29 OKTOBER 1986. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector.
Art. 1-8
Artikel 1. <zie nota onder TITEL> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° koninklijk besluit nr. 25 : het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector;
2° de Minister : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
3° de Ministers : de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de Minister van Begroting;
4° de Commissie : de interministeriële commissie bedoeld bij artikel 17, derde lid en artikel 18, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 25.
Art.2. <zie nota onder TITEL> § 1. De verbintenis van een werkgever het gemiddelde aantal bestaande personeelsleden, andere dan de werknemers van het Bijzonder tijdelijk kader en van het Derde arbeidscircuit, dat hij tewerkstelde tijdens de drie jaren voorafgaand aan zijn aanvraag om personeel in het derde arbeidscircuit aan te werven, niet te verminderen is voldaan van zodra de eventuele vermindering van het gemiddelde aantal bestaande personeelsleden voortvloeit uit een beslissing van een openbare overheid.
§ 2. Om het gemiddelde aantal personeelsleden te berekenen, wordt het totaal aantal werknemers dat volgens de inlichtingen verstrekt door de werkgever op het einde van elk trimester van de drie in aanmerking genomen jaren is aangegeven bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid of bij het Nationaal pensioenfonds voor mijnwerkers, gedeeld door het aantal trimesters waarvoor tijdens de drie betrokken jaren een aangifte bij de voormelde instellingen is ingediend.
Indien op de dag waarop de berekening wordt gemaakt, één of meer driemaandelijkse aangiften betreffende het betrokken kalenderjaar bij één van de bedoelde instellingen ontbreken, wordt voor de ontbrekende periode het rekenkundig gemiddelde van het aantal werknemers vermeld op de ingediende driemaandelijkse aangiften, in aanmerking genomen.
Voor de door de overheid tewerkgestelde werklozen wordt het gemiddelde aantal bekomen aan de hand van het rekenkundig gemiddelde van het aantal werklozen door de werkgever tewerkgesteld tijdens ieder trimester van de in aanmerking genomen jaren.
Art.3. <zie nota onder TITEL> § 1. De werkgever bedoeld bij artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 25, die werknemers in het derde arbeidscircuit wenst aan te werven, richt een aanvraag tot het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, gebruik makend van een formulier dat hem door de subregionale tewerkstellingsdiensten wordt verstrekt.
Zodra de aanvraag op het Ministerie ontvangen wordt krijgt ze een registratienummer dat aan de werkgever medegedeeld wordt met ontvangstbericht.
§ 2. Het onderzoek van de aanvraag gebeurt door de bevoegde dienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
§ 3. De Minister verzoekt het subregionaal tewerkstellingscomité van het ambtsgebied waarin de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd binnen eenentwintig dagen een advies uit te brengen en vraagt dit comité alle inlichtingen die hij nuttig acht voor het onderzoek van de aanvraag. Zodra deze termijn verstreken is wordt het advies als uitgebracht beschouwd.
Het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité moet met redenen omkleed zijn en heeft betrekking op :
_ de overeenstemming van de voor de geplande werkzaamheden gevraagde kwalificaties met de structuur van de regionale werkloosheid en met de kwalificaties van de werklozen uit de betrokken streek;
_ het eventueel samenvallen of de eventuele concurrentie van die werkzaamheden met andere regionale initiatieven of realisaties, inzonderheid in de commerciële sector.
§ 4. De bevoegde dienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid brengt over de aanvraag een advies uit en verzendt daarna een volledig dossier aan de Ministers. De Ministers beslissen er in gemeen overleg en op voorstel van de commissie over, na er de bevoegde Gewestelijke Executieve bij te hebben betrokken.
De Ministers kunnen op voorstel van de commissie, hun goedkeuringsbevoegdheid overdragen aan de subregionale tewerkstellingscomités voor de aanvragen die met type-aanvragen overeenstemmen die zij eerder goedgekeurd hebben en waarvan de realisatie gebeurt binnen het ambtsgebied van één enkel subregionaal tewerkstellingscomité. In dit geval is § 3 niet van toepassing. De Gewestelijke Executieven worden betrokken bij de goedkeuring van de type-aanvragen.
§ 5. De Minister betekent aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de beslissing bedoeld bij § 4. De dienst stelt de werkgever in kennis van de beslissing en verstrekt hem de inlichtingen die nuttig zijn voor de snelle tenuitvoerlegging van de geplande werkzaamheden.
§ 6. De aanwervingen van de werknemers moeten gerealiseerd worden binnen een termijn van zes maanden vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de goedkeuringsdatum van de aanvraag. Eens deze termijn verstreken is, kunnen voor de niet gerealiseerde aanwervingen, de lonen en overeenkomstige sociale bijdragen niet meer ten laste van de Staat komen.
§ 7. De werkgever doet een nieuwe aanvraag voor elke bijkomende aanwerving van werknemers en voor elke geplande wijziging van de werkzaamheden; met de uitvoering daarvan kan niet worden begonnen zonder de toestemming van de Ministers, gegeven op voorstel van de commissie, op straffe van de niet-tenlasteneming door de Staat van de lonen en de daarmee gepaard gaande sociale bijdragen.
Het advies van de commissie is niet vereist voor wijzigingen die geen nieuwe budgettaire lasten met zich meebrengen.
Het advies van het bevoegde subregionaal tewerkstellingscomité over de nieuwe aanvragen wordt enkel gevraagd indien die aanvragen betrekking hebben op ten minste drie bijkomende werknemers.
(§ 8. <ingevoegd voor het Waalse Gewest bij BWG 1990-03-29/32, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1990-07-14> De Minister draagt zijn goedkeuringsbevoegdheid over aan de directeur-generaal van de Algemene Directie van Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest voor de aanvragen voor werknemers van het derde arbeidscircuit die ter beschikking van families moeten gesteld worden in geval van meervoudige geboorte. In dit geval is § 3 niet van toepassing.
De hierboven vermelde ambtenaar controleert of bij de aanvang een verslag van de inspecteur, een medisch attest tot bevestiging van de natuurlijke geboorten alsook een aanslagbiljet betreffende de belastingen op de fysieke personen met vermelding van de belastbare inkomsten van de aanvrager gevoegd zijn.)
Art.4. <zie nota onder TITEL> De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zendt aan de administratie van de B.T.W., registratie en domeinen, de dossiers over van de werkgevers die de bedragen voorzien in artikel 15, eerste, tweede en derde lid, of de bedragen vastgesteld krachtens artikel 17, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 25 niet hebben betaald.
De Minister kan nochtans beslissen dat de Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening een bijkomende betalingstermijn toestaat aan de debiteuren die het bewijs leveren van hun goede trouw en van omstandigheden onafhankelijk van hun wil die hen beletten te betalen binnen de termijn voorzien in artikel 17, tweede lid, van hetzelfde besluit.
De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zendt aan de administratie van de B.T.W., registratie en domeinen, de dossiers over van de werkgevers die de bedragen voorzien in artikel 15, eerste, tweede en derde lid of de bedragen vastgesteld krachtens artikel 17, derde lid van het koninklijk besluit nr. 25, niet betaald hebben binnen de hen toegekende bijkomende betalingstermijn.
De Administrateur-generaal van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zendt aan de administratie van de B.T.W., registratie en domeinen eveneens de dossiers over van de debiteuren die de totaliteit of een gedeelte van de lonen en de daarmee gepaard gaande sociale bijdragen waarvan de terugvordering krachtens artikel 23 van het koninklijk besluit nr. 25 door de Minister is geëist, niet hebben betaald.
De door voornoemd bestuur in te stellen vervolgingen geschieden overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949; de aldus ingevorderde bedragen worden, na aftrek van de eventuele kosten, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening terugbetaald.
Art.5. <zie nota onder TITEL> De inspecteurs van de bevoegde dienst van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid zien erop toe dat de werkgevers de werknemers tewerkstellen onder de goedkeuringsvoorwaarden van de aanvraag en aan de taken voorzien in de goedgekeurde aanvraag.
De beambten van de bevoegde dienst van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening zijn belast met het nazien van de door de werkgever opgemaakte documenten die de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening in de mogelijkheid stellen de rol van werkgever te vervullen die hem werd toevertrouwd door artikel 17, vijfde lid van het koninklijk besluit nr. 25.
Art.6. <zie nota onder TITEL> Het koninklijk besluit van 27 mei 1982 tot uitvoering van de artikelen 13, 18, 23 en 24 van het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma ter bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 september 1984, wordt opgeheven.
Art.7. <zie nota onder TITEL> Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1987 met uitzondering van artikel 4 dat, wat de aanvragen en wijzigingen van aanvragen betreft die na 30 juni 1986 het voorwerp hebben uitgemaakt van een goedkeuring, uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1986.
Art. 8. <zie nota onder TITEL> Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.