Details





Titel:

26 FEBRUARI 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-04-2016 en tekstbijwerking tot 28-08-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK 2. - Erkenning
Art. 3-5, 5/1, 5/2, 5/3, 5/4
HOOFDSTUK 3. - Doelgroep
Art. 6-9
HOOFDSTUK 4. - Opdracht
Art. 10-15
HOOFDSTUK 5. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidiëring door het agentschap
Art. 16-24
Afdeling 2. - Financiële bijdrage
Onderafdeling 1. - De gebruiker jonger dan 21 jaar
Art. 25-26
Onderafdeling 2. - De gebruiker, vermeld in artikel 9
Art. 27
Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 28-31
Afdeling 3. - Betaling van de subsidies
Art. 32-33
Afdeling 4. - Verantwoording van de personeelspunten
Art. 34-36, 36/1
HOOFDSTUK 6. - Toezicht
Art. 37
HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepaling
Art. 38
HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 39-44
BIJLAGE.
Art. N1-N2



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1970122310  1970122311  1971012502  1973033005  1973042408  1975061808  1975121202  1983023267  1988029205  1990030010  1990030011  2008203687 



Uitvoeringsbesluit(en):

2017011437  2018010209  2018032546  2019040424 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° agentschap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
  2° collectief overlegorgaan : het overlegorgaan, vermeld in artikel 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap;
  3° collectieve inspraak : de collectieve inspraak, vermeld in artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap;
  4° decreet van 12 juli 2013 : het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;
  [3 4° /1 decreet van 3 juni 2022: het decreet van 3 juni 2022 houdende de verplichting voor bepaalde organisaties om een uittreksel uit het strafregister als vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, te controleren voor bepaalde nieuwe medewerkers;]3
  [3 4° /2 pleeggezin: een pleeggezin als vermeld in artikel 2, § 1, 45°, van het decreet van 12 juli 2013;]3
  5° gebruiker : de minderjarige persoon met een handicap die beschikt over een indicatiestelling als vermeld in artikel 20 van het decreet van 12 juli 2013;
  [1 5° /1 [3 gezinshuis: een kleinschalige vorm van residentiële ondersteuning, waarbij een gezinshuisouder minderjarige personen met een handicap in het eigen gezin opvangt, die de draagkracht van het doorsneepleeggezin overstijgt;]3
  [3 5° /2 gezinshuisouder: een personeelslid dat bezoldigd is en in voltijds dienstverband minderjarige personen met een handicap in het eigen gezin opvangt en begeleidt;]3
  6° MFC : een multifunctioneel centrum voor minderjarige personen met een handicap als vermeld in artikel 2 van dit besluit;
  [1 6° /1 [2 ...]2]1
  7° ministerieel besluit van 1 maart 2012 : het ministerieel besluit van 1 maart 2012 houdende vaststelling van de ondersteuningsvelden;
  8° module : een duidelijk afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening als vermeld in artikel 2, § 1, 38°, van het decreet van 12 juli 2013, en in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering in de integrale jeugdhulp;
  [1 9° residentiële ondersteuning : de voltijdse combinatie van de ondersteuningsfuncties verblijf met schoolaanvullende dagopvang of schoolvervangende dagopvang.]1

  ----------
  (1)<BVR 2018-10-05/11, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<BVR 2024-05-03/57, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art.2.Het agentschap kan binnen de grenzen van de kredieten die daarvoor ingeschreven zijn op de begroting, multifunctionele centra voor minderjarige personen met een handicap erkennen en subsidiëren.
  [1 [2 ...]2]1

  ----------
  (1)<BVR 2018-10-05/11, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 30, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK 2. - Erkenning
Art.3.Om erkend te worden en te blijven, moet een MFC [1 [2 ...]2]1 voldoen aan de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk en hoofdstuk 3, 4 en 5 van dit besluit.
  ----------
  (1)<BVR 2018-10-05/11, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 31, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.4. Een MFC wordt erkend voor een aantal personeelspunten.
  Per functie wordt per voltijdsequivalent een puntwaarde vastgesteld. De tabel 1, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, geeft per voltijdsequivalent per functie het aantal personeelspunten aan.
  De erkenningen of de wijzigingen van erkenning worden toegekend conform de bepalingen van hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.

Art.5. § 1. Een MFC voorziet, wat betreft de infrastructuur en basisuitrusting die het ter beschikking stelt aan gebruikers, in veilige en aangepaste accommodatie waarbij de privacy van de gebruiker gegarandeerd wordt. De infrastructuur moet voldoende verwarmd, verlicht en geventileerd zijn.
  § 2. Een MFC neemt maatregelen voor brandpreventie.
  Voor gebouwen waarin verblijf aangeboden wordt, en voor lokalen voor schoolaanvullende dagopvang of schoolvervangende dagopvang, beschikt een MFC over een brandweerverslag over de brandveiligheid van het gebouw.

Art. 5/1.[1 Overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 3 juni 2022 controleert het MFC bij de aanstelling van elke nieuwe medewerker het goed en zedelijk gedrag van de betrokkene, dat minstens een onberispelijk gedrag in de omgang met minderjarigen inhoudt. ]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-05-03/57, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art.5/2. [1 Een MFC kan een aanvraag indienen bij het agentschap om de typemodule verblijf in een gezinshuis aan te bieden. Het MFC specificeert in zijn aanvraag het aantal gezinshuizen waarvoor het een erkenning wil.
   Het agentschap bepaalt welke elementen de aanvraag, vermeld in het eerste lid, minimaal moet bevatten.
   Het agentschap beoordeelt de aanvraag, vermeld in het eerste lid. Als de aanvraag wordt goedgekeurd, wordt het MFC erkend om een typemodule verblijf in een gezinshuis aan te bieden. De erkenning bepaalt het aantal gezinshuizen dat het MFC kan aanbieden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-03/57, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2024>


Art.5/3. [1 § 1. Een MFC dat erkend is om de typemodule verblijf in een gezinshuis aan te bieden, voldoet aan al de volgende voorwaarden:
   1° het MFC biedt aan de gezinshuisouder en al zijn gezinsleden een kwaliteitsvolle ondersteuning en begeleiding zodat de opvang en begeleiding in een gezinshuis daadwerkelijk inspelen op de behoeften van de minderjarige persoon met een handicap en bijdragen tot continuïteit in relaties, veiligheid en welzijn van alle betrokkenen;
   2° het MFC staat in voor een correcte en passende informatieverstrekking aan de gezinshuisouder over het individuele functioneren van de kinderen en de samenwerking en is verantwoordelijk voor de opmaak van het handelingsplan, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap;
   3° het MFC voorziet, al dan niet via structurele samenwerking met andere MFC's binnen het werkingsgebied die verblijf aanbieden of waaraan een erkenning voor de typemodule verblijf in een gezinshuis is verleend, in een residentiële terugvalmogelijkheid voor de minderjarige persoon met een handicap die in een gezinshuis verblijft;
   4° het MFC ziet erop toe dat het gezinshuis waar de minderjarige persoon met een handicap verblijft, in samenwerking met het MFC voldoet aan de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2011 betreffende de algemene erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap;
   5° het MFC werkt, minimaal rond de volgende opdrachten, structureel samen met de dienst voor pleegzorg uit het werkingsgebied en ook met andere MFC's en voorzieningen van categorie 1 als vermeld in artikel 2, § 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp, uit het werkingsgebied waaraan een erkenning voor de typemodule verblijf in een gezinshuis is verleend:
   a) de bekendmaking van zijn gezinshuis of gezinshuizen;
   b) het werven en screenen van gezinshuisouders aan de hand van de voorwaarden, vermeld in paragraaf 3;
   c) het oriënteren van minderjarigen naar een gezinshuis;
   d) het organiseren van vorming voor gezinshuisouders;
   e) het organiseren van professionaliserings-, uitwisselings- en intervisiemogelijkheden voor gezinshuisouders;
   6° het MFC betaalt vanuit zijn werkingssubsidies als vermeld in artikel 16, eerste lid, 2°, van dit besluit, een kostenvergoeding aan de gezinshuisouder. De voormelde kostenvergoeding is uitsluitend bestemd als tegemoetkoming in de uitgaven die een gezinshuisouder maakt voor het verblijf en de zorg van de minderjarige persoon met een handicap;
   7° het MFC sluit een overeenkomst met de gezinshuisouder waarin bepaald wordt dat het MFC de werkgever is van de gezinshuisouder en waarin afspraken zijn opgenomen over de voorwaarden, vermeld in punt 1° tot en met 6°.
   In het eerste lid wordt verstaan onder dienst voor pleegzorg: de dienst voor pleegzorg, vermeld in artikel 7 van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;
   § 2. Een gezinshuis voldoet aan de volgende voorwaarden:
   1° in een gezinshuis worden maximaal zes minderjarigen begeleid en opgevangen, met inbegrip van de eigen kinderen en pleegkinderen. Per bezoldigde gezinshuisouder worden maximaal drie minderjarige personen met een handicap begeleid en opgevangen. De voormelde maxima gelden niet voor broers of zussen. De administrateur-generaal kan afwijkingen toestaan van het maximale aantal minderjarigen per gezinshuis en per gezinshuisouder na een gemotiveerde schriftelijke aanvraag van het MFC;
   2° een gezinshuis werkt volgens de volgende principes:
   a) de ouders en andere relevante betrokkenen uit het gezins- en opvoedingsmilieu van de minderjarige worden betrokken bij het dagelijkse leven van het gezinshuis;
   b) vanuit het dagelijkse leven wordt, in voorkomend geval, bij specifieke zorgbehoeften bijgeschakeld naar een meer gespecialiseerd aanbod;
   3° overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 3 juni 2022 controleert het MFC van alle meerderjarige gezinsleden van een gezinshuis het goed en zedelijk gedrag van de betrokkene, dat minstens een onberispelijk gedrag in de omgang met minderjarigen inhoudt.
   § 3. Een gezinshuisouder beschikt over een menswetenschappelijk diploma, minimaal van bachelorniveau, of kan aantonen over voldoende relevante competenties te beschikken om op dat niveau te functioneren.
   Een gezinshuisouder wordt geselecteerd op basis van een onderbouwd screeningsproces, waarbij rekening gehouden wordt met al de volgende elementen:
   1° de pedagogische draagkracht om de opgevangen minderjarigen een stabiel leefklimaat te bieden;
   2° de materiële mogelijkheden;
   3° de nodige competenties en persoonlijkheidskenmerken om adequaat om te gaan met complexe opvoedingssituaties in een gezinshuis;
   4° de gezinssituatie en sociale context van het gezin.
   Bij de toetsing van de kenmerken van een minderjarige aan het profiel van de gezinshuisouder en zijn gezin wordt, in voorkomend geval, rekening gehouden met de bevindingen uit voorgaande hulpverlening. De voorziening waakt erover dat de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging van de minderjarige en het gezin van oorsprong gerespecteerd worden.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-03/57, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2024>


Art.5/4. [1 Voor de functie als gezinshuisouder wordt per voltijdsequivalent een puntwaarde vastgesteld conform barema B1C, vermeld in tabel 1, die is opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, verhoogd met 20%. De puntwaarde voor de functie gezinshuisouder wordt vastgesteld op 85,2 personeelspunten.
   De erkenningen of de wijzigingen van erkenning worden toegekend conform de bepalingen van hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-05-03/57, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2024>


HOOFDSTUK 3. - Doelgroep
Art.6. Een MFC richt zich tot de doelgroepen die bepaald zijn in de modulering van het MFC.

Art.7. Een MFC kan gebruikers opnemen tot en met de leeftijd van eenentwintig jaar.

Art.8.Een MFC biedt ondersteuning aan gebruikers die beschikken over een jeugdhulpverleningsbeslissing als vermeld in artikel 26, § 1, eerste lid, 3°, van het decreet van 12 juli 2013, voor de niet rechtstreeks toegankelijke modules dagopvang, verblijf of begeleiding [1 ...]1.
  Een MFC continueert de ondersteuning van de opgenomen gebruikers met een beslissing tot toewijzing van ondersteuningsveld Z11, Z25, Z30 of Z35 als vermeld in het ministerieel besluit van 1 maart 2012.
  Er kan ook ondersteuning geboden worden aan gebruikers die van modules gebruikmaken waarvoor alleen een indicatiestellingsverslag van niet rechtstreeks toegankelijke hulp nodig is als vermeld in artikel 21, eerste lid, 2°, van het decreet van 12 juli 2013.
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 33, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.9.§ 1. [1 In dit artikel wordt verstaan onder het besluit van 27 november 2015 het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 over de indiening en de afhandeling van de aanvraag van een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor meerderjarige personen met een handicap en over de terbeschikkingstelling van dat budget.]1
  § 2. De gebruiker die in een MFC [2 [3 ...]3]2 verblijft en de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt, kan verder ondersteund worden door een MFC [2 [3 ...]3]2 tot en met de leeftijd van vijfentwintig jaar in de volgende gevallen :
  1° de gebruiker komt niet in aanmerking voor [1 een budget voor niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als vermeld in artikel 17, eerste lid, van het besluit van 27 november 2015]1;
  2° [1 ...]1;
  3° de gebruiker [1 is een budgetcategorie toegekend met toepassing van artikel 17, eerste lid, van het besluit van 27 november 2015]1, heeft een zware ondersteuningsnood en [2 kan geen zorg of ondersteuning krijgen bij een vergunde zorgaanbieder als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016 houdende het vergunnen van aanbieders van niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap]2.
  § 3. De [1 ondersteuning]1 van de gebruiker, vermeld in paragraaf 2, 1° [1 ...]1, heeft tot doel :
  1° de afronding van zijn schoolloopbaan;
  2° de versterking van het netwerk van de jongvolwassene, met het oog op een zo groot mogelijke autonomie en zelfzorg en op een zo inclusief mogelijke opvang;
  3° de begeleide doorstroom naar gezondheids- of welzijnsvoorzienigen [1 ...]1.
  [1 Indien de ondersteuning van de gebruiker, vermeld in paragraaf 2, 1°, niet het afronden van de schoolloopbaan tot doel heeft, gebeurt de ondersteuning in de vorm van de begeleiding, vermeld in artikel 10, § 5.]1
  [3 ...]3
  § 4. [4 In het geval, vermeld in paragraaf 2, 3°, beschikt de gebruiker met toepassing van het besluit van 27 november 2015 over een toewijzing van minimaal budgetcategorie V of budgetcategorie 8.]4
  ----------
  (1)<BVR 2017-03-17/04, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BVR 2018-10-05/11, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (3)<BVR 2020-03-20/17, art. 34, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (4)<BVR 2022-09-16/06, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

HOOFDSTUK 4. - Opdracht
Art.10.§ 1. Multifunctionele centra kunnen modules met de volgende ondersteuningsfuncties aanbieden :
  1° verblijf;
  2° schoolaanvullende dagopvang;
  3° schoolvervangende dagopvang;
  4° begeleiding;
  5° [1 ...]1.
  § 2. Verblijf als vermeld in paragraaf 1, 1°, is een verblijf met overnachting in een multifunctioneel centrum, met inbegrip van opvang en ondersteuning gedurende de ochtend- en avonduren.
  Verblijf wordt uitgedrukt in nachten.
  § 3. Schoolaanvullende dagopvang als vermeld in paragraaf 1, 2°, is het aanbieden van handicapspecifieke opvang overdag zonder schoolvervangend karakter, gericht op het stimuleren van de ontwikkelingskansen en van de ontwikkelingsmogelijkheden van de gebruiker.
  Schoolaanvullende dagopvang wordt uitgedrukt in dagdelen. Een dagdeel is de voor- of de namiddag.
  § 4. Schoolvervangende dagopvang als vermeld in paragraaf 1, 3°, is de dagopvang waarbij er een alternatief programma wordt aangeboden, zo veel mogelijk in samenwerking en in afstemming met een onderwijsinstelling.
  Schoolvervangende dagopvang wordt uitgedrukt in dagdelen. Een dagdeel is de voor- of de namiddag.
  § 5. Begeleiding als vermeld in paragraaf 1, 4°, omvat de algemene psychosociale ondersteuning of ADL-ondersteuning, zowel mobiel als ambulant, aan de gebruiker of zijn context. Onder mobiele begeleiding wordt verstaan dat de begeleiding van een multifunctioneel centrum zich verplaatst naar de gebruiker of zijn context. Onder ambulante begeleiding wordt verstaan dat de gebruiker of context zich verplaatst naar een multifunctioneel centrum.
  Elk MFC moet minimaal ambulante of mobiele begeleiding aanbieden.
  Begeleiding wordt uitgedrukt in uren.
  § 6. [1 ...]1
  § 7. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, kan de ondersteuningsfuncties, vermeld in dit artikel, wijzigen of kan nieuwe ondersteuningsfuncties bepalen ingevolge wijzigingen van de modules met toepassing van artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 december 2005 betreffende de modulering in de integrale jeugdhulp.
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 35, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.11.Een MFC maakt, binnen de geldigheidsduur van de toegewezen modules, een vlotte combinatie of overgang mogelijk tussen de ondersteuningsfuncties verblijf, schoolaanvullende dagopvang, schoolvervangende [1 dagopvang of begeleiding]1.
  Naargelang de behoeften in een individueel traject kunnen modules ook gecombineerd worden.
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.12. Als verblijf en schoolaanvullende of schoolvervangende dagopvang samen worden aangeboden, moet er in volwaardige maaltijden voorzien worden.
  Als een volledige dag schoolaanvullende of schoolvervangende dagopvang wordt aangeboden, moet een MFC in de mogelijkheid zijn een volwaardige maaltijd te verstrekken op verzoek van de gebruiker.

Art.13. De gebruiker of zijn wettelijke vertegenwoordiger die zelf een woning huurt of wenst te huren, kan een MFC om begeleiding vragen bij het voorbereiden, afsluiten en opvolgen van de huurovereenkomst.

Art.14. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, kan bepalen dat een MFC over beleidsmatig relevante topics cijfermatig of inhoudelijk moet rapporteren.

Art.15.[1 Een MFC bezorgt aan het agentschap de wettelijk vereiste gegevens, vermeld in artikel 185 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming.]1
  Het agentschap bepaalt de wijze waarop die gegevens doorgegeven worden.
  ----------
  (1)<BVR 2018-11-30/16, art. 612, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

HOOFDSTUK 5. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidiëring door het agentschap
Art.16.Het agentschap bepaalt, binnen de grenzen van de kredieten die daarvoor ingeschreven zijn op de begroting, per MFC :
  1° het aantal personeelspunten waarvoor een MFC erkend wordt;
  2° de werkingssubsidies van een MFC;
  3° in voorkomend geval het hoogste bedrag voor de werkingssubsidies voor vervoer waarop het MFC gedurende de drie kalenderjaren voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit recht had met toepassing van artikel 2 § 5 van het ministerieel besluit van 18 juni 1975 tot bepaling van de te volgen regels voor de vaststelling van het bedrag van de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten in de kosten voor onderhoud, opvoeding en behandeling van gehandicapten die geplaatst zijn in inrichtingen die onder het stelsel van het semi-internaat werken;
  Het agentschap bepaalt per MFC het aantal begeleidingsovereenkomsten die geregistreerd zijn tijdens het jaar voor de instap in het experiment MFC, dat opgezet werd vanaf 2012 en werd georganiseerd op basis van beheersovereenkomsten als vermeld in artikel 7/1, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden en maatregelen volgens welke het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap bijzondere subsidies aan voorzieningen kan toekennen. Dat aantal geldt als referentie voor het te realiseren aantal begeleidingsovereenkomsten, vermeld in artikel 36 van dit besluit. Bij de bepaling van het aantal begeleidingsovereenkomsten wordt geen rekening gehouden met de gebruikers die opgenomen zijn via een persoonsvolgend convenant dat gesloten is met toepassing van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 houdende maatregelen om tegemoet te komen aan de noodzaak tot leniging van dringende behoeften van personen met een handicap.
  [1 [2 ...]2
   [2 ...]2
   [2 ...]2]1
  ----------
  (1)<BVR 2018-10-05/11, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 37, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.17. Minstens 75% van het puntenpakket in erkenning wordt besteed aan functies van zorggebonden personeel.

Art.18. Met behoud van de toepassing van artikel 17 kan een MFC, met behoud van het aantal personeelspunten in de erkenning, personeelspunten overdragen aan een ander MFC.
  De overdracht van personeelspunten vindt pas plaats na overleg met de werknemersvertegenwoordiging van het MFC. Op verzoek van het agentschap bewijst het MFC het resultaat van het overleg met de werknemersvertegenwoordiging.
  De betrokken MFC's staan zelf in voor de onderlinge verrekening van de overgedragen personeelspunten door middel van de elektronische uitwisseling van personeelsgegevens met het agentschap.

Art.19.Een MFC kan maximaal [1 3 %]1 van de personeelspunten omzetten in werkingsmiddelen tegen een bedrag per punt.
  [1 Het bedrag per punt bedraagt 834 euro (achthonderdvierendertig euro)]1.
  Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt alleen gesubsidieerd op voorwaarde dat er over de aanwending van het bedrag voorafgaand overleg is gepleegd met het collectief overlegorgaan of dat er collectieve inspraak is geweest en [1 dat er overleg met de werknemersvertegenwoordiging heeft plaatsgevonden]1, en er aan deze overlegkanalen transparantie is geboden over de aanwending. Op verzoek van het agentschap bewijst het MFC het resultaat van het overleg met het collectief overlegorgaan of collectieve inspraak en het [1 overleg]1 met de werknemersvertegenwoordiging.
  [1 Het bedrag, vermeld in het eerste lid, mag niet aangewend worden voor reservevorming of voor de aanwerving van personeel of voor de vergoeding van eigen personeelskosten]1.
  [2 In afwijking van het vierde lid kan het bedrag, vermeld in het eerste lid, aangewend worden voor de vergoeding van variabele prestaties die niet vergoed worden conform [3 artikel 13/1 en 13/2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2017 houdende de methodiek voor de berekening van de subsidies voor personeelskosten.]3]2
  [1 De besteding van het bedrag, vermeld in het eerste lid, mag evenwel gespreid worden over meer dan een boekhoudkundig jaar]1."
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-22/43, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
  (2)<BVR 2024-03-22/19, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
  (3)<BVR 2024-07-05/15, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.20. De personeelssubsidies worden gesubsidieerd conform de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 1 en bijlage 1 van het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen, titel I, afdeling 2, en bijlage II, tabel II, van het ministerieel besluit van 18 juni 1975 tot bepaling van de te volgen regels voor de vaststelling van het bedrag van de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten in de kosten voor onderhoud, opvoeding en behandeling van gehandicapten die geplaatst zijn in inrichtingen die onder het stelsel van het semi-internaat werken en het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector.

Art.21. Een MFC ontvangt aanvullend op de werkingssubsidies, vermeld in artikel 16, een aanvullende werkingssubsidie voor de uitgekeerde socioculturele toelagen aan de gebruikers, vermeld in artikel 9.
  De aanvullende werkingssubsidie wordt berekend per gebruiker per nacht verblijf per maand, vermeerderd met factor 1,65. Het resultaat wordt begrensd tot het aantal dagen van de respectieve maand. Op jaarbasis wordt de werkingssubsidie begrensd tot respectievelijk 365 dagen of 366 dagen.

Art.22.De werkingssubsidies en de aanvullende werkingssubsidies worden op 1 januari (jaar X) aangepast, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, hierna G-index te noemen, volgens de formule :
  (basisbedrag x G-index december jaar X-1).
  G-index december 2015
  [1 Het bedrag, vermeld in artikel 19, tweede lid, wordt jaarlijks op 1 januari aangepast, rekening houdend met de gezondheidsindex, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, volgens de formule : (basisbedrag x index december 20../index december 2017).]1

  ----------
  (1)<BVR 2017-12-22/43, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.23. Het MFC geeft het totale zakgeld minderjarigen, toegekend met toepassing van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 tot bepaling van het bedrag, de voorwaarden voor de toekenning en de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag voor minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening wordt geboden in voorzieningen die erkend zijn en gesubsidieerd worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, door aan het agentschap. Dit totaal zal bij de afrekening van het subsidiedossier geteld worden.

Art.24. De werkingssubsidies worden verminderd met de niet-geïnde bijdrage, vermeld in artikel 30.

Afdeling 2. - Financiële bijdrage
Onderafdeling 1. - De gebruiker jonger dan 21 jaar
Art.25.§ 1. In een MFC wordt er een bijdrage gevraagd voor een van de volgende ondersteuningsfuncties die aangeboden worden : schoolvervangende dagopvang, schoolaanvullende dagopvang, begeleiding of verblijf.
  Voor verblijf wordt een bijdrage van 11,95 euro per nacht gevraagd.
  Voor schoolvervangende dagopvang wordt een bijdrage van 12,15 euro per dag gevraagd.
  Voor schoolaanvullende dagopvang wordt een bijdrage van 5,25 euro per dag gevraagd.
  Voor begeleiding kan een bijdrage van vijf euro per uur begeleiding gevraagd worden. De bijdrage voor begeleidingen wordt beperkt tot twee bijdragen per dag.
  De bijdrage van de respectieve werkelijk aangeboden ondersteuningsfuncties, vermeld in het tweede tot en met vijfde lid, mag gecumuleerd worden, maar wordt begrensd tot de bijdrage voor verblijf plus schoolaanvullende dagopvang per dag.
  § 2. [1 De bijdrage mag niet meer bedragen dan het basisbedrag, verhoogd met de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte waarop de gebruiker recht heeft krachtens het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.
   In afwijking van het eerste lid mag het bedrag voor de gebruiker die geboren is voor 1 januari 2019, niet hoger zijn dan [2 het basisbedrag]2, verhoogd met de leeftijdstoeslag en de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte waarop de gebruiker recht heeft krachtens het voormelde decreet van 27 april 2018.]1
  [2 Als de gebruiker, vermeld in het eerste of tweede lid, een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming ontvangt, bedraagt de bijdrage niet meer dan het basisbedrag of, voor kinderen die geboren zijn voor 1 januari 2019, niet meer dan het basisbedrag, verhoogd met de leeftijdstoeslag waarop ze recht hebben krachtens het Groeipakketdecreet van 2018 en de inkomensvervangende tegemoetkoming of de integratietegemoetkoming.
   In het derde lid wordt verstaan onder:
   1° inkomensvervangende tegemoetkoming: een inkomensvervangende tegemoetkoming als vermeld in artikel 2, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
   2° integratietegemoetkoming: een integratietegemoetkoming als vermeld in artikel 2, § 2, van de voormelde wet.]2
  § 3. In deze paragraaf wordt verstaan onder intersectorale toegangspoort : de toegangspoort, vermeld in artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp.
  De bijdrage van de gebruiker die geplaatst is door de jeugdrechter, verwezen door een comité voor bijzondere jeugdzorg, of die via een gemandateerde voorziening aangemeld is bij de intersectorale toegangspoort, mag niet meer bedragen dan twee derde van [1 de maximale bijdrage, vermeld in paragraaf 2]1.
  Als de intersectorale toegangspoort beslist om een derde van de kinderbijslag op een spaarboekje te laten storten, mag de bijdrage van de gebruiker niet meer bedragen dan twee derde van [1 de maximale bijdrage, vermeld in paragraaf 2]1.
  § 4. Indien de gebruiker gebruik maakt van de module hoogfrequent verblijf, dan wordt de bijdrage voor de dagen met de functie verblijf en de dagen met de functies verblijf en dagopvang beperkt tot dit aantal dagen ten opzichte van het aantal dagen van de maand, vermenigvuldigd met [1 de maximale bijdrage, vermeld in paragraaf 2]1 en verhoogd met de bijdrage voor de andere ondersteuningsfuncties waarvan die maand gebruik gemaakt wordt. Deze som mag niet hoger zijn dan de bijdrage bepaald met toepassing van paragraaf 2 en paragraaf 3.
  § 5. De bijdrage van de gebruikers die wegens het eigen sociaal statuut of het sociaal statuut van de ouders of de rechthebbende geen recht hebben op kinderbijslag, is gelijk aan de bijdrage, vermeld in paragraaf 1, als het netto jaarlijks belastbaar inkomen van die persoon of de persoon die het kind ten laste heeft, ten minste 11.272,04 euro, verhoogd met 1.127,20 euro per kind ten laste, bedraagt.
  § 6. De bedragen, vermeld in dit artikel, zijn gekoppeld aan de spilindex van de consumptieprijzen, daarvoor berekend en benoemd in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basis is de spilindex die geldig is op 1 januari 2002.
  De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden telkens op 1 januari en 1 juli aangepast overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
  ----------
  (1)<BVR 2021-03-05/14, art. 30, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (2)<BVR 2022-09-16/06, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-02-2023>

Art.26. Als de gebruiker in de loop van de maand de overstap maakt van een residentiële voorziening die erkend en gesubsidieerd is door het agentschap Jongerenwelzijn, naar een MFC, mag er voor die maand geen financiële bijdrage worden gevraagd door het MFC.
  Het bedrag dat het MFC met toepassing van het eerste lid niet kan innen, komt in aanmerking voor subsidiëring.

Onderafdeling 2. - De gebruiker, vermeld in artikel 9
Art.27.[1 § 1. Er wordt aan de gebruiker, vermeld in artikel 9, een eigen financiële bijdrage gevraagd. Bijlage 2, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, bepaalt de maximale eigen financiële bijdrage die kan gevraagd worden per ondersteuningsfunctie.
   De bijdrage per dag kan nooit hoger zijn dan de bijdrage voor woonondersteuning respectievelijk voor -21-jarigen of voor +21-jarigen. Als verschillende MFC's tegelijk ondersteuning bieden aan een gebruiker, regelen ze de verdeling van de maximale bijdrage onderling.
   Voor individuele praktische hulp, globale ondersteuning en oproepbare permanentie mag geen bijdrage gevraagd worden.
   Aan gebruikers die een financiële bijdrage betalen, mogen alleen nog persoonlijke, individueel toewijsbare kosten aangerekend worden.
   Die kosten kunnen geen betrekking hebben op infrastructuur of onderhoud van infrastructuur, energiekosten, vervoer naar de collectieve dagbesteding, kosten en heffingen ten laste van een FAM, kosten voor de collectieve atelierwerking binnen de dagondersteuning of administratiekosten
   § 2. De gebruiker, vermeld in artikel 9, die gebruikmaakt van woonondersteuning en daarvoor de financiële bijdrage betaalt, behoudt 357,39 euro per maand van zijn persoonlijke inkomsten of minstens een derde van zijn arbeidsinkomen of vervangingsinkomen dat gebonden is aan een vroeger arbeidsinkomen, als hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden :
   1° hij is bekwaam om tewerkgesteld te worden of in een erkend maatwerkbedrijf te werken;
   2° hij heeft alleen motorische of zintuiglijke of licht mentale beperkingen of een niet-aangeboren hersenletsel.
   Een andere gebruiker dan de gebruiker, vermeld in het eerste lid, die gebruikmaakt van woonondersteuning en daarvoor de financiële bijdrage betaalt, en die niet bekwaam is om in een erkend maatwerkbedrijf te werken, behoudt 190,61 euro per maand van zijn persoonlijke inkomsten.
   De gebruiker, vermeld in artikel 9, die alleen gebruikmaakt van dagondersteuning en daarvoor de financiële bijdrage betaalt, behoudt 357,39 euro per maand van zijn persoonlijke inkomsten. Dezelfde gebruiker met een vervangingsinkomen dat gebonden is aan een vroeger arbeidsinkomen, behoudt minstens een derde van dat inkomen.
   § 3. Een MFC kent de gebruiker, vermeld in artikel 9, die gebruikmaakt van woonondersteuning en daarvoor de financiële bijdrage betaalt, vanuit zijn werkingssubsidies de socioculturele toelage toe, op voorwaarde dat de toelage besteed wordt door de gebruiker of zijn bewindvoerder voor activiteiten of diensten die bijdragen tot de sociale integratie of tot de handhaving ervan. Voor een gebruiker als vermeld in artikel 9 met motorische of zintuiglijke beperkingen bedraagt de toelage 2,2780 euro per nacht, vermeerderd met factor 1,65. Voor een gebruiker als vermeld in artikel 9 met lichte of matige mentale beperkingen bedraagt de toelage 1,4807 euro per nacht, vermeerderd met factor 1,65. Op jaarbasis wordt de socioculturele toelage begrensd tot respectievelijk maximaal 365 dagen of 366 dagen.
   § 4. De inkomsten voor een gehuwde of wettelijk samenwonende gebruiker, vermeld in artikel 9, worden berekend door de inkomsten van de gehuwden of wettelijk samenwonenden te delen door twee als dat voordeliger is voor de gebruiker.
   Met behoud van de toepassing van eventuele rechterlijke beslissingen over de onderhoudsplicht wordt het bedrag dat deze gebruiker behoudt uit zijn persoonlijke inkomsten of uit een derde van zijn arbeidsinkomen of vervangingsinkomen dat gebonden is aan een vroeger arbeidsinkomen, verhoogd met 200 euro per kind ten laste. Dat bedrag is gekoppeld aan de spilindex van de consumptieprijzen, geldig op 1 januari 2008.
   § 5. De bedragen, vermeld in dit artikel, zijn gekoppeld aan de spilindex van de consumptieprijzen, daarvoor berekend en benoemd in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basis is de spilindex die geldig is op 1 januari 2014.
   De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden telkens op 1 januari en 1 juli aangepast overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
  ----------
  (1)<BVR 2018-10-05/11, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art.28. De bijdrage wordt geïnd door het MFC.
  De te innen bijdragen worden in mindering gebracht van de werkingssubsidies, met uitzondering van de bijdragen voor begeleiding.

Art.29. In afwijking van artikel 28, tweede lid, zal het gedeelte van de bijdrage dat het MFC niet kan innen, niet in mindering van de werkingssubsidies worden gebracht, als een MFC kan aantonen dat de inning niet of niet volledig mogelijk was.
  Het agentschap bepaalt de wijze waarop dat moet worden aangetoond.

Art.30. Een MFC vermindert de bijdrage voor schoolaanvullende dagopvang of schoolvervangende dagopvang met drie euro als niet in een maaltijd wordt voorzien.

Art.31. Aan de gebruiker mogen behoudens de financiële bijdrage alleen persoonlijke, individueel toewijsbare kosten aangerekend worden.
  Die kosten kunnen geen betrekking hebben op infrastructuur of onderhoud van infrastructuur, energiekosten, vervoer naar de collectieve dagbesteding, kosten en heffingen ten laste van het MFC, kosten voor de collectieve atelierwerking binnen de dagondersteuning of administratiekosten.
  Binnen de regels, vermeld in deze afdeling, wordt de regeling voor de kosten die verschuldigd zijn door de gebruikers, in overleg met het collectief overlegorgaan of collectieve inspraak bepaald.

Afdeling 3. - Betaling van de subsidies
Art.32.De voorschotten op de subsidies worden per maand betaald voor een bedrag van [1 8 %]1 van de totale subsidie op jaarbasis. De personeelssubsidies worden geraamd op basis van de aan het agentschap bekendgemaakte personeelsgegevens.
  Het subsidiedossier wordt uiterlijk ingediend op 30 juni van het jaar na het werkingsjaar. Het agentschap bepaalt de inhoud en de vorm van het subsidiedossier.
  Het saldo van de subsidies wordt verrekend na de goedkeuring van het subsidiedossier, binnen achttien maanden die volgen op de datum, vermeld in het tweede lid.
  ----------
  (1)<BVR 2017-12-22/43, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2018>

Art.33. Het gedeelte van de toegekende subsidie dat de verantwoorde kosten overschrijdt, mag worden aangewend voor de aanleg van reserves tot maximaal 20% van het subsidiebedrag, met uitzondering van het sociaal passief.
  De totale gecumuleerde reserves, met uitzondering van het sociaal passief, kunnen maximaal vijftig procent van het subsidiebedrag van het laatst gesubsidieerde werkingsjaar bedragen.
  Het sociaal passief, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt beperkt tot vijfentwintig procent van de jaarlijkse personeelskosten.
  Als het maximum, vermeld in het eerste en tweede lid, overschreden wordt, wordt het overschreden bedrag teruggestort aan het agentschap, tenzij het agentschap na motivering beslist dat er van de maximumpercentages kan worden afgeweken.
  Als een MFC niet verder wordt gesubsidieerd, moet het gecumuleerde bedrag van de reserves aan het agentschap worden teruggestort.

Afdeling 4. - Verantwoording van de personeelspunten
Art.34. Een MFC en een gebruiker of wettelijke vertegenwoordiger, of de bewindvoerder, of de gebruiker en de bewindvoerder samen onderhandelen over een realistische individuele dienstverleningsovereenkomst, opgesteld in termen van de ondersteuningsfuncties, vermeld in artikel 10, die geconsolideerd wordt in een begeleidingsovereenkomst.
  Als de aangeboden functies en de frequentie, vermeld in de dienstverleningsovereenkomst, niet meer overeenkomen met de werkelijke situatie, moet de begeleidingsovereenkomst aangepast worden. Om souplesse te garanderen, wordt er binnen de begeleidingsovereenkomst gewerkt met vorken waarin de frequentie vervat zit.
  De tabel 2, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, bepaalt de vorken.

Art.35. Een MFC registreert de begeleidingsovereenkomst op basis van de werkelijk ingezette ondersteuningsfuncties, vermeld in artikel 10, en de frequentie ervan.
  De ondersteuning, vermeld in artikel 8, derde lid, wordt ook geregistreerd.

Art.36. Een MFC moet minstens evenveel begeleidingsovereenkomsten realiseren als bepaald conform artikel 16, tweede lid.
  Bij de bepaling van het aantal geregistreerde begeleidingsovereenkomsten, vermeld in het eerste lid, wordt geen rekening gehouden met de gebruikers die opgenomen zijn via een persoonsvolgend convenant dat gesloten is met toepassing van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 houdende maatregelen om tegemoet te komen aan de noodzaak tot leniging van dringende behoeften van personen met een handicap.
  Als een MFC minder begeleidingsovereenkomsten realiseert dan bepaald in het eerste lid, motiveert het MFC dat in het subsidiedossier, vermeld in artikel 32, tweede lid.

Art. 36/1.
  <Opgeheven bij BVR 2020-03-20/17, art. 38, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK 6. - Toezicht
Art.37.[1 Zorginspectie als vermeld in artikel 4, § 2, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 mei 2023 over het Departement Zorg-1, controleert in voorkomend geval ook ter plaatse of de bepalingen, vermeld in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van dit besluit, worden nageleefd.
  ----------
  (1)<BVR 2023-05-12/09, art. 361, 010; Inwerkingtreding : 10-07-2023>

HOOFDSTUK 7. - Wijzigingsbepaling
Art.38. In artikel 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 tot bepaling van het bedrag, de voorwaarden voor de toekenning en de wijze van vereffening van een vrij besteedbaar bedrag voor minderjarigen aan wie residentiële jeugdhulpverlening wordt geboden in voorzieningen die erkend zijn en gesubsidieerd worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008, 8 november 2013 en 11 maart 2014, wordt het woord "internaat" vervangen door de woorden "multifunctioneel centrum voor minderjarige personen met een handicap".

HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art.39. De erkenningen als internaat, semi-internaat, tehuis voor kortverblijf voor minderjarigen of observatie- en behandelcentrum worden omgezet naar erkenningen als MFC.
  De erkenningen als vermeld in het eerste lid, worden na de omzetting opgeheven.

Art.40. De beheersovereenkomsten, gesloten tussen het agentschap en de voorzieningen als MFC met toepassing van artikel 7/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1995 tot vaststelling van de voorwaarden en maatregelen volgens welke het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap bijzondere subsidies aan voorzieningen kan toekennen, zijn opgezegd met ingang van 1 januari 2016.

Art.41. De volgende regelingen worden opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de nadere regels, toepasselijk op de opschorting en de intrekking van de erkenning van de residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013;
  2° het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de residentiële en semiresidentiële voorzieningen voor personen met een handicap, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 februari 2014;
  3° het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000;
  4° het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2015;
  5° het koninklijk besluit van 12 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling van gehandicapten, evenals van de bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud, de opvoeding en de behandeling van de gehandicapten die er geplaatst zijn ten laste van de openbare besturen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juni 1994;
  6° het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1983 tot vaststelling van de financiële bijdrage van de personen met een handicap, geplaatst ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
  7° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 1987 houdende de wijze van vereffening van de toelagen per dag toegekend voor het onderhoud en de behandeling van personen met een handicap, geplaatst ten laste van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;
  8° het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2015;
  9° het ministerieel besluit van 18 juni 1975 tot bepaling van de te volgen regels voor de vaststelling van het bedrag van de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten in de kosten voor onderhoud, opvoeding en behandeling van gehandicapten die geplaatst zijn in inrichtingen die onder het stelsel van het semi-internaat werken, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2015;
  10° het ministerieel besluit van 20 oktober 1989 houdende vaststelling van de arbeidsdagen zoals bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 1989 en het ministerieel besluit van 28 maart 1991;
  11° het ministerieel besluit van 25 oktober 1989 tot vaststelling van de arbeidsdagen zoals bedoeld in artikel 5 van het ministerieel besluit van 18 juni 1975 tot bepaling van de te volgen regels voor de vaststelling van het bedrag van de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten in de kosten voor onderhoud, opvoeding en behandeling van gehandicapten die geplaatst zijn in inrichtingen die onder het stelsel van het semi-internaat werken, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 maart 1991 en 23 juli 2010.

Art.42. Om in 2016 een subsidiebelofte als vermeld in artikel 20 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden te kunnen krijgen van de minister kan voor de toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap gebruik gemaakt worden van de toepasselijke erkenningsgegevens zoals gekend bij het agentschap per 31 december 2015.

Art.43. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van artikel 41 dat in werking treedt op 31 december 2016.

Art.44. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N1.[1 Bijlage 1.]1
  Tabel 1. De tabel, vermeld in artikel 4, tweede lid
  [2

<td colspan="3" valign="top">(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2024050357" target="_blank">2024-05-03/57</a>, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
[<font color="red">1</font> baremafunctiegroeppuntenwaarde
L4logistiek personeel klasse 453,5
L3logistiek personeel klasse 3 (in dienst na 1 november 1993)56
L2logistiek personeel klasse 261
A1administratief + logistiek personeel klasse 171
A2administratief + logistiek personeel klasse 261
MV2verzorgend personeel67
B2Bbegeleidend en verzorgend personeel klasse 2B61
B2Abegeleidend en verzorgend personeel klasse 2A63,5
B1copvoedend personeel klasse 171
B1bhoofdopvoeder79
B1aondersteunend kaderpersoneel86
B1a BISopvoeder-groepschef-BIS89
MV1sociaal paramedisch en therapeutisch personeel71
L1licentiaten en tandarts90
K5onderdirecteur90
K3directeur 30-59 bedden93,5
K2directeur 60-89 bedden96,5
K1directeur meer dan 90 bedden100
G1geneesheer-omnipracticus108
GSgeneesheer-specialist143,5]<font color="red">1</font>
]2
  Tabel 2. Vorken per ondersteuningsfunctie. De tabel, vermeld in artikel 35, derde lid


ondersteuningsfunctie
begeleiding
schoolaanvullende dagopvang
  2-4 dagen per maand
  2-3 dagen per week
  4-5 dagen per week
  6-7 dagen per week
schoolvervangende dagopvang
  2-4 dagen per maand
  2-3 dagen per week
  4-5 dagen per week
  6-7 dagen per week
verblijf
  2-4 nachten per maand
  2-3 nachten per week
  4-5 nachten per week
  6-7 nachten per week

  ----------
  (1)<BVR 2018-10-05/11, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (2)<BVR 2020-07-17/42, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. N2.[1 Bijlage 2. De eigen financiële bijdrage, vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid


ONDERSTEUNINGS-
   FUNCTIE
leeftijd maximale bijdrage bijkomende bepalingen
dagondersteuning meer dan 21 jaar zonder vervoer 4,76 euro per dagdeel De maximale bijdrage per dag (voor dagondersteuning, woonondersteuning en individuele begeleiding samen) mag nooit meer dan 33,35 euro bedragen voor gebruikers ouder dan 21 jaar, en 16,66 euro voor gebruikers jonger dan 21 jaar.
   Er mogen maximaal twee uren psychosociale begeleiding per dag aangerekend worden.
   Er mogen geen vervoerskosten aangerekend worden voor mobiele individuele ondersteuning.
 meer dan 21 jaar met vervoer 5,96 euro per dagdeel
  
woonondersteuning meer dan 21 jaar 33,35 euro per nacht verblijf, met inbegrip van de ondersteuning gedurende de avond en ochtend
  
individuele psychosociale begeleiding  maximaal 5 euro per uur individuele ondersteuning
De bedragen, vermeld in deze tabel, zijn gekoppeld aan de spilindex van de consumptieprijzen, daarvoor berekend en benoemd in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basis is de spilindex die geldig is op 1 januari 2014.
   De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden telkens op 1 januari en 1 juli aangepast overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2018-10-05/11, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>