Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 JULI 1992. - Wet houdende fiscale en financiële bepalingen. (NOTA : Hoofdstuk VI (art. 73-82) wordt opgeheven op 1 juli 2022 door W2014-01-06/65, art. 14) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-1992 en tekstbijwerking tot 31-01-2014)



Inhoudstafel:

TITEL I. - Fiscale bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Directe fiscaliteit.
Afdeling I. - Wetboek van de Inkomstenbelastingen.
Art. 1-41
Afdeling II. - Bijzondere wetten.
Art. 42-46
Afdeling III. - Inwerkingtreding en overgansbepaling.
Onderafdeling 1. - Inwerkingtreding.
Art. 47
Onderafdeling 2. - Overgangsbepaling.
Art. 48
HOOFDSTUK II. - Indirecte fiscaliteit.
Afdeling I. - Accijnzen.
Onderafdeling 1. - Bekrachtiging van een koninklijk besluit.
Art. 49
Onderafdeling 2. - Bevestiging van accijnzen en definitief maken van voorlopige heffingen van accijnzen.
Art. 50-53
Onderafdeling 3. - Opheffingsbepaling.
Art. 54
Afdeling II. - Belasting over de toegevoegde waarde.
Onderafdeling 1. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten.
Art. 55
Onderafdeling 2. - Wijzigingen aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.
Art. 56-59
Afdeling III. - Griffierechten.
Art. 60-62
Afdeling IV. - Met het zegel gelijkgestelde taksen.
Art. 63
Afdeling V. - Inwerkingtreding.
Art. 64
TITEL II. - Financiële bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Begroting.
Art. 65
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 5 maart 1984 betreffende de saldi en de lasten van het verleden van de Gemeenschappen en de Gewesten en de nationale economische sectoren.
Art. 66
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 15 januari 1938 betreffende de oprichting van een Nationale Zuiveldienst.
Art. 67-68
HOOFDSTUK IV. - Effecten van de overheidsschuld.
Art. 69-70
HOOFDSTUK V. - Kosten van beheer in strafzaken.
Art. 71-72
HOOFDSTUK VI. - Participatiefonds.
Art. 73, 73bis, 74-85
HOOFDSTUK VII. - Financiële markten.
Art. 86-97







Artikels:

TITEL I. - Fiscale bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Directe fiscaliteit.
Afdeling I. - Wetboek van de Inkomstenbelastingen.
Artikel 1. In artikel 18 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 3° interest van voorschotten wanneer één van volgende grenzen wordt overschreden en in de mate van die overschrijding :
  - ofwel de in artikel 55 gestelde grens,
  - ofwel wanneer het totaal bedrag van de rentegevende voorschotten hoger is dan het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk. ";
  2° het wordt aangevuld met een als volgt luidend tweede lid :
  " Als voorschot wordt beschouwd, elke al dan niet door effecten vertegenwoordigde vordering van een bestuurder van een kapitaalvennootschap op die vennootschap of van een vennoot van een personenvennootschap op die vennootschap, alsmede elke vordering op die vennootschappen, van hun echtgenoot of van hun kinderen wanneer de bestuurder, vennoot of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, met uitzondering van :
  1° obligaties uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen;
  2° vorderingen op coöperatieve vennootschappen die door de Nationale Raad van de Coöperatie zijn erkend.
  3° vorderingen in het bezit van bestuurders en vennoten die in artikel 179 vermelde vennootschappen zijn. ".

Art.2. Artikel 19 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een als volgt luidende paragraaf :
  " § 3. Met betrekking tot gelddeposito's, omvatten de inkomsten de opbrengsten uit verrichtingen tot afstand, uit welken hoofde ook, door de ene partij van een som geld aan de tegenpartij waarbij deze laatste tegenover de eerste de verbintenis aangaat om op een vooraf bepaalde datum of gedurende een overeengekomen periode een hogere som geld terug te geven waarvan het bedrag bij de aanvang is overeengekomen. De inkomsten stemmen overeen met het verschil tussen die twee bedragen ongeacht de wijze van berekening en vaststelling. ".

Art.3. Artikel 26 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 26. - Wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, worden die voordelen, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 54, bij haar eigen winst gevoegd, tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger.
  Niettegenstaande de in het eerste lid vermelde beperking worden de abnormale of goedgunstige voordelen bij de eigen winst gevoegd wanneer die voordelen worden verleend aan :
  1° een in artikel 227 vermelde belastingsplichtige ten aanzien waarvan de in België gevestigde onderneming zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt;
  2° een in artikel 227 vermelde belastingplichitige of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, aldaar niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan de in België gevestigde onderneming is onderworpen;
  3° een in artikel 227 vermelde belastingplichtitige die belangen gemeen heeft met de in 1° of 2° vermelde belastingplichtige of inrichting. ".

Art.4. Artikel 32 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een als volgt luidend derde lid :
  " Wanneer een bestuurder van een vennootschap aan deze laatste een gebouwd onroerend goed verhuurt, worden, in afwijking van artikel 7, de huurprijs en de huurvoordelen als bezoldigingen van bestuurder aangemerkt, in zover zij meer bedragen dan vijf derden van het kadastraal inkomen gerevaloriseerd met de in artikel 13 vermelde coëfficient. Van deze bezoldigingen worden de kosten in verband met het verhuurde onroerend goed niet in aftrek gebracht. ".

Art.5. Artikel 33 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een als volgt luidend derde lid :
  " Wanneer een werkend vennoot van een vennootschap aan deze laatste een gebouwd onroerend goed verhuurt, worden, in afwijking van artikel 7, de huurprijs en de huurvoordelen als bezoldigingen van werkend vennoot aangemerkt, in zover zij meer bedragen dan vijf derden van het kadastraal inkomen gerevaloriseerd met de in artikel 13 vermelde coëfficient. Van deze bezoldigingen worden de kosten in verband met het verhuurde onroerende goed niet in aftrek gebracht. ".

Art.6. In artikel 38, 9°, van hetzelfde Wetboek, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " bij de vestiging van de belasting ten name van de werknemers wordt de vrijstelling van die vergoedingen tot 10 000 frank verhoogd " vervangen door de woorden " bij de vestiging van de belasting ten name van de werknemers, wordt de vrijstelling van die vergoedingen verhoogd tot het bedrag van de bijdrage van de werkgever in de prijs van een sociaal abonnement dat wordt vastgesteld ter uitvoering van de wet van 27 juli 1962 tot vaststelling van een werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden ";
  2° het wordt aangevuld met de volgende bepaling :
  " Evenwel, wanneer de verplichte werkgeversbijdrage kleiner is dan 10 000 frank, wordt de vrijstelling uitgebreid tot de totale bijdrage van de werkgever, begrensd tot de prijs van het sociaal abonnement en met een maximumbedrag van 10 000 frank; ".

Art.7. Artikel 46, § 1, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 1. Stopzettingsmeerwaarden als omschreven in artikel 28, eerste lid, 1°, worden volledig maar tijdelijk vrijgesteld :
  1° wanneer ofwel de onderneming, ofwel de beroepswerkzaamheid, ofwel één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van de persoon die de onderneming, de beroepswerkzaamheid, de bedrijfsafdeling of de tak van werkzaamheid heeft gestaakt;
  2° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld, ter gelegenheid van de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen in een vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap vertegenwoordigen;
  3° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een inbreng in een landbouwvennootschap die geacht wordt geen rechtspersoonlijkheid te bezitten voor het belastbare tijdperk waarin de inbreng heeft plaatsgehad.
  Het eerste lid, 2°, is slechts van toepassing voor zover :
  1° de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer van de vennootschap die de inbreng ontvangt, gelegen is in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen;
  2° de verrichting beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
  Wanneer de verkrijger van de inbreng een vennootschap is, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen dan België, worden de ingebrachte goederen geacht een in artikel 229, § 1, vermelde Belgische inrichting te vormen van de vennootschap die de inbreng verkrijgt en daarin aangewend te blijven. Wanneer de aanwending eindigt, worden de overgedragen bestanddelen geacht te zijn verwezenlijkt.
  De toepassing van het eerste lid, 1° en 3°, laat evenwel onverlet de eventuele belastingheffing van de verwezenlijkte meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van land- of tuinbouwondernemingen ingevolge artikel 90, 8°.
  Financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille zijn geen bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid; zij worden slechts beschouwd als tot een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid te behoren indien zij normaal in de onderneming van die bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid zijn opgenomen zonder het hoofdbestanddeel daarvan te vormen. ".

Art.8. Artikel 54 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 54. - Interest, retributies voor de concessie van het gebruik van uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés en andere dergelijke rechten, of bezoldigingen voor prestaties of diensten, worden niet als beroepskosten aangemerkt indien zij rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald of toegekend aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of voor zulke inkomsten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij verband houden met werkelijke en oprechte verrichtingen en mits zij de normale grenzen niet overschrijden. ".

Art.9. Artikel 55, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Interest van obligaties, leningen, schulden, deposito's en andere effecten ter vertegenwoordiging van leningen worden slechts als beroepskosten aangemerkt in zover zij niet hoger zijn dan een bedrag dat overeenstemt met de overeenkomstig de marktsrente geldende rentevoet rekening houdend met de bijzondere gegevens eigen aan de beoordeling van het aan de verrichting verbonden risico en inzonderheid met de financiële toestand van de schuldenaar en met de looptijd van de lening. ".

Art.10. Artikel 66 van hetzelfde Wetboek, wordt met een als volgt luidend vierde lid aangevuld :
  " In afwijking van het eerste lid worden de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een in dit lid vermeld voertuig forfaitair op 6 frank per afgelegde kilometer bepaald. Deze afwijking geldt niet voor voertuigen die, overeenkomstig artikel 5, § 1, 3°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van de verkeersbelasting zijn vrijgesteld. ".

Art.11. Artikel 69 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 69. - De investeringsaftrek komt in mindering van de winst of de baten van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht en wordt als volgt bepaald :
  1° als basispercentage van de aftrek geldt de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 pct. bedraagt, en verhoogd met 1,5 percentpunten, maar het aldus verkregen percentage mag niet minder dan 3,5 pct. noch meer dan 10,5 pct. bedragen;
  2° het basispercentage wordt verhoogd met 10 percentpunten ingeval de activa worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten en toekomstgerichte technologieën die geen effect hebben op het leefmilieu of die beogen het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk te beperken, of ingeval de activa dienen voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en, in het bijzonder, voor de terugwinning van energie in de industrie.
  Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit het basispercentage verhogen.
  De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten. ".

Art.12. In artikel 75, 3°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden " aan een andere belastingplichtige is overgedragen, tenzij de overdracht ten goede komt aan een onderneming " en " haar " respectievelijk vervangen door de woorden " aan een andere belastingplichtige is overgedragen dan degene die de winst of baten behaalt en " en " zijn ".

Art.13. In artikel 116 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " De interest is maar aftrekbaar in zover hij betrekking heeft op de eerste 2 000 000 frank van het aanvangsbedrag van de lening " vervangen door de woorden " De interest die overblijft na toepassing van de in artikel 14 vermelde aftrek is maar aftrekbaar in zover hij betrekking heeft op de eerste 2 000 000 frank van het aanvangsbedrag van de leningen ";
  2° in het tweede lid, worden de woorden " van het verschil tussen de interest als bepaald in het eerste lid en de interest die aftrekbaar is ingevolge artikel 14 " geschrapt.

Art.14. In artikel 169 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in § 1, eerste lid, worden de woorden " van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1° en 2° " vervangen door de woorden " ofwel van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1°, en tot het bedrag dat dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening, ofwel van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 2° ";
  2° paragraaf 2 wordt als volgt vervangen :
  " § 2. De omzettingsrente wordt voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast vanaf de dag waarop het kapitaal of de afkoopwaarde is betaald of toegekend :
  a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van § 1, 5 pct. bedraagt, gedurende 10 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbaar tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaats vindt vóór het verstrijken van die periode van 10 belastbare tijdperken;
  b) Wanneer die omzettingsrente overeenkomstig dezelfde bepalingen minder dan 5 pct. bedraagt, gedurende 13 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 13 belastbare tijdperken. ".

Art.15. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het 1°, wordt aangevuld met een als volgt luidend c :
  " c) onverminderd de toepassing van 4°, b, stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a en 27, tweede lid, 4°, a, vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die in de vier jaren vóór de stopzetting of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen.
  Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten. ";
  2° het 4°, b, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling.
  Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°. ";
  3° in het 4° wordt een fbis ingevoegd, luidende als volgt :
  " fbis) kapitalen die worden vereffend bij het normaal verstrijken van het contract of bij overlijden van de verzekerde en afkoopwaarden die worden vereffend in een der 5 jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan, en voor zover die kapitalen en afkoopwaarden worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1°, en tot het bedrag dat niet dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. ".

Art.16. Artikel 184, derde lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Het gestort kapitaal omvat mede de uitgiftepremies. ".

Art.17. In artikel 198 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het 4° worden de woorden " 50 pct. van " geschrapt;
  2° het wordt aangevuld met een 8°, luidend als volgt :
  " 8° de uitzonderlijke taks op de stortingen bestemd voor het lange termijnsparen vermeld in artikel 183duodecies van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen. ".

Art.18. Artikel 201 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 201. - In de gevallen die niet in de artikelen 69, eerste lid, 2°, en 70 vermeld zijn, wordt de investeringsaftrek als volgt vastgesteld :
  1° met betrekking tot binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft toebehoren aan één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen, en die geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum behoort als vermeld in het koninklijk besluit nr 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van de coördinatiecentra, is het percentage van de aftrek gelijk aan de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 pct. bedraagt en verhoogd met 1 percentpunt, maar het aldus verkregen percentage mag niet minder dan 3 pct. noch meer dan 10 pct. bedragen; dat percentage is slechts van toepassing op de eerste schijf van 200 miljoen frank investeringen per belastbaar tijdperk;
  2° met betrekking tot de niet in 1° vermelde vennootschappen is het percentage van de aftrek dat vermeld in 1°, doch teruggebracht tot 0.
  Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het percentage van de investeringsaftrek vermeld in het eerste lid, 1° alsmede het in het eerste lid, 2°, vermelde percentage, in zover het tot 0 wordt teruggebracht, verhogen.
  De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten.
  Het bedrag van 200 miljoen frank, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Die aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988. Bij de berekeningen zijn de bepalingen van artikel 178, § 2, tweede en derde lid, van toepassing. ".

Art.19. In artikel 202, 1°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden " van interest van voorschotten toegestaan aan een buitenlandse vennootschap en " geschrapt.

Art.20. Artikel 205, § 2, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 2. De aftrek ingevolge artikel 202 wordt beperkt tot het bedrag van de winst van het belastbare tijdperk dat overblijft na toepassing van artikel 199, verminderd met de kosten en uitgaven die niet als beroepskosten worden aangemerkt, met uizondering van die vermeld in artikel 198, 1° tot 3° en 7° en de giften die in toepassing van de artikelen 199 en 200 van de winst worden afgetrokken. ".

Art.21. Artikel 214, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.

Art.22. In artikel 215, derde lid, van hetzelfde Wetboek, worden volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 1°, worden de woorden " nog terug te betalen " geschrapt;
  2° in 3°, worden de woorden " de in artikel 184, derde lid, 2°, vermelde rentegevende voorschotten die op dat ogenblik minder dan één jaar zijn toegestaan, niet inbegrepen " geschrapt.

Art.23. In artikel 228, § 2, van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in 3° worden tussen de woorden " als vermeld in artikel 229 " en de woorden " alsmede winst " de woorden " met inbegrip van de vastgestelde of verwezenlijkte meerwaarden op zulke inrichtingen of op hun activabestanddelen " ingevoegd;
  2° in 3°, a, worden tussen de woorden " de vestiging " en " van een recht van erfpacht " de woorden " of overdracht " ingevoegd;
  3° het 3°, c, wordt geschrapt;
  4° in de plaats van het 8° dat het 9° wordt, wordt een nieuw 8° ingevoegd, luidend als volgt :
  " 8° inkomsten van welke aard ook, uit een in België door een podiumkunstenaar of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verrichte werkzaamheid, zelfs indien de inkomsten niet worden toegekend aan de podiumkunstenaar of aan de sportbeoefenaar zelf, maar aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon. ".

Art.24. Artikel 229, § 3, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " § 3. Iedere vennoot of ieder lid van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft of die in de zin van artikel 228, § 2, 3° of 4°, in België inkomsten behaalt of verkrijgt, wordt geacht, volgens het geval, voor de toepassing van artikel 228, § 2, 3°, over een Belgische inrichting te beschikken of, voor de toepassing van artikel 228, § 2, 4°, persoonlijk in België werkzaamheden uit te oefenen. ".

Art.25. In artikel 230, 5°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden " artikel 228, § 2, 8° " vervangen door de woorden " artikel 228, § 2, 9° ".

Art.26. Artikel 231 van hetzelfde Wetboek, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt met een als volgt luidende paragraaf aangevuld :
  " § 2. Wanneer een Belgische inrichting behoort tot de goederen die naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een inbreng van één of meer bedrijfstakken of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen door een vennootschap van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen met vrijstelling van inkomstenbelasting worden ingebracht, zijn de naar aanleiding van deze verrichting vastgestelde meerwaarden op die Belgische inrichting of op haar activa-bestanddelen eveneens vrijgesteld voor zover die inrichting of die activa-bestanddelen in België behouden blijven.
  In het geval als vermeld in het eerste lid, worden bij de Belgische inrichting van de verkrijgende, overnemende of nieuwe vennootschap, de afschrijvingen, investeringsaftrekken, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof die verrichting niet had plaatsgevonden.
  Volens de wijze en onder de voorwaarden die daarin zijn gesteld, blijven de bepalingen van dit Wetboek van toepassing op de bij de ingebrachte inrichting bestaande waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves, alsof die inbreng niet had plaatsgevonden.
  In de gevallen als vermeld in artikel 47, kan de gedane inbreng niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke wederbeleggingstermijn wordt verlengd. ".

Art.27. In artikel 232 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het 2° worden de woorden " inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen en van de in België verkregen beroepsinkomsten " vervangen door de woorden " inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, van hun in België verkregen beroepsinkomsten en van de in artikel 228, § 2, 9°, h vermelde meerwaarden, ";
  2° in 2°, b, worden de woorden " en 8°, h " vervangen door de woorden " en 9°, h ";
  3° het wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt :
  " In de gevallen als vermeld in het eerste lid, 1°, wordt de belasting evenwel niet gevestigd wanneer het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen lager is dan 100 000 frank. ".

Art.28. In artikel 233 van hetzelfde Wetboek, wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling :
  " Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, wordt de belasting gevestigd op het totale bedrag van de winst, opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen, en de in artikel 228, § 2, 3°, a en e, vermelde winst die zonder bemiddeling van zulke inrichtingen is opgebracht. ".

Art.29. Artikel 240 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een als volgt luidend tweede lid :
  " Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen is het percentage van de investeringsaftrek in de niet in de artikelen 69, eerste lid, 2°, en 70 vermelde gevallen, gelijk aan dat vermeld in artikel 201, eerste lid, 2°. ".

Art.30. Artikel 242 van hetzelfde Wetboek, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een als volgt luidende paragraaf :
  " § 2. De in artikel 241 en in § 1 vermelde uitgaven zijn slechts aftrekbaar onder de in artikelen 104 tot 125 bepaalde voorwaarden en grenzen. ".

Art.31. In artikel 243 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° in het eerste lid worden de woorden " en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 126 tot 128 en 178 " geschrapt;
  2° het wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt :
  " De artikelen 126 tot 129, 157 tot 166, 169 en 171 tot 178 zijn eveneens van toepassing. ".

Art.32. Artikel 248 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 248. - De belasting betreffende de in artikel 228, § 2, 8°, vermelde inkomsten, alsmede die betreffende de niet in de artikelen 232 tot 234 vermelde inkomsten, is gelijk aan de verschillende voorheffingen en aan de in artikel 301, vermelde bijzondere aanslag, die op die inkomsten betrekking hebben.
  Met betrekking tot belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, is het eerste lid, in afwijking van artikel 232, eveneens van toepassing :
  1° op de winst of de baten behaald of verkregen door vennoten of leden van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 229, § 3;
  2° op de inkomsten van onroerende goederen waarvan het totale bedrag per belastingplichtige lager is dan 100 000 frank. ".

Art.33. In artikel 270 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " 3° degenen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in artikel 228, § 2, 8°, vermelde inkomsten van podiumkunstenaars of sportbeoefenaars betalen of toekennen of bij ontstentenis daarvan de organisator van de vertoningen of van de sportwedstrijden. ";
  2° het wordt aangevuld met een 4°, luidend als volgt :
  " 4° degene die door de leden van een in artikel 229, § 3, vermelde vennootschap of vereniging wordt aangesteld om hen in belastingzaken te vertegenwoordigen, of bij ontstentenis daarvan, elk van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten of leden. ".

Art.34. In artikel 313, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, worden tussen de woorden " de inkomsten " en " waarop " de woorden " andere dan de in de artikelen 186, 187 en 209 vermelde dividenden " ingevoegd.

Art.35. Artikel 344 van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 344. - Aan de Administratie der directe belastingen kan niet worden tegengeworpen, de verkoop, de cessie of de inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken, of alle andere soortgelijke rechten, of geldsommen, aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar hij is gevestigd, niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen en rechten aldaar aan een aanzienlijke gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de verrichting beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, ofwel dat hij voor de verrichting een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen die een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder die verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt. "

Art.36. In artikel 345, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden " in de artikelen 206, derde en zesde lid, of 344 " vervangen door de woorden " in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 206, derde en zesde lid, of 344 ".

Art.37. In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 394bis ingevoegd luidend als volgt :
  " Art. 394bis. - De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar kan ten aanzien van de echtgenoot die feitelijk gescheiden leeft, op gemotiveerd verzoek van deze laatste, de invordering van de belasting betreffende de inkomsten van de andere echtgenoot beperken tot wat deze verschuldigd zou zijn geweest indien hij al zijn rechten van bezwaar en van ontheffing van ambtswege, vermeld in de artikelen 366 en 376, uitgeoefend zou hebben.
  Het verzoek moet op straffe van verval schriftelijk worden ingediend bij de directeur der belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de aanslag is gevestigd, binnen zes maanden na het verzenden van de aanmaning tot betalen door de ontvanger.
  In afwachting van de beslissing kan de directeur der belastingen ten aanzien van de verzoeker de invordering doen uitstellen in de mate en onder de voorwaarden door hem te bepalen. ".

Art.38. In artikel 412 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgende lid ingevoegd :
  " In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betaalbaar binnen 15 dagen na het verstrijken van iedere trimester waarin de inkomsten zijn betaald of toegekend, wanneer de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar minder dan 1 miljoen frank bedroeg; dat bedrag wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast, overeenkomstig artikel 178. ";
  2° het wordt aangevuld met een als volgt luidend vijfde lid :
  " In het in het derde lid vermelde geval is uiterlijk op 15 december een voorschot op de bedrijfsvoorheffing van het vierde trimester betaalbaar; dat voorschot bedraagt 66 pct. van de bedrijfsvoorheffing die op het tweede trimester van het lopende jaar betrekking heeft. ".

Art.39. Artikel 414, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Wanneer de bedrijfsvoorheffing evenwel niet binnen de gestelde termijn worden betaald, is daarenboven voor de vervalmaand een interest verschuldigd :
  - voor een halve maand in de gevallen vermeld in artikel 412, tweede, derde en vijfde lid;
  - voor een zesde van een maand in het geval vermeld in artikel 412, vierde lid. ".

Art.40. Artikel 515 van hetzelfde Wetboek, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidend als volgt :
  " § 2. De omzettingsrente van de in artikel 171, 4°, fbis, vermelde kapitalen en afkoopwaarden die vóór 1 augustus 1992 zijn betaald of toegekend, wordt gezamenlijk met de andere inkomsten van de verkrijger belast vanaf het belastbare tijdperk waarin het bedrag dat die rente vormt, is betaald of toegekend :
  a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van artikel 169, § 1, 5 pct, bedraagt, gedurende de 10 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 10 belastbare tijdperken;
  b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig dezelfde bepalingen minder dan 5 pct. bedraagt, gedurende 13 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 13 belastbare tijdperken. ".

Art.41. Met uitwerking op de datum van hun inwerkingtreding zijn bekrachtigd :
  1° het koninklijk besluit van 19 december 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing;
  2° het koninklijk besluit van 7 mei 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing.

Afdeling II. - Bijzondere wetten.
Art.42. Artikel 333, § 1, 7°, van de wet van 22 december 1989 houdende fiscale bepalingen, wordt aangevuld met het volgende lid :
  " De bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven of gewijzigd door de in het eerste lid vermelde artikelen blijven van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt ter gelegenheid van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis die vóór 1 januari 1990 plaatsvond ".

Art.43. <wijzigingsbepaling van het opschrift van boek II, titel IV, hoofdstuk II, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële - W 1990-12-04/32>

Art.44. <invoeging van een artikel 101bis in W 1990-12-04/32>

Art.45. <wijzigingsbepaling van artikel 146 van W 1990-12-04/32>

Art.46. In geen enkel geval kan als reden van onontvankelijkheid of van vernietiging worden ingeroepen het feit dat, tijdens de kalenderjaren 1992 en 1993, in welke akte of document ook verwezen wordt naar een wettelijke bepaling door aanduiding van het artikelnummer waaronder zij was opgenomen of van de vorm waarin zij was opgesteld vóór haar coördinatie onder de benaming van Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Afdeling III. - Inwerkingtreding en overgansbepaling.
Onderafdeling 1. - Inwerkingtreding.
Art.47. § 1. De artikelen 13, 22, 1°, 34 en 44 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1992.
  § 2. De artikelen 3, 6, 8, 10, 12, 14, 2°, 16, 17, 20, 21, 22, 2°, (23 tot 28, 30 tot 32 en 40), treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1993. <W 1992-12-28/32, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 10-01-1993>
  § 3. De artikelen 4 en 5 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 1994.
  § 4. Artikel 45 is van toepassing op de omvormingen van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in beleggingsvennootschappen die vanaf 1 januari 1991 zijn gedaan.
  § 5. Artikel 9 is van toepassing op de vanaf 1 januari 1992 betaalde of toegekende interest.
  § 6. De artikelen 1 en 19 zijn van toepassing op vanaf 27 maart 1992 betaalde of toegekende interest.
  § 7. Artikel 7 is van toepassing op de inbrengen van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen gedaan met ingang van 27 maart 1992.
  In afwijking van het eerste lid treden dit artikel, in zover het een nieuw artikel 46, § 1, tweede lid, 2°, in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 invoegt, en artikel 36 van deze wet terzelfdertijd in werking op de datum vermeld in artikel 41, § 2, van de wet van 20 juli 1991.
  § 8. Artikel 11, en artikel 18, in de mate dat het een nieuw artikel 201, eerste lid, 1°, en vierde lid, in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 invoegt, zijn van toepassing vanaf het aanslagjaar 1993, in zover de vaste activa vanaf 1 januari 1992 zijn verkregen of tot stand gebracht.
  § 9. Artikel 18, in de mate dat het een nieuw artikel 201, eerste lid, 2°, tweede en derde lid, in hetzelfde Wetboek invoegt en artikel 29, zijn van toepassing op de vaste activa die vanaf 27 maart 1992 zijn verkregen of tot stand gebracht.
  § 10. Elke wijziging die vanaf 27 maart 1992 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 8, 11, 18 en 29.
  § 11. Artikel 35 is van toepassing op de akten die vanaf 27 maart 1992 zijn opgesteld.
  § 12. Artikel 15, 1° en 2°, is van toepassing op de meerwaarden die voortvloeien uit stopzettingen vanaf 6 april 1992 en op de vergoedingen ingevolge handelingen vanaf dezelfde datum.
  § 13. De artikelen 14, 1°, en 15, 3°, zijn van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 1 augustus 1992.
  § 14. De artikelen 38 en 39 zijn van toepassing op de vanaf 1 juli 1992 betaalde of toegekende inkomsten.
  § 15. Artikel 33 treedt in werking op de datum waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Onderafdeling 2. - Overgangsbepaling.
Art.48. In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een artikel 519bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 519bis. - In afwijking van de artikelen 215 en 216, 1°, wordt het tarief van de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 1993 bepaald op 15 pct. wat betreft de overeenkomstig artikel 190, tweede lid, bedoelde belastbare opnemingen, die zijn verricht op de verwezenlijkte meerwaarden, andere dan deze bedoeld in artikel 47, die zijn vrijgesteld overeenkomstig het eerste lid van dit artikel 190, en niet hoger zijn dan 30 pct. van het totale bedrag van de meerwaarden die bestonden op het einde van de belastbare periode verbonden aan het aanslagjaar 1992.
  Dit tarief wordt bepaald op 17 pct. voor het aanslagjaar 1994, op 19 pct. voor het aanslagjaar 1995, op 21 pct. voor het aanslagjaar 1996 en op 23 pct. voor het aanslagjaar 1997. ".

HOOFDSTUK II. - Indirecte fiscaliteit.
Afdeling I. - Accijnzen.
Onderafdeling 1. - Bekrachtiging van een koninklijk besluit.
Art.49. Het koninklijk besluit van 20 december 1991 tot wijziging van het accijnsstelsel van het accijnsstelsel van mousserende gegiste dranken wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 1992, datum van zijn inwerkingtreding.

Onderafdeling 2. - Bevestiging van accijnzen en definitief maken van voorlopige heffingen van accijnzen.
Art.50. Artikel 1 van de wet van 31 december 1947 betreffende het fiscaal regime van tabak, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Art. 1. - § 1. Van hier te lande voortgebrachte of ingevoerde tabaksfabrikaten worden een ad valorem accijns en een ad valorem bijzondere accijns geheven die als volgt zijn vastgesteld :
  1° Sigaren wegende 3 kg of meer per 1.000 stuks :
  a) accijns : 11,50 pct. van de kleinhandelsprijs volgens een schaal vastgesteld door de Minister van Financiën;
  b) bijzondere accijns : 5,00 pct. van dezelfde kleinhandelsprijs;
  2° Andere sigaren (cigarillo's) :
  a) accijns : 16,00 pct. van de kleinhandelsprijs volgens een schaal vastgesteld door de Minister van Financiën;
  b) bijzondere accijns : 5,00 pct. van dezelfde kleinhandelsprijs;
  3° Sigaretten :
  accijns : 55,55 pct. van de kleinhandelsprijs volgens een schaal vastgesteld door de Minister van Financiën;
  4° Rooktabak, snuif- en droge pruimtabak :
  a) accijns : 31,5 pct. van de kleinhandelsprijs volgens een schaal vastgesteld door de Minister van Financiën;
  b) bijzondere accijns : 6,05 pct. van dezelfde kleinhandelsprijs.
  § 2. Van hier te lande voortgebrachte of ingevoerde sigaretten worden, naast de bij § 1, 3°, vastgestelde ad valorem accijns, een specifieke accijns en een specifieke bijzondere accijns geheven, die als volgt zijn vastgesteld :
  a) accijns : 48 frank per 1 000 stuks;
  b) bijzondere accijns : 214 frank per 1 000 stuks.
  § 3. Voor sigaretten mag het samengevoegde bedrag van de accijnzen geheven overeenkomstig § 1, 3° en § 2, a) en van de bijzondere accijns geheven overeenkomstig § 2, b) in geen geval minder zijn dan negen tienden van het samengevoegde bedrag van dezelfde rechten toepasselijk op sigaretten van de meest verkochte prijscategorie.
  § 4. De Minister van Financiën bepaalt welke produkten onder elk van de in § 1 bedoelde categorieën vallen. Hij bepaalt tevens wat voor de toepassing van deze wet onder kleinhandelsprijs moet worden verstaan.
  § 5. Ruwe tabak en nog niet geheel tot verbruik bereide tabak die aan de controle van de administratie der douane en accijnzen worden onttrokken, zijn onderworpen aan de accijns en bijzondere accijns van rooktabak, geheven over de kleinhandelsprijs die door de Minister van Financiën forfaitair wordt vastgesteld krachtens artikel 6, § 4, laatste lid ".

Art.51. Artikel 1 van de op 20 november 1963 gecoördineerde wetsbepalingen betreffende het accijnsregime van minerale olie, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 1. - Van de hier te lande vervaardigde of ingevoerde minerale olie verkregen door de verwerking van aardolie, van bruinkool, van turf, van olielei of van soortgelijke produkten, worden een accijns en een bijzondere accijns geheven die per hectoliter bij 15 graden Celsius als volgt zijn vastgesteld :                               Accijns   Bijzondere accijns  1° Lichte en halfzware     minerale olie :  a) ongelode benzine          896 F     524 F  b) andere                    896 F     749 F  2° Gasolie                   430 F     700 F  3° Andere minerale olie        0 F       0 F ".

Art.52. In artikel 1, § 1 van de wet van 7 februari 1961 betreffende het accijnsregime van benzol en van soortgelijke produkten, gewijzigd bij de wetten van 26 januari 1976, van 22 december 1989, van 20 juli 1990 en van 20 juli 1991, wordt het bedrag van " 629 frank " vervangen door het bedrag van " 749 frank ".

Art.53. § 1. De bijzondere accijnzen die voorlopig zijn vastgesteld bij de koninklijke besluiten van 16 juli 1991 en 28 maart 1992 tot wijziging van het accijnsstelsel van tabak en bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1991 en 17 maart 1992 tot wijziging van het accijnsstelsel van minerale olie alsmede van het accijnsstelsel van benzol en van soortgelijke produkten worden definitief voor de periodes waarin die besluiten van kracht zijn geweest.   § 2. Worden eveneens definitief voor dezelfde periode, de aanvullende bijzondere accijnzen zoals zij voorlopig werden vastgesteld bij dezelfde koninklijke besluiten.
Onderafdeling 3. - Opheffingsbepaling.

Art.54. Opgeheven worden :   1° het koninklijk besluit van 16 juli 1991 tot wijziging van het accijnsstelsel van tabak;   2° het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 tot wijziging van het accijnsstelsel van minerale olie alsmede van het accijnsstelsel van benzol en van soortgelijke produkten;   3° het koninklijk besluit van 17 maart 1992 tot wijziging van het accijnsstelsel van minerale olie alsmede van het accijnsstelsel van benzol en van soortgelijke produkten;   4° het koninklijk besluit van 28 maart 1992 tot wijziging van het accijnsstelsel van tabak,
Afdeling II. - Belasting over de toegevoegde waarde.
Onderafdeling 1. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten.

Art.55. Met gevolg vanaf de dag van hun inwerkingtreding zijn bekrachtigd :   1° het koninklijk besluit van 20 december 1989 tot wijziging van het koninklijk besluit nr 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;   2° het koninklijk besluit van 25 april 1990 tot wijziging van het koninklijk besluit nr 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven;   3° het koninklijk besluit van 17 maart 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit nr 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven en het koninklijk besluit van 10 november 1980 tot invoering van een speciale taks op luxe-produkten;   4° het koninklijk besluit van 28 maart 1992 tot wijziging van het koninklijk besluit nr 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.
Onderafdeling 2. - Wijzigingen aan het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

Art.56. In artikel 24, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1986 en 22 december 1989, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) de woorden " , entrepot of tijdelijke opslag " worden vervangen door de woorden " of entrepot ";
  b) de woorden " in voorlopige opslag " worden vervangen door de woorden " in tijdelijke opslag ".

Art.57. In artikel 39, § 2, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 december 1977, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) in 1° worden de woorden " of tijdelijke opslag geldt, alsmede de overdracht van goederen met handhaving van een van die regelingen " vervangen door de woorden " geldt, alsmede de overdracht van goederen met handhaving van die regeling ";
  b) in 2° worden de woorden " of tijdelijke opslag " geschrapt;
  c) in 3° worden de woorden " of tijdelijke opslag " geschrapt.

Art.58. In artikel 40, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 december 1977, worden de woorden " , entrepot of tijdelijke opslag " vervangen door de woorden " of entrepot ".

Art.59. In artikel 44 van hetzelfde Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht :   1° paragraaf 1, 3°, wordt opgeheven;   2° in § 3, 4°, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1990, worden de woorden " de wet van 27 maart 1957 betreffende de gemeenschappelijke beleggingsfondsen en tot wijziging van het Wetboek der zegelrechten en het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen " vervangen door de woorden " boek III van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiele markten ".
Afdeling III. - Griffierechten.

Art.60. In artikel 269 1 van het Wetboek der registratiehypotheek- en griffierechten, vervangen door de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, worden de bedragen " 1 000 ", " 2 000 ", " 5 000 ", " 10 000 " en " 700 " respectievelijk vervangen door de bedragen " 1 200 ", " 2 300 ", " 5 700 ", " 11 000 " en " 900 ".

Art.61. In artikel 269 2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, worden de bedragen " 700 " en " 1 400 " respectievelijk vervangen door de bedragen " 900 " en " 1 700 ".

Art.62. In artikel 304bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, worden de bedragen " 2 400 " en " 5 500 " respectievelijk vervangen door de bedragen " 2 70 " en " 6 200 ".
Afdeling IV. - Met het zegel gelijkgestelde taksen.

Art.63. In het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen wordt een titel XIIter ingevoegd, luidend als volgt :   " Titel XIIter. - Uitzonderlijke taks op de stortingen bestemd voor het lange termijnsparen.   Art. 183duodecies. Zijn onderworpen aan een eenmalige taks, de sommen ontvangen krachtens :   1° een levensverzekeringscontract of een daarmee krachtens artikel 174 gelijkgesteld contract;   2° een reglement van een pensioenfonds;   3° een spaarrekening onderworpen aan het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derde leeftijds- of pensioensparen.   Art. 183ter decies. Het percentage van de taks bedraagt 1,4 pct.   Art. 183quater decies. De invorderbare taks wordt berekend op het totaalbedrag van de in 1991 ontvangen sommen.   Voor de vereffening van de taks wordt de belastbare grondslag, in voorkomend geval, tot op het hoger honderdtal afgerond.   Art. 183quindecies. De eenmalige taks wordt gekweten door :   1° de genootschappen, kassen, verenigingen of verzekeringsondernemingen en alle andere verzekeraars, die in België hun hoofdinrichting, een agentschap, een bijhuis, een vertegenwoordiger of enige zetel van verrichtingen hebben;   2° de in België gevestigde pensioenfondsen;   3° de in België gevestigde voorzorgskassen;   4° de instellingen of ondernemingen die gerechtigd zijn spaarrekeningen te openen als bedoeld in artikel 124 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;   die de in artikel 183duodecies bedoelde sommen ontvangen hebben.   Art. 183sedecies. De aansprakelike vertegenwoordiger, die de vreemde verzekeraars ter uitvoering van artikel 178, tweede lid, moeten laten aannemen, moet zich persoonlijk en schriftelijk jegens de Staat verbinden om de bij de huidige titel bepaalde taks en de boeten die mochten verschuldigd zijn, te betalen.   Art. 183septies decies. De eenmalige taks moet volledig worden betaald uiterlijk 15 december 1992.   De taks wordt betaald door storting of overschrijving op de postrekening van het ontvangkantoor van de domeinen van het ambtgebied waarin de belastingschuldenaar gevestigd is.   Op de dag van de betaling wordt door de belastingschuldige op dat kantoor een opgave ingediend met vermelding van de benaming, de maatstaf van heffing, de aanslagvoet en het bedrag van de taks.   Wanneer de taks niet binnen de hierboven bepaalde termijn werd betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden.   Wanneer de opgave niet binnen de bedoelde termijn werd ingediend, wordt een boete verbeurd van 100 frank per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend.   Art. 183duodecies. Elke onnauwkeurigheid of weglating in de aangifte waarvan sprake in het vorige artikel wordt gestraft met een boete gelijk aan vijfmaal het ontdoken recht, zonder dat ze minder dan 200 frank mag bedragen.   Art. 183undevicies. De taks wordt tot het passende beloop teruggegeven wanneer ze een hogere som vertegenwoordigt dan die welke wettelijk verschuldigd was.   De Koning bepaalt de wijze en de voorwaarden volgens welke de terugbetaling beschiedt en bepaalt tevens, binnen de maximumgrens van twee jaar te rekenen van de dag waarop de vordering ontstaan is, de termijn binnen welke de terugbetaling moet worden gevraagd.   Art. 183vicies. De Belgische verzekeraars, de vertegenwoordigers in België van de vreemde verzekeraars, de pensioenfondsen, de voorzorgskassen en de instellingen of ondernemingen bedoeld in artikel 183quindecies zijn gehouden hun repertoria, registers, boeken, polissen, contracten en alle andere stukken, zonder verplaatsing, mede te delen op elk aanzoek der aangestelden van de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben.   Elke weigering van mededeling wordt met een boete van 1 000 tot 10 000 frank gestraft ".
Afdeling V. - Inwerkingtreding.

Art.64. 1° de artikelen 56 tot 58 en 59, 1°, hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1992;   2° artikel 59, 2°, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1991.   3° de artikelen 60 tot 62 hebben uitwerking met ingang van 1 augustus 1992.
TITEL II. - Financiële bepalingen.
HOOFDSTUK I. - Begroting.

Art.65. Het arrest van het Rekenhof nr A1 - S87.054 van 5 mei 1982 wordt niet-uitvoerbaar verklaard.
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 5 maart 1984 betreffende de saldi en de lasten van het verleden van de Gemeenschappen en de Gewesten en de nationale economische sectoren.

Art.66. Een artikel 12bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 5 maart 1984 betreffende de saldi en de lasten van het verleden van de Gemeenschappen en de Gewesten en de nationale economische sectoren, ingevoegd :   " Art. 12bis. - De bepalingen van het artikel 12 zijn van toepassing op elke onderneming die behoort tot een nationale sector ".
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 15 januari 1938 betreffende de oprichting van een Nationale Zuiveldienst.

Art.67. <wijzigingsbepaling van artikel 6, tweede lid, van de wet van 15 januari 1938 betreffende de oprichting van een Nationale Zuiveldienst - cn : 1938-01-15/30>

Art.68. Artikel 3 van de wet van 15 maart 1984 houdende aanpassing van de begroing van het Ministerie van Landbouw voor het begrotingsjaar 1983 wordt opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Effecten van de overheidsschuld.

Art.69. In artikel 2 van de wet van 2 augustus 1955 houdende opheffing van het Fonds tot delging der Staatsschuld, wordt het tweede lid, ingevoegd door de wet van 2 januari 1991, vervangen door het volgende lid :
  " In het kader van de beheersverrichtingen van de staatsschuld die een afkoop of omruiling van effecten meebrengen, wordt het aan de Amortisatiekas eveneens toegestaan om voorafgaand aan de datum van de terugbetaling van de leningen, bepaald door de wetten en leningsovereenkomsten, de dotaties in ontvangst te nemen en aan te wenden, verhoogd met de opgelopen intresten op de afgekochte of omgeruilde kapitalen wanneer deze intresten niet gekapitaliseerd zijn, bestemd voor die terugbetalingen en opgenomen of op te nemen op de Rijksschuldbegroting ".

Art.70. Artikel 33, derde lid, van de wet van 2 januari 1992 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetaire beleidsinstrumentarium, in aanvulling op artikel 5 van de wet van 2 augustus 1955 houdende opheffing van het Fonds tot delging van de Staatsschuld, wordt vervangen door de volgende leden :   " In zover zij niet gekapitaliseerd zijn, worden de opgelopen intresten op de afgekochte of omgeruilde kapitalen, wat hen betreft, opgenomen op bedoelde begroting ten laste van een rentekrediet (afdeling 45 programma 10 " kosten van leningen ").   Indien de opgelopen intresten op de afgekochte of omgeruilde kapitalen samengevoegd worden het ingetekend kapitaal, worden zij niet op de begroting aangerekend op het ogenblik van de verrichting van afkoop of van omruiling. Deze intrestuitgaven zullen op de Rijksschuldbegroting worden geboekt ten laste van de basisallocatie 91.01 - Aflossing van de leningen op lange termijn in Belgische frank - afdeling 45 - programma 10, bij de terugbetaling van de leningen uitgegeven om deze verrichtingen uit te voeren of bij een latere terugkoop of omruiling van deze leningen.".
HOOFDSTUK V. - Kosten van beheer in strafzaken.

Art.71. <Wijzigingsbepaling van artikel 11 van de W 1849-06-01/30>Art.72. Artikel 71 heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 1992.

HOOFDSTUK VI. - Participatiefonds.
Art.73.[1 § 1.]1 Het Participatiefonds dat in de Nationale Kas voor Beroepskrediet is opgericht door artikel 34 van de wet van 4 augustus 1978, als gewijzigd bij de wet van 13 juli 1983, en hierna " het Fonds " genoemd, wordt op 31 december 1992 opgericht als openbare instelling met rechtspersoonlijkheid.
  Het Fonds wordt bestuurd door een raad van bestuur van acht leden die zijn benoemd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit voor een termijn van zes jaar, de helft op de voordracht van de Ministers van Financiën, van Tewerkstelling en Arbeid, van de Middenstand en van Economische Zaken, de andere helft op de voordracht van de representatieve middenstandsorganisaties. De Raad van bestuur telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.
  Een van de leden van de raad wordt door de Koning aangeduid als voorzitter en ermee belast het Fonds tegenover derden te vertegenwoordigen, zowel voor rechtshandelingen als daarbuiten en de beslissingen van de raad van het Fonds uit te voeren. Behalve voor rechtshandelingen kan de voorzitter zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid overdragen, met subdelegatiebevoegdheid. Op de zelfde wijze wordt een ondervoorzitter aangeduid. Hij vervangt de voorzitter bij afwezigheid of verhindering. De voorzitter en de ondervoorzitter behoren tot een verschillende taalgroep.
  Het Fonds staat onder de voogdij van de Ministers van Financiën, van de Middenstand en van Tewerkstelling en Arbeid.
  De Koning regelt de wijze waarop de raad wordt benoemd, wordt georganiseerd en werkt.
  De raad kan het dagelijks bestuur toevertrouwen aan de Nationale Kas van Beroepskrediet (en/of aan een filiaal van deze laatste), overeenkomstig een daartoe voor vijf jaren gesloten overeenkomst tussen het Fonds en de Kas. Deze overeenkomst vergt de goedkeuring van de Ministers van Financiën, van Tewerkstelling en Arbeid en van de Middenstand. Na afloop van voornoemde periode van vijf jaar en in zover zij niet door één van de partijen wordt opgezegd bij kennisgeving ten minste zes maanden vóór de einddatum, wordt de overeenkomst stilzwijgend verlengd voor opeenvolgende periodes van vijf jaar. In geval de overeenkomst wordt opgezegd kan het dagelijks bestuur van het Fonds, volgens dezelfde modaliteiten, worden toevertrouwd aan eender welke kredietinstelling naar Belgisch recht, mits goedkeuring bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. <W 1999-05-04/54, art. 40, 005; Inwerkingtreding : 22-06-1999>
  Het Fonds wordt ondergebracht in categorie C van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
  (De raad kan personeel bij arbeidsovereenkomst in dienst nemen. De bepalingen van artikel 11, § 4, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, zijn van toepassing.) <W 1998-02-10/33, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 29-07-1998>
  [1 § 2. Het Participatiefonds wordt ontbonden op 1 juli 2014. Vanaf die datum vermelden alle stukken uitgaande van het Participatiefonds dat het Fonds in vereffening is. De vereffening van het Fonds wordt waargenomen door de raad van bestuur samengesteld overeenkomstig artikel 66 van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming.]1
  ----------
  (1)<W 2014-01-06/65, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art.73bis. [1 Ten laatste op 1 juli 2014 richt het Participatiefonds, alleen, drie vennootschappen op, genaamd :
   1° Participatiefonds - Vlaanderen;
   2° Participatiefonds - Wallonië;
   3° Participatiefonds - Brussel.
   Voor al wat niet uitdrukkelijk anders is geregeld door of krachtens de wet of wegens de speciale aard van de vennootschap, door haar statuten, zijn de vennootschappen onderworpen aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij W 2014-01-06/65, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art.74.(§ 1.) Het Fonds heeft, op de voorwaarden en volgens de modaliteiten die de Koning bepaalt, als opdracht : <W 1998-02-10/33, art. 28, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  1° in te staan voor het beheer van de deelnemingen en obligaties die op 31 december 1992 voor rekening van het Participatiefonds worden gehouden en waarop was ingeschreven door de Nationale Kas voor Beroepskrediet op grond van artikel 2, 5° van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, zoals omgewerkt bij koninklijk besluit van 2 juni 1956, of op grond van artikel 77, § 2, 1° van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle- en werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen, alsook alle rechten en verplichtingen die uit deze deelnemingen en obligaties voortvloeien;
  2° rechtstreeks of onrechtstreeks bij te dragen tot een versterking van het eigen vermogen van de natuurlijke of rechtspersonen die beroepskrediet kunnen verkrijgen, door achtergestelde leningen of andere gelijksoortige vormen van voorschotten, ten behoeve van hun beroepswerkzaamheden;
  3° [1 een achtergestelde lening, " startlening " genaamd, toe te kennen aan de niet-werkende werkzoekende of aan de werknemer die ingeschreven is in een tewerkstellingscel, opgericht in het kader van het koninklijk besluit van 22 april 2009 tot wijziging van diverse koninklijke besluiten genomen in het kader van de herstructurering van bedrijven en van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, die zich wil vestigen als zelfstandige of een onderneming wenst op te richten, en bij te dragen tot de financiering van zijn opleiding en de begeleiding in het beheer van zijn onderneming.
   De Koning bepaalt de nadere regels van deze opdracht, waarvan de vervulling geen negatief effect zal kunnen hebben op de eigen middelen van het Participatiefonds nodig voor de vervulling van de andere opdrachten. De nieuwe middelen toegewezen aan deze opdracht worden uitsluitend voorbehouden aan deze opdracht.]1
  4° rechtstreeks of onrechtstreeks door al dan niet achtergestelde leningen of andere gelijksoortige vormen van voorschotten te helpen bij de overname van persoonlijke ondernemingen of ondernemingen die zijn opgericht als vennootschap en die beroepskrediet kunnen krijgen.
  (5° rechtstreeks of onrechtstreeks, eventueel door toedoen van tussenpersonen, bij te dragen tot de toegang van de KMO's tot nieuwe markten door het verstrekken van leningen of andere gelijksoortige vormen van voorschotten ter financiering van verzekeringen tegen exportrisico's.
  De Koning stelt een algemeen reglement op, waarin de modaliteiten van de financiële, economische en technische controle op de kredietinstellingen en op de begunstigden van deze tussenkomsten worden vastgelegd;
  6° rechtstreeks of onrechtstreeks, eventueel door toedoen van andere kredietinstellingen, die daartoe voorafgaandelijk met de Raad van Bestuur van het Participatiefonds een overeenkomst, binnen de grenzen en volgens de modaliteiten door de Koning bepaald, hebben afgesloten, de toegang tot de markt van de beroepskredieten bevorderen voor startende KMO's en voor zelfstandigen in hoofdberoep die het bewijs leveren te voldoen aan de voorwaarden bedoeld in § 3, alsook voor de door deze zelfstandigen opgerichte vennootschappen, door middel van leningen of van andere gelijksoortige vormen van voorschotten of van waarborgen op kredieten ten behoeve van hun beroepswerkzaamheden.
  Deze tussenkomsten van het Participatiefonds waarvan het maximum bedrag door de Koning wordt bepaald, kunnen niet tot gevolg hebben dat de kredietinstellingen minder dan de helft ten laste nemen van het door het Fonds niet gerecupereerde bedrag in geval van mislukking, na uitputting van alle zekerheden.
  De Koning stelt een algemeen reglement op, waarin de modaliteiten van de financiële, economische en technische controle op de kredietinstellingen en op de begunstigden van deze tussenkomsten worden vastgelegd.
  De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, een globaal plafond voor de waarborgen.) <W 1998-02-10/33, art. 28, 1°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (7° voor rekening van derden de toelagen voorschieten toegekend ten behoeve van uitoefenaars van bepaalde zelfstandige activiteiten in het kader van de reconversiemaatregelen van bepaalde sectoren.
  De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, en op voorafgaandelijk advies van de Raad van Bestuur van het Participatiefonds, de sectoren die het voorwerp van reconversiemaatregelen met toelagen kunnen uitmaken;
  De vervulling van deze opdracht zal geen negatieve weerslag kunnen hebben op de eigen middelen van het Fonds nodig tot de uitvoering van zijn andere opdrachten;
  De modaliteiten van de storting van de toelagen en van de terugbetaling ervan aan het Participatiefonds zullen worden vastgelegd in een ministerieel besluit genomen door de voogdijministers en door de bevoegde Minister(s).) <W 2002-08-02/45, art. 66, 007; Inwerkingtreding : 01-05-2002>
  (8° het leveren van administratieve en technische verrichtingen voor rekening van instellingen die onder andere als doel hebben de toegang van natuurlijke en rechtspersonen tot het beroepskrediet te vergemakkelijken (hiertoe filialen op te richten).) <W 2003-04-08/33, art. 45, 008; Inwerkingtreding : 27-04-2003> <W 2005-12-27/31, art. 78, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2005>
  (9° het uitkeren van de inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen volgens nadere regels bepaald in de wet van 3 december 2006 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein.) <W 2005-12-03/38, art. 13, 011; Inwerkingtreding : onbepaald en ten laatste : 02-02-2007>
  [3 10° voor rekening van de Staat het operationele beheer te verzekeren van de waarborg met betrekking tot de aanvullende dekking, genaamd " Belgacap ", bij de door de kredietverzekeraars verstrekte kredietverzekering. De financiële betrokkenheid van het Fonds is beperkt tot de eventuele prefinanciering van de uitbetalingen van schadegevallen.]3
  [2 11° de toegang tot het krediet aan de gefailleerde ondernemer vergemakkelijken, inzonderheid door bij te dragen tot de financiering van een specifiek begeleidingsinstrument. De Koning bepaalt bij besluit de modaliteiten van deze opdracht, waarvan de uitvoering geen negatieve impact zal kunnen hebben op de eigen middelen van het Participatiefonds nodig voor de uitvoering van zijn andere opdrachten.]2
  (§ 2. Voor de diverse opdrachten als bedoeld in § 1 worden in de boekhouding (...) van het Fonds de desbetreffende tegoeden, verplichtingen, opbrengsten en kosten afzonderlijk geboekt.) <W 1998-02-10/33, art. 28, 2°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1999> <W 2003-12-22/42, art. 313, 009 ; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  (§ 3. De Koning bepaalt, na advies van de Hoge Raad voor de Middenstand, de voorwaarden op het vlak van de permanente vorming waaraan zelfstandigen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de waarborgregeling, voorzien in § 1, 6°.
  In dit geval kunnen door de Raad van Bestuur van het Participatiefonds waarborgen worden verstrekt ten belope van maximum vijf miljoen frank. Dit laatste bedrag kan door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, worden gewijzigd.) <W 1998-02-10/33, art. 28, 3°, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1999>
  (§ 4. Voor de verwezenlijking van opdrachten ten voordele van natuurlijke personen en rechtspersonen, de niet-werkende werkzoekende inbegrepen, die hun eigen onderneming wensen op te richten of die sedert maximaal 4 jaar in hun professionele activiteit zijn gevestigd, richt het Participatiefonds een financieringsfiliaal op, met rechtspersoonlijkheid, " Startersfonds " genoemd, volgens de modaliteiten bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.) <W 2003-04-08/33, art. 45, 008; Inwerkingtreding : 27-04-2003>
  [4 § 5. Vanaf de datum bedoeld in artikel 73, § 2, is de activiteit van het Participatiefonds beperkt overeenkomstig artikel 66 van de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming.]4
  ----------
  (1)<W 2009-12-30/02, art. 8, 012; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
  (2)<W 2009-12-30/02, art. 9, 012; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
  (3)<W 2009-12-22/16, art. 93, 013; Inwerkingtreding : 10-01-2010>
  (4)<W 2014-01-06/65, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2014>

Art.75. Worden door het Fonds overgenomen :
  1° de deelnemingen en obligaties die op 31 december 1992 voor rekening van het Participatiefonds worden gehouden en waarop was ingeschreven door de Nationale Kas voor Beroepskrediet op grond van artikel 2, 5° van het stauut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, zoals omgewerkt bij koninklik besluit van 2 juni 1956, of op grond van artikel 77, § 2, 1° van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle- en werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen, alsook alle rechten en verplichtingen die uit deze deelnemingen en obligaties voortvloeien;
  2° de achtergestelde leningen en andere gelijksoortige vormen van voorschotten die op 31 december 1992 zijn toegestaan voor rekening van het Participatiefonds door de Nationale Kas voor Beroepskrediet of door haar erkende kredietverenigingen, op grond van artikel 2, 6° van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, zoals omgewerkt bij koninklijk besluit van 2 juni 1956, of op grond van artikel 77, § 2, 2° van voornoemde wet van 17 juni 1991, alsook alle rechten en verplichtingen die uit deze leningen en voorschotten voortvloeien;
  3° het saldo op 31 december 1992 van de beschikbare middelen die voorkomen in de afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de opdrachten die zijn verleend krachtens het 1° en 2°;
  4° de leningen die, op 31 december 1992, zijn toegestaan voor rekening van het Participatiefonds door de Nationale Kas voor Beroepskrediet of haar erkende verenigingen, op grond van artikel 2, 7°, van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, zoals omgewerkt bij koninklijk besluit van 2 juni 1956 of op grond van artikel 77, § 2, 3°, van voornoemde wet van 17 juni 1991, alsook alle rechten en verplichtingen die uit deze leningen voortvloeien;
  5° het saldo, op 31 december 1992, van de beschikbare middelen die voorkomen in de afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de opdrachten die zijn verleend krachtens het 4°, inclusief het bedrag van de desbetreffende voorziening en na aftrek van een bedrag van 750 miljoen frank, dat door het Participatiefonds zal gestort worden aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening ten laatste op 31 oktober 1992;
  6° de leningen die, op 31 december 1992, zijn toegestaan voor rekening van het Participatiefonds in uitvoering van de bestuursrechtelijke bepalingen over de financiering van ondernemingsoverdrachten, door de Nationale Kas voor Beroepskrediet of haar erkende verenigingen, op grond van artikel 2, 5° en 6°, van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet, zoals omgewerkt bij koninklijk besluit van 2 juni 1956, of op grond van artikel 77, § 2, 1° en 2°, van voornoemde wet van 17 juni 1991, alsook van alle rechten en verplichtingen die uit deze leningen voortvloeien;
  7° het saldo op 31 december 1992 van de beschikbare middelen die voorkomen in de afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de in het 6° bedoelde opdracht;
  8° de leningen die, op 31 december 1992, door het Participatiefonds bij de Nationale Kas voor Beroepskrediet aangegaan werden om de werkzaamheden te financieren als bedoeld in het 1° en 2°.
  De deelnemingen, obligaties en leningen die vóór 31 december 1992 zijn toegewezen zoals geregeld in artikel 76, zijn niet begrepen in de overeenkomstig het eerste lid aan het Fonds overgedragen activa.
  De overdracht van de rechten en verplichtingen als geregeld in het eerste lid, kan aan derden worden tegengeworpen. Zij is vrij van heffingen en belastingen.
  (Het Participatiefonds en zijn filiaal " Startersfonds ", dit laatste in het kader van zijn verrichtingen ten voordele van de personen bedoeld in artikel 74, § 4, kunnen dotaties ontvangen ten laste van de Rijksbegroting, die vaststelt voor welke van de in artikel 74, eerste lid, bedoelde opdrachten deze dotaties zijn bestemd.) <W 2003-04-08/33, art. 46, 008; Inwerkingtreding : 27-04-2003>
  Van de beschikbare middelen als bedoeld in het eerste lid, 3° en 5°, wordt een bedrag van 100 miljoen frank opgenomen als terugbetaling aan de Nationale Kas voor Beroepskrediet van de even grote schijf die is opgenomen van het maatschappelijk fonds van de Nationale Kas voor Beroepskrediet voor het Participatiefonds overeenkomstig artikel 34 van voornoemde wet van 4 augustus 1978, zoals gewijzigd door de wet van 13 juli 1983.
  De activa als bedoeld in het eerste lid, 1°, 2°, 4° en 6°, worden toegewezen a rato van hun waarde op 31 december 1992, zoals gezamenlijk vastgesteld door de Ministers van Financiën en van de Middenstand, op grond van een verslag van een college van drie bedrijfsrevisoren die daartoe speciaal zijn aangesteld, respectievelijk door elk van voornoemde Ministers en door de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
  (Het Participatiefonds en zijn filiaal " Starterfonds " kunnen leningen aangaan met staatswaarborg mits de instemming van de minister van Financiën.) <W 2003-04-08/33, art. 46, 008; Inwerkingtreding : 27-04-2003>
  (Voor de verwezenlijking van zijn opdracht, kan het Startersfonds, beroep doen op de uitgifte van obligatieleningen, tegen de voorwaarden en de modaliteiten door de Koning bepaald.) <W 2003-04-08/33, art. 46, 008; Inwerkingtreding : 27-04-2003>

Art.76. Bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit dat vóór 31 december 1992, op voorstel van de Ministers van Financiën en van de Middenstand wordt genomen kan de Koning deelnemingen, obligaties en leningen als bedoeld in artikel 75, eerste lid, 1° en 2°, ten belope van maximum 50 % van de totaalwaarde van deze deelnemingen, obligaties en leningen zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 75, zesde lid, definitief toewijzen aan de Nationale Kas voor Beroepskrediet. De toewijzing van deze deelnemingen, obligaties en leningen omvat de eraan verbonden rechten en verplichtingen. De lijst van de toegewezen deelnemingen, obligaties en leningen wordt opgenomen in een protocol dat vóór 31 december 1992 gezamenlijk wordt ondertekend door de Ministers van Financiën en van de Middenstand en door de Nationale Kas voor Beroepskrediet.
  Als tegenwaarde en op de voorwaarden die door de statuten van de Nationale Kas voor Beroepskrediet zijn vastgesteld overeenkomstig voornoemde wet van 17 juni 1991, zullen aandelen met of zonder stemrecht worden uitgegeven die kosteloos aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Holding zullen worden toegewezen. De Koning bepaalt in het in het eerste lid, eerste zin, bedoelde besluit de respectieve fractie van de aandelen met of zonder stemrecht.

Art.77. <wijzigingsbepaling van artikel 75, derde lid, van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en harmonisering van de controle- en werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen, W 1991-06-17/30>

Art.78. <wijzigingsbepaling van artikel 76, elfde lid, van W 1991-06-17/30>

Art.79. <wijzigingsbepaling van artikel 77 van W 1991-06-17/30>

Art.80. <wijzigingsbepaling van artikel 86, vierde lid van W 1991-06-17/30>

Art.81. De diensten verricht op grond van artikel 73, zesde lid, zijn vrij van belasting over de toegevoegde waarde.

Art.82. In artikel 180 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een 5°bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " 5°bis. - het Participatiefonds; "

Art.83. <Opheffingsbepaling W 1978-08-04/01, art. 34>

Art.84. De bestuursrechtelijke voorschriften met toepassing van voornoemde wet van 4 augustus 1978 in verband met de organisatie, de werking en de werkzaamheden van het Participatiefonds die niet strijdig zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk, blijven gelden voor de toepassing van de artikelen 73 en 74.

Art.85. De Koning bepaalt de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK VII. - Financiële markten.
Art.86. <wijzigingsbepaling van artikel 5, § 2, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten - W 1990-12-04/32>

Art.87. <invoeging van een artikel 5bis in W 1990-12-04/32>

Art.88. <wijzigingsbepaling van artikel 12, § 2, tweede lid, van W 1990-12-04/32>

Art.89. <wijzigingsbepaling van artikel 29, § 1, van W 1990-12-04/32>

Art.90. <wijzigingsbepaling van artikel 39, § 1, van W 1990-12-04/32>

Art.91. <wijzigingsbepaling van artikel 50, § 1, van W 1990-12-04/32>

Art.92. <wijzigingsbepaling van artikel 63, § 1, tweede lid, 1°, van W 1990-12-04/32>

Art.93. <wijzigingsbepaling van artikel 68, § 1, eerste lid van W 1990-12-04/32>

Art.94. <wijzigingsbepaling van artikel 69 van W 1990-12-04/32>

Art.95. <invoeging van een artikel 103bis in W 1990-12-04/32>

Art.96. <wijzigingsbepaling van artikel 249 van W 1990-12-04/32>

Art. 97. Artikel 20 van de bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen, gecoördineerd op 23 juni 1967, vervangen bij de wet van 17 juli 1985, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :
  " § 5. Paragraaf 1, eerste lid en tweede lid, 2°, en de §§ 3 en 4 zijn van toepassing op de privé-spaarkassen die de door de artikelen 22 tot 27 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten vastgestelde regels op effectentransacties niet naleven ".