Details





Titel:

22 DECEMBER 1995. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996. (NOTA : art. 38 gewijzigd met ingang op een onbepaalde datum bij <DVR2005-07-15/51, art. 300, 014; Inwerkingtreding : onbepaald >)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-1995 en tekstbijwerking tot 10-09-2021)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Landbouw en visserij.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Investeringsfonds voor grond- en woonbeleid voor Vlaams-Brabant.
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Toerisme.
Art. 4
HOOFDSTUK IV. - Onderwijs.
Afdeling 1. - Werkingsmiddelen.
Art. 5
Afdeling 2. - Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs.
Art. 6
HOOFDSTUK V. - Leefmilieu.
Afdeling 1. - Afvalheffingen.
Art. 7-8
Afdeling 2. - Oppervlaktewateren.
Art. 9-14
Afdeling 3. - Bodemsanering.
Art. 15
Afdeling 4. - Milieucoördinator.
Art. 16
HOOFDSTUK VI. - Financiën en Begroting.
Art. 17-21
HOOFDSTUK VII. - Gezondheidsbeleid.
Art. 22
HOOFDSTUK VIII. - Stedelijk beleid.
Afdeling 1. - Sociaal Impulsfonds.
Art. 23
Afdeling 2. [1 - Register van verwaarloosde woningen en gebouwen en inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen]1
Onderafdeling 1. [1 - Begrippen]1
Art. 24
Onderafdeling 2. [1 - Register van verwaarloosde gebouwen en woningen]1
Art. 25
Onderafdeling 3. [1 - Inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen]1
Art. 26-34, 34bis, 35
Onderafdeling 4.
Art. 36-37
Onderafdeling 5.
Art. 38-40, 40bis
Onderafdeling 6.
Art. 41-42, 42bis
Onderafdeling 7.<
Art. 43, 43bis
Onderafdeling 8.
Art. 44
Onderafdeling 9.
Art. 44bis
HOOFDSTUK IX. - Huisvesting en Economie.
Art. 45
HOOFDSTUK X. - Huisvesting.
Art. 46
HOOFDSTUK XI. - Binnenlandse aangelegenheden.
Art. 47-50
HOOFDSTUK XII. - Openbare werken.
Afdeling 1. - Watervang.
Art. 51-54
Afdeling 2. - Dienst voor de Scheepvaart.
Art. 55-56
Afdeling 3. - NV Zeekanaal.
Art. 57
HOOFDSTUK XIII. - Grond- en pandenbeleid.
Art. 58
HOOFDSTUK XIV. - Welzijn.
Art. 59
HOOFDSTUK XV. - Cultuur.
Afdeling 1. - Sociaal-cultureel werk voor instellingen.
Art. 60-68
Afdeling 2. - Sociaal-cultureel werk voor diensten.
Art. 69-70
HOOFDSTUK XVI. - Monumenten.
Art. 71-72
HOOFDSTUK XVII. - Economie.
Art. 73-82
HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding.
Art. 83







Artikels:

HOOFDSTUK I. - Landbouw en visserij.
Artikel 1. § 1. In het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, wordt het opschrift van afdeling 2 van Hoofdstuk IV vervangen door : " Vlaamse Dienst voor Agro-Marketing ".
  § 2. In hetzelfde decreet wordt artikel 13, § 1, vervangen door wat volgt :
  " § 1. Er wordt een Vlaamse Dienst voor Agro-Marketing, afgekort VLAM, opgericht, die hierna de VLAM wordt genoemd. "
  § 3. In hetzelfde decreet worden in de artikeln 13, §§ 2 en 3, 14 tot 19 en 21 tot 23 de woorden " het Fonds " vervangen door de woorden " de VLAM ".

Art.2. § 1. In het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 wordt in de artikelen 13, § 2, 14, 5°, 18, eerste en vierde lid, 19, tweede en vierde lid, het woord " zeevisserij " vervangen door het woord " visserij ".
  § 2. In hetzelfde decreet wordt in artikel 19, eerste lid, het woordt " zeevisserij " vervangen door de woorden " visserij en aquacultuur ".

HOOFDSTUK II. - Investeringsfonds voor grond- en woonbeleid voor Vlaams-Brabant.
Art.3. In het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1992 wordt een artikel 19bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 19bis. Het fonds kan voor het vervullen van zijn taak onroerende goederen verwerven, ze vervreemden of er zakelijke rechten op vestigen. Het kan tot onteigening ten algemene nutte overgaan, na machtiging van de Vlaamse regering. "

HOOFDSTUK III. - Toerisme.
Art.4. In het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van een Vlaams Commissariaat-generaal voor Toerisme worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het opschrift worden de woorden " Vlaams Commissariaat-Generaal voor Toerisme " vervangen door de woorden " openbare instelling Toerisme Vlaanderen ";
  2° artikel 2, § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : " Onder de benaming " Toerisme Vlaanderen " wordt een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht. ";
  3° in de artikelen 2, § 2, 3, 4, 5, § 1, 7, 8, § 1, 9, § 2, 10, § 2, 11 en 12 wordt de afkorting " VCGT " telkens vervangen door de woorden " Toerisme Vlaanderen ";
  4° in de artikelen 8, § 1, en 9 worden de woorden " Commissariaat-generaal " en " Adjunct-Commissaris-genaraal " respectievelijk vervangen door de woorden " Administrateur-Generaal " en " Adjunct-Administrateur-Generaal ".

HOOFDSTUK IV. - Onderwijs.
Afdeling 1. - Werkingsmiddelen.
Art.5. In afwijking van de artikelen 2 en 3 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 13 juli 1994 en 21 december 1994 gelden voor het begrotingsjaar 1996 de volgende bepalingen :
  1° Het geheel van de werkingsmiddelen voor ARGO enerzijds en het gesubsidieerd onderwijs anderzijds worden met uitzondering van het Onderwijs voor Sociale Promotie vastgesteld op (3 902,9) miljoen voor ARGO en op (13 494,5) miljoen voor het gesubsidieerd onderwijs waarvan 8 363,1 miljoen voor het gewoon en buitengewoon gesubsidieerd secundair onderwijs. <DVR 1996-07-08/46, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1996>
  2° a) In het gesubsidieerd onderwijs zijn de werkingstoelagen per onderwijsinstelling of per internaat gelijk aan het resultaat van de vermenigvuldiging van de geldwaarde per punt achtereenvolgens met het puntengewicht van de leerling of interne van de onderwijsinstelling of internaat en met het aantal regelmatige leerlingen of internen van deze instelling of internaat.
  Het puntengewicht per leerling of interne wordt vastgesteld bij besluit van de Vlaame regering.
  Bij het vaststellen van het puntengewicht kan de Vlaamse regering rekening houden met het onderwijsniveau, de onderwijsvorm, de studierichting, het type, de optimale klasgrootte en de benodigde middelen voor het verstrekken van het onderwijs.
  De geldwaarde per punt van de onderwijsinstellingen en de internaten van het gesubsidieerd secundair onderwijs is gelijk aan de geldwaarde per punt van het begrotingsjaar 1995.
  De geldwaarde per punt voor het gesubsidieerd onderwijs, met uitzondering van het gesubsidieerd secundair onderwijs, vermeld in de vorige alinea, is gelijk aan de verhouding tussen (5 131,4) miljoen, verminderd met de krachtens artikel 32, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving aan de gesubsidieerde internaten toe te kennen forfaitaire bedragen, alsook verminderd met de in littera d bedoelde bijdrage en het totaal aantal te verdelen punten waarbij dit totaal te verdelen punten wordt verkregen door per categorie het aantal regelmatige leerlingen te vermenigvuldigen met het puntengewicht van deze leerling en door vervolgens de som te maken van het per categorie verkregen aantal punten. <DVR 1996-07-08/46, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1996>
  Voor het vaststellen van het totaal puntengewicht wordt voor het schooljaar 1995-1996 voor het basisonderwijs rekening gehouden met het aantal leerlingen op 1 februari 1995.
  b) Voor het vaststellen van het totaal puntengewicht wordt voor de scholen voor het gewoon kleuter- en lager onderwijs, evenals voor de scholen voor buitengewoon onderwijs die worden opgericht of in de subsidiëring opgenomen, de tellingsdatum van de leerlingen vastgesteld op 30 september van het lopende schooljaar. Deze bepaling blijft op hen van toepassing gedurende de eerste drie schooljaren wat het nieuw opgerichte of in de subsidiëring opgenomen kleuteronderwijs betreft en gedurende zes schooljaren wat het nieuw opgericht of in de subsidiëring opgenomen lager onderwijs betreft.
  c) Er wordt aan de onderwijsinstellingen van het gesubsidieerd basisonderwijs een aanvullende werkingstoelage ten belope van 131,8 miljoen toegekend. Deze aanvullende werkingstoelage wordt aan de werkingsmiddelen toegevoegd en verdeeld a rato van het aantal regelmatige leerlingen.
  d) De onderwijsinstellingen en internaten bedoeld in littera a van dit artikel, ontvangen vanaf het schooljaar 1993-1994 vanwege de Vlaamse Gemeenschap de terugbetaling van de tegemoetkoming in de vervoerskosten van hun personeel zoals bedoeld in het besluit van 22 juli 1993 van de Vlaamse regering betreffende de tegemoetkoming van de werkgevers in de onderwijssector in de vervoerskosten van hun personeelsleden. Deze terugbetaling geschiedt in het begrotingsjaar volgend op het einde van het schooljaar van de tegemoetkoming.
  De Vlaamse regering bepaalt de wijze van aanvraag en uitvoering van de terugbetaling.

Afdeling 2. - Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs.
Art.6. Aan artikel 52 van het decreet van 21 december 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1995 wordt een tweede lid toegevoegd :
  " Dit artikel heeft uitwerking ten opzichte van de Dienst Infrastructuur Werken van het Gesubsidieerd Onderwijs met ingang van 1 januari 1993. "

HOOFDSTUK V. - Leefmilieu.
Afdeling 1. - Afvalheffingen.
Art.7. § 1. Artikel 47, § 1, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, gewijzigd bij decreet van 20 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. Aan een milieuheffing zijn onderworpen de uitbaters van de in § 2, 1° tot en met 37° bedoelde vergunningsplichtige inrichtingen en van de in § 2, 38° bedoelde ondernemingen, gemeenten en verenigingen van gemeenten. ".
  § 2. Dit artikel treedt in werking op 1 januari 1995.

Art.8. Artikel 47, § 2 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994, wordt als volgt gewijzigd :
  1° sub 2° wordt opgeheven;
  2° onder sub 3° worden de woorden " van het eigen produktieproces " geschrapt;
  3° onder sub 4° worden de woorden " van het eigen produktieproces " geschrapt;
  4° sub 5° wordt opgeheven;
  5° de bepaling van sub 7° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 7° 2 000 frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor bedrijfsafvalstoffen; ";
  6° de bepaling van sub 8° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 8° 150 frank per ton, voor het storten op voormelde stortplaats van :
  - afvalstoffen afkomstig van de bewerking van natuursteen;
  - recyclageresidu's van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produken;
  - reststoffen van bedrijven vergund voor het immobiliseren van bedrijfsafvalstoffen; ";
  7° de bepaling van sub 10° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 10° a) 2 000 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor huishoudelijke afvalstoffen, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen;
  b) 1 900 x K frank per ton, voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats vergund voor huishoudelijke afvalstoffen met actieve stortgasonttrekking en met recuperatie van de energieïnhoud van het stortgas, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen; ";
  8° de bepaling van sub 11° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 11° 100 frank per ton, voor het storten op voormelde stortplaats van :
  - recyclageresidu's, andere dan deze vermeld in punt 12°, van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produkten;
  - afvalstoffen afkomstig van bodemsaneringsoperaties goedgekeurd door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest en waarbij overeenkomstig het advies van de Openbare Afvlstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest andere saneringswijzen dan uitgraven en storten onredelijk hoge kosten met zich meebrengen of onmogelijk zijn; ";
  9° de bepaling van sub 13° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 13° 2 000 frank per ton, voor het storten op voormelde stortplaats van bedrijfsafvalstoffen; ";
  10° de bepaling van sub 15° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 15° a) 2 000 frank x K per ton, voor het storten van afvalstoffen op een monostortplaats vergund voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen
  b) 1 900 frank X K per ton, voor het storten van afvalstoffen op een monostortplaats vergund voor verkleinde huishoudelijke afvalstoffen met actieve stortgasonttrekking en met recuperatie van de energieïnhoud van het stortgas, waarbij :
  - K = 0,75 voor het heffingsjaar 1996 voor het storten van huishoudelijke afvalstoffen;
  - K = 1 voor het storten van afvalstoffen andere dan huishoudelijke afvalstoffen; ";
  11° sub 26° wordt opgeheven;
  12° de bepaling van sub 27° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 27° 725 frank per ton, voor het verbranden van afvalstoffen in een oven vergund voor bedrijfsafvalstoffen, zonder recuperatie van energie of grondstoffen; ";
  13° onder sub 28° worden de woorden " afkomstig van het eigen produktieproces " geschrapt;
  14° de bepaling van sub 29° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 29° 50 frank per ton, voor het verbranden van recyclageresidu's van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produkten, in een oven vergund voor het verbranden van recyclageresidu's met recuperatie van energie; "
  15° de bepaling van sub 38° wordt vervangen door de volgende bepalingen :
  " 38° a) 2 000 frank per ton, voor de ophaling van afvalstoffen andere dan deze vermeld sub b), geproduceerd in het Vlaamse Gewest, die worden overgebracht naar een ander gewest om er :
  - ofwel fysisch-chemisch te worden behandeld voorafgaand aan storten of verbranden;
  - ofwel te worden gestort;
  - ofwel te worden verbrand;
  in voorkomend geval wordt het bedrag van de heffing verminderd met het bedrag van de gelijksoortige heffing opgelegd door het andere gewest, evenwel zonder de heffing te herleiden tot een bedrag lager dan nul;
  b) 150 frank per ton, voor de ophaling van recyclageresidu's, geproduceerd in het Vlaamse Gewest, van bedrijven die hoofdzakelijk afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe produkten, die worden overgebracht naar een ander gewest om er :
  - ofwel fysisch-chemisch te worden behandeld voorafgaand aan storten of verbranden :
  - ofwel te worden gestort;
  - ofwel te worden verbrand.
   In voorkomend geval wordt het bedrag van de heffing verminderd met het bedrag van de gelijksoortige heffing opgelegd door het andere gewest, evenwel zonder de heffing te herleiden tot een bedrag lager dan nul. ".
  <Bij arrest nr 34/97 van 12-06-1997 (B.St. 27-06-1997, p. 17198), heeft het Arbitragehof het artikel 8, 15° vernietigd; Opheffing : 01-01-1996>

Afdeling 2. - Oppervlaktewateren.
Art.9. Artikel 2, eerste lid van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiging, gewijzigd bij decreet van 28 juni 1985, wordt aangeduid met de volgende bepaling die luidt als volgt :
  " alsook behalve voor het lozen van huishoudelijk afvalwater in de openbare riolen, voor zover dit afvalwater afkomstig is van woongelegenhedn en de lozing in de openbare riool geschiedt overeenkomstig het in § 1 van artikel 3 bedoelde reglement. ".

Art.10. Artikel 32octies. § 3 van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 12 december 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling die luidt als volgt :
  " § 3. De rechten en verplichtingen zoals bepaald in de artikelen 9 tot en met 16 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, zijn van toepassing op de in artikel 32septies, § 1 bedoelde vennootschap bij de vervulling van de haar in toepassing van onderhavige wet toevertrouwde taken. ".

Art.11. In dezelfde wet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 1990 en 1 juli 1992, wordt na het hoofdstuk II een hoofdstuk IIbis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " HOOFDSTUK IIbis. - Bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake openbare riolen andere dan prioritaire rioleringen.
  Artikel 32duodecies. § 1. Het Vlaamse Gewest kan onder de voorwaarden en in de verhouding die de Vlaamse regering vaststelt, bijdragen in de kosten verbonden aan de aanleg en de verbetering door de gemeenten van openbare riolen, andere dan prioritaire rioleringen als bedoeld in artikel 32septies.
  § 2. Enkel projecten die voorkomen op een subsidiëringsprogramma vastgesteld door de Vlaamse regering komen in aanmerking voor de in § 1 bedoelde gewestbijdrage.
  De criteria voor de opname van projecten op het in het eerste lid bedoelde subsidiëringsprogramma zijn inzonderheid :
  1° het onmiddellijk aansluiten van extra vuil via de riolering op een bestaande waterzuiveringsinfrastructuur;
  2° het strikt naleven van de termijnen voor de uitvoering met name :
  - de aanbestedingsprocedure moet beginnen het jaar dat in het subsidiëringsprogramma wordt vastgelegd;
  - het bevel tot aanvang van de werken moet gegeven worden binnen de zes maanden na de definitieve vastlegging van de gewestbijdrage.
  § 3. De in § 1 bedoelde gewestbijdrage, met inbegrip van de milieutechnische ondersteuning, mag niet meer bedragen dan 50 % van de totale kosten.
  Artikel 32terdecies. § 1. Met betrekking tot de vaststelling van het in artikel 32duodecies, § 2 bedoelde subsidiëringsprogramma geldt de volgende procedure :
  1° de Vlaamse Milieumaatschappij legt, binnen de door de Vlaamse regering te bepalen termijn, elk jaar een ontwerp van rollend subsidiëringsprogramma voor de vijf volgende kalenderjaren aan de Vlaamse regering voor : bij wijze van overgangsmaatregel dient voor de kalenderjaren 1996 en 1997 telkens een ontwerp van subsidiëringsprogramma voor één jaar voorgelegd;
  2° het sub 1° bedoelde ontwerp van subisdiëringsprogramma wordt, voor wat de projecten voorzien op hun grondgebied betreft, voorgelegd aan de betrokken gemeenten; binnen een termijn van drie maanden beslissen deze gemeenten over de hun aanbelangende projecten met inbegrip van de hieraan gekoppelde financiële planning : indien de gemeenteraad beslist niet akkoord te gaan met het voorstel van uitvoering van een voor haar grondgebied voorgesteld project, komt dit project niet in aanmerking voor opname in het subsidiëringsprogramma bedoeld sub 3°;
  3° de Vlaamse regering stelt binnen de budgettaire perken het subsidiëringsprogramma vast en deelt dit aan de betrokken gemeenten mee uiterlijk op 1 juli van het jaar voorafgaand aan het eerste kalenderjaar van de vijf jaar waarop het rollend subsidiëringsprogramma betrekking heeft; bij wijze van overgangsmaatregel worden de subsidiëringsprogramma's van de kalenderjaren 1996 en 1997 aan de betrokken gemeenten meegedeeld uiterlijk op 1 maart 1996 voor dit van het kalenderjaar 1996 en uiterlijk op 1 oktober 1996 voor dit van het kalenderjaar 1997.
  § 2. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de in § 1 vermelde procedure. ".

Art.12. Artikel 35bis, § 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij decreet van 25 juni 1992 wordt aangevuld met de volgende bepaling die luidt als volgt :
  " voor wat betreft de lozing van de effluentwaters van voornoemde openbare rioolwaterzuiveringsinstallaties. ".

Art.13. § 1. In artikel 35ter, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992 en 22 december 1993, wordt de zinsnede " het eenheidstarief van de heffing is vastgesteld op 600 frank " vervangen door de zinsnede " het eenheidstarief van de heffing is vastgesteld op 900 frank ".
  § 2. In de artikelen 35quinquies, § 1 in fine en 35septies in fine van dezelfde wet, gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992, 22 december 1993, 6 juli 1994 en 21 december 1994, wordt de zinsnede " a : deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994 en 1995 " vervangen door de zinsnede " a : deze term is gelijk aan 0,825 voor de heffingsjaren 1992, 1993, 1994, 1995 en 0,550 voor het heffingsjaar 1996 ".

Art.14. In artikel 35quinquiesdecies van dezelfde wet, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij de decreten van 25 juni 1992, 18 december 1992 en 6 juli 1994, wordt een § 8 toegevoegd die luidt als volgt :
  " § 8. Wanneer een aanslag nietig verklaard is omdat hij niet gevestigd is overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel betreffende de verjaring, kan de Maatschappij, zelfs wanneer de termijnen bedoeld in artikel 35terdecies, §§ 1 en 2 voor het vestigen van de aanslag reeds verlopen zijn, ten name van dezelfde heffingsplichtige, op grond van dezelfde heffingselementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen, zulks hetzij binnen drie maanden van de datum waarop de beslissing van de ambtenaar die daartoe conform § 1 door de Vlaamse regering wordt aangeduid niet meer vatbaar is voor een voorziening als bedoeld in § 3, hetzij binnen zes maanden van de datum waarop de rechterlijke beslissing niet meer vatbaar is voor een voorziening als bedoeld in § 7. ".

Afdeling 3. - Bodemsanering.
Art.15. Artikel 52 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering wordt vervangen door de volgende bepaling die luidt als volgt :
  " Artikel 52. Dit decreet treedt in werking zes maanden na de datum van publikatie in het Belgisch Staatsblad, behalve het artikel 4 dat in werking treedt één jaar na deze datum en de artikelen 36 en 41, § 2 die in werking treden op de datum die de Vlaamse regering vaststelt. ".

Afdeling 4. - Milieucoördinator.
Art.16. In artikel 3 van het decreet van 19 april 1995 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende bedrijfsinterne milieuzorg worden de woorden " zes maanden " vervangen door de woorden " twaalf maanden ".

HOOFDSTUK VI. - Financiën en Begroting.
Art.17. De beheersovereenkomst gesloten op 1 juni 1995 tussen de Vlaamse Gemeenschap en de vzw Egalisatiefonds voor de responsabiliseringsbijdrage - Vlaams pensioenfonds, bedoeld in artikel 17 van het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994 wordt bekrachtigd.

Art.18. Aan artikel 77 van het Wetboek van de met de Inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt :
  " Voor wat het Vlaams Gewest betreft vallen niet onder toepassing van deze titel, de toestellen die samen uitgebaat worden door de inrichter van casinospelen zoals bedoeld in artikel 45. ".

Art.19. Aan artikel 45 van het Wetboek van de met de Inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt :
  " Voor met de casinospelen gelijkgestelde toestellen zoals bedoeld in artikel 77 laatste lid wordt, voor wat het Vlaams Gewest betreft, de belasting vastgesteld op een percentage per schijf van de bruto opbrengst van deze gelijkgestelde spelen bepaald als volgt :

Brutowinst in mioPercentage
0 - 5020
50 - 10025
100 - 15030
150 - 25035
250 - 35040
350 - 50045
500 en meer50 ''


Art.20. In artikel 55bis, § 1, van het Wetboek der successierechten voor wat het Vlaamse Gewest betreft, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, worden de woorden " als bedoeld onder artikel 55ter " vervangen door de woorden " als bedoeld in § 2 van dit artikel ".

Art.21. Artikel 2 van het decreet van 30 juni 1993 houdende maatregelen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1993 wordt opgeheven.

HOOFDSTUK VII. - Gezondheidsbeleid.
Art.22. Het samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap betreffende de financiering van het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie voor de periode 1995-1999, van 18 mei 1995 wordt bekrachtigd.

HOOFDSTUK VIII. - Stedelijk beleid.
Afdeling 1. - Sociaal Impulsfonds.
Art.23. (opgeheven) <DVR 1996-05-14/33, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 14-05-1996>

Afdeling 2. [1 - Register van verwaarloosde woningen en gebouwen en inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen]1   ----------   (1)
Onderafdeling 1. [1 - Begrippen]1   ----------   (1)
Art.24.
  <Opgeheven bij DVR 2021-07-09/37, art. 198, 039; Inwerkingtreding : 20-09-2021>

Onderafdeling 2. [1 - Register van verwaarloosde gebouwen en woningen]1   ----------   (1)
Art.25.
  <Opgeheven bij DVR 2021-07-09/37, art. 198, 039; Inwerkingtreding : 20-09-2021>

Onderafdeling 3. [1 - Inventaris van ongeschikte en onbewoonbare woningen]1   ----------   (1)
Art.26.
  <Opgeheven bij DVR 2019-03-29/29, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.27.
  <Opgeheven bij DVR 2019-03-29/29, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.28.
  <Opgeheven bij DVR 2019-03-29/29, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.29.
  <Opgeheven bij DVR 2019-03-29/29, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.30.
  <Opgeheven bij DVR 2019-03-29/29, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2021>

Art.31.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.32.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.33.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.34.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 34bis.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.35.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 4.   
Art.36.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.37.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 5.   
Art.38.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.39.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.40.§ 1. [1 ...]1
  § 2. [1 ...]1
  § 3. [1 ...]1
  § 4. [3 Wanneer een woning en/of gebouw gedurende meer dan vier periodes van twaalf maanden opgenomen blijft op de inventaris, kan de Vlaamse Regering machtiging verlenen tot onteigening voor het algemeen nut ten behoeve van het Vlaamse Gewest en een sociale woonorganisatie. Ook het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn en de gemeente kunnen hiervoor onteigenen ten algemenen nutte.]3
  § 5. [1 ...]1
  § 6. [1 ...]1
  ----------
  (1)<VCF 2013-12-13/06, art. 4.2.0.0.8, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
  (2)<DVR 2014-12-19/61, art. 6, 031; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<DVR 2017-02-24/22, art. 87, 036; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art. 40bis.
  <Opgeheven bij VCF 2013-12-13/06, art. 4.2.0.0.9, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

Onderafdeling 6.   
Art.41.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art.42.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 42bis.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 7.<   
Art.43.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Art. 43bis.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 8.   
Art.44.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 9.   
Art. 44bis.
  <Opgeheven bij DVR 2016-12-23/05, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

HOOFDSTUK IX. - Huisvesting en Economie.
Art.45. Artikel 57bis, vierde lid van de Huisvestingscode, ingevoegd bij het decreet van het Vlaamse Gewest van 30 november 1988 en vervangen bij het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 april 1990, wordt vervangen door wat volgt :
  " De rentevermindering en de progressieve vermindering kan, binnen de perken van de budgettaire middelen, worden toegekend met betrekking tot leningen voor de bouw, de aankoop of de verbouwing van een woning, aangegaan na de stopzetting van het beroep van mijnwerker ingevolge de in het eerste lid bedoelde herstructuering of sluiting, voor zover de ontlener ofwel op 31 december 1986, ofwel gedurende ten minste drie maanden in de periode van 1 januari 1987 tot 30 juni 1989 mijnwerker was en de leningsakte wordt verleden voor 1 januari 1997. ".
  <Bij arrest nr 28/96 van 30-04-1996 (B.St. 04-05-1996, p. 11080), heeft het arbitragehof dit artikel vernietigd; Opheffing : 01-01-1996>

HOOFDSTUK X. - Huisvesting.
Art.46. In artikel 26, § 3, van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 worden de woorden " onder meer experimentele projecten " vervangen door de woorden " onder meer de uitgaven van de Vlaamse Hoge Raad voor de huisvesting, subsidies voor experimentele stelsels en allerhande uitgaven in het kader van een internationale samenwerking inzake huisvesting ".

HOOFDSTUK XI. - Binnenlandse aangelegenheden.
Art.47. § 1. De Vlaamse regering wordt gemachtigd de waarborg van het Vlaamse Gewest te verlenen aan de leningen die de steden Antwerpen en Gent hebben opgenomen en waarvan de middelen ter beschikking werden gesteld aan het Vlaams Financieringsfonds tot herstel van de gemeentefinanciën voor de terugbetaling van schulden aan het Hulpfonds tot financieel herstel van de gemeenten, opgericht bij koninklijk besluit nr. 208 van 23 september 1983.
  De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de waarborg.
  Deze waarborg kan worden verleend, in afwijking van artikel 77 van het decreet van 18 december 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993, zonder de betaling van een bijdrage.
  § 2. De waarborg van het Vlaamse Gewest wordt gehecht aan de leningen die de steden Antwerpen en Gent overnemen van het Vlaams Financieringsfonds tot herstel van deze gemeentefinanciën, door deze aangegaan om de lasten te prefinancieren, bedoeld in artikel 2, tweede lid, d, van het decreet van 20 december 1989 tot oprichting van een Vlaams Financieringsfonds tot herstel van de gemeentefinanciën, gewijzigd bij het decreet van 23 oktober 1991 en het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994.
  In afwijking van artikel 77 van het decreet van 18 december 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993 is voor deze waarborg van het Vlaamse Gewest geen bijdrage verschuldigd.
  § 3. Het decreet van 20 december 1989 tot oprichting van een Vlaams Financieringsfonds tot herstel van de gemeentefinanciën, gewijzigd bij het decreet van 23 oktober 1991 en het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, wordt opgeheven op de datum dat de leningen, bedoeld in § 2, worden overgenomen door de steden Antwerpen en Gent.
  Het Vlaamse Gewest neemt de rechten en verplichtingen over van het Vlaams Financieringsfonds tot herstel van de gemeentefinanciën.

Art.48. § 1. Vanaf 1996 tot 1999 wordt aan de steden Antwerpen, Gent en Oostende een jaarlijkse tussenkomst in de financiering van hun pensioenlasten verleend.
  § 2. Deze jaarlijkse tussenkomst bedraagt maximaal 33 procent van het verschil tussen de werkelijk in het jaar 1991 door de gemeente vereffende pensioenlast en een theoretisch bedrag. Dat theoretisch bedrag wordt berekend door het in 1991 geldende inhoudingspercentage op de wedden van het bij de RSZPPO aangesloten personeel, namelijk 21,5 procent, toe te passen op de in 1991 door de betrokken gemeente uitgekeerde bezoldigingen voor het niet bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden aangesloten personeel.
  § 3. De maximale tussenkomst van 33 procent wordt toegekend aan de gemeenten die een eigen fiscale inspanning verrichten van ten minste 9 procent aanvullende belasting op de personenbelasting en 1500 opcentiemen op de onroerende voorheffing.
  Voor elke vermindering met 0,5 procent aanvullende personenbelasting en voor elke vermindering met 75 opcentiemen op de onroerende voorheffing ten opzichte van de bovenvermelde aanslagvoeten, wordt het percentage van de tussenkomst met 3 procent verminderd.
  Elke begonnen schijf van 0,5 procent aanvullende personenbelasting en van 75 opcentiemen op de onroerende voorheffing wordt als een volledige schijf in aanmerking genomen.
  § 4. De tussenkomst wordt elk jaar toegekend op voorwaarde dat het bij artikel 252 van de Nieuwe Gemeentewet verplichte begrotingsevenwicht wordt gehandhaafd.
  § 5. De tussenkomst wordt ieder jaar in de loop van het vierde kwartaal aan de gemeenten betaald.
  § 6. De tussenkomst in de pensioenlasten wordt gefinancierd door een dotatie ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap.

Art.49. Het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, wordt gewijzigd als volgt :
  1° het opschrift van afdeling II van hoofdstuk III wordt vervangen door wat volgt : " Bijzondere bepalingen met betrekking tot sommige gemeenten ";
  2° in artikel 14, § 1, eerste lid, worden de woorden " voor de gemeenten die verplichtingen hebben tegenover het Vlaams Financieringsfonds " vervangen door de woorden " voor de gemeenten die ter sanering van hun financiën een bijzondere bijdrage in de financiering van de pensioenlasten ontvangen of leningen sluiten waaraan de gewestwaarborg wordt verleend ".

Art.50. In afwijking van artikel 3 van het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds wordt voor het jaar 1996 de dotatie van het Vlaams Provinciefonds vastgesteld op 3 686 400 000 frank.

HOOFDSTUK XII. - Openbare werken.
Afdeling 1. - Watervang.
Art.51. Aan artikel 80 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt :
  " Grondwaterwinningen die op grond van artikel 9 van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer vergunningsplichtig zijn, en die rechtstreeks of onrechtstreeks het waterpeil van de voornoemde waterwegen beïnvloeden, worden beschouwd als captaties van oppervlaktewater en vallen onder toepassing van dit hoofdstuk. ".

Art.52. Artikel 83 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd door het decreet van 18 december 1993 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting 1993, wordt als volgt gewijzigd :
  1° § 2 wordt vervangen door wat volgt :
  " § 2. het bedrag verschuldigd voor het capteren van water wordt vastgesteld als volgt :

 Waterafname in m3/jaarKanalen en havensBevaarbare
   waterlopen
1.voor de schijf van minder dan1,750 F/m30,875 F/m3
 1 000 000 m3  
2.voor de schijf van 1 000 000 m31,015 F/m30,507 F/m3
 tot 9 999 999 m3  
3.voor de schijf van 10 000 000 m30,510 F/m30,318 F/m3
 tot 99 999 999 m3  
4.voor de schijf boven 99 999 999 m30,096 F/m30,048 F/m3

  2° § 3 wordt opgeheven.

Art.53. In hetzelfde decreet wordt een artikel 85bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
  " Artikel 85bis. § 1. Wat de waterwinningen bedoeld in artikel 80, derde lid, betreft wordt de opgepompte hoeveelheid grondwater die in aanmerking wordt genomen voor het berekenen van de in artikel 83 bedoelde heffing, in afwijking van artikel 85, vastgesteld als volgt :
  1° de opgepompte hoeveelheid grondwater van de in artikel 80 bedoelde grondwaterwinningen uitgedrukt in m3, die in aanmerking moet genomen worden voor het berekenen van de in artikel 83 bedoelde captatievergoedingen, wordt geacht gelijk te zijn aan de vergunde hoeveelheid tenzij de vergunninghouder op basis van het door de beheerder van de waterweg aanvaarde debietregister kan bewijzen dat de reëel opgepompte hoeveelheid lager is. In dat geval wordt de reëel opgepompte hoeveelheid in aanmerking genomen;
  2° de vergunninghouder van de in dit artikel bedoelde waterwinning moet jaarlijks aangifte doen bij de beheerder van de waterweg van de vergunde en/of opgepompte hoeveelheid grondwater in het vorig kalenderjaar. Bij deze aangifte moeten alle bewijsstukken gevoegd worden om de captatievergoeding te berekenen. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels.
  § 2. De beheerder van de waterweg kan overgaan tot de vaststelling van de opgepompte hoeveelheid grondwater door de vergunninghouder op grond van de gegevens waarover zij beschikt, wanneer de vergunninghouder nagelaten heeft :
  1° ofwel, indien hij daartoe verplicht is, een aangifte in te dienen binnen een bepaalde termijn;
  2° ofwel de vormgebreken waarmee de aangifte is aangetast te verhelpen binnen de termijn die de beheerder van de waterweg hiervoor toekent;
  3° ofwel de gevraagde inlichtingen te verstrekken, de bescheiden of een debietregister voor te leggen binnen de vastgestelde termijn.
  De beheerder van de waterweg kan inzonderheid ook tot de ambtshalve vaststelling overgaan wanneer de berekeningselementen van de bijdrage niet of onjuist werden ingeschreven in het debietregister.
  § 3. Vooraleer deze ambtshalve vaststelling wordt verricht, brengt de beheerder van de waterweg een bericht ervan per aangetekend schrijven ter kennis aan de vergunninghouder. Dit bericht vermeldt de redenen waarom de beheerder van de waterweg van die procedure gebruik maakt, de periode waarop de bijdrage zal slaan, de gegevens waarop de bijdrageberekeningen zullen steunen, en de wijze waarop deze gegevens zijn vastgesteld. Het bericht van ambtshalve vaststelling vermeldt de modaliteiten die de vergunnginghouder moet eerbiedigen om het te beantwoorden.
  § 4. Aan de vergunninghouder wordt ambtshalve een termijn van 1 maand vanaf de verzending van het bericht toegestaan om zijn eventuele opmerkingen per aangetekend schrijven in te brengen. De ambtshalve vaststelling mag niet voor het verstrijken van deze termijn worden gevestigd, behalve indien de vergunninghouder schriftelijk zijn akkoord heeft gegeven met het bericht van ambtshalve vaststelling.
  Indien de vergunninghouder het bedrag betwist dient hij het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de verschuldigde bijdrage. ".

Art.54. Aan artikel 86, § 8, van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 wordt de volgende bepaling toegevoegd :
  " en onverminderd de bevoegdheid van de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen om deze inningen en vorderingen in de door haar beheerde kanalen voor eigen rekening uit te voeren. ".

Afdeling 2. - Dienst voor de Scheepvaart.
Art.55. De pensioenregeling vastgesteld door de wetgeving betreffende de vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, is van toepassing op het personeel van de Dienst voor de Scheepvaart.

Art.56. Artikel 55 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1989.

Afdeling 3. - NV Zeekanaal.
Art.57. De Vlaamse regering kan eenmalig de personeelsleden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (en de Vlaamse Openbare Instellingen) het recht geven om, binnen een vooraf vast te stellen tijdspanne, te worden overgedragen naar de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen, met behoud van de hen reglementair toegekende rechten. <DVR 1997-07-08/51, art. 25, 005; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  De vacatures bij de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen die in aanmerking komen voor opvulling door het in het eerste lid bedoelde personeel, worden op voordracht van de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen, door de Vlaamse regering op voorhand vastgesteld.

HOOFDSTUK XIII. - Grond- en pandenbeleid.
Art.58. (Opgeheven) <DVR 2006-03-10/61, art. 56, 016; Inwerkingtreding : 01-07-2006>

HOOFDSTUK XIV. - Welzijn.
Art.59.[1 § 1. Er wordt een "fonds voor wetenschappelijk onderzoek inzake Welzijn, Volksgezondheid en Gezin" opgericht, hierna genoemd "het fonds". Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van [2 artikel 15, § 2, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019]2.
   § 2. Het fonds wordt gespijsd met volgende middelen:
   1° de middelen die in uitvoering van een overeenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en derden worden betaald voor contractonderzoek door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
   2° de middelen van derden met het oog op het subsidiëren van onderzoeken uitgevoerd door een steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek;
   3° de middelen afkomstig uit de verkoop van onderzoekspublicaties van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of uit de medewerking aan dergelijke publicaties van derden door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
   § 3. Ten laste van dit fonds worden alle soorten uitgaven van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin aangerekend, zowel voor personeel als voor werking of uitrusting, als voor subsidies, voor zover deze uitgaven strikt verband houden met volgende elementen:
   1° het onderzoek van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin dat door derden wordt betaald;
   2° de middelen om voor derden gesubsidieerd onderzoek te laten uitvoeren door een steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek;
   3° onderzoekspublicaties van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.]1
  ----------
  (1)<DVR 2015-12-18/23, art. 31, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
  (2)<DVR 2019-03-29/45, art. 118, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK XV. - Cultuur.
Afdeling 1. - Sociaal-cultureel werk voor instellingen.
Art.60. Artikel 6, 3°, van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instelling voor volksontwikkelingswerk wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 3° binnen de drie maanden na de betekening van de erkenning beschikken over minstens drie educatieve en één administratief personeelslid; ".

Art.61. Artikel 8, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. Om methodologische redenen is een opsplitsing binnen een programma mogelijk op voorwaarde dat :
  1° de basisduur van het programma minstens zes uur bedraagt;
  2° de opsplitsing vooraf duidelijk aan de administratie meegedeeld is;
  3° het aantal deelnemers dit mogelijk maakt op basis van een verhouding van minstens twaalf deelnemers per gesplitst programma.
  Bij een opgesplitst programma dat voldoet aan voormelde voorwaarden wordt het reële aantal opgesplitste uren in rekening gebracht; op jaarbasis kunnen de opgesplitste uren hoogstens één derde van het totaal aantal gesubsidieerde uren bedragen. ".

Art.62. Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 9. § 1. Voor de bijzondere doelgroepen gehandicapten en langdurig werklozen kunnen specifieke instellingen opgericht worden die uitsluitend ten behoeve van deze doelgroep programma's brengen.
  De Vlaamse regering kan, na advies van de commissie, andere bijzondere doelgroepen erkennen waarvoor specifieke instellingen kunnen worden opgericht.
  § 2. De in § 1 vermelde instellingen moeten in afwijking van artikel 6, 2° en 3°, en artikel 8, § 1, 2°, voldoen aan volgende voorwaarden :
  1° een landelijke werking ontplooien en in het jaar van de indiening van de aanvraag tot erkenning minstens duizend uren programma's gerealiseerd hebben;
  2° de programma's worden elk afzonderlijk gevolgd door minstens zes deelnemers uit de bijzondere doelgroep waarbij de breuk tussen het totaal aantal deelnemersuren en het totaal aantal cursusuren op jaarbasis minstens negen deelnemers uit de bijzondere doelgroep bedraagt;
  3° binnen de drie maanden na de betekening van de erkenning beschikken over minstens twee educatieve en één administratief personeelslid;
  4° minimum negentig procent van het aantal gesubsidieerde uren wordt ingevuld met deelnemers uit de bijzondere doelgroep.
  § 3. Andere instellingen die ten behoeve van bijzondere doelgroepen programma's organiseren, kunnen ten belope van ten hoogste tien procent van het aantal gesubsidieerde uren programma's brengen welke gevolgd worden door ten minste zes deelnemers uit de bijzondere doelgroep. "

Art.63. Aan artikel 10 van hetzelfde decreet wordt de volgende zinsnede toegevoegd :
  " en wordt voor het eerste jaar beperkt tot de minimale erkenningsdrempel. ".

Art.64. In artikel 12 van hetzelfde decreet wordt de volgende volzin toegevoegd :
  " Bij ontoereikend krediet worden de subsidies voor elke instelling verminderd naar vehouding van hun aandeel in het totaal bedrag van de subsidies. ".

Art.65. Aan artikel 19 van hetzelfde decreet wordt een § 5 toegevoegd die luidt als volgt :
  " § 5. Voor de instellingen bedoeld in artikel 9, § 1, van het decreet gelden voor de berekening van de personeelssubsidies de volgende normen :
  1° het aantal subsidiabele educatieve personeelsfuncties is begrensd door het aantal gerealiseerde uren, met dien verstande dat per vijfhonderd uren anderhalve educatieve personeelsfunctie subsidiabel is en per resterende tweehonderdvijftig uur een halve educatieve personeelsfunctie;
  2° per schijf van vijfhonderd gerealiseerde uren is één halve administratieve personeelsfunctie subsidiabel. ".

Art.66. In artikel 27 van hetzelfde decreet wordt § 4 vervangen door wat volgt :
  " § 4. De organisaties of samenwerkingsverbanden van organisaties vermeld in artikel 27, § 1 en § 2, die een beroep doen op de overgangsperiode, worden erkend wanneer zij kunnen aantonen dat zij tijdens de overgangsperiode gedurende een aaneensluitende periode van twaalf maanden gewerkt hebben zoals het decreet het voorschrijft. De subsidiëring als erkende instelling gaat in na mededeling van de beslissing tot erkenning. ".

Art.67. In artikel 27 van hetzelfde decreet wordt § 5 vervangen door wat volgt :
  " § 5. Voor de organisaties, erkend op basis van één der in artikel 26 vermelde reglementeringen worden bij de erkenningsaanvraag enkel de overeenkomstig de respectievelijke werkingscriteria aangekondigde en aanvaarde activiteiten in rekening gebracht waarvoor zij in het gekozen kalenderjaar 1993 of 1994, personeelsfuncties gesubsidieerd kregen krachtens die respectievelijke reglementering. Aanvaarde activiteiten zijn programma's die voldoen aan de voorwaarden en aldus gerealiseerde uren programma's voorwerp kunnen zijn van subsidiëring. ".

Art.68. In artikel 27 van hetzelfde decreet wordt een § 6 toegevoegd dat luidt als volgt :
  " § 6. In de overgangsperiode worden voor de instellingen en de samenwerkingsverbanden hetzij de uren programma's van de aaneensluitende periode van twaalf maanden in rekening gebracht ten belope van maximaal de erkenningsdrempel hetzij de gesubsidieerde uren programma's waarvoor zij in het gekozen kalenderjaar 1993 of 1994 personeelsfuncties gesubsidieerd kregen overeenkomstig de respectievelijke reglementering. De instellingen, die proramma's brengen uitsluitend ten behoeve van bijzondere doelgroepen, kunnen voor het kalenderjaar 1995 enkel hun reëel gepresteerde uren programma's mede in rekening brengen. ".

Afdeling 2. - Sociaal-cultureel werk voor diensten.
Art.69. Aan artikel 10 van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor diensten voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen en houdende een wijziging van het decreet van 2 januari 1976 tot erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige koepelorganisaties voor beleidsvoorbereidend overleg in de sector van het sociaal-culturel werk voor volwassenen wordt de volgende zinsnede toegevoegd :
  " en wordt voor het eerste jaar beperkt tot de minimale erkenningsdrempel. ".

Art.70. In artikel 30 van hetzelfde decret wordt § 3 vervangen door wat volgt :
  " § 3. De organisaties of samenwerkingsverbanden van organisaties vermeld in artikel 30, § 1 en § 2, die een beroep doen op de overgangsperiode worden erkend wanneer zij kunnen aantonen dat zij tijdens de overgangsperiode een volledig kalenderjaar gewerkt hebben zoals het decreet het voorschrijft. De subsidiëring als erkende dienst gaat in na mededeling van de beslissing tot erkenning. ".

HOOFDSTUK XVI. - Monumenten.
Art.71.Bij de afrekening van een toegekende restauratiepremie [1 als vermeld in artikel 10.2.1, 1°, van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013]1, neemt de premienemer de meer- en bijwerken te zijnen laste voor zover het bedrag van de eindafrekening hoger is dan dat waarop de premie is berekend en voor zover de kosten voor deze meer- en bijwerken niet zouden zijn gecompenseerd door minwerken.
  Indien het eindbedrag der werken lager ligt dan dat waarop de premie is berekend wordt de premie naar verhouding verminderd.
  Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 5 juni 1991 voor zover de werken definitief beëindigd zijn of ter kennis zijn gebracht van het Vlaamse Gewest vóór 1 januari 1996.
  ----------
  (1)<DVR 2013-07-12/44, art. 12.1.11, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2015>

Art.72. Artikel 11, § 8, tweede lid van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten ingevoegd bij decreet van 18 december 1992 wordt opgeheven.

HOOFDSTUK XVII. - Economie.
Art.73. In het decreet van 6 juli 1994 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1994 wordt artikel 1 vervangen door wat volgt :
  " Artikel 1. § 1. Er wordt een fonds opgericht voor de aanwending van de courante ontvangsten gestort op het Rollend Fonds van de Participatiemaatschappij Vlaanderen.
  § 2. Aan het Fonds voor de aanwending van de courante ontvangsten gestort op het Rollend Fonds van de Participatiemaatschappij Vlaanderen worden toegewezen alle ontvangsten die geboekt worden op de subrekening courante ontvangsten van het Rollend Fonds van de Participatiemaatschappij Vlaanderen.
  § 3. De middelen van het Fonds voor aanwending van de courante ontvangsten gestort op het Rollend fonds van de Participatiemaatschappij Vlaanderen dienen te worden aangewend voor uitgaven die ten laste van het Vlaamse Gewest vallen in verband met taken van de Participatiemaatschappij Vlaanden (PMV), inzonderheid uitgaven uit hoofde van opdrachten haar toevertrouwd krachtens artikel 10, § 4, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de herstructurering van de GIMV, GIMVINDUS, VMHH Mijnen en LIM en tot oprichting van het Limburgfonds en van de permanente werkgroep Limburg. ".

Art.74. Het Vlaamse Gewest wordt gemachtigd toe te treden tot de vereniging zonder winstgevend doel Begeleidingsfonds Vlaamse Scheepsbouwmaatschappij.

Art.75. In het decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen wordt artikel 11 vervangen door wat volgt :
  " Artikel 11. De financiële middelen van de Raad bestaan uit :
  1° een dotatie die jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en een bijzondere dotatie voor de uitgaven van de Stichting Technologie Vlaanderen, bedoeld in artikel 7;
  2° eigen inkomsten. ".

Art.76. In het decreet van 19 april 1995 tot regeling van de arbeidsbemiddeling tegen betaling in het Vlaamse Gewest wordt een artikel 10bis toegevoegd dat luidt als volgt :
  " Artikel 10bis. De Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de onderzoekskosten die ten laste komen van het bureau bij de aanvraag van de erkenning. Deze bijdragen behoren tot de eigen inkomsten van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. ".

Art.77. In het decreet van 3 maart 1993 houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest wordt een artikel 8bis toegevoegd dat luidt als volgt :
  " Artikel 8bis. De Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de onderzoekskosten die ten laste komen van het bureau bij de aanvraag van de erkenning. Deze bijdragen behoren tot de eigen inkomsten van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. ".

Art.78. In het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest wordt een artikel 7bis toegevoegd dat luidt als volgt :
  " Artikel7bis. De Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de onderzoekskosten die ten laste komen van het bureau bij de aanvraag van de erkenning. Deze bijdragen behoren tot de eigen inkomsten van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. ".

Art.79. Aan artikel 1, § 4, van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 wordt de volgende littera toegevoegd :
  " d) alle ontvangsten die geboekt worden op de subrekening participaties-opdrachten van het Rollend Fonds van de Participatiemaatschappij Vlaanderen. ".

Art.80. In het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting van 1991 wordt artikel 29, § 2, vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. Aan het Fonds voor de aanwending van recyclagegelden worden toegewezen alle terugbetalingen met betrekking tot de activa, overgedragen in het kader van de bijzondere wet van 16 januari 1989, artikel 55, § 4, alsmede de terugbetalingen voortvloeiend uit ten onrechte verleende steun in het kader van de economische wetgeving. ".

Art.81. In hetzelfde decreet wordt artikel 29, § 3, vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. De middelen van het Fonds mogen worden aangewend in het raam van het economisch, technologie- of tewerkstellingsbeleid. ".

Art.82. Artikel 100 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting van 1991 wordt opgeheven.

HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding.
Art. 83. Tenzij anders bepaald in dit decreet treden de bepalingen van dit decreet in werking op 1 januari 1996.