17 MEI 2019. - Wet tot erkenning van de mantelzorgers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-07-2019 en tekstbijwerking tot 09-03-2022)
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Art.
Hoofdstuk 2. - Wijzigingen aan de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat
Art. 2-20
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen tot invoering van een recht op verlof voor erkende mantelzorgers
Art. 21-28
Hoofdstuk 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2012 tot uitvoering van artikel 123 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen
Art. 29
Hoofdstuk 5. - Uitkeringsverzekering
Art. 30-32
Hoofdstuk 6. - Inwerkingtreding
Art. 33
Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Hoofdstuk 2. - Wijzigingen aan de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat
Art.2. Het opschrift van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat, wordt als volgt vervangen: "Wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger".
Art.3. ln artikel 2 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de bepaling onder 1°, eerste lid, wordt het woord "zwaar" opgeheven;
2° de bepaling onder 1° wordt aangevuld met een lid luidend als volgt:
"De Koning kan eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de specifieke categorieën van geholpen personen, de woonplaats- en de erkenningsvoorwaarden voor de toekenning van de sociale rechten aan de mantelzorger bepalen.";
3° in de bepaling onder 3°, tweede lid, wordt vervangen als volgt: "Voor de uitvoering van het 3° bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de types en nadere regels van bijstand en hulp.";
4° de bepaling onder 3° wordt aangevuld met een lid luidend als volgt:
"De Koning bepaalt eveneens, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad de types en nadere regels van bijstand en hulp, en tevens de nadere berekeningsregels van de nodige tijdsinvestering voor een sociaal recht dat toegekend wordt aan de mantelzorger.".
Art.4. Het opschrift van hoofdstuk 3 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen: "Erkenning en toekenning van sociale rechten".
Art.5. ln artikel 3 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° § 2 wordt als volgt vervangen:
"Om de erkenning te verkrijgen, vervult de mantelzorger tegelijkertijd de volgende voorwaarden:
1° een vertrouwensrelatie of een nauwe, affectieve of geografische relatie opgebouwd hebben met de geholpen persoon;
2° een bestendig en daadwerkelijk verblijf in België hebben;
3° ingeschreven zijn in het bevolkings- of vreemdelingenregister in de zin van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.";
2° in § 4 wordt de zin "Deze aanvraag moet jaarlijks hernieuwd worden." opgeheven;
3° het tweede lid van § 4 wordt opgeheven.
Art.6. In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt:
"3bis. § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het maximumaantal personen vastleggen van wie de hoedanigheid van mantelzorger per geholpen persoon erkend kan worden.
De Koning kan eveneens, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de sociale rechten vastleggen die verband houden met deze erkenning en het maximumaantal personen die in aanmerking ervoor kunnen komen.
Het aantal mantelzorgers dat in aanmerking kunnen komen voor een sociaal recht, kan variëren naargelang het toegekende sociale recht.
§ 2. De Koning bepaalt de procedure voor de aanvraag tot erkenning en de aanvraag voor het verkrijgen van de sociale rechten.".
Art.7. In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het 2e streepje wordt als volgt aangevuld: "of van de mantelzorger";
2° in het derde streepje wordt het woord "zware" opgeheven;
3° het vierde streepje wordt vervangen door de volgende zin: "wanneer de geholpen persoon permanent opgenomen wordt in een residentiële structuur langer dan 90 opeenvolgende dagen;".
Art.8. Er wordt een nieuw hoofdstuk 3/1 ingevoegd in dezelfde wet, met als opschrift: "Uitvoerende bepalingen".
Art.9. Er wordt een nieuwe afdeling 1 ingevoegd in hoofdstuk 3/1 van dezelfde wet, met als opschrift: "Definities".
Art.10. Er wordt een artikel 4/1 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 1 van dezelfde wet, dat luidt als volgt:
"Art. 4/1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
1° sociale rechten: de uitkering of de bijstandsregeling toegekend aan de personen die voldoen aan de voorwaarden van deze wet, voor zover de wet, het decreet, de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel of het gemeentelijk reglement dit sociaal recht instelt in de vorm van een tegemoetkoming, bijstand of premie;
2° mantelzorger: de persoon die de geholpen persoon voortdurend of regelmatig helpt of ondersteunt.".
Art.11. Er wordt een nieuwe afdeling 2 ingevoegd in hoofdstuk 3/1 van dezelfde wet, met als opschrift: "Algemene erkenning".
Art.12. Er wordt een nieuwe onderafdeling 1 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 2 van dezelfde wet, met als opschrift: "Voorwaarden voor erkenning als geholpen persoon en verblijfsvoorwaarde".
Art.13. Er wordt een artikel 4/2 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 2, onderafdeling 1 van dezelfde wet, dat luidt als volgt:
"Art. 4/2. De geholpen persoon moet zijn hoofdverblijfplaats in België hebben.".
Art.14. Er wordt een nieuwe onderafdeling 2 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 2 van dezelfde wet, met als opschrift:
"Procedure voor de erkenning van de hoedanigheid van mantelzorger".
Art.15. Er wordt een artikel 4/3 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 2, onderafdeling 2 van dezelfde wet, dat luidt als volgt:
"Art. 4/3. De mantelzorger dient, met het akkoord van de geholpen persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger, een erkenningsaanvraag in bij het ziekenfonds door middel van een verklaring op erewoord.".
Art.16. Er wordt een nieuwe afdeling 3 ingevoegd in hoofdstuk 3/1 van dezelfde wet, met als opschrift: "Erkenning voor de toekenning van sociale rechten".
Art.17. Er wordt een nieuwe onderafdeling 1 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 3 van dezelfde wet, met als opschrift:
"Voorwaarden voor erkenning als geholpen persoon en verblijfsvoorwaarde".
Art.18. Er wordt een artikel 4/4 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 3, onderafdeling 1 van dezelfde wet, dat luidt als volgt:
"Art. 4/4. Wordt als geholpen persoon erkend, de persoon die minstens 21 jaar oud is voor wie de graad van zelfredzaamheid op ten minste 12 punten werd vastgesteld krachtens het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.
De vaststelling bedoeld in het vorige lid wordt door de Directie-generaal Personen met een handicap van de FOD Sociale Zekerheid, Medex of de adviserend geneesheer bij het ziekenfonds uitgevoerd.
Bij de persoon met een graad van blijvende zelfredzaamheid van 12 punten of hoger krachtens het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming wordt de erkenning elk jaar automatisch vernieuwd; de persoon met een omkeerbare graad van zelfredzaamheid laat deze jaarlijks vaststellen. De in vorige lid bedoelde artsen bepalen of de aandoening al dan niet blijvend is.
Wordt automatisch als geholpen persoon beschouwd zonder nieuwe evaluatie, de gerechtigde op een inkomensvervangende tegemoetkoming of op een integratietegemoetkoming of op een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, voor wie de graad van zelfredzaamheid op ten minste 12 punten werd vastgesteld krachtens het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.
Wordt automatisch als geholpen persoon beschouwd zonder nieuwe evaluatie, de gerechtigde op een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, bedoeld in het decreet van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming voor wie de graad van zelfredzaamheid op ten minste 12 punten werd vastgesteld krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 24 juni 2016 houdende de Vlaamse sociale bescherming.
Wordt evenzo automatisch als geholpen persoon beschouwd zonder nieuwe evaluatie, de gerechtigde op hulp van derden in de zin van artikel 215bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor wie de graad van zelfredzaamheid op ten minste 12 punten werd vastgesteld krachtens het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.
Wordt evenzo automatisch als geholpen persoon beschouwd zonder nieuwe evaluatie, de gerechtigde op het supplement in geval van een zware handicap in de zin van artikelen 134 tot 138 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, voor wie de graad van zelfredzaamheid op ten minste 12 punten werd vastgesteld krachtens het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming.".
Art.19. Er wordt een artikel 4/5 ingevoegd in hoofdstuk 3/1, afdeling 3, onderafdeling 1 van dezelfde wet, dat luidt als volgt:
"Art. 4/5. Wordt als geholpen persoon erkend, de persoon jonger dan 21 jaar die bij de evaluatie uitgevoerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (1) van 24 december 2002 de volgende punten behaalt:
* ten minste 12 punten;
* of ten minste 6 punten op 18 in de derde pijler die de gevolgen van de aandoening op de familiale omgeving van het kind meet.
Wordt automatisch als geholpen persoon beschouwd zonder nieuwe evaluatie, de gerechtigde op bijkomende kinderbijslag toegekend op basis van artikelen 47, § 2, 56septies, § 2, en 63, § 2, van de algemene wet betreffende de kinderbijslag van 19 december 1939, die bij de evaluatie uitgevoerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (1) van 24 december 2002 de volgende punten heeft behaald:
* ten minste 12 punten;
* of ten minste 6 punten op 18 in de derde pijler die de gevolgen van de aandoening op de familiale omgeving van het kind meet.
Wordt ook automatisch als geholpen persoon beschouwd zonder nieuwe evaluatie, de gerechtigde op bijkomende kinderbijslag die, bij de evaluatie uitgevoerd overeenkomstig de handleiding als bijlage van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, meer dan 80 % fysieke of mentale ongeschiktheid met 7 tot 9 punten voor de graad van zelfredzaamheid heeft behaald.".
Art.20. Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt:
"Art. 5. Deze wet zal worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal aan de Wetgevende Kamers worden voorgelegd vóór 31 december 2021.".
Hoofdstuk 3. - Wijzigingen van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen tot invoering van een recht op verlof voor erkende mantelzorgers
Art.21. In artikel 99, zevende lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, vervangen bij de wet van 13 februari 1998, worden de woorden "de artikelen 100, 100bis, 102 en 102bis van deze wet" vervangen door de woorden "de artikelen 100, 100bis, 100ter, 102, 102bis en 102ter van deze wet".
Art.22. Artikel 100ter van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 23 maart 2001, wordt hersteld als volgt:
"Art. 100ter. § 1. Een werknemer die erkend mantelzorger is van een zorgbehoevende persoon, heeft recht op de volledige schorsing van zijn arbeidsovereenkomst.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder erkend mantelzorger verstaan, de persoon van wie de hoedanigheid van mantelzorger erkend is overeenkomstig hoofdstuk 3 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger die een persoon met een grote zorgbehoefte bijstaat.
§ 3. De periode tijdens welke de werknemer de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst kan schorsen, wordt vastgesteld op één maand per zorgbehoevende persoon als bedoeld in § 1.
De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de duur van deze periode verlengen tot maximum zes maanden en hiervoor de nadere voorwaarden en regels vastleggen.
Het recht op de volledige schorsing bedraagt maximum zes maanden over de gehele beroepsloopbaan.
§ 4. De werknemer die van het recht gebruik wenst te maken, dient hiervan schriftelijk kennis te geven aan de werkgever. Deze kennisgeving gebeurt minstens zeven dagen vóór de ingangsdatum van de schorsing van zijn arbeidsovereenkomst, tenzij de partijen schriftelijk een andere termijn overeenkomen.
Deze kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan de werkgever waarbij deze laatste een duplicaat tekent als bericht van ontvangst of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post.
In dit geschrift dient de werknemer de periode te vermelden waarin hij de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst schorst en hij dient er het bewijs bij te voegen van de erkenning van zijn hoedanigheid van mantelzorger van de in § 1 bedoelde zorgbehoevende persoon.
§ 5. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere voorwaarden en regelen voor de toekenning en uitoefening van dit recht vaststellen.
§ 6. Een uitkering wordt toegekend aan de werknemer die de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst volledig schorst in toepassing van dit artikel.
De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de uitkeringen alsmede de nadere voorwaarden en regelen tot toekenning van deze uitkering bepalen.
Bij gebrek aan besluit bedoeld in het voorgaande lid, worden dezelfde bedragen, voorwaarden en regelen tot toekenning toegepast zoals voor de uitkeringen in geval van volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of familielid dat lijdt aan een zware ziekte in toepassing van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.".
Art.23. In artikel 101, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1 ° de woorden "en 100bis" worden vervangen door de woorden "100bis en 100ter";
2° de woorden "en 102bis" worden vervangen door de woorden ", 102bis en 102ter".
Art.24. In dezelfde wet wordt een artikel 102ter ingevoegd, luidende:
"Art. 102ter. § 1. Een werknemer die erkend mantelzorger is van een zorgbehoevende persoon, heeft het recht om zijn voltijdse arbeidsprestaties te verminderen met 1/5 of de helft, onder de voorwaarden bepaald bij artikel 100ter, § § 2 tot 5.
Voor de toepassing van dit artikel moet rekening worden gehouden met het principe dat de in artikel 100ter, § 3, eerste lid, vastgestelde periode van een maand schorsing, gelijk is aan twee maanden vermindering van de arbeidsprestaties.
Voor de toepassing van dit artikel moet rekening worden gehouden met het principe dat de in artikel 100ter, § 3, derde lid, vastgestelde maximumduur van zes maanden schorsing gelijk is aan twaalf maanden vermindering van de arbeidsprestaties.
§ 2. De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de deeltijdse werknemers die erkend mantelzorger zijn van een zorgbehoevende persoon recht hebben op een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5 of de helft van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.
§ 3. Tijdens de uitoefening van het recht op een vermindering van. de arbeidsprestaties, bedoeld in § 1, wordt de werknemer tewerkgesteld op grond van een deeltijdse arbeidsregeling vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Onverminderd artikel 11 bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, kan de werknemer, in het kader van een vermindering van de arbeidsprestaties, bedoeld in § 1, in overeenstemming met zijn werkgever, ervoor kiezen om de vermindering van zijn arbeidsprestaties te spreiden over de overeengekomen periode. Deze spreiding is mogelijk voor zover het gemiddelde van de verminderde arbeidsprestaties overeenkomt met de door de wetgeving en uitvoeringsbesluiten toegestane vermindering van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking.
§ 4. Een uitkering wordt toegekend aan de werknemer die zijn voltijdse arbeidsprestaties met 1/5 of de helft vermindert in toepassing van dit artikel.
De Koning kan bij in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de uitkeringen alsmede de nadere voorwaarden en regelen tot toekenning van deze uitkering bepalen.
Bij gebrek aan besluit bedoeld in het voorgaande lid, worden dezelfde bedragen, voorwaarden en regelen tot toekenning toegepast zoals voor de uitkeringen in geval van vermindering van de arbeidsprestaties voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of familielid dat lijdt aan een zware ziekte in toepassing van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.".
Art.25. In artikel 103 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1995, worden de woorden "en 102ter" ingevoegd tussen de woorden "102bis" en de woorden "heeft verminderd".
Art.26. In artikel 104, eerste lid van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, worden de woorden "de toepassing van de artikelen 100, 102 en van onderafdeling 3bis" vervangen door de woorden "de toepassing van de artikelen 100, 100ter, 102, 102ter en van onderafdeling 3bis".
Art.27. In artikel 106bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 9 juli 2004, worden de woorden ", 100ter" ingevoegd tussen de woorden "100, 100bis" en de woorden "en in het kader van de onderafdeling 3bis".
Art.28. De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op de schriftelijke kennisgevingen aan de werkgever vanaf de inwerkingtreding van deze wet.
Hoofdstuk 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 september 2012 tot uitvoering van artikel 123 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen
Art.29. Artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 24 september 2012 tot uitvoering van artikel 123 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, bekrachtigd bij de wet van 27 december 2012, wordt aangevuld met een bepaling onder h), die luidt als volgt:
"h) de artikelen 100ter en 102ter van de herstelwet van 22 januari 1985.".
Hoofdstuk 5. - Uitkeringsverzekering
Art.30. In artikel 100, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
"Het werk van mantelzorger in de zin van artikel 3 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger wordt niet beschouwd als werkzaamheid voor zover de adviserend arts voorafgaandelijk de uitoefening van dit werk vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene.".
Art.31. In artikel 19 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
"Het werk van mantelzorger in de zin van artikel 3 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger wordt niet beschouwd als beroepsbezigheid voor zover de adviserend arts voorafgaandelijk de uitoefening van dit werk vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene.".
Art.32.De Koning kan de bepaling gewijzigd door [1 artikel 31]1 opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
----------
(1)<W 2022-02-28/04, art. 45, 002; Inwerkingtreding : 19-03-2022>
Hoofdstuk 6. - Inwerkingtreding
Art. 33. Deze wet treedt in werking op 1 oktober 2019.