Artikels:
HOOFDSTUK I. - Algemene regels, organisatie en personeelsformatie.
Afdeling 1. [1 - Algemene regels en personeelsformatie.]1
----------
(1)
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en zijn personeel.
Art.2. Ambtenaar van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap is elkeen die, in vast dienstverband, tewerkgesteld is bij deze dienst van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap en door de bevoegde overheid in deze hoedanigheid vastbenoemd is. De ambtenaar bevindt zich in een statutaire toestand waaraan slechts een einde kan worden gemaakt in de bij het statuut bepaalde gevallen.
De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die door de ambtenaar binnen twee maanden na zijn benoeming wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
Art.3.§ 1. Aan de personeelsbehoeften van het Ministerie wordt uitsluitend voldaan door ambtenaren die aan de bepalingen van dit besluit onderworpen zijn.
[1 In afwijking van het eerste lid geschiedt een indienstneming bij arbeidsovereenkomst :
1. om een ambtenaar gedurende een tijdelijke voltijdse of deeltijdse afwezigheid te vervangen;
2. om te voldoen aan personeelsbehoeften, ongeacht de aard ervan, totdat de nodige selectieprocedures georganiseerd en afgesloten zijn om de functies door statutaire personeelsleden te laten bekleden;
3. altijd om [2 taken te vervullen die uitsluitend door contractuele personeelsleden uitgeoefend worden en]2 die door de Regering vastgelegd worden.]1
§ 2. Enkel wie aan de volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten voldoet, kan tot ambtenaar worden benoemd:
1° (Belg zijn indien de uit te oefenen betrekking een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt die werkzaamheden met zich brengt die strekken tot bescherming van de algemene belangen van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest ofwel, in de overige gevallen, Belg zijn of burger of familielid van een burger van een staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie in de zin van lid 3;) <BDG 2006-10-19/41, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
2° van een gedrag zijn dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° aan de dienstplichtwetten voldoen;
5° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.
(De controle van de vereiste lichamelijke geschiktheid geschiedt door (...) een door de Regering aangewezen erkende dienst.) <BDG 2003-12-11/51, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003> <BDG 2006-10-19/41, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
(In de zin van lid 1, 1°, dient onder " familielid " te worden verstaan :
a) de echtgenoot;
b) de partner met wie de in lid 1, 1°, vermelde burger samenwoont in de zin van de artikelen 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
c) de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van de in lid 1, 1°, vermelde burger alsmede die van zijn echtgenoot of partner in de zin van b) die jonger zijn dan éénentwintig jaar of te hunnen laste zijn;
d) de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van de in lid 1, 1°, vermelde burger alsmede die van zijn echtgenoot of partner in de zin van b) die te hunnen laste zijn;
Het familielid levert het bewijs dat het aan één der voorafgaande voorwaarden voldoet.
De in lid 3 opgenomen definities dienen tot de omzetting van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, en zijn in deze zin te verstaan.) <BDG 2006-10-19/41, art. 10, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
(2)<BDG 2019-05-23/45, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art. 3.1. [1 De benoeming van een ambtenaar geschiedt van ambtswege in een voltijds ambt. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.4.De graden, die de ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap kunnen dragen, zijn in 5 niveaus opgedeelt.
De niveaus zijn aangeduidt door romeinse cijfers, het zijn de niveaus I, II+, II, III en IV:
1° niveau I voor de betrekkingen die het bezit vereisen van een diploma van het universitair onderwijs of het hoger onderwijs van het lange type gelijkgesteld met universitair niveau;
2° niveau II+ voor de betrekkingen die het bezit vereisen van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type;
3° niveau II voor de betrekkingen die het bezit vereisen van een diploma van het hoger secundair of het daarmee gelijkgestelde onderwijs;
4° niveau III en niveau IV voor de andere betrekkingen.
[1 De lijst van de diploma's of getuigschriften die toegang geven tot de betrekkingen in de verschillende niveaus vormt bijlage VII.
Voor de niveaus III en IV is geen diploma of getuigschrift vereist.]1
----------
(1)<BDG 2012-09-04/10, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.5.[1 De rangen worden aangeduid met een Romeins cijfer dat het niveau aangeeft en met een letter, waarbij de letter A of, naargelang van het geval, de letters AA de hoogste rang binnen een niveau aangeven.]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.6.Het niveau I bevat 6 rangen, van I.F tot I.A
Het niveau II+ bevat[1 4 rangen, van II+C tot II+AA]1
Het niveau II bevat [1 4 rangen, van II.C tot II.AA]1
Het niveau III bevat 3 rangen, van III/C tot III/A
Het niveau IV bevat 3 rangen, van IV/C tot IV/A
De volledige lijst van de graden en hun toewijzing in rangen wordt dit besluit als bijlage I toegevoegd.
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.7. Een personeelsformatie, aangenomen door de Regering, bepaalt het aantal betrekkingen per niveau en per graden. Deze personeelsformatie wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Onverminderd artikel 3, § 2, kunnen een toelating tot de stage of een vaste benoeming slechts plaatsvinden als een overeenkomstige betrekking in de personeelsformatie is ingeschreven en vacant is.
Art.8. <BDG 2003-12-11/51, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Niemand kan een betrekking van een bepaald niveau bekleden zonder vooraf in het bezit te zijn van het voor dit niveau vereiste diploma of geslaagd te zijn voor het overeenkomstige overgangsexamen.
Art.9.[1 Voor de niveaus I en II+ beslist de Regering over de vacantverklaring van betrekkingen, de toelatingen tot de stage en de benoemingen. Voor de andere niveaus wordt de beslissing genomen door de Minister bevoegd voor Openbaar Ambt. Wat de niveaus III en IV betreft, kan hij die bevoegdheden geheel of gedeeltelijk overdragen aan de secretaris-generaal of aan diens plaatsvervanger die beslist na overleg met de directieraad.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Afdeling 2. [1 - Organisatie]1
----------
(1)
Art.10.[1 De secretaris-generaal leidt het Ministerie en houdt toezicht op de uitvoering van de beslissingen van de Regering.
De secretaris-generaal is de hiërarchische meerdere van alle personeelsleden van het Ministerie en heeft algemene beslissingsbevoegdheid.
[2 De Regering wijst voor een verlengbare termijn van vijf jaar hoogstens twee plaatsvervangers van de secretaris-generaal aan onder de ambtenaren of contractuele personeelsleden van niveau I die een positieve evaluatie hebben gekregen en die op het tijdstip van de aanstelling een algemene dienstanciënniteit van minstens 15 jaar hebben.]2
De specifieke beslissingsbevoegdheden van de secretaris-generaal waarin dit besluit voorziet, kunnen aan een plaatsvervangende secretaris-generaal worden gedelegeerd.]1
[2 Als de secretaris-generaal wegens ziekteverlof of een andere vorm van verlof afwezig is of niet in de mogelijkheid verkeert om het Ministerie te leiden, worden de specifieke beslissingsbevoegdheden van de secretaris-generaal van ambtswege overgedragen aan zijn plaatsvervanger. Als de Regering meer dan één plaatsvervanger voor de secretaris-generaal aanwijst, worden de beslissingsbevoegdheden overdragen aan de plaatsvervanger met de hoogste algemene dienstanciënniteit. De onmogelijkheid om het Ministerie te leiden, wordt vastgesteld door twee leden van de directieraad, met uitzondering van de secretaris-generaal; de beslissing wordt unaniem genomen.]2
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2022-09-15/12, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 10/1.[1 De aanwijzing van de [2 plaatsvervangers van de secretaris-generaal]2 geschiedt op de voordracht van de secretaris-generaal, nadat een oproep tot de gegadigden is gedaan waarin het vereiste profiel is bekendgemaakt en de secretaris-generaal aansluitend de geschiktheid en de vaardigheden van alle in aanmerking komende gegadigden voor de leidinggevende taken heeft vergeleken.
Op de voordracht van de secretaris-generaal die de betrokkene vooraf gehoord heeft, kan de Regering de aanwijzing van een [2 plaatsvervanger van de secretaris-generaal]2 op grond van ernstige tekortkomingen voortijdig beëindigen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2013-01-17/37, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2022-09-15/12, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.11.§ 1. [2 De directieraad van het Ministerie telt minstens drie leden en bestaat uit de secretaris-generaal, de plaatsvervangers van de secretaris-generaal [3 , de bestuursdirecteurs en de directeurs]3. De secretaris-generaal bekleedt het voorzitterschap.]2
§ 2. [1 De directieraad van het Ministerie zorgt voor een gecoördineerde leiding van het Ministerie en zorgt, binnen de door de Regering gestelde perken, voor de strategische oriëntatie van het Ministerie. Hij vergemakkelijkt de uitwisseling van informatie en de coördinatie tussen de diensten van het Ministerie.
Hij brengt een voorafgaand en met redenen omkleed advies uit over nieuwe rechtspositionele bepalingen, alsook over algemene maatregelen die betrekking hebben op de organisatie van het Ministerie en de toepassing van het statuut van de personeelsleden van het Ministerie. Hij kan de Regering of een Minister uit eigen beweging een advies over een algemeen administratief probleem bezorgen. Bovendien beschikt hij over de bevoegdheden waarin dit statuut of andere reglementaire teksten voorzien.]1
§ 3. [1 ...]1
In het kader van dit statuut stelt de directieraad zijn huishoudelijk reglement op; daarin bepaalt hij ten minste de frequentie van de vergaderingen, het vereiste quorum en de meerderheid die vereist is voor de geldigheid van zijn beslissingen. Het huishoudelijk reglement wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2022-09-15/12, art. 4, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
(3)<BDG 2023-09-07/09, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 11.1.[1 De Regering deelt alle werkterreinen van het Ministerie in bij een departement; elk departement wordt qua werkwijze en qua personeel geleid door een departementshoofd dat de nodige bevoegdheden krijgt. De departementshoofden hebben beslissingsbevoegdheid ten aanzien van hun medewerkers. De departementen ressorteren rechtstreeks onder de Minister die bevoegd is voor de betrokken aangelegenheden.]1
[2 Binnen de departementen kan de Regering administratieve eenheiden oprichten die geleid worden door een eenheidshoofd en die bestaan uit minstens drie medewerkers, eenheidshoofd inbegrepen. De eenheidshoofden hebben beslissingsbevoegdheid ten aanzien van hun medewerkers. De eenheidshoofden ressorteren onder het departementshoofd.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2013-01-17/37, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2021-10-28/35, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art. 11.2.[1 [2 De Regering wijst voor een verlengbare termijn van vijf jaar departementshoofden aan, hetzij onder de met "positief" geëvalueerde ambtenaren, contractuelen of met een opdracht voor het Ministerie belaste personeelsleden van het onderwijs of onder externe gegadigden. Op het tijdstip van de aanwijzing als departementshoofd is betrokkene houder van een diploma dat hem toegang verleent tot niveau II+ of niveau I of is betrokkene geslaagd voor een overgangsexamen voor niveau II+ of niveau I.
[2 De aanwijzing geschiedt op de voordracht van de directieraad nadat de voorzitter van de directieraad een oproep tot de gegadigden heeft gedaan waarin het vereiste profiel is bekendgemaakt en nadat de directieraad vervolgens de geschiktheid en de vaardigheden van alle in aanmerking komende gegadigden voor de leidinggevende taak heeft vergeleken. ]2
Op de voordracht van de directieraad, die de betrokkene vooraf gehoord heeft, kan de Regering de aanwijzing van een departementshoofd op grond van ernstige tekortkomingen voortijdig beëindigen.]1
[2 Het departementshoofd kan zijn ambt te allen tijde neerleggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2013-01-17/37, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2017-01-19/18, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art. 11.3.[1 [3 Om de betrekking van eenheidshoofd in te vullen, doet het departementshoofd binnen het departement een oproep tot de gegadigden waarin het vereiste profiel wordt bekendgemaakt. Als de oproep tot de gegadigden binnen het departement niets oplevert, kan de overheid een oproep tot de gegadigden binnen het Ministerie bekendmaken. Als ook die oproep niets oplevert, kan de overheid de oproep tot de gegadigden extern bekendmaken. Het departementshoofd vergelijkt de geschiktheid en de vaardigheden van de gegadigden die in aanmerking komen voor de leidinggevende taak.]3. Na overleg met het departementshoofd legt de plaatsvervangende secretaris-generaal bevoegd voor Personeel die voordracht voor aan de Directieraad. De Directieraad legt het voorstel betreffende de aangevraagde structuur van de administratieve eenheid en het voorgestelde eenheidshoofd voor aan de Regering.
De Regering beslist over de structuur van de admnistratieve eenheid en wijst voor een verlengbare termijn van vijf jaar eenheidshoofden aan onder de met "positief" geëvalueerde ambtenaren, contractuelen of met een opdracht voor het Ministerie belaste personeelsleden van het onderwijs.
De [2 secretaris-generaal of diens plaatsvervanger]2 bevoegd voor Personeel beslist op de voordracht van het departementshoofd welke medewerkers aan een eenheidshoofd worden toegewezen vanuit het oogpunt van het personeelsrecht.
Op de voordracht van de directieraad, die de betrokkene vooraf gehoord heeft, kan de Regering de aanwijzing van een eenheidshoofd op grond van ernstige tekortkomingen voortijdig beëindigen.
Het eenheidshoofd kan zijn ambt te allen tijde neerleggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
(2)<BDG 2022-09-15/12, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
(3)<BDG 2023-09-07/09, art. 4, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 11.4. [1 De directieraad wijst de onmiddellijke hiërarchische meerderen aan en de secretaris-generaal of diens plaatsvervanger maakt hun naam zo snel mogelijk na de aanwijzing en na elke wijziging bekend. Hierbij kan het gaan om ambtenaren, om contractuele personeelsleden of om personeelsleden uit het onderwijs die met een opdracht voor het Ministerie zijn belast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
HOOFDSTUK II. - Werving en stage.
Afdeling 1. - Algemeenheden.
Art.12.(Niemand kan aangeworven worden als ambtenaar van het Ministerie wanneer hij, naast de in artikel 3, § 2, opgenomen algemene toelaatbaarheidsvereisten, niet aan de volgende voorwaarden voldoet : ) <BDG 2003-12-11/51, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003>
(...) <BDG 2000-04-27/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
(1°) houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen betrekking, behalve de uitzonderingen bepaald door [1 eidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]1; <BDG 2000-04-27/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000> <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
(2°) geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen georganiseerd door [1 eidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]1. <BDG 2000-04-27/54, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000> <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
(In afwijking van lid 1, 1°, kan voor de dienstgraden van de rangen I.A en I.B eveneens een ambtenaar van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of van één der organismen bepaald in artikel 1 van het besluit van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan aangeworven worden die in het niveau I door bevordering vastbenoemd is.) <BDG 2003-12-11/51, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003>
----------
(1)<BDG 2023-09-07/09, art. 5, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.13. De lijst van graden die door werving kunnen worden verleend, wordt gevoegd bij het besluit van de Regering houdende vaststelling van de personeelsformatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
Art.14.De modaliteiten van de vergelijkende wervingsexamens en de samenstelling van de examencommissies worden bepaald door [2 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]2. <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
[1 De programma's van de vergelijkende examens worden vastgesteld door de secretaris-generaal van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of door diens plaatsvervanger, na overleg met de [2 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]2 en na overleg met de directieraad, in samenspraak met het hoofd van het departement waarvoor de aanwerving bestemd is.]1
[1 De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal beslist na overleg met de directieraad of een wervingsreserve wordt aangelegd en bepaalt in voorkomend geval de geldigheidsduur ervan. Deze geldigheidsduur kan slechts één keer volgens dezelfde procedure worden verlengd. De geslaagden die gerangschikt werden, worden op de hoogte gebracht van de verlenging.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 6, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.15.§ 1. [1 Er kunnen bijzondere wervingsvoorwaarden worden opgelegd wanneer dit voor het te bekleden ambt noodzakelijk is. Ze worden bepaald door de Regering, na overleg met de [2 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]2 en na overleg met de directieraad, in samenspraak met het hoofd van het departement waarvoor de aanwerving bestemd is.]1
§ 2. Wat de wervingsexamens betreft stelt [2 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]2 de datum vast waarop de kandidaten aan de voorwaarden inzake (...) diploma of studiegetuigschrift alsmede desgevallend aan de bijzondere wervingsvoorwaarden moeten voldoen. <BDG 2000-04-27/54, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000> <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
§ 3. Zodra [2 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]2 in de loop van een wervingsexamen vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan één van de voor de beoogde graad bepaalde algemene of bijzondere wervingsvoorwaarden, sluit hij de kandidaat van de deelneming aan het vergelijkend examen uit en deelt hij hem zijn gemotiveerde beslissing mede. <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 7, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.16.[1 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]1 maakt de organisatie van de vergelijkende wervinsexamens bekend door de publikatie van een mededeling in het Belgisch Staatsblad en door elk ander middel dat hij nuttig acht. <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
De mededeling vermeldt de algemene en zo nodig de bijzondere benoemingsvoorwaarden en het datum op dat op die voorwaarden moet voldoend worden. Zo nodig wordt het aantal te verlenen betrekkingen vermeldt.
----------
(1)<BDG 2023-09-07/09, art. 8, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.17. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het examen kan ieder deelnemer die er schriftelijk om verzoekt, kennis nemen van zijn uitslag.
De behaalde uitslag wordt in het personeelsdossier opgenomen als de gegadigde tot ambtenaar wordt benoemd.
Art.18. <BDG 2003-12-11/51, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Iemand kan slechts benoemd worden nadat hij een stage met vrucht heeft volbracht.
Art.19.§ 1. De geslaagden worden tot de stage toegelaten in de orde van hun rangschikking, die door [1 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]1 wordt vastgelegd. <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
§ 2. (De [1 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]1 gaat na of de geslaagden aan de toelaatbaarheidsvereisten voldoen. <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
§ 3. De geslaagde kan tot benoeming toegelaten worden voordat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd. Als hij nadien aan deze vereiste niet voldoet, wordt hij ambtshalve ontslagen. Ten laatste op de tijdpunt van zijn ambtshalve ontslaag wordt een tijdelijke arbeidscontract gesloten met een minimum duur welke in zijn geval vereist is in werkloosheidsuitkeringen te genieten.
Wanneer hij op de datum van het ingaan van de opzegging arbeidsongeschikt is of tijdens deze opzeggingsperiode arbeidsongeschikt wordt, wordt hem een wedde uitbetaald in het eerste geval gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig op de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invalididteits verzekering, sector uitkeringen.
----------
(1)<BDG 2023-09-07/09, art. 9, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.20. De stagiair, kandidaat genoemd, is geen ambtenaar in de zin van dit statuut. De bepalingen van dit statuut gelden voor de stagiairs voor zover zij uitdrukkelijk op hen toepasselijk verklaard zijn.
Art.21.[2 De duur van de stage bedraagt zes maanden.]2
(Indien de stagiair wegens een reglementair mogelijke loopbaanonderbreking of wegens een vermindering van de arbeidstijd geen voltijdse prestaties levert tijdens de stage, dan wordt de in het eerste lid vermelde stageperiode naar rato [1 ...]1verlengd.) <BDG 2003-12-11/51, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003>
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 10, 021; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art.22.Om de duur van de stage te berekenen wordt in beginsel rekening gehouden met alle periodes waar de kandidaat zich in dienstactiviteit bevindt.
Wanneer de kandidaat in het totaal [1 15 werkdagen bij een voltijdse betrekking]1 al dan niet onderbroken afwezig is geweest, dan wordt niet meer rekening gehouden met de daaropvolgende afwezigheden tijdens de stage. [1 Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend.]1
Voor deze berekening worden niet als afwezigheid beschouwd:
- het jaarlijks vakantieverlof;
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 ...]1
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - Stage in de niveaus I, II+, II, III en IV behalve voor de graden van de rangen I.A en I.B.
Art.23.[1 De stage wordt verricht in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, onder toezicht van het hoofd van het departement waar de stage plaatsvindt.]1
In het begin van de stage wordt de betrokkene onderricht over zijn statutaire rechten en verplichtingen.
De activiteit van de kandidaat verschilt fundamenteel niet van de activiteit van een ambtenaar.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 11, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.24.[1 De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal neemt maatregelen om de stagiairs te integreren en de stagiairs of ambtenaren op te leiden.]1
De directieraad kan voor bepaalde wervingsgraden, de deelneming aan stages en aan opleidingen tijdens de stageperiode opleggen.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 12, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.25. Op het einde van de stage in de niveaus I en II+ stelt de kandidaat een persoonlijk rapport op over het verloop van de stage. Dit rapport wordt ten vroegste 4 weken en ten laatste 1 week vóór de afloop van de stage aan de directieraad medegedeeld.
Art.26.[1 Het hoofd van het departement waar de stage verricht wordt, maakt na elke maand en op het einde van de stage een stageverslag op. De stagiair moet dit verslag onmiddellijk voor gezien tekenen. Hij krijgt een afschrift ervan.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 13, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.27.De stageverslagen en de [1 inschatting]1 van een kandidaat zijn gebaseerd op de volgende criteria:
- [1 inzet]1;
- beroepsgeschiktheid;
- teamgeest;
- verantwoordelijkheidszin.
Naargelang de opdrachten van de kandidaat kan zijn creativiteit eventueel in aanmerking worden genomen.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 14, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.28.[1 Binnen tien werkdagen nadat de stagiair een verslag voor gezien heeft getekend, voegt hij eventueel zijn advies toe. Dat advies wordt tegelijk aan het departementshoofd dat de evaluatie toekent en aan [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2 toegezonden.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 15, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.29.[1 Binnen twintig werkdagen na afloop van de stage deelt het departementshoofd dat de evaluatie toekent zijn verslagen en het eindverslag, samen met zijn aanbeveling voor de directieraad, mee [2 aan de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 16, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.30. Na ontvangst van de verslagen bedoeld in artikel 29 stelt de directieraad binnen 20 werkdagen vast of de stage al dan niet met vrucht volbracht werd. Te dien einde houdt hij rekening zowel met de stageverslagen en de desgevallend door de kandidaat uitgebrachte adviezen als met de desgevallend opgelegde deelneming aan stages en opleidingen. De kandidaat wordt, op zijn verzoek of op initiatief van de directieraad, vooraf door de directieraad gehoord.
De directieraad deelt zijn met redenen omkleed advies over het feit dat de stage al dan niet met vrucht werd volbracht onverwijld mede aan de tot benoemen bevoegde overheid. Dit advies wordt tegelijk aan de kandidaat overhandigd. Deze bekrachtigt de ontvangst ervan op een duplicaat. Zo niet wordt het advies per aangetekende brief betekend.
Art.31. Stelt het advies van de directieraad vast dat de stage met vrucht werd volbracht, gaat de tot benoemen bevoegde overheid binnen twee maanden tot de benoeming over.
Stelt het advies van de directieraad vast dat de stage niet met vrucht is verricht, mag de betrokkene binnen 10 werkdagen na de overhandiging of betekening van het advies overeenkomstig artikel 30, tweede lid, een beroep bij een door de Regering opgerichte commissie van beroep instellen.
De beslissing tot benoeming of tot afdanking, genomen door de tot benoemen bevoegde overheid, wordt tijdens de procedure vóór de commissie van beroep geschorst.
Art.32.(De commissie van beroep is samengesteld uit acht leden. De ene helft van de leden wordt door de voor het Ministerie representatieve vakorganisaties aangewezen; zo nodig worden de mandaten in onderlinge overeenstemming verdeeld. [1 De secretaris-generaal, diens plaatsvervanger]1 of een door hem binnen het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap aangewezen vertegenwoordiger bekleedt het voorzitterschap. De andere leden worden door de Regering onder de statutaire personeelsleden van het Ministerie aangewezen, waarbij ten minste één lid moet worden aangewezen dat niet tot het niveau I behoort. Behoudens de voorzitter mag geen lid van de directieraad lid zijn van de commissie van beroep.
Worden de vakorganisaties het niet eens, dan beslist de voorzitter van de commissie van beroep.) <BDG 2000-04-27/54, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
De kandidaat en een lid van de directieraad, door hem afgevaardigd, moeten door de commissie van beroep gehoord worden. Het door de directieraad afgevaardigd lid mag niet tegelijk het voorzitterschap van de commissie van beroep bekleden. De kandidaat mag zich laten bijstaan door de persoon naar eigen keuze.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 17, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.33. Binnen 10 werkdagen na de indiening van het beroep deelt de commissie van beroep haar met redenen omkleed advies mede aan de tot benoemen bevoegde overheid.
Binnen 15 werkdagen na de ontvangst van dit advies beslist de tot benoemen bevoegde overheid definitief over het feit dat de stage al dan niet met vrucht werd volbracht.
Art.34. Voor zover de stage met vrucht werd volbracht gaat de tot benoemen bevoegde overheid tot de benoeming over die uitwerking heeft met ingang van de dag volgend op het einde van de stage.
Werd de stage niet met vrucht volbracht, neemt de tot benoemen bevoegde overheid een beslissing tot afdanking die aan de kandidaat per aangetekende brief wordt betekend. Tot de dag van de beslissing tot afdanking wordt de stage van de kandidaat geacht verlengd te worden.
Art.35. Vanaf de dag van de beslissing tot afdanking loopt een opzeggingstermijn van drie maanden. Op de datum van de beslissing tot afdanking wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten die overeenstemt met de bedoelde opzeggingstermijn.
Art.36. Aan de stage wordt ambtshalve en zonder opzegging een einde gestteld in dezelfde gevallen als bepaald voor het verlies, ambtshalve en zonder opzegging, van de hoedanigheid van ambtenaar.
Bovendien maakt het vrijwillig ontslag een einde aan de stage.
Afdeling 3. - Stage voor de graden van de rangen I.A en I.B.
Art. 36.1. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> De stage wordt verricht in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, onder het gezag van de minister bevoegd inzake Personeel voor de graden van rang I.A en onder het gezag van de secretaris-generaal voor de graden van rang I.B.
In het begin van de stage wordt de betrokkene onderricht over zijn statutaire rechten en verplichtingen.
De activiteit van de stagiair verschilt fundamenteel niet van de activiteit van een ambtenaar.
Art. 36.2. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> De Regering kan de deelneming aan stages en aan opleidingen tijdens de stageperiode opleggen.
Art. 36.3. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> Op het einde van de stage stelt de stagiair een persoonlijk stagerapport op. Dit rapport wordt 4 weken vóór de afloop van de stage aan de minister bevoegd inzake Personeel voor de graden van rang I.A en aan de secretaris-generaal voor de graden van rang I.B medegedeeld.
Art. 36.4.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> Na [1 de derde]1 maand van de stage stelt de minister bevoegd inzake Personeel voor de graden van rang I.A of de secretaris-generaal voor de graden van rang I.B een stageverslag op.
De stagiair moet dit stageverslag onverwijld viseren om te bekrachtigen dat hij ervan kennis heeft genomen. Hij krijgt een afschrift ervan.
De Regering wordt op de hoogte van de verslagen gesteld.
Drie weken vóór het einde van de stage stelt de minister bevoegd inzake Personeel voor de graden van rang I.A resp. de secretaris-generaal voor de graden van rang I.B een [1 de derde]1 stageverslag op met een aanbeveling aan de Regering al dan niet tot een benoeming over te gaan. De stagiair moet dit verslag onverwijld viseren om te bekrachtigen dat hij ervan kennis heeft genomen. Hij krijgt een afschrift ervan. Het verslag en de aanbeveling worden onverwijld aan de Regering toegestuurd.
----------
(1)<BDG 2023-09-07/09, art. 11, 021; Inwerkingtreding : 07-09-2023>
Art. 36.5. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> De stageverslagen en de evaluatie van een stagiair zijn gebaseerd op de volgende criteria :
1° aanleg voor rendement;
2° beroepsgeschiktheid;
3° teamgeest;
4° verantwoordelijkheidszin;
5° leiderscapaciteiten.
Naargelang de opdrachten van de stagiair kan zijn creativiteit eventueel in aanmerking worden genomen.
Art. 36.6. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> Binnen 10 werkdagen na het verslag te hebben geviseerd mag de stagiair over elk stageverslag een schriftelijk advies uitbrengen. Dit advies wordt tegelijk aan de minister bevoegd inzake Personeel of de secretaris-generaal naargelang het geval en aan de Regering toegestuurd.
Art. 36.7. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> Na ontvangst van het verslag bedoeld in artikel 36.4, lid 4, en van de aanbeveling, alsmede desgevallend van het advies uitgebracht met toepassing van artikel 36.6 stelt de Regering op het einde van de stage vast of de stage al dan niet met vrucht volbracht werd. Te dien einde houdt zij rekening zowel met de stageverslagen en de desgevallend door de stagiair uitgebrachte adviezen als met de desgevallend opgelegde deelneming aan stages en opleidingen. De stagiair wordt, op zijn verzoek of op initiatief van de Regering gehoord tijdens de periode tussen de ontvangst van het verslag en van het desgevallend uitgebracht advies en het einde van de stage.
Art. 36.8. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> § 1. Stelt de Regering op het einde van de stage vast dat de stage met vrucht werd volbracht, dan gebeurt de benoeming onmiddellijk.
§ 2. Werd de stage niet met vrucht volbracht, neemt de Regering een beslissing tot afdanking die aan de stagiair per aangetekende brief wordt betekend. Tot de dag van de beslissing tot afdanking wordt de stage van de stagiair geacht verlengd te worden.
Is de stagiair een vastbenoemde ambtenaar van het Ministerie of van één der organismen bepaald in artikel 1 van het besluit van het besluit van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan, dan wordt in afwijking van lid 1 geen beslissing tot afdanking genomen; na het einde van de stage bekleedt hij bij het Ministerie of het organisme opnieuw de graad en de rang die hij daar vóór het begin van zijn stage bekleedde.
Art. 36.9. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> Vanaf de dag van de beslissing tot afdanking loopt een opzeggingstermijn van drie maanden. Op de datum van de beslissing tot afdanking wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten die overeenstemt met de bedoelde opzeggingstermijn.
Art. 36.10. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 4; Inwerkingtreding : 01-10-2003> Aan de stage wordt ambtshalve en zonder opzegging een einde gesteld in dezelfde gevallen als bepaald voor het verlies, ambtshalve en zonder opzegging, van de hoedanigheid van ambtenaar.
Bovendien maakt het vrijwillig ontslag een einde aan de stage.
Afdeling 4. [1 - Stage voor contractuele personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap die zonder onderbreking in de tijd overgaan naar het statutaire dienstverband ]1
----------
(1)
Art. 36.10.1. [1 Voor contractuele personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap die zonder onderbreking in de tijd van het contractuele naar het statutaire dienstverband overgaan, geldt de stage overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk als met succes voltooid, als de duur van het contractuele dienstverband op de dag van de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking minstens overeenstemt met de duur van de stage die de betrokkene als kandidaat-ambtenaar zou hebben moeten doorlopen. Zijn benoeming tot ambtenaar geschiedt onmiddellijk.
Indien de duur van het contractuele dienstverband op de dag van de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking korter is dan de duur van de stage die de betrokkene als kandidaat-ambtenaar zou hebben moeten doorlopen, stemt de duur van de stage overeen met de ontbrekende periode. Tijdens die verkorte stage is afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing op de kandidaat-ambtenaar.
Indien de periode vermeld in het tweede lid minder dan drie maanden bedraagt, wordt de betrokkene vrijgesteld van de in artikel 25 vermelde verplichting om een persoonlijk rapport op te stellen.
Dit artikel is niet van toepassing wanneer - uiterlijk op de dag vóór de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking - de arbeidsovereenkomst van de betrokkene werd opgezegd of in enigerlei vorm tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd besloten. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 9, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art. 36.10.2.[1 Voor de berekening van de perioden van het contractuele dienstverband die als stageperiode gelden, wordt - onverminderd het tweede en het derde lid - rekening gehouden met elke periode vanaf de dag van indienstneming onder arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de perioden waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst was en aan betrokkene om die reden geen loon uitbetaald werd.
Wanneer de betrokkene bij een voltijdse betrekking in het totaal 15 werkdagen al dan niet onderbroken afwezig is geweest, dan wordt geen rekening meer gehouden met de daaropvolgende afwezigheden tijdens de stage. Jaarlijkse vakantie wordt niet als afwezigheid beschouwd.
Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
HOOFDSTUK IIbis. - Overname van vastbenoemde ambtenaren van andere overheden.
Art. 36.11. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 5; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Voor de toepassing van voorliggend hoofdstuk worden onder " overheden " de " administratieve overheden " bedoeld die vermeld zijn in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Art. 36.12. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 5; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Een ambtenaar van een andere overheid kan worden overgenomen.
Bij een overname gebeuren de afdanking bij de andere overheid en de vaste benoeming bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap zonder tijdonderbreking daar de overgenomen ambtenaar geen stage hoeft te lopen.
Art. 36.13.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 5; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Volgende overnamevoorwaarden zijn toepasselijk :
1° de ambtenaar is bij de overheid die hij verlaat in vast verband benoemd [1 ...]1;
2° de ambtenaar vervult de toelatingsvoorwaarden opgenomen in artikel 3, § 2, lid 1.
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 11, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art. 36.14. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 5; Inwerkingtreding : 11-12-2003> § 1. De ambtenaar kan bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap in een bepaald niveau benoemd worden, indien hij bij de overheid die hij verlaat in een graad in vast verband benoemd is waarvoor bij de aanwerving een diploma in het dienovereenkomstig niveau krachtens artikel 4 vereist is.
§ 2. Gaat het om een vaste benoeming in een andere graad dan een aanwervingsgraad, dan moet de ambtenaar bovendien in het dienovereenkomstig niveau de administratieve anciënniteit kunnen bewijzen die vereist is om als ambtenaar van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap in deze graad te kunnen worden bevorderd.
De diensten gepresteerd bij de overlaten overheid worden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 44 tot 48 berekend.
§ 3. Een overname in de graden van de rangA en I.B is uitgesloten.
HOOFDSTUK III. - Evaluatie.
Art.37.[1 § 1. Een ambtenaar die in werkelijke dienst is, kan geëvalueerd worden of schriftelijk om zo'n evaluatie verzoeken.
In afwijking van lid 1 is een evaluatie vereist :
1° bij een bevordering overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 2 of 3;
2° bij een overgang naar een hoger niveau overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 4;
3° indien op het laatste evaluatieverslag de vermelding « onder voorbehoud » of « negatief » als eindconclusie staat;
4° bij nieuwe gegevens inzake de wijze van dienen.
[2 In de gevallen vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, en in de artikelen 10, 11.2 en 71 mag de vereiste evaluatie "positief" niet ouder zijn dan twee jaar. In het geval vermeld in het tweede lid, 3°, vindt de evaluatie een jaar na de laatste evaluatie plaats.]2
§ 2. [2 ...]2]1
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BDG 2017-01-19/18, art. 12, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.38.[1 § 1. De evaluatie wordt met redenen omkleed en in een evaluatieverslag opgetekend. Zij betreft de beroepsgeschiktheid van de ambtenaren.
§ 2. De evaluatiecriteria zijn :
1° kwaliteit van het werk;
2° hoeveelheid werk;
3° beschikbaarheid/plichtbesef;
4° veelzijdigheid;
5° teamgeest/solidariteitsgevoel;
6° creativiteit/ondernemingsgeest;
7° organisatievermogen;
8° bereidheid om zijn beroepsbevoegdheden te verruimen;
9° desgevallend bereiken van de overeengekomen doeleinden;
10° desgevallend leiderscapaciteit.
[2 Het stageverslag is ingedeeld op basis van de evaluatiecriteria. De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal bepaalt de nadere vorm van het verslag.]2
§ 3. Volgende evaluaties kunnen worden toegekend : « positief », « onder voorbehoud » en « negatief ».
[3 Indien de evaluatie "onder voorbehoud" wordt gegeven, wordt binnen de termijn vermeld in artikel 37, § 1, derde lid, ofwel een evaluatie "positief", ofwel een evaluatie "negatief" gegeven.]3]1
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 4, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 18, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BDG 2017-01-19/18, art. 13, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.39.[2 § 1 - De onmiddellijke hiërarchische meerdere nodigt de ambtenaar uit tot een gesprek ten einde voor de evaluatie relevante gegevens te verkrijgen en de evaluatie voor te bereiden. De evaluatiecriteria vermeld in artikel 38, § 2, dienen als basis.
Na het gesprek stelt de onmiddellijke hiërarchische meerdere een verslag op. Dit verslag wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar die eventueel zijn opmerkingen eraan toevoegt. De secretaris-generaal [5 , diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad dat ook hiërarchische meerdere is,]5 bepaalt de nadere vorm van het verslag.
[4 ...]4
§ 2 - De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal verricht de evaluatie nadat hij bovenvermeld verslag heeft gelezen en een gesprek met de ambtenaar heeft gehad.]2
[6 ...]6
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 5, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 19, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BDG 2017-01-19/18, art. 14, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<BDG 2022-09-15/12, art. 7, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
(5)<BDG 2023-09-07/09, art. 12, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(6)<BDG 2023-12-14/59, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.40.[1 § 1. Een ambtenaar die de evaluatie « positief » niet heeft gekregen, heeft binnen 15 werkdagen een recht op beroep bij de commissie van beroep inzake evaluatie. Het schriftelijk beroep wordt aan de voorzitter van de commissie gestuurd. De ambtenaar heeft het recht om door de commissie van beroep te worden gehoord en door een persoon naar eigen keuze te worden bijgestaan.
Binnen 15 werkdagen na de ontvangst van het beroep ingediend bij de voorzitter van de commissie brengt de commissie een met redenen omkleed advies uit over het geval en stelt desgevallend een nieuwe evaluatie voor. Indien de commissie geen eenparigheid bereikt, dan worden de adviezen met de respectievelijke voorstellen medegedeeld. Binnen 20 werkdagen na ontvangst van het advies of van de adviezen neemt de directieraad een definitieve beslissing.
§ 2. De commissie is op dezelfde wijze samengesteld als bepaald in artikel 32, leden 1 en 2.]1
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 6, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
Art.41.[1 § 1. [3 In afwijking van artikel 39 evalueert de secretaris-generaal het departementshoofd op basis van een verslag van [4 diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad dat ook hiërarchische meerdere is]4 en na het gesprek bepaald in artikel 39, § 1, eerste lid.
Voor de andere ambtenaren [4 die rechtstreeks onder de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad ressorteren]4, [4 verricht de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of het lid van de directieraad dat ook hiërarchische meerdere is]4 de evaluatie telkens zonder verslag en zonder ander gesprek dan het gesprek bepaald in artikel 39, § 1, eerste lid.]3
§ 2. In afwijking van artikel 39 verricht de secretaris-generaal de evaluatie zonder gesprek noch verslag voor de vastbenoemde of waarnemende ambtenaren van rang I.B.
In afwijking van artikel 39 verricht de Minister bevoegd inzake Personeel de evaluatie zonder gesprek noch verslag voor de vastbenoemde of waarnemende ambtenaren van rang I.A.
In de gevallen vermeld in de leden 1 en 2 worden de in artikel 40 bepaalde opdrachten van de directieraad door de Regering vervuld.
In afwijking van artikel 40, § 2, wordt de zeskoppige commissie van beroep in het geval vermeld in lid 2 als volgt samengesteld : voor de ene helft wijst elke voor het Ministerie representatieve vakbondorganisatie één vertegenwoordiger, waarbij desnoods de regeling bepaald in artikel 32, lid 2, toepasselijk is; voor de andere helft wijst de Regering magistraten aan die de kennis van het Duits kunnen bewijzen en onder wie één het voorzitterschap waarneemt. In geval van gewettigde verdenking oefenen de magistraten hun ambt niet uit.]1
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BDG 2008-03-13/32, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 16-05-2008>
(3)<BDG 2013-01-17/37, art. 20, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(4)<BDG 2023-12-14/59, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.42.[1 ...]1
----------
(1)<Opgeheven bij BDG 2007-07-05/32, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
Art.43.[1 ...]1
----------
(1)<Opgeheven bij BDG 2007-07-05/32, art. 19, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
HOOFDSTUK IV. - Regeling inzake bevorderingen.
Afdeling 1. - Ancienniteit.
Art.44.§ 1. Voor de graadancienniteit, de rangancienniteit en de niveau- ancienniteit worden de diensten aangerekend vanaf de datum van benoeming in de graad, in de graad van de betrokken rang of in de graad van de betrokken niveau.
[1 Bij contractuele personeelsleden van het Ministerie die zonder onderbreking in de tijd naar het statutaire dienstverband overgaan, worden de graadanciënniteit, de ranganciënniteit en de niveauanciënniteit vanaf de dag van de indienstneming onder arbeidsovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling berekend en voor de bevordering in aanmerking genomen, waarbij het begin van de betrokken dienstanciënniteit overeenstemt met de datum waarop de weddeschaal die overeenkomstig de ambtenarenloopbaan met het niveau, de rang de graad gepaard gaat, toegekend wordt.]1
(§ 2. Voor de ambtenaren overgenomen met toepassing van hoofdstuk IIbis worden de dienstanciënniteit en de niveauanciënniteit die zij bij de verlaten overheid verworven hebben krachtens de bepalingen van voorliggende afdeling berekend en voor de bevordering in aanmerking genomen.) <BDG 2003-12-11/51, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003>
§ (3). [1 Voor de berekening worden alleen werkelijke diensten in aanmerking genomen die de betrokkene verricht heeft als stagiair, ambtenaar of contractueel personeelslid van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s, van de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap of van de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap. ]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.45. Voor de algemene dienstancienniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten welke de ambtenaar in enigerlei hoedanigheid zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als lid van het personeel van het ministerie en als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Art.46.[1 De stagiair of ambtenaar verricht werkelijke diensten]1 zolang hij zich bevindt in een administratieve toestand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of bij gemis daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
[1 Het contractueel personeelslid verricht werkelijke diensten zolang geen vorm van schorsing van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst voorligt waarbij zijn loon niet wordt uitbetaald.
In afwijking van het tweede lid wordt in volgende gevallen de duur van de schorsing als werkelijke dienst in aanmerking genomen :
1. de afwezigheden in het kader van een geboorte zoals bepaald in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971;
2. de afwezigheid wegens een georganiseerde werkonderbreking;
3. de afwezigheid in het kader van een loopbaanonderbreking;
4. ouderschapsverlof;
5. de dienstvrijstelling voor opdracht;
6. de verloven bepaald in artikel 117. ]1
Vrijwillig is de onderbreking die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt.
Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 16, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.47.[1 Voor de berekening van de in aanmerking komende diensten tellen alleen de werkelijke diensten mee. Werkelijke diensten die op de eerste dag van de maand beginnen en op de laatste dag van de maand eindigen, gelden als een werkmaand. Bij werkelijke diensten die niet op de eerste dag van de maand beginnen of op de laatste dag van de maand eindigen, gelden 365 kalenderdagen werkelijke diensten als twaalf werkmaanden.
Bij personeelsleden die wegens persoonlijke aangelegenheden deeltijds werken of bij contractuele personeelsleden met een deeltijdse arbeidsovereenkomst wordt het aantal werkmaanden berekend op basis van de in het vorige lid beschreven regels en met inachtneming van het betrokken tewerkstellingspercentage. Indien de werktijd met hoogstens acht uur per week wordt verminderd, worden de prestaties als voltijdse prestaties berekend.
Voor de dienstanciënniteit die uit de som van alle in aanmerking komende diensten voortvloeit, worden alleen de werkmaanden uitgedrukt in hele getallen behouden, decimalen worden buiten beschouwing gelaten. ]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 17, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.48. De regering kan vastleggen:
1. in welke verhouding voor de in deze afdeling voorzien berekening in aanmerking kunnen komen:
a) de diensten met onvolledige prestaties anders dan de verminderde prestaties uitgeoefend wegens persoonlijke aangelegenheden;
b) de diensten verricht in andere openbare diensten dan het ministerie, waarvan het personeel onder de regeling staat van een statuut dat als gelijkwaardig is erkend;
2. in welke hoedanigheid en onder welke voorwaarden de diensten verricht als titularis van een graad die in verschillende rangen of niveaus was ingedeeld, geacht kunnen worden in aanmerking te komen voor de berekening van de graad- en van de niveauancienniteit.
3. in welke hoedanigheid en onder welke voorwaarden de diensten in een afgeschafte graad geacht kunnen worden in aanmerking te komen voor de berekening van de graad- en van de niveauancienniteit.
Afdeling 2. - Bevordering.
Art.49. Een bevordering is de benoeming in een betrekking van hetzelfde niveau behorend tot een hogere graad die voorafgaand vacant werd verklaard. De vacantverklaring wordt gemaakt door de tot benoemen bevoegde overheid.
Art.50. Na de vacantverklaring zendt de voorzitter van de directieraad een schriftelijke oproep tot sollicitaties aan alle toelaatbare kandidaten. De oproep tot sollicitaties voorziet in een termijn van ten minste 15 werkdagen voor de indiening van een schriftelijke sollicitatie bij de voorzitter van de directieraad en geeft desgevallend de inlichtingen en documenten aan, die moeten worden medegedeeld.
Art.51. <BDG 2000-04-27/54, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000> De bevordering mag een toelaatbare kandidaat slechts toegekend worden als hij de evaluatie " positief " heeft gekregen en in actieve dienst is.
Art.52. Een bevordering mag pas plaatsvinden nadat de directieraad een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht omtrent elk van de toelaatbare kandidaten. Zijn meerdere kandidaten toelaatbaar dan gaat de directieraad tot een rangschikking over. Zich erop baserend maakt hij voor de tot benoemen bevoegde overheid een voorstel tot benoeming tot de vacant verklaarde betrekkingen.
Te dien einde houdt de directieraad rekening niet alleen met de prestaties en de ervaring van de kandidaten, hun beroepsgeschiktheid, hun inspanningen inzake opleiding en bijscholing mbt. tot de beoogde betrekking, maar ook met hun graadanciënniteit.
(Lid 3 opgeheven) <BDG 2000-04-27/54, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Art.53. De voorzitter van de directieraad deelt elk van de kandidaten de orde van hun rangschikking door de directieraad mede. De toelaatbare kandidaat heeft het recht om door de directieraad te worden gehoord; zijn verzoek moet binnen 10 werkdagen na de mededeling van de rangschikking bij de voorzitter van de directieraad worden ingediend.
Nadat de directieraad alle toelaatbare kandidaten heeft gehoord die erom verzochten, wijzigt hij of bekrachtigt hij de oorspronkelijke rangschikking. In beide gevallen moet hij zijn beslissing met redenen omkleden.
Art.54. Een bevordering in afwijking van het voorstel bedoeld in de artikelen 52 en 53 moet door de tot benoemen bevoegde overheid bijzonder met redenen omkleed worden.
Art.55. (opgeheven) <BDG 2003-12-11/51, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003>
Art.56. Naast de voorwaarden inzake rang- en dienstanciënniteit waarin dit besluit voorziet kan een besluit van de Regering voor elk van de bij bevordering te begeven graden een lijst van graden vastleggen die er toegang to verlenen. Bovendien kan een besluit van de Regering bijkomende beroepskwalificaties alsmede dienovereenkomstige bekwaamheidsexamens in verband met de te begeven graad als toegangsvoorwaarde vastleggen.
Art.57. Voor de toegang tot graden van de bevorderingsrang moeten de kandidaten een graad van de rang bekleden die onmiddellijk beneden de bevorderingsrang ligt. Indien de personeelsformatie in geen graad van die rang voorziet of indien de in artikel 56 bepaalde toegangslijst in geen graad van die rang als toegang tot de bevorderingsgraad voorziet, worden de graden van de onmiddellijk lagere rang toegelaten, desgevallend onder voorbehoud van de toegangslijst bedoeld in artikel 56 en van alle andere toegangsvoorwaarden. Dit geldt ook voor zover er in de rang die onmiddellijk lager dan de bevorderingsrang ligt minder toelaatbare kandidaten zijn dan dienovereenkomstige vacant verklaarde bevorderingsbetrekkingen.
(De kandidaten met een graad van de rangen I.C of I.D zijn op dezelfde wijze toelaatbaar voor de bevordering in een graad van de rang I.B, onder voorbehoud van artikel 56 en van alle andere toelaatbaarheidsvereisten.) <BDG 2000-04-27/54, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Art.58.Om toelaatbaar te zijn moet de kandidaat een administratieve anciënniteit van ten minste 3 jaar kunnen bewijzen in de rang bedoeld in artikel 57. (Voor de bevordering tot de graden IV.A, III.A, II.A, II+.A en I.D moet de kandidaat bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 9 jaar kunnen bewijzen.) <BDG 2003-12-11/51, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003>. [1 Voor de bevordering tot de graden II.AA en II+.AA moet de kandidaat bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 25 jaar kunnen bewijzen.]1
Bezit geen toelaatbare kandidaat de vereiste rang- of niveauanciënniteit kan de tot benoemen bevoegde overheid de vereiste rang- of niveauanciënniteit meet één derde en daarna met twee derden verminderen tot men ten minste één toelaatbare kandidaat verkrijgt.
De vermindering van de vereiste rang- of niveauanciënniteit moet in de oproep tot sollicitaties vermeld worden.
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 18, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Afdeling 3. - Bevordering in een vlakke loopbaan.
Art.59. Behoudens strijdige bepaling van die afdeling zijn de voorschriften van afdeling 2 niet van toepassing op de bevorderingen in een vlakke loopbaan.
De bevordering in een vlakke loopbaan bestaat in opeenvolgende benoemingen tot graden van een steeds hogere rang van hetzelfde niveau zonder dat er permanente betrekkingen vanant zijn in de te begeven graden en zonder dat een kandidatuur moet worden ingediend.
De personeelsformatie moet in de bevorderingen in een vlakke loopbaan voorzien door de opeenvolgende graden van de vlakke loopbaan met "of" te verbinden.
Art.60. De bevordering in een vlakke loopbaan van de begingraad tot de onmiddelijk hogere graad van de vlakke loopbaan gebeurt na vier jaar administratieve anciënniteit in de graad. Indien er in een vlakke loopbaan in een andere bevordering tot de onmiddelijk hogere graad voorzien is, gebeurt deze na 7 bijeenkomende jaren administratieve anciënniteit in de graad. Indien er in een vlakke loopbaan in een andere bevordering tot de onmiddellijk hogere graad voorzien is, gebeurt deze na 9 bijkomende jaren administratieve anciënniteit in de graad.
(De betrokken ambtenaren moeten de evaluatie " positief " gekregen hebben en zich in dienstactiviteit bevinden om voor de bevordering in vlakke loopbaan toelaatbaar te zijn.) <BDG 2000-04-27/54, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Art.61. De ambtenaar in een vlakke loopbaan mag noch door normale bevordering noch door verandering van graad tot een andere graad bevorderd worden dan degene waarin de personeelsformatie voor die vlakke loopbaan voorziet.
De beperking van lid 1 is in de volgende gevallen niet toepasselijk:
1° op de ambtenaar die zijn kandidatuur stelt voor een graad waarvan de toekenning onderworpen is aan het slagen voor een bevorderingsexamen;
2° op de ambtenaar die de hoogste graad van een vlakke loopbaan heeft bereikt;
3° op de ambtenaar die zijn kandidatuur stelt voor een graad waarvan de toekenning onderworpen is aan het slagen voor een overgangsexamen.
Afdeling 4. - Overgang naar een hoger niveau.
Art.62.De overgang naar een hoger niveau is de benoeming tot een vacant verklaarde betrekking van een begingraad van een hoger niveau dan hetwelke de ambtenaar bekleedt.
[1 De overgang naar een hoger niveau is onderworpen aan het slagen voor een vergelijkend overgangsexamen, georganiseerd door de [2 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]2 en waarvan de organisatie telkens door de directieraad besloten wordt. Het examenprogramma wordt bepaald door de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal, na overleg met de afgevaardigd bestuurder van Selor en na overleg met de directieraad.]1
Deze mag, wanneer de aard van het te begeven ambt het rechtvaardigt, bijkomende voorwaarden voor de overgang naar een hoger niveau opleggen, zoals bv. de graad en de kwalificatie.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 21, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 13, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.63.(Om aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hoger niveau deel te nemen, moeten de betrokken ambtenaren ten minste de evaluatie " onder voorbehoud " gekregen hebben en zich in dienstactiviteit bevinden. Om voor de overgang naar een hoger niveau toelaatbaar te zijn, moeten ze de evaluatie " positief " hebben gekregen en zich in dienstactiviteit bevinden.) <BDG 2000-04-27/54, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Om aan een vergelijkend overgangsexamen deel te nemen moet men op de door [1 leidend ambtenaar van de Federale Overheidsdienst die bevoegd is voor de aanwerving van ambtenaren]1vastgelegde teldatum een niveauanciënniteit van ten minste 4 jaar kunnen bewijzen. <BDG 2006-10-19/41, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
----------
(1)<BDG 2023-09-07/09, art. 14, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.64. De ambtenaren van het niveau IV mogen desgevallend aan examens voor de overgang naar het niveau III deelnemen.
De ambtenaren van het niveau III mogen desgevallend aan examens voor de overegang naar het niveau II deelnemen. Ze mogen ook aan examens voor de overgang naar het niveau II+ deelnemen, maar moeten dan ten minste een graad van de rang III.B bekleden.
De ambtenaren van het niveau II mogen desgevallend aan examens voor de overgang naar de niveaus II+ en I deelnemen.
De ambtenaren van het niveau II+ mogen desgevallend aan examens voor de overgang naar het niveau I deelnemen.
Art.65. Wanneer een deelnemende ambtenaar in de loop van de zittijd nieet meer voldoet aan de deelnemingsvoorwaarden, vervallen de vanaf dit moment behaalde, desgevallend positieve, resultaten.
Afdeling 5. - Verandering van graad.
Art.66. De verandering van graad is de benoeming van een ambtenaar tot een vacant verklaarde betrekking van een graad behorend tot dezelfde rang als die van de graad die hij bekleedt. De tot benoemen bevoegde overheid verklaard de betrekking vacant.
Zij bepaalt of de beetrekking door verandering van graad moet worden toegekend en legt de voorwaarden voor de sollicitatie vast.
De in de verlaten graad verworven graadanciënniteit wordt in aanmerking genomen om de graadanciënniteit in de nieuwe graad te berekenen.
Art.67. De artikels 52, 53 en 54 zijn mutatis mutandis toepasselijk op de verandering van graad.
HOOFDSTUK V. - De bezoldiging.
Art.68. Voorliggend hoofdstuk is op het statutarisch personeel en op de kandidaten van toepassing.
Afdeling 1. - De weddeschalen.
Art.69.De bezoldiging [1 van de personeelsleden]1 van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap wordt bepaald aan de hand van weddeschalen die door nummers gekenmerkt zijn.
De lijst met de weddeschalen is opgenomen in de bijlage II bij dit besluit.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 22, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.70. Elke weddeschaal bestaat uit een minimumwedde, weddetrappen die de tussentijdse verhogingen overeenkomstig de geldelijke anciënniteit veertegenwoordigen, en een maximumwedde. De schalen geven de jaarlijkse basisbezoldiging aan.
De wedde ligt nooit beneden het gewaarborgd minimumloon.
Art.71.Aan de graden in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden de weddeschalen toegepast, die opgenomen zijn als bijlage III.
[5 ...]5
(Ambtenaren van rang I.C. die een administratieve anciënniteit van 9 jaar in de rang of een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben, nemen de weddeschaal I/10bis als ze een evaluatie " positief " hebben.) <BDG 2000-04-27/54, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Ambtenaren van rang I.D die een administratieve anciënniteit van 9 jaar in de rang of een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben, nemen de weddeschaal I/10 in als ze een evaluatie ("positief") hebben. <BDG 2000-04-27/54, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Ambtenaren van rang II+.A die een administratieve anciënniteit van 12 jaar in de rang of een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben, nemen de weddeschaal II+/4 in als ze een evaluatie ("positief") hebben. <BDG 2000-04-27/54, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Ambtenaren van rang II.A die een administratieve anciënniteit van 12 jaar in de rang of een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben, nemen de weddeschaal II/5 in als ze een evaluatie ("positief") hebben. <BDG 2000-04-27/54, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
(Zevende lid opgeheven) <BDG 2004-12-09/66, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 09-12-2004>
Ambtenaren van rang III.A die een administratieve anciënniteit van 15 jaar in de rang of een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben, nemen de weddeschaal III/7 in als ze een evaluatie ("positief") hebben. <BDG 2000-04-27/54, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
Ambtenaren van rang IV.A die een administratieve anciënniteit van 15 jaar in de rang of een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben, nemen de weddeschaal IV/6 in als ze een evaluatie ("positief") hebben. <BDG 2000-04-27/54, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 02-10-2000>
[1 ...]1
[2 Ambtenaren van niveau IV, III, II en II+ die een geldelijke anciënniteit van 25 jaar hebben en ambtenaren van niveau I die een geldelijke anciënniteit van 23 jaar hebben, nemen op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 59 jaar zijn geworden, de weddeschaal met het eindcijfer 59 in die overeenstemt met hun loopbaanontwikkeling op dat ogenblik.]2
[5 De ambtenaar die door de Regering als plaatsvervanger van de secretaris-generaal wordt aangewezen, wordt voor de duur van zijn aanwijzing ingeschaald in weddeschaal M2. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de regeling inzake bevorderingen.]5
[5 De ambtenaar die door de Regering als departementshoofd wordt aangewezen, wordt voor de duur van zijn aanwijzing ingeschaald in weddeschaal M4. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de regeling inzake bevorderingen.]5
----------
(1)<BDG 2012-09-04/10, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
(2)<BDG 2012-09-04/10, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(3)<BDG 2017-01-19/18, art. 19, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(4)<BDG 2019-05-23/45, art. 3, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(5)<BDG 2022-09-15/12, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Afdeling 2. - De geldelijke ancienniteit.
Art.72. De geldelijke anciënniteit van een ambtenaar bestaat, voor de tussentijdse verhogingen waarin artikel 70 voorziet, uit het geheel van de in aanmerking komende diensten.
Art.73.<BDG 2003-02-20/57, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Worden beschouwd als in aanmerking komende diensten de werkelijke diensten die gepresteerd zijn in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap in het kader van een benoeming door de Duitstalige Gemeenschap of van een met haar gesloten arbeidsovereenkomst.
§ 2. [1 Worden bovendien beschouwd als in aanmerking komende diensten, gepresteerd vóór de indiensttreding in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, de werkelijke diensten die in het kader van een arbeidsovereenkomst of van een publiekrechtelijke benoeming of aanstelling bij een private of openbare werkgever in België of in het buitenland, alsmede in het kader van een vrij beroep of als zelfstandige gepresteerd zijn.]1
Wat de diensten gepresteerd bij een private werknemer, in het kader van een vrij beroep of als zelfstandige betreft, worden in totaal ten hoogste 3 jaar in aanmerking genomen vanaf 1 januari 2003, ten hoogste 6 jaar vanaf 1 januari 2004 en ten hoogste 10 jaar vanaf 1 januari 2005.
Boven de 10 jaar, maximale grens bepaald in het tweede lid, kan de Regering elke andere beroepservaring als in aanmerking komende diensten erkennen, voor zover het nuttige beroepservaring is en zij in de oproep tot de kandidaten vermeld is.
§ 3. De werkelijke diensten die in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap in het kader van programma's ter bevordering van de werkgelegenheid gepresteerd zijn, worden met de in § 1 bedoelde diensten gelijkgesteld.
§ 4. De werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij andere instellingen van algemeen nut, van Belgisch recht, van recht van een EU-lidstaat of van Europees recht en waarin de openbare hand een meerderheidsdeelneming heeft of waarvan de federale Staat of de Duitstalige Gemeenschap lid zijn, worden met de in § 1 bedoelde diensten gelijkgesteld.
[2 § 5 - De diensten die een op te leiden persoon vanaf de leeftijd van 18 jaar in het kader van het praktische gedeelte van een duale opleiding in het Ministerie presteert, worden gelijkgesteld met de in § 1 vermelde diensten bij zijn indienstneming in het Ministerie.]2
----------
(1)<BDG 2008-03-13/32, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 16-05-2008>
(2)<BDG 2021-10-28/35, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.74.<BDG 2003-02-20/57, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> § 1. Een ambtenaar verricht werkelijke diensten zolang hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij - krachtens zijn statuut - recht heeft op zijn activiteitswedde of ten minste zijn aanspraak op tussentijdse verhogingen overeenkomstig zijn weddeschaal behoudt.
§ 2. [3 ...]3
----------
(1)<BDG 2008-03-13/32, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 16-05-2008>
(2)<BDG 2017-01-19/18, art. 21, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
(3)<BDG 2019-05-23/45, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.75. <BDG 2003-02-20/57, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Zowel voltijdse als deeltijdse diensten worden in aanmerking genomen. De periodes van deeltijdse en voltijdse diensten worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen.
Art.76. Slechts de volledige maanden worden als in aanmerking komende diensten erkend.
Art.77.
<Opgeheven bij BDG 2012-09-04/10, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Art.78.
<Opgeheven bij BDG 2012-09-04/10, art. 4, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2011>
Art.79. In afwijking van artikel 70, lid 2 wordt de gewaarborgde minimumwedde bij verloven voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen of bij verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden naar rata van de werkelijke diensten berekend.
Art.80. De tijdperken waar de ambtenaar verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden verricht, worden eveneens beschouwd als in aanmerking komende diensten in de zin van artikel 73.
De regering kan vastleggen in welke verhouding de diensten met onvolledige prestaties anders dan de verminderde prestaties uitgeoefend wegens persoonlijke aangelegenheden in aanmerking kunnen komen.
Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen.
Art.81. De wedde van een ambtenaar mag noch wegens een verandering van het administratief statuut noch wegens een verandering van graad, een verhoging in graad of een bevordering beneden de wedde vóór deze maatregel liggen.
De vroegere weddeschaal blijft op hem toepasselijk zolang de daarmee verbonden wedde hoger ligt dan de wedde van de nieuwe schaal.
Art. 81.1.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 10; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Als de wedde van een ambtenaar aangeworven met toepassing van de bepalingen van voorliggend besluit geringer is als [1 de wedde die hij voorheen als ambtenaar van het Ministerie of als contractueel personeelslid van het Ministerie]1 verkreeg met toepassing van het besluit van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut, dan geniet die ambtenaar de hogere wedde totdat hij met toepassing van voorliggend besluit een wedde verkrijgt die ten minste zo hoog ligt.
(Lid 1 is van toepassing bij een aanwerving in het zelfde of in een hoger niveau.) <BDG 2005-03-10/56, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 10-03-2005>
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 4, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art. 81.2. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 11; Inwerkingtreding : 11-12-2003> De Regering kan beslissen dat een ambtenaar, overgenomen met toepassing van hoofdstuk IIbis, verder krachtens de weddeschaal bezoldigd wordt die op hem toepasselijk was bij de door hem verlaten overheid totdat hij met toepassing van voorliggend besluit een wedde verkrijgt die ten minste zo hoog ligt.
Art. 81.3.
<Opgeheven bij BDG 2017-01-19/18, art. 22, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.82. Een ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau of voor een bevorderingsexamen en één jaar na de datum van het proces-verbaal nog niet tot een dienovereenkomstige graad is benoemd, verkrijgt op dat moment een toegale die 70% van het verschil tussen zijn huidige wedde en de wedde in de weddeschaal van zijn bevorderingsgraad vertegenwoordigt. De toelage wordt toegevoegd aan de huidige wedde.
Is de wedde van de huidige schaal hoger dan of gelijk aan de wedde van de weddeschaal van de bevorderingsgraad, dan wordt de toelage niet uitbetaald.
Afdeling 4. - De uitbetaling van de wedde.
Art.83.§ 1. De wedde wordt de ambtenaren in twaalfden uitbetaald op het einde van de betrokken maand. [1 ...]1
Dit geldt ook voor andere toelagen die tegelijk met de wedde uitbetaald worden. De uitbetaling van het kinderbijslag is niet onderworpen aan deze regeling.
§ 2. Bij het overlijden of op pensioen stellen van de vaste of stagedoende ambtenaar is de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar.
----------
(1)<BDG 2012-09-04/10, art. 5, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.84. Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij als volgt berekend:
De volledige maandwedde wordt vermenigvuldigd met de volgende breuk:
a) wanneer het aantal tijdens de maand gepresteerde werkdagen lager dan of gelijk aan 10 is:
aantal gepresteerde dagen van de maand x 1,4 |
-------------------------------------------- |
30 |
b) wanneer het aantal tijdens de maand gepresteerde werkdagen hoger dan 10 is:
30 - aantal niet gepresteerde werkdagen x 1,4 |
---------------------------------------------- |
30 |
Het aantal gepresteerde werkdagen bestaat uit de werkelijk gepresteerde dagen en de afwezigheidsdagen waarvoor de wedde wordt doorbetaald.
Art.85. Bij deeltijdse betrekking wordt de wedde naar rata van de prestaties uitbetaald.
Art.86. Het uurloon is gelijk aan 1/1976e van de wedde op jaarlijkse basis.
Art.87. De bedragen van de weddeschalen ondergaan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijen van het Rijk worden gekoppeld, of overeenkomstig elke andere bepaling houdende wijziging van dit besluit.
Bij de inwerkingtreding van dit besluit zijn de weddeschalen opgenomen in de bijlage gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Afdeling V. - [1 Permanentietoelage.]1
----------
(1)
Art. 87.1.[1 Een permanentietoelage ten belope van 3 EUR per uur wordt toegekend aan de ambtenaren [3 ...]3 die op bevel van de secretaris-generaal [2 of plaatsvervangende secretaris-generaal]2, buiten de voorgeschreven diensttijd, thuis ter beschikking staan voor mogelijke interventies op het vlak van veiligheid en logistiek.
De toelage wordt in de loop van de volgende maand, tegelijk met de betrokken maandelijkse wedde uitbetaald.]1
[3 De toelage ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De spilindex is 138,01.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2007-07-05/32, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 23, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BDG 2019-05-23/45, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Afdeling VI. - [1 Managements- en staftoelage]1
----------
(1)
Art. 87.2.[1 § 1. [2 Op advies van de directieraad kan de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal een toelage toekennen aan een personeelslid dat managements- of stafopdrachten binnen een bepaald werkterrein vervult. [4 Hij bepaalt of het bedrag ervan overeenstemt met de toelage voor departementshoofden of eenheidshoofden.]4
Onder personeelslid verstaat men een contractueel personeelslid, een personeelslid op proef, een ambtenaar van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of een personeelslid dat door het onderwijs belast is met een opdracht voor het Ministerie.
De departementshoofden ontvangen de toelage voor managements- of stafopdrachten van rechtswege.
In afwijking van het eerste lid kan alleen de minister bevoegd voor Personeel die toelage toekennen aan de leden van de directieraad.]2
[3 Tijdens de duur van zijn aanwijzing als eenheidshoofd ontvangt het eenheidshoofd een toelage voor managements- en stafopdrachten]3
§ 2. Managements- of stafopdrachten omvatten o.a. volgende elementen :
1° de leiding van personeelsleden in een bepaald werkgebied, met inbegrip van een bepaalde directiebevoegdheid;
2° de persoonlijke ontwikkeling van deze personeelsleden en de medewerking aan hun evaluatie;
3° de directie van een werkgebied, o.a. de arbeidsverdeling onder deze personeelsleden en de controle op de uitvoering van de arbeid alsmede het organiseren van werkprocessen.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2007-07-05/32, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 24, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BDG 2021-10-28/35, art. 5, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
(4)<BDG 2023-09-07/09, art. 15, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 87.3.[1 De toelage wordt tijdens 5 jaar toegekend; de toekenningsduur kan overeenkomstig de in artikel 87.2, § 1, lid 1, bepaalde procedure worden hernieuwd.
[2 In afwijking van het eerste lid schrapt de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal, op advies van de directieraad, vroegtijdig de toelage als het personeelslid geen departementshoofd meer is of geen managements- of stafopdrachten meer vervult.
In afwijking van het eerste lid schrapt de minister bevoegd voor Personeel vroegtijdig de toelage als het personeelslid geen lid meer is van de directieraad of geen managements- of stafopdrachten meer vervult.]2]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2007-07-05/32, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 25, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art. 87.4.[1 De toelage beloopt [2 616,15]2 EUR per maand voor een voltijdse betrekking.
[3 In afwijking van het eerste lid ontvangt het eenheidshoofd een toelage die bij een voltijdse betrekking overeenstemt met de helft van het bedrag vermeld in het eerste lid.]3
De toelage wordt tegelijk met de maandelijkse wedde uitbetaald. Bij deeltijdse betrekking wordt het bedrag naar rato verminderd.
Als tijdens ten minste 30 opeenvolgende dagen geen [2 werkelijke]2 dienst gepresteerd wordt, wordt de toelage [3 vanaf de 31ste dag afwezigheid voor de resterende duur]3 van de afwezigheid niet uitbetaald.
Het bedrag vermeld in lid 1 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen vermeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De spilindex bij de inwerkingtreding van het besluit is 138,01]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2007-07-05/32, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
(2)<BDG 2017-01-19/18, art. 24, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<BDG 2021-10-28/35, art. 6, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art. 87.5.
<Opgeheven bij BDG 2022-09-15/12, art. 9, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
HOOFDSTUK VI. - Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulaties.
Art.88. <BDG 2003-12-11/51, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 88 werd als art. 219 genummerd> De rechten en plichten van de ambtenaren en stagiairs van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden bepaald door de voorschriften van de artikelen 4 tot 8 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschappen- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, hierna " A.P.K.B. " genoemd.
Artikel89.<BDG 2003-12-11/51, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 89 werd als art. 220 genummerd> § 1. Onder beroepsactiviteit moet elke bezigheid worden verstaan die recht geeft op een beroepsinkomen in de zin van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Afzonderlijke activiteiten zonder regelmatig karakter komen echter niet in aanmerking. De uitoefening van politieke mandaten wordt niet beschouwd als bijkomende beroepsactiviteit in de zin van voorliggend besluit.
§ 2. [2 -De ambtenaar deelt zijn bijkomende beroepsactiviteiten in de publiekrechtelijke sector, vóór het begin ervan, langs hiërarchische weg mee aan de directieraad. De directieraad kan, na voorafgaand advies van de onmiddellijke hiërarchische meerdere, de betrokken ambtenaar binnen een termijn van twintig kalenderdagen verbieden om de activiteit uit te oefenen.]2.
§ 3. De ambtenaren mogen buiten hun diensturen geen bijkomende beroepsactiviteit in de privé-sector waarnemen dan met de schriftelijke machtiging van de [2 directieraad]2, behalve als het om een activiteit in het belang van de dienst gaat die in opdracht van een hiërarchische meerdere wordt uitgeoefend.
[2 ...]2
§ 4. De machtiging kan worden herroepen. [2 De directieraad wint vooraf het advies in van de onmiddellijke hiërarchische meerdere van de ambtenaar]2.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 26, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 16, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.90. <BDG 2003-12-11/51, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 90 werd als art. 221 genummerd> De bijkomende beroepsactiviteit is in het bijzonder niet aanvaardbaar als ze :
1° afbreuk kan doen aan het vervullen van de normale dienst;
2° de waardigheid van de functie in het gedrang kan brengen;
3° onverenigbaar schijnt te zijn met het statuut van ambtenaar.
Art.91.<BDG 2003-12-11/51, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 91 werd als art. 222 genummerd> De secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 beslist in welke dienst van het Ministerie de ambtenaar zijn activiteiten zal uitoefenen.[2 ...]2
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 27, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2022-09-15/12, art. 10, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.92. <BDG 2003-12-11/51, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 92 werd als art. 223 genummerd> Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de stagiairs.
HOOFDSTUK VII. - Administratieve standen.
Art.93. <BDG 2003-12-11/51, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 93 werd als art. 224 genummerd> Elke ambtenaar bevindt zich geheel of gedeeltelijk in één van de volgende administratieve standen :
1° dienstactiviteit,
2° non-activiteit.
Art.94. <BDG 2003-12-11/51, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 94 werd als art. 225 genummerd> Behoudens andersluidende bepalingen heeft een ambtenaar in dienstactiviteit recht op zijn wedde, op bevordering en op tussentijdse verhogingen.
Art.95. <BDG 2003-12-11/51, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 95 werd als art. 226 genummerd> Behoudens andersluidende bepalingen heeft een ambtenaar die zich in non-activiteit bevindt geen recht op wedde. Hij verliest zijn recht op bevordering en op tussentijdse verhogingen.
Art.96. <BDG 2003-12-11/51, art. 14, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2004; de vorige vorm van art. 96 werd als art. 227 genummerd> Een ambtenaar bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die hem, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde instantie, geheel of gedeeltelijk in non-activiteit plaatst.
Art.97. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 14; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Niemand mag geheel in non-activiteit blijven, indien hij aan alle voorwaarden voldoet om een pensioen te verkrijgen.
Art.98. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 14; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de stagiairs.
HOOFDSTUK VIII. - Verloven en afwezigheden.
Afdeling 1. - Algemeenheden.
Art.99.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De verlofregeling van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap is ook van toepassing op de stagiairs, behalve wat de volgende regelingen betreft :
1° afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden;
2° afwezigheden bedoeld in artikel 117;
3° opleidingsverlof krachtens afdeling 10;
4° dienstvrijstelling voor de uitvoering van een opdracht die niet door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wordt toevertrouwd.
§ 2. [1 ...]1
----------
(1)<BDG 2019-05-23/45, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.100. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het begrip " werkdagen " betekent de dagen waarop de ambtenaar op grond van de arbeidsregeling die hem opgelegd is, verplicht is te werken.
Onder " verlof " dienen alle geregelde afwezigheden tijdens werkdagen te worden verstaan. Behalve andersluidende bepalingen wordt het verlof met de stand van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De " dienstvrijstelling " omvat alle afwezigheden die door de overheid toegekend of opgelegd worden tijdens de arbeidsuren en die niet als verlof in aanmerking worden genomen. De dienstvrijstelling wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Onder " persoon met wie X samenleeft " dient de persoon verstaan te worden die met de ambtenaar als feitelijk gezin onder één dak woont.
Art.101.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De gemiddelde maximum arbeidsduur mag 38 uur per week niet overschrijden. [1 Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend.]1
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2019-05-23/45, art. 7, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.102. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Onverminderd artikel 103 mag het personeelslid niet van zijn dienst afwezig zijn, tenzij het verlof of dienstvrijstelling heeft bekomen.
Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel komt het personeelslid dat zonder toestemming van de dienst afwezig is of de duur van zijn verlof overschrijdt, op non-activiteit te staan.
Art.103.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De deelneming aan een georganiseerde werkonderbreking wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. De ambtenaar heeft tijdens deze periode geen recht op wedde.
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2019-05-23/45, art. 8, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.104.[1 Behoudens andersluidende bepalingen worden de verloven, dienstvrijstellingen en overige afwezigheden toegekend door de secretaris-generaal of diens plaatsvervanger of door een door hem aangewezen vertegenwoordiger.
In elk geval worden de verloven, dienstvrijstellingen en overige afwezigheden voor de departementshoofden toegekend door de secretaris-generaal of diens plaatsvervanger of door een door hem aangewezen vertegenwoordiger.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 28, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Afdeling 2. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen.
Art.105.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Elke ambtenaar heeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
[4 Het jaarlijks vakantieverlof wordt door [6 de onmiddellijke hiërarchische meerdere]6 toegekend. Zo nodig kan [6 de onmiddellijke hiërarchische meerdere]6 een ander personeelslid [6 ...]6 met de toekenning van het verlof belasten.]4
Het jaarlijks vakantieverlof kan gesplitst worden; het moet echter tenminste een ononderbroken periode van 5 werkdagen omvatten.
Het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof beloopt voor ambtenaren :
1° tot 45 jaar : 26 dagen;
2° van 45 tot 50 jaar : 27 dagen;
3° vanaf vijftig jaar : 28 dagen;
[2 [3 4° vanaf 53 jaar : 29 dagen;
5° vanaf 55 jaar : 30 dagen;]3 ]2
[3 6° vanaf 58 jaar : 31 dagen;]3
[5 7° vanaf 59 jaar: 32 dagen.]5
Vanaf het jaar waarin de ambtenaar 60 jaar oud wordt, geniet hij één dag bijkomend vakantieverlof per jaar over zijn 60e verjaardag.
Het jaarlijks vakantieverlof wordt tijdens het kalenderjaar genomen waarop het recht betrekking heeft. Ten hoogste 10 verlofdagen mogen echter op het volgende kalenderjaar worden overgedragen. In gerechtvaardigde gevallen kan de directieraad van deze regeling afwijken ten einde de overdracht van een hoger aantal verlofdagen mogelijk te maken.
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 11-08-2007>
(2)<BDG 2008-03-13/32, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
(3)<BDG 2012-09-04/10, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(4)<BDG 2013-01-17/37, art. 29, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(5)<BDG 2014-02-20/27, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(6)<BDG 2022-09-15/12, art. 11, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.106.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Dit verlof wordt in de volgende gevallen in evenredige mate verminderd :
1° indien een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;
2° [2 voor de periode van het verlof voor persoonlijke aangelegenheden;]2
3° voor de periode van de loopbaanonderbreking;
4° bij verminderde prestaties;
5° in het geval van één der onbezoldigde verlof- en afwezigheidsmogelijkheden;
6° tijdens de periode waar de ambtenaar zich in non-activiteit [1 "bevindt of een wachtwedde ontvangt;]1
[1 7° [2 ...]2]1
Bij de berekening van het aantal verlofdagen worden de decimalen naar de hogere halve dag afgerond.
De evenredige berekening is niet toepasselijk op de in artikel 105 vermelde dagen bijkomend vakantieverlof toegekend vanaf de 60e verjaardag.
§ 2. Indien de ambtenaar om dienstredenen zijn jaarlijks vakantieverlof niet heeft genomen vóór de dienst definitief te verlaten, dan verkrijgt hij voor de ontgane verlofdagen een compensatievergoeding die proportioneel is aan zijn laatste wedde.
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 27, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
(2)<BDG 2019-05-23/45, art. 9, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.107. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar is bovendien met verlof op alle wettelijke feestdagen alsook op 2 en 15 november, op 26 december, op de carnavalsmaandag en -dinsdag.
Voor de feestdag van de Duitstalige Gemeenschap krijgt de ambtenaar een bijkomend verlofdag waarover hij vrij kan beschikken en die aan dezelfde aanvraagregels onderworpen is als die m.b.t. het jaarlijks vakantieverlof.
De maandag van de kermis die op het oord plaatsvindt waar de dienst gevestigd is, geldt voor de betrokken ambtenaar als verlofdag. Indien de sluiting in het belang van de dienst onmogelijk is, kan de verlofdag gecompenseerd worden onder de voorwaarden bepaald in artikel 108.
De feestdagen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.108. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Indien een wettelijke feestdag of een in artikel 21 bepaalde verlofdag met een zaterdag of een zondag samenvalt, kan de ambtenaar over een dag compensatieverlof vrij beschikken die aan dezelfde aanvraagregels onderworpen is als die m.b.t. het jaarlijks vakantieverlof. In geval van deeltijds arbeid wordt het recht op een compensatieverlof in evenredige mate verminderd.
De directieraad kan echter vaste datums voor zulke inhaaldagen vastleggen. De ambtenaren die op deze dagen nochtans moeten werken, kunnen inhaaldagen krijgen onder de aanvraagregels zoals bepaald in het voorafgaande lid.
Afdeling 3. - Omstandigheidsverloven.
Art.109.[1 Naast het jaarlijks vakantieverlof heeft de ambtenaar recht op bijzonder verlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen :
1. huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;
2. [4 ...]4
3. [3 het overlijden van de echtgenoot/echtgenote/levenspartner of het overlijden van een kind van de ambtenaar of van zijn echtgenoot/echtgenote/levenspartner of het overlijden van een pleegkind dat op het tijdstip van overlijden of in het verleden in het kader van een langdurige pleegzorg van ten minste zes maanden in het gezin van het personeelslid werd opgenomen: 10 werkdagen]3;
[3 3bis. het overlijden van een bloedverwant of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar of van zijn echtgenoot/echtgenote/levenspartner: 4 werkdagen;]3
4. huwelijk van een kind of van een kind van de echtgenoot/levenspartner : 2 werkdagen;
5. huwelijk van een van de ouders of stiefouders, huwelijk van een van de ouders van de echtgenoot/levenspartner; huwelijk van een broer of zus, halfbroer of halfzus, stiefbroer of stiefzus; huwelijk van een kleinkind of van een kleinkind van de echtgenoot/levenspartner : 1 werkdag;
6. overlijden van een bloedverwant of van een bloedverwant van de echtgenoot/levenspartner die onder hetzelfde dak woont : 2 werkdagen;
7. overlijden van een bloedverwant in de tweede of de derde graad of overlijden van een bloedverwant in de tweede of de derde graad van de echtgenoot/levenspartner die niet onder hetzelfde dak woont : 1 werkdag;
8. priesterwijding of intreden in het klooster van een kind van de ambtenaar, van zijn echtgenoot/levenspartner, of elke daarmee gelijkgestelde religieuze of vrijzinnige gebeurtenis : 1 werkdag;
9. plechtige communie van een kind van de ambtenaar, van een kind van de echtgenoot/levenspartner van de ambtenaar of elke daarmee gelijkgestelde religieuze of vrijzinnige plechtigheid : 1 werkdag. ]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 28, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
(2)<BDG 2021-10-28/35, art. 7,1°, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
(3)<BDG 2021-10-28/35, art. 7,2° - 7,3°, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
(4)<BDG 2023-09-07/09, art. 17, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.109.1. [1 De ambtenaar heeft recht op twintig werkdagen geboorteverlof naar aanleiding van de geboorte van een kind waarvan de afstamming langs zijn zijde vaststaat. Het geboorteverlof wordt bezoldigd en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Bij de geboorte van een kind heeft slechts één ambtenaar recht op geboorteverlof.
Er bestaat geen recht op geboorteverlof bij een miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
Na afloop van het geboorteverlof heeft de ambtenaar het recht terug te keren in zijn vroegere functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2023-09-07/09, art. 18, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.110. <Opgeheven bij BDG 2017-01-19/18, art. 29, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.111. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Een ambtenaar die beenmerg afstaat, krijgt 4 dagen verlof vanaf de dag waarop het beenmerg wordt afgenomen.
Art.112. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Een ambtenaar die een orgaan afstaat, krijgt verlof voor de tijd die noodzakelijk is voor de pre- en postoperatieve medische onderzoeken en voor de ziekenhuisopname. De nodige tijd wordt door een medisch attest gestaafd.
Art.113. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar heeft recht op verlof voor de duur van zijn verplichting als gezworene.
Indien een ambtenaar vóór een rechtbank als getuige moet optreden of persoonlijk aanwezig moet zijn, krijgt hij verlof voor de noodzakelijke en bewijsbare duur.
De ambtenaar die lid van een stembureau is, krijgt een verlofdag op de eerste werkdag volgend op de verkiezing.
Art.114. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar heeft recht op verlof om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het Korps voor burgerlijke bescherming. Gelden ook als verlofdagen de deelnemingen aan oefeningen van de Belgische Strijdkrachten waarop de ambtenaar werd opgeroepen.
Indien de ambtenaar lid is van de vrijwillige brandweer, krijgt hij dienstvrijstelling voor de duur van de interventie die in zijn diensturen valt.
Art.115. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar heeft recht op verlof om gehandicapten of zieken te begeleiden tijdens reizen georganiseerd door een door de Staat erkende organisatie.
Het verlof wordt slechts op voorlegging van een door de begeleidende organisatie uitgeleverd attest toegekend en mag niet meer bedragen dan 5 dagen per jaar.
Art.116. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar heeft recht op vijf verlofdagen per jaar om een ziek gezinslid of de persoon met wie hij samenleeft te verzorgen.
De reden van het verlof wordt met een dokterattest gestaafd.
Art.117.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kunnen volgende verloven toegekend worden op voorwaarde dat ze niet in strijd zijn met het belang van de dienst :
1° [1 42 kalenderdagen per jaar om redenen van familiaal belang, die per hele dagen en telkens met perioden van minstens zeven kalenderdagen moeten worden genomen.]1
2° verlof om deel te nemen aan een stage of proefperiode die buiten het Ministerie plaatsvindt;
3° verlof voor de duur van de verkiezingscampagne om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de gemeente- of provincieraden en voor de Europese verkiezingen.
De ambtenaar moet bij [3 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]3 een schriftelijke aanvraag indienen, die voor de punten 2 en 3 ten minste één maand bij voorbaat moet worden ingediend.
[2 De beslissing wordt genomen door [3 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]3, na overleg met [3 de onmiddellijke hiërarchische meerdere van de betrokken ambtenaar]3.]2
De verloven worden niet bezoldigd en worden voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
----------
(1)<BDG 2012-09-04/10, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 30, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(3)<BDG 2023-09-07/09, art. 19, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.117.1. [1 De ambtenaar heeft recht op verlof wegens overmacht om dringende en onvoorziene familiale omstandigheden, alsook op grond van zware materiële schade aan eigendom. Om gebruik te maken van het verlof, dient de ambtenaar een aanvraag in bij de secretaris-generaal of diens plaatsvervanger.
De secretaris-generaal of diens plaatsvervanger onderzoekt of het gaat om een geval van overmacht en beslist of de aanvraag wordt ingewilligd.
Het verlof wegens overmacht bedraagt hoogstens tien werkdagen per jaar en kan opgesplitst worden in afzonderlijke volledige dagen. Het verlof wegens overmacht wordt bezoldigd en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2023-09-07/09, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 4. - Verlof voor persoonlijke aangelegenheden.
Art. 118. Over zijn gehele loopbaan kan een ambtenaar aanspraak maken op een verlof voor persoonlijke aangelegenheden van hoogstens 2 jaar, op voorwaarde dat het niet strijdig is met het belang van de dienst.
Het verlof duurt ten minste één maand.
Het wordt niet bezoldigd en wordt met een periode van non-activiteit gelijkgesteld.
Art.119. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het verlof voor persoonlijke aangelegenheden begint altijd op de eerste dag van een maand.
Art.120.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Een ambtenaar die een verlof voor persoonlijke aangelegenheden wenst te genieten, dient uiterlijk twee maanden vóór het begin van dit verlof een schriftelijke aanvraag bij [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2]1 in. Deze beslist in het belang van de dienst na overleg met het bevoegde [1 departementshoofd]1 te hebben gepleegd.
Indien [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of het lid van de directieraad]2]1 de aanvraag verwerpt, dan moet hij binnen 10 dagen na ontvangst van deze aanvraag het personeelslid ervan informeren en zijn beslissing met redenen omkleden.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 31, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.121.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het verlof voor persoonlijke aangelegenheden dat ten minste drie maanden duurt, kan tussentijds door middel van een schriftelijke mededeling vervroegd worden beëindigd. De mededeling dient uiterlijk twee maanden vóór de wederopneming van de bezigheid bij het [1 departementshoofd]1 te worden ingediend.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 32, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Afdeling 5. - Verlof naar aanleiding van een geboorte of adoptie.
Onderafdeling 5.1. [1 Onderafdeling 5.1 - Moederschapsverlof en overgedragen moederschapsverloF ]1
(1)
Art.122. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het moederschapsverlof, zoals geregeld bij artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.123. <BDG 2006-10-19/41, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006> De wedde van de vrouwelijke ambtenaar in moederschapsverlof dekt vijftien weken en zeventien of negentien weken in geval van de geboorte van een meerling, voor zover de in artikel 125, lid 3, bepaalde aanvraag werd ingediend.
Art.124. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het prenataal verlof begint ten vroegste (vijf) weken en, in het geval van de geboorte van een meerling, (zeven) weken vóór de laatste zeven dagen die de vermoedelijke geboortedatum voorafgaan. <BDG 2006-10-19/41, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
Art.125.<BDG 2006-10-19/41, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006> Het personeelslid mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van een periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling.
De arbeidsonderbreking wordt na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij bleef werken vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij een vroeggeboorte, met de dagen verminderd waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Bij de geboorte van een meerling wordt, op verzoek van het personeelslid en overeenkomstig de bepalingen van het voorafgaande lid, de periode van arbeidsonderbreking van negen weken na de bevalling verlengd met maximaal twee bijkomende weken.
[2 ...]2
----------
(1)<BDG 2007-07-05/32, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2006>
(2)<BDG 2021-10-28/35, art. 8, 019; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art. 125.1.<Ingevoegd bij BDG 2006-10-19/41, art. 16; Inwerkingtreding : 25-12-2006> Wordt de pasgeborene langer dan zeven dagen na zijn geboorte gehospitaliseerd, kan het personeelslid na het postanaal moederschapsverlof te hebben opgebruikt een verlenging van de arbeidsonderbreking aanvragen die gelijk is aan het aantal dagen dat de pasgeborene vanaf de zevende dag na de geboorte in het ziekenhuis moet verblijven. Het moederschapsverlof mag maximaal met 24 weken worden verlengd.
Het personeelslid dat van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, geeft de [1 secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 de volgende documenten af :
1° na afloop van het postnataal moederschapsverlof een attest van de ziekenhuisinrichting waarop de geboortedatum van het kind en de precieze duur van zijn ziekenhuisverblijf staan vermeld;
2° desgevallend, na afloop van de periode gedekt door het eerste attest, een nieuw attest uitgeleverd door de ziekenhuisinrichting waaruit blijkt dat de pasgeborene het ziekenhuis nog niet heeft verlaten en waarop de duur van het ziekenhuisverblijf staat vermeld.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 33, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.126.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De volgende afwezigheden die tijdens de (vijf) weken of, in het geval van de geboorte van een meerling, de (zeven) weken van het [2 in artikel 124 vermelde prenataal]2 verlof vallen, gelden als [2 gepresteerde]2 werkdagen die na het postnataal verlof kunnen worden gecompenseerd : <BDG 2006-10-19/41, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de verlofdagen bepaald in de artikelen 107, 109 en 116;
3° [2 de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid]2.
[2 4° de afwezigheden wegens een arbeidsongeval of een ongeval op weg van en naar het werk;]2
[2 5° voor vrouwelijke ambtenaren die zwanger zijn: de verwijdering van het werk wegens een vastgesteld risico.]2
Indien meer dan 10 dagen jaarlijks vakantieverlof naar het volgende kalenderjaar moeten worden verschoven, dan is de instemming van [3 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]3]1 vereist.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 34, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2021-10-28/35, art. 9, 019; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
(3)<BDG 2023-12-14/59, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.127. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De proeftijd wordt tijdens het moederschapsverlof onderbroken.
Art.128. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In het kader van haar zwangerschap heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op een dienstvrijstelling voor de prenatale en postnatale medische onderzoeken die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden. Om dienstvrijstelling te bekomen, legt de vrouwelijke ambtenaar een attest van de behandelende arts voor.
Art.129. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Zwangere of de borstgevende vrouwelijke ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen alle werkuren bovenop 38 uren per week te worden verstaan.
In geval van deeltijds arbeid worden de te verrichten arbeidsuren naar rata berekend.
Art.130. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Indien de door de vrouwelijke ambtenaar uitgeoefende bezigheid een risico inhoudt voor de zwangerschap zoals bedoeld in de Arbeidswet van 16 maart 1971 en dit risico niet kan worden vermeden door een verandering van de arbeidsvoorwaarden of van de uit te oefenen taken, dan krijgt de vrouwelijke ambtenaar een dienstvrijstelling voor de nodige duur.
Artikel131. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap zijn de artikelen 122 tot 124 niet van toepassing.
Art.132.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Als de moeder van het kind bij de bevalling overlijdt of na de geboorte langer dan de pasgeborene moet worden gehospitaliseerd, dan heeft de [2 mede-ouder]2 recht op [2 overgedragen moederschapsverlof]2.
§ 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het [2 overgedragen moederschapsverlof]2 ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
De ambtenaar die een [2 overgedragen moederschapsverlof]2 wenst te genieten, informeert er de secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 schriftelijk van binnen zeven dagen na het overlijden van de moeder. Dit geschrift vermeldt de aanvangsdatum van het verlof en de duur ervan. Een overlijdensakte wordt binnen een redelijke termijn voorgelegd.
§ 3. Als de moeder na de geboorte langer dan de pasgeborene moet worden gehospitaliseerd, dan is het [2 overgedragen moederschapsverlof]2 tot de duur van de hospitalisatie van de moeder beperkt, zonder echter de duur van het aantal overblijvende dagen moederschapsverlof te kunnen overschrijden.
De ambtenaar die een [2 overgedragen moederschapsverlof ]2 wenst te genieten, informeert er onmiddellijk de secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 schriftelijk van. Dit geschrift vermeldt de aanvangsdatum van het verlof en de duur ervan. Een attest van het ziekenhuis wordt bij de aanvraag gevoegd.
§ 4. Het [2 overgedragen moederschapsverlof]2wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 35, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 22, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 132.1. <Inséré par BDG 2006-10-19/41, art. 18; Inwerkingtreding : 25-12-2006> De bepalingen van deze onderafdeling dienen tot omzetting van de Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.
Onderafdeling 5.2. [1 Adoptieverlof of pleegouderverlof]1
----------
(1)
Art.133.[1 De ambtenaar heeft op eigen verzoek recht op verlof als hij een minderjarig kind opneemt in het kader van adoptie of pleegzorg.
Het verlof gaat in op de dag dat het minderjarige kind in het gezin van de ambtenaar aankomt. In geval van interlandelijke adoptie kan de ambtenaar het verlof opnemen zodra de beslissing van de centrale autoriteit van de Gemeenschap inzake adoptie om hem een minderjarig kind toe te vertrouwen, voorhanden is.
De duur van het verlof wordt als volgt vastgelegd:
1. acht weken vanaf 1 januari 2021;
2. negen weken vanaf 1 januari 2023;
3. tien weken vanaf 1 januari 2025;
4. elf weken vanaf 1 januari 2027.
Voor de vaststelling van de duur van het verlof is de dag vermeld in het tweede lid doorslaggevend.
Indien meer dan één minderjarig kind tegelijkertijd wordt opgenomen, wordt de duur van het verlof met twee weken verlengd ]1.
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 11, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.134. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wanneer het opgenomen kind mindervalide is, wordt de duur van het verlof verdubbeld indien aan de voorwaarden wordt voldaan om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Onderafdeling 5.3. - Ouderschapsverlof.
Art.135.[1 Deze onderafdeling dient tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad ]1.
----------
(1)<BDG 2023-09-07/09, art. 23, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.136.[1 Een ambtenaar in dienstactiviteit kan na een geboorte of een adoptie ouderschapsverlof opnemen. ]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 32, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art. 136.1.[1 Het ouderschapsverlof bedraagt vier maanden en kan voltijds in maanden opgesplitst worden. Het moet opgenomen worden voordat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Na afloop van het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht terug te keren in zijn vroegere functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie. ]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 33, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art. 136.2. [1 De ambtenaar kan een aanpassing van zijn werktijden aanvragen voor een duur van zes maanden na afloop van het ouderschapsverlof. Bij de aanpassing van de werktijd wordt rekening gehouden met het belang van de dienst en met het belang van de betrokken ambtenaar om de verenigbaarheid van het beroepsleven en het gezinsleven te verbeteren.
De aanvraag om de werktijd aan te passen, moet minstens drie weken vóór afloop van het ouderschapsverlof, via de hiërarchische meerdere, schriftelijk ingediend worden bij de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal die de beslissing neemt in overleg met de hiërarchische meerdere.
De aanvraag kan alleen geweigerd worden bij een beslissing die de betrokken ambtenaar minstens één week voor afloop van het ouderschapsverlof schriftelijk wordt meegedeeld.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2017-01-19/18, art. 34, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Afdeling 6. - Verminderde prestaties.
Art.137.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kan een vermindering van zijn diensturen worden toegekend; hij dient echter ten minste halftijds werk te verrichten.
Het verzoek om verminderde prestaties te verrichten moet ten minste twee maanden voordat het van kracht wordt bij het [1 departementshoofd]1 schriftelijk worden ingediend. Het verzoek om verlenging moet ten minste één maand voor het verstrijken van het verlof worden ingediend.
Het verzoek wordt aan de secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 doorgestuurd die een beslissing neemt in overleg met [2 de onmiddellijke hiërarchische meerdere]2.
Wordt het verzoek verworpen, dan wordt de reden ervan aan de betrokken ambtenaar ten minste één maand vóór het begin van de maatregel schriftelijk medegedeeld
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 36, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 24, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.138. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De Regering kan bepaalde ambten van de mogelijkheid om verminderde prestaties te verrichten geheel of gedeeltelijk uitsluiten.
Art.139.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De arbeidsduur kan voor een periode van drie tot vierentwintig maanden worden verminderd. Iedere verdere verlenging, waarvan het aantal onbeperkt is, kan voor dezelfde periode worden aangevraagd.
De diensturen worden in overleg met het [1 [2 de onmiddellijke hiërarchische meerdere]2]1 vastgelegd.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 37, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-09-07/09, art. 25, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.140. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De machtiging om verminderde prestaties te verrichten, wordt van rechtswege opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven wenst te genieten :
1° verlof om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het Korps voor burgerlijke bescherming;
2° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de gemeente- of provincieraden of voor de Europese verkiezingen;
3° verlof om een stage of een proefperiode buiten het Ministerie te vervullen;
4° verlof naar aanleiding van een geboorte of adoptie;
5° dienstvrijstelling om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, van een Prins of van een Prinses van België;
6° verlof zoals bepaald in artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
§ 2. De bevordering tot een hogere graad maakt van rechtswege een einde aan de machtiging tot het verrichten van verminderde prestaties.
Art.141.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De verminderde prestaties worden gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 35, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.142. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Op aanvraag van de ambtenaar, die hij een maand bij voorbaat moet indienen, kan aan de verminderde prestaties vervroegd een einde worden gemaakt.
Afdeling 7. - Ziekteverlof.
Art.143. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar die wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt uit te oefenen, bevindt zich in ziekteverlof.
Het ziekteverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.144. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De Regering legt de bepalingen m.b.t. de controle van de afwezigheden wegens ziekte vast.
Art.145. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Voor de eerste drie dienstjaren beschikt elke ambtenaar over 63 werkdagen als ziekteverlof. Voor elke verdere schijf van 12 maanden dienstanciënniteit wordt dit aantal met 21 werkdagen verhoogd.
Voor oorlogsinvaliden bedraagt het ziekteverlof 32 werkdagen per dienstjaar resp. 95 werkdagen voor de eerste drie jaren.
Art.146. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Het effectief aantal verlofdagen wegens ziekte toegekend per periode van 12 maanden wordt in evenredige mate verminderd, indien de ambtenaar om de volgende redenen afwezig is :
1° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden, van de gemeente- of provincieraden of voor de Europese verkiezingen;
2° verlof om een stage of een proefperiode buiten het Ministerie te vervullen;
3° loopbaanonderbreking;
4° elke andere periode van non-activiteit;
5° ziekteverlof, met uitzondering van het in artikel 149 bepaald verlof;
6° verminderde prestaties.
Indien het zo berekende aantal dagen ziekteverlof decimalen omvat, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
§ 2. Indien de ambtenaar verminderde prestaties verricht, worden de dagen afwezigheid tijdens welke de ambtenaar zijn prestaties diende te verrichten als ziekteverloven aangerekend.
Art.147. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Om de dienstanciënniteit met het oog op de berekening van het aantal dagen bepaald in artikel 145 vast te leggen, geldt de regeling waarin artikel 45 voorziet.
Art.148. <Ingevoegd BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Wordt de ambtenaar ziek vóór het begin van een toegekend verlof, dan vervangt het door een medisch attest regelmatig gemotiveerd ziekteverlof het toegekend verlof.
Indien de ambtenaar tijdens een toegekend verlof ziek wordt, dan blijft het toegekend verlof geldig.
Indien de ambtenaar in een ziekenhuis wordt opgenomen, dan vervangt het ziekteverlof het toegekend verlof.
§ 2. Paragraaf 1, lid 1, is niet toepasselijk op :
1° het verlof voor verminderde prestaties;
2° de loopbaanonderbreking.
Art. 148.1. [1 Tot het begin van het moederschapsverlof worden de ziektedagen die rechtstreeks samenhangen met de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar niet afgetrokken van het in artikel 145 vermelde aantal ziektedagen, op voorwaarde dat de afwezigheid gestaafd wordt door een medisch attest en die samenhang bevestigd wordt door de arts die door de Regering belast is met de controle van de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid. Die afwezigheden zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit ]1.
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 12, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.149. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Het ziekte- of gebrekkigheidsverlof wordt zonder tijdsbeperking toegestaan naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.
De dagen afwezigheid worden niet van het in artikel 145 bepaald aantal afgetrokken.
§ 2. De ambtenaar die volgens de beslissing van de gezondheidsdienst van het Ministerie door een beroepsziekte bedreigd wordt en daardoor tijdelijk moet ophouden zijn ambt uit te oefenen, krijgt verlof voor de nodige periode. Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De Regering bepaalt de modaliteiten m.b.t. het voorlopig verlof.
§ 3. Het ziekteverlof veroorzaakt door de fout van een derde en waarvan de oorzaak niet onder § 1 vermeld is, wordt ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen niet van het aantal overblijvende verlofdagen wegens ziekte afgetrokken.
Art.150. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Een ambtenaar kan niet voorgoed arbeidsongeschikt worden verklaard alvorens hij niet alle verlofdagen wegens ziekte die hem toekomen, opgebruikt heeft.
Art.151. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Vanaf het ogenblik dat een ambtenaar zijn verlofdagen wegens ziekte heeft opgebruikt, wordt tot een vermindering van 40 % van zijn laatste volle wedde overgegaan. De dan uitbetaalde wedde wordt beschouwd als een wachtwedde.
Het bedrag van de wedde mag echter niet minder bedragen dan :
1° de vergoeding die de betrokkene zou toekomen als de socialezekerheidsregeling op hem toepasselijk was;
2° het pensioenbedrag dat hij zou ontvangen als hij op dat ogenblijk vroegtijdig op pensioen was gesteld wegens beroepsongeschiktheid.
Niemand krijgt een wachtwedde, als hij ambtshalve op pensioen kan worden gesteld.
De ambtenaar behoudt zijn recht op bevordering en op tussentijdse verhogingen.
Art.152. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar die wegens ziekte een wachtwedde verkrijgt, wordt elk jaar in de loop van de maand die overeenstemt met de maand waar de wachtwedde is ingegaan tot een controle bij de gezondheidsdienst van het Ministerie opgeroepen. Een eerste controle geschiedt in de maand waar de wachtwedde ingaat.
Heeft de ambtenaar nagelaten aan de oproeping gevolg te geven, dan wordt de toekenning van een wachtwedde stopgezet totdat hij zich aan de controle onderwerpt.
Art.153. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Indien de gezondheidsdienst de ziekte van de ambtenaar als zwaar en langdurig erkent, verkrijgt de ambtenaar een wachtwedde die met de laatste uitbetaalde wedde overeenstemt. Dit recht wordt slechts geopend nadat de ambtenaar een wachtwedde voor een ononderbroken periode van drie maanden heeft verkregen.
De financiële toestand van de ambtenaar wordt met terugwerkende kracht gerechtigd m.i.v. de dag waarop de wachtwedde ingaat.
Afdeling 8. - Halftijdse diensthervatting in geval van ziekte.
Art.154.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Als men na het controleonderzoek uitgevoerd met toepassing van artikel 7 van het besluit van de Regering van 20 november 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap tot de conclusie komt dat het personeelslid de dienst halftijds kan hervatten, [1 dan wordt de minister bevoegd voor Personeel of de daartoe gemachtigde secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal daarvan op de hoogte gebracht]1.
De minister of zijn gemachtigde nodigt het personeelslid uit de dienst halftijds te hervatten, voor zover het kan worden overeengebracht met de goede werking van de dienst.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 38, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.155.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Op eigen verzoek mag de wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige ambtenaar de dienst slechts halftijds hervatten voorzover hij de bevoegde ambtenaar-controleur een dienovereenkomstig attest van de behandelende arts voorlegt en dat de diensthervatting overeengebracht kan worden met de goede werking van de dienst.
[1 De ambtenaar-controleur brengt de minister bevoegd voor Personeel of de daartoe gemachtigde secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal daarvan op de hoogte.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 39, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.156. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De beslissing van de minister of van zijn gemachtigde m.b.t. de halftijdse diensthervatting geldt voor een periode van hoogstens 30 kalenderdagen.
(Per 10 jaar dienstactiviteit mogen de perioden waar het personeelslid wegens ziekte zijn dienst halftijds mag uitoefenen, 90 kalenderdagen in totaal niet overschrijden. Deze periode van 10 jaar begint te lopen de eerste dag waar het personeelslid wegens ziekte zijn dienst halftijds uitoefent.) <BDG 2006-10-19/41, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006>
Het halftijds ziekteverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 9. - Dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding.
Art.157. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kan een dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding worden toegekend.
De ambtenaar heeft het recht een opleiding of voortgezette opleiding te volgen, die in de uitoefening van zijn activiteit nuttig is en hem het mogelijk kan maken de evaluatiecriteria en de bevorderingsvoorwaarden te vervullen.
Art.158.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De opleiding of voortgezette opleiding is verplicht als ze noodzakelijk is om een correcte uitoefening van de activiteit van de ambtenaar verder te garanderen. [1 De verplichting om een opleiding of voortgezette opleiding te volgen, wordt opgelegd door [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2 of door het departementshoofd.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 40, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 7, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.159.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De dienstvrijstelling toegekend om deel te nemen aan een opleiding of voortgezette opleiding moet uiterlijk een maand vóór het begin ervan schriftelijk bij het [1 departementshoofd]1 worden aangevraagd.
De aanvraag is met redenen omkleed en omvat uitleg over de gevraagde voortgezette opleiding.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 41, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.160.[1 Het departementshoofd beslist over de aanvraag van de ambtenaar binnen tien werkdagen en deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de ambtenaar en aan de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal.]1
Indien de aanvraag verworpen wordt, is een motivering geëist.
[1 De betrokken ambtenaar heeft het recht om beroep in te stellen bij de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal die dan de definitieve beslissing neemt. De secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal informeert de directieraad over de beroepen.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 42, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.161. <BDG 2006-10-19/41, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 25-12-2006> De Minister bevoegd inzake Personeel bepaalt de gevallen waar de kosten van een opleiding of voortgezette opleiding door de Duitstalige Gemeenschap worden gedragen.
Art.162.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Indien de ambtenaar niet ten minste twee derden van de opleiding of voortgezette opleiding volgt, wordt de dienstvrijstelling opgeheven en automatisch in verlof omgezet.
Indien het voor de ambtenaar omwille van dwingende redenen, ziekte of ongeval echter niet mogelijk is aan een opleiding deel te nemen waarvoor hij zich had ingeschreven, verwittigt hij er het [1 departementshoofd]1 onmiddellijk van. De dienstvrijstelling is voor de overblijvende duur opgeheven.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 43, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.163. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Over zijn gehele loopbaan mag de ambtenaar twee maal een dienstvrijstelling aanvragen om deel te nemen aan een niet door het Ministerie zelf georganiseerde voorbereiding op een overgangs- of bevorderingsexamen.
De ambtenaar wordt daarvoor een dienstvrijstelling verleend.
Art.164. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Voor een individuele voorbereiding op een overgangs- of bevorderingsexamen wordt de ambtenaar een dienstvrijstelling van gezamenlijk 5 werkdagen per examen verleend.
Voor het examengedeelte dat in een opstel bestaat, krijgt de ambtenaar geen vrijstelling.
De dienstvrijstelling moet binnen drie weken vóór de datum van het examen worden genomen. Neemt de ambtenaar niet deel aan het examen, dan worden de aangevraagde vrije dagen automatisch in verlof omgezet behalve in geval van overmacht.
Afdeling 10. - Opleidingsverlof.
Art.165. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kan een opleidingsverlof krijgen om studies in het hoger onderwijs van het korte of het lange type, universitaire studies of studies leidend tot het verkrijgen van een hogere academische titel te volgen. Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.166. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De gekozen opleiding moet in verband staan met de huidige functie van de ambtenaar of met de functie die hij in de toekomst zou kunnen uitoefenen in de openbare diensten van de Duitstalige Gemeenschap.
Het verlof kan bovendien geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een opleidingsverlof te weigeren.
Voor eenzelfde opleiding kan het verlof niet meerdere keren worden gevraagd.
Art.167. <BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Voor opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, komt de duur van het verlof overeen met het aantal lesuren waaraan de betrokkene effectief deelneemt. De ambtenaar mag de opleidingsuren die buiten de normale diensturen vallen, tijdens zijn diensturen compenseren.
§ 2. Als de opleiding geen aanwezigheid vereist, dan stemt de duur van het verlof overeen met het aantal lesuren dat bij dezelfde opleiding met verplichte aanwezigheid als aanwezigheidsduur zou worden vereist.
§ 3. Het verlof mag in geen geval 120 uren per schooljaar overschrijden. Onder " schooljaar " verstaat men de periode van 1 september tot 31 augustus.
§ 4. Het maximum vastgesteld in vorig lid wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende, gedurende het lopende schooljaar verkregen afwezigheden :
1° de afwezigheid waarbij de ambtenaar zich noch in dienstactiviteit noch in een gelijkaardige administratieve stand bevindt;
2° de afwezigheid wegens loopbaanonderbreking;
3° het verlof om redenen van familiaal belang;
4° het verlof voor de duur van een stage of proeftijd die buiten het Ministerie plaatsvindt;
5° het verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen;
6° het verlof voor persoonlijke aangelegenheden;
7° de dienstvrijstelling voor opdracht.
§ 5. Het verlof kan niet voor een opleidingsjaar toegekend worden dat de ambtenaar overzit omdat hij voor de eindexamens niet geslaagd is.
§ 6. Het maximum vastgelegd in de §§ 3 en 4 wordt verhoogd met het aantal uren verlof dat voor het vorige schooljaar in het belang van de dienst geweigerd werd.
Art.168.[1 Het opleidingsverlof wordt door [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2 na overleg met de directieraad toegekend. De beslissing bepaalt het aantal uren verlof voor de betrokken periode.
Ten minste twee maanden vóór het begin van het gewenste verlof dient de ambtenaar zijn met redenen omkleed verzoek langs hiërarchische weg bij [2 de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal vervangen door de woorden "de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of het lid van de directieraad]2 in. Het bevoegde departementshoofd voegt er zijn advies bij. Bij de aanvraag wordt een studiebeschrijving en een lijst met de voorziene afwezigheidsperiodes gevoegd.]1
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 44, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 8, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.169.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De ambtenaar deelt binnen de kortst mogelijke termijn en, desgevallend, voor elk jaar, een door de opleidingsinstelling uitgeleverd inschrijvingsbewijs mede. Dit bewijs bevat tenminste volgende gegevens :
1° de naam en het adres van de ingeschreven ambtenaar;
2° de precieze benaming en het volledige adres van de opleidingsinstelling;
3° de inschrijvingsdatum en het betrokken schooljaar;
4° de precieze type en benaming van de opleiding alsmede de nominale duur van het geheel der cursussen;
5° het aantal opleidingsuren die de ingeschreven ambtenaar moet volgen of, indien de aanwezigheid niet verplicht is, het aantal uren overeenkomstig artikel 167, § 3;
6° desgevallend, de opleidingsuren waarvan de kandidaat vrijgesteld is en die in vermindering van het aantal uren bedoeld onder punt 5 komen;
7° desgevallend, het wekelijks uurrooster van de opleiding;
8° het begin van de opleiding tijdens het schooljaar, de datum van het laatste examen van het schooljaar en, in voorkomend geval, van de tweede zittijd.
§ 2. Na de opleiding en, desgevallend, na elk schooljaar, deelt de ambtenaar binnen de kortst mogelijke termijn een door de opleidingsinstelling uitgeleverd deelnemingsbewijs mede. Dit bewijs bevat tenminste volgende gegevens :
1° de naam en het adres van de ingeschreven ambtenaar;
2° de precieze benaming en het volledige adres van de opleidingsinstelling;
3° de inschrijvingsdatum en het betrokken schooljaar;
4° de precieze type en benaming van de opleiding alsmede de nominale duur van het geheel der cursussen;
5° a) voor opleidingen met verplichte aanwezigheid : het totaal aantal uren en het aantal uren waarbij de ambtenaar effectief aanwezig of gewettigd afwezig was alsmede het bewijs van zijn aan- of afwezigheid bij alle voorgeschreven examens;
b) voor afstandsopleidingen : het aantal lessen toegestuurd aan de ambtenaar en het aantal door hem teruggestuurde lessen alsmede de datum waarop de laatste les is teruggestuurd; deze datum geldt als einddatum van de opleiding;
c) voor geheel open opleidingen : het bewijs van de aan- of afwezigheid bij alle voorgeschreven examens;
6° desgevallend, de datum waarop de ambtenaar voortijdig stopt met de opleiding.
§ 3. Als de ambtenaar voortijdig stopt met de opleiding of, voor het afstandsonderwijs, zijn lessen niet binnen de voorgeschreven termijnen terugstuurt, komt er op dat ogenblik een einde aan het verlof. De ambtenaar deelt onmiddellijk zijn voortijdige stopzetting aan [3 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]3] schriftelijk mede. Binnen de kortst mogelijke termijn zendt hij zijn deelnemingsbewijs tot op het ogenblik van de stopzetting over.
§ 4. Op het einde van de opleiding zendt de ambtenaar zo spoedig mogelijk een eensluidend verklaard afschrift van het verkregen diploma over.
§ 5. Op elk ogenblik kunnen [3 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]3 of de door hem gemachtigde personeelsdienst bij de opleidingsinstelling inlichtingen krijgen over de deelneming aan de opleiding. [2 ...]2.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 45, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2019-05-23/45, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
(3)<BDG 2023-12-14/59, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.170.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De aanwending van de toegekende verlofuren wordt gepland in het belang van de dienst na overleg met het bevoegde [1 departementshoofd]1 en, desgevallend, met de dienstchef. De planning mag echter in geen geval afbreuk doen aan het recht om aan de lessen en aan de examens deel te nemen.
Voor eenzelfde opleiding kan de ambtenaar niet een opleidingsverlof én een dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding krijgen.
De ambtenaar die een opleidingsverlof krijgt, kan voor dezelfde opleiding geen vergoeding voor sociale promotie genieten.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 46, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.171.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Indien de ambtenaar de vereiste bewijzen niet voorlegt of als blijkt dat hij ongewettigd de opleiding niet regelmatig volgt of, desgevallend, aan de meeste examens niet deelneemt, dan kan [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of het lid van de directieraad]2 het opleidingsverlof schorsen. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de twee volgende schooljaren.
Indien uren opleidingsverlof aantoonbaar onrechtmatig toegekend zijn, dan worden deze uren op het jaarlijks vakantieverlof afgehouden.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 47, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 10, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 11. - Dienstvrijstelling voor opdracht.
Art.172.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De minister bevoegd inzake Personeel kan, op advies van de secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 en met de instemming van de betrokkene, een ambtenaar met het uitvoeren van een uitzonderlijke opdracht belasten. [2 De opdracht vult een tot nu toe door de ambtenaar uitgeoefende activiteit aan of vervangt die activiteit geheel of gedeeltelijk. ]2
[2 ...]2
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 48, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
(2)<BDG 2017-01-19/18, art. 36, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Artikel173.[1 Elke ambtenaar kan op eigen verzoek een dienstvrijstelling krijgen voor een opdracht bij een andere nationale of internationale overheid.
Indien voor een in het eerste lid bepaalde opdracht een oproep tot de kandidaten wordt gedaan, dient de belanghebbende ambtenaar zijn kandidatuur in bij de bevoegde dienst en licht hij tegelijkertijd de minister bevoegd voor Personeel, de secretaris-generaal en de hiërarchische meerdere daarvan in. ]1
----------
(1)<BDG 2017-01-19/18, art. 37, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
Art.174.[1 De dienstvrijstelling wordt voor de duur van de opdracht verleend, tw hoogstens zes jaar, behalve bij gerechtvaardigd geval en bij door [2 de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal]2 toegekende dienovereenkomstige afwijking.]1
----------
(1)<BDG 2008-03-13/32, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 16-05-2008>
(2)<BDG 2013-01-17/37, art. 50, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.175.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De aanvraag om dienstvrijstelling om een opdracht uit te voeren wordt bij de Minister bevoegd inzake Personeel ingediend. Een uitvoerige beschrijving van de opdracht met vermelding van de begindatum van de opdracht alsmede de vermoedelijke duur van de dienstvrijstelling wordt bij de aanvraag gevoegd.
[1 De Minister bevoegd voor Personeel neemt een beslissing na het advies van het betrokken departementshoofd en van de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal te hebben ingewonnen en deelt die beslissing schriftelijk mee aan de ambtenaar.]1
In het geval van een ongunstige beslissing wordt de ambtenaar binnen 10 werkdagen na ontvangst van de aanvraag een met redenen omklede mededeling toegestuurd.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 51, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.176. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De dienstvrijstelling om een opdracht uit te voeren wordt niet bezoldigd en wordt, voor het overige, met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.177. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Tijdens een in artikel 172, lid 1, bedoelde opdracht mag de ambtenaar geen bijkomende wedde verkrijgen behalve bijzondere bijslagen die betrekking hebben tot de uitoefening van de opdracht.
Art.178. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Mits inachtneming van een termijn van drie maanden kan de Minister bevoegd inzake Personeel vroegtijdig een einde maken aan een opdracht.
Indien aan de opdracht vroegtijdig een einde wordt gemaakt, hervat de ambtenaar onmiddellijk zijn dienst bij het Ministerie.
Afdeling 12. - Politiek verlof.
Art.179. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De ambtenaar wordt van ambtswege voltijds op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen :
1° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad;
2° voorzitter van een agglomeratie of federatie van gemeenten;
3° lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de federale Regering;
4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie;
5° lid van de Regering of van de Raad van het Waalse Gewest, van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Vlaamse Gemeenschap of van de Franse Gemeenschap;
§ 2. Het politiek verlof begint op de dag van de eedaflegging voor het bedoelde mandaat.
Het eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.
Art.180. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De ambtenaar wordt van ambtswege deeltijds op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen :
1° burgemeester of schepen;
2° voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn.
De dienstprestaties worden zodanig verminderd, dat de te verstrekken diensten alleen maar 3/4 van een voltijdse betrekking mogen bedragen.
§ 2. Voor de in § 1 vermelde mandaten kan de ambtenaar een uitbreiding van het politiek verlof aanvragen. Overeenkomstig de aanvraag kunnen de dienstprestaties tot nihil of tot de helft van de uren herleid worden die noodzakelijk zijn voor een voltijdse betrekking. De Regering beslist op advies van de directieraad.
§ 3. Het politiek verlof begint op de dag van de eedaflegging voor het bedoelde mandaat en, in geval van een uitbreiding van het verlof, op de dag van de goedkeuring.
Het eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.
Art.181. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar die een mandaat bij de gemeente- of provincieraad uitoefent, kan op aanvraag op politiek verlof worden gesteld.
Op grond van de aanvraag kunnen de dienstprestaties met één vierde of de helft van de dienstprestaties die noodzakelijk zijn voor een voltijdse betrekking verminderd worden. De Regering beslist op advies van de directieraad.
Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.
Art.182.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De periodes gedekt door een op aanvraag of van ambtswege verleend politiek verlof worden niet bezoldigd; zij worden echter met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2019-05-23/45, art. 11, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.183.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Na het einde van het politiek verlof mag de ambtenaar zijn wedde niet samen genieten met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat waarvoor hij op politiek verlof werd gesteld en die een wederaanpassingsvergoeding uitmaken.
§ 2. Op aanvraag van de ambtenaar die na het einde van het mandaat een der in § 1 bedoelde vergoedingen geniet, kan de Regering hem een onbezoldigd verlof van hoogstens één jaar toekennen dat met non-activiteit gelijkgesteld wordt. Het wordt echter bij de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking genomen.
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2019-05-23/45, art. 12, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2019>
Art.184. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wat de lopende politieke mandaten betreft, begint het in dit besluit bepaald politiek verlof van ambtswege op de dag van de inwerkingtreding van deze afdeling.
Afdeling 13. - Dienstvrijstelling om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België.
Art.185. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De Minister bevoegd inzake Personeel kan een ambtenaar ter beschikking stellen van de Koning, een Prins of een Prinses van België.
Art.186. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Voor de duur van de terbeschikkingstelling krijgt de ambtenaar een dienstvrijstelling die met een periode van dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.
Afdeling 14. - Dienstvrijstelling voor borstvoedingspauzes.
Art.187.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Tot ten hoogste zeven maanden na de geboorte van hun kind hebben de vrouwelijke ambtenaren recht op een dienstvrijstelling om hun pasgeborene met moedermelk te voeden of om hun melk af te kolven.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en gestaafd zijn door medisch attest kan de totale duur van de periode waarin de ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes met ten hoogste twee maanden verlengd worden.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De ambtenaren die vier uur of meer per arbeidsdag presteren, hebben recht op één borstvoedingspauze. De ambtenaren die ten minste zeven en een half uur per dag werken, hebben die dag recht op twee borstvoedingspauzes. De ambtenaren die op twee borstvoedingspauzes per dag recht hebben, kunnen deze in één of twee keer nemen.
De duur van de borstvoedingspauze(s) wordt in de dagelijkse arbeidsduur inbegrepen.
Het ogenblik waarop de ambtenaar de borstvoedingspauze(s) opneemt, wordt in overleg met het [1 departementshoofd]1 bepaald. Wordt geen consensus bereikt, vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. De ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op borstvoedingspauzes moet het [1 departementshoofd]1 twee maanden voordien schriftelijk inlichten, behalve als een kortere termijn in onderlinge overeenstemming bepaald wordt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend na overlegging van een bewijs van borstvoeding dat bij het begin van de periode waarop gebruik wordt gemaakt van het recht op borstvoedingspauzes, naar keuze van de ambtenaar, ofwel door een consultatiebureau voor zuigelingen (" Dienst für Kind und Familie ", " O.N.E. " of " Kind en Gezin ") uitgereikt of in de vorm van een medisch getuigschrift ingediend wordt.
Nadien moet de ambtenaar elke maand een attest of een medisch getuigschrift bezorgen, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 52, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Afdeling 15. - Beroepsprocedure.
Art.188. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Met uitzondering van afdeling 9 " "dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding " is het mogelijk bij de commissie van beroep op te komen tegen een beslissing m.b.t. een in dit hoofdstuk bedoelde aanvraag.
Art.189. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De commissie van beroep is samengesteld zoals bepaald in artikel 32, leden 1 en 2.
Art.190. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het beroep dient binnen 10 werkdagen na ontvangst van de beslissing m.b.t. de aanvraag bij de voorzitter van de commissie schriftelijk te worden ingediend.
De ambtenaar die het beroep heeft aangetekend en de hiërarchische meerdere die de beslissing heeft uitgesproken, moeten vóór de commissie van beroep worden gehoord. De hiërarchische meerdere mag niet gelijktijdig lid van de commissie zijn. De ambtenaar mag zich door een persoon naar eigen keuze laten bijstaan.
Art.191. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 15; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De commissie neemt de definitieve beslissing binnen 10 werkdagen na ontvangst van het beroep door haar voorzitter.
HOOFDSTUK VIII.1. [1 - Telewerk]1
----------
(1)
Art. 191.1. [1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° structureel telewerk: het in het kader van de arbeidsverhouding regelmatig verrichten van het werk in de door de ambtenaar gebruikte privéruimten, waarbij de verrichting van het werk vooraf wordt vastgelegd in een overeenkomst die overeenkomstig artikel 191.2 is opgemaakt;
2° occasioneel telewerk: het in het kader van de arbeidsverhouding occasioneel verrichten van het werk in de door de ambtenaar gebruikte privéruimten met schriftelijke toestemming van de onmiddellijke hiërarchische meerdere, zonder overeenkomst die vooraf overeenkomstig artikel 191.2 is opgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 191.2.[1 Een ambtenaar kan te allen tijde een aanvraag indienen om structureel telewerk te verrichten. Daartoe dient hij minstens één maand vóór het geplande begin van het structureel telewerk een schriftelijke aanvraag in bij:
1° zijn onmiddellijke hiërarchische meerdere als het structureel telewerk tot 40 % van de arbeidstijd van de ambtenaar zal bedragen;
2° [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2, indien het structureel telewerk meer dan 40 % van de arbeidstijd van de ambtenaar zal bedragen.
De onmiddellijke hiërarchische meerdere of, naargelang van het geval [2 de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2 onderzoekt of de voorstellingen van de ambtenaar verenigbaar zijn met het belang van de dienst. In geval van een positieve beoordeling sluit hij met de ambtenaar een schriftelijke overeenkomst waarin de modaliteiten van het structureel telewerk worden vastgelegd voor een periode van minstens drie tot hoogstens twaalf maanden.
Die overeenkomst bevat ten minste de volgende gegevens:
1° het percentage telewerk;
2° de tijdsplanning, uitgedrukt in uren of dagen;
3° de vormen van bereikbaarheid tijdens het telewerk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 11, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 191.3. [1 § 1 - Voor structureel telewerk ontvangt de ambtenaar per maand een vergoeding van 100 euro, vermenigvuldigd met het percentage telewerk ten opzichte van een voltijdse betrekking dat is vastgelegd in de overeenkomstig artikel 191.2 opgestelde overeenkomst.
De vergoeding wordt samen met de maandwedde uitbetaald.
Als tijdens ten minste dertig opeenvolgende dagen geen werkelijke diensten verricht worden, wordt de vergoeding vanaf de 31e dag voor de duur van de afwezigheid niet uitbetaald.
§ 2 - De ambtenaar ontvangt geen vergoeding voor occasioneel telewerk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 191.4. [1 Tijdens het telewerk zijn de regels van het arbeidsreglement en de arbeidstijdregeling van toepassing.
Tijdens het telewerk is de ambtenaar bereikbaar in de kerntijden zoals die in het arbeidsreglement zijn vastgelegd.
Een ambtenaar heeft geen absoluut recht op structureel telewerk. Hij is verplicht gevolg te geven aan een uitzonderlijke terugroeping door een meerdere om fysiek aanwezig te zijn en in de gebouwen van de werkgever te werken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 191.5.[1 § 1 - Elke wijziging in de toewijzing van de ambtenaar aan een onmiddellijke hiërarchische meerdere maakt van ambtswege een einde aan de overeenkomst die overeenkomstig artikel 191.2 is opgesteld.
§ 2 - Indien de onmiddellijke hiërarchische meerdere tekortkomingen vaststelt in de uitoefening van de taken en/of de bereikbaarheid van de ambtenaar tijdens het telewerk, dan kan de onmiddellijke hiërarchische meerdere de overeenkomstig artikel 191.2 opgestelde overeenkomst voortijdig beëindigen, nadat hij de ambtenaar heeft gehoord. Indien de onmiddellijke hiërarchische meerdere een einde maakt aan de overeenkomst, deelt hij dit schriftelijk mee aan de ambtenaar. De beëindiging wordt van kracht op de tiende dag na de datum van de kennisgeving, tenzij de partijen een andere termijn overeenkomen.
§ 3 - De ambtenaar kan de overeenkomstig artikel 191.2 opgestelde overeenkomst voortijdig beëindigen, als de duur van de overeenkomst meer dan drie maanden bedraagt. De beëindiging wordt schriftelijk gericht aan de onmiddellijke hiërarchische meerdere en wordt van kracht op de tiende dag na de datum van de kennisgeving, tenzij de partijen een andere termijn overeenkomen.
§ 4 - Indien de overeenkomstig artikel 191.2 opgestelde overeenkomst is ondertekend [2 door de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of een lid van de directieraad]2, wordt onder de in de § § 2 en 3 bedoelde onmiddellijke hiërarchische meerdere [2de secretaris-generaal, diens plaatsvervanger of het lid van de directieraad verstaan ]2.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
(2)<BDG 2023-12-14/59, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art. 191.6. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de stagiairs en op de personeelsleden uit het onderwijs die belast zijn met een opdracht voor het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling.
Art.192. <BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kan onderworpen worden aan een tuchtprocedure :
1° bij tekortkoming aan zijn plichten;
2° bij inbreuk op de bepalingen m.b.t. de onverenigbaarheden;
3° na een strafrechtelijke veroordeling.
Art.193. <BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken :
1° de vermaning;
2° de blaam;
3° de inhouding van wedde;
4° de tuchtschorsing;
5° de terugzetting in graad;
6° de afzetting.
Art.194. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De inhouding van wedde kan ten hoogste voor drie maanden worden uitgesproken. De inhouding mag niet meer dan een vijfde van de wedde voor voltijdse prestaties bedragen en mag het bedrag bepaald in artikel 23, lid 2, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet overschrijden.
Art.195. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De tuchtschorsing kan ten hoogste voor drie maanden worden uitgesproken. Voor de duur van de schorsing wordt de netto bezoldiging van de ambtenaar met hoogstens 1/5 verminderd, waarbij de vermindering het bedrag bepaald in artikel 23, lid 2, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet mag overschrijden.
De duur van de tuchtschorsing komt niet in aanmerking voor de berekening van de administratieve en de geldelijke anciënniteit. De ambtenaar bevindt zich in non-activiteit.
Art.196. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang en een lagere weddeschaal die binnen hetzelfde of binnen een lager niveau is ingedeeld of in de toekenning van een lagere weddeschaal behorend tot dezelfde dienstgraad.
Art.197. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Bij afzetting wordt de ambtenaar zonder opzeggingstermijn noch vergoeding ontslagen.
Art.198. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kan zich in elke stand van de procedure door een verdediger naar eigen keuze laten bijstaan.
In elke stand van de procedure kan de ambtenaar, op eigen verzoek, het dossier ter inzage nemen en fotokopieën ervan bekomen.
Art.199.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De tuchtstraffen worden door de directieraad opgelegd, met uitzondering van de terugzetting in graad en de afzetting die door de Regering worden uitgesproken. [1 Tuchtstraffen die betrekking hebben op een lid van de directieraad]1.
Tuchtstraffen worden in het persoonlijk dossier opgetekend en moeten bij de evaluatie in aanmerking worden genomen.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 53, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.200. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De voorstellen die ertoe strekken een tuchtstraf op te leggen, mogen uitsluitend feiten betreffen die op het ogenblik van het voorstel sedert hoogstens zes maanden zijn vastgesteld.
§ 2. Indien dezelfde feiten ook het onderwerp zijn van een strafrechtelijke vervolging vangt de vermelde termijn slechts op het ogenblik aan dat de overheid ter kennis ervan is gesteld, dat een eindvonnis is uitgesproken of dat de strafrechtelijke vervolging is ingesteld.
§ 3. Voor reeds gesanctioneerde feiten kan de ambtenaar niet meer het voorwerp zijn van een tuchtprocedure, tenzij er tijdens de in § 1 vermelde verjaringstermijn nieuwe elementen zijn opgetreden die de instelling van een nieuwe procedure rechtvaardigen.
§ 4. Als er meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dat niettemin slechts aanleiding geven tot één enkele procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Art.201.[1 Het voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen wordt door het bevoegde departementshoofd gedaan. Betreft het voorstel een departementshoofd, dan wordt het door de secretaris-generaal of plaatsvervangende secretaris-generaal gedaan; betreft het voorstel een lid van de directieraad, dan wordt het door de minister bevoegd voor Personeel gedaan.]1
Het lid van de directieraad dat het voorstel heeft gedaan, neemt niet deel aan de beraadslaging over het uitspreken van de tuchtstraf.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 54, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.202. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Het voorstel wordt schriftelijk geformuleerd, omstandig met redenen omkleed en aan het beslissingsorgaan medegedeeld. Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aangetekende brief deelt het beslissingsorgaan het voorstel en de motivering aan de betrokken ambtenaar mede. Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van deze aangetekende brief nodigt het beslissingsorgaan de ambtenaar uit tot een bespreking waar hij zich kan verdedigen. Tezelfdertijd wordt de ambtenaar gehoord die het voorstel heeft geformuleerd.
De ambtenaar kan om de openbaarheid van de zitting verzoeken. In geval van openbaarheid wordt het personeel van het Ministerie bij voorbaat van het onderwerp, de plaats en het tijdstip van de zitting geïnformeerd.
Art.203. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Na de beraadslaging kan de betrokkene binnen 15 kalenderdagen zijn argumenten per aangetekende brief aan het beslissingsorgaan meedelen.
Art.204.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Het beslissingsorgaan kan geen zwaardere straf opleggen dan die welke werd voorgesteld en mag slechts feiten in aanmerking nemen die het instellen van de tuchtprocedure ten gronde lagen.
De tuchtstraf mag geen gevolg hebben dat voorafgaat aan het uitspreken ervan.
§ 2. Het beslissingsorgaan neemt zijn beslissing binnen een termijn van [1 vijfenveertig]1 kalenderdagen na de datum van de in de artikelen 201 en 202 bedoelde bespreking.
De met redenen omklede beslissing wordt per aangetekende brief aan de betrokkene onmiddellijk medegedeeld. Ze wordt definitief wanneer de betrokkene, binnen 15 kalenderdagen vanaf de datum van de aangetekende brief, geen beroep per aangetekende brief bij de commissie van beroep heeft ingediend. Desgevallend brengt de voorzitter van de commissie van beroep onmiddellijk het beroep ter kennis van het beslissingsorgaan.
----------
(1)<BDG 2012-09-04/10, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.205. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> In geval van beroep neemt de commissie van beroep kennis van het door het beslissingsorgaan terzake opgesteld dossier, hoort de betrokkene en de ambtenaar die het voorstel heeft geformuleerd en deelt het beslissingsorgaan binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van de aangetekende brief waardoor het beroep is ingesteld een met redenen omkleed advies m.b.t. de bestreden beslissing mede.
Het beslissingsorgaan neemt de definitieve beslissing binnen 15 kalenderdagen na de datum van de aangetekende brief waarmee het advies is medegedeeld.
Art.206. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De commissie van beroep is samengesteld zoals bepaald in artikel 32. De voorzitter is echter een magistraat.
Mogen geen lid van de commissie van beroep zijn : een lid van de directieraad, de verdediger en elke bij de tuchtprocedure betrokken ambtenaar.
De betrokken ambtenaar mag één maal leden van de commissie van beroep wraken.
Art.207. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. Behalve bij afzetting wordt elke tuchtmaatregel onder de in § 2 vermelde voorwaarden doorgehaald en elke aanduiding uit het persoonlijk dossier geschrapt.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf mag ze vanaf de doorhaling geenszins in rekening worden gehouden.
§ 2. De doorhaling van de tuchtstraffen geschiedt van rechtswege na de volgende termijnen :
1° zes maanden in geval van vermaning;
2° negen maanden in geval van blaam;
3° één jaar in geval van inhouding van wedde;
4° twee jaar in geval van tuchtschorsing;
5° drie jaar in geval van terugzetting in graad.
De termijn gaat in vanaf de datum van de definitieve beslissing over de tuchtstraf.
Art.208. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 16; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Dit hoofdstuk is van toepassing op de stagiairs.
HOOFDSTUK X. - Schorsing in het belang van de dienst.
Art.209. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar in zijn ambt tijdelijk worden geschorst. Daarover beslist de overheid bevoegd voor het uitspreken van de tuchtstraffen zoals bepaald in hoofdstuk V.
Deze overheid hoort vooraf de betrokken ambtenaar die zich mag laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. Het ontwerp van de beslissing en de motivering ervan worden aan de betrokkene minstens 5 werkdagen vóór de bespreking per aangetekende brief betekend, waarbij de termijn vanaf de datum van de aangetekende brief begint te lopen.
De beslissing wordt aan de betrokkene per aangetekende brief medegedeeld.
Art.210. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De schorsing in het belang van de dienst mag hoogstens 12 maanden duren. Bij strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de duur van de schorsing echter maximaal tot het einde van het onderzoek of de vervolging worden verlengd.
Art.211. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Onder de in artikel 15, § 2, van het A.P.K.B. vastgelegde voorwaarden en beperkingen kan het beslissingsorgaan de betrokkene voor de duur van de schorsing van de mogelijkheid ontzetten zijn rechten op bevordering en op tussentijdse verhogingen te doen gelden en kan zijn bezoldiging met hoogstens één vijfde van zijn wedde voor voltijdse prestaties verminderen.
Art.212. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Binnen tien kalenderdagen vanaf de datum van de aangetekende brief waarin de beslissing wordt medegedeeld, kan de betrokkene tegen een schorsing een beroep per aangetekende brief indienen bij de in de artikelen 188 en 189 bedoelde commissie van beroep. Dit beroep heeft geen terugwerkende kracht wat de schorsing betreft.
De commissie van beroep raadpleegt het door de overheid opgesteld dossier en hoort de betrokkene. Binnen 30 kalenderdagen vanaf de datum van de aangetekende brief waarmee het beroep is ingediend, betekent deze commissie haar advies aan het orgaan bevoegd voor de schorsing. Het beslissingsorgaan neemt de definitieve beslissing binnen een termijn van 14 kalenderdagen vanaf de datum waarop het advies is medegedeeld.
De eventuele vermindering van de bezoldiging wordt bij intrekking van de schorsing met terugwerkende kracht gecorrigeerd.
Art.213. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Desgevallend schrijft artikel 15, § 3, van het A.P.K.B. voor dat de schorsing in het belang van de dienst op de duur van de tuchtschorsing wordt aangerekend.
Art.214. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 17; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Dit hoofdstuk is van toepassing op de stagiairs.
HOOFDSTUK XI. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging.
Art.215. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-2004> Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van de inrustestelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door het A.P.K.B.
Art.216. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De hoedanigheid van ambtenaar wordt ambtshalve verloren onder de in artikel 23 van het A.P.K.B. bepaalde voorwaarden.
Geven tevens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging : de inrustestelling, het vrijwillig ontslag en het ontslag op grond van de bepalingen van de artikelen 193 en 218.
Art.217.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-2004> De ambtenaar kan door vrijwillig ontslag zijn ambt neerleggen. In dit geval moet hij ten minste 60 dagen vóór de gekozen termijn een aanvraag per aangetekende brief bij de secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 indienen. De voor de betrokken dienstgraad tot benoemen bevoegde overheid neemt de beslissing. Heeft de tot benoemen bevoegde overheid binnen de 30 dagen na de datum van de voormelde aangetekende brief geen beslissing betekend, dan wordt de aanvraag geacht goedgekeurd te zijn.
De aanvraagtermijn kan in onderlinge overeenstemming worden verkort.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 55, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.218. <Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 18; Inwerkingtreding : 01-01-2004> § 1. De ambtenaar die twee opvolgende keren de meest negatieve evaluatie heeft gekregen, wordt op gemotiveerd voorstel van de directieraad door de tot benoemen bevoegde overheid ontslagen.
Op zijn verzoek kan de betrokkene door de directieraad worden gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
De beslissing tot ontslag genomen door de tot benoemen bevoegde overheid heeft uitwerking 15 dagen na ontvangst van de aangetekende brief met de mededeling van de beslissing en de motivering ervan aan de betrokkene, voor zover de betrokkene binnen deze termijn geen beroep bij de commissie van beroep per aangetekende brief indient.
§ 2. De commissie van beroep is samengesteld zoals bepaald in artikel 32.
De betrokkene en de voorzitter van de directieraad of een door hem aangewezen lid van de directieraad worden vóór de commissie van beroep gehoord. De betrokkene kan zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Binnen 30 dagen na de datum van de aangetekende brief waarmee het beroep werd ingesteld, deelt de commissie van beroep een advies aan de tot benoemen bevoegde overheid mede. Deze neemt haar met redenen omklede definitieve beslissing binnen 30 dagen na ontvangst van het bedoeld advies.
§ 3. De ontslagen ambtenaar verkrijgt een vergoeding.
De vergoeding stemt overeen met :
1° twaalf keer de laatste maandelijkse wedde, indien de ambtenaar tenminste 20 jaar dienstanciënniteit telt;
2° acht keer de laatste maandelijkse wedde, indien de ambtenaar tenminste 10 jaar dienstanciënniteit telt;
3° zes keer de laatste maandelijkse wedde, indien de ambtenaar minder dan 10 jaar dienstanciënniteit telt.
Onder wedde verstaat men de eigenlijke wedde alsmede de vervangende vergoeding of toelage, met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage. Bij het bepalen van de vergoeding wordt een voltijdse betrekking als basis genomen.
HOOFDSTUK XII. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art.219. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 88> § 1. Wat de Duitstalige Gemeenschap betreft worden opgeheven, zoals zij op 7 maart 1992 gewijzigd waren:
1. in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel:
a) het Eerste deel, bevattende de artikels 1 tot 6bis;
b) Titel 1 van Deel III bevattende artikels 15 tot 39;
c) Deel IV bevattende de artikels 45 tot 48;
d) Deel Ivbis bevattende de artikels 48bis tot 48sexies;
e) Deel VI bevattende de artikels 53 tot 55;
f) Deel VII bevattende de artikels 56 tot 62;
g) Deel VIII bevattende de artikels 63 tot 69;
h) Deel IX bevattende de artikels 70 tot 76;
i) Titel 2 van Deel X bevattende de artikels 82 tot 95bis voor zover zij niet de tuchtstraffen en de dienovereenkomstige beroepsmogelijkheden stricto sensu betreffen;
j) Deel XIV bevattende de artikels 115 tot 117;
k) de bijlage I.
2. het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de beoordeling en de loopbaan van het Rijkspersoneel;
3. het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hierarchische indeling van de graden waarvan de ambtenaren in de Rijksbesturen kunnen titularis zijn;
4. het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen;
5. artikel 28 van het koninklijk besluit van 17 september 1969 betreffende de vergelijkende examens en de examens georganiseerd met het oog op de werving en de loopbaan van het Rijkspersoneel;
6. het koninklijk besluit van 19 september 1967 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, die belast zijn met ambten in verband met bijstand en hygiëne;
7. het koninklijk besluit van 14 februari 1968 houdende sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met de graden van architect, van conducteur, van technisch ingenieur of met sommige graden van het controle- en opzichterspersoneel van werken zijn bekleed;
8. het koninklijk besluit van 3 december 1969 betreffende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het mechanographisch personeel van de centra voor informatieverwerking van de rijksbesturen;
9. het koninklijk besluit van 10 juli 1972 tot wijziging van sommige koninklijke besluiten betreffende de toestand van het typisten-, stenotypisten- en secretariepersoneel;
10. het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries;
11. het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden;
12. het koninklijk besluit van 7 maart 1974 betreffende de werving van ambtenaren in de besturen en andere diensten van de ministeries;
13. het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau;
14. het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen;
15. het koninklijk besluit van 11 februari 1977 betreffende de toekenning van de zogeheten "weddeschaal van geselecteerde" aan bepaalde personeelsleden van sommige ministeries.
16. het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van de loopbaan van architect zijn bekleed;
17. het koninklijk besluit van 16 november 1979 tot vaststelling van sommige administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met een graad van de loopbaan van industrieel ingenieur zijn bekleed;
18. het koninklijk besluit van 12 november 1991 houdende het administratief en geldelijk statuut van het personeel van de afdeling informatica van de Rijksbesturen;
19. het ministerieel besluit van 20 april 1988 houdende overdracht van bevoegdheden aan de directeur-generaal van de vorming;
20. het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap houdende herstructurering van de weddeschalen voor het personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
§ 2. Voor zover de in § 1 opgenomen regels van toepassing zijn op de publiekrechtelijke rechtspersonen die van de Duitstalige Gemeenschap afhangen, blijven zij op hen toepasselijk totdat de Regering iets anders beslist in het statuut van het personeel van deze rechtspersonen.
Art.220. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 89> De ambtenaren, die een graad in de linker kolonne van de tabel in annexe IV vervullen, nemen bij de in werkingstelling van voorliggend besluit de graad in de rechter kolonne van dezelfde tabel in.
De verworven rang- en graadanciënniteit wordt in de graad van de rechter kolonne overgenomen.
Geldige regelen, die, als het geval zich voordoet, graadbetekeningen van de linker kolonne gebruiken, zijn op de ambtenaren met graden van de rechter kolonne van toepassing.
Art.221.<Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 90> Het ambt van de vormingsdirecteur bedoeld in het koninklijk besluit van 8 augustus 1991 betreffende het onthaal en de opleiding van het rijkspersoneel wordt, binnen het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, door de secretaris-generaal [1 of plaatsvervangende secretaris-generaal]1 of door een ambtenaar uitgeoefend die aangewezen worden onder de ambtenaren van een graad behorend ten minste tot de rang I.D. Voor de toepassing van artikel 4 van het genoemde koninklijk besluit is [1 artikel 24, eerste lid]1 van toepassing.
----------
(1)<BDG 2013-01-17/37, art. 56, 015; Inwerkingtreding : 01-02-2013>
Art.222. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 91> Tot de inwerkingtreding van de lijst bedoeld in artikel 3,§ 1, lid 2, 3 blijft de regel van toepassing die vóór de inwerkingtreding van dit besluit ter zake geldig was.
Art.223. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 92> In afwijking van artikel 21 blijft de vóór de inwerkingtreding van dit besluit geldige duur van de stage van toepassing op de kandidaten die bij de inwerkingtreding van dit besluit hun stage reeds hebben begonnen, behalve wat het niveau II+ betreft.
Art.224. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 93> De huidige evaluaties "goed" en "zeer goed" stemmen overeen met de evaluatie "zeer goed" totdat na de inwerkingtreding van dit besluit een nieuwe evaluatie wordt toegekend aan de ambtenaar. Indien bij de inwerkingtreding van dit besluit geen evaluatie toegekend was aan de ambtenaar, geldt ook de evaluatie "zeer goed". De huidige evaluaties "ongunstige vermelding", "slecht" en "onvoldoende" stemmen tot dat ogenblik met de evaluatie "onvoldoende" overeen.
Art.225. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 94> De ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit geslaagd waren voor een bevorderingsexamen mbt. tot een graad behorend tot de toenmalige rang 22 worden geacht voor het bevorderingsexamen bedoeld in artikel 55, lid 1 geslaagd te zijn. Dit geldt eveneens voor de ambtenaren die bij de inwerkingtreding van dit besluit voor een bevorderingsexamen mbt. een graad behorend tot de toenmalige rang 22 waren ingeschreven en na de inwerkingtreding van dit besluit voor dit examen slagen.
Art. 225.1. <Ingevoegd bij BDG 2005-03-10/56, art. 3; Inwerkingtreding : 10-03-2005> Artikel 81. 1, lid 1, geldt eveneens voor contractuelen die - met toepassing van artikel 16, lid 2, van het besluit van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut - verder een bezoldiging verkrijgen overeenkomstig de weddeschaal van een hoger niveau dan het niveau waartoe zij toegang hebben op grond van hun diploma, en die in het niveau aangeworven worden waartoe zij toegang hebben op grond van hun diploma.
Art. 225.2. [1 In afwijking van artikel 87.4, tweede lid, blijven medewerkers die op 31 oktober 2021 de in artikel 87.4, eerste lid, vermelde toelage ontvangen en niet als lid van de directieraad, als departementshoofd of als hoofd van een dienst met afzonderlijk beheer aangewezen zijn, vanaf de inwerkingtreding van het besluit de in artikel 87.4, eerste lid, vermelde toelage ontvangen, indien ze worden aangewezen als eenheidshoofd ]1.
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 13, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art. 225.3. [1 In afwijking van artikel 11.3, tweede lid, wijst de Regering - bij inwerkingtreding van het besluit van de Regering van 28 oktober 2021 tot wijziging van verschillende bepalingen van de rechtspositieregeling en bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie en van bepaalde organismen van openbaar nut van de Duitstalige Gemeenschap - de medewerkers die op de dag vóór de inwerkingtreding - met toepassing van de artikelen 7 en 9.1 van het besluit van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut - aangesteld waren als teamleider, op de datum van inwerkingtreding van het besluit aan als eenheidshoofd en dit voor de resterende duur van hun initiële aanstelling als teamleider. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 14, 019; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art. 225.4. [1 De twee bestuursdirecteurs die op 1 oktober 2022 lid zijn van de directieraad en die de hoogste graadanciënniteit hebben, worden met ingang van diezelfde datum voor vijf jaar aangewezen als plaatsvervangers van de secretaris-generaal.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 225.5. [1 In afwijking van artikel 71, elfde lid, wordt de door de Regering als departementshoofd aangewezen ambtenaar die op 1 oktober 2022 op basis van weddeschaal I/10, I/10-59, I/10bis of I/10bis-59 wordt bezoldigd en die een geldelijke anciënniteit van 20 jaar en een geldelijke anciënniteit als departementshoofd van minstens 10 jaar heeft, voor de duur van zijn aanwijzing ingeschaald in weddeschaal I/10ter of, naargelang van het geval, I/10ter-59.
In afwijking van de artikelen 87.2 tot 87.4 heeft het door de Regering aangewezen departementshoofd dat overeenkomstig het eerste lid wordt bezoldigd, geen recht op een toelage voor managements- en stafopdrachten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 225.6. [1 Eventuele, in bestaande besluiten of beslissingen van de Regering vermelde verwijzingen naar weddeschaal I/12 moeten worden begrepen als verwijzingen naar weddeschaal M1.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.225.7. [1 - § 1 - De personeelsleden die op 31 december 2023 ambtenaar zijn bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap of bij de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven, worden op 1 januari 2024 in dezelfde graad of in een gelijkwaardige graad overgenomen als ambtenaar van het Ministerie. Graden bij de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap of bij de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven die niet in dit besluit worden vermeld, worden met inbegrip van de desbetreffende bevorderingsgraden als volgt omgevormd en als gelijkwaardig beschouwd:
1° arbeidsadviseur en psycho-medisch-sociale assistent: assistent;
2° pedagogische adjunct en psycholoog: adjunct.
Voor de berekening van de anciënniteit tellen de door de in het eerste lid vermelde ambtenaar verrichte diensten mee alsof ze bij het Ministerie zijn verricht.
§ 2 - In afwijking van artikel 36.14, § 3, worden personeelsleden van de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap en van de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven die op 31 december 2023 als afgevaardigd directeur benoemd zijn, op 1 januari 2024 overgenomen als ambtenaar van het Ministerie in de graad van directeur. ]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2023-09-07/09, art. 32, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.226. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 95> Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publikatie in het Belgisch Staatsblad.
Art.227. <Artikelnummer ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 19, Inwerkingtreding : 01-01-2004; inhoud van het vorig art. 96> De minister-president, minister van Financiën, Buitenlandse Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme wordt met de uitvoering van dit besluit belast.
BIJLAGEN.
Art. N1. <BDG 2003-12-11/51, art. 20, 007; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Bijlage 1. Lijst met de graden in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. Rangschikking van de graden naargelang de rangen.
Graad | Rang |
- | - |
Niveau I | |
Secretaris-generaal | I.A |
Bestuursdirecteur | I.B |
Eerste adviseur | I.C |
[Informaticus-hoofd van dienst | I.C] |
<BDG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2006101941" target="_blank">2006-10-19/41</a>, art. 22, 011; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-01-2006> |
[Burgerlijk ingenieur-hoofd van dienst | I.C] |
<BDG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2006101941" target="_blank">2006-10-19/41</a>, art. 22, 011; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-01-2006> |
Adviseur | I.D |
Leidend vertaler | I.D |
Leidend burgerlijk ingenieur | I.D |
Leidend industrieel ingenieur | I.D |
Leidend architect | I.D |
Leidend inspecteur | I.D |
Juridisch adviseur | I.D |
Kunstwetenschappelijk adviseur | I.D |
[Leidend informaticus | I.D] |
<BDG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2006101941" target="_blank">2006-10-19/41</a>, art. 22, 011; <b> Inwerkingtreding : </b> 01-01-2006> |
Eerstaanwezend informaticus | I.E |
Adjunct-adviseur | I.E |
Hoofdvertaler-revisor | I.E |
Hoofd burgerlijk ingenieur | I.E |
Hoofd industrieel ingenieur | I.E |
Hoofdarchitect | I.E |
Hoofdinspecteur | I.E |
Adjunct-adviseur-jurist | I.E |
Kunstwetenschappelijk adjunct-adviseur | I.E |
Informaticus | I.F |
Adjunct | I.F |
Vertaler-revisor | I.F |
Burgerlijk ingenieur | I.F |
Industrieel ingenieur | I.F |
Architect | I.F |
Inspecteur | I.F |
Juridisch adjunct | I.F |
Kunstwetenschappelijk adjunct | I.F |
| |
Niveau II+ | |
Eerste maatschappelijk werker | II+.A |
Eerste vertaler | II+.A |
Eerste medisch assistent | II+.A |
Eerste assistent | II+.A |
Hoofd maatschappelijk werker | II+.B |
Medisch hoofdassistent | II+.B |
Hoofdvertaler | II+.B |
Hoofdassistent | II+.B |
Maatschappelijk werker | II+.C |
Vertaler | II+.C |
Medisch assistent | II+.C |
Assistent | II+.C |
[<font color="red">1</font> leidend maatschappelijk werker | II+.AA]<font color="red">1</font> |
[<font color="red">1</font> leidend assistent | II+.AA ]<font color="red">1</font> |
| |
Niveau II | |
Eerste opsteller | II.A |
Eerste technicus | II.A |
Hoofdopsteller | II.B |
Hoofdtechnicus | II.B |
Opsteller | II.C |
Technicus | II.C |
[<font color="red">1</font> leidend opsteller | II.AA]<font color="red">1</font> |
[<font color="red">1</font> leidend technicus | II.AA]<font color="red">1</font> |
| |
Niveau III | |
Eerste vakman | III.A |
Eerste secretaris | III.A |
Hoofdvakman | III.B |
Hoofdsecretaris | III.B |
Vakman | III.C |
Secretaris | III.C |
| |
Niveau IV | |
Eerste vakman A | IV.A |
Eerste bode-telefoniste | IV.A |
Eerste huismeester | IV.A |
Hoofdvakman A | IV.B |
Hoofdbode-telefoniste | IV.B |
Hoofdhuismeester | IV.B |
Vakman A | IV.C |
Bode-telefoniste | IV.C |
Huismeester | IV.C |
[<font color="red">2</font> Directeur I.B]<font color="red">2</font> | |
(<font color="red">1</font>)<BDG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=fr&lg_txt=f&cn_search=2017011918" target="_blank">2017-01-19/18</a>, art. 38, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017> |
(<font color="red">2</font>)<BDG <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2023090709" target="_blank">2023-09-07/09</a>, art. 33, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024> |
Art. N2. Bijlage II. - Weddeschalen.
(Deze bijlage is niet opgenomen in de vormen resulterend van de volgende wijzigingsbepalingen : )
<BDG 2002-11-18/43, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-12-2002; zie B.S. 04-06-2003, p. 30385-30388>
<BDG 2002-11-18/43, art. 2; Inwerkingtreding : 01-12-2003; zie B.S. 04-06-2003, p. 30385-30388>
<BDG 2002-11-18/43, art. 3; Inwerkingtreding : 01-12-2004; zie B.S. 04-06-2003, p. 30385-30388>
<BDG 2008-03-13/32, art. 8, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2009; zie B.S. 06-05-2008, p. 23989-23990>
<BDG 2008-03-13/32, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2013, zie B.S. 06-05-2008, P. 23990>
<BDG 2008-03-13/32, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2014; zie B.S. 06-05-2008, p. 23990-23991>
<BDG 2008-03-13/32, art. 11, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2015; zie B.S. 06-05-2008, p. 23991-23992>
<BDG 2012-09-04/10, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013, zie B.St. van 01-10-2012, p. 60104-60109>
<BDG 2012-09-04/10, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2014, zie B.St. van 01-10-2012, p. 60110-60115>
<BDG 2012-09-04/10, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2015, zie B.St. van 01-10-2012, p. 60116-60121>
<BDG 2012-09-04/10, art. 14, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2018, zie B.St. van 01-10-2012, p. 60122-60127>
<BDG 2012-09-04/10, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2019, zie B.St. van 01-10-2012, p. 60128-60134>
<BDG 2017-01-19/18, art. 39, 017; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
<BDG 2021-10-28/35, art. 15, 019; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
<BDG 2022-09-15/12, art. 22, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022> Art. N3. Bijlage III. - Toepassing van weddeschalen op de graden in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap.
(NOTA : de tabel van de weddeschalen wordt niet meer bijgehouden vanaf de wijzing aangebracht bij BDG 2012-09-04/10, art. 16, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013)
Gewijzigd bij :
<BDG 2012-09-04/10, art. 16, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2013, zie B.St. 01-10-2012, p. 60134-60138>
<BDG 2017-01-19/18, art. 40, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
<BDG 2022-09-15/12, art. 23, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
<BDG 2023-09-07/09, art. 34, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024> Art. N4.Bijlage IV. - Concordantielijst.
Oude graad | Nieuwe graad |
Secretaris generaal | Secretaris generaal |
Bestuursdirecteur | Bestuursdirecteur |
Eerste adviseur | Eerste adviseur |
Juridisch adviseur | Juridisch adviseur |
Eerstaanwezend Informaticus-hoofd van dienst | Eerste Informaticus |
Eerstaanwezend Architect-hoofd van dienst | Leidend Architect |
Vertaler-Directeur | Leidend Vertaler |
Eerstaanwezend Industrieel ingenieur- | Leidend Industrieel ingenieur |
Hoofd van dienst | |
Kunstwetenschappelijk adviseur | Kunstwetenschappelijk adviseur |
Adjunct kunstwetenschappelijk adviseur | Adjunct kunstwetenschappelijk adviseur |
Eerstaanwezend Informaticus | Hoofdinformaticus |
Eerstaanwezend industrieel ingenieur | Hoofdindustrieel ingenieur |
Eerstaanwezend architect | Hoofdarchitect |
Eerstaanwezend inspecteur | Hoofdinspecteur |
Eerstaanwezend vertaler-Revisor | Hoofdvertaler-Revisor |
Adjunct juridisch adviseur | Adjunct juridisch adviseur |
Adjunct adviseur | Adjunct adviseur |
Informaticus | Informaticus |
Architect | Architect |
Industrieel ingenieur | Industrieel ingenieur |
Kunstwetenschappelijk Secretaris | Kunstwetenschappelijk Referent |
Vertaler-Revisor | Vertaler-Revisor |
Inspecteur | Inspecteur |
Bestuurssecretaris-Jurist | Adjunct-Jurist |
Bestuurssecretaris | Adjunct |
Hoofdvertaler | Eerste Vertaler |
Eerstaanwezend maatschappelijk assistent | Eerste Maatschappelijk werker |
Eerstaanwezend medisch assistent | Eerste medisch Assistent |
Eerstaanwezend vaste afgevaardigde bij de jeugdbescherming | Eerste Maatschappelijk werker |
Eerstaanwezend Inspectieassistent | Eerste Inspectieassistent |
Maatschappelijk assistent eerste klas | Maatschappelijk hoofdwerker |
Medisch Assistent eerste klasse | Medisch Hoofdassistent |
Vaste afgevaardigde eerste klasse | Maatschappelijk hoofdwerker |
Inspectieassistent eerste klasse | Hoofdinspectieassistent |
Eerstaanwezend vertaler | Hoofdvertaler |
Eerstaanwezend directiesecretaris | Hoofddirectiesecretaris |
Maatschappelijk assistent | Maatschappelijk werker |
Medisch Assistent | Medisch Assistent |
Vaste afgevaardigde bij de jeugdbescherming | Maatschappelijk werker |
Inspectieassistent | Inspectieassistent |
Vertaler | Vertaler |
Directiesecretaris | Directiesecretaris |
Bestuurschef | Eerste Opsteller |
Eerstaanwezend controleur van werken | Eerste tekenaar-controleur van werken |
Eerstaanwezend tekenaar | Eerste tekenaar-controleur van werken |
Onderbureauchef | Hoofdopsteller |
Hoofdtekenaar | Hoofdtekenaar-controleur van werken |
Controleur van werken | Hoofdtekenaar-controleur van werken |
Adjunct controleur van werken | Tekenaar-controleur van werken |
Tekenaar | Tekenaar-controleur van werken |
Opsteller | Opstellere |
Chefklerk-typist | Eerste Secretaris |
Hoofdklerk-typist | Hoofdsecretaris |
Hoofdklerk-stenotypist | Hoofdsecretaris |
Hoofdklerk | Hoofdsecretaris |
Klerk-typist | Secretaris |
Klerk-stenotypist | Secretaris |
Klerk | Secretaris |
Chefbode | Eerste Bode-telefoniste |
Hoofdambtenaar | Hoofdbode-telefonist |
Hoofdbode-Kamerbewaarder | Hoofdbode-telefonist |
Eerste Vakman A | Eerste Vakman A |
Eerste Vakman-voertuigmecanicien | Hoofdvakman A |
Eerste Vakman-electricien | Hoofdvakman A |
Eerste Vakman-typograaf | Hoofdvakman A |
Telefoniste | Bode-telefoniste |
Typograaf | Vakman A |
Autobestuurder-mecanicien | Vakman A |
Electricien | Vakman A |
Bode-Kamerbewaarder | Bode-telefoniste |
Art. N5.<Ingevoegd bij BDG 2003-12-11/51, art. 22; Inwerkingtreding : 11-12-2003> Bijlage V. - Omzettingslijst vanaf 1 januari 2004.
Vroegere graad | Nieuwe graad |
- | - |
Eerste directiesecretaris | Eerste assistent |
Eerste inspectieassistent | Eerste assistent |
Hoofddirectiesecretaris | Hoofdassistent |
Hoofdinspectiesecretaris | Hoofdassistent |
Directiesecretaris | Assistent |
Inspectieassistent | Assistent |
Eerste tekenaar-controleur van werken | Eerste technicus |
Hoofdtekenaar-controleur van werken | Hoofdtechnicus |
Tekenaar-controleur van werken | Technicus |
Art. N6. <Ingevoegd bij BDG 2006-10-19/41, art. 4; Inwerkingtreding : 01-01-2006>
Vroegere graad | Nieuwe graad |
| |
Leidend informaticus | Informaticus-hoofd van dienst |
Eerste informaticus | Leidend informaticus |
Art. N7.[1 Bijlage 7. - Lijst van de diploma's of getuigschriften die toegang geven tot de betrekkingen in de verschillende niveaus
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. van 01-10-2012, p. 60134-60138)]1
Gewijzigd bij :
<BDG 2017-01-19/18, art. 41, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2017>
<BDG 2022-09-15/12, art. 24, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2012-09-04/10, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2012>