21 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, staatsdienst met boekhoudkundige autonomie
HOOFDSTUK 1. - Definities en algemene bepalingen
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - De beheerscommissie
Art. 4-8
HOOFDSTUK 3. - De ordonnateur
Art. 9-11
HOOFDSTUK 4. - De rekenplichtige
Art. 12-15
HOOFDSTUK 5. - De begroting
Art. 16-19
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 20-22
HOOFDSTUK 1. - Definities en algemene bepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° minister : de minister bevoegd voor Justitie;
2° Instituut : het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;
3° FOD : de Federale Overheidsdienst.
Art.2. De beheersorganen van het Instituut zijn de beheerscommissie, de ordonnateur en de rekenplichtige.
Art.3. Het Instituut valt onder het gezag van de minister.
HOOFDSTUK 2. - De beheerscommissie
Art.4. De beheerscommissie is belast met :
1° het toezien op de optimale aanwending van de beschikbare middelen voor de verwezenlijking van het managementplan van de directeur-generaal van het Instituut of, in voorkomend geval, de bestuursovereenkomst afgesloten met de minister;
2° het opstellen van de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar en het, zo nodig, aanpassen ervan in de loop van het begrotingsjaar;
3° het goedkeuren, samen met de initiële begroting, van het jaarlijks investeringsplan;
4° het goedkeuren van het jaarlijks activiteitenverslag;
5° het afsluiten van de rekeningen van het afgelopen begrotingsjaar;
6° het voorstellen, aan de minister, van de bepaling van de tarifering van de producten en diensten;
7° het in dienst nemen van het personeel bezoldigd ten laste van de begroting van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer;
8° het nauwgezet beheren van de middelen en het patrimonium van de instelling.
Art.5. § 1. De beheerscommissie is samengesteld uit :
1° als stemgerechtigde leden :
a) de directeur-generaal van het Instituut of zijn plaatsvervanger;
b) de voorzitter van de FOD Justitie of zijn plaatsvervanger;
c) de voorzitter van de FOD Binnenlandse Zaken of zijn plaatsvervanger;
d) drie leden aangewezen door de minister die geen deel uitmaken en geen deel uitgemaakt hebben van het personeel van het Instituut en waarvan twee geen deel uitmaken en geen deel uitgemaakt hebben van het personeel van de FOD Justitie.
e) een directeur-generaal van een andere federale wetenschappelijke instelling;
f) het lid van het College van procureurs-generaal dat belast is met de materies van het Instituut.
2° als leden met raadgevende stem:
a) de bij de Minister geaccrediteerde Inspecteur van Financiën die belast is met de dossiers van het Instituut;
b) de leden van de directieraad van het Instituut;
c) de rekenplichtige van het Instituut;
d) een aan te wijzen onderzoeksrechter door het College van Hoven en Rechtbanken.
Een van de leden bedoeld in 1°, d), wordt aangesteld op basis van een lijst in dubbeltal opgesteld door de directeur-generaal van het Instituut.
Het mandaat van de leden bedoeld in 1° loopt over vier jaar en is hernieuwbaar.
De leden bedoeld in paragraaf 1, 1°, d) tot f), worden gekozen in functie van hun ervaring inzake beheer of op basis van hun kennis van het Instituut.
§ 2. Het lid van de beheerscommissie dat ontslag neemt of overlijdt, wordt onmiddellijk vervangen. Het nieuwe lid voltooit het mandaat van zijn voorganger.
§ 3. Het lid van de beheerscommissie bedoeld in § 1, 1°, d) dat, behalve om behoorlijk vastgestelde medische redenen, niet aan drie opeenvolgende vergaderingen van de beheerscommissie deelneemt, wordt als ontslagnemend beschouwd. Het lid wordt op dezelfde wijze vervangen als die vastgelegd in § 1, 1°, d). Hij beëindigt het mandaat van zijn voorganger.
§ 4. Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der federale overheidsdiensten, zijn van toepassing op de leden van de beheerscommissie bedoeld in § 1, 1°, d), die daartoe gelijkgesteld worden met Rijksambtenaren van de klasse A4.
§ 5. De beheerscommissie kan iedere persoon uitnodigen om aan haar werkzaamheden deel te nemen wegens zijn ervaring op het gebied van de behandelde materie(s). In dat geval heeft deze persoon een raadgevende stem.
Art.6. De voorzitter van de beheerscommissie wordt door haar aangewezen onder de leden bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, d). Hij is van een andere taalrol dan die van de directeur-generaal van het Instituut.
De ondervoorzitter van de beheerscommissie is de directeur-generaal van het Instituut.
De secretaris van de beheerscommissie wordt door haar aangewezen onder het personeel van het Instituut.
Art.7. De beheerscommissie stelt een eigen huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de minister.
Art.8. De beheerscommissie kan, uit eigen beweging of op verzoek van de minister of van de directeur-generaal, samen vergaderen met de Wetenschappelijke raad van het Instituut om elk specifiek probleem van het Instituut te onderzoeken.
HOOFDSTUK 3. - De ordonnateur
Art.9. De ordonnateur van het Instituut is de directeur-generaal van het Instituut.
Art.10. De ordonnateur is belast met :
1° het vertegenwoordigen van het Instituut in alle handelingen van het dagelijkse beheer;
2° het voorbereiden van de vergaderingen en het uitvoeren van de beslissingen van de beheerscommissie;
3° het vaststellen van de rechten ten bate van het Instituut;
4° het opmaken van het bestek of van de documenten ter vervanging ervan, het kiezen van de wijze van gunning van de opdracht, het opstarten van de procedure en het gunnen van de opdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten, zulks binnen de perken van de kredieten uitgetrokken voor de opdrachten die niet meer bedragen dan 85.000 euro excl. btw.
Art.11. Na toestemming van de beheerscommissie kan de ordonnateur, onder zijn verantwoordelijkheid, bepaalde taken bedoeld in artikel 10 opdragen aan de leden van de directieraad van het Instituut.
In afwijking van artikel 10, 4°, is de ordonnateur gemachtigd zijn goedkeuring te geven aan alle uitgaven gedaan via het Federaal Aankoopbureau en aan de uitgaven voor telefonie en voor het water-, elektriciteits-, en brandstofverbruik.
HOOFDSTUK 4. - De rekenplichtige
Art.12. Op voorstel van de beheerscommissie wijst de minister een rekenplichtige aan onder het personeel van het Instituut, die belast is met de verrichtingen van ontvangsten en uitgaven.
Art.13. De rekenplichtige is belast met :
1° het registreren van de vastgestelde rechten en het verrichten van de betalingen;
2° het bewaren en behandelen van de gelden en waarden;
3° het opstellen en bewaren van de bescheiden met betrekking tot de begrotingen en rekeningen, alsmede van ieder bewijsstuk;
4° het bijhouden van de boekhouding en de inventaris van het vermogen.
Hij is verantwoording verschuldigd aan het Rekenhof.
Art.14. De rekenplichtige ontvangt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de minister.
Art.15. Bij zijn ambtsneerlegging maakt de rekenplichtige een eindrekening van zijn beheer op.
HOOFDSTUK 5. - De begroting
Art.16. De begroting bevat alle uitgaven en ontvangsten. Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.
Art.17. Het begrotingsontwerp van de dienst wordt toegevoegd aan het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.
De begroting van de dienst wordt goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers. De goedkeuring wordt verkregen door de aanneming van de betrokken bepalingen in de wet houdende de algemene uitgavenbegroting.
Art.18. De geldmiddelen die beschikbaar zijn bij het verstrijken van het begrotingsjaar mogen vanaf het begin van het volgend jaar gebruikt worden.
Art.19. De winsten die voortkomen uit de geleverde expertises in het jaar X-1 worden in het jaar X aan de Schatkist overgemaakt. Het betreffende bedrag wordt vastgelegd op basis van de rekeningen van het jaar X-1 in een verantwoordingsrapport goedgekeurd door de inspectie van financiën en de beheerscommissie.
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.20. Het koninklijk besluit van 7 januari 1998 houdende organisatie van het administratief en financieel beheer van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie als Staatsdienst met afzonderlijk beheer, wordt opgeheven.
Art.21. Dit koninklijk besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
Art. 22. De Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.