Artikels:
Artikel 1.§ 1. Dit besluit stelt de Gemeenschappelijke basissen vast, die dienen voor de berekening per onderhoudsdag van :
1° de toelagen voor onderhoud en opvoeding die ten laste van de begroting van het Ministerie van Justitie worden uitbetaald aan de inrichtingen die zijn erkend overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, aan de erkende diensten voor plaatsing in gezinnen of voor de organisatie van gezinsvervangende tehuizen, diensten die minderjarigen begeleiden die in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming zelfstandig wonen alsook aan private personen, voor de plaatsingen die werden verricht overeenkomstig titel I of titel II, hoofdstuk III en IV van de voornoemde wet; <BREV 11-05-1983, art. 1>
2° de kosten van huisvesting, onderhoud, behandeling en opvoeding die door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten opgericht door het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 worden betaald aan de erkende inrichtingen, tehuizen of diensten om ten laste van het Fonds gehandicapten op te nemen.
§ 2. Onder de term <<begunstigde>> wordt verstaan :
1° elke minderjarige die, overeenkomstig de voormelde wet van 8 april 1965, is geplaatst;
2° elke gehandicapte in wiens voordeel het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten overeenkomstig voormeld koninklijk besluit van 10 november 1967, tegemoetkomt.
Art. 1_VLAAMS_GEWEST. § 1. Dit besluit stelt de Gemeenschappelijke basissen vast, die dienen voor de berekening per onderhoudsdag van : 1° de toelagen voor onderhoud en opvoeding die ten laste van de begroting van het Ministerie van Justitie worden uitbetaald aan de inrichtingen die zijn erkend overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, aan de erkende diensten [1 ...]1 voor de organisatie van gezinsvervangende tehuizen, diensten die minderjarigen begeleiden die in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming zelfstandig wonen [1 ...]1, voor de plaatsingen die werden verricht overeenkomstig titel I of titel II, hoofdstuk III en IV van de voornoemde wet; <BREV 11-05-1983, art. 1> 2° de kosten van huisvesting, onderhoud, behandeling en opvoeding die door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten opgericht door het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 worden betaald aan de erkende inrichtingen, tehuizen of diensten om ten laste van het Fonds gehandicapten op te nemen. § 2. Onder de term <<begunstigde>> wordt verstaan : 1° elke minderjarige die, overeenkomstig de voormelde wet van 8 april 1965, is geplaatst; 2° elke gehandicapte in wiens voordeel het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten overeenkomstig voormeld koninklijk besluit van 10 november 1967, tegemoetkomt. (3°. de persoon in wiens voordeel het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap tussenbeide komt krachtens de bepalingen van het artikel 8bis van het besluit van de Vlaamse Executieve van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap.) <BVR 1993-04-28/43, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-09-1992>
----------
(1)<BVR 2013-11-08/24, art. 72, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
TITEL I. - VASTSTELLING VAN DE DAGPRIJSELEMENTEN.
HOOFDSTUK I. - Inrichtingen met een internaatstelsel voor minderjarigen en tehuizen voor meerderjarige gehandicapten.
Art.2.De dagprijs wordt voor elke inrichting of afdeling van een inrichting bepaald per begunstigde op grond van een theoretische aanwezigheid van 365 dagen per jaar met in aanmerkingneming van vier kostencategorieën :
1° de verblijfkosten;
2° de personeelskosten;
3° de kosten voor het betrekken van de gebouwen,
4° de bedragen van de afschrijving op meubilair en op medisch en niet-medisch materieel.
Onder afdeling van een inrichting wordt verstaan een gedeelte van de inrichting of van het tehuis dat is erkend om een categorie van begunstigden op te nemen wier behandeling andere organisatie-, uitrustings- en werkingsvoorwaarden eist dan die welke voor de andere, in de inrichting opgenomen, categorie(en) van begunstigden moeten worden nageleefd.
In de inrichtingen die zijn erkend overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, worden als theoretisch aanwezig beschouwd de begunstigden die met het oog op de bevordering van hun maatschappelijke integratie, onder morele, psychologische en materiële begeleiding van de inrichting zelfstandig wonen. De Gemeenschapsminister die de jeugdbescherming in zijn bevoegdheid heeft geeft daartoe voorafgaandelijke machtiging aan de inrichting en stelt de voorwaarden voor de machtiging vast. <BREV 11-05-1983, art. 2>
Art. 2_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.
(Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Eerste afdeling. - Verblijfkosten.
Art.3.(Federaal)
§ 1. De verblijfkosten van de begunstigden worden per onderhoudsdag als volgt vastgesteld :
| * 0-3 jaar : | * 3-12 jaar : | * 12 jaar en meer : |
Voeding : | 37 F | 37F | 47 F |
Kleding : | 5 F | 13 F | 16 F |
Beddegoed : | 2 F | 1,50 F | 1,50 F |
Was : | 7 F | 7 F | 7 F |
Herstellen van schoenen : | - | 0,50 F | 0,50 F |
Gewone farmaceutische kosten : | 0,50 F | 0,50 F | 0,50 F |
Linnen : | 0,50 F | 0,050 F | 0,50 F |
Toiletbenodigdheden en kappen : | 2 F | 2 F | 2 F |
Educatieve activiteiten : | 1 F | 5 F | 7 F |
Verzekeringen : | 3 F | 3 F | 3 F |
Onderhoudsprodukten : | 0,80 F | 0,80 F | 0,80 F |
Onderhoud van lokalen : | 5 F | 5 F | 5 F |
Water-gas-electriciteit-brandstoffen : | 13 F | 13 F | 13 F |
Belastingen : | 0,20 F | 0,20 F | 0,20 F |
Kantoorkosten : | 2 F | 2 F | 5 F |
Godsdienst of lekenmoraal : | - | 1 F | 1 F |
TOTAAL : | 79 F | 92 F | 110 F |
De verblijfkosten worden van 1 juli 1974 af met 12 F verhoogd. <KB 21-11-1974, art. 1>
De verblijfkosten worden van 1 september 1975 af, voor wat hiernavermelde rubrieken betreft, als volgt verhoogd :
Water - gas- elektriciteit - brandstoffen met acht frank.
Kantoorkosten : met twee frank.
Deze verhogingen worden aan de drie leeftijdsgroepen toegekend. <KB 20-07-1976, art. 1>
De rubrieken betreffende de verblijfskosten worden voor de drie leeftijdsgroepen aangevuld met :
Dienstverplaatsingen personeel : F 1,5
Allerlei : F 2,0. <KB 20-07-1976, art. 1>
§ 2. Wanneer de inrichting over niet meer dan 30 bedden beschikt kunnen de bedragen bepaald onder de rubriek <<voeding>> worden verhoogd met :
- 5 F voor de inrichtingen die minderjarigen opnemen;
- 9,5 F voor de bezigheidstehuizen.
Die verhoging wordt niet toegestaan wanneer zij wordt aangevraagd voor een of meer afdelingen van een inrichting waarvan het totaal opnemingsvermogen meer dan 30 bedden bedraagt.
Dezelfde bedragen kunnen met 7,50 F worden verhoogd voor de tehuizen die extern werkende begunstigden opnemen en die een hoofdmaaltijd op de plaats van tewerkstelling gebruiken.
§ 3. De bedragen bepaald onder de rubriek <<Kleding>> kunnen worden verhoogd ten voordele van de inrichtingen of afdelingen van inrichtingen die zwaar fysisch of verstandelijk gehandicapten opnemen. De aanvraag tot verhoging wordt aan het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten gestuurd en moet vergezeld gaan van de bewijsstukken.
§ 4. De bedragen vastgesteld onder de rubriek <<beddegoed>> en <<was>> kunnen met maximum 50 pct. worden verhoogd voor de inrichtingen of afdelingen van inrichtingen en voor de tehuizen die bedlegerige, zwaar verstandelijk of incontinente gehandicapten opnemen. De aanvraag tot verhoging wordt overeenkomstig § 3 ingediend.
§ 5. De bedragen vastgesteld onder de rubriek <<farmaceutische kosten>> dekken het gebruik van gewone geneesmiddelen.
In de inrichtingen voor gehandicapten schommelen deze bedragen van 2 F tot 5,5 F naargelang de aard van de behandelde handicap; ze kunnen 15 F bedragen als het gaat om meerdere handicaps. Deze bedragen dekken eveneens het gebruik van de specifieke geneesmiddelen noodzakelijk voor de behandeling van de gehandicapten waarvoor de inrichting of het tehuis is erkend. Zij worden vastgesteld rekening houdend met de tegemoetkomingen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
§ 6. De onder de rubriek <<educatieve activiteiten>> bepaalde bedragen kunnen worden verhoogd met :
2 F voor de minderjarigen van 0 tot 3 jaar,
3 F voor de minderjarigen van 3 tot 12 jaar,
5 F voor de minderjarigen van 12 tot 21 jaar,
binnen het raam van de berekening van de toelagen per dag onderhoud en opvoeding die krachtens artikel 70, lid 2, van de wet van 8 april 1965 worden verleend.
§ 7. Voor de berekening van de toelagen waarvan sprake in § 6 wordt aan bovenvermelde bedragen een som van 2 F per dag toegevoegd om de kosten van medisch toezicht te dekken.
Art. 3_VLAAMS_GEWEST. § 1. De verblijfkosten van de begunstigden worden per onderhoudsdag als volgt vastgesteld : * 0-3 jaar :* 3-12 jaar :* 12 jaar en meer :Voeding :37 F37F47 FKleding :5 F13 F16 FBeddegoed :2 F1,50 F1,50 FWas :7 F7 F7 FHerstellen van schoenen :-0,50 F0,50 FGewone farmaceutische kosten :0,50 F0,50 F0,50 FLinnen :0,50 F0,050 F0,50 FToiletbenodigdheden en kappen :2 F2 F2 FEducatieve activiteiten :1 F5 F7 FVerzekeringen :3 F3 F3 FOnderhoudsprodukten :0,80 F0,80 F0,80 FOnderhoud van lokalen :5 F5 F5 FWater-gas-electriciteit-brandstoffen :13 F13 F13 FBelastingen :0,20 F0,20 F0,20 FKantoorkosten :2 F2 F5 FGodsdienst of lekenmoraal :-1 F1 FTOTAAL :79 F92 F110 F
De verblijfkosten worden van 1 juli 1974 af met 12 F verhoogd. <KB 21-11-1974, art. 1>
De verblijfkosten worden van 1 september 1975 af, voor wat hiernavermelde rubrieken betreft, als volgt verhoogd :
Water - gas- elektriciteit - brandstoffen met acht frank.
Kantoorkosten : met twee frank.
Deze verhogingen worden aan de drie leeftijdsgroepen toegekend. <KB 20-07-1976, art. 1>
De rubrieken betreffende de verblijfskosten worden voor de drie leeftijdsgroepen aangevuld met :
Dienstverplaatsingen personeel : F 1,5
Allerlei : F 2,0. <KB 20-07-1976, art. 1>
1° Met ingang van 1 januari 1989 worden voor de inrichtingen erkend in uitvoering van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand.
- De bedragen voor educatieve activiteiten gebracht op :
voor de begunstigden van 0 - 3 jaar : 3 frank;
voor de begunstigden van 3 - 12 jaar : 8 frank;
voor de begunstigden van 12 - 21 jaar : 12 frank.
- Worden de verblijfkosten voor de drie leeftijdsgroepen met een rubriek :
" medisch toezicht : 2 frank ".
2° De verblijfkosten worden met ingang van 1 december 1990 voor de drie leeftijdsgroepen aangevuld met een rubriek :
( toelage voor syndicale premie : 0,35 frank.) (BVR 1989-07-19/35, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
(De bedragen in de rubriek "Gewone farmaceutische kosten" voor de drie leeftijdsgroepen vervangen door 1 F.) (BVR 1989-07-29/31, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987)
§ 2. Wanneer de inrichting over niet meer dan 30 bedden beschikt kunnen de bedragen bepaald onder de rubriek <<voeding>> worden verhoogd met :
- 5 F voor de inrichtingen die minderjarigen opnemen;
- 9,5 F voor de bezigheidstehuizen.
Die verhoging wordt niet toegestaan wanneer zij wordt aangevraagd voor een of meer afdelingen van een inrichting waarvan het totaal opnemingsvermogen meer dan 30 bedden bedraagt.
Dezelfde bedragen kunnen met 7,50 F worden verhoogd voor de tehuizen die extern werkende begunstigden opnemen en die een hoofdmaaltijd op de plaats van tewerkstelling gebruiken.
§ 3. (...) (opgeheven door BVR 1989-07-29/31, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987)
§ 4. (De bedragen vastgesteld onder de rubriek " beddegoed " worden verhoogd met 2 frank voor de drie leeftijdsgroepen voor de inrichtingen of afdelingen van inrichtingen en voor de tehuizen die bedlegerige, zwaar verstandelijke of incontinente gehandicapten opnemen.) (BVR 1989-07-29/31, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987)
§ 5. (De bedragen vastgesteld onder de rubriek " farmaceutische kosten " dekken het gebruik van gewone geneesmiddelen.
Naargelang de aard van de behandelde handicap worden deze met volgende bedragen verhoogd :
Voor : | |
doven en/of blinden | 0,5 F |
minderjarig matig mentaal gehandicapten | 1 F |
minderjarig ernstig en zwaar mentaal gehandicapten | 2 F |
minderjarig motorisch en/of fysiek gehandicapten [<font color="red">1</font> of personen met een handicap met een niet-aangeboren hersenletsel]<font color="red">1</font> | 2 F |
minderjarig meervoudig gehandicapten | 3,5 F |
meerderjarig matig mentaal gehandicapten | 1,5 F |
meerderjarig ernstig en zwaar mentaal gehandicapten | 2 F |
meerderjarig motorisch en/of fysiek gehandicapten [<font color="red">1</font>of personen met een handicap met een niet-aangeboren hersenletsel]<font color="red">1</font> | 4 F |
meerderjarig zwaar en meervoudig gehandicapten | 4 F |
(<font color="red">1</font>)<BVR <a href="/cgi_loi/article.pl?language=nl&lg_txt=n&cn_search=2014022836" target="_blank">2014-02-28/36</a>, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-01-2014> |
Er wordt geen supplement toegekend aan inrichtingen of afdelingen die hoofdzakelijk licht mentaal gehandicapten of gehandicapten met karakterstoornissen opnemen.) (BVR 1989-07-29/31, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987)
§ 6. (...) (opgeheven door BVR 1989-07-19/35, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
§ 7. (...) (opgeheven door BVR 1989-07-19/35, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
Art. 3_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. § 1. [8 - De verblijfkosten van de begunstigden worden per onderhoudsdag als volgt vastgesteld: 0-3 jaar 3-12 jaar 12 jaar en meerVoeding 4,5578 € 4,5578 € 5,7895 €Kleding 0,6159 € 1,6014 € 1,9708 €Beddengoed (en was) 0,2463 € 0,1848 € 0,1848 €Ander linnen (was) 0,8621 € 0,8621 € 0,8621 €Herstelling van schoenen 0,0000 € 0,0616 € 0,0616 €Gewone farmaceutische kosten 0,0616 € 0,0616 € 0,0616 €Ondergoed 0,0616 € 0,0616 € 0,0616 €Toiletbenodigdheden en kappen 0,2463 € 0,2463 € 0,2463 €Educatieve activiteiten 0,1232 € 0,6159 € 0,8621 €Verzekeringen 0,3696 € 0,3696 € 0,3696 €Onderhoudsproducten 0,0987 € 0,0987 € 0,0987 €Onderhoud van gebouwen (herstellingen verven) 0,6159 € 0,6159 € 0,6159 €Water, gas, elektriciteit, brandstoffen 2,5867 € 2,5867 € 2,5867 €Belastingen 0,0247 € 0,0247 € 0,0247 €Kantoorkosten 0,8621 € 0,8621 € 0,8621 €Godsdienst of lekenmoraal 0,0000 € 0,1232 € 0,1232 €Verhoging vanaf 1 juli 1974 1,4782 € 1,4782 € 1,4782 €Dienstverplaatsingen 0,1848 € 0,1848 € 0,1848 €Allerlei 0,2463 € 0,2463 € 0,2463 €Totaal: 13,2418 € 14,8433 € 16,6906 €]8
§ 2. Wanneer de inrichting over niet meer dan 30 bedden beschikt kunnen de bedragen bepaald onder de rubriek <<voeding>> worden verhoogd met :
- [8 0,6159 euro]8 voor de inrichtingen die minderjarigen opnemen;
- [8 1,1702 euro]8 voor de bezigheidstehuizen.
Die verhoging wordt niet toegestaan wanneer zij wordt aangevraagd voor een of meer afdelingen van een inrichting waarvan het totaal opnemingsvermogen meer dan 30 bedden bedraagt.
Dezelfde bedragen kunnen met [8 0,9239 euro]8 worden verhoogd voor de tehuizen die extern werkende begunstigden opnemen en die een hoofdmaaltijd op de plaats van tewerkstelling gebruiken.
§ 3. De bedragen bepaald onder de rubriek <<Kleding>> kunnen worden verhoogd ten voordele van de inrichtingen of afdelingen van inrichtingen die zwaar fysisch of verstandelijk gehandicapten opnemen. De aanvraag tot verhoging wordt aan het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten gestuurd en moet vergezeld gaan van de bewijsstukken.
§ 4. De bedragen vastgesteld onder de rubriek <<beddegoed>> en <<was>> kunnen met maximum 50 pct. worden verhoogd voor de inrichtingen of afdelingen van inrichtingen en voor de tehuizen die bedlegerige, zwaar verstandelijk of incontinente gehandicapten opnemen. De aanvraag tot verhoging wordt overeenkomstig § 3 ingediend.
§ 5. De bedragen vastgesteld onder de rubriek <<farmaceutische kosten>> dekken het gebruik van gewone geneesmiddelen.
In de inrichtingen voor gehandicapten schommelen deze bedragen van [8 0,2513 euro]8 tot [8 0,6914 euro]8 naargelang de aard van de behandelde handicap; ze kunnen [8 1,8854 euro]8 bedragen als het gaat om meerdere handicaps. Deze bedragen dekken eveneens het gebruik van de specifieke geneesmiddelen noodzakelijk voor de behandeling van de gehandicapten waarvoor de inrichting of het tehuis is erkend. Zij worden vastgesteld rekening houdend met de tegemoetkomingen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. <opgeheven bij BVR 28-07-1983, art. 2>
§ 6. De onder de rubriek <<educatieve activiteiten>> bepaalde bedragen kunnen worden verhoogd met :
[8 0,2463 euro]8 voor de minderjarigen van 0 tot 3 jaar,
[8 0,3696 euro]8 voor de minderjarigen van 3 tot 12 jaar,
[8 0,6159 euro]8 voor de minderjarigen van 12 tot 21 jaar,
binnen het raam van de berekening van de toelagen per dag onderhoud en opvoeding die krachtens artikel 70, lid 2, van de wet van 8 april 1965 worden verleend.
§ 7. Voor de berekening van de toelagen waarvan sprake in § 6 wordt aan bovenvermelde bedragen een som van [8 0,2463 euro]8 per dag toegevoegd om de kosten van medisch toezicht te dekken.
----------
(3)<BDG 2014-08-14/02, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(4)<BDG 2015-07-09/21, art. 1, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(5)<BDG 2016-03-17/13, art. 1, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(6)<BDG 2017-01-12/14, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(7)<BDG 2018-01-17/10, art. 1, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(8)<BDG 2019-01-31/31, art. 1, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 2. - Personeelskosten.
Art.4.De personeelskosten bestaan uit de bezoldiging van het personeel berekend volgens de in bijlage I van dit besluit vermelde weddeschalen alsook uit de wettelijke patronale lasten met uitzondering van de voordelen in natura en van alle andere bijkomende vergoedingen. Er wordt met deze kosten rekening gehouden binnen de perken van de normen die, respectievelijk, worden vastgesteld door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu en door de Minister van Justitie. <KB 07-07-1975, art. 1>
Met ingang van 1 januari 1974 zijn de bepalingen houdende toekenning van een eindejaarstoelage alsook deze betrekking hebbende op de wijziging van de weddeschalen en op de gewaarborgde bezoldiging genomen ten gunste van de Rijksambtenaren van toepassing voor de berekening van de bezoldigingen bedoeld in voorgaand lid. <KB 21-11-1974, art. 2, § 1>
De opvoeders van de klasse II die de voorwaarden vervullen om toegelaten te worden tot de klasse II A, in dienst op datum van de bekendmaking van de ministeriële besluiten houdende vaststelling van de toegangsvoorwaarden en -kwalificaties tot laatstvermelde functie, mogen verder de wedde en vergoedingen blijven genieten die vroeger voor de klasse II werden toegekend, indien het bedrag hiervan voordeliger blijkt te zijn dan dit verbonden aan de weddeschaal II A. <KB 18-04-1977>
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt in art. 4 tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd luidend als volgt :
" De bepalingen houdende de toekenning van een haard- en standplaatstoelage aan het personeel der ministeries zijn van toepassing voor de berekening van de bezoldigingen bedoeld in het eerste lid. Het bedrag van deze toelagen wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de dagtoelagen :
- aan 50 p.c. met ingang van 1 september 1989;
- aan 100 p.c. met ingang van 1 december 1990;" <BVE 1989-07-19/35, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt in art. 4 tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidend als volgt : "De toelage voor zaterdagwerk wordt niet toegekend aan de personeelsleden met een loonschaal 130 of hoger." <BVR 1991-08-02/34, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-12-1991>)
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 4, tweede lid vervangen door een tekst luidend als volgt :" Met ingang van 1 november 1990 zijn de bepalingen houdende de toekenning van de eindejaarstoelage; alsook deze die betrekking hebben op de wijziging van de weddeschalen, op de invoering van weddecomplementen, de toekenning van een toelage voor zaterdagwerk en op de gewaarborgde bezoldiging genomen ten gunste van de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse Executieve van toepassing voor de berekening van de bezoldigingen bedoeld in voorgaand lid.
Op de weddecomplementen en de toelage voor zaterdagwerk is vanaf 1 november 1990 de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk wordt gekoppeld, van toepassing; zij worden verbonden aan de spilindex van kracht op 1 november 1990.
Met ingang van 1 november 1990 wordt een bedrag in overeenstemming met de bepalingen houdende de toekenning van de maaltijdcheques aan de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse Executieve van toepassing in aanmerking genomen voor de berekening van de betoelaagbare personeelskost. De Gemeenschapsminister bepaalt verdere voorwaarden en modaliteiten." <BVR 1990-11-07/36, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-11-1990>)
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 4 aangevuld met een lid, luidend als volgt : "Elke werknemer in dienst op 1 december 1991 behoudt het door hem verworven functieniveau en de daaraan gekoppelde weddeschaal". <BVR 1991-08-02/34, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-12-1991>)
Art. 4_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 4_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven bij BDG 1993-07-20/35, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1993)
Art. 4bis. <KB 12-06-1978, art. 2> In afwijking van artikel 4, eerste lid, worden voor sommige categorieën van personeelsleden als personeelskosten in aanmerking genomen :
§ 1. een niet aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gekoppelde jaarlijkse bijzondere toelage van maximum 9 600 F, betaalbaar bij de maandelijkse schijven van maximum 800 F,
De personeelsleden die deeltijdse prestaties verstrekken genieten deze bijzondere toelage in verhouding tot de duur van de geleverde prestaties en rekening houdende met de betoelaagbare personeelsnormen;
§ 2. een weddesupplement van 50 p.c. op basis van het betoelaagbaar uurloon, voor bepaalde prestaties verstrekt op zondagen;
§ 3. een niet aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gekoppelde bijzondere forfaitaire dagvergoeding van 500 F betaald aan de begeleidende personeelsleden tot dekking van hun bijkomende werkelijke lasten gedurende de vakantieverblijven door de inrichtingen zelf georganiseerd en die recht geven op de begrensde terugbetaling van de gemaakte kosten.
De toekenningsmodaliteiten van de in het voorgaand lid voorziene personeelskosten worden respectievelijk vastgesteld door de Minister van Justitie en door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu.
Art. 4bis_VLAAMS_GEWEST. In afwijking van artikel 4, eerste lid, worden voor sommige categorieën van personeelsleden als personeelskosten in aanmerking genomen : § 1. een niet aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gekoppelde jaarlijkse bijzondere toelage van maximum 9 600 F, betaalbaar bij de maandelijkse schijven van maximum 800 F, De personeelsleden die deeltijdse prestaties verstrekken genieten deze bijzondere toelage in verhouding tot de duur van de geleverde prestaties en rekening houdende met de betoelaagbare personeelsnormen; (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap worden in art. 4bis, § 1 de bedragen "9 600" en "800" respectievelijk vervangen : - met ingang van 1 januari 1989 door " 12 600 " en " 1 050 "; - met ingang van 1 september 1989 door " 19 740 " en " 1 645 "; - met ingang van 1 december 1990 door " 26 880 " en " 2 240 ". Indien op basis van het protocol van 1 juni 1989 aangegaan door de werkgevers en werknemers vertegenwoordigd in het paritair comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, in de schoot van dit comité een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten waarbij zowel de : - orthoptist; - kinésitherapeut; - logopedist; - ergotherapeut; - gebrevetteerde verpleger; - verpleger A1; - maatschappelijk assistent; - assistent verpleger; - sociaal verpleger; - assistent in de psychologie, aanspraak kunnen maken op de jaarlijkse bijzondere toelage, worden de hiervoren vermelde bedragen respectievelijk van " 19 740 " en " 1 645 " en van " 26 880 " en " 2 240 " teruggebracht tot " 18 096 " en " 1 508 " met ingang van 1 september 1989 en tot " 24 636 " en " 2 053 " met ingang van 1 december 1990. Op de bedragen van " 26 880 " en " 2 240 " of " 24 636 " en " 2 053 " naargelang van het geval, is vanaf 1 december 1990 van toepassing de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssektor aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld; zij worden verbonden aan de spilindex van kracht op 1 december 1990." <BVR 1989-07-19/35, art. 7, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.) § 2. een weddesupplement van 50 p.c. op basis van het betoelaagbaar uurloon, voor bepaalde prestaties verstrekt op zondagen; (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap in art. 4bis § 2 worden de woorden "50p.c" vervangen : - met ingang van 1 september 1989 door " 75 p.c. "; - met ingang van 1 december 1990 door " 100 p.c. ". <BVE 1989-07-19/35, art. 8, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.>) § 3. Een niet aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gekoppelde bijzondere forfaitaire dagvergoeding van 500 F betaald aan de begeleidende personeelsleden tot dekking van hun bijkomende werkelijke lasten gedurende de vakantieverblijven door de inrichtingen zelf georganiseerd en die recht geven op de begrensde terugbetaling van de gemaakte kosten. De toekenningsmodaliteiten van de in het voorgaand lid voorziene personeelskosten worden respectievelijk vastgesteld door de Minister van Justitie en door de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu. (NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt in art. 4bis, § 3 het bedrag "500frank" met ingang van 1 januari 1991 vervangen door "1 000 frank"). (Op het bedrag van " 1 000 frank " is met ingang van 1 september 1991, van toepassing de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmede rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichting op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer als consumptieprijzen worden gekoppeld; het wordt verbonden aan de spilindex van kracht op 1 september 1991.) <BVE 1989-07-19/35, art. 9, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (§ 4. Met ingang van 1 september 1989, een weddesupplement van 25 p.c. op basis van het betoelaagbaar uurloon voor de prestaties verstrekt op wettelijke feestdagen. Met ingang van 1 december 1990 wordt dit weddesupplement vastgesteld op 50 p.c. op basis van het betoelaagbaar uurloon. Dit weddesupplement is niet cumuleerbaar met het weddesupplement bedoeld in § 2.) <BVR 1989-07-19/35, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (§ 5. (voor elk uur actief nachtwerk gepresteerd tijdens een aaneensluitende periode van 8 uren, door elke voorziening te bepalen in het dagschema tussen 22 uur en 8 uur) een weddesupplement van : <BVR 1990-05-09/33, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1989> - 10 p.c. op basis van het subsidieerbaar uurloon met ingang van 1 september 1989; - 20 p.c. op basis van het subsidieerbaar uurloon met ingang van 1 december 1990.) <BVR 1989-07-19/35, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (§ 6. voor slapende nachtdienst verricht van 22 uur tot (8 uur) een weddesupplement voor maximum 3 uur per nacht van : <BVR 1990-05-09/33, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-09-1989> - 10 p.c. op basis van het subsidieerbaar uurloon met ingang van 1 september 1989; - 20 p.c. op basis van het subsidieerbaar uurloon met ingang van 1 december 1990. " Ingeval van aktief nachtwerk gedurende de slapende nachtdienst, zal de gepresteerde werktijd dubbel tellen zonder dat in totaal de 8 uur kunnen overschreden worden. Voor deze gepresteerde werktijd wordt het weddesupplement berekend door toepassing te maken van de bepaling van artikel 4bis, § 5.) <BVE 1989-07-19/35, art. 12, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (§ 7. voor voor prestaties geleverd door nachtwerkers (werkliedenpersoneel), belast met de veiligheid van de begunstigden en van de gebouwen, een niet aan het indexcijfer van de consumptieprijzen gekoppelde forfaitaire premie van 640 frank per maand. De nachtwakers die deeltijdse prestaties verrichten, genieten deze premie in verhouding tot de duur bepaald in het arbeidskontrakt.) <BVR 1989-07-19/35, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (lid 3 opgeheven) <BDG 2006-04-28/50, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 01-01-2006> (§ 8. Voor elk gepresteerd uur tijdens een aaneensluitende periode van 4 uur tussen 18 uur en 24 uur, door elke voorziening te bepalen in het dagschema, wordt een weddesupplement van 40 frank in aanmerking genomen voor het bepalen van de subsidieerbare personeelskost. Deze aaneensluitende periode van 4 uren kan noch geheel, noch gedeeltelijk samenvallen met de aaneensluitende periode van 8 uur bedoeld in artikel 4bis, § 5. Op dit bedrag is vanaf 1 november 1990 de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk wordt gekoppeld, van toepassing; het wordt verbonden aan de spilindex van kracht op 1 november 1990.) (Het weddesupplement van F 40 voor prestaties tussen 18 uur en 24 uur wordt niet toegekend aan personcelsleden met een loonschaal 130 of hoger) <BVR 1990-11-07/36, art. 3, 012; Inwerkingtreding : 01-11-1990> <BVR 1991-08-02/34, art. 4, 013; Inwerkingtreding : 01-12-1991>)
Art. 4bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 4bis_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij BDG 1993-07-20/35, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1993)
Art. 4ter. <Voor de Vlaamse Gemeenschap ingevoegd bij BVR 1986-03-12/33, art. 2, 003> In afwijking van artikel 4, eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 1989 tevens als personeelskost beschouwd, de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 februari 1984 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers, in artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 augustus 1985 houdende een nieuwe reglementering van toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en in het koninklijk besluit van 20 augustus 1986 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Deze aanvullende vergoeding wordt slechts in aanmerking genomen tot beloop van het bedrag dat bekomen wordt door toepassing van de berekeningswijze die gehanteerd wordt in artikel 5 en volgende van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974, en op voorwaarde dat de betrokkene vervangen wordt door een kandidaat die maximaal bij aanvang aanspraak maakt op de wedde voorzien voor een personeelslid met een geldelijke anciënniteit van vijf jaar." <BVR 1989-07-19/35, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
Art. 4ter_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 4ter_VLAAMS_GEWEST. In afwijking van artikel 4, eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 1989 tevens als personeelskost beschouwd, de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 februari 1984 betreffende het recht op werkloosheidsuitkeringen van bejaarde werknemers, in artikel 2 van het koninklijk besluit van 30 augustus 1985 houdende een nieuwe reglementering van toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen en in het koninklijk besluit van 20 augustus 1986 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen. Deze aanvullende vergoeding wordt slechts in aanmerking genomen tot beloop van het bedrag dat bekomen wordt door toepassing van de berekeningswijze die gehanteerd wordt in artikel 5 en volgende van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974, en op voorwaarde dat de betrokkene vervangen wordt door een kandidaat die maximaal bij aanvang aanspraak maakt op de wedde voorzien voor een personeelslid met een geldelijke anciënniteit van vijf jaar." <BVR 1989-07-19/35, art. 15, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
<Voor de Vlaamse Gemeenschap ingevoegd bij BVR 1986-03-12/33, art. 2, 003>
Art. 4quater_VLAAMS_GEWEST. De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (§ 1. In afwijking van artikel 4, eerste lid wordt tevens als personeelslast beschouwd, een éénmalige kwalificatiepremie toegekend aan de opvoeders klasse I ten bedrage van 10 000 frank uit te betalen in de maand mei 1990, en ten bedrage van 5 000 frank uit te betalen in de maand mei 1991. § 2. De in § 1 bedoelde premie wordt uitgekeerd in verhouding tot de arbeidsprestaties, respectievelijk geleverd tijdens het jaar 1989 en 1990.)
<Ingevoegd bij BVR 1989-07-19/35, art. 16, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989>
Art. 4quater_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art.5. <KB 07-07-1975, art. 2> Voor het bepalen van de geldelijke ancienniteit, komen alleen in aanmerking de arbeidsprestaties die effectief werden verricht vanaf de datum dat een personeelslid de leeftijd bereikt die bepaald is in de bijlagen A en B van dit besluit, als titularis van een voltijdse betrekking, op voorwaarde dat de belanghebbende op dit ogenblik in het bezit was van het diploma vereist voor de uitoefening van bedoelde betrekking.
Voor zover ze beantwoorden aan de voorwaarden van leeftijd en diploma, beoogd in het voorgaand lid, kunnen de personeelsleden die deeltijdse arbeidsprestaties verrichten, van de weddeverhogingen genieten die verschuldigd zijn ingevolge hun ancienniteit, verworven in inrichtingen waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn. Voor de toepassing van deze regel wordt de tussentijdse verhoging berekend in verhouding tot de werkelijke gepresteerde diensten tijdens de duur vereist voor de toe te passen verhoging. <KB 12-06-1978, art. 3>
In het geval dat eenzelfde persoon meerdere deeltijdse functies verricht, worden deze slechts ten laste van de dagprijs gelegd voor de duur die met een voltijdse betrekking overeenkomt.
Het bewijs van de gepresteerde diensten wordt door de betrokkene geleverd aan de hand van stortingen bij een organisatie van sociale zekerheid of bij een pensioenkas. Elk ander verrechtvaardigingsstuk kan door de bevoegde diensten worden geëist.
Art. 5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 5_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven bij BDG 1993-07-20/35, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1993)
Art. 5_VLAAMS_GEWEST. (Voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit komen in aanmerking de arbeidsdagen die het personeelslid telt als werknemer in een voltijdse of deeltijdse betrekking verworven in inrichtingen of diensten waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn en, in de inrichtingen en diensten die door de gemeenschapsminister die terzake bevoegd is, daarmede gelijkgesteld worden, vanaf de datum dat het personeelslid de leeftijd bereikt die vereist is voor de uit te oefenen functie en mits in het bezit te zijn van het vereiste diploma. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder " arbeidsdagen " verstaan : de arbeidsdagen zoals omschreven in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; evenals de zaterdagen en de zondagen, vakantiedagen en wettelijke feestdagen, waarop geen arbeid wordt verricht en de vervangingsdagen die hiervoor in de plaats komen. Komen eveneens in aanmerking voor de berekening van de anciënniteit, de dagen van inactiviteit die voor rijksambtenaren meegerekend worden voor de berekening van anciënniteit. Deze bepalingen doen geen afbreuk aan de geldelijke anciënniteit verworven op 31 december 1988. In geval eenzelfde persoon verscheidene deeltijdse functies verricht, worden deze slechts ten laste van de dagprijs gelegd voor maximaal de duur die met een voltijdse betrekking overeenkomt. Het bewijs van de gepresteerde diensten wordt door de betrokkene geleverd aan de hand van stortingen bij een organisatie van sociale zekerheid, of bij een pensioenkas, aangevuld met de werkgeversattesten, of op de wijze door de gemeenschapsminister bepaald. Elk ander bewijsstuk kan door de bevoegde diensten worden geëist. Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1989 zonder dat bij toepassing van onderhavig artikel voor de voorgaande periode, aanspraak kan worden gemaakt op een herziening van de bezoldiging en van de betoelaging.) <BVE 1989-07-19/35, art. 17, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> (De dienstanciënniteit is de anciënniteit berekend op basis van de werkelijke diensten die zonder vrijwillige onderbreking werden verricht in de sector bijzondere jeugdbijstand of gehandicaptenzorg.) <BVR 1991-08-02/34, art. 5, 013; Inwerkingtreding : 01-12-1991>)
Art. 5bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 5bis_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven bij BVR 1989-07-19/35, art. 18, 008; Inwerkingtreding : 01-09-1989)
Art.6.Het personeelslid dat tot een directiegraad wordt bevorderd geniet de valorisatie van de helft van de overeenkomstig het vorig artikel, erkende ancienniteit.
Indien hij tot een andere graad wordt bevorderd behoudt hij de totale erkende ancienniteit.
De toepassing van lid 1 mag in geen geval een weddevermindering tot gevolg hebben.
Art. 6_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 6_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven bij BDG 1993-07-20/35, art. 11, Inwerkingtreding : 01-01-1993)
Art. 6_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven met ingang van 01-01-1989. Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 01-01-1989 zonder dat bij toepassing van onderhavig artikel, voor de voorgaande periode, aanspraak kan worden gemaakt op een herziening van de bezoldiging en van de betoelaging. <BVR 1989-07-19/35, art. 19, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
Art. 6bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 6bis_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven met ingang van 01-01-1989; <BVR 1989-07-19/35, art. 20, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1989>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
Art.7. (Opgeheven) <KB 07-07-1975, art. 3>
Art. 7_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Afdeling 3. - Kosten voor het betrekken van de gebouwen.
Art.8.(Federaal)
Een maximale toelage van 20 F per dag onderhoud kan worden verleend voor de geboekte lasten die ontstaan ten gevolge van het afschrijven op de gebouwen die de inrichting bezit of van het huren van de gebruikte gebouwen. De maximale toelage bedraagt, vanaf 1 januari 1978, vijfentwintig frank voor de inrichtingen met een internaatsstelsel die erkend zijn overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. <KB 20-07-1976, art. 3, § 1> <KB 12-06-1978, art. 4>
Dit maximaal bedrag wordt op 15 F teruggebracht voor de inrichtingen en de tehuizen waarvan de gebouwen werden opgericht of verbouwd met Rijkstoelagen, en op 10 F voor de erkende gezinsvervangende tehuizen die niet in hoofdstuk IV zijn vermeld. <KB 20-07-1976, art. 3, § 1> <KB 12-06-1978, art. 4>
Art. 8_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 8_VLAAMS_GEWEST. Aan de inrichtingen of afdelingen van inrichtingen en aan de tehuizen wordt een toelage toegekend van 17 frank per onderhoudsdag voor het betrekken van de gebouwen. Dit bedrag wordt op 12 frank teruggebracht voor de inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of tehuizen waarvan de gebouwen opgericht of verbouwd met Rijks- of Gemeenschapstoelagen. <BVR 1989-07-29/31, art. 6, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987>)
Art. 8_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Een maximale toelage van [7 2,4636 euro]7 per dag onderhoud kan worden verleend voor de geboekte lasten die ontstaan ten gevolge van het afschrijven op de gebouwen die de inrichting bezit of van het huren van de gebruikte gebouwen. De maximale toelage bedraagt, vanaf 1 januari 1978, [7 3,0795 euro]7 voor de inrichtingen met een internaatsstelsel die erkend zijn overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. <KB 20-07-1976, art. 3, § 1> <KB 12-06-1978, art. 4> Dit maximaal bedrag wordt op [7 1,8476 euro]7 teruggebracht voor de inrichtingen en de tehuizen waarvan de gebouwen werden opgericht of verbouwd met Rijkstoelagen, en op [7 1,2318 euro]7 voor de erkende gezinsvervangende tehuizen die niet in hoofdstuk IV zijn vermeld. <KB 20-07-1976, art. 3, § 1> <KB 12-06-1978, art. 4>
----------
(2)<BDG 2014-08-14/02, art. 2, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BDG 2015-07-09/21, art. 2, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<BDG 2016-03-17/13, art. 2, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(5)<BDG 2017-01-12/14, art. 2, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<BDG 2018-01-17/10, art. 2, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(7)<BDG 2019-01-31/31, art. 2, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Afdeling 4. - Kosten van afschrijving van meubilair en materieel.
Art.9.(Federaal)
Een maximale vergoeding van 7 F per dag en per begunstigde kan worden verleend voor de afschrijving op het meubilair en op niet-medisch materieel. <KB 20-07-1976, art. 4>
Art. 9_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 9_VLAAMS_GEWEST. Aan de inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of tehuizen wordt een vergoeding toegekend van 5,5 F per onderhoudsdag voor het meubilair en het niet-medisch materieel. <BVR 1989-07-29/31, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987>)
Art. 9_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Een maximale vergoeding van [7 0,8621 euro]7 per dag en per begunstigde kan worden verleend voor de afschrijving op het meubilair en op niet-medisch materieel. <KB 20-07-1976, art. 4>
----------
(2)<BDG 2014-08-14/02, art. 3, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BDG 2015-07-09/21, art. 3, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<BDG 2016-03-17/13, art. 3, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(5)<BDG 2017-01-12/14, art. 3, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<BDG 2018-01-17/10, art. 3, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(7)<BDG 2019-01-31/31, art. 3, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.10.(Federaal)
Een maximale vergoeding van 2 F per dag en per begunstigde op de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten wordt verleend voor de afschrijvingen op medisch materieel.
Die vergoeding bedraagt 4 F voor de inrichtingen die blinden, slechtzienden en fysisch gehandicapten opnemen en 8 F voor de inrichtingen die gehandicapten opnemen met zware gehoor- of spraakstoornissen.
Art. 10_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 10_VLAAMS_GEWEST. Aan de inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of tehuizen wordt een vergoeding toegekend van 1 F per onderhoudsdag voor medisch materieel. Deze vergoeding bedraagt 1,5 F voor de inrichtingen die gehandicapten opnemen met zware gehoor- of spraakstoornissen. Deze bepalingen gelden niet voor de inrichtingen die hoofdzakelijk licht verstandelijk gehandicapten of gehandicapten met karakterstoornissen opnemen. <BVR 1989-07-29/31, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987>)
Art. 10_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. Een maximale vergoeding van [7 0,2463 euro]7 per dag en per begunstigde op de tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten wordt verleend voor de afschrijvingen op medisch materieel. Die vergoeding bedraagt [7 0,4928 euro]7 voor de inrichtingen die blinden, slechtzienden en fysisch gehandicapten opnemen en [7 0,9855 euro]7 voor de inrichtingen die gehandicapten opnemen met zware gehoor- of spraakstoornissen.
----------
(2)<BDG 2014-08-14/02, art. 4, 033; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BDG 2015-07-09/21, art. 4, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<BDG 2016-03-17/13, art. 4, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(5)<BDG 2017-01-12/14, art. 4, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(6)<BDG 2018-01-17/10, art. 4, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(7)<BDG 2019-01-31/31, art. 4, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK II. - Private personen die begunstigden in hun gezin opnemen.
(NOTA : hoofdstuk II opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, Inwerkingtreding : 01-01-1995)
(NOTA : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij )
Art.11.Private personen die begunstigden in hun gezin opnemen kunnen een toelage per dag ontvangen van :
137 F per begunstigde van minder dan 3 jaar;
146 F per begunstigde van 3 tot 12 jaar;
156 F per begunstigde van 12 jaar en meer.
Deze toelagen worden niet toegekend indien meer dan 5 personen in het gezin worden opgenomen tegen vergoeding, al of niet ten laste van de openbare besturen. De voorgaande beperking wordt, met ingang van 21 december 1974, gebracht op 3 personen wanneer begunstigden geplaatst in toepassing van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming worden opgenomen; bij wijze van overgangsmaatregel blijven de private personen die begunstigden in hun gezin opnemen en die op 31 augustus 1975 vier of vijf binnen het raam van de voormelde wet van 8 april 1965 geplaatste minderjarigen hebben opgenomen de in het 1e lid voorziene toelage per dag verder ontvangen tot aan het normale vertrek van de minderjarigen die boven het getal drie opgenomen zijn, en voor zover zij niet worden vervangen. <KB 20-07-1976, art. 5>
Art. 11_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, En vigueur : 01-01-1995)
Art. 11_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
HOOFDSTUK III. - Diensten voor plaatsing in gezinnen.
(NOTA : hoofdstuk III opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, Inwerkingtreding : 01-01-1995)
(NOTA : opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij )
Art.12.De diensten voor plaatsing in gezinnen die erkend zijn door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten of die tot de toelagen toegelaten zijn door de Minister van Justitie, kunnen per dag en per begunstigde, boven de dagprijs te betalen aan de pleeggezinnen een vergoeding ontvangen voor hun personeels- en werkingskosten.
Art. 12_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, En vigueur : 01-01-1995)
Art. 12_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
Art.13.De personeelskosten bestaan uit de vergoedingen berekend op grond van de bepalingen van hoofdstuk I, afdeling 2.
Art. 13_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, En vigueur : 01-01-1995)
Art. 13_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
Art.14.De werkingskosten van de dienst geven recht op een forfaitaire vergoeding van 20 F per dag en per begunstigde waarin ondermeer alle reis- en verblijfkosten van het personeel zijn begrepen. <KB 06-12-1976>
Art. 14_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, En vigueur : 01-01-1995)
Art. 14_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
Art. 14bis_VLAAMS_GEWEST. <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1988-01-27/35, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1988>
(opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
Art.15.De dagprijs die werkelijk aan de pleeggezinnen moet worden betaald, wordt per begunstigde vastgelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II.
Art. 15_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, En vigueur : 01-01-1995)
Art. 15_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
Art.16.Een supplement bij de dagprijs waarvan sprake in artikel 15 wordt toegekend aan de gezinnen die begunstigden opnemen, geplaatst door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
Dit supplement bedraagt :
1° 45 F per zwaar verstandelijk gehandicapte, per gehandicapte met zware motorische stoornissen of met zware karakterstoornissen;
2° 35 F per middelmatig verstandelijk gehandicapte, per gehandicapte met lichte karakterstoornissen of zware gezichtsstoornissen;
3° 25 F per licht verstandelijk gehandicapte of gehandicapte met zware gehoor- of spraakstoornissen.
De aanvraag tot verhoging moet gericht zijn aan het voormelde fonds en gestaafd met de nodige bewijsstukken.
Art. 16_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. (opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, En vigueur : 01-01-1995)
Art. 16_VLAAMS_GEWEST. (opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij <BVR 2013-11-08/24, art. 73, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>)
HOOFDSTUK IV. - Diensten die gezinsvervangende tehuizen erkend door de Minister van Justitie organiseren.
Art.17. Indien ze aan de vereisten voldoen, kunnen de diensten die gezinsvervangende tehuizen erkend door de Minister van Justitie organiseren aanspraak maken op de toelagen per dag en per begunstigde. Zij ontvangen een vergoeding bestaande uit de personeelskosten en de werkingskosten van de dienst, de kosten voor het personeel dat werkzaam is in de erkende tehuizen door hem opgericht, alsook de verblijfkosten van de begunstigden.
Art.18. De personeelskosten van de inrichtende dienst omvatten de vergoedingen berekend volgens de bepalingen van hoofdstuk I, afdeling 2.
Art.19.Een vaste dagvergoeding van 2 F wordt per begunstigde uitgekeerd voor de werkingskosten van de inrichtende dienst, waarin o.m. zijn begrepen, al de reis- en verblijfkosten van het personeel.
Art. 19_VLAAMS_GEWEST. (Een vaste vergoeding van 2,35 frank wordt per begunstigde uitgekeerd voor de werkingskosten van de inrichtende dienst, waarin ondermeer zijn begrepen, al de reis- en verblijfkosten van het personeel, alsook de toelage voor de syndicale premie.) <BVR 1989-07-19/35, art. 22, 008; Inwerkingtreding : 01-12-1990>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
Art.20. De kosten van het personeel dat werkzaam is in de door de dienst opgerichte erkende tehuizen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I, afdeling 2.
Art.21. De verblijfkosten van de kinderen worden bepaald overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I, afdeling I.
Art.22. Een verblijfsvergoeding van 25 F per dag en per begunstigde kan aan de inrichtende dienst worden uitgekeerd als tegemoetkoming in de afschrijvings- of huurlasten van de erkende tehuizen die hij opricht <KB 12-06-1978, art. 5>
HOOFDSTUK V. - Diensten die minderjarigen begeleiden die in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, zelfstandig wonen.
Art. 22bis_VLAAMS_GEWEST. <BVR 11-05-1983, art. 3> § 1. Indien ze voldoen aan de vereisten vastgesteld door de Gemeenschapsminister die de jeugdbescherming in zijn bevoegdheid heeft, kunnen de diensten die minderjarigen begeleiden die in het kader van de wet van 8 april 1965 betreffende jeugdbescherming zelfstandig wonen, aanspraak maken op de toelagen per dag en per begeleide minderjarige. Zij ontvangen een vergoeding bestaande uit de personeelskosten en de werkingskosten van de dienst. § 2. De personeelskosten omvatten de vergoedingen berekend volgens de bepalingen van hoofdstuk I, afdeling 2. Wanneer het aantal begeleidingsdagen geboekt tijdens twee opeenvolgende jaren, voor elk van deze jaren, geen 80 pct. bereikt van de toegelaten capaciteit, wordt de subsidieerbare personeelsbezetting van het daaropvolgende jaar herleid in functie van de werkelijke begeleidingsdagen. § 3. (Een vaste dagvergoeding van 54,35 frank wordt pe begunstigde uitgekeerd voor de werkingskosten van de dienst. De werkingskosten per minderjarige zijn als volgt samengesteld : - verzekering3- kantoorkosten9- verplaatsing17- educatieve activiteiten en vorming personeel12- kosten betrekking gebouw7- afschrijving meubels2- gas en elektriciteit2- onderhoud lokalen2- toelage syndicale premie0,35 ------- 54,35/dag)
<BVR 1989-07-19/35, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 01-12-1990>; De bepalingen van dit besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand en van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen, afdelingen van inrichtingen of diensten die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.)
TITEL II. - BEREKENING VAN DE DAGPRIJS.
Art.23.(Federaal)
<KB 07-07-1975, art. 4> De personeelskosten zijn de uitgaven gedaan met betrekking op het jaar voor hetwelk de dagprijs moet worden bepaald en die werkelijk werden uitgegeven voor de bezoldiging van het personeel en de wettelijke patronale lasten, met uitsluiting van enig voordeel in natura of van om het even welke bijkomende vergoeding.
Het totaal van die uitgaven wordt, in voorkomend geval, verminderd overeenkomstig artikel 24.
Het aldus bekomen bedrag wordt gedeeld door het totaal aantal onderhoudsdagen voor het jaar waarop de bewuste uitgaven slaan, zonder dat bij die berekening onderscheid wordt gemaakt tussen ten laste van de overheid geplaatste begunstigden en de anderen.
De wijzigingen in verband met het aantal of de kwalificatie van de personen die werkzaam zijn in een inrichting, in een tehuis, in een dienst door plaatsing in gezinnen of in een dienst die gezinsvervangende tehuizen erkend door de Minister van Justitie organiseert, die plaatsgrijpen tussen 1 januari en 31 december van een jaar worden voor 15 februari van het daaropvolgende jaar aan het bevoegde departement medegedeeld. De dagprijs op 31 december van een jaar is de voorlopige dagprijs van het volgend jaar.
Art. 23_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 23_VLAAMS_GEWEST. <KB 07-07-1975, art. 4> De personeelskosten zijn de uitgaven gedaan met betrekking op het jaar voor hetwelk de dagprijs moet worden bepaald en die werkelijk werden uitgegeven voor de bezoldiging van het personeel en de wettelijke patronale lasten, met uitsluiting van enig voordeel in natura of van om het even welke bijkomende vergoeding. Het totaal van die uitgaven wordt, in voorkomend geval, verminderd overeenkomstig artikel 24. Het aldus bekomen bedrag wordt gedeeld door het totaal aantal onderhoudsdagen voor het jaar waarop de bewuste uitgaven slaan, zonder dat bij die berekening onderscheid wordt gemaakt tussen ten laste van de overheid geplaatste begunstigden en de anderen. (...) <BVR 1987-12-23/33, art. 7, 1°, a, 006> (Het totaal van de uitgaven met betrekking tot de hierna vermelde patronale lasten en vergoedingen : - forfaitaire dagvergoeding uitbetaald aan de begeleidende personeelsleden tot dekking van de werkelijke lasten gedurende de vakantieverblijven; - verzekeringspremie arbeidsongevallen; - verzekeringspremie burgerlijke aansprakelijkheid; - kosten voor arbeidsgeneeskunde; - kosten voor werkkledij; - de wettelijke verplichte tussenkomst van de werkgever in de verplaatsingskosten naar en van het werk van de werknemer; - prestaties uitgevoerd door private firma's of gekwalificeerde personen die niet tot het personeel van de inrichting behoren; worden in de dagprijs opgenomen tot beloop van een forfaitair vastgesteld percentage van de hierna vermelde loonkosten : - het brutoloon; - de jaarlijkse bijzondere toelage; - het weddesupplement voor prestaties geleverd op zondag; - het weddesupplement voor prestaties geleverd op wettelijke feestdagen; - het weddesupplement voor prestaties tijdens de nacht; - de forfaitaire premie van nachtwaker; - de kosten van overuren; - de eindejaarstoelage; - de haard- en standplaatstoelage; - de vergoeding van de overuren; - het vakantiegeld, uitgezonderd het vakantiegeld bij uitdiensttreding van de personeelsleden die werkelijk de inrichting verlaten; - het bijkomend vakantiegeld voor arbeiders; - en alle werkgeversbijdragen in het kader van de Rijkssociale Zekerheid der Werknemers. [3 Op de totale loonmassa worden de volgende percentages toegekend :]3 - Voor inrichtingen, afdelingen van inrichtingen en tehuizen en de diensten voor plaasting in gezinnen : [Voor de Vlaamse Gemeenschap, de woorden ``3 pct`` vervangen door ``3,2 pct.`` <BVE 1991-08-02/34, art. 6, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>]3 p.c.- Voor tehuizen erkend als nursingtehuis : [Voor de Vlaamse Gemeenschap, de woorden ``3,7 pct`` vervangen door ``3,9 pct`` <BVE 1991-08-02/34, art. 7, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>] - [opgeheven] <BVR 1998-06-23/69, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-1998>3,7 p.c.)
<BVR 1989-07-29/31, art. 9, 009; Inwerkingtreding : 01-01-1987>)
[3 In het vijfde lid wordt verstaan onder totale loonmassa : de totale loonkosten met aftrek van het vakantiegeld bij effectieve uitdiensttreding.
De percentages, vermeld in het vijfde lid, worden als volgt verhoogd :
1° voor het jaar 2012 met 0,075 %;
2° voor het jaar 2013 met 0 %;
3° vanaf het jaar 2014 met 0,125 %.]3
----------
(3)<BVR 2013-11-22/15, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 01-12-2012>
Art. 23_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. De personeelskosten zijn de uitgaven gedaan met betrekking op het jaar voor hetwelk de dagprijs moet worden bepaald en die werkelijk werden uitgegeven voor de bezoldiging van het personeel en de wettelijke patronale lasten, met uitsluiting van enig voordeel in natura of van om het even welke bijkomende vergoeding. Het totaal van die uitgaven wordt, in voorkomend geval, verminderd overeenkomstig artikel 24. Het aldus bekomen bedrag wordt gedeeld door het totaal aantal onderhoudsdagen voor het jaar waarop de bewuste uitgaven slaan, zonder dat bij die berekening onderscheid wordt gemaakt tussen ten laste van de overheid geplaatste begunstigden en de anderen. De wijzigingen in verband met het aantal of de kwalificatie van de personen die werkzaam zijn in een inrichting, in een tehuis, in een dienst door plaatsing in gezinnen of in een dienst die gezinsvervangende tehuizen erkend door de Minister van Justitie organiseert, die plaatsgrijpen tussen 1 januari en 31 december van een jaar worden voor 15 februari van het daaropvolgende jaar aan het bevoegde departement medegedeeld. De dagprijs op 31 december van een jaar is de voorlopige dagprijs van het volgend jaar. [9 De subsidiëring van de personeelskosten voor het jaar 2019 wordt berekend op basis van het maximale aantal personeelsuren dat op 31 december 2018 is vastgelegd en door de Dienst voor zelfbeschikkend leven is goedgekeurd, met inbegrip van de goedgekeurde uren voor diensten van private ondernemingen.]9 [10 Bij de berekening van de aanneembare personeelskosten die voor de dagprijs in aanmerking worden genomen, wordt rekening gehouden met de weddeschalen bepaald in het besluit van de Regering van 22 juni 2001 tot vaststelling van de berekeningsgrondslagen voor de subsidiëring van de personeelskosten in de sectoren "sociale aangelegenheden" en "gezondheid". Voor de toewijzing van de weddeschalen bepaald in het voormelde besluit van de Regering van 22 juni 2001 worden de functies en toegangsvoorwaarden voor de toepassing van dit besluit gepreciseerd in de bijlage van dit besluit.]10
----------
(1)<BDG 2010-12-16/23, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<BDG 2012-12-20/29, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
(4)<BDG 2013-12-12/30, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(5)<BDG 2015-07-09/21, art. 5, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(6)<BDG 2016-03-17/13, art. 5, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(7)<BDG 2017-01-12/14, art. 5, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(8)<BDG 2018-01-17/10, art. 5, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(9)<BDG 2019-01-31/31, art. 5, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(10)<BDG 2019-01-31/31, art. 5,2°, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. 23bis.<KB 27-02-1980> In afwijking van de bepalingen van het laatste lid van artikel 23, kan de voorlopige dagprijs op 31 december van een jaar voor de inrichtingen, de tehuizen of de diensten bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, vervangen worden door een provisionele dagprijs, waarvan Onze Minister van Volksgezondheid de samenstellingselementen en toekenningsmodaliteiten bepaalt.
Art. 23bis_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>
Art. 23bis_VLAAMS_GEWEST. (Ogeheven vanaf 01-01-1988 door <BVR 1987-12-23/33, art. 7, 1°, b, 006>)
Art. 23bis_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 [2 De Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven]2 kan de voorlopige dagprijs vermeld in artikel 23 aanpassen als gerechtvaardigde en aangetoonde wijzigingen van de kostenelementen van de dagprijs van het lopende boekjaar dat vereisen.]1
----------
(1)<BDG 2017-01-12/14, art. 6, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(2)<BDG 2018-01-17/10, art. 6, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
Art. 23ter_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 23ter_VLAAMS_GEWEST. <opgeheven vanaf 01-01-1988 door BVR 1987-12-23/33, art. 7, 1°, c, 006>
Art. 23ter_FRANSE_GEMEENSCHAP. § 1. De bepalingen van onderhavig artikel zijn van toepassing op de door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende instellingen van de Franse Gemeenschap, die ten minste gedurende een volledig burgerlijk jaar gefunctioneerd hebben. § 2. In afwijking van de bepalingen van artikel 23 van dit besluit, kunnen de betoelaagbare personeelskosten ook berekend worden rekening houdend, per categorie van betrekking, met het jaarlijks gemiddelde van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten voor de vaststelling van de definitieve dagprijs van het basisjaar. Hierbij worden alle andere betoelaagbare uitgaven, gedaan tijdens het jaar waarvoor de dagprijs berekend wordt, gevoegd. De personeelskosten worden aangepast aan de wijzigingen van de erkenning van de inrichting, aan de gemiddelde bezetting en aan het aantal gepresteerde uren, subsidieerbaar per categorie van betrekking, alsook aan de eventuele schommelingen van de kostprijs van de prestaties, uitgevoerd door private firma's of gekwalificeerde personen voor het jaar waarvoor de dagprijs berekend wordt. § 3. Onder basisjaar verstaat men het laatste burgerlijk jaar waarvoor een dagprijs berekend werd op basis van de bepalingen van artikel 23 van dit besluit; indien meerdere dagprijzen werden vastgesteld voor dit basisjaar, wordt alleen de laatste berekende in aanmerking genomen. § 4. De berekeningswijze voorzien in § 2 kan maximum gedurende drie opeenvolgende jaren worden toegepast. § 5. Wanneer de directie van een in § 1 bedoelde instelling of de administratie die het beheer van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten onder zijn bevoegdheid heeft, aantoont dat om aanvaardbare redenen de berekeningswijze van de personeelskosten, voorzien in § 2 niet overeenstemt met de subsidieerbare personeelskosten van de inrichting, beslist de Minister die bevoegd is voor het gehandicaptenbeleid, de dagprijs te berekenen volgens het artikel 23 van dit besluit.
<Voor de Franse Gemeenschap ingevoegd bij KB 24-06-1981, art. 1>
Art.24.<KB 17-08-1976, art. 1> Van de werkelijke uitgaven worden afgetrokken :
1° met ingang van 1 januari 1975, de bezoldigingen betaald aan de op pensioen gestelde personeelsleden die krachtens de pensioenwetgeving een niet toegestane beroepsbezigheid uitoefenen;
2° met ingang van 1 januari 1975, de bezoldigingen betaald aan de personeelsleden die worden tewerkgesteld boven de bezetting door de normen vastgesteld, ter uitvoering van hoofdstuk 1, afdeling 2. Echter wanneer het aantal onderhoudsdagen geboekt tijdens twee opeenvolgende jaren, voor elk van deze jaren, geen 80 % bereikt van de erkende capaciteit van de inrichting, wordt de subsidieerbare personeelsbezetting van het daaropvolgende jaar herleid in functie van de werkelijke onderhoudsdagen en van de wettige afwezigheden van dit jaar.
Indien de herstructurering tot leefgroepen van twaalf minderjarigen voor een inrichting met internaatsstelsel erkend overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, de vermindering van de capaciteit voor dewelke de inrichting was erkend voor gevolg heeft, blijven ten aanzien van de toegelaten personeelsnorm, de personeelskosten van het boventallig in dienst zijnde administratief personeel en dienst- en onderhoudspersoneel verder in aanmerking genomen voor het vaststellen van de dagprijs op voorwaarde dat deze boventallige personeelsleden op 31 december 1977 in de inrichting in dienst waren; <KB 12-06-1978, art. 6>
3° met ingang van 1 maart 1973, het deel van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten, dat de bedragen overschrijdt die ontstaan uit de toepassing van de weddeschalen die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de dagprijs;
4° met ingang van 1 augustus 1975, het deel van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten dat de bedragen overschrijdt die ten laste worden genomen door de openbare besturen voor een volledige dagtaak behoudens de betaling van toegelaten overuren en de prestaties verricht in het kader van het onderwijs voor sociale promotie ingericht ten voordele van personeelsleden in dienst in de inrichtingen bedoeld bij artikel 1, § 1 van dit besluit.
Als overgangsmaatregel worden van de werkelijke uitgaven niet afgetrokken, het deel van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten van de personeelslasten die voor 1 augustus 1975 in dienst waren in een inrichting en bovendien een andere bezoldigde functie uitoefenen.
Art. 24_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>)
Art. 24_VLAAMS_GEWEST. <KB 17-08-1976, art. 1> Van de werkelijke uitgaven worden afgetrokken : 1° met ingang van 1 januari 1975, de bezoldigingen betaald aan de op pensioen gestelde personeelsleden die krachtens de pensioenwetgeving een niet toegestane beroepsbezigheid uitoefenen; 2° met ingang van 1 januari 1975, de bezoldigingen betaald aan de personeelsleden die worden tewerkgesteld boven de bezetting door de normen vastgesteld, ter uitvoering van hoofdstuk 1, afdeling 2. Echter wanneer het aantal onderhoudsdagen geboekt tijdens twee opeenvolgende jaren, voor elk van deze jaren, geen 80 % bereikt van de erkende capaciteit van de inrichting, wordt de subsidieerbare personeelsbezetting van het daaropvolgende jaar herleid in functie van de werkelijke onderhoudsdagen en van de wettige afwezigheden van dit jaar. (Dit percentage wordt op 90 gebracht voor voorzieningen die erkend zijn als tehuis voor werkenden en op 95 voor voorzieningen die erkend zijn als tehuis voor niet werkenden of als nursingtehuis. Voor deze laatsten blijft het percentage op 90 als de capaciteit niet meer bedraagt dan 10.) <BVR 1996-07-24/73, art. 3; Inwerkingtreding : 13-11-1996> Indien de herstructurering tot leefgroepen van twaalf minderjarigen voor een inrichting met internaatsstelsel erkend overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, de vermindering van de capaciteit voor dewelke de inrichting was erkend voor gevolg heeft, blijven ten aanzien van de toegelaten personeelsnorm, de personeelskosten van het boventallig in dienst zijnde administratief personeel en dienst- en onderhoudspersoneel verder in aanmerking genomen voor het vaststellen van de dagprijs op voorwaarde dat deze boventallige personeelsleden op 31 december 1977 in de inrichting in dienst waren; KB 12-06-1978, art. 6> 3° met ingang van 1 maart 1973, het deel van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten, dat de bedragen overschrijdt die ontstaan uit de toepassing van de weddeschalen die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de dagprijs; 4° met ingang van 1 augustus 1975, het deel van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten dat de bedragen overschrijdt die ten laste worden genomen door de openbare besturen voor een volledige dagtaak behoudens de betaling van toegelaten overuren en de prestaties verricht in het kader van het onderwijs voor sociale promotie ingericht ten voordele van personeelsleden in dienst in de inrichtingen bedoeld bij artikel 1, § 1 van dit besluit. Als overgangsmaatregel worden van de werkelijke uitgaven niet afgetrokken, het deel van de bezoldigingen en van de wettelijke patronale lasten van de personeelslasten die voor 1 augustus 1975 in dienst waren in een inrichting en bovendien een andere bezoldigde functie uitoefenen.)
Art.25.De inrichtingen, de tehuizen en de diensten die zich bezighouden met het organiseren van gezinsvervangende tehuizen of erkende diensten voor plaatsing in gezinnen mogen, behalve wat betreft bijzondere bepalingen over de terugbetaling van wel bepaalde kosten, geen supplement vragen, boven de dagprijs, aan openbare instellingen of private personen.
Art. 25_VLAAMS_GEWEST. De inrichtingen, de tehuizen en de diensten die zich bezighouden met het organiseren van gezinsvervangende tehuizen [1 ...]1 mogen, behalve wat betreft bijzondere bepalingen over de terugbetaling van wel bepaalde kosten, geen supplement vragen, boven de dagprijs, aan openbare instellingen of private personen.
----------
(1)<BVR 2013-11-08/24, art. 75, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art.26.Het totaal van de bedragen ontstaan uit de bepalingen van onderhavig besluit wordt eventueel verminderd tot beloop van de toelagen die openbare besturen of door hen gesubsidieerde instellingen aan de inrichting hebben uitgekeerd.
Met die toelagen wordt alleen rekening gehouden voor zover ze worden verleend tot dekking van uitgaven die in aanmerking komen voor de bepaling van de dagprijs.
Art. 26_VLAAMS_GEWEST. Het totaal van de bedragen ontstaan uit de bepalingen van onderhavig besluit wordt eventueel verminderd tot beloop van de toelagen die openbare besturen of door hen gesubsidieerde instellingen aan de inrichting hebben uitgekeerd. Met die toelagen wordt alleen rekening gehouden voor zover ze worden verleend tot dekking van uitgaven die in aanmerking komen voor de bepaling van de dagprijs. (De voordelen die voortspruiten uit de toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, komen niet in aanmerking voor de toepassing van dit artikel.) <BVR 1998-12-08/63, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-07-1998>)
Art.27.(Federaal)
<KB 10-03-1978> De wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, is van toepassing op de bedragen waarvan sprake in dit besluit van uitzondering van de uitgaven voor lonen en wedden; deze vallen onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld; alle bedragen en uitgaven zijn verbonden aan de spilindex 114,20.
Art. 27_VLAAMS_GEWEST. <KB 10-03-1978> De wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, is van toepassing op de bedragen waarvan sprake in dit besluit van uitzondering van de uitgaven voor lonen en wedden; deze vallen onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld; alle bedragen en uitgaven zijn verbonden aan de spilindex 114,20. (De weddeschalen opgenomen in bijlage B bij dit besluit zijn verbonden aan de spilindex van kracht op 1 januari 1990 (102,02)) <BVR 1991-08-02/34, art. 10, 013; Inwerkingtreding : 01-12-1991>
Art. 27_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP. [1 Alle in dit besluit vermelde bedragen worden geïndexeerd met toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het spilindexcijfer is gebaseerd op het gezondheidsindexcijfer basis 2004 = 100. [2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de indexering van de bedragen die in het besluit vermeld worden, [3 [8 voor het jaar 2019]8 geschorst.]3 De in dit besluit vermelde bedragen stemmen overeen met [4 de waarde van de spilindex van kracht op 1 september 2013, namelijk 119,62]4.]1
----------
(1)<BDG 2010-12-16/23, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(2)<BDG 2013-12-12/30, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(3)<BDG 2015-07-09/21, art. 6,1°, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
(4)<BDG 2015-07-09/21, art. 6,2°, 035; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(5)<BDG 2016-03-17/13, art. 6, 037; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
(6)<BDG 2017-01-12/14, art. 1, 038; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(7)<BDG 2018-01-17/10, art. 7, 039; Inwerkingtreding : 01-01-2018>
(8)<BDG 2019-01-31/31, art. 6, 040; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art. 27bis_VLAAMS_GEWEST. [1 De werkingssubsidies, verkregen met toepassing van artikel 3, 8, 9, 10, en 23, en met toepassing van de indexatie, vermeld in artikel 27, worden verminderd met 9 %.]1 ----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2015-05-29/20, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
TITEL III. - BOEKHOUDKUNDIGE REGELS VAN TOEPASSING OP DE INRICHTINGEN EN DIENSTEN WAARVAN SPRAKE IN ONDERHAVIG KONINKLIJK BESLUIT.
Art.28.Om van de bepalingen van dit besluit te kunnen genieten, moeten de inrichtingen erkend ter uitvoering van artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten en van het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten, en boekhouding bijhouden overeenkomstig bijlage II. De Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu en de Minister van Justitie organiseren ieder wat hem betreft, het toezicht op deze boekhouding.
Art. 28_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1986-12-10/34, art. 47, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
Art.29.De verplichting die ontstaat uit artikel 28 vangt aan op 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel van het besluit van erkenning.
De inrichtingen en diensten erkend op de datum van de inwerkingtreding van onderhavig besluit dienen van 1 januari 1974 af artikel 28 na te leven. <KB 17-12-1973, art. 1>
Art. 29_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1986-12-10/34, art. 47, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
Art.30.De tehuizen en inrichtingen met minder dan 30 bedden alsook de diensten voor plaasting in gezinnen en de diensten die zich bezighouden met het organiseren van erkende gezinsvervangende tehuizen, leggen in overleg met de afgevaardigden van de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu of van de Minister van Justitie een boekhouding aan opgevat volgens de algemene principes van bijlage II en aangepast aan de omvang van hun activiteiten, den dit vanaf de data vastgesteld in artikel 29.
Art. 30_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1986-12-10/34, art. 47, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
Art.31.De aanvangsbalans van elke inrichting, tehuis of dienst voor plaatsing in gezinnen of voor organisatie van gezinsvervangende tehuizen wordt, naar belang van het geval, voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu of aan de Minister van Justitie binnen zes maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel van het besluit van hun erkenning of de toekenning van toelagen. De inrichtingen die erkend zijn op de datum van de bekendmaking van onderhavig besluit in het Belgisch Staatsblad beschikken, van die datum af, over een periode van twaalf maanden om hun aanvangsbalans voor te leggen. <KB 17-12-1973, art. 2>
Art. 31_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1986-12-10/34, art. 47, 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
Art.32.De erkenning van de inrichtingen die de bepalingen van onderhavige titel niet naleven kan worden ingetrokken. In elk geval kunnen zij, met uitzondering van de aanpassing ten gevolge van de stijging van het indexcijfer, geen aanspraak maken op de verhoging van de dagprijs vastgesteld op de datum van de bekendmaking van het uittreksel van het erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad of op 1 juli 1973 wanneer het gaat om inrichtingen die op die datum zijn erkend.
Art. 32_VLAAMS_GEWEST. <Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1986-12-10/34, art. 47. 1°, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1987>
TITEL IV. - BEDRAG EN VEREFFENING VAN DE TOELAGEN.
Art.33.De financiële tegemoetkoming van de openbare besturen is beperkt tot het aantal dagen dat een begunstigde in een inrichting, bij een private persoon of in een gezinsvervangend tehuis heeft doorgebracht. Er wordt slechts een dag aangerekend voor de dag van de opneming en de dag van het ontslag : hij wordt bestempeld als dag van de opneming.
De dagprijs wordt eventueel verminderd met alle andere voor de begunstigde uitgekeerde bedragen, namelijk de kinderbijslagen, de studietoelagen of alle andere bijdragen ten laste gelaten van de begunstigde of van zijn familie.
Art. 33_VLAAMS_GEWEST. De financiële tegemoetkoming van de openbare besturen is beperkt tot het aantal dagen dat een begunstigde in een inrichting, [1 ...]1 of in een gezinsvervangend tehuis heeft doorgebracht. Er wordt slechts een dag aangerekend voor de dag van de opneming en de dag van het ontslag : hij wordt bestempeld als dag van de opneming. De dagprijs wordt eventueel verminderd met alle andere voor de begunstigde uitgekeerde bedragen, namelijk de kinderbijslagen, de studietoelagen of alle andere bijdragen ten laste gelaten van de begunstigde of van zijn familie.
----------
(1)<BVR 2013-11-08/24, art. 76, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
Art. 33bis.<KB 12-06-1978, art. 7> Te verrekenen voorschotten op toelagen kunnen aan de inrichtingen die erkend zijn overeenkomstig de artikelen 66 en 67 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, aan de diensten voor plaatsing in gezinnen of voor de organisatie van erkende gezinsvervangende tehuizen worden verleend :
1° voor de aanwerving van nieuwe personeelsleden binnen de betoelaagbare personeelsnormen;
2° in afwachting dat de definitieve dagprijs van het afgelopen jaar is vastgesteld.
Deze bepaling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1977.
Art. 33bis_VLAAMS_GEWEST. (§ 1. De financiële tegemoetkoming van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een handicap wordt bepaald overeenkomstig de regels die in de desbetreffende reglementeringen worden vastgesteld, met dien verstande dat volgende combinaties toegelaten zijn : - [1 ...]1 - [1 ...]1 - [1 ...]1 - semi-internaat of dagcentrum en kort verblijf; - semi-internaat of dagcentrum en thuisbegeleiding; - semi-internaat of dagcentrum en zelfstandig wonen; - kort verblijf en thuisbegeleiding. § 2. In geval van deeltijdse opvang zijn volgende combinaties toegelaten - internaat en semi - internaat; - tehuis voor niet-werkenden en dagcentrum; - dagcentrum en tewerkstelling in een beschutte werkplaats.)(BVR 1998-03-24/42, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1998)> [2 § 3. Paragraaf 1 en paragraaf 2 zijn niet van toepassing op jeugdhulpverlening die wordt aangeboden in uitvoering van een jeugdhulpverleningsbeslissing van de toegangspoort, vermeld in artikel 2, 28° van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.]2 ----------
(1)<BVR 2013-11-08/24, art. 77, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2014>
(2)<BVR 2014-02-21/05, art. 101, 031; Inwerkingtreding : 28-02-2014>
Art.34. De wijze waarop de toelagen toegekend overeenkomstig de bepalingen van onderhavig besluit worden vereffend wordt bepaald door, respectievelijk, de Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu en de Minister van Justitie.
TITEL V. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Art.35. Onze Minister van Justitie zal de voorwaarden bepalen die de in de hoofdstukken III en IV van titel I genoemde diensten moeten naleven om aanspraak te kunnen maken op de toelagen die worden toegekend voor de krachtens de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming geplaatste begunstigden.
Art.36. Het koninklijk besluit van 2 juli 1965 houdende regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, uit te keren aan instellingen die op overheidskosten geplaatste minderjarigen opnemen, artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 november 1967 houdende vaststelling van de prijs per dag onderhoud van aan geestes- of karakterstoringen lijdende behoeftige kinderen, van behoeftige doofstommen, blinden of gebrekkigen, geplaatst in inrichtingen die als internaat zijn opgericht en het koninklijk besluit van 20 november 1967 tot voorlopige vaststelling van de toelagen per dag onderhoud en opvoeding waarop de in artikel 70, 2e lid, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming bedoelde inrichtingen en particulieren aanspraak kunnen maken, zijn opgeheven.
Art.37. Het bedrag van de toelage per dag toegekend voor de minderjarigen die krachtens voormelde wet van 8 april 1965 zijn geplaatst in inrichtingen waarvan de dagprijs wordt vastgesteld door een ander departement dan dat van Justitie, of door een in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, genoemde instelling, stemt overeen met bedoelde prijs.
Art.38. Het bedrag van de toelage per dag toegekend voor de minderjarigen die zijn geplaatst krachtens de wet van 8 april 1965 in inrichtingen waarop het koninklijk besluit van 29 april 1969 tot vaststelling van de algemene voorwaarden voor erkenning bedoeld in artikel 66 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming niet van toepassing is, wordt vastgesteld door de Minister van Justitie overeenkomstig de bepalingen van onderhavig besluit en de bijzondere omstandigheden van de plaatsing.
Art.39. De in de artikelen 66 en 67 van voornoemde wet van 8 april 1965 bedoelde inrichtingen die een aanvraag tot erkenning hebben ingediend overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 april 1969 tot vaststelling van de algemene voorwaarden voor erkenning bedoeld in artikel 66 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming kunnen, indien zij voldoen aan artikel 6 van het besluit van 29 april 1969, de bepalingen van dit besluit genieten.
Art.40. De inrichtingen waarvan sprake in de artikelen 66 en 67 van de voornoemde wet van 8 april 1965 die de bepalingen van het voornoemde koninklijk besluit van 29 april 1969 niet in acht nemen, kunnen in voorkomend geval, alleen aanspraak maken op een compensatietoelage die het bedrag van de in titel I, hoofdstuk I, afdeling I van onderhavig besluit genoemde kosten niet overschrijdt.
Als overgangsmaatregel is bepaald dat de in het vorige lid genoemde inrichtingen waarop artikel 99, lid 1 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming van toepassing is, de bepalingen van dit besluit kunnen genieten, op voorwaarde dat zij een aanvraag tot erkenning indienen overeenkomstig de bepalingen van het voormelde koninklijk besluit van 29 april 1969 binnen een maand volgend op de bekendmaking van onderhavig besluit.
Art.41. Onderhavig koninklijk besluit treedt in werking op 1 maart 1973 met uitzondering van :
1° de artikelen 8 en 22 waarvan de datum van inwerkingtreding later zal worden bepaald;
2° het artikel 9 dat in werking treedt op 1 januari 1974. Tot op die datum wordt de vastgestelde vergoeding beperkt tot 3 F per dag en per begunstigde.
Art. 41bis. § 1. <betreft de periode van 01-05-1973 tot 31-12-1973>
§ 2. (oud) opgeheven <KB 07-07-1975, art. 6>
§ 2. (nieuw = voormalig § 3) <uitwerking tot 31-12-1973>
§ 3. <uitwerking voor 1974>
Art.42. Onze Minister van Volksgezondheid een Leefmilieu en Onze Minister van Justitie zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van onderhavig besluit.
Bijlagen.
Art. N1. Bijlage I. - Tabel van de weddeschalen (sociale programmatie inbegrepen), in aanmerking te nemen op 1 januari 1976 voor het bepalen van de prijs per dag onderhoud.
<Niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 04/05/1973, p. 5625-5627>
Art. N1_VLAAMS_GEWEST. Bijlage 1. Tabel van de weddeschalen overeenstemmend met deze geldend voor het personeel der Rijksbesturen, in aanmerking te nemen voor het bepalen van de prijs per dag onderhoud.
(NOTA : Voor de Vlaamse Gemeenschap bijlage wordt vervangen door de bij onderhavig besluit gevoegde bijlagen :
(Cfr. 1. Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries en latere wijzigingen.
2. Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries en latere wijzigingen.)
Geldend voor de inrichtingen erkend in uitvoering van het decreet van 27 juni 1985 inzake bijzondere jeugdbijstand.
<Tabel niet opgenomen om technische redenen>
<BVE 1991-08-02/34, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-12-1991>
Art. N1_DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.[1 Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 30 maart 1973 tot bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels voor de vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten geplaatst ten laste van de openbare besturen
Toewijzing van de weddeschalen van bijlage 1 van het besluit van de Regering van 22 juni 2001 tot vaststelling van de berekeningsgrondslagen voor de subsidiëring van de personeelskosten in de sectoren "sociale aangelegenheden" en "gezondheid"
Functie | Toegangsvoorwaarde/diplomavereiste | Nr van de weddeschaal |
A. Opvoedend personeel | | |
Opvoeder klasse I (m/v) | Houder van een einddiploma of studieattest van het hoger onderwijs, ten minste een onderwijs met volledig leerplan van het korte type of cursussen voor sociale promotie van het korte type; studierichtingen: pedagogie, psychologie, sociale of paramedische wetenschappen . | 13 |
Opvoeder klasse IIA (m/v) | Houder van één der volgende diploma's: - een einddiploma of een studieattest van het hoger secundair onderwijs in de studierichtingen pedagogie, sociale of paramedische wetenschappen of opvoeding; - een brevet van verpleegkundige; - een gelijkwaardig diploma in de vermelde richtingen, behaald via bijscholing of een aanvullende opleiding ; - een afgesloten modulaire aanvullende opleiding van de Dienst voor zelfbeschikkend leven . | 8 |
Medewerkers met opvoedende functies (m/v) | De modulaire aanvullende opleiding van de Dienst voor zelfbeschikkend leven afgesloten hebben. | 8 |
Opvoeder klasse IIB (m/v) | Houder van een einddiploma of studieattest van het hoger secundair onderwijs (algemene of technische opleiding) De activiteit als opvoeder mag niet langer dan 5 opeenvolgende jaren uitgeoefend worden. In de loop van die periode zijn de medewerkers ertoe verplicht ofwel deel te nemen aan de modulaire aanvullende opleiding of aan een opleiding om de kwalificatie als opvoeder klasse IIA of IA te verwerven. | 8 |
Opvoeder klasse III (m/v) | Houder van één van de volgende bekwaamheidsbewijzen: - diploma of getuigschrift van het lager secundair onderwijs (algemene of technische opleiding) ; - brevet, getuigschrift of studieattest van het hoger secundair beroepsonderwijs (met vrucht beëindigd); - getuigschrift van ziekenoppasser of brevet van ziekenhuisbediende/brevet van ziekenhuisassistent . | 7 |
Hoofdopvoeder (m/v) | Houder van een bachelordiploma in de pedagogie, psychologie, sociologie of paramedische wetenschappen + gedurende drie jaar educatieve activiteiten uitgeoefend hebben in instellingen voor personen met ondersteuningsbehoefte. Die betrekking kan uitsluitend door de Dienst voor zelfbeschikkend leven toegewezen worden als de educatieve activiteiten van de inrichting ook in een filiaalinrichting of in het kader van een bijzonder project uitgeoefend worden. | 13bis |
| | |
B. Leidend personeel | | |
Leider/verantwoordelijke (m/v) | Een bachelor- of graduaatdiploma in één van de gebieden vermeld in A of D. | 14 |
Directeur/master (m/v) | Een master- of licentiaatsdiploma in de gebieden vermeld in D. | 16 |
C. Administratief personeel en onderhoudspersoneel | | |
Administratief medewerker (m/v) | Houder van een einddiploma of studieattest van het lager secundair onderwijs (algemene of technische opleiding) | 4 |
Opsteller (m/v) | Houder van - een einddiploma of studieattest van het hoger secundair onderwijs (algemene of technische opleiding) een attest van de dienst voor arbeidsbemiddeling dat men geslaagd is voor een opleiding tot polyvalente kantoorbediende; - houder van een eindeleertijdsgetuigschrift van de Middenstand (Gesellenbrief) als vervoercommissionair | 5 |
Boekhouder 2de klasse (m/v) | Houder - van een einddiploma of studieattest van het hoger secundair onderwijs (algemene of technische opleiding), studierichting handel; - een attest uitgereikt door de Dienst voor arbeidsbemiddeling na een met vrucht gevolgde opleiding tot hulpboekhouder; - een eindeleertijdsgetuigschrift (Gesellenbrief) als boekhouder . | 6 |
Onderhoudswerkman (m/v) | Ongeschoold werkman | 2 |
Geschoold onderhoudswerkman (m/v) | Werkman met beroepservaring zonder einddiploma of studieattest | 2 |
Eerste geschoold werkman (m/v) | Geschoold werkman - houder van een einddiploma of studieattest (waaruit blijkt dat de studies met vrucht zijn gevolgd) van het hoger secundair onderwijs (technische of beroepsopleiding); - houder van een eindeleertijdsgetuigschrift van de middenstandsopleiding (Gesellenbrief); - houder van een praktijkcertificaat van de middenstandsopleiding met 3 jaar nuttige beroepservaring. Geschoold onderhoudswerkman met overeenstemmende bekwaamheid: - met minstens 5 jaar nuttige beroepservaring verworven in de eigen dienst; - met minstens 10 jaar nuttige beroepservaring. | 3 |
D. Bijzondere functies | | |
Maatschappelijk werker/maatschappelijk assistent (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Verpleger A2 (m/v) | Houder van een brevet van verpleegkundige | 11 |
Verpleger A1 (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Kinesitherapeut (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Logopedist (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Ergotherapeut (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Assistent in de psychologie (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Therapeut in psychomotoriek (m/v) | Bachelor ou graduaat in dat gebied | 13 |
Kinderverzorger (m/v) | Diploma in dat gebied of kleuterschoolassistent of kinderbegeleider | 8 |
Gezins- en sanitaire hulp (m/v) | Diploma in dat gebied | 8 |
Gezins- en bejaardenhelp(st)er | Diploma in dat gebied | 8 |
Zorgkundige (m/v) | Diploma in dat gebied | 8 |
Master in de psychologie | Master- of licentiaatsdiploma | 15 |
Master in de pedagogie | Master- of licentiaatsdiploma | 15 |
Master in de kinesitherapie | Master- of licentiaatsdiploma | 15 |
Master in de sociologie | Master- of licentiaatsdiploma | 15 |
Master in de logopedie | Master- of licentiaatsdiploma | 15 |
Huisarts (m/v) | Houder van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde | 17 |
Arts-specialist (m/v) | Houder van het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde alsmede van een specialisatie die vereist is overeenkomstig het advies van de erkenningscommissie van geneesheren-specialisten. | 18 |
]1
----------
(1)<BDG 2019-01-31/31, art. 7, 040; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
Art. N2. Bijlage II - Boekhoudkundig plan.
Klasse I. Oprichtingswaarden.
- 10 Oprichtings- en uitbreidingskapitalen.
10.00.01 Kapitaal (toelagen).
10.00.02 Kapitaal (schenkingen).
10.01 .. Werkingstoelagen.
10.02 .. Uitrustingstoelagen.
- 11 Verplichte reserves.
- 12 Facultatieve reserves.
12.00 .. Winst en verlies van vorige dienstjaren.
12.01 .. Achterstallige wedden (provisie).
12.02 .. Kasgeldreserve.
- 13 Diverse leningen.
13.00 .. Af te betalen leningen.
- 14 Afschrijvingen op vastgestelde waarden.
14.41 .. Onroerende goederen en onroerende goederen bij bestemming. Respectievelijk 3 p.c. en 5 p.c.
14.42 .. Materieel voor medische uitrusting 20 pct.
14.43 .. Materieel voor niet-medische uitrusting en mobilair 10 pct.
14.44 .. Eerste inrichting 33,33 pct.
14.45 .. Rollend materieel 20 pct.
14.46 .. Grote onderhoudswerken 33,33 pct.
14.47 .. Cultureel patrimonium 100 pct.
Klasse II. Beschikbare waarden.
- 20 Kas.
- 21 Postcheckrekening.
- 22 Banken.
- 23 Ongebruikt.
- 24 Effecten en beurswaarden.
- 29 Gelbeweging.
Klasse III. Eisbare waarden.
- 30 Kliënten (schuldenaars).
30.01 .. Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten.
30.02 .. Justitie.
30.02.01 Gewone toelage voor onderhoud en opvoeding.
30.02.02 Toelage voor het dekken van speciale kosten.
30.03 .. Nationaal Werk voor Kinderwelzijn.
30.04 .. Private plaatsingen.
30.05 .. Kinderbijslagen.
30.06 .. Tussenkomst van C.O.O.'s.
30.07 .. Nationale opvoeding.
30.07.01 Werkingskosten.
30.07.02 Studiebeurzen.
30.08 .. Tussenkomst van de werkenden.
30.09 .. Diverse.
30.09.01 Diverse.
30.09.02 Mutualiteiten (nominatieve rekening).
- 31 Leveranciers (schuldeisers).
- 32 Personeelslasten.
32.01 .. R.M.Z. Werknemersbijdrage.
32.02 .. R.M.Z. Patronale bijdrage.
32.03 .. Bedrijfsvoorheffing.
32.04 .. Extra legaal pensioen (stortingen voor werkgever).
32.05 .. Voordelen in natura.
32.06 .. Arbeidsongevallenverzekering (wettelijke verzekering).
32.07 .. Sociale abonnementen (tussenkomst van de werkgever).
32.08 .. Arbeidsgeneeskunde.
- 38 Honoraria.
38.01 .. Medisch.
38.02 .. Paramedisch.
38.03 .. Verplegend.
- 39 Diverse.
Klasse IV. Vastgelegde waarden.
- 40 Gronden.
- 41 Onroerende goederen en onroerende goederen bij bestemming.
41.45 .. Internaat voor kinderen.
41.46 .. Semi-internaat voor kinderen.
41.47 .. Schoolinrichting.
41.48 .. Tehuis voor kort verblijf.
41.49 .. Home voor volwassenen.
- 42 Materieel voor medische uitrusting.
- 43 Materieel voor niet-medische uitrusting en mobilair.
43.03 .. Onderhoudsmaterieel.
43.04 .. Verwarmingstoestellen.
43.05 .. Bureelmeubelen, enz.
43.06 .. Wasmachines, enz.
43.07 .. Keukenuitrusting.
43.08 .. Meubelen.
- 44 Eerste inrichting.
- 45 Rollend materieel.
- 46 Grote onderhoudswerken.
- 47 Cultureel patrimonium.
- 48 Werken in uitvoering.
- 49 Roerende beleggingen.
Klasse V. Omzetbare waarden.
- 50 Algemene bevoorrading.
- 51 Voedingswaren.
- 52 Ongebruikt.
- 53 Ongebruikt.
- 54 Linnen en beddegoed.
- 55 Apotheek.
- 56 Leeggoed.
- 57 Kantine.
- 58 Schoolbenodigdheden.
- 59 Reservematerieel.
Klasse VI. Industriële waarden.
- 60 Medisch personeel.
- 61 Loontrekkend personeel.
- 62 Administratief personeel.
- 63 Verplegend personeel.
- 64 Paramedisch personeel.
- 65 Ander en opvoedend personeel.
- 66 Directe kosten.
- 69 Ontvangsten.
Vb. 69.45 Internaat voor kinderen.
69.45.01 Prijs per dag onderhoud.
69.45.02 Supplementen op de onderhoudsdagprijs.
69.45.03 Doktershonoraria.
69.45.04 Honoraria verplegend en/of paramedisch personeel.
69.45.05 Ongebruikt.
69.45.06 Andere ontvangsten.
69.45.07 Dure specialiteiten, prothesen, enz.
69.46 Zelfde onderverdeling als voor 69.45.
Klasse VII. Te verdelen kosten.
- 70 Afschrijvingen.
- 71 Financiële lasten.
- 72 Algemene kosten.
- 73 Onderhoud.
- 74 Verwarming.
- 75 Administratieve kosten.
- 76 Wasserij - linnen - kleding.
- 77 Voeding.
- 78 Internaat.
- 79 Medische kosten.
Klasse VIII. Facultatief.
Commerciële overgangswaarden.
Klasse IX. Resultaatrekeningen.
- 90 Winst en verliesrekening.
TABEL VAN CODIFICATIE VAN DE KOSTENPLAATSEN.
Voorlopige kostenplaatsen en kostprijselementen.
- 00 Afschrijvingen (70).
- 01 Financiële lasten (71).
- 02 Algemene kosten (72).
- 03 Onderhoud (73).
- 04 Verwarming (74).
- 05 Administratieve kosten (75).
- 06 Wasserij - linnen - kleding (76).
- 07 Voeding (77).
- 08 Internaat (78).
- 09 Medische kosten (79).
Definitieve kostenplaatsen.
- 20 tot 44 Ongebruikt.
45 Internaat voor kinderen.
46 Semi-internaat voor kinderen.
47 Schoolinrichting.
48 Tehuis voor kort verblijf.
49 Home voor volwassenen.
- 50 tot 69 Ongebruikt.
- 70 tot 97 Technische hulp en nevendiensten, waarvan
- 70 tot 92 Ongebruikt.
93 Tuinbouw.
94 Boerderij.
95 Klooster.
96 Verpleegstersschool, school voor kinderverzorgsters.
97 Eredienst.