3 APRIL 1982. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12, eerste lid van het koninklijk besluit nr 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma tot bevordering van werkgelegenheid in de niet-commerciële sector. (NOTA : opgeheven voor de Waalse Regering bij BWG 1996-07-18/30, art. 11, 1°) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-04-1982 en tekstbijwerking tot 31-12-2010)
Art. 1-10
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder koninklijk besluit nr. 25 verstaan : het koninklijk besluit nr. 25 van 24 maart 1982 tot opzetting van een programma tot bevordering van de werkgelegenheid in de niet-commerciële sector.
Art.2. De aanvragen tot tegemoetkoming van het Interdepartementaal Begrotingsfonds tot bevordering van de werkgelegenheid worden aan de minister van Tewerkstelling en Arbeid gericht door de bevoegde Minister of door het bevoegde lid van de Gemeenschaps- of Gewestexecutieve.
Het dossier dat bij de aanvragen wordt gevoegd moet inzonderheid de volgende inlichtingen bevatten :
1° vermelding van het aanvragende Ministerie en van de dienst welke bevoegd is om de subsidie te beheren;
2° een lijst van de soorten te creëren arbeidsplaatsen, hun aantal en het bedrag van de aangevsraagde tegemoetkoming per soort arbeidsplaats;
3° vermelding van de van kracht zijnde wetgeving of reglementering krachtens welke die arbeidsplaatsen door het aanvragende Ministerie kunnen worden geusbsidieerd;
4° de datum van de wet of van het decreet waarbij de begroting van het aanvragende Ministerie is goedgekeurd alsook de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, de vermelding van het artikel waarbij de subsidies zijn toegekend en het bedrag van de subsidies die krachtens die artikel effectief zijn uitgekeerd gedurende elk der drie laatste jaren.
Art.3. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid deelt de aanvrager zijn eventuele opmerkingen mede. Hij legt hem een ontwerp van overeenkomst voor.
De overeenkomst bevat inzonderheid :
- de lijst van de soorten arbeidsplaatsen waarvan de oprichting in het vooruitzicht is gesteld, hun aantal alsook het maximum-bedrag van de geplande tegemoetkomingen;
- de verbintenis van de aanvrager dat hij de bij artikel 10 van koninklijk besluit nr. 25 bepaalde verplichting zal naleven;
- de verplichting voor de aanvrager om het bij artikel 5 bedoelde verslag om de zes maanden toe te sturen.
Na overleg tekenen de Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de aanvrager de overeenkomst, op gemaakt in twee exemplaren, waarvan één voor elk der partijen.
Art.4.Na voorlegging van het bij artikel 5 bedoelde verslag worden de tegemoetkomingen van het fonds per zesmaandelijkse schijven uitbetaald in verhouding tot de gecreëerde arbeidsplaatsen. Het aantal en het bedrag van deze schijven worden in de overeenkomst vastgesteld.
(Nochtans kan aan de aanvrager elk trimester een voorschot worden toegekend ten bedrage van een vierde van de jaarlijkse voorziene bedragen voor elke arbeidsplaats die het voorwerp uitmaakt van een overeenkomst.
Het voorschot betreffende het eerste trimester wordt berekend in functie van het aantal en van de kwalificatie van de werknemers dat voorzien is te worden tewerkgesteld tijdens dit trimester.
De voorschotten betreffende elk van de volgende trimesters worden berekend in functie van het aantal en de kwalificatie van de werknemers dat voorzien is tijdens het bedoelde trimester te worden tewerkgesteld en in functie van het aantal werknemers dat effectief tijdens het voorgaande trimester werd tewerkgesteld) <KB 18-05-1983, art. 1>
De bedragen worden op de rekening van de aanvrager bij [1 bpost]1 gestort.
----------
(1)<W 2010-12-13/07, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 17-01-2011>
Art.5. De aanvrager zendt de Minister van Tewerkstelling en Arbeid elk semester een verslag over de aanwending van de tegemoetkomingen van het fonds.
Dit verslag bevat inzonderheid :
- bijzonderheden over de plaats(en) waar de activietiten worden uitgevoerd;
- de lijst van de arbeidsplaatsen per werkgever;
- het bewijs dat die arbeidsplaatsen bezet zijn door werklozen bedoeld bij artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 25 en dat de werkgever voldaan heeft aan zijn verplichtingen bedoeld bij artikel 8, 2° van koninklijk besluit nr. 25.
Art.6. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid kan zich door de aanvrager elk document laten bezorgen dat nodig is om na te gaan hoe de tegemoetkomingen van het fonds worden besteed en hoe de bij de artikelen 2, 3, 8 en 10 van het koninklijk besluit nr. 25 bedoelde voorwaarden inzake goedkeuring van de aanvraag worden nageleefd.
Art.7. In geval van niet-naleving van de overeenkomst of van de bij de artikelen 2, 3, 8 en 10 van het koninklijk besluit nr. 25 bedoelde voorwaarden inzake goedkeuring van de aanvraag, kan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de uitbetaling van de tegemoetkomingen schorsen.
De schorsing van de uitbetaling van de tegemoetkomingen mag geen afbreuk doen aan de rechten van de werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en welke krachtens artikel 8, 4° van het koninklijk besluit nr. 25 zijn gesloten.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid en de aanvrager plegen overleg met het oog op het bereiken van een akkoord over de besteding van de tegemoetkomingen van het fonds en de naleving van de voorwaarden inzake goedkeuring van de aanvraag.
Art.8. Bij gebrek aan akkoord bedoeld bij artikel 7, verzoekt de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de Eerste Minister de zaak aanhangig te maken ofwel bij het Ministerieel comité voor begroting ofwel bij het Overlegcomité dat is opgericht bij artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen.
Het Ministerieel comité van begroting kan besluiten de overeenkomst te beëindigen en eventueel toestaan dat de tegemoetkomingen door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden teruggevorder.
In deze gevallen zendt de Minister van Tewerkstelling en Arbeid eveneens onwerwijld een dossier over aan het Rekenhof.
Art.9. <KB 1987-10-01/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 15-04-1985> Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 10. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Staatssecretaris voor de Ontwikkelingssamenwerking zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.