaar waarin ze de leeftijd van 67 jaar hebben bereikt.]3 [4 In afwijking van het punt 3° van het eerste lid van dit artikel, wat betreft de hogere kunstscholen, kan elke persoon die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, om met redenen omklede pedagogische doelstellingen, een mandaat van lector toevertrouwd worden in de zin van de artikelen 69 en 75 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), met een maximale opdracht van 120/600ste. Deze tijdelijke aanwijzing kan niet meer plaatsvinden na het einde van het academiejaar gedurende hetwelk ze de grensleeftijd van 70 jaar heeft bereikt. In afwijking van het punt 3° van het eerste lid van dit artikel, wat betreft de hogescholen, kan elke persoon die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, om met redenen omklede pedagogische doelstellingen, een mandaat van gasthoogleraar toevertrouwd worden in de zin van de artikelen 30 en 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen. Deze tijdelijke aanwijzing kan niet meer plaatsvinden na het einde van het academiejaar gedurende hetwelk ze de grensleeftijd van 70 jaar heeft bereikt.]4 [5 In afwijking van 3° van het eerste lid van dit artikel, kan de dienstactiviteit van de personeelsleden van het onderwijs, bedoeld in dat lid, die de wettelijke leeftijd van het rustpensioen hebben bereikt, op hun verzoek, en als de pedagogische beheersraad of de raad van bestuur dit toelaat, worden voortgezet. De periode waarin de dienstactiviteit wordt voortgezet, wordt op hoogstens één jaar vastgesteld. Ze kan, volgens dezelfde nadere regels, worden hernieuwd voor één enkele nieuwe periode van hoogstens één jaar. De pedagogische beheersraad of de raad van bestuur stelt de procedure voor de toelating tot voortzetting van de dienstactiviteit vast.]5 [7 In afwijking van punt 2° van het eerste lid van dit artikel kunnen de in dat lid bedoelde leden van het onderwijzend personeel [9 ...]9 en die de wettelijke rustpensioenleeftijd hebben bereikt, op hun verzoek en met toestemming van de inrichtende macht, in dienstactiviteit worden gehandhaafd. De periode van voortgezette ambtsbekleding wordt vastgesteld voor een periode van één jaar. Zij kan worden verlengd [8 tot de laatste dag van de maand die het lopende schooljaar afsluit]8. Deze voortzetting van de dienst kan, onder dezelfde voorwaarden, eenmaal voor een jaar worden verlengd. Deze periode van één jaar kan worden verlengd tot het einde van het lopende schooljaar.]7
----------
(1)<DFG 2010-12-01/08, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 15-09-2010>
(3)<DFG 2014-04-11/25, art. 151, 023; Inwerkingtreding : 29-06-2014>
(4)<DFG 2015-06-25/12, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 15-09-2015>
(5)<DFG 2017-10-19/02, art. 4, 025; Inwerkingtreding : 14-09-2017>
(6)<DFG 2019-05-03/38, art. 14, 026; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
(7)<DFG 2021-02-04/17, art. 4, 027; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
(8)<DFG 2022-03-31/35, art. 142, 029; Inwerkingtreding : 29-08-2022>
(9)<DFG 2022-12-01/21, art. 24, 030; Inwerkingtreding : 10-02-2023>
Art. 76_VLAAMSE_GEMEENSCHAP. [1 In het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs wordt geen salaris of salaristoelage toegekend voor prestaties die een personeelslid levert na het einde van het schooljaar tijdens hetwelke het de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, tenzij de aanstelling van dat personeelslid na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar op zijn aanvraag en mits instemming van de inrichtende macht telkens met maximum één schooljaar wordt verlengd. Om tegemoet te komen aan een tekort op de arbeidsmarkt kan de Vlaamse Regering de voorwaarden bepalen waaronder aan een definitief gepensioneerde die na de leeftijd van 65 jaar tijdelijk en voor een bepaalde duur prestaties levert, wel een salaris of salaristoelage toegekend wordt.]1
----------
(1)<DVR 2012-12-21/65, art. VIII.53, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
Art.77.§ 1. Onverminderd de toepassing van andere meer beperkende wettelijke bepalingen, wordt noch wedde, noch weddetoelage, toegekend voor prestaties geleverd in het door de Staat ingericht of gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, door een persoon die reeds een hoofdberoep uitoefent buiten het onderwijs of prestaties levert in het onderwijs die ten minste gelijk zijn aan een ambt met volledige prestaties, voor de gezamenlijke bijkomende prestaties in het onderwijs, die een derde overschrijden van het minimum vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties in deze functie of in de functies die overeenkomen met deze prestaties.
Indien het begrip ambt met volledige prestaties in het onderwijs niet bepaald is, wordt het door de Koning vastgelegd in vergelijking met een overeenstemmend onderwijs met volledig leerplan.
Wanneer de prestaties betrekking hebben op verschillende ambten waarvoor de vereiste minima voor een ambt met volledige prestaties verschillend zijn, dan wordt de ponderatieregel toegepast zoals voor de berekening der wedden.
§ 2. De beperking tot beloop van een derde van de prestaties die recht geven op een bezoldiging zoals bepaald onder § 1 is niet van toepassing :
a) indien de betrokkene zijn hoofdberoep uitoefent buiten het onderwijs en slechts bijkomende prestaties uitoefent in één universitaire instelling of in één instelling voor hoger onderwijs van het lange type; in dat geval mag het aantal uren per week niet meer dan vijf bedragen; nochtans zal de bezoldiging voor deze prestaties nooit meer mogen bedragen dan een derde van de maximumbezoldiging die hij zou genieten mocht hij deze prestaties als hoofdambt met volledige prestaties uitoefenen.
b) indien de betrokkene buiten zijn hoofdberoep slechts bijkomende prestaties uitoefent in één instelling en zich in een uitzonderlijke toestand bevindt als bepaald in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit; in deze gevallen mag het aantal uren niet meer bedragen dan het dubbel van het in § 1 bepaalde maximum.
§ 3. Voor de personen bedoeld in § 1 die, op 1 november 1976, belast waren met bijkomende prestaties die de maxima bepaald bij de §§ 1 en 2 overtreffen, is de toekenning van een wedde of weddetoelage toegelaten tot het einde van de academiejaar of schooljaar 1980-1981 binnen de grenzen van 50 pct. van het vereiste minimum aantal uren bedoeld bij § 1.
§ 4. Voor de berekening van het toegelaten maximum bedoeld bij de §§ 1 tot 3, worden de bekomen resultaten steeds afgerond tot de hogere eenheid en tot ten minstens 3 uren.
§ 5. Onder hoofdberoep moet worden verstaan de betrekking uitgeoefend zowel in de privé-sector als in de overheidssector, waarvan de normale uurregeling van die aard is dat zij een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit wat moet worden verstaan door een hoofdberoep door een zelfstandige uitgeoefend.
Art. 77_FRANSE_GEMEENSCHAP. § 1. Onverminderd de toepassing van andere meer beperkende wettelijke bepalingen, wordt noch wedde, noch weddetoelage, toegekend voor prestaties geleverd in het door de Staat ingericht of gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, door een persoon die [...] prestaties levert in het onderwijs die ten minste gelijk zijn aan een ambt met volledige prestaties, voor de gezamenlijke bijkomende prestaties in het onderwijs, die een derde overschrijden van het minimum vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties in deze functie of in de functies die overeenkomen met deze prestaties. <DFG 2006-01-27/50, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2006> Indien het begrip ambt met volledige prestaties in het onderwijs niet bepaald is, wordt het door de Koning vastgelegd in vergelijking met een overeenstemmend onderwijs met volledig leerplan. Wanneer de prestaties betrekking hebben op verschillende ambten waarvoor de vereiste minima voor een ambt met volledige prestaties verschillend zijn, dan wordt de ponderatieregel toegepast zoals voor de berekening der wedden. § 2. de beperking tot beloop van een derde van de prestaties die recht geven op een bezoldiging zoals bepaald onder § 1 is niet van toepassing : a) indien de betrokkene zijn hoofdberoep uitoefent buiten het onderwijs en slechts bijkomende prestaties uitoefent in één universitaire instelling of in één instelling voor hoger onderwijs van het lange type; in dat geval mag het aantal uren per week niet meer dan vijf bedragen; nochtans zal de bezoldiging voor deze prestaties nooit meer mogen bedragen dan een derde van de maximumbezoldiging die hij zou genieten mocht hij deze prestaties als hoofdambt met volledige prestaties uitoefenen. b) indien de betrokkene buiten zijn hoofdberoep slechts bijkomende prestaties uitoefent in één instelling en zich in een uitzonderlijke toestand bevindt als bepaald in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit; in deze gevallen mag het aantal uren niet meer bedragen dan het dubbel van het in § 1 bepaalde maximum. [Deze paragraaf is niet van toepassing op de hogere kunstscholen.] <DFG 2001-12-20/92, art. 490, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2002> § 3. Voor de personen bedoeld in § 1 die, op 1 november 1976, belast waren met bijkomende prestaties die de maxima bepaald bij de §§ 1 en 2 overtreffen, is de toekenning van een wedde of weddetoelage toegelaten tot het einde van de academiejaar of schooljaar 1980-1981 binnen de grenzen van 50 pct. van het vereiste minimum aantal uren bedoeld bij § 1. § 4. Voor de berekening van het toegelaten maximum bedoeld bij de §§ 1 tot 3, worden de bekomen resultaten steeds afgerond tot de hogere eenheid en tot ten minstens 3 uren. § 5. [...] <DFG 2006-01-27/50, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Art. 77_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. <Opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 2001-06-25/38, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2001>
Art. 77_VLAAMSE_GEMEENSCHAP. [1 opgeheven voor wat betreft de bevoegdheden van de Vlaamse Overheid]1
----------
(1)<BVR 2009-09-04/21, art. 29, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
Art. 77bis_FRANSE_GEMEENSCHAP.
<Ingevoegd voor de Franse Gemeenschap bij DFG 2004-03-03/44, art. 27, Inwerkingtreding : 01-09-2002.
NOTA : deze invoeging werd vernietigd bij het Arbitragehof; zie onder art. 27 van DCFR 2004-03-03/44>
De leden van het onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen die buiten het onderwijs een beroep van artistieke aard ofwel als zelfstandige ofwel onder een arbeidsovereenkomst uitoefenen, kunnen geen bezoldiging ontvangen voor prestaties in het onderwijs die meer bedragen dan een ambt met volledige prestaties.
Art.78. De artikelen 76 en 77 treden in werking :
a) op 1 oktober 1977 in het universitaire onderwijs;
b) op 1 september 1977 in de nadere niveaus van onderwijs.
Afdeling 8. _ Verscherpte gezondheidscontrole.
Art.79. De Koning kan eenenzeventig personeelsleden van de verschillende fondsen voor schoolgebouwen overplaatsen naar de Sociaal-medische Rijksdienst voor de Bestuursafdeling voor de sociale geneeskunde van het Ministerie van Volksgezondheid en van het gezin.
De overgeplaatste personeelsleden behouden hun hoedanigheid, hun graad alsook hun administratieve en geldelijke anciënniteit.
Voor de toepassing van de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen worden de diensten die de vastbenoemde of stagedoende ambtenaar bij het fonds heeft verricht, vóór zijn overplaatsing naar het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, geacht bij een rijksbestuur te zijn gepresteerd.
HOOFDSTUK V. _ Ziekenhuiswet.
Art.80. <Wijzigingsbepaling>
Art.81. De bepalingen van artikel 80 treden in werking op 1 januari 1977.
HOOFDSTUK VI. _ (Verplichte bijdragen en retributies.)
Eerste afdeling. _ (Oprichting van een Begrotingsfonds voor de grondstoffen).
Art.82.<W 1994-12-21/31, art. 187, 005; Inwerkingtreding : 02-01-1995> De Koning kan een verplichte bijdrage opleggen ten laste van natuurlijke of rechtspersonen die (biociden en gewasbeschermingsmiddelen), grondstoffen of gemedicineerde diervoerders voortbrengen of verhandelen. <W 2003-03-28/42, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 09-05-2003>
Hij kan eveneens een retributie opleggen voor elke verrichting van de administratie in verband met :
- de toepassing van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt;
- de toepassing van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten;
- de toepassing van de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde diervoeders.
De geldsommen, als retributie of verplichte bijdrage verschuldigd, zijn bestemd voor de financiering van de opdrachten die voortvloeien uit de drie bovenvermelde wetten en het desbetreffend wetenschappelijk onderzoek.
De Koning bepaalt de opdrachten en de samenstelling van de Raad van het Fonds voor de grondstoffen (en de producten). <W 2003-03-28/42, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 09-05-2003>
Het koninklijk besluit genomen krachtens het eerste lid wordt opgeheven wanneer het door de werkgever niet wordt bekrachtigd in het jaar volgend op dat van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
[1 Om de taak van de administratie inzake aanmelding zoals bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) 2019/1009 van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 te financieren, kan de Koning een retributie vragen per aan te melden module.]1
----------
(1)<W 2022-07-12/18, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 22-09-2022>
Art.83. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie, oefenen de daartoe door de Koning aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Landbouw toezicht uit op de toepassing van artikel 82 en van de uitvoeringsbesluiten van deze wet.
Zij stellen de overtreding vast in processen-verbaal die kracht van bewijs hebben behoudens tegenbewijs. Een afschrift van die processen-verbaal wordt de overtreders toegezonden binnen acht dagen na de vaststelling van de overtreding.
Art.84. Wordt gestraft met een geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank, voor elke overtreding, diegenen die de bepalingen overtreedt bedoeld bij artikel 82 of bij de uitvoeringsbesluiten ervan.
De bedragen en vergoedingen verschuldigd krachtens de besluiten getroffen in uitvoering van artikel 82 van deze wet, kunnen worden vervijfvoudigd.
De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de overtredingen van artikel 82 van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
Afdeling 2. - Stijving van het Interventiefonds van de civiele bescherming.
Art.85. (opgeheven) <W 2004-12-27/30, art. 457, 014; Inwerkingtreding : 10-01-2005>
Afdeling 3. - Speciaal Fonds tot dekking van de werkingskosten van het Centrum voor Informatieverwerking.
Art.86. De ontvangsten verkregen uit de door het Centrum voor Informatieverwerking - Dienst voor Studiën en Documentatie - verrichte prestaties voor rekening van derden, worden gestort op artikel 66.05 A "Speciaal Fonds bestemd tot dekking van allerhande werkingskosten voor het Centrum voor Informatieverwerking - Dienst voor Studiën en Documentatie" van hoofdstuk III van Sectie I van Sector I van Titel IV van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken om er aangewend te worden tot de dekking van allerhande werkingskosten van het hierbovenvermelde Centrum.
Afdeling 4. - Terugvorderbare voorschotten voor prototypes en navorsingen inzake gevorderd technologisch onderzoek.
Art.87. De terugstortingen van de terugvorderbare voorschotten die verleend werden op het stuk van prototypes en voor de navorsingen inzake gevorderd technologisch onderzoek worden gedaan op artikel 66.02 A "Fonds bestemd tot het toekennen van terugvorderbare voorschotten voor de vervaardiging van prototypes en voor navorsingen inzake gevorderd technologisch onderzoek" van hoofdstuk III, sectie I - sector II van Titel IV van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, met het oog op de dekking van uitgaven van dezelfde aard.
Afdeling 5. - Slotbepalingen.
Art.88. De bepalingen van de artikelen 82 tot 87 treden in werking op 1 januari 1977.
HOOFDSTUK VII. _ Diverse financiële beschikkingen.
Eerste afdeling. _ Leningsmachtigingen aan het Fonds voorvergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingenontslagen werknemers.
Art.89. <Wijzigingsbepaling>
Art.90. <Wijzigingsbepaling>
Art.91. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 2. _ Financiering van de Controledienst voor de Verzekeringen.
Art.92. <Wijzigingsbepaling>
Afdeling 3. _ Bepaling tot interpretatie van artikel 2bis, § 2, van de besluitwet van 27 december 1944, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juni 1957 en bij het koninklijk besluit nr. 86 van 11 november 1967, houdende oprichting van een Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw "I.W.O.N.L.".
Art. 93. Het woord "beurs" dekt eveneens het jaarlijks verlof van de begunstigde. Onverminderd de voorafgaande bepaling wordt het geheel van de beurs gelijkgesteld met een bezoldiging voor de toepassing van artikel 14 van de wet van 27 juni 1969.