Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 DECEMBER 1992. - Wet houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-07-1993 en tekstbijwerking tot 28-12-2015)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Directe belastingen.
Afdeling 1. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 1-30
Afdeling 2. - Wijzigingen van verschillende aard.
Art. 31-42
Afdeling 3. - Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
Art. 43-47
Afdeling 4. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten.
Art. 48
HOOFDSTUK II. - Indirecte fiscaliteit.
Afdeling 1. - Belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 49-51
Afdeling 2. - Accijnzen.
Onderafdeling 1. - Bepalingen tot bekrachtiging van accijnzen en definitief maken van voorlopige heffingen van accijnzen.
Art. 52-54
Onderafdeling 2. - Opheffingsbepaling.
Art. 55
Onderafdeling 3. - Instellen van een controleretributie.
Art. 56
Afdeling 3. - Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art. 57-58
Afdeling 4. - Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
Art. 59-63
Afdeling 5. - Wetboek der successierechten.
Art. 64-66
Afdeling 6. - Wetboek der zegelrechten.
Art. 67-69
HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen.
Art. 70-72
HOOFDSTUK IV. - Lange termijnsparen.
Afdeling 1. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 73-101
Overgangsbepalingen.
Art. 102-106
Afdeling 2. - Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art. 107-115
Overgangsbepaling.
Art. 116-118
Overgangsbepalingen.
Art. 119-127
HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen.
Art. 128-130







Artikels:

HOOFDSTUK I. - Directe belastingen.
Afdeling 1. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Artikel 1. In artikel 21, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de woorden " als bedoeld in de artikelen 114 en 118 " vervangen door de woorden " als bedoeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies ".

Art.2. Artikel 64 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het bedrag van de degressieve afschrijvingsannuïteit mag in geen geval meer bedragen dan 40 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde. ".

Art.3. Artikel 75, 3°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 12 van de wet van 28 juli 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 3° vaste activa indien het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als vermeld sub 2° is overgedragen aan een andere belastingplichtige, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt. ".

Art.4. In artikel 171, 1°, c, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door artikel 15, 1°, van de wet van 28 juli 1992, worden in de Nederlandse tekst de woorden " in de vier jaren vóór de stopzetting " vervangen door de woorden " in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting. ".

Art.5. In artikel 178 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 1 wordt aangevuld met de woorden " onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 3 ";
  2° in de plaats van § 3, die § 4 wordt, wordt een nieuwe § 3 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 3. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt, behoudens wat de in de artikelen 131 tot 134 en 148 vermelde belastingvrije sommen, eventueel verhoogd, en de grenzen van de in de artikelen 136 en 140 tot 142 vermelde bestaansmiddelen betreft, de aanpassing verwezenlijkt :
  1° voor de aanslagjaren 1994 tot 1997 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1991 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988;
  2° voor de aanslagjaren 1998 en volgende met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1995 en 1991. ".

Art.6. De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit, de toepassing van het artikel 178, § 3, van hetzelfde Wetboek, beperken tot de aanslagjaren 1994 en 1995 of 1994 tot 1996 en bijgevolg § 3, 2°, van hetzelfde artikel wijzigen.
  De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van het ter uitvoering van deze bepaling genomen besluit.

Art.7. Artikel 180 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 82 van de wet van 28 juli 1992, wordt aangevuld met een 10°, luidend als volgt :
  " 10° Effectenbeursvennootschappen als vermeld in artikel 7 van de wet van 4 december 1990. ".

Art.8. Artikel 192, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Volledig vrijgesteld zijn eveneens de meerwaarden verwezenlijkt op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202 en 203, eerste lid, 1°, tweede, vierde en vijfde lid van de winst te worden afgetrokken. ".

Art.9. In artikel 203 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De in artikel 202, 1° en 2°, vermelde inkomsten zijn slechts aftrekbaar :
  1° indien ze worden verleend of toegekend door binnenlandse vennootschappen of door buitenlandse vennootschappen die aan een belasting van gelijke aard als de vennootschapsbelasting zijn onderworpen;
  2° en in zoverre ze op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden, de verkrijgende vennootschap in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten uitkeert een deelneming bezit van ten minste 5 pct. of met een aanschaffingswaarde van ten minste 50 miljoen frank; "
  2° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd :
  " Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing op de inkomsten die worden verkregen :
  1° door kredietinstellingen vermeld in artikel 56, § 1;
  2° door verzekeringsondernemingen vermeld in artikel 56, § 2, 2°, h;
  3° door beursvennootschappen vermeld in artikel 35 van de wet van 4 december 1990. ".

Art.10. In artikel 215 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 22 van de wet van 28 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het derde lid wordt aangevuld als volgt :
  " 4° op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één bestuurder of werkend vennoot een bezoldiging van ten minste 1 000 000 frank hebben toegekend;
  5° op vennootschappen die deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort als vermeld in het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra; "
  2° een als volgt luidend vierde lid wordt ingevoegd :
  " Wat betreft de vennootschappen waarvan het belastbare inkomen minder dan 1 000 000 frank bedraagt, is het derde lid, 4°, niet van toepassing wanneer dat inkomen, verhoogd met de hoogste bezoldiging die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk aan één bestuurder of werkend vennoot wordt toegekend, ten minste 1 000 000 frank bedraagt en in zover deze bezoldiging hoger is dan (of gelijk is aan) dat belastbare inkomen. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658> ".

Art.11. Artikel 242, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door het volgende lid :
  " Het eerste lid is eveneens van toepassing op de niet-inwoners die geen tehuis in België hebben behouden en gedurende ten minste 9 volle maanden van het belastbare tijdperk in België een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend waaruit bezoldigingen als vermeld in artikel 228, § 2, 6° of 7°, voortvloeien of over dezelfde periode pensioenen als vermeld in artikel 228, § 2, 6°, hebben verkregen en in zoverre die inkomsten ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van hun binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten. ".

Art.12. Artikel 244, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 244. In afwijking van artikel 243 wordt de belasting berekend volgens de regels bepaald in titel II, hoofdstuk III en met inachtneming van de artikelen 86 tot 89 en 126 tot 129, wanneer de belastingplichtige gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden, met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154 het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen.
  Het eerste lid is eveneens van toepassing op de niet-inwoners die geen tehuis in België hebben behouden en gedurende ten minste 9 volle maanden van het belastbare tijdperk in België een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend waaruit bezoldigingen als vermeld in artikel 228, § 2, 6° of 7°, voortvloeien of over dezelfde periode pensioenen als vermeld in artikel 228, § 2, 6°, hebben verkregen en in zoverre die inkomsten ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van hun binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten. ".

Art.13. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 244bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 244bis. Voor de toepassing van de artikelen 243 en 244 worden gehuwde personen niet als echtgenoten maar als alleenstaanden aangemerkt wanneer slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot bij overeenkomst vrijgestelde binnenlandse beroepsinkomsten of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 270 000 frank.
  De toeslagen voor personen ten laste die vermeld zijn in de artikelen 132 en 133, worden slechts verleend wanneer de aan de belasting onderworpen echtgenoot de meeste beroepsinkomsten heeft. ".

Art.14. Artikel 270 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 33 van de wet van 28 juli 1992, wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt :
  " 5° degenen die krachtens artikel 35 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten verplicht zijn de akten of verklaringen ter registratie aan te bieden wanneer het akten of verklaringen betreft waarbij de overdracht onder bezwarende titel is vastgesteld van in België gelegen onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot die goederen door een in artikel 227, 1° of 2°, vermelde belastingplichtige. ".

Art.15. Artikel 272 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt :
  " Ondanks elk strijdig beding moeten de in artikel 270, 5°, vermelde belastingschuldigen de desbetreffende voorheffing inhouden op de meerwaarden die begrepen zijn in de in artikel 228, § 2, 3°, a en 4° vermelde winst of baten. ".

Art.16. Artikel 273 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 273. De bedrijfsvoorheffing is verschuldigd uit hoofde van :
  1° het betalen of toekennen van belastbare bezoldigingen;
  2° de verwezenlijking van in artikel 272, tweede lid, vermelde meerwaarden. ".

Art.17. Artikel 306 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 306. Volgens de regels en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepaalde categorieën van belastingplichtigen vrijstellen van de in artikel 305 vermelde aangifteplicht in de personenbelasting. ".

Art.18. Artikel 314, § 6, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een als volgt luidend lid :
  " De Koning kan, in de door Hem bepaalde gevallen, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de verplichting tot het vermelden van het fiscaal identificatienummer uitbreiden tot de natuurlijke personen en rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die zich in de in § 3, eerste lid, 3°, vermelde omstandigheden bevinden. ".

Art.19. Artikel 345, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 36 van de wet van 28 juli 1992, wordt met een als volgt luidend lid aangevuld :
  " Ontstentenis van antwoord vanwege de Administratie der directe belastingen binnen een door de Koning gestelde termijn, wordt gelijkgesteld met een voorafgaand akkoord. ".

Art.20. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 412bis ingevoegd luidend als volgt :
  " Artikel 412bis. In afwijking van artikel 412, tweede lid, is de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de in artikel 272, tweede lid, vermelde meerwaarden betaalbaar bij de registratie van de in artikel 270, 5°, vermelde akten of verklaringen.
  De Koning bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel. ".

Art.21. Artikel 414, § 1, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door het volgende lid :
  " De nalatigheidsinterest is niet verschuldigd wanneer hij geen 200 frank per maand bedraagt. ".

Art.22. In artikel 415 van hetzelfde Wetboek, waarvan de tegenwoordige tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 2. Wanneer een in de artikelen 444 en 445 vermelde belastingverhoging of administratieve boete samen met de voorheffing waarop de verhoging of de boete betrekking heeft in het kohier wordt opgenomen, is de nalatigheidsinterest betreffende die verhoging of die boete verschuldigd vanaf het verstrijken van de in artikel 412 vermelde betalingstermijn. ".

Art.23. Artikel 419, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door het volgende lid :
  " Evenmin wordt moratoriuminterest toegekend wanneer hij geen 200 frank per maand bedraagt. ".

Art.24. Artikel 461 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 461. Tenzij de procureur des Konings met de feiten bekend is geraakt ingevolge een klacht die is ingediend of een aangifte die is gedaan door ambtenaren van de belastingbesturen van het Ministerie van Financiën die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, en indien hij een vervolging instelt wegens feiten die naar luid van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijk strafbaar zijn, kan hij het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur der directe belastingen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies; de gewestelijke directeur dient binnen vier maanden na de ontvangst van het aan hem gerichte verzoek hierop te antwoorden.
  In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering. ".

Art.25. Artikel 463 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. ".

Art.26. Artikel 520 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 520. De artikelen 36, 40, § 2, tweede lid, 105, eerste lid, 124, § 3, tweede lid en 306bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven of gewijzigd door artikel 260 van de wet van 22 december 1989 en door artikel 3, A tot C, F en K, van de wet van 23 oktober 1991, blijven van toepassing op de meerwaarden die waren vrijgesteld overeenkomstig de hiervoren vermelde artikelen 36 en 105. ".

Art.27. § 1. In afwijking van artikel 149 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen worden de van het totaal van de netto-inkomsten aftrekbare uitgaven voor niet-verblijfhouders die natuurlijke personen zijn, voor het aanslagjaar 1991 overeenkomstig de §§ 2 en 3 bepaald.
  § 2. Van het totaal van de in artikel 143 bedoelde netto-inkomsten zijn alleen aftrekbaar :
  1° de tachtig honderdsten van de in artikel 71, § 1, 3°, vermelde uitkeringen tot onderhoud of als zodanig geldende kapitalen, voor zover de verkrijger van de uitkering een rijksinwoner is;
  2° de giften betaald aan de Belgische instellingen vermeld in artikel 71, § 1, 4°, a tot h, 5° en 10°;
  3° de in artikel 71, § 1, 6°, vermelde termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten, voor zover de sommen betrekking hebben op een in het land gelegen onroerend goed.
  § 3. Wanneer een in artikel 139, 1°, vermelde belastingplichtige in België een tehuis heeft behouden gedurende het volledige belastbare tijdperk, zijn de uitgaven bedoeld in titel II, hoofdstuk II, afdeling VI, in afwijking (van het bepaalde onder § 2), aftrekbaar, met uitzondering van die vermeld : <W 1994-07-06/33, art. 86, 003; Inwerkingtreding : 26-07-1994>
  a) in artikel 71, § 1, 3°, wanneer de verkrijger van de uitkering geen rijksinwoner is;
  b) in artikel 71, § 1, 6°, wanneer het recht van erfpacht of van opstal of enig ander gelijkaardig onroerend recht betrekking heeft op in het buitenland gelegen onroerende goederen.
  (Het eerste lid is eveneens van toepassing op de niet-inwonende belastingplichtigen die geen tehuis in België hebben behouden en die in België belastbare beroepsinkomsten als vermeld in artikel 140, § 2, 3°, a, b en e, en 4° tot 7°, hebben behaald of verkregen, in zoverre die inkomsten ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van hun binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten.) <W 1996-01-30/41, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 09-04-1996>
  § 4. De in dit artikel vermelde artikelen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen zijn de artikelen zoals zij van toepassing waren voor het aanslagjaar 1991.

Art.28. § 1. In afwijking van artikel 150 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, wordt de belasting der niet-verblijfhouders voor natuurlijke personen voor het aanslagjaar 1991 overeenkomstig de §§ 2 tot 5 berekend.
  § 2. In gevallen als vermeld in artikel 143 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in de artikelen 7, § 1, en 8 van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen.
  Op de aldus berekende belasting worden de in artikel 87ter van hetzelfde Wetboek vermelde verminderingen toegestaan binnen de perken en onder de voorwaarden gesteld in deze bepaling, met dien verstande dat de ermede verband houdende belasting eveneens overeenkomstig het eerste lid wordt berekend.
  Die verminderingen worden voor beide echtgenoten slechts éénmaal verleend en worden vastgesteld met inachtneming van het geheel van de inkomsten, met inbegrip van de buitenlandse inkomsten.
  De artikelen 73, 75, 92 en 93 van hetzelfde Wetboek en de artikelen 1 en 2 van de wet van 7 december 1988 zijn eveneens van toepassing.
  § 3. In afwijking van de bepalingen van § 2, wordt de belasting berekend volgens de regels bepaald in de artikelen 73 tot 76 in titel II, hoofdstuk III, van hetzelfde Wetboek en in de artikelen 1 tot 8 van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen, wanneer de belastingplichtige gedurende het volledige belastbare tijdperk in België een tehuis heeft behouden (, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 87ter van hetzelfde Wetboek en van de artikelen 3 tot 5 van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen). <W 1994-07-06/33, art. 87, 003; Inwerkingtreding : 26-07-1994>
  (Die regels zijn eveneens van toepassing op de niet-inwonende belastingplichtigen die geen tehuis in België hebben behouden en die in België belastbare beroepsinkomsten als vermeld in artikel 140, § 2, 3°, a, b en e, en 4° tot 7°, hebben behaald of verkregen, in zoverre die inkomsten ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van hun binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten.) <W 1996-01-30/41, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 09-04-1996>
  § 4. Voor de toepassing van de §§ 2 en 3 worden gehuwde personen niet als echtgenoten maar als alleenstaanden aangemerkt wanneer slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot (binnenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten) heeft van meer dan 270 000 frank. <W 1994-07-06/33, art. 87, 003; Inwerkingtreding : 26-07-1994>
  De toeslagen voor personen ten laste die vermeld zijn in artikel 6, § 1, 3° en § 2 van de wet van 7 december 1988, worden slechts verleend wanneer de aan de belasting onderworpen echtgenoot de meeste beroepsinkomsten heeft.
  § 5. De belasting gevestigd ingevolge de §§ 2 tot 4 wordt verhoogd met zes opcentiemen ten bate van de Staat, berekend op de wijze als bepaald in artikel 353 van hetzelfde Wetboek.
  § 6. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ontheffing van de aanslagen die in strijd met de bepalingen van § 1 zijn gevestigd, hetzij ambtshalve wanneer de overbelastingen door de administratie zijn vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie zijn bekendgemaakt binnen een termijn van één jaar vanaf de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad, hetzij ingevolge een gemotiveerd bezwaarschrift ingediend binnen dezelfde termijn bij de directeur der belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de aanslag is gevestigd.
  Geen moratoriuminteresten worden toegekend bij teruggave van belasting overeenkomstig het eerste lid.
  § 7. De in dit artikel vermelde artikelen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen zijn de artikelen zoals zij van toepassing waren voor het aanslagjaar 1991.

Art.29. In afwijking van artikel 243 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt de belasting van niet-inwoners voor natuurlijke personen die in België geen tehuis hebben behouden gedurende het volledige belastbare tijdperk, voor het aanslagjaar 1992 overeenkomstig het tweede tot het vierde lid berekend.
  In gevallen vermeld in artikel 232 vinden de artikelen 86 tot 89 geen toepassing en wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in artikel 130.
  Op de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen ingevolge de artikelen 146 tot 154 verleend binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in die artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, met dien verstande dat de ermee overeenstemmende belasting eveneens overeenkomstig het vorige lid wordt vastgesteld. Die verminderingen worden voor beide echtgenoten slechts éénmaal verleend.
  De artikelen 126 tot 129, 169, 171 tot 174 en 178 zijn eveneens van toepassing.

Art.30. § 1. De artikelen 4, 7, 11, 12 en 13 zijn van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992.
  § 2. De artikelen 21 en 23 treden in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, voor het tijdperk dat op dezelfde dag een aanvang neemt.
  § 3. Artikel 22 is van toepassing op de kohieren die uitvoerbaar worden verklaard met ingang van de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
  § 4. Artikel 24 treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
  § 5. Artikel 26 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993.
  § 6. De artikelen 14 tot 16 en 20 zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 1993 verwezenlijkte meerwaarden.
  § 7. Artikel 1 heeft uitwerking met ingang van 19 september 1992.
  § 8. De artikelen 8 tot 10 zijn van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994.
  § 9. De artikelen 2 en 3 zijn van toepassing op vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met ingang van 1 januari 1992.
  § 10. Elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3 en 8 tot 10.
  § 11. Artikel 19 treedt in werking op de datum vermeld in artikel 41, § 2, van de wet van 20 juli 1991 houdende begrotingsbepalingen.

Afdeling 2. - Wijzigingen van verschillende aard.
Art.31. <Invoeging van een artikel 142bis in de W 1990-12-04/32>

Art.32. <Wijzigingsbepaling van artikel 143 van de W 1990-12-04/32>

Art.33. <Wijzigingsbepaling van artikel 35, § 1 van de W 1990-12-28/32>

Art.34. <Wijzigingsbepaling van artikel 212 van de W 1991-06-17/30>

Art.35. <Wijzigingsbepaling van artikel 213 van de W 1991-06-17/30>

Art.36. <Wijzigingsbepaling van artikel 243 van de W 1991-06-17/30>

Art.37. <Wijzigingsbepaling van artikel 47, § 2 van de W 1992-07-28/30>

Art.38. § 1. Artikel 33 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994.
  Elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.
  § 2. De artikelen 34 tot 36 treden respectievelijk in werking op de datum waarop de artikelen 212, 213 en 243 van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle en de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen overeenkomstig artikel 277 van dezelfde wet in werking treden.
  § 3. Artikel 32, 2°, treedt in werking met ingang van het aanslagjaar 1992.
  § 4. Artikel 32, 1°, heeft uitwerking met ingang van 19 september 1992.

Art.39. Opgeheven worden :
  1° artikel 4, derde lid, van het koninklijk besluit van 28 augustus 1926 betreffende de toepassing van een verhogingscoëfficiënt op de te laat betaalde rechtstreekse belastingen en daarmede gelijkgestelde taksen;
  2° artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 4 van 22 augustus 1934 houdende wijziging van de wetsbepalingen inzake rechtstreekse en daarmede gelijkgestelde belastingen.

Art.40. In het koninklijk besluit nr. 15 van 9 maart 1982 tot aanmoediging van de inschrijving op of de aankoop van aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in Belgische vennootschappen, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 150 van 30 december 1982 en bij de wetten van 31 juli 1984, 22 februari 1990, 20 juli 1990 en 28 december 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in artikel 2, § 2, eerste lid, worden de woorden " niet meer bedragen dan 8 pct. " vervangen door de woorden " niet meer bedragen dan 5 pct. ";
  2° artikel 2, § 3, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. In afwijking van § 2 wordt de termijn van vijf boekjaren verlengd met zoveel boekjaren als er nodig zijn opdat de totale vrijstelling die de betrokken vennootschap zou kunnen verkrijgen indien ze tijdens ieder boekjaar op de maximale vrijstelling aanspraak zou kunnen maken, overeenstemt met 130 pct. of met 117 pct. van het in aanmerking komende kapitaal, naargelang de verrichting plaats had in 1982 of in 1983, indien de vennootschap zich tegenover de inschrijvers verbindt de belastingbesparing die uit de vrijstelling voortvloeit volledig over te dragen op de aan de nieuwe aandelen of deelbewijzen uitgekeerde inkomsten en zij die verbintenis nakomt. In voorkomend geval wordt de vrijstelling tijdens het laatste boekjaar op passende wijze beperkt.
  Voor vennootschappen die zelf geen belasting besparen op de aan hun nieuwe aandelen of deelbewijzen uitgekeerde inkomsten, is de vrijstelling evenzeer van toepassing voor de overeenkomstig het eerste lid vastgestelde verlengde vrijstellingstermijn, voor zover zij zich verbinden het eventueel aanvullend inkomen dat voortvloeit uit de vrijstelling die de vennootschappen, in de oprichting of kapitaalsverhoging waaraan zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben deelgenomen, in voorkomend geval hebben verkregen, door te geven aan de nieuwe aandelen of deelbewijzen en dat werkelijk ook doen; die doorgeving is slechts verplicht als de betrokken vennootschappen inkomsten uitkeren aan de aandelen of deelbewijzen van belegde kapitalen.
  De verbintenis die de vennootschap aangaat tegenover de inschrijvers om de belastingbesparing over te dragen of om het aanvullende inkomen door te geven, moet formeel worden uitgedrukt in de prospectus van uitgifte van de nieuwe aandelen of deelbewijzen of in de akte van kapitaalsverhoging, naargelang er al dan niet publiek beroep wordt gedaan op de geldbeleggers.
  Behoudens andersluidende beslissing ten gevolge van een akte die onderworpen is aan de voorschriften betreffende de openbaarmaking, heeft de in de prospectus van uitgifte van de nieuwe aandelen of deelbewijzen of in de akte van oprichting of van kapitaalsverhoging formeel uitgedrukte verbintenis ambtshalve betrekking op de overeenkomstig het eerste lid vastgestelde vrijstellingstermijn die het in § 2, derde lid, vermelde vrijstellingstijdperk verlengt. ".

Art.41. In artikel 3, § 2, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 150 van 30 december 1982 en bij artikel 9 van de wet van 22 december 1990, worden de woorden " twaalf jaar " vervangen door de woorden " dertien jaar ".

Art.42. Artikel 40 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994.
  Elke wijziging die vanaf 4 augustus 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.

Afdeling 3. - Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
Art.43. In de Franse tekst van artikel 96, 3°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 1 juni 1992, worden de woorden " voitures utilisées " vervangen door de woorden " véhicules utilisés ".

Art.44. Artikel 96 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 1 juni 1992, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " De Koning kan de voorwaarden en de regels voor de toepassing van dit artikel vaststellen. ".

Art.45. Artikel 103 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 1 juni 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 103. De belasting is verbonden aan een aanslagjaar dat begint op de eerste dag van de maand waarin de belasting verschuldigd is. Deze aanslagjaren worden genoemd naar het jaar waarin de belasting verschuldigd is. ".

Art.46. In de Franse tekst van artikel 104 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 1 juni 1992, worden de woorden " premier jour du mois au cours duquel la taxe est due " vervangen door de woorden " premier jour de l'exercice d'imposition pour lequel elle est due. ".

Art.47. De artikelen 43 tot 46 hebben uitwerking met ingang van 1 juni 1992.

Afdeling 4. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten.
Art.48. Met uitwerking op de datum van hun inwerkingtreding zijn bekrachtigd :
  1° het koninklijk besluit van 12 juni 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing;
  2° het koninklijk besluit van 2 september 1992 tot vaststelling van de bedrijfsvoorheffing op kapitalen en afkoopwaarden niet verleend in het kader van het pensioensparen;
  3° het koninklijk besluit van 1 oktober 1992 tot vaststelling van de bedrijfsvoorheffing op inkomsten van podiumkunstenaars en sportbeoefenaars die niet rijksinwoners zijn;
  4° het koninklijk besluit van 9 november 1992 tot oprichting van een commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden.

HOOFDSTUK II. - Indirecte fiscaliteit.
Afdeling 1. - Belasting over de toegevoegde waarde.
Art.49. In artikel 74 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen door artikel 71 van de wet van 4 augustus 1986, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. Tenzij de procureur des Konings met de feiten bekend is geraakt ingevolge een klracht die is ingediend of een aangifte die is gedaan door ambtenaren van de belastingbesturen van het Ministerie van Financiën die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, en indien hij een vervolging instelt wegens feiten die naar luid van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijk strafbaar zijn, kan hij het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies; de gewestelijke directeur dient binnen vier maanden na de ontvangst van het aan hem gerichte verzoek hierop te antwoorden.
  In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering; "
  2° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art.50. Artikel 74bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 72 van de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met het volgend lid :
  " Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. ".

Art.51. Met gevolg vanaf de dag van hun inwerkingtreding zijn bekrachtigd :
  1° het koninklijk besluit van 29 juni 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;
  2° het koninklijk besluit van 30 september 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.

Afdeling 2. - Accijnzen.
Onderafdeling 1. - Bepalingen tot bekrachtiging van accijnzen en definitief maken van voorlopige heffingen van accijnzen.
Art.52. In artikel 1 van de op 20 november 1963 gecoördineerde wetsbepalingen betreffende het accijnsregime van minerale olie, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, worden de bedragen " 524 frank " en " 749 frank " respectievelijk vervangen door de bedragen " 624 frank " en " 919 frank ".

Art.53. In artikel 1, § 1, van de wet van 7 februari 1961 betreffende het accijnsregime van benzol en van soortgelijke produkten, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, wordt het bedrag van " 749 frank " vervangen door het bedrag " 919 frank ".

Art.54. De bijzondere accijnzen die voorlopig zijn vastgesteld bij het koninklijk besluit van 19 augustus 1992 tot wijziging van het accijnsstelsel van minerale olie alsmede van het accijnsstelsel van benzol en van soortgelijke produkten worden definitief voor de periode waarin dat besluit van kracht is geweest.
  Voor dezelfde periode worden eveneens definitief de aanvullende bijzondere accijnzen zoals zij voorlopig zijn vastgesteld bij hetzelfde koninklijk besluit.

Onderafdeling 2. - Opheffingsbepaling.
Art.55. Opgeheven worden :
  1° het koninklijk besluit van 19 augustus 1992 tot wijziging van het accijnsstelsel van minerale olie alsmede van het accijnsstelsel van benzol en van soortgelijke produkten;
  2° op 1 januari 1993, de wet van 21 augustus 1903 betreffende het vervaardigen en de invoer van suiker, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1930, het koninklijk besluit nr. 83 van 16 januari 1935 en de wetten van 10 oktober 1967 en 6 juli 1978;
  3° op 1 januari 1993, hoofdstuk IV en de artikelen 27 tot 35 van de wet van 19 maart 1951 inzake accijnzen, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1978.

Onderafdeling 3. - Instellen van een controleretributie.
Art.56. In artikel 1 van de op 23 november 1963 gecoördineerde wetsbepalingen betreffende het accijnsregime van minerale olie, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, luidend als volgt :
  " § 2. De ingevoerde of voor het verbruik uitgeslagen huisbrandolie is onderworpen aan een controleretributie van 21 frank per hectoliter bij 15 graden Celcius. ".

Afdeling 3. - Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art.57. In artikel 207nonies van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. Tenzij de procureur des Konings met de feiten bekend is geraakt ingevolge een klacht die is ingediend of een aangifte die is gedaan door ambtenaren van de belastingbesturen van het Ministerie van Financiën die daartoe behoorlijk gemachtid zijn, en indien hij een vervolging instelt wegens feiten die naar luid van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijk strafbaar zijn, kan hij het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies; de gewestelijke directeur dient binnen vier maanden na de ontvangst van het aan hem gerichte verzoek hierop te antwoorden.
  In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering; "
  2° § 5 wordt opgeheven.

Art.58. Artikel 207decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 82 van de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. ".

Afdeling 4. - Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
Art.59. In artikel 122 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gewijzigd bij de wetten van 14 april 1965, 22 juli 1970, 22 december 1989 en 4 december 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, 4°, worden de woorden " als bedoeld in de artikelen 114, 118 en 119bis " vervangen door de woorden " als vermeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies ";
  2° er wordt een als volgt luidend lid ingevoegd :
  " Het evenredig recht, zonder aftrek van het reeds geïnde algemeen vast recht, wordt echter opeisbaar wanneer de in het eerste lid, 4°, bedoelde beleggingsvennootschap de erkenning bepaald bij artikel 120, § 2, van voornoemde wet van 4 december 1990 niet verkrijgt of verliest, al naar het geval, zulks vanaf de datum van de beslissing tot weigering of tot intrekking van de erkenning. ".

Art.60. In artikel 207septies van hetzelfde Wetboek, vervangen door artikel 87 van de wet van 4 augustus 1986, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. Tenzij de procureur des Konings met de feiten bekend is geraakt ingevolge een klacht die is ingediend of een aangifte die is gedaan door ambtenaren van de belastingbesturen van het Ministerie van Financiën die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, en indien hij een vervolging instelt wegens feiten die naar luid van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijk strafbaar zijn, kan hij het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies; de gewestelijke directeur dient binnen vier maanden na de ontvangst van het aan hem gerichte verzoek hierop te antwoorden.
  In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering; "
  2° § 5 wordt opgeheven.

Art.61. Artikel 207octies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 88 van de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. ".

Art.62. Artikel 212 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 13 augustus 1947 en gewijzigd bij de wetten van 17 juli 1985, 4 augustus 1986 en 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 212. In geval van wederverkoop van een onroerend goed, door de verkoper of zijn rechtsvoorgangers verkregen bij een akte waarop het bij artikel 44 vastgestelde recht is voldaan, wordt drie vijfde van dat recht aan de wederverkoper teruggegeven indien de wederverkoop bij authentieke akte vastgesteld is binnen twee jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging.
  Wanneer de verkrijging of de wederverkoop heeft plaatsgehad onder een opschortende voorwaarde, wordt de termijn van wederverkoop berekend op basis van de datum waarop deze voorwaarde is vervuld.
  Niet teruggegeven wordt het recht dat betrekking heeft op het gedeelte van de prijs en de lasten van de verkrijging, dat hoger is dan het bedrag dat tot grondslag heeft gediend voor de heffing van de belasting op de akte van wederverkoop.
  In geval van gedeeltelijke wederverkoop wordt in het verzoek tot teruggave het deel van de aanschaffingsprijs dat betrekking heeft op het wederverkochte gedeelte nader aangegeven onder controle van het bestuur.
  Een door de wederverkoper en de instrumenterende notaris ondertekend verzoek tot teruggave, onderaan op de akte gesteld voor de registratie, heeft dezelfde gevolgen als het met redenen omkleed verzoek ingevolge artikel 217.2. Dit verzoek moet een afschrift van het registratierelaas van de authentieke akte van verkrijging bevatten, alsook de naam van de begunstigde van de teruggave en, in voorkomend geval, het rekeningnummer waarop het bedrag van de terug te geven rechten moet worden gestort. ".

Art.63. In artikel 214, 1°, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 186 van de wet van 22 december 1989, worden de woorden " het visa van de repertoriums " vervangen door de woorden " het visum van de repertoria van de notarissen ".

Afdeling 5. - Wetboek der successierechten.
Art.64. In artikel 133nonies van het Wetboek der successierechten, vervangen door artikel 94 van de wet van 4 augustus 1986, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. Tenzij de procureur des Konings met de feiten bekend is geraakt ingevolge een klacht die is ingediend of een aangifte die is gedaan door ambtenaren van de belastingbesturen van het Ministerie van Financiën die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, en indien hij een vervolging instelt wegens feiten die naar luid van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijk strafbaar zijn, kan hij het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies; de gewestelijke directeur dient binnen vier maanden na de ontvangst van het aan hem gerichte verzoek hierop te antwoorden.
  In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering; "
  2° § 5 wordt opgeheven.

Art.65. Artikel 133decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 95 van de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. ".

Art.66. In hetzelfde Wetboek wordt een derde boek ingevoegd, luidend als volgt :
  " DERDE BOEK. - JAARLIJKSE TAKS OP DE COORDINATIECENTRA.
  Artikel 162bis. De coördinatiecentra worden op 1 januari van elk jaar aan een jaarlijkse taks onderworpen.
  Het bedrag van de taks bedraagt 400 000 frank per voltijdse werknemer van het coördinatiecentrum, in de zin van artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra.
  Het totale bedrag van de taks mag niet hoger zijn dan 4 000 000 frank ten laste van éénzelfde coördinatiecentrum.
  De taks is eisbaar vanaf 1 januari van het eerste jaar dat volgt op de datum van oprichting.
  De in aanmerking te nemen personeelsbezetting is die op 1 januari van elk belastingjaar.
  Artikel 162ter. De taks moet ten laatste op 31 maart van elk jaar gekweten worden.
  De taks wordt gekweten door storting of overschrijving op de postrekening-courant van het bevoegde kantoor.
  Wanneer echter het coördinatiecentrum niet in de loop van het burgerlijk jaar van zijn oprichting bij koninklijk besluit erkend werd, zijn de vóór de datum (...) van de erkenning opeisbare taksen, betaalbaar binnen drie maanden na deze datum. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  Wordt de taks niet binnen de termijn betaald, dan is de wettelijke interest, tegen de rentevoet bepaald in burgerlijke zaken, van rechtswege eisbaar vanaf de dag, waarop de betaling had moeten geschieden.
  De gedeelten van een maand worden voor een volle maand gerekend.
  Artikel 162quater. Op de dag van de betaling dient de belastingplichtige op het bevoegde kantoor een opgave in met vermelding van het aanslagjaar, de oprichtingsdatum van het centrum, de datum van het koninklijk besluit tot erkenning, het aantal voltijdse werknemers in dienst en het bedrag van de taks.
  Wanneer de opgave niet binnen de in voorgaand artikel gestelde termijn wordt ingediend, wordt een boete verbeurd van 10 000 frank per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend.
  Artikel 162quinquies. De Koning bepaalt het kantoor dat bevoegd is voor de inning van de taks, de interesten en de boeten. Hij kan regels voor de betaling vaststellen.
  Artikel 162sexies. In geval de taks niet binnen de vastgestelde termijn betaald werd, is een boete verschuldigd die gaat van één twintigste tot één vijfde van de taks, volgens een bij koninklijk besluit vastgestelde schaal.
  Artikel 162septies. Elke onnauwkeurigheid of weglating vastgesteld in de in artikel 162quater vermelde opgave wordt gestraft met een boete gelijk aan vijfmaal het ontdoken recht te verminderen volgens een schaal die wordt vastgesteld bij koninklijk besluit.
  Artikel 162octies. Wanneer het coördinatiecentrum zijn erkenning verliest of eraan verzaakt, met uitwerking op een datum vóór 1 januari van het aanslagjaar waarvoor de belasting is betaald, worden de belasting en, in voorkomend geval, de interesten teruggegeven.
  Artikel 162novies. De vervolgingen en gedingen door de administratie of de belastingplichtige in te spannen tot verkrijging van de betaling of van de teruggave van de taks, de interesten en de boeten, geschieden op de wijze en volgens de vormen vastgesteld inzake registratierechten.
  Artikel 162decies. Er is verjaring voor de eis tot invordering of teruggave van de taks, de interesten en de boeten na vijf jaar (...) vanaf 1 januari van het jaar waarin de vordering ontstaan is. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  De verjaringen inzake invordering en teruggave van de belastingen, interesten en boeten worden geschorst overeenkomstig de artikelen 140.1. en 140.2. van dit Wetboek. ".

Afdeling 6. - Wetboek der zegelrechten.
Art.67. In artikel 67nonies van het Wetboek der zegelrechten, vervangen door artikel 102 van de wet van 4 augustus 1986, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. Tenzij de procureur des Konings met de feiten bekend is geraakt ingevolge een klacht die is ingediend of een aangifte die is gedaan door ambtenaren van de belastingbesturen van het Ministerie van Financiën die daartoe behoorlijk gemachtigd zijn, en indien hij een vervolging instelt wegens feiten die naar luid van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten strafrechtelijk strafbaar zijn, kan hij het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies; de gewestelijke directeur dient binnen vier maanden na de ontvangst van het aan hem gerichte verzoek hierop te antwoorden.
  In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering; "
  2° § 5 wordt opgeheven.

Art.68. Artikel 67decies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 103 van de wet van 4 augustus 1986, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. ".

Art.69. De artikelen 49, 57, 60, 64 en 67 treden in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
  De artikelen 56 en 66 treden in werking met ingang van 1 januari 1993.
  Artikel 59, 1°, heeft uitwerking met ingang van 19 september 1992.
  Artikel 62 treedt in werking op de eerste dag van de vijfde maand die volgt op de maand waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Dit artikel is van toepassing in alle gevallen waarin de opschortende voorwaarde vervuld wordt na de inwerkingtreding van deze wet.

HOOFDSTUK III. - Diverse bepalingen.
Art.70. <Wijzigingsbepaling van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering>

Art.71. Ambtenaren van de fiscale administraties, die door de Minister van Financiën zijn aangewezen, worden ter beschikking van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur gesteld teneinde hen bij te staan in de uitvoering van hun taken. (Te dien einde hebben ze gedurende de terbeschikkingstelling de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur.) <W 1997-06-10/41, art. 2, 1°, 006; Inwerkingtreding : 28-07-1997>
  De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit te nadere regels van die terbeschikkingstelling.
  (Om hun bevoegdheden te kunnen uitoefenen, leggen ze in handen van de procureur-generaal van het rechtsgebied van hun woonplaats de eed af in de volgende bewoordingen : " Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en het mij opgedragen ambt trouw waar te nemen ". Zij kunnen hun bevoegdheden nochtans ook buiten dit rechtsgebied uitoefenen. Bij verandering van woonplaats wordt de akte van eedaflegging overgeschreven en geviseerd op de griffie van het hof van beroep waaronder de nieuwe woonplaats ressorteert.) <W 1997-06-10/41, art. 2, 2°, 006; Inwerkingtreding : 28-07-1997>

Art.72. Artikel 70 treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de maand waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

HOOFDSTUK IV. - Lange termijnsparen.
Afdeling 1. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art.73. In artikel 23, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het 4° opgeheven.

Art.74. Artikel 31, derde lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Wanneer de in artikel 145.1., 4°, vermelde aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt als bezoldiging van werknemer aangemerkt een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de bedragen die voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen, als er volle maanden overblijven tot het einde van de termijn van vijf jaar. ".

Art.75. In artikel 34 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, 2°, worden de woorden " artikel 52, 9°, en artikel 81, 1° en 2° " vervangen door de woorden " artikel 145.1., 1°, of door middel van bijdragen of betalingen als vermeld in de artikelen 145.1., 2° en 3° en 145.17., 1° en 2° ";
  2° in § 1, 3°, worden de woorden " artikel 117 " vervangen door de woorden " artikel 145.8. ";
  3° § 3, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Het belastbare bedrag van de in § 2, 1°, vermelde spaartegoeden is gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 4,75 pct. per jaar, van het totale bedrag van de op de spaarrekening ingeschreven nettosommen die als belastingvermindering in aanmerking zijn genomen. ".

Art.76. In artikel 39 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het 2°, a, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " a) geen vrijstelling is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1993 van toepassing waren en de in de artikelen 145.1., 2° en 3° en 145.17,, 1° en 2°, vermelde verminderingen niet zijn verleend; "
  2° het 3° wordt vervangen door volgende bepaling :
  " 3° indien zij voortkomen uit een spaarrekening of uit een spaarverzekeringscontract waarvoor geen vermindering werd verleend ingevolge artikel 145.1., 5°; "
  3° het wordt aangevuld met een als volgt luidend 4° :
  " 4° indien er in zoverre zij het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in titel XIII van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992. ".

Art.77. In artikel 51 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " en bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood " opgeheven.

Art.78. Artikel 52, 9°, van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art.79. In artikel 59 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " Persoonlijke, door bemiddeling van de werkgever betaalde bijdragen en " opgeheven;
  2° in het derde lid worden tussen de woorden " of persoonlijke bijdragen " en de woorden " zijn gevormd " de woorden " als bedoeld in artikel 145.3. " ingevoegd.

Art.80. In titel II, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling III, van hetzelfde Wetboek, wordt het gedeelte " D. Aftrekken van het totale beroepsinkomen " dat de artikelen 81 tot 85 bevat, opgeheven.

Art.81. In artikel 104, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de inleidende zin worden de woorden " artikelen 107 tot 125 " vervangen door de woorden " artikelen 107 tot 116 ";
  2° onderdeel 10°, wordt opgeheven.

Art.82. In artikel 105 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " de in het eerste lid, 1°, 2° en 10° van dat artikel " vervangen door de woorden " de in het eerste lid, 1° en 2° van dat artikel ".

Art.83. In artikel 115, 1°, b, van hetzelfde Wetboek worden de woorden " op het tijdstip van de verwerving een goed is als vermeld in artikel 9, § 3, van het Wetboek over de toegevoegde waarde, dat door de verkoper met toepassing van die belasting is vervreemd " vervangen door de woorden " door de verkoper met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde aan de belastingplichtige is vervreemd ".

Art.84. Artikel 116, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De interest die overblijft na toepassing van de in artikel 14 vermelde aftrek is maar aftrekbaar in zoverre hij betrekking heeft op de eerste 2 000 000 frank, 2 100 000 frank, 2 200 000 frank, 2 400 000 frank of 2 600 000 frank van het aanvangsbedrag van de leningen ingeval het een te bouwen of in nieuwe staat te verwerven woning betreft of op de eerste 1 000 000 frank, 1 050 000 frank, 1 100 000 frank, 1 200 000 frank of 1 300 000 frank ingeval het een te vernieuwen woning betreft, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningscontract is gesloten. ".

Art.85. In titel II, hoofdstuk II, afdeling VI van hetzelfde Wetboek, wordt het deel " F. Pensioensparen " dat de artikelen 117 tot 125 omvat, opgeheven.

Art.86. In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling IIbis ingevoegd luidend als volgt :
  " Onderafdeling IIbis. - Vermindering voor het lange termijnsparen.
  A. Algemeen.
  Artikel 145.1. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 145.2. tot 145.16. wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald :
  1° als persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en die door de werkgever op de bezoldigingen zijn ingehouden;
  2° als bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief in België heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden;
  3° als betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen en gewaarborgd is door een tijdelijke verzekering bij overlijden met afnemend kapitaal;
  4° als betalingen in geld voor aandelen waarop de belastingplichtige als werknemer heeft ingeschreven en die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van de binnenlandse vennootschap die de belastingplichtige tewerkstelt of waarvan de vennootschap - werkgeefster in de zin van de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen onweerlegbaar wordt geacht een dochter- of kleindochteronderneming te zijn;
  5° als betalingen voor het pensioensparen.
  Artikel 145.2. De vermindering wordt berekend tegen een bijzondere gemiddelde aanslagvoet die overeenstemt met de belasting die op het geheel van de belastbare inkomsten, daaronder niet begrepen de inkomsten die ingevolge artikel 171 afzonderlijk worden belast, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 130, 131 en 134, eerste en derde lid.
  De aanslagvoet die van toepassing is op de uitgaven die ten name van elke echtgenoot voor belastingvermindering in aanmerking komen, wordt voor elke echtgenoot afzonderlijk vastgesteld met inachtneming van de bepalingen van artikel 127.
  De aldus berekende aanslagvoet mag niet minder dan 30 pct., noch meer dan 40 pct. bedragen.
  B. Persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood.
  Artikel 145.3. De in artikel 145.1., 1°, vermelde persoonlijke bijdragen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort aan een in België gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor sociale voorzieningen en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten.
  De grens van 80 pct. wordt overeenkomstig artikel 59, derde lid, beoordeeld.
  De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling, inzonderheid wat de voorschotten op contracten en de inpandgevingen van contracten betreft.
  C. Premies van individuele levensverzekeringen.
  Artikel 145.4. De in artikel 145.1., 2°, vermelde bijdragen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat :
  1° het levensverzekeringscontract is aangegaan :
  a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd;
  b) vóór de leeftijd van 65 jaar of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd worden wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 of van 60 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan;
  c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet;
  2° de voordelen van het contract bedongen zijn :
  a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft;
  b) bij overlijden, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige.
  D. Aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen.
  Artikel 145.5. De in artikel 145.1., 3°, vermelde betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat :
  1° het leningscontract en het verzekeringscontract een looptijd van ten minste 10 jaar hebben en de verzekerde kapitalen bij het sluiten van het verzekeringscontract ten minste gelijk zijn aan de geleende kapitalen;
  2° de voordelen van het verzekeringscontract bedongen zijn ten gunste van de schuldeiser, van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige.
  Wanneer de voor vermindering in aanmerking komende uitgave beperkt wordt ingevolge artikel 145.6., tweede lid, mag het verzekerde kapitaal, in afwijking van het eerste lid, 1°, verminderd worden tot het in aanmerking komende aanvangsbedrag van de leningen.
  Artikel 145.6. De bijdragen en betalingen als vermeld in artikel 145.1., 2° en 3°, komen voor vermindering in aanmerking voor zover die uitgaven niet meer bedragen dan 15 pct. van de eerste schijf van 50 000 frank van het totale beroepsinkomen en 6 pct. van het overige, met een maximum van 60 000 frank.
  Bovendien komen betalingen als vermeld in artikel 145.1., 3°, slechts voor vermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2 000 000 frank van het aanvangsbedrag van de voor die woning aangegane leningen.
  De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de vermindering ingevolge artikel 145.1., 2° en 3°, wordt toegepast.
  E. Verwerving van werkgeversaandelen.
  Artikel 145.7. De in artikel 145.1., 4°, vermelde betalingen in geld voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat de belastingplichtige :
  1° tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, de stukken overlegt waaruit blijkt dat hij de aandelen heeft aangeschaft en deze op het einde van dat tijdperk nog in zijn bezit heeft;
  2° voor hetzelfde belastbare tijdperk geen enkele vermindering geniet voor het pensioensparen.
  De vermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de volgende vijf belastbare tijdperken het bewijs levert dat hij de betrokken aandelen nog in zijn bezit heeft.
  Aan de voorwaarde vermeld in het tweede lid moet niet worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de werknemer-aandeelhouder is overleden.
  De betalingen voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking tot een bedrag van 20 000 frank per belastbaar tijdperk. De Koning kan dit bedrag bij een in Ministerraad overlegd besluit tot ten hoogste 40 000 frank verhogen.
  F. Betalingen voor het pensioensparen.
  Artikel 145.8. De bedragen die ingevolge artikel 145.1., 5°, in het kader van het pensioensparen in aanmerking komen voor vermindering, zijn die welke in België definitief worden betaald :
  1° ofwel voor het aanleggen van een collectieve spaarrekening;
  2° ofwel voor het aanleggen van een individuele spaarrekening;
  3° ofwel als premie van een spaarverzekering.
  Het bedrag dat voor vermindering in aanmerking komt is beperkt tot 20 000 frank per belastbaar tijdperk. Elke echtgenoot is gerechtigd op de vermindering indien hij persoonlijk houder is van een spaarrekening of een spaarverzekering. Het voormelde bedrag kan bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit tot ten hoogste 40 000 frank worden verhoogd.
  De betalingen in een belastbaar tijdperk mogen slechts worden verricht voor één enkele collectieve spaarrekening of één enkele individuele spaarrekening of één enkele spaarverzekering.
  Artikel 145.9. De betalingen komen slechts voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat :
  1° de collectieve spaarrekening of de individuele spaarrekening is geopend of de spaarverzekering is aangegaan :
  a) door een rijksinwoner vanaf de leeftijd van 18 jaar en vóór de leeftijd van 65 jaar;
  b) voor een looptijd van ten minste 10 jaar;
  2° de voordelen bij het aangaan van het contract bedongen zijn :
  a) bij leven, ten bate van de belastingplichtige zelf;
  b) bij overlijden, ten bate van de echtgenoot of van de bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;
  3° de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte een attest voorlegt waarvan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde het model vastlegt.
  De vermindering wordt niet meer verleend met ingang van het belastbare tijdperk waarin de spaartegoeden, kapitalen of afkoopwaarden zijn uitgekeerd die afzonderlijk belastbaar zijn ingevolge artikel 171, 2°, e, behoudens indien de uitkering het gevolg is van het overlijden van de belastingplichtige, of waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft.
  Artikel 145.10. De in artikel 145.15. vermelde instellingen en ondernemingen mogen, naar het geval, per belastingplichtige slechts één enkele collectieve of één enkele spaarrekening openen of slechts één enkele spaarverzekering afsluiten. Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 145.8., tweede lid, vastgestelde maximumbedrag. Deze instellingen en ondernemingen stellen de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde in kennis :
  1° van het openen van een spaarrekening of het aangaan van een spaarverzekering;
  2° van het jaarbedrag van de betalingen van elke houder.
  Artikel 145.11. De beheermaatschappij van de ingevolge artikel 145.16. erkende instellingen voor collectieve belegging belegt de activa van dat fonds en de inkomsten van die activa, na aftrek van de kosten, uitsluitend op de volgende wijze :
  1° voor ten minste 30 pct. in aandelen die een fractie van het maatschappelijk kapitaal van vennootschappen naar Belgisch recht vertegenwoordigen;
  2° in obligaties in Belgische frank uitgegeven of onvoorwaardelijk gewaarborgd, in hoofdsom en in interest, door de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten en andere openbare lichamen of instellingen;
  3° in obligaties of kasbons in Belgische frank, met een looptijd van meer dan één jaar, uitgegeven door Belgische publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen of in gelddeposito's in Belgische frank met een looptijd van meer dan één jaar;
  4° in vastgoedcertificaten of in hypothecaire leningen met betrekking tot in België gelegen onroerende goederen;
  5° tot ten hoogste 10 pct. in buitenlandse op een Belgische beurs genoteerde effecten of rechten van deelneming van Belgische gemeenschappelijke beleggingsfondsen die erkend zijn door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen;
  6° tot ten hoogste 10 pct. in tegoeden op rekening in Belgische frank bij één van de instellingen of ondernemingen die zijn vermeld in artikel 145.15., eerste lid.
  De voorgeschreven percentages worden berekend op de dag waarop de beleggingen worden gedaan.
  Artikel 145.12. Bij de opening van een individuele spaarrekening moet de belastingplichtige aan de instelling of onderneming, waarbij die rekening wordt geopend, de schriftelijke verbintenis overleggen om de op zijn rekening geboekte sommen, alsmede de terugbetalingen en de opbrengsten van de verkoop van roerende waarden, te beleggen op de wijze en in de verhoudingen als omschreven in artikel 145.11. De belegging moet geschieden binnen twee maanden na de betaling of de terbeschikkingstelling van de bedragen.
  Het naleven van die verbintenis moet ten laatste op de dag van de betaling blijken uit de overlegging van een schriftelijke beleggingsopdracht aan de instelling of onderneming waaraan de betaling is verricht.
  De houder van een individuele spaarrekening mag evenwel aan de instelling of onderneming waarbij die rekening is geopend volmacht geven om de op zijn rekening geboekte sommen te beleggen op de wijze en volgens de verhoudingen als omschreven in artikel 145.11.
  Wanneer geen schriftelijke beleggingsopdracht wordt overgelegd of de in de opdracht vermelde belegging niet overeenstemt met het bepaalde in artikel 145.11. of wanneer de in het vorige lid vermelde volmacht niet is gegeven, wordt de betaalde som niet op de individuele spaarrekening geboekt.
  De inkomsten uit de individuele spaarrekening worden, na aftrek van de kosten, volledig belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 145.11., eerste lid, 1° tot 4° en 6°.
  De Koning bepaalt de wijze waarop de toepassing van dit artikel wordt nagegaan.
  Artikel 145.13. De dekkingswaarden van de technische reserves betreffende de activiteiten van de spaarverzekering worden belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 145.11.
  Artikel 145.14. De vermindering voor pensioensparen kan niet samen met de vermindering voor verwerving van werkgeversaandelen ingevolge artikel 145.1., 4°, worden verkregen.
  Artikel 145.15. Alleen de in artikel 56, § 1 en § 2, 2°, (...) c, f en g, vermelde instellingen en ondernemingen mogen collectieve of individuele spaarrekeningen openen. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, hetzelfde recht toestaan aan beursvennootschappen naar Belgisch recht. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  Alleen verzekeringsondernemingen die de tak levensverzekering beoefenen overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, mogen spaarverzekeringen afsluiten.
  Artikel 145.16. Voor de toepassing van het pensioensparen en van artikel 34, § 1, 3°, wordt verstaan onder :
  1° collectieve spaarrekening, de delen van instellingen voor collectieve belegging die door de Minister van Financiën onder de door de Koning bepaalde voorwaarden zijn erkend voor het vormen van spaartegoeden die beschikbaar worden bij leven of bij overlijden; die delen worden op naam ingeschreven bij een van de in artikel 145.15., eerste lid, vermelde instellingen en ondernemingen;
  2° individuele spaarrekening, de door de belastingplichtige aangeschafte roerende waarden en, bijkomend, de op rekening gehouden bedragen, met het oog op het vormen van een spaartegoed dat beschikbaar wordt bij leven of bij overlijden; die waarden en bedragen worden op naam ingeschreven bij een van de in artikel 145.15., eerste lid, vermelde instellingen of ondernemingen;
  3° spaarverzekering, de verzekering door de belastingplichtige op zijn hoofd aangegaan om een pensioen, een rente of een kapitaal bij leven of bij overlijden te vestigen bij een in artikel 145.15., tweede lid, vermelde verzekeringsonderneming. ".

Art.87. In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling IIter ingevoegd, luidend als volgt :
  Onderafdeling IIter. - Verhoogde vermindering voor het bouwsparen.
  Artikel 145.17. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 145.18. tot 145.20., wordt, in de plaats van de verminderingen als vermeld in artikel 145.1., 2° en 3°, een verhoogde belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende tijdens het belastbare tijdperk werkelijk betaalde uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan om in België een woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen die bij het afsluiten van de lening zijn enige woning is :
  1° bijdragen als vermeld in artikel 145.1., 2°, voor het vestigen van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening die voor die enige woning is aangegaan;
  2° betalingen als vermeld in artikel 145.1., 3°, voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die voor die enige woning is aangegaan.
  Artikel 145.18. De verhoogde vermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige aangerekende hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130.
  Ingeval de bijdragen en betalingen die voor de verhoogde vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief wordt voor elk deel van die bijdragen en betalingen het overeenstemmende tarief in aanmerking genomen.
  Artikel 145.19. De in artikel 145.17., 1° en 2° bedoelde bijdragen en betalingen komen voor de verhoogde vermindering in aanmerking onder dezelfde voorwaarden als respectievelijk in de artikelen 145.4. en 145.5., eerste lid, vermeld zijn.
  Daarenboven komen de bedoelde bijdragen en betalingen slechts voor de verhoogde vermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2 000 000 frank, 2 100 000 frank, 2 200 000 frank, 2 400 000 frank of 2 600 000 frank van het aanvangsbedrag van de voor de enige woning aangegane leningen, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft. Het aantal kinderen ten laste wordt geteld op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningscontract is gesloten.
  Wanneer de voor de verhoogde belastingvermindering in aanmerking komende bijdragen en betalingen worden beperkt ingevolge het tweede lid, mag het verzekerde kapitaal, in afwijking van artikel 145.5., eerste lid, 1°, en van het eerste lid, verminderd worden tot het in aanmerking komende aanvangsbedrag van de leningen.
  Artikel 145.20. De in artikel 145.17., 1° en 2°, bedoelde bijdragen en betalingen mogen, samen met de bijdragen en betalingen als vermeld in artikel 145.1., 2° en 3°, de in artikel 145.6., eerste lid, vermede percentages en grenzen niet overschrijden.
  Wanneer de verhoogde vermindering en de verminderingen als vermeld in artikel 145.1., 2° en 3°, gelijktijdig van toepassing zijn, wordt voor de toepassing van de in het eerste lid bepaalde percentages en grenzen voorrang gegeven aan de bijdragen en betalingen die recht geven op de verhoogde vermindering. ".

Art.88. In artikel 169, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 14, 1° van de wet van 28 juli 1992, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid, worden de woorden " als vermeld in artikel 81, 1° " en de woorden " als vermeld in artikel 81, 2° ", respectievelijk vervangen door de woorden " als vermeld in artikel 145.1., 2° " en de woorden " als vermeld in de artikelen 145.1., 3° en 145.7., 1° en 2° ";
  2° in het tweede lid, worden de woorden " artikel 52, 3°, b en 9° " vervangen door de woorden " de artikelen 52, 3°, b en 145.1., 1° ".

Art.89. In artikel 171, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 15 van de wet van 28 juli 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het 1° wordt aangevuld met de als volgt luidende littera's d tot g :
  " d) afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten vermeld in 2°, b, indien anders dan in 4°, f, vereffend;
  e) kapitalen als vermeld in 2°, c, indien anders dan in 4°, g, vereffend;
  f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend;
  g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e, indien anders vereffend; "
  2° het 2° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 2° tegen een aanslagvoet van 10 pct. :
  a) de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die geen dividenden zijn en de in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten;
  b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zoverre dat zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145.1., 1°, zijn gevormd;
  c) kapitalen als vermeld in 4°, g, in zoverre dat zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145.1., 1°, zijn gevormd;
  d) kapitalen die worden vereffend bij overlijden van de verzekerde en afkoopwaarden die worden vereffend in één der 5 jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan, en voor zover die kapitalen en afkoopwaarden worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 145.1., 2°, en tot het bedrag dat niet dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening;
  e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145.1., 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan, naar aanleiding van zijn brugpensionering of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij (de rechtverkrijgende is); <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658> "
  3° het 4°, f, wordt als volgt aangevuld :
  " en (in zoverre) die kapitalen en afkoopwaarden door werkgeversbijdragen als vermeld in artikel 52, 3°, b, zijn gevormd; <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658> "
  4° het 4°, fbis, ingevoegd door artikel 15, 3°, van de wet van 28 juli 1992, wordt opgeheven;
  5° het 4°, g, wordt als volgt aangevuld :
  " en in zoverre die kapitalen door werkgeversbijdragen als vermeld in artikel 52, 3°, b, zijn gevormd; "
  6° het 4°, i, wordt opgeheven.

Art.90. In artikel 172, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden " artikelen 81 tot 85 en 104 tot 125 " vervangen door de woorden " artikelen 104 tot 116 ".

Art.91. In artikel 174 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in de inleidende zin van het eerste lid, worden de woorden " artikel 171, 4°, i " vervangen door de woorden " artikel 171, 2°, e ";
  2° in het eerste lid, 1°, worden de woorden " artikel 118, eerste lid, 1°, b " vervangen door de woorden " artikel 145.9., eerste lid, 1°, b ";
  3° het tweede lid wordt opgeheven.

Art.92. Artikel 274 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art.93. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 364bis ingevoegd :
  " Artikel 364bis. (Wanneer de in artikel 34) vermelde kapitalen, afkoopwaarden en spaartegoeden worden betaald of toegekend aan een belastingplichtige die zijn woonplaats of de zetel van zijn fortuin vooraf naar het buitenland heeft overgebracht, wordt de betaling of toekenning geacht daags voor de overbrengst te hebben plaatsgehad. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  Voor de toepassing van het eerste lid, wordt elke overdracht als vermeld in artikel 34, § 2, 3°, met een toekenning gelijkgesteld. ".

Art.94. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 364ter ingevoegd :
  " Artikel 364ter. Wanneer kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door werkgeversbijdragen of door persoonlijke bijdragen vermeld in artikel 145.1., 1°, door het pensioenfonds of de verzekeringsonderneming waarbij ze zijn gevestigd, ten bate van de begunstigde of van zijn rechtverkrijgenden worden overgedragen naar een ander pensioenfonds of verzekeringsonderneming, wordt deze verrichting niet als een betaling of toekenning aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de begunstigde geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door laatstbedoelde fondsen of ondernemingen aan de begunstigde.
  Het eerste lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een pensioenfonds of verzekeringsonderneming in het buitenland. ".

Art.95. In artikel 508, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden " artikel 82, 1°, c " elke keer vervangen door de woorden " artikel 82, 1°, c, zoals het bestond alvorens door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven ".

Art.96. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 508bis ingevoegd :
  " Artikel 508bis. Onverminderd de toepassing van artikel 34 zijn vrijgesteld, de pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden :
  1° indien de belastingplichtige of de persoon wiens rechtverkrijgende hij is, het levensverzekeringscontract individueel heeft gesloten en geen vrijstelling of belastingvermindering is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1990 van toepassing waren, en de aftrekken die niet zijn verleend als vermeld in artikel 81, 1° en 2°, zoals het bestond alvorens door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven;
  2° indien zij voortkomen uit een spaarrekening of uit een spaarverzekeringscontract waarvoor geen aftrek van de stortingen is verkregen ingevolge artikel 104, eerste lid, 10°, zoals het bestond alvorens door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven. ".

Art.97. In artikel 515, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door artikel 40 van de wet van 28 juli 1992, worden tussen de woorden " artikel 171, 4°, fbis " en de woorden " vermelde kapitalen ", de woorden " zoals het bestond alvorens door artikel 89, 4°, van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven ".

Art.98. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 515bis ingevoegd :
  " Artikel 515bis. Artikel 31, derde lid, zoals het bestond alvorens door artikel 74 van de wet van 28 december 1992 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde bezoldigingen hun oorsprong vinden in de overdracht van aandelen waarvan het betaalde bedrag voorheen van de beroepsinkomsten is afgetrokken.
  Artikel 34, § 1, 2°, zoals het bestond alvorens door artikel 75, 1°, van de wet van 28 december 1992 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, en in artikel 81, 1° en 2°, voordat het door artikel 80, van voormelde wet werd opgeheven.
  Artikel 34, § 1, 3° en § 3, eerste lid, zoals het bestond voordat het door artikel 75, 2° en 3°, van de wet van 28 december 1992 (werd) gewijzigd, blijven van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde inkomsten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bedragen als vermeld in de artikelen 104, eerste lid, 10° en 117, voordat deze artikelen respectievelijk door de artikelen 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992 zijn opgeheven. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  Artikel 169, zoals het bestond voordat het door artikel 88 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of in uitvoering van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1° en 2°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven.
  Artikel 171, zoals het bestond voordat het door artikel 89 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden en spaartegoeden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of in uitvoering van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of betalingen als vermeld in de artikelen 104, eerste lid, 10° en 117, voordat deze artikelen respectievelijk door de artikelen 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992 zijn opgeheven.
  In afwijking van het tweede of het vijfde lid, zijn vrijgesteld de kapitalen en de afkoopwaarden die worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven of gevormd in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 104, eerste lid, 10°, voordat het door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, indien en in zoverre zij het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen zoals bepaald in titel XIII van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992. ".

Art.99. In hetzelfde Wetboek wordt een als volgt luidend artikel 515ter ingevoegd :
  " Artikel 515ter. Artikel 174, eerste lid, 2°, is niet van toepassing op collectieve of individuele spaarrekeningen die zijn geopend of spaarverzekeringen die zijn aangegaan vóór 4 augustus 1992. ".

Art.100. Artikel 516 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 516. § 1. In afwijking van artikel 145.6., tweede lid, wordt de belastingvermindering op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1992 zijn aangegaan slechts verleend op voorwaarde dat :
  1° met betrekking tot contracten aangegaan tot 31 december 1988 :
  a) de lening is aangegaan om een sociale woning, een kleine landeigendom of een woning die krachtens de Huisvestingscode ermede gelijkgesteld is, te bouwen, te verwerven of te verbouwen;
  b) de lening is aangegaan om een woning die krachtens de Huisvestingscode als middelgroot wordt beschouwd te bouwen, te verwerven of te verbouwen; in dit geval wordt de lening slechts in aanmerking genomen tot een aanvangsbedrag van 400 000 frank en mag het verzekerde kapitaal in afwijking van artikel 145.5., eerste lid, 1°, tot dat bedrag worden verminderd.
  Met betrekking tot contracten die vanaf 1 mei 1986 tot 31 december 1988 zijn aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven, wordt het aanvangsbedrag van 400 000 frank op 2 000 000 frank gebracht.
  Een woning wordt geacht in nieuwe staat te zijn verworven wanneer zij door de verkoper met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde is overgedragen aan de belastingplichtige;
  2° met betrekking tot contracten aangegaan vanaf 1 januari 1989 tot 31 december 1992, de lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen; de betalingen komen slechts in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 2 000 000 frank, 2 100 000 frank, 2 200 000 frank, 2 400 000 frank of 2 600 000 frank van het aanvangsbedrag van de lening, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft. Het aantal kinderen ten laste wordt geteld op 1 januari van het jaar na dat waarin het leningscontract is gesloten.
  § 2. In afwijking van de artikelen 145.17., 2° en 145.19., tweede lid, wordt de verhoogde belastingvermindering op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1988 zijn aangegaan slechts verleend onder dezelfde voorwaarden als die vermeld in § 1, 1°, mits voor de betreffende woning of kleine landeigendom de woningaftrek ingevolge artikel 16 kan worden toegestaan.
  Met betrekking tot contracten aangegaan vanaf 1 januari 1989 tot 31 december 1992, gelden evenwel de voorwaarden van § 1, 2°, mits voor de betreffende woning de woningaftrek ingevolge artikel 16 kan worden toegestaan.
  § 3. In afwijking van de artikelen 145.17., 1° en 145.19., tweede lid, wordt de verhoogde belastingvermindering op de bijdragen als vermeld in artikel 145.1., 2°, voor het vestigen van een kapitaal bij leven of bij overlijden dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening slechts verleend op voorwaarde dat de vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1992 afgesloten lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen waarvoor een woningaftrek ingevolge artikel 16 kan worden toegestaan.
  Wanneer de lening is aangegaan vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1988 komt de lening slechts in aanmerking tot een aanvangsbedrag van 2 000 000 frank.
  Met betrekking tot leningen die vanaf 1 januari 1989 tot 31 december 1992 zijn aangegaan wordt het in het tweede lid vermelde aanvangsbedrag van 2 000 000 frank in voorkomend geval verhoogd zoals vermeld in § 1, 2°.
  § 4. Ingeval de toepassing van de artikelen 86, eerste lid, 87 en 88, tot gevolg heeft dat, met betrekking tot een contract dat vóór 1 januari 1989 op naam van één van de echtgenoten is gesloten, de in de artikelen 145.1., 2° en 3°, en 145.17., 1° en 2°, vermelde bijdragen en betalingen niet tot het bedrag bepaald ingevolge artikel 145.6., eerste lid, ten name van die echtgenoot aanleiding kan geven tot een belastingvermindering of een verhoogde belastingvermindering mag het verschil, zonder splitsing van het contract tot het bedrag bepaald in artikel 145.6., eerste lid, aanleiding geven tot een bijkomende vermindering ten gunste van de andere echtgenoot.
  § 5. De bedragen vermeld in § 1, 2° en § 3, derde lid, worden overeenkomstig artikel 178 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. ".

Art.101. De artikelen 73, 74, 75, 2° en 3°, 76, 80 tot 85, 87, 88, 1°, 89, 1°, f en g, (2°, a, d en e, 4°, 6°), 90, 91, 1° en 2°, 95 tot 100 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1993. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  Artikel 75, 1°, treedt in werking met ingang van het aanslagjaar 1993, met uitzondering van artikel 52, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zoverre het wordt vervangen door artikel 145.1., 1°, van hetzelfde Wetboek, dat in werking treedt met ingang van het aanslagjaar 1994.
  Artikel 86 treedt in werking met ingang van het aanslagjaar 1993, met uitzondering van de artikelen 145.1., 1° en 145.2., in zoverre het de artikelen 145.1., 1°, en 145.3. van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreft, ingevoegd bij het genoemde artikel 86, die met ingang van het aanslagjaar 1994 in werking treden.
  De artikelen 77, 78, 79, 88, 2°, 89, 1°, d en e, 89, 2°, b en c, 89, 3° en 5°, treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1994.
  De artikelen 91, 3° en 92 tot 94 treden in werking op 1 januari 1993.

Overgangsbepalingen.
Art.102. De betalingen met betrekking tot het jaar 1992 die vóór 4 augustus 1992 werden gestort in het kader van het pensioensparen als vermeld in artikel 145.1., 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten op vraag van de verzekerde of van de spaarrekeninghouder worden terugbetaald.
  De Koning stelt de voorwaarden vast alsmede de regels voor de uitvoering van de terugbetaling.

Art.103. In afwijking van artikel 145.9. van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd door artikel 86 van deze wet, wordt de in het eerste lid, 1°, b, vermelde minimumlooptijd van 10 jaar verminderd tot 5 jaar voor personen die op 31 december 1986 die leeftijd van 55 jaar hebben bereikt.

Art.104.In afwijking van artikel 171, 2°, d en e, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door artikel 89, 2°, van deze wet, zijn de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden en spaartegoeden die in 1992 worden vereffend, afzonderlijke belastbaar tegen een aanslagvoet van 16,5 pct.
  [1 ...]1.
  ----------
  (1)<W 2015-12-18/12, art. 63, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2015. Is van toepassing vanaf aanslagjaar 2016>

Art.105. In afwijking van artikel 174 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 91 van deze wet, wordt de toepassing van artikel 171, 2°, e, afhankelijk gemaakt van de enige voorwaarde dat de looptijd van 5 jaar verstreken is voor personen die op 31 december 1986 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt.

Art.106. De artikelen 103 en 105 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1993.
  Artikel 104, eerste lid, is van toepassing voor het aanslagjaar 1993.
  Artikel 104, tweede lid, is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1994.

Afdeling 2. - Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art.107. Artikel 174 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, ingevoegd bij artikel 55 van de wet van 13 augustus 1947, wordt aangevuld met de woorden ", evenals elke verbintenis aangegaan door de pensioenfondsen ".

Art.108. In artikel 175.1., tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 24 van de wet van 22 december 1977 en gewijzigd bij artikel 81 van de wet van 8 augustus 1980, worden de woorden " en van de in artikel 174 bedoelde contracten van lijfrente of tijdelijke rente " vervangen door de woorden " en de contracten of verbintenissen vermeld in artikel 174 ".

Art.109. Artikel 176.1., eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 55 van de wet van 13 augustus 1947, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " De invorderbare taks wordt berekend op het totaalbedrag van de premies, bijdragen of contributies, verhoogd met de lasten, in de loop van het belastingjaar te betalen of te dragen door hetzij de verzekerden, hetzij de begunstigden en hun werkgevers. ".

Art.110. In artikel 176.2. van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door artikel 9 van de besluitwet van 28 november 1939, door de artikelen 28 van de wet van 30 juni 1956, 61 van de wet van 28 maart 1960, 6 van de wet van 17 juli 1963, 62 van de wet van 31 augustus 1963, 5 van de wet van 24 december 1963, 1 van de wet van 19 februari 1969, 11 van het koninklijk besluit nr. 3 van 24 december 1980, 52 van de wet van 28 december 1983, 42 van de wet van 7 december 1988, en 11 van de wet van 20 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het eerste lid, 1°, opgeheven door artikel 52, 1°, van de wet van 28 december 1983, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
  " 1° de verzekeringscontracten vermeld in de artikelen 81, 1° en 2°, en 104, eerste lid, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ze bestonden voordat ze door de artikelen 80 en 81 van de wet van 28 december 1992 werden opgeheven, of in artikel 145.1., 2°, 3° en 5°, van hetzelfde Wetboek, waarvoor de verzekeringnemer geen vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of geen belastingverminderingen verleend bij de artikelen 145.1., 2°, 3° of 5° en 145.17., 1° of 2°, van voornoemd Wetboek; ";
  2° het eerste lid, 4°, opgeheven bij artikel 1 van de wet van 19 februari 1969, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
  " 4° de levensverzekeringscontracten niet zijnde die vermeld onder 1°, en de contracten van lijfrente en tijdelijke renten vermeld in artikel 174, die individueel worden aangegaan; ";
  3° er wordt een als volgt luidend derde lid ingevoegd :
  " De in het eerste lid, 1° en 4°, vermelde vrijstellingen zijn onderworpen aan de voorwaarden en de regels die de Koning bepaalt. ".

Art.111. In artikel 177, 1°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 14 april 1933, worden de woorden " door de genootschappen, kassen, verenigingen of maatschappijen voor verzekering en alle andere verzekeraars " vervangen door de woorden " door de genootschappen, kassen, verenigingen of verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen en alle andere verzekeraars. ".

Art.112. In artikel 178, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 14 april 1933, wordt het woord " pensioenfondsen " ingevoegd tussen het woord " verenigingen " en de woorden " en alle overige beroepsverzekeraars ".

Art.113. Artikel 179.1., gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 19 februari 1969, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 179.1. Wat de in artikel 177, 1° en 2°, bedoelde belastingschuldigen betreft, is de jaarlijkse taks betaalbaar uiterlijk op de laatste werkdag van de maand welke volgt op die waarin een premie, bijdrage of contributie is vervallen.
  Een voorschot op de jaarlijkse taks verschuldigd in de maand januari, volgens de tarieven bepaald in de artikelen 175.1., eerste lid en 175.2., is betaalbaar uiterlijk op de 15de van de maand december die voorafgaat; dat voorschot is gelijk aan het bedrag van de jaarlijkse taks, verschuldigd volgens de voornoemde tarieven en betaald in november van het lopende jaar.
  De taks wordt betaald door storting of door overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor.
  Op de dag van de betaling dient de belastingschuldige op dat kantoor met betrekking tot de in het eerste lid vermelde betaling, een opgave in die afzonderlijk de maatstaven van heffing vermeldt van de taks die volgens ieder van de in artikelen 175.1. en 175.2. bepaalde tarieven verschuldigd is wegens de overeenkomsten waarvan tijdens de vorige maand een premie, bijdragen of contributie vervallen is. De regels voor de opgave met betrekking tot het voorschot vermeld in het tweede lid, worden door de Koning vastgesteld.
  Wanneer de taks niet binnen de in het eerste en tweede lid bepaalde termijnen werd betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
  Wanneer de opgave niet binnen de vastgestelde termijnen ingediend is, wordt een boete verbeurd van 500 frank per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend. ".

Art.114. In artikel 183 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 14 april 1933, bij artikel 9 van de besluitwet van 28 november 1939, bij de artikelen 55 en 60 van de wet van 13 augustus 1947, bij artikel 8 van de wet van 14 augustus 1947, bij artikel 13 van de wet van 22 maart 1965, bij artikel 240 van de wet van 22 december 1989 en bij artikel 12 van de wet van 20 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid wordt het woord " pensioenfondsen " ingevoegd tussen de woorden " De Belgische verzekeraars " en de woorden " en de vertegenwoordigers, in België, van de vreemde verzekeraars ";
  2° in het vierde lid wordt het woord " pensioenfondsen " ingevoegd tussen de woorden " De Belgische verzekeraars " en de woorden " en de vertegenwoordigers in België van de vreemde verzekeraars ".

Art.115. Artikel 183quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 43 van de wet van 7 december 1988, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 183quinquies. Van de taks zijn vrijgesteld de sommen uitgekeerd als winstdeelneming :
  1° welke betrekking heeft op spaarverzekeringscontracten beheerst door de artikelen 117 tot 125, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ze bestonden voordat ze door artikel 85 van de wet van 28 december 1992 werden opgeheven, of beheerst door de artikelen 145.8. tot 145.16. van hetzelfde Wetboek;
  2° welke betrekking heeft op de verzekeringscontracten vermeld in de artikelen 81, 1° en 2° en 104, eerste lid, 10°, van hetzelfde Wetboek, zoals ze bestonden voordat ze door de artikelen 80 en 81 (van de wet van 28 december 1992 werden) opgeheven, of in artikel 145.1., 2°, 3° en 5°, van hetzelfde Wetboek, waarvoor de verzekeringnemer geen vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of geen belastingverminderingen verleend bij de artikelen 145.1., 2°, 3° of 5° en 145.17., 1° of 2°, van hetzelfde Wetboek. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>
  De in het eerste lid, 2°, vermelde vrijstelling wordt onderworpen aan de voorwaarden en de regels die de Koning bepaalt. ".

Overgangsbepaling.
Art.116. Wat de op de datum van inwerkingtreding van artikel 112 van deze wet bestaande pensioenfondsen betreft, moet de beroepsverklaring bedoeld in artikel 178, eerste lid, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, ten laatste neergelegd worden op de laatste dag van de derde maand welke volgt op die van de inwerkingtreding van genoemd artikel 112.
  Elke overtreding van deze bepaling wordt gestraft met een boete van 1 000 frank per volle maand vertraging.

Art.117. Titel XIII van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij artikel 131 van de wet van 22 december 1989, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
  " TITEL XIII. - Taks op het lange termijnsparen.
  Artikel 184. § 1. Een taks wordt gevestigd :
  1° op de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringscontracten, waarvan de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft en een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 145.1., 2° en 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
  2° op de pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van individueel afgesloten levensverzekeringscontracten, die zijn betaald of toegekend op de datum dat de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft en een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 145.1., 2° en 5°, van hetzelfde Wetboek;
  3° op het spaartegoed geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening waarvan de houder de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft en de aftrek heeft verkregen bepaald bij artikel 104, eerste lid, 10°, van hetzelfde Wetboek zoals het bestond voordat het door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of de belastingvermindering verleend bij artikel 145.1., 5°, van hetzelfde Wetboek.
  § 2. Wanneer het levensverzekeringscontract of de spaarrekening afgesloten of geopend wordt door een persoon die de leeftijd van 55 jaar of meer bereikt heeft, is de taks gevestigd in § 1 niet opeisbaar op de dag dat de verzekeringnemer of de rekeninghouder de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft, maar op de dag van de tiende verjaardag van de datum van het afsluiten van het contract of het openen van de rekening.
  Indien de afkoopwaarden of het spaartegoed evenwel vóór deze datum wordt betaald of toegekend en de verzekeringnemer of de rekeninghouder 60 jaar of ouder is, is de taks opeisbaar op de dag waarop de afkoopwaarden of het spaartegoed worden betaald of toegekend.
  § 3. Met de in § 2 vermelde levensverzekeringscontracten of spaarrekeningen afgesloten of geopend door een persoon die de leeftijd van 55 jaar of meer bereikt heeft, worden gelijkgesteld de contracten of de rekeningen die, zelfs bij het afsluiten of openen ervan, voorzien in een verhoging van de premies of betalingen vanaf de leeftijd van 55 jaar.
  Voor de toepassing van § 2 worden deze contracten of deze rekeningen beschouwd als zijnde afgesloten of geopend op de dag waarop de verhoging ingaat.
  Wanneer de voordelen evenwel vóór de in § 2 bedoelde 10e verjaardag worden uitgekeerd en de verzekeringnemer of de rekeninghouder 60 jaar of ouder is, is de taks opeisbaar op de dag waarop de eerste betaling plaatsvindt.
  Artikel 185. § 1. De taks wordt vastgesteld op 16,5 pct. :
  1° voor de theoretische afkoopwaarde, pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten gevormd door middel van premies of bijdragen betaald vóór 1 januari 1993;
  2° voor het spaartegoed op een spaarrekening, gevormd door middel van betalingen verricht vóór 1 januari 1993.
  § 2. De taks wordt vastgesteld op 10 pct. :
  1° voor de theoretische afkoopwaarde, pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden van de levensverzekeringscontracten gevormd door middel van premies of bijdragen betaald met ingang van 1 januari 1993;
  2° voor het spaartegoed op een spaarrekening gevormd door middel van betalingen verricht met ingang van 1 januari 1993.
  § 3. In afwijking van de §§ 1 en 2, wordt de taks vastgesteld op 33 pct. :
  1° voor de afkoopwaarden vermeld in artikel 184, § 1, 2°, of het spaartegoed vermeld in artikel 184, § 1, 3°, indien zij betaald of toegekend worden overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 171, 1°, f en g van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
  2° voor de afkoopwaarden of het spaartegoed vermeld in artikel 184, § 2, tweede lid, indien zij betaald of toegekend worden overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 171, 1°, f en g, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  Artikel 186. § 1. De opeisbare taks wordt berekend :
  1° wat de levensverzekeringscontracten betreft waarvoor op de datum dat de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft geen prestaties worden betaald of toegekend, op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde vastgesteld op de dag waarop de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft. Onder theoretische afkoopwaarde wordt verstaan de reserve bij de verzekeringsonderneming gevormd door de kapitalisatie van de betaalde premies, rekening houdend met de verbruikte sommen;
  2° wat de levensverzekeringscontracten betreft waarvoor prestaties betaald of toegekend worden op de datum waarop de verzekeringnemer de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft, op het kapitaal of de afkoopwaarde. Wanneer de prestaties de vorm van renten of pensioenen hebben, wordt de taks berekend op het vestigingskapitaal van die rente of dat pensioen, vastgesteld op die datum;
  3° wat de spaarrekeningen betreft, op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, vastgesteld op de dag waarop de rekeninghouder de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft, hetzij overeenkomstig artikel 34, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het bestond voor dat het door artikel 75 van de wet van 20 december 1992 werd gewijzigd, wat de stortingen vóór 1 januari 1992 betreft, hetzij overeenkomstig artikel 34, § 3, van hetzelfde Wetboek, wat de stortingen gedaan vanaf 1 januari 1992 betreft.
  § 2. Voor de gevallen vermeld in artikel 184, § 2, eerste lid, zijn de in § 1 gestelde regels niet van toepassing op de dag waarop de verzekeringnemer of de rekeninghouder de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft, maar op de dag van de tiende verjaardag van de datum van het afsluiten van het contract of het openen van de rekening.
  Voor de gevallen vermeld in artikel 184, § 2, tweede lid, zijn de in § 1, 2° en 3° gestelde regels van toepassing op de dag waarop de afkoopwaarde of het spaartegoed betaald of toegekend worden.
  § 3. Voor de vereffening van de taks wordt de belastbare grondslag, in voorkomend geval, tot het hogere duizendtal afgerond.
  Artikel 187.1. De taks wordt betaald :
  1° wat de levensverzekeringscontracten betreft, door de genootschappen, kassen, verenigingen of verzekeringsondernemingen;
  2° wat de spaarrekeningen betreft, door de instellingen of ondernemingen gemachtigd om spaarrekeningen te openen, vermeld in artikel 145.15., eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
  De in het eerste lid bedoelde belastingschuldigen hebben het recht de taks in te houden op de in artikel 184 bedoelde afkoopwaarden, pensioenen, renten, kapitalen of spaartegoeden.
  Artikel 187.2. Van de taks zijn vrijgesteld :
  1° de verzekeringscontracten die uitsluitend voordelen voorzien bij overlijden;
  2° de levensverzekeringscontracten in zoverre ze ertoe strekken de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen.
  Artikel 187.3. § 1. De taks is betaalbaar uiterlijk op de laatste werkdag van de maand die volgt op die waarin het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
  De taks wordt betaald door storting of overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor, op voorlegging op de dag van de betaling van een opgave die onder andere de heffingsbasis laat kennen.
  De elementen die in de opgave moeten meegedeeld worden, elk stuk waarvan het overleggen nodig is voor de controle van de heffing van de taks, evenals het bevoegde kantoor worden bij koninklijk besluit vastgesteld.
  § 2. Wanneer de taks niet binnen de in § 1 vastgestelde termijn is betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
  Wanneer de opgave niet binnen de vastgestelde termijn is ingediend, wordt een boete verbeurd van 500 frank per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend.
  Artikel 187.4. Elke onnauwkeurigheid of weglating in de opgave of in de stukken waarvan sprake in artikel 187.3., wordt gestraft met een boete gelijk aan vijf maal het ontdoken recht, zonder dat ze minder dan 1 000 frank mag bedragen.
  Elke weigering tot mededeling gevraagd met toepassing van artikel 187.3., wordt met een boete van 1 000 tot 10 000 frank gestraft.
  Artikel 187.5. De taks wordt naar behoren teruggegeven :
  1° wanneer zij meer bedraagt dan de som die wettelijk verschuldigd was op het ogenblik van de betaling;
  2° wanneer het gaat om een verzekeringscontract bij leven waarvoor de verzekeraar, op het ogenblik dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, van elke verbintenis bevrijd is.
  De wijze en de voorwaarden volgens welke de terugbetaling geschiedt worden bij koninklijk besluit vastgelegd.
  Artikel 187.6. De schuldenaars van de taks zijn gehouden hun repertoria, registers, boeken, polissen, contracten en alle andere stukken zonder verplaatsing mede te delen op elk verzoek van de ambtenaren van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben.
  Elke weigering van mededeling wordt met een boete van 1 000 tot 10 000 frank gestraft. ".

Art.118. In artikel 202.4.bis van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 76 van de wet van 4 augustus 1986, worden de woorden " de artikelen 164 en 179.1. " vervangen door de woorden " de artikelen 164, 179.1., 183octies, 183septiesdecies en 187.3. ".

Overgangsbepalingen.
Art.119. Een eenmalige taks van 16,5 pct. wordt gevestigd :
  1° op de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringscontracten, waarvan de verzekeringnemer, op 1 januari 1993, meer dan 60 jaar oud is en een vrijstelling of belastingvermindering inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of de aftrek vermeld in artikel 104, eerste lid, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het bestond voordat het door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven;
  2° op het spaartegoed geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening waarvan de houder, op 1 januari 1993, meer dan 60 jaar oud is en de toepassing van artikel 104, eerste lid, 10°, van hetzelfde Wetboek heeft verkregen zoals het bestond voordat het door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven.

Art.120. § 1. De taks opeisbaar krachtens artikel 119 wordt berekend :
  1° wat levensverzekeringscontracten betreft, op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde zoals gedefinieerd in de bijlage bij het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, vastgesteld op 1 januari 1993;
  2° wat spaarrekeningen betreft, op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen, vastgesteld op januari 1993 overeenkomstig artikel 34, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het bestond voordat het door artikel 75 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd.
  § 2. Voor de vereffening van de taks wordt de belastbare grondslag, in voorkomend geval, tot (het hogere duizendtal) afgerond. <Erratum, zie B.St. 18-02-1993, p. 3658>

Art.121. Van de taks vermeld in artikel 119 zijn vrijgesteld :
  1° de verzekeringscontracten die uitsluitend in voordelen voorzien bij overlijden;
  2° de levensverzekeringscontracten in zoverre ze ertoe strekken de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen.

Art.122. § 1. De taks opeisbaar krachtens artikel 119 is betaalbaar in drie maal, volgens de regels die de Koning bepaalt.
  De taks wordt betaald door de in artikel 187.1. van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen vermelde schuldenaars.
  De taks wordt betaald door storting of door overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor. Op de dag van de betaling dient de belastingschuldige op dat kantoor een opgave in die onder andere de heffingsbasis laat kennen.
  De elementen die in de opgave moeten medegedeeld worden, elk stuk waarvan het overleggen nodig is voor de controle van de heffing van de taks evenals het bevoegde kantoor worden bij koninklijk besluit vastgesteld.
  § 2. Wanneer de taks niet binnen de in § 1 vastgestelde termijn is betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.
  Wanneer de opgave niet binnen de vastgestelde termijn is ingediend, wordt een boete verbeurd van 500 frank per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend.

Art.123. Elke onnauwkeurigheid of weglating in de opgave of in de stukken waarvan sprake in artikel 122, wordt gestraft met een boete gelijk aan vijf maal het ontdoken recht, zonder dat ze minder dan (10 000) frank mag bedragen. <W 1993-07-22/30, art. 82, 002; Inwerkingtreding : 26-07-1993>
  Elke weigering tot mededeling gevraagd met toepassing van artikel 122, wordt met een boete van (10 000 tot 100 000 frank) gestraft. <W 1993-07-22/30, art. 82, 002; Inwerkingtreding : 26-07-1993>

Art.124. De taks gevestigd bij artikel 119, wordt naar behoren teruggegeven :
  1° wanneer zij meer bedraagt dan de som die wettelijk verschuldigd was op het ogenblik van de betaling;
  2° wanneer het gaat om een verzekeringscontract bij leven waarvoor de verzekeraar bevrijd is van elke verplichting op het ogenblik dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet.
  De wijze en de voorwaarden van de terugbetaling worden bij koninklijk besluit vastgelegd.

Art.125. De schuldenaars van de taks gevestigd bij artikel 119, zijn gehouden hun repertoria, registers, boeken, polissen, contracten en alle andere stukken zonder verplaatsing mede te delen op elk verzoek van de ambtenaren van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben.
  Elke weigering van mededeling wordt met een boete van (10 000 tot 100 000 frank) gestraft. <W 1993-07-22/30, art. 83, 002; Inwerkingtreding : 26-07-1993>

Art.126. De bepalingen van de Titels XV, XVI en XVII van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen zijn van toepassing op de taks gevestigd bij artikel 119.

Art.127. De artikelen 107 tot 112 en 114 zijn van toepassing op de premies, bijdragen of contributies, vervallen vanaf 1 januari 1993, met uitzondering van de door artikel 110 aangebrachte wijziging in artikel 176.2., eerste lid, 4°, van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen die van toepassing is op de premies, bijdragen of contributies vervallen vanaf 1 januari 1994.
  Artikel 113 treedt in werking op 1 juli 1995.
  Artikel 115 treedt in werking op 1 januari 1994.
  De artikelen 117 tot 126 treden in werking op 1 januari 1993.

HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen.
Art.128. Het bezoek van het publiek aan wetenschappelijke en culturele instellingen van de Staat kan aan een heffing worden onderworpen waarvan het bedrag samenhangt met de geleverde dienst.
  De Koning bepaalt voor elk geval het bedrag van de heffing evenals de eventuele afwijkingen in geval van tegemoetkoming in het algemeen belang of wegens sociaal belang.
  De ontvangsten zullen door de Koning bestemd worden voor de noden van de wetenschappelijke inrichtingen en culturele instellingen.

Art.129. (Opgeheven) <KB 1995-04-07/45, art. 95, 004; Inwerkingtreding : 01-05-1995>

Art. 130. <Wijzigingsbepaling van artikel 212 van de W 1991-06-17/30>