Details





Titel:

28 FEBRUARI 2022. - Wet houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Certificering van dejaarrekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid
Art. 2-4
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Afdeling 1. - Kleine statuten
Art. 5
Afdeling 2. - Telewerk
Art. 6
Afdeling 3. - Rente kinderen - gezinsbijslag
Art. 7
Afdeling 4. - Verzwaarde risico's
Art. 8
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970
Art. 9-12
HOOFDSTUK 5. - Diverse bepalingen inzake inning en invordering van bijdragen
Afdeling 1. - Beroepsjournalisten - bijzondere pensioenbijdrage
Onderafdeling 1. - Wijzigingsbepalingen
Art. 13-14
Onderafdeling 2. - Diverse bepalingen
Art. 15-18
Onderafdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 19
Afdeling 2. - Betaling door een hoofdelijk aansprakelijke
Onderafdeling 1. - Wijzigingsbepalingen
Art. 20-21
Onderafdeling 2. - Opheffingsbepaling
Art. 22
Onderafdeling 3. - Inwerkingtreding
Art. 23
Afdeling 3. - Uniformisering van de "DmfA"
Art. 24-27
HOOFDSTUK 6. - Mantelzorgers - wijziging van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger
Art. 28-29
HOOFDSTUK 7. - Asbestfonds - Wijziging van de programmawet (i) van 27 december 2006
Art. 30
HOOFDSTUK 8. - RIZIV - Dienst voor uitkeringen
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Onderafdeling 1. - Weigering van de uitkeringen - Bepaling van de periode gedekt door de niet in arbeidstijd uitgedrukte vergoeding toegekend in geval van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Art. 31
Onderafdeling 2. Vergoeding van het vaderschapsverlof of geboorteverlof, het adoptieverlof en het pleegouderverlof opgenomen door een gerechtigde die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
Art. 32-33
Onderafdeling 3. - Formele wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art. 34-37
Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de Sociale Zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
Art. 38-42
Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon "wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
Art. 43-44
Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 17 mei 2019 tot erkenning van de mantelzorgers
Art. 45
HOOFDSTUK 9. - Opheffing van het koninklijk besluit van 21 december 2018 tot uitvoering van artikel 12, § 3, tweede lid, van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie
Art. 46-47



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1969062710  1970060309  1971041001  1997022273  2001022461  2001022466  2006021362  2007003609  2011021115  2014203605  2019200088  2019203027 



Uitvoeringsbesluit(en):

2022204258  2024203191  2024203192  2024203194 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2. - Certificering van dejaarrekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid
Art.2. Artikel 17 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij de wet van 12 december 1997, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 17. § 1. Het beheersorgaan maakt, uiterlijk op de datum vastgesteld door de Koning, de jaarrekeningen op vastgelegd in het genormaliseerd boekhoudplan.
  § 2. Daarna maken de openbare instellingen van sociale zekerheid de elektronisch ondertekende jaarrekeningen en een jaarverslag over hun werkzaamheden onverwijld en elektronisch aan de voogdijministers en aan de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort over.
  De jaarrekeningen worden elektronisch getekend door de minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort, die ze vervolgens langs elektronische weg overmaakt aan het Rekenhof.
  De instellingen verstrekken aan voornoemde ministers alle andere inlichtingen die ze hen vragen.
  Een exemplaar van deze jaarrekeningen wordt door de openbare instellingen van sociale zekerheid ook elektronisch overgemaakt aan de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid met het oog op de consolidatie van de rekeningen van de sociale zekerheid en aan het Rekenhof met het oog op de certificering.
  § 3. Het Rekenhof richt een toezicht ter plaatse in op de boekhouding, de verrichtingen en de afsluiting van de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid.
  Het Rekenhof kan de rekeningen van de openbare instellingen van de sociale zekerheid in zijn opmerkingenboeken bekendmaken.".

Art.3. Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 25. § 1. De openbare instellingen van sociale zekerheid leggen hun jaarrekeningen voor certificering aan het Rekenhof voor.
  Het Rekenhof levert zijn certificering van de jaarrekeningen af binnen een termijn van veertien weken die ingaat op de dag waarop zij van de instelling de door het beheersorgaan opgestelde jaarrekeningen ontvangt.
  § 2. De Koning regelt de uitoefening van de opdracht van de financiële controle bij de openbare instellingen van sociale zekerheid.
  § 3. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden de openbare instellingen van sociale zekerheid hiervoor beroep kunnen doen op bedrijfsrevisoren.".

Art.4. De Koning bepaalt vanaf welk boekjaar en voor welke openbare instellingen van sociale zekerheid dit hoofdstuk in werking treedt.
  De controle van de jaarrekeningen van de voorgaande boekjaren wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
Afdeling 1. - Kleine statuten
Art.5. In artikel 1/1, vijfde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 21 december 2018, worden de woorden "publiceert Fedris de lijst van de personen die arbeid verrichten in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid, en van hun werkgevers," vervangen door "publiceert Fedris op haar website de lijst van de categorieën van contracten".

Afdeling 2. - Telewerk
Art.6. In artikel 7, vierde lid, 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 mei 2009 en vervangen bij de wet van 21 december 2018 worden de woorden "de woonplaats" vervangen door de woorden "de verblijfplaats".

Afdeling 3. - Rente kinderen - gezinsbijslag
Art.7. In artikel 16, zesde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 29 april 1996 en gewijzigd bij de wet van 11 mei 2007, worden de woorden "uit hoofde van de prestaties van de getroffene of van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende partner" opgeheven.

Afdeling 4. - Verzwaarde risico's
Art.8. In artikel 49bis, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt de zin "De preventiedienst brengt dit ter kennis van de werkgever en int onmiddellijk en zonder tussenpersoon ten laste van deze werkgever een forfaitaire preventiecontributie." vervangen als volgt: "De preventiedienst brengt dit ter kennis van de werkgever. Wanneer een preventie-instituut werd aangesteld, int Fedris onverwijld en zonder tussenpersoon ten laste van deze werkgever een forfaitaire preventiecontributie. Indien er geen preventie-instituut werd aangesteld, int de verzekeringsonderneming zelf deze contributie, onder dezelfde voorwaarden. Indien Fedris belast is met de inning van de forfaitaire contributie, maakt het dit bedrag over aan het preventie-instituut.".

HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970
Art.9. In artikel 2, § 1, eerste lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt:
  "5° aan de personen die arbeid verrichten in het kader van een opleiding tot betaalde arbeid op voorwaarde dat de opleiding binnen een wettelijk kader wordt ingericht.";
  2° de bepaling onder 6° wordt opgeheven.

Art.10. In artikel 2, § 2, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt een lid toegevoegd luidende als volgt:
  "Fedris publiceert op haar website de lijst van de categorieën van contracten die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen.".

Art.11. In artikel 50 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt het eerste lid vervangen als volgt:
  "Het basisloon der personen bedoeld in artikel 2, § 1, 7°, wordt berekend volgens de wijze bedoeld in artikel 38 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.".

Art.12. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2020, voor de aanvragen tot schadeloosstelling wegens beroepsziekten ingediend vanaf deze datum.

HOOFDSTUK 5. - Diverse bepalingen inzake inning en invordering van bijdragen
Afdeling 1. - Beroepsjournalisten - bijzondere pensioenbijdrage
Onderafdeling 1. - Wijzigingsbepalingen
Art.13. In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 2020, wordt een artikel 5/4 ingevoegd, luidende:
  "Art. 5/4. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid staat ook in voor de inning en de invordering van de bijdragen bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
  Voor de toepassing van dit artikel zijn zowel voor de bijdragen als voor de bijdrageopslagen en de verwijlinteresten de wijzen van inning en van invordering dezelfde als bij onderhavige wet vastgesteld.".

Art.14. In artikel 119/1, tweede lid, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, ingevoegd door de wet van 20 juli 2012 en gewijzigd door de wet van 18 maart 2016, worden de woorden "en achtste lid" vervangen door de woorden "lid en 8".

Onderafdeling 2. - Diverse bepalingen
Art.15. De Federale Pensioendienst blijft belast met de inning en invordering van de bijdragen, bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971 tot vaststelling voor de beroepsjournalisten, van de bijzondere regelen betreffende het ingaan van het recht op pensioen en van de bijzondere toepassingsmodaliteiten van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn en van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, verschuldigd voor de trimesters voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze afdeling.

Art.16. De gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures met betrekking tot de naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgedragen opdracht van inning en invordering van de bijdragen, bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971, die lopende zijn op de datum van inwerkingtreding van deze afdeling of die betrekking hebben op de trimesters, te innen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze afdeling, worden voortgezet door de Federale Pensioendienst.

Art.17. De werkings- en gerechtskosten die voortvloeien uit de uitvoering van de naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgedragen opdracht van inning en invordering van de bijdragen, bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 juli 1971, zijn ten laste van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art.18. De Koning kan de wettelijke en reglementaire bepalingen opheffen, wijzigen, aanvullen of vervangen om ze in overeenstemming te brengen met de bepalingen van deze afdeling.

(NOTA : Inwerkingtreding van artikel 13 ; 15 - 19 vastgesteld op 01-01-2021 door KB 2022-07-07/05, art. 5)

Onderafdeling 3. - Inwerkingtreding
Art.19. Deze afdeling treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum, met uitzondering van artikel 16 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2013.

Afdeling 2. - Betaling door een hoofdelijk aansprakelijke
Onderafdeling 1. - Wijzigingsbepalingen
Art.20. In artikel 30bis, § 5, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1978, vervangen bij de wet van 27 april 2007, en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, wordt het derde lid vervangen als volgt:
  "De opdrachtgever bedoeld in het eerste lid of de aannemer bedoeld in het tweede lid kan zijn verweermiddelen indienen binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing.
  De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan in functie van de elementen van het dossier een vermindering tot 20 procent van het oorspronkelijke bedrag van de bijslag verlenen.
  De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan gehele vrijstelling van de bijslag verlenen ingeval van overmacht of wanneer de opdrachtgever en de aannemer of de aannemer en de onderaannemer geen sociale schulden hebben op het ogenblik van de toepassing van de bijslag.
  Het beroep tegen de beslissing van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dient, op straffe van verval, te worden ingesteld binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing.".

Art.21. In artikel 30ter, § 5, van dezelfde wet, hersteld bij de wet van 29 maart 2012 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juli 2015, wordt het vierde lid vervangen als volgt:
  "De opdrachtgever bedoeld in het eerste lid of de aannemer bedoeld in het tweede lid kan zijn verweermiddelen indienen binnen dertig dagen na de kennisgeving van de beslissing.
  De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan in functie van de elementen van het dossier een vermindering tot 20 procent van het oorspronkelijke bedrag van de bijslag verlenen.
  De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan gehele vrijstelling van de bijslag verlenen ingeval van overmacht of wanneer de opdrachtgever en de aannemer of de aannemer en de onderaannemer geen sociale schulden hebben op het ogenblik van de toepassing van de bijslag.
  Het beroep tegen de beslissing van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dient, op straffe van verval, te worden ingesteld binnen drie maanden na de kennisgeving van de beslissing.".

Onderafdeling 2. - Opheffingsbepaling
Art.22. Artikel 28 van het koninklijk besluit van 27 december 2007 tot uitvoering van het artikel 53 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen en van de artikelen 12, 30bis en 30ter van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van artikel 6ter van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 juli 2013, wordt opgeheven.

Onderafdeling 3. - Inwerkingtreding
Art.23. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 12 november 2020.

Afdeling 3. - Uniformisering van de "DmfA"
Art.24. In artikel 22 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2016, worden het zevende, achtste en negende lid opgeheven.

Art.25. In artikel 27, § 3, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 december 2009, en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 september 2017, worden het vierde en vijfde lid opgeheven.

Art.26. Artikel 41bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005, wordt vervangen als volgt:
  "In de zin van onderhavige sectie, wordt verstaan onder inningsinstelling van sociale zekerheidsbijdragen: de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.".

Art.27. De bepalingen van deze afdeling treden in werking op 1 januari 2022.

HOOFDSTUK 6. - Mantelzorgers - wijziging van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger
Art.28. In artikel 4/4, eerste lid, van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2019, worden de woorden "de persoon die minstens 21 jaar oud is" vervangen door de woorden "de persoon die minstens 18 jaar oud is".

Art.29. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2020.

HOOFDSTUK 7. - Asbestfonds - Wijziging van de programmawet (i) van 27 december 2006
Art.30. In artikel 119, § 1, van de programmawet (I) van 27 december 2006, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "alsmede over iedere aanvraag om herziening van reeds toegekende vergoedingen" ingevoegd tussen de woorden "iedere aanvraag om vergoeding" en de woorden "ingediend door de personen bedoeld in artikel 118";
  2° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "De Koning stelt de nadere regels vast volgens dewelke de aanvragen om vergoeding of herziening worden ingediend en onderzocht, alsmede de nadere regels volgens dewelke Fedris de herziening ambtshalve kan uitvoeren.".

HOOFDSTUK 8. - RIZIV - Dienst voor uitkeringen
Afdeling 1. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Onderafdeling 1. - Weigering van de uitkeringen - Bepaling van de periode gedekt door de niet in arbeidstijd uitgedrukte vergoeding toegekend in geval van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Art.31. In artikel 103, § 1, 1°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt het tweede lid vervangen als volgt:
  "De Koning kan het loonbegrip bedoeld in het eerste lid uitbreiden of beperken, evenals bepalen op welke wijze de periode wordt vastgesteld die gedekt wordt door de niet in arbeidstijd uitgedrukte vergoeding toegekend wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.".

Onderafdeling 2. Vergoeding van het vaderschapsverlof of geboorteverlof, het adoptieverlof en het pleegouderverlof opgenomen door een gerechtigde die niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
Art.32. In dezelfde wet wordt een artikel 116/6 ingevoegd, luidende:
  "Art. 116/6. De Koning bepaalt het bedrag van de uitkering toegekend aan de gerechtigden bedoeld in artikel 112 die niet verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wanneer:
  1° zij een vaderschapsverlof of geboorteverlof genieten overeenkomstig de op hen van toepassing zijnde arbeidsreglementering die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30, § 2, van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt;
  2° zij een adoptieverlof genieten overeenkomstig de op hen van toepassing zijnde arbeidsreglementering die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30ter van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt;
  3° zij een pleegouderverlof genieten overeenkomstig de op hen van toepassing zijnde arbeidsreglementering die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30sexies van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt.".

Art.33. Deze onderafdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021.

Onderafdeling 3. - Formele wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Art.34. In artikel 87, zevende lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "artikelen 93, 93bis en 93ter" vervangen door de woorden "artikelen 93 en 93bis".

Art.35. In artikel 114, zevende lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 13 april 2011 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2014 en 19 december 2014, worden de woorden "eerst tot vijfde lid" vervangen door de woorden "eerste tot zesde lid".

Art.36. In het opschrift van hoofdstuk V van titel V van dezelfde wet worden de woorden "Bijzondere bepaling" vervangen door de woorden "Bijzondere bepalingen".

Art.37. De artikelen 34 en 35 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2021.

Afdeling 2. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de Sociale Zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
Art.38. In artikel 34 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij de wet van 24 februari 2003, vervangen bij de wet van 16 mei 2016, worden de woorden "zevende lid" vervangen door de woorden "zesde lid".

Art.39. In artikel 34bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002 en vervangen bij de wet van 16 mei 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het huidige enige lid, dat het eerste lid wordt, wordt aangevuld met de woorden "of elke andere arbeidsreglementering die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30, § 2, van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt.";
  2° het wordt aangevuld met een lid, luidende:
  "De periode van tien dagen bedoeld in het vorige lid wordt als volgt opgetrokken:
  1° tot vijftien dagen als de geboorte ten vroegste vanaf 1 januari 2021 plaatsvindt;
  2° tot twintig dagen als de geboorte ten vroegste vanaf 1 januari 2023 plaatsvindt.".

Art.40. Artikel 34ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002 en gewijzigd bij de wet van 16 mei 2016, wordt aangevuld met de woorden "of elke andere arbeidsreglementering die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30ter van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt.".

Art.41. Artikel 34quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 6 september 2018, wordt aangevuld met de woorden "of elke andere arbeidsreglementering die een dergelijk verlof onder dezelfde voorwaarden als in artikel 30sexies van de voormelde wet van 3 juli 1978 bepaalt.".

Art.42. Artikel 38 heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2020. De artikelen 39, 40 en 41 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2021.

Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon "wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht
Art.43. Artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, bekrachtigd bij de wet van 24 februari 2003, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2016 en de wet van 21 december 2018, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende:
  " § 3. Wat de sector verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen betreft, wordt het loon dat betrekking heeft op overwerk zoals bepaald in artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of in artikel 8 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, voor de toepassing van de voorgaande paragrafen echter geacht deel uit te maken van de in artikel 2, derde lid bedoelde bedragen en voordelen, op voorwaarde dat het minstens 10 % van deze bedragen en voordelen vertegenwoordigt gedurende de referteperiode vastgesteld overeenkomstig, al naargelang het geval, paragraaf 1 of paragraaf 2.".

Art.44. Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 29 maart 2019.

Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 17 mei 2019 tot erkenning van de mantelzorgers
Art.45. . In artikel 32 van de wet van 17 mei 2019 tot erkenning van de mantelzorgers worden de woorden "artikel 18" vervangen door de woorden "artikel 31".

HOOFDSTUK 9. - Opheffing van het koninklijk besluit van 21 december 2018 tot uitvoering van artikel 12, § 3, tweede lid, van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie
Art.46. Het koninklijk besluit van 21 december 2018 tot uitvoering van artikel 12, § 3, tweede lid, van de wet van 18 juli 2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie, bekrachtigd bij de wet van 28 april 2019, wordt opgeheven.

Art. 47. Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021