24 APRIL 1973. - Ministerieel besluit tot bepaling, wat betreft het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen. (NOTA : voor de Franse Gemeenschap opgeheven bij BEFG 1983-12-22/33, art. 63, 002) (NOTA : Opgeheven, voor wat de Franse Gemeenschap betreft, voor de instellingen gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. <BESL 1994-12-22/09, art. 14, Inwerkingtreding : 01-01-1994>) (NOTA : Zie ook artikel 13, § 1 van het BVE 1993-12-15/43, B.St. 16-03-1994, p. 6490) (NOTA : Opgeheven voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR2016-02-26/09, art. 41, 8°, 028; Inwerkingtreding : 31-12-2016) (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige gemeenschap bij BDG2019-12-12/26, art. 23, 029; Inwerkingtreding : 01-01-2020)(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-01-1984 en tekstbijwerking tot 18-02-2020)
HOOFDSTUK I. - PERSONEELSNORMEN VAN DE INRICHTINGEN, DE TEHUIZEN EN DE DIENSTEN VOOR PLAATSING IN GEZINNEN.
Art. 1, 1bis, 1ter, 2
HOOFDSTUK II. - GENEESKUNDIGE VERSTREKKINGEN DIE DOOR DE DAGPRIJS NIET WORDEN GEDEKT.
Art. 3-5, 5bis
HOOFDSTUK III. - DE REISKOSTEN.
Art. 6
HOOFDSTUK IIIbis. - [Kosten voor socio-culturele noden.] (Ingevoegd bij BVR 28-07-1983, art.3 en gewijzigd bij BVR 28-09-1983, art. 3)
Art. 6bis
HOOFDSTUK IV. - HET STELSEL VAN DE VAKANTIES EN DE DAGEN VRIJAF.
Art. 7-8, 8bis, 9-11, 11bis
HOOFDSTUK IVbis. - (Logeerfunctie.) <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1998-03-24/42, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-1998>
Art. 11ter
HOOFDSTUK IVter. - <Ingevoegd bij BVR 1998-12-08/63, art. 8; Inwerkingtreding : 01-07-1998> Het stelsel van dagbesteding voor niet-werkenden in de tehuizen voor werkenden.
Art. 11quater
HOOFDSTUK V. - DIVERSE BEPALINGEN.
Art. 12-14, 14bis, 15
Bijlagen.
Art. N, N1-N2
1989029842 1994033082 1994033132 1994035204 1996033007 1997033033 1998033078 1998035477 1999035288 2000033057 2001033062 2001035558 2001036024 2004036280 2004036904 2005033053 2006035903 2006036771 2007035127 2008203685 2010035899 2011035191 2011203837 2014035963 2015035776 2016035423 2020200480
[Opgeheven] <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001> Art. 2. (Vlaamse Overheid) <MB 09-09-1976, art. 1> De personeelskosten worden in aanmerking genomen voor het berekenen van de dagprijs toegekend aan de diensten voor plaatsing in gezinnen tot beloop van de hiernavolgende personeelsbezetting vastgesteld voor 30 gehandicapten : - een bestuurder met diploma van het niveau A1 met voltijdse betrekking, indien de dienst voor plaatsing in gezinnen zelfstandig werkt. Indien de dienst aan een inrichting of een tehuis voor gehandicapten verbonden is, verzekert de bestuurder van de inrichting het beheer van deze dienst; - een geneesheer-specialist met kwarttijdse betrekking; - een [1 licentiaat]1 met halftijdse betrekking; - een maatschappelijk assistent [1 of een gezinsbegeleider met de kwalificatie van opvoedend en verzorgend personeel klasse 1]1 met voltijdse betrekking; - [een administratief personeelslid van de klasse 3 of de klasse 2 met voltijdse betrekking.] <BVE 1991-08-02/33, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-12-1991> [De bepaling van het bovenstaande lid is niet van toepassing op de bepalingen na (2), ingevoegd in bijlage II, tabel II." <BVE 1989-07-29/34, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-10-1989>; De bepalingen van onderhavig besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen of afdelingen van inrichtingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.] ---------- (1)<BVR 2006-12-15/75, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-09-2006> HOOFDSTUK II. - GENEESKUNDIGE VERSTREKKINGEN DIE DOOR DE DAGPRIJS NIET WORDEN GEDEKT. Art. 3. <Voor de Vlaamse Gemeenschap, opgeheven bij BREV 28-07-1983, art. 3; en bij BVE 1989-07-29/33, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-01-1987; en bevestigd bij BVR 1994-07-20/34, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1994> De bepalingen van onderhavig besluit zijn enkel van toepassing op de in het kader van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten erkende inrichtingen of afdelingen van inrichtingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.> De kosten van de farmaceutische specialiteiten vereist voor een bijzondere langdurige behandeling kunnen mits machtiging van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, boven de dagprijs terugbetaald worden volgens het door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vastgestelde basisbedrag. (NOTA : Artikel 3 geldig voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie) : Art. 3. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>) Art. 4. (NOTA : voor de Vlaamse Gemeenschap, opgeheven bij BREV 28-07-1983, art. 3; en bevestigd bij BVR 1994-07-20/34, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1994> § 1. Uitgezonderd in dringende gevallen, zijn de bijzondere onderzoeken, de verblijven in een verzorgingsinrichting, het operatief ingrijpen en het gebruik van het osteosynthesemateriaal, aan een voorafgaande machtiging van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten onderworpen. Deze kosten worden terugbetaald door het Fonds tot beloop van : a) de dagprijs die bepaald werd in toepassing van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen; b) de prijs die voorkomt op het basistarief vastgesteld door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Voor de begunstigden die in een pleeggezin geplaatst zijn, worden echter de werkelijke verplegingskosten in een gemeenschappelijke kamer, onder aftrek van de uitkering van de ziekteverzekering terugbetaald door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. § 2. Prestaties voor functionele wederaanpassing kunnen in uitzonderlijke gevallen aan de begunstigden van het Fonds voor medische-sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten verstrekt worden, hetzij door centra voor functionele wederaanpassing, hetzij door medisch of paramedisch personeel zoals vermeld in de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de gehandicapten; deze prestaties vereisen de voorafgaande machtiging van voornoemd Fonds. De kostprijs van deze prestaties wordt terugbetaald door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten onder de voorwaarden en tot beloop van de prijs vastgesteld door het Rijksfonds voor sociale reclassering van de minder-validen. (NOTA : Artikel 4 geldig voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie) : Art. 4. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>) Art. 5. (NOTA : voor de Vlaamse Gemeenschap, opgeheven bij BREV 28-07-1983, art. 3; en bevestigd bij BVR 1994-07-20/34, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1994> § 1. De orthopedische prothesen, de gehoortoestellen en de rolstoelen kunnen worden terugbetaald door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor de gehandicapten na gunstig advies van de nationale dienst der prothesen. De herstellingskosten kunnen op voorlegging van de factuur worden terugbetaald door het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. § 2. De tandprothesen, de brillen en andere oogprothesen kunnen door het Fonds worden terugbetaald volgens het door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vastgestelde basisbedrag. De herstellingskosten kunnen eveneens ten laste genomen worden voor de prijs die gestaafd wordt door de faktuur. <MB 09-09-1976, art. 2. § 1> § 3. De tandheelkundige hulp zowel bewaarshalve als herstelshalve kan door het Fonds worden terugbetaald volgens de prijs die tot basis dient voor de terugbetaling van de geneeskundige verstrekkingen die voor de tegemoetkoming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering in aanmerking komen. <MB 9 september 1976, art. 2, § 2> (NOTA : Artikel 5 geldig voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie) : Art. 5. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>) Art. 5bis. (Vlaamse Gemeenschap) (Opgeheven bij BVR 20-07-1994, art. 1; Inwerkingtreding : 01-09-1994) HOOFDSTUK III. - DE REISKOSTEN. Art. 6.(NOTA : voor de Vlaamse Gemeenschap wordt art. 6 opgeheven; BVR 1994-07-20/34, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 01-09-1994> § 1. Het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten betaalt de reiskosten terug voor zijn begunstigden en indien ze niet alleen kunnen reizen voor de personen die hen vergezellen, wanneer ze naar een andere inrichting of huis moeten overgebracht worden of geneeskundige verzorging moeten ontvangen buiten de inrichting. De terugbetaling geschiedt tot beloop van de werkelijke uitgaven en op voorlegging van een voor echt verklaard getuigschrift dat door de aanvrager behoorlijk moet gedagtekend en ondertekend worden. De personen die aan verminderd tarief kunnen reizen mogen slechts het werkelijke uitgegeven bedrag terugeisen. § 2. Ingeval een auto als vervoermiddel wordt gebruikt voor de reis, bedoeld onder § 1, van de gehandicapte en eventueel van de persoon die hem vergezelt, betaalt het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten de vervoerkosten terug op basis van een fiskaal vermogen van de personenwagen beperkt tot 11 PK en het bedrag bepaald door de Staat voor de reizen van personen die geen deel uitmaken van zijn personeel. (NOTA : Artikel 6 geldig voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie) : Art. 6. (Opgeheven) <BESL 2001-12-06/58, art. 13, 018; Inwerkingtreding : 01-01-2001>) HOOFDSTUK IIIbis. - [Kosten voor socio-culturele noden.] (Ingevoegd bij BVR 28-07-1983, art.3 en gewijzigd bij BVR 28-09-1983, art. 3) Art. 6bis.(Vlaamse Gemeenschap) [Het fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten kan voor gehandicapte volwassenen die enkel motorisch en/of zintuiglijk gehandicapt zijn [1 of voor meerderjarige personen met een handicap met een niet-aangeboren hersenletsel]1 een bedrag van 20 F per onderhoudsdag en voor matig en licht mentaal gehandicapte volwassenen een bedrag van 13 F per onderhoudsdag betoelagen, op voorwaarde dat zij besteed worden door de gehandicapten of hun vertegenwoordigers voor activiteiten of diensten die bijdragen tot de sociale integratie of tot de handhaving ervan.] (Ingevoegd bij BVR 28-07-1983, art.3 en gewijzigd bij BVR 28-09-1983, art. 3) ---------- (1)<BVR 2014-06-20/11, art. 1, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014> HOOFDSTUK IV. - HET STELSEL VAN DE VAKANTIES EN DE DAGEN VRIJAF. Art. 7. De inrichtingen die onder het stelsel van het internaat werken, de tehuizen en de diensten voor plaatsing in gezinnen mogen buiten hun eigen inrichting en op hun verantwoordelijkheid vakantieverblijven inrichten voor de begunstigden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. Het vakantieprogramma moet aan het Fonds medegedeeld worden. Art. 8. De dagprijs toegekend aan de inrichting, het tehuis of de dienst voor plaatsing in gezinnen wordt verhoogd met de door bewijsstukken gestaafde bijkomende kosten die voortvloeien uit de vakantieverblijven, dit tot een maximum van 100 F per dag en tot 30 dagen per jaar. De 30 vakantiedagen mogen over 3 perioden gespreid worden waarvan een in juli of augustus moet vallen. De reiskosten die voor de vakantie in aanmerking mogen genomen worden zijn beperkt tot die in het binnenland. Art. 8bis. <KB 14-06-1978, art. 3> De bijzondere forfaitaire dagvergoeding voorzien in artikel 4bis, § 3, van het voornoemd koninklijk besluit, wordt toegekend aan de begeleidende personeelsleden voor de vakantieverblijven georganiseerd door de inrichting zoals bedoeld in artikelen 7 en 8. Hun aantal wordt vastgesteld volgens de normen voorzien in de bijlage van dit besluit rekening houdend met het aantal gehandicapten aanwezig in het vakantieverblijf. Buiten de eerste en de laatste dag van de vakantie wordt deze vergoeding slechts uitbetaald voor elke aanwezigheidsperiode van 24 uur per dag in het vakantieverblijf. Art. 9.(Federaal) De begunstigden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten mogen, voor zover hun gezondheidstoestand dit toelaat, tijdens de schoolvakantie in hun gezin terugkeren, of verblijven bij personen die het gezin vervangen. Iedere afwezigheid buiten de schoolvakantie van meer dan 48 u die niet door een medisch attest verantwoord wordt, heeft voor gevolg dat de dagprijs niet wordt uitgekeerd. GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN ========================== Art. 9. (VLAAMS GEWEST) [§ 1.] De begunstigden van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten mogen, voor zover hun gezondheidstoestand dit toelaat, tijdens de schoolvakantie in hun gezin terugkeren, of verblijven bij personen die het gezin vervangen. <BVR 1998-03-24/42, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1998> Iedere afwezigheid buiten de schoolvakantie van meer dan 48 u die niet door een medisch attest verantwoord wordt, heeft voor gevolg dat de dagprijs niet wordt uitgekeerd. [§ 2. De personen met een handicap kunnen op hun verzoek deeltijds worden opgenomen. Onder deeltijds wordt verstaan, 1 tot 4 dagen per kalenderweek. De voorziening mag een aanvraag om deeltijdse opvang niet weigeren. Personen die overgaan van voltijdse naar deeltijdse opvang krijgen, bij een hernieuwde vraag naar voltijdse opvang, voorrang op eventuele nieuwkomers. Bij deeltijdse opvang wordt in de inrichtingen erkend als internaat voor kinderen per aanwezigheidsdag een afwezigheidsdag op de subsidiëring aangerekend, in de tehuizen voor volwassen gehandicapten is de verhouding per aanwezigheidsdag 0,65 afwezigheidsdag, wat inhoudt dat de dagprijs per afwezigheidsdag verminderd wordt met de bedragen vermeld in artikel 11. Per voltijds equivalent dat wordt omgezet in twee of meerdere deeltijdse opnamen wordt boven de dagprijs een forfaitair bedrag toegekend van [1 2000 euro]1. Dit bedrag wordt niet toegekend indien op jaarbasis minder dan 3 voltijdse worden omgezet.] <BVR 1998-03-24/42, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 01-01-1998> ++++++++++ ---------- (1)<BVR 2008-07-10/83, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Art. 10. Tijdens de vakantie in hun gezin doorgebracht en tijdens de wettige afwezigheden wordt de dagprijs met de voedingskosten en de kosten voor het linnen verminderd zoals bepaald in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1973 houdende de bepaling van de te volgen gemeenschappelijke regels tot vaststelling van de toelagen per dag toegekend voor onderhoud, opvoeding en behandeling van minderjarigen en van gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen. Voor gehandicapten geplaatst in een gezin dat afhangt van een dienst voor plaatsing in gezinnen, bedraagt de vermindering van de dagprijs respectievelijk 50 F en 60 F, naargelang ze minder dan 12 jaar, of de 12 jaar bereikt hebben. (NOTA : artikel 10, § 2 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1995) Art. 11. <MB 03-05-1977> § 1. Het stelsel van de vakantie en de dagen vrijaf is niet toepasselijk op de tehuizen voor kort verblijf. De toevallige afwezigheden van maximum 48 uur brengen geen vermindering van de dagprijs teweeg. Voor zover de bezettingsgraad van deze tehuizen gedurende de periode die tot basis dient voor het berekenen van de dagprijs niet lager is dan 80 pct. van het aantal erkende bedden, mogen de personeelsnormen opgenomen in de bijlage van onderhavig besluit, niettemin maximaal worden toegepast. § 2. In het Centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten, heeft iedere afwezigheid van meer dan 48 uur die niet door een medisch attest wordt verantwoord tot gevolg dat de dagprijs niet wordt uitgekeerd; indien de afwezigheid verantwoord is, wordt de dagprijs bepaald in toepassing van artikel 10. (NOTA : Voor de Duitstalige Gemeenschap wordt art. 11, § 1 opgeheven; <BDG 1994-05-26/39, art. 1, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1994>) Art. 11bis. (NOTA : ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1998-03-24/42, art. 9; Inwerkingtreding : 01-01-1997) Voor de personen met een handicap die opgenomen zijn in een internaat voor kinderen of in een centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten, wordt met betrekking tot de subsidiëring de periode gedurende dewelke zij buiten de voorziening worden begeleid, gelijkgesteld met een periode van gewettigde afwezigheid in de voorziening. Onder «buiten de voorziening worden begeleid' wordt verstaan : een doelgerichte ortho-pedagogische begeleiding in het thuismilieu van kinderen voor wie een voltijdse aanwezigheid en begeleiding in de voorziening niet langer strikt noodzakelijk is. Deze periode kan niet méér dan 6 maanden bedragen vanaf de eerste dag begeleiding buiten de voorziening. De voorziening dient die begeleiding buiten de voorziening te verantwoorden op basis van het handelingsplan. In het protocol van verblijf wordt het aantal en de frequentie van de begeleidingen bepaald. HOOFDSTUK IVbis. - (Logeerfunctie.) <Ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1998-03-24/42, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-1998> Art. 11ter. (NOTA : ingevoegd voor de Vlaamse Gemeenschap bij BVR 1998-03-24/42, art. 10; Inwerkingtreding : 01-01-1998) De inrichtingen die onder het stelsel van het internaat werken en de tehuizen kunnen een logeerfunctie organiseren. Onder logeerfunctie wordt verstaan : elk verblijf van korte duur van minstens 12 uur per dag de overnachting inbegrepen. Een persoon met een handicap kan niet meer dan 30 dagen logeerfunctie per kalenderjaar opnemen. Elke persoon met een handicap die is ingeschreven in het Vlaams Fonds ongeacht de vraag naar bijstand wordt toegelaten tot de logeerfunctie. Per dag logeerfunctie wordt boven de dagprijs een forfaitair, niet aan het indexcijfer der consumptieprijzen gebonden bedrag van 850 BEF toegekend. De logeerfunctie kent geen afwezigheidsdagen. Het Vlaams Fonds stelt binnen de perken van de begroting, de programmatie vast m.b.t. de logeerfunctie georganiseerd vanuit een internaat of tehuis; voor 1998 wordt die bepaald op 6000 dagen. De voorziening die zich wenst in te schrijven in het systeem van logeerfunctie deelt het aantal dagen mee aan het Vlaams Fonds. Het Fonds bewaakt de regionale spreiding van het aantal logeerdagen. HOOFDSTUK IVter. - <Ingevoegd bij BVR 1998-12-08/63, art. 8; Inwerkingtreding : 01-07-1998> Het stelsel van dagbesteding voor niet-werkenden in de tehuizen voor werkenden. Art. 11quater. <Ingevoegd bij BVR 1998-12-08/63, art. 8; Inwerkingtreding : 01-07-1998> § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° tehuizen voor werkenden : de tehuizen voor werkende volwassen personen met een handicap zoals bedoeld in hoofdstuk IV, 2° van de bijlage bij het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten; 2° occasionele thuiszitters : in het tehuis voor werkenden opgenomen personen met een handicap die per jaar minder dan 73 weekdagen voor hun dagbesteding onder begeleiding vallen van een tehuis; 3° structurele thuiszitters : in het tehuis voor werkenden opgenomen personen met een handicap die per jaar minstens 73 weekdagen voor hun dagbesteding onder begeleiding vallen van het tehuis; 4° dagbesteding : het structureel zinvol invullen van de tijd die de in 2° en 3° bedoelde personen overdag in of buiten het tehuis voor werkenden doorbrengen. Voor de toepassing van het eerste lid, 2° en 3° wordt onder weekdagen verstaan, de dagen van maandag tot en met vrijdag. § 2. De personeelsbezetting van de tehuizen voor werkenden die de bij § 1, eerste lid, 2° en 3° bedoelde personen met een handicap onder hun bewoners hebben, wordt aangepast overeenkomstig de normen, vastgesteld in voetnoot (3) bij de tabel II van bijlage II gevoegd bij het ministerieel besluit van 24 april 1973 tot bepaling, wat betreft het ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin, van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud en de behandeling van de gehandicapten, geplaatst ten laste van de openbare besturen. § 3. Als het tehuis voor werkenden de dagbesteding van de bij § 1, eerste lid, 3° bedoelde personen met een handicap niet zelf organiseert, wordt aan het tehuis per structurele thuiszitter een subsidie van 187 500 fr. op jaarbasis toegekend teneinde hiermee de kosten te dekken van de in een andere organisatie verstrekte dagbesteding. Van dit bedrag mag ten hoogste 10 % besteed worden aan werkingskosten van de organisatie die de dagbesteding verstrekt. Het in eerste lid bedoelde bedrag is gebonden aan de spilindex die van kracht is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit en wordt geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. § 4. De bijkomende personeelsbezetting, bedoeld in § 2, en de bijkomende subsidie, bedoeld in § 3, zijn niet cumuleerbaar. De beperking van artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 houdende de subsidiëring van de personeelskosten in bepaalde voorzieningen van de welzijnssector is niet van toepassing op deze aanwervingen. § 5. Het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap kan een registratie- en rapporteringssysteem vaststellen met het oog op de evaluatie van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen. HOOFDSTUK V. - DIVERSE BEPALINGEN. Art. 12. De tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten wordt uitgekeerd aan de inrichtingen, tehuizen, en diensten voor plaatsing in gezinnen op voorlegging van de kostenstaten van het vervallen trimester. <Voor de Vlaamse Gemeenschap, eerste lid opgeheven vanaf 01-01-1988 door BVE 1987-12-23/33, art. 7, 3°, 005> De diensten voor plaatsing in gezinnen verzekeren de uitbetaling van de dagprijs, van het supplement en van de bijkomende tegemoetkomingen die aan de pleeggezinnen verschuldigd zijn. (NOTA : artikel 12 opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap; BDG 1995-05-05/35, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1995) Art. 13. De normen betreffende de personeelsbezetting in de inrichtingen en de tehuizen, opgenomen in de bijlage van onderhavig besluit, zullen toegepast worden binnen de perken van de in de begroting van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten ingeschreven kredieten. Voor het jaar 1973 zal het Fonds een derde ten laste nemen van het verschil tussen de personeelskosten voortkomende van, enerzijds de uitvoering van de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 juli 1965 houdende regels voor de vaststelling van de toelagen per dag uit te keren aan instellingen die op overheidskosten geplaatste minderjarigen opnemen en van het ministerieel besluit van 6 september 1966 tot vaststelling voor de medisch-pedagogische inrichtingen van de aanpassingen bepaald in artikel 14 van voornoemd koninklijk besluit van 2 juli 1965, anderzijds van de toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten en van het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten, en de personeelskosten voortvloeiend uit de toepassing van de bepalingen van onderhavig besluit wat betreft de vaststelling van de maximale personeelsbezetting die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de dagprijs. Met ingang van 1 januari 1974, kan het Fonds de kosten ten laste nemen voortvloeiend uit de toepassing van de maxima-personeelsnormen voorzien in dit besluit voor de inrichtingen die gehandicapten opnemen lijdend aan zware of ernstige mentale stoornissen, karakterstoornissen die nevrotische of prepsychotische toestanden kennen welke een aangepaste opvoeding vereisen, zware gehoorstoornissen, hersenverlamming, sclerosis multiplex, spinabifida of myopathie. <MB 22-11-1974, art. 2> Met ingang van 1 juli 1974, kan het Fonds eveneens de kosten ten laste nemen voortvloeiend uit de toepassing van de maximapersoneelsnormen voorzien in dit besluit voor de inrichtingen die licht of gematigd mentaal gehandicapten opnemen en die zeven dagen per week functioneren. <MB 22-11-1974, art. 2> De andere inrichtingen kunnen de tenlasteneming bekomen van het personeel aangeworven in 1974 mits voorafgaand akkoord van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. <MB 22-11-1974, art. 2> Voor de instellingen die bij het begin van een kalenderjaar ten minste een jaar erkend zijn, worden de subsidieerbare personeelskosten gedurende het betrokken kalenderjaar beperkt tot een bedrag dat overeenstemt met een personeelsbezetting die in toepassing van de vastgestelde personeelsnormen berekend is op basis van het gemiddeld aantal aanwezige geplaatste personen plus twintig procent. Het bedrag kan nooit hoger zijn dan op basis van het erkenningscijfer mogelijk is. De personeelsbezetting wordt berekend op basis van het gemiddeld aantal aanwezige personen plus dertig procent voor de instellingen waarvan de ingangsdatum van de eerste erkenning bij het begin van het kalenderjaar, niet meer dan een jaar is verstreken, voor de instellingen met ten hoogste dertig bedden die niet samen met andere instellingen in een erkenningsbesluit zijn vermeld, en voor de instellingen voor kort verblijf en de diensten voor plaatsing in gezinnen. <BREV 28-07-1983, art. 3> <Voor de Vlaamse Gemeenschap wordt het zesde tot en met het laatste lid opgeheven en vervangen door volgende bepalingen : " In afwijking van artikel 1, eerste en vierde lid, gelden de hierna volgende regelen : Het totaal aantal subsidieerbare personeelseenheden voor de functies paramedisch, opvoedend, verzorgend, administratief- en onderhoudspersoneel, opvoeder-groepschef, mag niet hoger liggen dan deze berekend op basis van de personeelsnormen opgenomen als bijlage van dit besluit, toegepast op het gemiddeld aantal geplaatste personen in het jaar waarop de dagprijs betrekking heeft of in het voorgaande kalenderjaar, verhoogd met tien procent. Voor inrichtingen met hoofdzakelijk schoolgaande gehandicapten, kan ook de gemiddelde bezetting van het schooljaar dat eindigt in de loop van het burgerlijk jaar voor het jaar waarvan de dagprijs berekend wordt, gehanteerd worden. Voor de tehuizen, de kortverblijfcentra, centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling, voor inrichtingen tot en met veertig bedden en diensten voor plaatsing in gezinnen wordt de totale gemiddelde bezetting evenwel verhoogd met 20 procent. Bij het bepalen van de subsidieerbare personeelslast van een inrichting of afdeling van een inrichting die voor de eerste maal erkend is en waarvan de erkenning noch geheel noch gedeeltelijk ter vervanging komt van de erkenning van een inrichting of afdeling van een inrichting die wordt afgebouwd, wordt rekening gehouden met de normen verbonden aan het erkenningsgetal, tot het einde van het kalenderjaar volgend op de datum van het erkenningsbesluit. Deze bepalingen mogen geen aanleiding geven tot overschrijding van de personeelsnorm verbonden aan het erkenningsgetal. " (BREV 1986-03-12/33, art. 7, 003)> Art. 14.<MB 11-03-1978> De wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld is van toepassing op de bedragen waarvan sprake in dit besluit met uitzondering van de uitgaven voor lonen en wedden, deze vallen onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Alle bedragen en uitgaven zijn verbonden aan de spil-index 114,20. [1 In afwijking van het eerste lid, valt het bedrag, vermeld in bijlage II, tabel 1 Personeelsnormen voor inrichtingen die werken onder het internaatsstelsel, voetnoot (9), onder de toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, rekening houdend met het indexcijfer, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. Het bedrag is verbonden aan de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2011.]1 ---------- (1)<BVR 2011-02-04/11, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2011> Art. 14bis. [1 De werkingssubsidies, verkregen met toepassing van artikel 6bis, 8, 9, § 2, artikel 10, 11ter en 11quater, § 3, met toepassing van de indexatie, vermeld in artikel 14, worden verminderd met 9 %.]1 ---------- (1)<Ingevoegd bij BVR 2015-05-29/20, art. 8, 027; Inwerkingtreding : 01-01-2015> Art. 15. Onderhavig besluit heeft uitwerking op 1 maart 1973. Bijlagen. Art. N.Bijlagen. (Om technische redenen worden de bijlagen van onderhavig besluit niet opgenomen. Delen van deze bijlagen, die voorheen opgenomen waren, werden gearchiveerd als artikelen N1, 1MN1, 2MN1 en N2. Deze vorige vormen kunnen geraadpleegd worden in versies met nummer 015 of kleiner. Vanaf het BVR 1998-12-08/63, gepubliceerd op 17-03-1999, werden de bijlagen bij Justel niet meer bijgewerkt.) (Bijlagen eerst gepubliceerd B.S. 13-06-1973, pp. 7403-7410.) (Gewijzigd bij : ) <MB 22-11-1974, art. 1 et 3; B.S. 04-12-1974> <MB 13-12-1975, B.S. 28-01-1976> <MB 09-09-1976, art. 3 et 4; B.S. 01-10-1976> <MB 20-04-1977, art. 1 et 3, B.S. 25-05-1977> <MB 14-06-1978, art. 2> <MB 29-07-1981, B.S. 01-09-1981> <BVE 26-11-1981, art. 1, B.S. 11-02-1982> <BREV 1983-07-13/33, B.S. 06-10-1983> <BREV 1986-03-12/33, art. 8> <BREV 1986-03-19/32, B.S. 11-07-1986> <BVE 1989-07-19/36, art. 3; Inwerkingtreding : 01-09-1989> <BVE 1989-07-29/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-10-1989; B.S. 05-12-1989> <BVE 1991-08-02/33, art. 1; Inwerkingtreding : 01-12-1991> <BDG 1993-07-20/35, art. 11; Inwerkingtreding : 01-01-1993> <BDG 1994-05-26/39, art. 1; Inwerkingtreding : 01-01-1994> <BVR 1994-07-20/34, art. 2, 3, 4 et 11; Inwerkingtreding : 01-09-1994> <BVR 1998-12-08/63, art. 4 tot 7 en 9; B.S. 17-03-1999, p. 8583-8585> <BVR 2006-12-15/75, art. 2; Inwerkingtreding : 01-09-2006> <BVR 2010-10-08/04, art. 1 en 2, 023; Inwerkingtreding : 01-01-2010> <BVR 2011-02-04/11, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-01-2011> <BVR 2011-07-01/24, art. 1 en 2, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2010> Art. N1. (Bijlagen niet meer opgenomen bij Justel. Zie art. N.) Art. 1MN1. (Bijlagen niet meer opgenomen bij Justel. Zie art. N.) Gewijzigd door : <BVR 2004-06-04/37, art. 1, Inwerkingtreding : 01-09-2004; B.St. 04-08-2004, p. 58819> Art. 2MN1. (Bijlagen niet meer opgenomen bij Justel. Zie art. N.) Art. N2.(Bijlagen niet meer opgenomen bij Justel. Zie art. N.) Gewijzigd bij : <BVR 2014-06-20/11, art. 2, 026; Inwerkingtreding : 01-01-2014>