Details





Titel:

21 NOVEMBER 2013. - Decreet tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-04-2014 en tekstbijwerking tot 21-02-2024)



Inhoudstafel:

Titel I. - Toepassingsgebied, doel en definities.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Doel
Art. 3
HOOFDSTUK III. - Definities
Art. 4
Titel II. - Stelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie
HOOFDSTUK I. - Rol en onderlinge afstemming van de verschillende schoolactoren
Afdeling I. - Inrichtingshoofd en onderwijsteam
Art. 5
Afdeling II. - Psycho-medisch-sociaal centrum en dienst voor gezondheidspromotie op school
Art. 6
Afdeling III. - Schoolbemiddeling
Art. 7-13
Afdeling IV. - Mobiele teams
Art. 14-18
Afdeling V. - Opleiding van leerlingen tot bemiddeling of afvaardiging van leerlingen
Art. 19-20
Afdeling VI.
Art. 21
Afdeling VII. - Administratieve cel voor de coördinatie van acties inzake preventie van geweld op school, schoolverzuim, schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten
Art. 22
HOOFDSTUK II. - Schoolherinschakeling
Afdeling I. - Preventie van schooluitval
Art. 23
Art. 23 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 24-25
Art. 25 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 26
Art. 26 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 27
Afdeling II. - Intern stelsel voor schoolherinschakeling
Art. 28
Art. 28 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 29
Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 30
Art. 30 TOEKOMSTIG RECHT
Afdeling III. - Interne stelsels voor schoolherinschakeling
Art. 31-34, 34bis
Afdeling IV. - Stelsel voor de geslaagde terugkeer naar school
Art. 35-40
HOOFDSTUK III. - Begeleiding van studieoriëntatie
Art. 41
Titel III. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling I. - Wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren
Art. 42-51
Afdeling II. - Wijziging van het decreet van 14 juli 2006 betreffende de opdrachten, programma's en activiteitenverslag van de psycho-medisch-sociale centra
Art. 52-55
HOOFDSTUK II. - Wijziging van de decreten en besluiten die het statuut van de leden van het onderwijspersoneel vaststellen
Onderafdeling I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen
Art. 56-58
Onderafdeling II. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap,
Art. 59-61
Onderafdeling III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, van gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, van de vormingscentra van de Franse Gemeenschap en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra
Art. 62-63
Onderafdeling IV. - Wijziging van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs
Art. 64-65
Onderafdeling V. - Wijziging van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs
Art. 66-67
Onderafdeling VI. - Wijziging van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra
Art. 68-69
Onderafdeling VII. - Wijziging van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra
Art. 70-71
Onderafdeling VIII. - Wijziging van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap
Art. 72-77
Afdeling I. - Wijziging van andere decreten
Art. 78-81
HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 82-84





Uitvoeringsbesluit(en):

2014029659  2015029236  2019014682  2020031299  2020041741 



Artikels:

Titel I. - Toepassingsgebied, doel en definities.
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Het gebruik in dit decreet van de mannelijke namen voor de verschillende titels en ambten is gemeenslachtig met het oog op een betere leesbaarheid van de tekst, niettegenstaande de bepalingen van het decreet van 21 juni 1993 betreffende de vervrouwelijking van de namen van beroep, ambt, graad of titel.

Art.2. Tenzij anders wordt bepaald, is dit decreet van toepassing op de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, en op de psycho-medisch-sociale centra.

HOOFDSTUK II. - Doel
Art.3. Dit decreet heeft tot doel, binnen de in artikel 2 bedoelde inrichtingen, te zorgen voor de bevordering van :
  1° welzijn van jongeren op school;
  2° schoolherinschakeling, inzonderheid door de preventie van schooluitval, schoolverzuim en uitsluiting;
  3° preventie van geweld op school;
  4° begeleiding van studieoriëntatie.

HOOFDSTUK III. - Definities
Art.4.In het kader van dit decreet, wordt verstaan onder :
  1° [6 ...]6
  2° crisistoestand : toestand die een schoolinrichting ondergaat als gevolg van een welbepaald feit;
  3° [6 ...]6
  4° vroegtijdig schoolverlaten : toestand van een leerling die de school verlaat of ophoudt een vorming te volgen en die alleen het niveau van het secundair onderwijs van de eerste cyclus of minder heeft bereikt en geen studies of vorming volgt;
  5° onderwijsteam : het geheel van de personeelsleden die het geheel of een deel van hun ambt in één zelfde inrichting of één zelfde vestiging uitoefenen, met uitsluiting van de leden van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel;
  6° [5 algemene raad voor het secundair onderwijs]5 : de [5 algemene raad voor het secundair onderwijs]5, opgericht bij het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs;
  7° vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan : elk vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan dat erkend is overeenkomstig artikel 5 bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;
  8° psycho-medisch-sociaal centrum : centrum, zoals bedoeld in titel 1 van het decreet van 14 juli 2006 betreffende de opdrachten, programma's en activiteitenverslag van de psycho-medisch-sociale centra;
  9° Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd : het orgaan opgericht bij het decreet van 12 mei 2004 houdende de oprichting van het " Observatoire de l'Enfance, de la Jeunesse et de l'Aide à la Jeunesse " (Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd);
  10° [6 ...]6
  11° sturingscommissie : de commissie opgericht bij het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap;
  12° plaatselijke overlegcel : de cel bedoeld in artikel 4, § 3 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
  13° facilitatoren : de leden van het team bedoeld in artikel 18 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie;
  14° zone : de overlegzones ingesteld bij artikel 1 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1993 tot vaststelling van de verplichtingen tot overleg tussen gelijkaardige inrichtingen in het secundair onderwijs met volledig leerplan, bij toepassing van artikel 24 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan;
  15° [2 adviseur voor hulpverlening aan de jeugd : de adviseur in de zin van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;]2
  16° [2 directeur voor jeugdbescherming : de directeur in de zin van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;]2
  17° decreet "verloven wegens opdracht" : het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs;
  18° takendecreet : het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren;
  19° decreet "gedifferentieerde omkadering" : het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ;
  20° "intersectoraal" decreet Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd : decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie.
  [3 21° bemiddeling: het vertrouwelijke en gestructureerde proces van vrijwillig overleg tussen partijen in conflict dat plaatsvindt met de hulp van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde partij die de communicatie vergemakkelijkt en probeert de partijen zelf tot een oplossing te brengen.]3
  ----------
  (1)<DFG 2015-07-14/02, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<DFG 2018-01-18/32, art. 180, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
  (3)<DFG 2019-05-03/38, art. 98, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (4)<DFG 2019-05-03/38, art. 144, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (5)<DFG 2019-04-25/56, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (6)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Titel II. - Stelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie
HOOFDSTUK I. - Rol en onderlinge afstemming van de verschillende schoolactoren
Afdeling I. - Inrichtingshoofd en onderwijsteam
Art.5.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Afdeling II. - Psycho-medisch-sociaal centrum en dienst voor gezondheidspromotie op school
Art.6.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Afdeling III. - Schoolbemiddeling
Art.7.§ 1. Binnen de algemene directie leerplichtonderwijs wordt een schoolbemiddelingsdienst opgericht, die wordt belast, door bemiddelingsacties als derde, met het voorkomen van geweld, schooluitval en schoolverzuim in de inrichtingen voor secundair onderwijs.
  De bemiddeling heeft tot doel de vertrouwenssfeer te bevorderen, te behouden of te herstellen die moet heersen in de betrekkingen tussen de leerlingen en de leden van het onderwijsteam, tussen de leerlingen en de directie van de inrichting, tussen de leerling en zijn ouders, alsook tussen de leerling, zijn ouders of de persoon die met het ouderlijk gezag bekleed is, als hij minderjarig is, en de schoolinrichting.
  De bemiddelingsdienst is structureel onafhankelijk van de inrichtingshoofden en de PMS-centra.
  § 2. De bemiddelingsdienst treedt op op verzoek van de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs, en op verzoek van de Regering of het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, in voorkomend geval met een voorstel gericht aan het inrichtingshoofd of aan de inrichtende macht door de diensten van de Regering, wanneer een probleem dat zich in de inrichting voordoet inzonderheid door ouders of leerlingen aan die wordt voorgelegd.
  Wanneer een bemiddelaar voor een inrichting aangewezen wordt in het kader van een bemiddeling als derde tussen partijen, zoals bepaald in § 1, kan een aanvraag om optreden aan hem rechtstreeks worden gericht, inzonderheid door ouders of leerlingen. Hij zal die behandelen overeenkomstig het medewerkingsprotocol bedoeld in artikel 6, § 3, derde lid, 6°.
  Op aanvraag van de Regering of het inrichtingshoofd, kan de bemiddelingsdienst acties organiseren voor het sensibiliseren tot het conflictenbeheer.
  § 3. In uitzonderlijke omstandigheden, kan de algemene directie leerplichtonderwijs, onder voorbehoud dat ze de voorafgaandelijke toestemming heeft gekregen van het inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, of van de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs, het opreden van de bemiddelingsdienst in een inrichting voor basisonderwijs aanvragen.
  [2 Uitzonderlijke omstandigheden zijn onder andere klachten bij de Regeringsdiensten die door bemiddeling kunnen worden opgelost.]2
  [1 § 4. [3 In het basisonderwijs, ongeacht uitzonderlijke omstandigheden, en in het secundair onderwijs, kan de hulp van de Schoolbemiddelingsdienst worden aangevraagd in geval van spanningen in het kader van de invoering van redelijke aanpassingen, overeenkomstig artikel 102/2, § 1, van het "opdrachtendecreet".]3
   De schoolbemiddelingsdienst grijpt in, op aanvraag van de inrichtende macht of zijn afgevaardigde, voor het gesubsidieerd onderwijs, of van het inrichtingshoofd, voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, of van de ouders of wettelijke verantwoordelijken van de minderjarige leerling, of van de meerderjarige leerling.]1
  ----------
  (1)<DFG 2018-06-14/26, art. 73, 005; Inwerkingtreding : 23-07-2018>
  (2)<DFG 2019-05-03/38, art. 99, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DFG 2019-05-03/38, art. 99, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.8.§ 1. De bemiddelingsdienst bestaat uit bemiddelaars en drie coördinatoren, aangewezen door de Regering en geplaatst onder het hiërarchische gezag van de algemene directie leerplichtonderwijs. De Regering bepaalt het aantal en de nadere regels voor de aanwijzing van de bemiddelaars.
  § 2. De bemiddelaars zijn :
  1° ofwel personeelsleden die een verlof wegens opdracht krijgen, overeenkomstig het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs;
  2° ofwel personeelsleden van de Diensten van de Regering;
  3° ofwel personeelsleden met een arbeidsovereenkomst in het kader van een expertiseopdracht;
  § 3. De Regering wijst de bemiddelaars ofwel voor een geheel van inrichtingen ofwel voor een inrichting aan. De aanwijzing geschiedt op aanvraag van de inrichtende macht van die inrichting(en). Voor de door de Franse Gemeenschap georganiseerde inrichting, wordt de aanvraag door het inrichtingshoofd gericht.
  Wanneer de bemiddelaar voor een inrichting aangewezen wordt, is de duur van zijn mandaat drie jaar; dat mandaat kan na evaluatie worden hernieuwd.
  De coördinatoren delen het inrichtingshoofd de normale dienstregeling van de bemiddelaar(s) die voor zijn inrichting aangewezen is(zijn) mee.
  [1 § 4. De bemiddelaars brengen aan hun Coördinatoren verslag uit over hun acties, teneinde hen in staat te stellen hun in artikel 9, § 3, beschreven opdrachten te vervullen, via de door de Regeringsdiensten ter beschikking gestelde instrumenten.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/38, art. 101, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.9. § 1. De coördinatoren zijn :
  1° ofwel personeelsleden met verlof wegens opdracht, overeenkomstig artikel 6 van het decreet "verloven wegens opdracht";
  2° ofwel personeelsleden van de Diensten van de Regering;
  3° ofwel personeelsleden met een arbeidsovereenkomst in het kader van een expertiseopdracht.
  § 2. Twee coördinatoren worden belast met de bemiddeling in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest; de derde coördinator wordt belast met de bemiddeling in het Waalse Gewest.
  § 3. De coördinatoren worden inzonderheid ermee belast :
  1° de bemiddelaars te begeleiden;
  2° de hulpmiddelen te beheren en te ontwikkelen die de bemiddelaars bij de uitoefening van hun opdracht kunnen helpen;
  3° het door de bemiddelaars geleverde werk te evalueren op grond van een geheel van indicatoren die door de dienst worden ontworpen en door de Regering vastgesteld op de voordracht van de bemiddelingsraad bedoeld in artikel 12;
  4° de naleving van de dienstregeling en de uitvoering van de taken door elke bemiddelaar te controleren;
  5° aan de evaluatie van de dienst samen met de diensten van de Regering deel te nemen;
  6° een interface te zijn tussen de dienst en de verantwoordelijken van de schoolinrichtingen en de psycho-medisch-sociale centra;
  7° de dienst te vertegenwoordigen;
  8° elk jaar de Regering een verslag mee te delen over de resultaten die worden behaald inzake :
  a) preventie van geweld;
  b) strijd tegen schooluitval en schoolverzuim;
  medewerking met de diensten voor hulpverlening aan de jeugd (SAJ).

Art.10. De bemiddelaars en de coördinatoren zijn tot het beroepsgeheim gehouden betreffende hun betrekkingen met de leerlingen, de schoolinrichtingen en de andere optredende personen.
  De bemiddelaar zorgt ervoor het vertrouwen van de leerlingen te behouden. Daartoe is hij niet verplicht het inrichtingshoofd feiten mee te delen waarvan hij acht kennis te hebben genomen in het kader van een geheim toevertrouwd als gevolg van dat vertrouwen. In voorkomend geval gaat hij te rade bij zijn coördinator en volgt hij de richtlijnen die hij van hem krijgt.
  De bemiddelaar zorgt ervoor elke daad, elk woord, elk initiatief die/dat het gezag van het inrichtingshoofd zou kunnen aantasten, te vermijden.
  In de mishandelingsgevallen, interpelleert de bemiddelaar één van de specifieke instanties of diensten bedoeld in artikel 3, § 2 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen, en bij voorrang de teams van het psycho-medisch-sociaal centrum en van de dienst voor gezondheidspromotie op school.

Art.11. Wanneer de coördinatoren en bemiddelaars, in het kader van hun opdracht, contacten moeten opnemen met de werknemers van de sector van de permanente opvoeding, de verschillende diensten voor hulpverlening aan de jeugd, onder welke de adviseurs voor hulpverlening aan de jeugd, en met de sociaal optredende personen die door de steden en gemeenten worden aangeworven in het kader van de veiligheidscontracten, de bedrijfscontracten en de acties voor preventie van drugsverslaving, brengen ze het inrichtingshoofd en de leden van het team van het psycho-medisch-sociaal centrum van de inrichting daar op de hoogte van. Die acties worden gevoerd in samenhang met de globale strategieën die tussen de betrokken actoren worden bepaald, in voorkomend geval binnen de plaatselijke overlegcel, en daar waar een bemiddelaar voor een inrichting wordt aangewezen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 6.

Art.12.De bemiddelingsdienst geniet de adviezen en voorstellen van de Bemiddelingsraad, die wordt voorgezeten door de directeur-generaal van het bestuur voor het leerplichtonderwijs en samengesteld uit deze, de drie coördinatoren van de schoolbemiddelingsdienst, de coördinator van de mobiele teams bedoeld in artikel 14, § 3, alsook uit vier leden die door de Regering worden aangewezen op de voordracht van de [1 algemene raad voor het secundair onderwijs]1.
  ----------
  (1)<DFG 2019-04-25/56, art. 52, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art.13. De Regering kan bijkomende nadere regels vaststellen voor de werking van de bemiddelingsdienst.

Afdeling IV. - Mobiele teams
Art.14. § 1. Binnen de algemene directie leerplichtonderwijs wordt een dienst mobiele teams opgericht.
  § 2. Onder mobiel team wordt verstaan, een geheel van personen die gespecialiseerd zijn in het beheer van crisistoestanden die een schoolinrichting treffen ten gevolge van een bijzonder feit en die kunnen optreden in dat soort toestand alsook in het kader van de strijd tegen schooluitval in de zin van artikel 4, 3°, a) in de inrichtingen voor basis- en secundair gewoon en gespecialiseerd onderwijs. Ze moeten bovendien optreden in het kader van de strijd tegen schoolverzuim in de zin van artikel 4, 1° in de inrichtingen voor basisonderwijs.
  § 3. De dienst mobiele teams bestaat uit zesentwintig optredende personen en een coördinator, die alle door de Regering worden aangesteld en die onder het gezag staan van de algemene directie leerplichtonderwijs.

Art.15. De optredende personen van de mobiele teams zijn :
  1° ofwel personeelsleden die met verlof wegens opdracht worden gesteld overeenkomstig artikel 6 van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs;
  2° ofwel personeelsleden van de Diensten van de Regering;
  3° ofwel personeelsleden die onder arbeidsovereenkomst worden aangeworven in het kader van een expertiseopdracht.

Art.16. § 1. De mobiele teams treden op op aanvraag van de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs, en op aanvraag van de Regering of van een inrichtingshoofd, in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs :
  1° in een crisistoestand in de school;
  2° om de dialoog weer op gang te brengen binnen de inrichting die een crisistoestand heeft beleefd;
  3° op vooruitlopende wijze, ingeval het onderwijsteam wenst zich voor te bereiden voor een crisistoestand.
  § 2. In het kader van hun optreden, stellen de mobiele teams hun expertise ter beschikking van het onderwijsteam van de betrokken schoolinrichting, van het psycho-medisch-sociaal centrum verbonden aan de inrichting en de andere betrokken diensten.
  Ze brengen het onderwijsteam en het team van het psycho-medisch-sociaal centrum op de hoogte van hun optreden.
  § 3. Wanneer de algemene directie leerplichtonderwijs op de hoogte is van de schooluitval van een minderjarige bedoeld in artikel 4, 3°, a), kan ze het optreden van de mobiele teams bij die minderjarige en zijn ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, aanvragen.

Art.17. § 1. De in artikel 14, § 3, bedoelde coördinator is :
  1° ofwel een personeelslid dat met verlof wegens opdracht wordt gesteld overeenkomstig artikel 6 van het decreet "verloven wegens opdracht";
  2° ofwel een personeelslid van de Diensten van de Regering;
  3° ofwel een personeelslid dat onder arbeidsovereenkomst wordt aangeworven in het kader van een expertiseopdracht.
  § 2. De coördinator wordt inzonderheid ermee belast :
  1° de hulpmiddelen te beheren en te ontwikkelen die de personeelsleden bij de uitoefening van hun opdracht kunnen helpen;
  2° de behandeling van de aanvragen om optreden, bedoeld in artikel 16, § 1, aan de bevoegde personeelsleden toe te kennen en te zorgen voor het opvolgen ervan;
  3° de optredende personen te begeleiden;
  4° de naleving van de dienstregeling en de uitvoering van de taken door elke optredende persoon te controleren;
  5° het door de optredende personen geleverde werk te evalueren op grond van een geheel van indicatoren die door de dienst worden ontworpen en door de Regering;
  6° aan de evaluatie van de dienst deel te nemen;
  7° een interface te zijn tussen de dienst en de verantwoordelijken van de schoolinrichtingen en de psycho-medisch-sociale centra, en tussen de dienst en de andere diensten van de Regering;
  8° de dienst te vertegenwoordigen;
  9° elk jaar de Regering een verslag mee te delen over de resultaten die worden behaald in het kader van de opdrachten van de mobiele teams bedoeld in artikel 16.

Art.18. De mobiele teams en de coördinator zijn gehouden tot het beroepsgeheim betreffende hun betrekkingen met de leerlingen, de schoolinrichtingen en de andere optredende personen.
  In de mishandelingsgevallen, interpelleren de mobiele teams één van de specifieke instanties of diensten bedoeld in artikel 3, § 2 van het decreet van 12 mei 2004 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen, en bij voorrang de teams van het psycho-medisch-sociaal centrum en van de dienst voor gezondheidspromotie op school.

Afdeling V. - Opleiding van leerlingen tot bemiddeling of afvaardiging van leerlingen
Art.19.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.20.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Afdeling VI.   
Art.21.
  <Opgeheven bij DFG 2023-04-27/17, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-06-2023>

Afdeling VII. - Administratieve cel voor de coördinatie van acties inzake preventie van geweld op school, schoolverzuim, schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten
Art.22.§ 1. Binnen de algemene directie leerplichtonderwijs wordt een administratieve cel voor de coördinatie van acties inzake preventie van geweld op school, schoolverzuim, schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten opgericht, samengesteld als volgt :
  1° twee personeelsleden van niveau 1;
  2° een personeelslid van niveau 2+;
  3° een personeelslid van niveau 2.
  § 2. De cel wordt inzonderheid belast met :
  1° het coördineren en administratief opvolgen van de actie van de diensten bedoeld in titel II, hoofdstuk 1, afdelingen 3 tot 6 en in hoofdstuk 2, afdeling 1;
  2° het administratief opvolgen van de actie van de diensten voor schoolherinschakeling;
  3° het coördineren en administratief ondersteunen van de opleiding van de leerlingen tot de bemiddeling of de afvaardiging van leerlingen zoals bedoeld in artikel 19, om de jongeren voor te bereiden tot deelneming aan de preventie van geweld op school.
  [1 § 3. De ambtenaren van deze Cel zijn aan het beroepsgeheim onderworpen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/38, art. 102, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

HOOFDSTUK II. - Schoolherinschakeling
Afdeling I. - Preventie van schooluitval
Art.23.Vanaf de tiende halve dag ongewettigde afwezigheid van een leerling, roept het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde de leerling en zijn ouders, of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, als hij minderjarig is, op, [1 aangetekende zending ]1, volgens door de Regering nader te bepalen regels.
  Het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde verwijst de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, als hij minderjarig is, naar de bepalingen inzake schoolverzuim. Het bereidt met hen acties voor tot voorkomen van afwezigheden en verwijst ze naar hun verantwoordelijkheden.
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<BFG 2017-10-25/11, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
  (2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 23 TOEKOMSTIG RECHT.    [3 ...]3
  [3 ...]3
  [2 ...]2

  (1)<BFG 2017-10-25/11, art. 24, 003; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
  (2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (3)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 009; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>


Art.24.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.25.[3 ...]3
  [1 [2 In het secundair onderwijs, zodra een minderjarige leerplichtige leerling 9 halve dagen onverantwoord afwezig is, moet het inrichtingshoofd dit melden aan de Algemene directie voor het leerplichtonderwijs.]2]1
  Elke nieuwe ongewettigde afwezigheid moet maandelijks worden aangegeven volgens dezelfde procedures.
  De afwezigheden worden in aanmerking genomen vanaf de 5de werkdag [4 na de aanvang van het schooljaar]4.
  ----------
  (1)<DFG 2015-07-14/02, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<DFG 2019-05-03/38, art. 103, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (4)<DFG 2022-03-31/35, art. 91, 010; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art. 25 TOEKOMSTIG RECHT.    [3 ...]3
  [[4 ...]4
  [4 ...]4
  [4 ...]4

  (1)<DFG 2015-07-14/02, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
  (2)<DFG 2019-05-03/38, art. 103, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (4)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 009; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>


Art.26.[1 Vanaf de tweede graad van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs van vorm 4, voldoet de leerling die tijdens eenzelfde schooljaar meer dan 20 halve dagen onverantwoord afwezig was, niet meer aan de verplichting om er werkelijk en regelmatig de cursussen te volgen, zoals bedoeld in artikel 2, 9° en 10°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, en kan dus niet meer in aanmerking komen voor de bekrachtiging van studies op het einde van het schooljaar, behoudens gunstige beslissing van de klassenraad zoals bedoeld in artikel 21bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.
   [2 Een meerderjarige leerling die tijdens hetzelfde schooljaar meer dan 20 halve dagen onverantwoorde afwezigheid telt, kan van de inrichting worden uitgesloten volgens de nadere regels van de artikelen 81, § 2, 82, 83, 89, § 2, 90 en 91 van het "opdrachtendecreet."]2
   Bij de terugkomst van de leerling bepaalt het opvoedingsteam, in overleg met het psycho-medisch-sociaal centrum, collegiaal, de doelstellingen ter bevordering van de schoolherinschakeling van de leerling, in verband met het sturingsplan bedoeld in artikel 67, § 2, van het " Takendecreet ". Deze doelstellingen worden naargelang het geval bepaald en beantwoorden aan de behoefte(n) van de leerling.
   Het document met het geheel van de doelstellingen wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ouders of de wettelijke verantwoordelijken van de leerling of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is.
   [3 Tussen 15 mei en 31 mei beslist de Klassenraad om de leerling al dan niet toe te laten tot het afleggen van eindejaarexamens, op basis van de naleving van de hem gestelde doelen. De beslissing van de klassenraad moet onmiddellijk schriftelijk worden meegedeeld aan de ouders of wettelijke voogden van de leerling, of aan de leerling zelf indien hij meerderjarig is. De beslissing om de studies van de leerling al dan niet te bekrachtigen, leidt niet tot een oriëntatieattest C, zoals bedoeld in artikel 23, § 2, 3°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs.]3
   De doelstellingen die aan de leerling worden toegewezen, maken deel uit van zijn dossier. Bijgevolg, ingeval van een schoolverandering nadat de leerling meer dan 20 halve dagen onverantwoord afwezig is gebleven, stuurt de oorspronkelijke inrichting het document met de lijst van de doelstellingen aan de nieuwe inrichting, die ze in de huidige staat kan behouden of aanpassen, in welk geval dit document opnieuw zal moeten worden goedgekeurd door de ouders of wettelijke verantwoordelijken van de leerling indien hij minderjarig is, of door hemzelf indien hij meerderjarig is.
   De leerling die na 31 mei het aantal van 20 halve dagen onverantwoorde afwezigheid overschrijdt, kan aanspraak maken op de bekrachtiging van studies zonder voorafgaande beslissing van de klassenraad.
   De directeur bezorgt de Regering, voor 30 juni van elk schooljaar, de lijst van de leerlingen die meer dan 20 halve dagen zonder reden afwezig zijn gebleven tijdens dat schooljaar door een onderscheiding te maken tussen :
   1° de leerlingen die in de inrichting niet meer zijn verschenen sinds ze meer 20 halve dagen onverantwoord afwezig waren;
   2° de leerlingen die opnieuw naar de inrichting komen maar waarvan de ouders, de wettelijke verantwoordelijke of zijzelf de doelstellingen niet hebben goedgekeurd die hen werden toegewezen ;
   3° de leerlingen van wie de ouders, de wettelijke verantwoordelijke of zijzelf de toegewezen doelstellingen hebben goedgekeurd en waarvoor de klassenraad van mening was dat ze deze doelstellingen hebben bereikt;
   4° de leerlingen van wie de ouders, de wettelijke verantwoordelijken of zijzelf de vastgestelde doelstellingen hebben goedgekeurd maar waarvoor de klassenraad van mening was dat ze deze doelstellingen niet hebben bereikt en hen bijgevolg niet de toelating heeft gegeven om de eindejaarsexamens af te leggen.]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/37, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (2)<DFG 2019-05-03/38, art. 104, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DFG 2024-01-18/27, art. 7, 012; Inwerkingtreding : 21-02-2024>

Art. 26 TOEKOMSTIG RECHT.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 009; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>

Art.27.Uiterlijk voor 31 augustus van het verlopen schooljaar, deelt de algemene directie leerplichtonderwijs de Regering de opgave, in voorkomend geval voor elke inrichtende macht en elke inrichting, mee, van :
  1° de leerplichtige leerlingen die niet ingeschreven zijn in een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichting en die niet ertoe worden toegelaten lessen thuis te volgen;
  2° de leerlingen die aan de algemene directie leerplichtonderwijs worden aangegeven krachtens artikel 25, tweede lid;
  3° [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-14/37, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Afdeling II. - Intern stelsel voor schoolherinschakeling
Art.28. § 1. In het kader van hun inrichtingsproject bedoeld in artikel 67 van het takendecreet, en, in voorkomend geval, van hun Algemeen Actieproject voor de gedifferentieerde omkadering, kunnen de inrichtingen voor gewoon secundair onderwijs een intern stelsel voor schoolherinschakeling invoeren.
  § 2. Het intern stelsel voor schoolherinschakeling heeft tot doel :
  1° de in artikel 4, 3°, b) bedoelde schooluitval van leerlingen die moeilijkheden met de school hebben, te voorkomen;
  2° de leerlingen die dit genieten, helpen zelfvertrouwen en zelfachting opnieuw te verwerven en zowel een persoonlijk project als een opleidingsproject te ontwikkelen.
  Dit project kadert in een globaal inrichtingsbeleid om een welzijnssfeer in de school te creëeren, dat, in voorkomend geval, binnen de plaatselijke overlegcel wordt bepaald.
  § 3. De opvatting en het beheer van het intern stelsel voor schoolherinschakeling worden toevertrouwd aan een multidisciplinair team, dat kan worden samengesteld uit leerkrachten, leden van het opvoedend hulppersoneel, leden van het team van het psycho-medisch-social centrum. Er kan ook een beroep worden gedaan aan externe partners.

Art. 28 TOEKOMSTIG RECHT.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 009; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>

Art.29. De klassenraad wijst de leerlingen aan die het intern stelsel voor schoolherinschakeling kunnen genieten.
  Voor de minderjarige leerlingen is de toestemming van de ouders of van de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, vereist.
  De leerlingen die het intern stelsel voor schoolherinschakeling genieten, blijven in hun oorspronkelijke klas ingeschreven; hun administratieve toestand is niet gewijzigd.

Art. 29 TOEKOMSTIG RECHT.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 009; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>

Art.30. § 1. Samen met het psycho-medisch-sociaal centrum en met de leden van het team dat met het intern stelsel voor schoolherinschakeling wordt belast, stelt de klassenraad een persoonlijk plan vast voor elk van de leerlingen bedoeld in artikel 29, na overleg met de leerling en zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, als hij minderjarig is.
  § 2. Het persoonlijk plan, dat voor en met de jongere wordt opgemaakt, kan de volgende gegevens inhouden :
  1° lessen gemeenschappelijke vorming;
  2° aanvullende activiteiten;
  3° ateliers voor samenwerking, socialisatie, mededeling of expressie;
  4° tijd en acties voor schooloriëntatie, voor opmaken van een persoonlijk project;
  5° observatie- en initiatiestages;
  6° activiteiten ter bevordering van motivatie, zelfvertrouwen, zelfachting;
  7° taalbadonderwijs in verschillende onderwijsvormen en -richtingen;
  8° verwezenlijking van een project op een bepaald gebied of een interdisciplinair project, een artistiek, technologisch, sport- of ander project;
  9° verwezenlijking door een externe dienst;
  10° sociale, burger- (inter)culturele acties;
  11° voorbereiding tot de voorstelling van een externe examencommissie.
  § 3. De klassenraad wordt belast met het beoordelen, het nader bepalen, of zelfs het wijzigen van het persoonlijk plan.
  § 4. Het persoonlijk plan wordt voor een periode van één mand opgemaakt, met als doel, op het einde van de bepaalde periode, de leerling opnieuw in te schakelen in zijn klas of in een ander schooltraject, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden.
  § 5. Na de beoordeling kan het persoonlijk plan elke maand door de klassenraad worden verlengd. De ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, worden daar op de hoogte van gebracht.
  § 6. De betrokken leerling kan te allen tijde door een dienst voor schoolherinschakeling worden begeleid, met inachtneming van de toelatingsvoorwaarden.
  § 7. Het persoonlijk plan wordt ter beschikking van de inspectiedienst en van de diensten van de Regering gehouden.
  § 8. Iedere leerling die een persoonlijk plan in het kader van een intern stelsel voor schoolherinschakeling volgt, geniet de begeleiding van een refertepersoon.
  § 9. De begeleiding van activiteiten in verband met het persoonlijk plan kan in het kader van zijn ambt worden toegekend aan ieder lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel.

Art. 30 TOEKOMSTIG RECHT.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 4, 009; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>

Afdeling III. - Interne stelsels voor schoolherinschakeling
Art.31.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.32.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.33.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.34.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art. 34bis. [1 In het kader van de artikelen 31 tot 33 kan een partnerschapsovereenkomst, waarvan het model door de Regering bepaald wordt, gesloten worden tussen de dienst voor schoolherinschakeling en een instelling die ofwel een publiekrechtelijke rechtspersoon is ofwel een vereniging zonder winstbejag met als hoofdzakelijk rechtsdoel de strijd tegen het afhaken van school en het falen op school, met inbegrip van de voorlopige begeleiding van een afhakende minderjarige.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2015-07-14/02, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2015>

Afdeling IV. - Stelsel voor de geslaagde terugkeer naar school
Art.35.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.36.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.37.§ 1. Om te zorgen in de best mogelijke omstandigheden voor de inschakeling of de herinschakeling van de leerlingen waarvan de begeleiding door een dienst voor schoolherinschakeling ten einde is gelopen, krijgt de schoolinrichting die het eerst een jongere op het einde van zijn begeleiding ontvangt, voor elke opnieuw ingeschakelde leerling, zes bijkomende lestijden boven het totale aantal lestijden/leraar in het gewoon onderwijs of zes bijkomende lestijden boven het lestijdenpakket in het gespecialiseerd onderwijs, waarbij een totaal van vierentwintig lestijden per inrichting nooit kan worden overschreden.
  Wanneer een leerling werd begeleid door een dienst voor schoolherinschakeling tot [1 laatste dag]1 van een schooljaar en in een schoolinrichting opnieuw wordt ingeschakeld op het begin van het volgende schooljaar, kan de inrichting die hem ontvangt de aanwending van die bijkomende middelen op dat ogenblik vragen.
  Het inrichtingshoofd brengt de algemene directie leerplichtonderwijs op de hoogte van zijn aanvraag om aanwending van die bijkomende middelen.
  Zodra de in het vorige lid bedoelde aanvraag werd overgezonden volgens de door de Regering nader te bepalen regels, kunnen de bijkomende middelen worden aangewend, voor een periode van twee maanden (waarbij de schoolvakantie- en -verlofperioden tussen [1 eerste dag van het schooljaar]1 en [1 laatste dag van het schooljaar]1 niet worden meegerekend), vanaf de elfde schooldag volgend op de inschakeling of herinschakeling van de jongere in de schoolinrichting.
  § 2. Een personeelslid van de schoolinrichting kan worden aangewezen voor de begeleiding van de inschakeling of de herinschakeling van de in paragraaf 1 bedoelde leerlingen.
  De in paragraaf 1 bedoelde bijkomende middelen maken de aanwijzing voor de begeleiding van de leerling(en) mogelijk van :
  1° een lid van het onderwijzend personeel of het opvoedend hulppersoneel dat tijdelijk wordt gedetacheerd van het geheel of een deel van het ambt dat het in de inrichting in vast verband uitoefent, waarbij hijzelf wordt vervangen, in verhouding tot het aantal detacheringsuren, door een tijdelijk aangesteld personeelslid;
  2° een lid van het onderwijzend personeel of het opvoedend hulppersoneel dat tijdelijk wordt aangeworven of aangesteld.
  § 3. Wanneer een schoolinrichting die voor een eerste leerling reeds zes bijkomende lestijden overeenkomstig paragraaf 1 geniet, een tweede leerling ontvangt waarvan de begeleiding door een dienst voor schoolherinschakeling ten einde is gelopen, kan de opdracht van het personeelslid belast met de begeleiding overeenkomstig paragraaf 2 worden uitgebreid.
  Wanneer dat personeelslid tijdelijk werd aangewezen of aangesteld, wordt zijn tijdelijke aanwijzing of aanstelling verlengd, zodat de tweede leerling de begeleiding voor een periode van twee maanden geniet.
  Hetzelfde stelsel wordt toegepast voor elke bijkomende leerling, waarbij de detachering, de aanwijzing of de aanstelling bedoeld in de vorige leden, niet verder kunnen reiken dan [1 laatste dag]1 van het lopende schooljaar.
  ----------
  (1)<DFG 2022-03-31/35, art. 92, 010; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

Art.38. Het lid van het onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel, dat aangewezen wordt voor de begeleiding van de inschakeling of herinschakeling van één of meer leerlingen overeenkomstig artikel 37, kan een leerling binnen de dienst voor schoolherinschakeling begeleiden, wanneer die deze raadpleegt met toepassing van de in artikel 36 bedoelde overeenkomst.

Art.39. Schoolinrichtingen kunnen de bijkomende middelen waarop ze aanspraak kunnen maken krachtens artikel 37 gemeenschappelijk aanwenden en zich bij overeenkomst ertoe verbinden die toe te kennen aan een personeelslid van één van de inrichtingen die partner zijn bij die overeenkomst.

Art.40. De facilitatoren bedoeld bij artikel 18 van het "intersectoraal" decreet Onderwijs - Hulpverlening aan de Jeugd van 21 november 2013 verlenen bijstand voor het globaal op elkaar afstemmen van de acties die worden gevoerd in de zone waarvoor ze aangewezen zijn, zowel in de schoolinrichtingen als in de diensten voor schoolherinschakeling, ten aanzien van de leerlingen die worden begeleid door één van de diensten voor schoolherinschakeling, gedurende die begeleiding en na de (her)inschakeling van de leerling in de school.

HOOFDSTUK III. - Begeleiding van studieoriëntatie
Art.41. § 1. Wat de begeleiding van de studieoriëntatie betreft, hebben de ontmoetingen bedoeld in artikel 6, § 3, inzonderheid betrekking op de volgende punten :
  1° de leerling in het leerproces opnemen, als actor van zijn eigen studieoriëntatie en niet als persoon die het proces ondergaat;
  2° de leerling de mogelijkheid bieden om zich bewust te worden van zijn persoonlijke kenmerken en die te ontwikkelen met de gezamenlijke zorg zowel voor de solidaire samenleving als voor de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en zijn verantwoordelijkheid;
  3° ontdekken en experimenteren bevorderen als voorwaarde voor het ontwikkelen van de capaciteit om studiekeuzen en levenskeuzen te doen die voor de leerlingen zinvol zijn;
  4° de leerlingen ertoe aanzetten het mogelijkheidsveld uit te breiden, hun nieuwsgierigheid en hun wens alternatieven te ontdekken, stimuleren;
  5° de leerlingen begeleiden bij hun vragen in verband met de waarden en het doel met betrekking tot hun keuze;
  6° oriëntatie beschouwen als een doorlopend proces voor steunverlening gedurende hun hele leven, opdat ze hun persoonlijke project, hun school- en beroepsproject in het werk zouden stellen, waarbij een beter inzicht in hun wensen en hun competenties wordt verschaft door hun informatie en raad te geven over de realiteit van het werk, de evolutie van de vakken en beroepen, de tewerkstelling, de economische realiteit, het opleidingsaanbod en de evolutie van de samenleving.
  § 2. De acties en de medewerkingsverbanden hebben tot doel een positieve en globale oriëntatie te ontwikkelen, die rekening houdt met de verscheidenheid en de complexheid, die het mogelijkheidsveld uitbreidt en die zich ontwikkelt gedurende hun hele schooltijd met een focus op de spilmomenten van het studietraject, inzonderheid gericht op de besluitvorming voortvloeiend uit de keuze van een optie, een school of een beroep.

Titel III. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling I. - Wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren
Art.42. In het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, wordt het opschrift van hoofdstuk VIII vervangen als volgt :
  "Toegang tot inrichtingen".

Art.43. In het takendecreet, wordt artikel 74, opgeheven bij het decreet van 14 november 2002, hersteld als volgt :
  "Art. 74. De personeelsleden, de leerlingen en de leden van de psycho-medisch-sociale centra en van de dienst voor gezondheidspromotie op school die in de inrichting werken, hebben toegang tot de lokalen gedurende en buiten de klasuren, naar gelang van de noodwendigheden van de dienst en de pedagogische activiteiten, volgens de regels die nader worden bepaald door het inrichtingshoofd, in het gemeenschapsonderwijs, en door de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs.
  De ouders en de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen hebben ook toegang tot de inrichting volgens de regels die nader worden bepaald door het inrichtingshoofd, in het gemeenschapsonderwijs, en door de inrichtende macht, in het gesubsidieerd onderwijs.
  Tenzij het inrichtingshoofd, voor het gemeenschapsonderwijs, en de inrichtende macht, voor het gesubsidieerd onderwijs, of hun afgevaardigden, dit toelaat, hebben de ouders geen toegang tot de lokalen waar de lessen worden gegeven en waar de pedagogische activiteiten gedurende de duur ervan plaatsvinden.".

Art.44. In het takendecreet, wordt artikel 75, dat bij het decreet van 14 november 2002 werd opgeheven, hersteld als volgt :
  "Art. 75. § 1. Bij de uitoefening van hun ambt hebben ook toegang tot de schoolinrichtingen :
  1° de afgevaardigden van de Regering;
  2° de afgevaardigden van de inrichtende macht, voor het onderwijs die ze organiseert;
  3° de inspecteurs en verificateurs die daartoe door de Franse Gemeenschap behoorlijk worden aangesteld;
  4° de inspecteurs en afgevaardigden van de verschillende diensten van de Staat, belast met de inspecties inzake volksgezondheid en de naleving van de arbeidswetgeving;
  5° de burgemeester en zijn afgevaardigden voor brandpreventie;
  6° de officieren van gerechtelijke politie, de ambtenaren van het openbaar ministerie, de leden van de politiediensten die in het bezit zijn van een bevel tot medebrenging, tot aanhouding of tot huiszoeking of in het geval van heterdaad of misdaad;
  7° het verzorgend en verplegend personeel waarvan het optreden werd gevraagd.
  Buiten dringende gevallen of op heterdaad ontdekte misdrijven of misdaden, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon zich eerst bij het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde.
  § 2. In het niet confessioneel onderwijs, hebben de hoofden van de eredienst en hun afgevaardigden van rechtswege toegang tot de lokalen waar de cursus godsdienst wordt verstrekt, gedurende de duur ervan. Ze melden zich eerst bij het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde aan.".

Art.45. In het takendecreet, wordt een nieuw artikel 75bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 75bis. § 1. Iedere persoon die niet beantwoordt aan de voorwaarden van de artikelen 74 en 75 moet het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde de toelating aanvragen om de lokalen binnen te treden.
  § 2. Iedere persoon die de lokalen van een schoolinrichting binnentreedt tegen de wil in van het inrichtingshoofd of zijn afgevaardigde, ofwel door personen te bedreigen of geweld tegen die te plegen, ofwel door braak, inklimming of valse sleutels, valt onder de toepassing van artikel 439 van het Strafwetboek.
  § 3. Gedurende de opendeurdagen, verliezen de schoolinrichtingen de bescherming die ze op grond van hun hoedanigheid als woonplaats genieten.".

Art.46. In het takendecreet wordt een artikel 79bis ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 79 bis. § 1. De minderjarigen die illegaal op het grondgebied verblijven, voor zover ze daar samen met hun ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, verblijven, worden in de schoolinrichtingen toegelaten.
  De inrichtingshoofden krijgen ook de inschrijving van niet-begeleide minderjarigen. In dat geval zorgen ze ervoor dat de minderjarige de stappen onderneemt die leiden tot zijn begeleiding door een instelling opdat de ouderlijke macht in zijn voordeel zou worden uitgeoefend.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde minderjarige leerling wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de omkadering, de subsidies of de dotaties binnen de inrichting waarin hij school loopt.
  § 3. Als er twijfel bestaat, beslist de Regering :
  1° of de leerling waarvan de leeftijd niet door de ouders kan worden bewezen al dan niet als een minderjarige kan worden beschouwd;
  2° of de leerling wordt beschouwd als samen verblijvend met zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent;
  3° of de leerling als een regelmatige leerling kan worden beschouwd.
  § 4. Wanneer de in paragraaf 1 bedoelde minderjarige leerling die school loopt in een schoolinrichting die de in paragraaf 2 bedoelde bepaling geniet, meerderjarig wordt, wordt hij in aanmerking genomen voor de berekening van de omkadering, de subsidies of de dotaties binnen die inrichting, of, als hij die verlaat, binnen elke andere door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichting voor secundair onderwijs waarin hij ingeschreven is, onder voorbehoud dat hij voldoet aan de voorwaarden om regelmatige leerling te zijn op het ogenblik van de telling.".

Art.47. In het takendecreet, in artikel 81,
  1° wordt paragraaf 1 aangevuld met de woorden "zoals bepaald in paragraaf 1/1";
  2° wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 1/1. Worden inzonderheid beschouwd als feiten die een aantasting betekenen van de lichamelijke, psychologische, of morele integriteit van een lid van het personeel of van een leerling, of die de goede organisatie of de werking van de inrichting in het gedrang brengen, en die de definitieve uitsluiting kunnen verantwoorden :
  1° elke slag of verwonding die door een leerling opzettelijk wordt toegebracht aan een andere leerling of een personeelslid binnen de inrichting of buiten deze, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;
  2° elke slag of verwonding die door een leerling opzettelijk wordt toegebracht aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de inrichting, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
  3° elke slag of verwonding die door een leerling opzettelijk wordt toegebracht aan een persoon die toegelaten wordt de inrichting binnen te treden, wanneer die binnen de inrichting worden toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
  4° de invoering of de bezitting door een leerling binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie;
  5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
  6° de invoering of de bezitting door een leerling, zonder wettige reden, binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;
  7° de invoering of de bezitting door een leerling binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader van deze worden gebruikt;
  8° de invoering of de bezitting door een leerling binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in overtreding van de regels die worden vastgesteld voor het gebruik van, de handel in en het opslaan van die stoffen;
  9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de inrichting;
  10° het opzettelijke en herhaaldelijke uitoefenen op een andere leerling of op een personeelslid van een onverdraaglijke psychologische druk door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
  De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het eerste lid, 4°, in de inrichtingen die een optie "wapensector" organiseren.".

Art.48. In het takendecreet wordt in artikel 81 een paragraaf 1/2 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 1/2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de inrichting één van de in paragraaf 1/1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de inrichting, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd dat de lichamelijke, psychologische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling aantast of dat de organisatie of de goede werking van een schoolinrichting in het gedrang brengt, wat de in de artikelen 81 en 89 van het decreet bedoelde definitieve uitsluiting kan rechtvaardigen.
  Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent wordt gepleegd.

Art.49. In het takendecreet worden de artikelen 84, 85, 92 en 93 opgeheven.

Art.50. In het takendecreet, in artikel 89,
  1° wordt paragraaf 1 aangevuld met de woorden "zoals bepaald in paragraaf 1/1";
  2° wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 1/1. Worden inzonderheid beschouwd als feiten die een aantasting betekenen van de lichamelijke, psychologische, of morele integriteit van een lid van het personeel of van een leerling, of die de goede organisatie of de werking van de inrichting in het gedrang brengen en die de definitieve uitsluiting kunnen rechtvaardigen :
  1° elke slag of verwonding die door een leerling opzettelijk wordt toegebracht aan een andere leerling of een personeelslid binnen de inrichting of buiten deze, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid of ongeschiktheid lessen te volgen tot gevolg heeft gehad;
  2° elke slag of verwonding die door een leerling opzettelijk wordt toegebracht aan een afgevaardigde van de inrichtende macht, aan een lid van de diensten inspectie of verificatie, aan een afgevaardigde van de Franse Gemeenschap, binnen of buiten de inrichting, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
  3° elke slag of verwonding die door een leerling opzettelijk wordt toegebracht aan een persoon die toegelaten wordt de inrichting binnen te treden, wanneer die binnen de inrichting worden toegebracht, die een - zelfs in de tijd beperkte - arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad;
  4° de invoering of de bezitting door een leerling binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van ongeacht welk wapen dat, in ongeacht welke categorie, bedoeld is in artikel 3 van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie;
  5° elk gebruik, buiten zijn didactische bestemming, van een instrument dat wordt gebruikt in het kader van sommige cursussen of pedagogische activiteiten, wanneer dat instrument verwondingen kan veroorzaken;
  6° de invoering of de bezitting door een leerling, zonder wettige reden, binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van elk instrument, werktuig, snijdend, stekend of kneuzend voorwerp;
  7° de invoering of de bezitting door een leerling binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van ontvlambare stoffen, behalve als deze noodzakelijk zijn voor de pedagogische activiteiten en uitsluitend in het kader van deze worden gebruikt;
  8° de invoering of de bezitting door een leerling binnen een schoolinrichting of in de naaste omgeving van die inrichting, van stoffen bedoeld in artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in overtreding van de regels die worden vastgesteld voor het gebruik van, de handel in en het opslaan van die stoffen;
  9° het afpersen, door middel van geweld of bedreigingen, van gelden, waarden, voorwerpen, beloften van een andere leerling of een personeelslid binnen of buiten de inrichting;
  10° het opzettelijke en herhaaldelijke uitoefenen op een andere leerling of op een personeelslid van een onverdraaglijke psychologische druk door scheldwoorden, beledigingen, laster of eerroof.
  De Regering stelt de bijzondere nadere regels vast voor de toepassing van het eerste lid, 4°, in de inrichtingen die een optie "wapensector" organiseren.".

Art.51. In het takendecreet, wordt in artikel 89, een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 1/2. Wanneer het bewijs kan worden geleverd dat een persoon die niet behoort tot de inrichting één van de in paragraaf 1/1 bedoelde ernstige feiten heeft gepleegd op aansporing van of met de medeplichtigheid van een leerling van de inrichting, wordt deze beschouwd als iemand die een feit heeft gepleegd dat de lichamelijke, psychologische of morele integriteit van een personeelslid of van een leerling aantast of dat de organisatie of de goede werking van een schoolinrichting in het gedrang brengt, wat de in de artikelen 81 en 89 van het decreet bedoelde definitieve uitsluiting kan rechtvaardigen.
  Het eerste lid is niet van toepassing op een minderjarige leerling, voor een feit dat door zijn ouders of de persoon die de ouderlijke macht uitoefent, wordt gepleegd.".

Afdeling II. - Wijziging van het decreet van 14 juli 2006 betreffende de opdrachten, programma's en activiteitenverslag van de psycho-medisch-sociale centra
Art.52. In het decreet van 14 juli 2006 betreffende de opdrachten, programma's en activiteitenverslag van de psycho-medisch-sociale centra, wordt een artikel 9/1 ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 9/1. De psycho-medisch-sociale centra verlenen hun medewerking voor het beleid en de stelsels die worden ingesteld bij het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van een gemeenschappelijk beleid inzake leerplichtonderwijs en hulpverlening aan de jeugd ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van de studieoriëntatie, en bij het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie.".

Art.53. In hetzelfde decreet, in artikel 10,
  1° wordt het enige lid paragraaf 1;
  2° wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 2. Het psycho-medisch-sociaal centrum oefent die activiteiten uit in de interface tussen :
  1° de interne hulpmiddelen van de school en deze die in de familiale en persoonlijke omgeving van de leerling kunnen worden aangewend;
  2° de interne hulpmiddelen van de school en de hulpmiddelen van de buitenschoolse wereld die zowel op individueel als op collectief niveau kunnen worden aangewend.".

Art.54. In hetzelfde decreet, wordt de titel van afdeling IX van hoofdstuk II "Gezondheidsopvoeding" vervangen door "Opvoeding tot gezondheid en welzijn van jongeren op school en promotie ervan".

Art.55. In hetzelfde decreet wordt artikel 31 vervangen als volgt :
  " § 1. Samen met de directie van de schoolinrichting en met het onderwijsteam, alsook, in voorkomend geval, met de dienst voor gezondheidspromotie op school, stelt het centrum een project en acties voor de promotie van gezondheid en welzijn van jongeren op school in of zorgt het voor de toepassing ervan.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde projecten en acties hebben tot doel een schoolsfeer te creëren die gunstig is voor het welzijn van leerlingen, de samenleving en de sereniteit die bevorderlij is voor de leerprocessen, inzonderheid door :
  1° leerlingen inlichtingen te verschaffen betreffende hun keuze en hun keuzepotentieel te ontwikkelen;
  2° het collectieve handelingspotentieel te verhogen, opdat de schoolgemeenschap zelf de veranderingen in het werk zou stellen die bevorderlijk zijn voor haar leefomgeving.
  § 3. Voorrang wordt verleend aan de projecten die de nadruk leggen op een globale en duurzame aanpak van gezondheid en welzijn van jongeren, waarbij de lichamelijke, psychologische en sociale aspecten in aanmerking worden genomen.
  § 4. De activiteiten hebben betrekking op zowel individuele begeleiding als op collectieve acties. Ze beogen gelijktijdig het zoeken naar oplossingen voor vastgestelde problemen en preventie.".

HOOFDSTUK II. - Wijziging van de decreten en besluiten die het statuut van de leden van het onderwijspersoneel vaststellen
Onderafdeling I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen
Art.56. In het derde lid van artikel 51 bis van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt het woord "octies" vervangen door het woord "quindecies".

Art.57. In hetzelfde koninklijk besluit van 22 maart 1969, wordt in hoofdstuk III bis een afdeling 7 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.58. In hetzelfde koninklijk besluit van 22 maart 1969, wordt een afdeling 7 ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 51nonies. In deze afdeling, wordt onder "slachtoffer" verstaan het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad", zoals bepaald in artikel 51bis, tweede lid van dit besluit.
  Artikel 51decies. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51 terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 51undecies. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 51duodecies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51undecies bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, kan zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of via de algemene directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 51terdecies. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 51quaterdecies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 51quindecies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling II. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap,
Art.59. In het derde lid van artikel 37quater van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlitische, orthodoxe en islamitische godsdienst van de onderwijsinrichtingen van de Franse Gemeenschap, wordt het cijfer "37decies" vervangen door het woord : "37sedecies".

Art.60. In het koninklijk besluit van 25 oktober 1971, wordt in hoofdstuk VIIIter een afdeling 7 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.61. Afdeling 7, bij artikel 60 ingevoegd in hoofdstuk VIIIter van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971, luidt als volgt :
  "Art. 37undecies. In deze afdeling wordt onder "slachtoffer" verstaan, het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad" zoals bepaald in artikel 37quater, tweede lid.
  Art. 37duodecies. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 37terdecies. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 37quaterdecies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51undecies, § 1, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, kan zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 37quindecies. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 37sedecies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 37septiesdecies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, van gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, van de vormingscentra van de Franse Gemeenschap en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra
Art.62. In het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, van gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra van de Franse Gemeenschap, van de vormingscentra van de Franse Gemeenschap en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra, wordt in hoofdstuk II een afdeling 1/1 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.63. Afdeling 1/1, bij artikel 62 ingevoegd in hoofdstuk II van hetzelfde koninklijk besluit van 27 juli 1979, luidt als volgt :
  "Art. 2sexies. In deze afdeling wordt onder "gewelddaad" verstaan, elke kwaadwillige lichamelijke en/of psychologische aantasting, elke agressie van raciale, godsdienstige of seksistische aard tegen een personeelslid alsook elke beschadiging van de goederen van dat lid door ofwel een leerling, ofwel door een derde op aansporing van of met de medeplichtigheid van deze, ofwel door een lid van het gezin van de leerling of elke persoon die onder hetzelfde dak woont, in het kader van de dienst van het personeelslid of in rechtstreeks verband met deze, ofwel door elke andere persoon die niet tot de inrichting behoort, voor zover het slachtoffer het bewijs levert dat de gewelddaad in rechtstreeks verband met de dienst staat.
  Onder "slachtoffer" dient te worden verstaan : het bij dit decreet bedoelde personeelslid, dat erkend wordt als slachtoffer van een arbeidsongeval voortvloeiend uit de daad bepaald in het eerste lid door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.".
  Art. 2septies. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand, zoals bepaald in de paragrafen 2 en 3, worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  § 5. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51 terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 2octies. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer, eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 2nonies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51 undecies, § 1, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, kan zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 2decies. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 2undecies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 2duodecies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling IV. - Wijziging van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs
Art.64. In het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, wordt een hoofdstuk II/1 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.65. Het nieuwe hoofdstuk II/1, bij artikel 64 ingevoegd in hetzelfde decreet van 1 februari 1993, luidt als volgt :
  "Art. 27ter. In dit decreet wordt onder "slachtoffer" verstaan, het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad" zoals bepaald in paragraaf 2 van artikel 34 quinquies.
  Art. 27quater. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand, zoals bepaald in de paragrafen 2 en 3, worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  § 5. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 34 sexies/6 hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 27quinquies. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 34 sexies/2, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan zijn inrichtende macht.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. De inrichtende macht waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 27sexies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 34 sexies/3, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 27septies. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 27octies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 27nonies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling V. - Wijziging van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs
Art.66. In het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, wordt in afdeling 5 van hoofdstuk VIII een onderafdeling 5 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.67. De onderafdeling 5, bij artikel 66 ingevoegd in het decreet van 6 juni 1994, luidt als volgt :
  "Art. 36sexies. § 1. In dit decreet wordt onder "slachtoffer" verstaan, het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad" zoals bepaald in artikel 36 bis, § 1, tweede lid.
  § 2. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  Art. 36septies. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand, zoals bepaald in de paragrafen 1 en 2, worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  § 5. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 37 nonies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 36octies. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 37 sexies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 37 sexies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan zijn inrichtingshoofd.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. De inrichtende macht waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 36 nonies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 37 septies bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 36decies. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 36undecies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 36duodecies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling VI. - Wijziging van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra
Art.68. In het decreet 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, wordt een hoofdstuk II/1 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.69. Hoofdstuk II/1, bij artikel 68 in hetzelfde decreet van 31 januari 2002 ingevoegd, luidt als volgt :
  "Art. 16/1. In deze afdeling wordt onder "gewelddaad" verstaan, elke kwaadwillige lichamelijke en/of psychologische aantasting, elke agressie van raciale, godsdienstige of seksistische aard tegen een personeelslid alsook elke beschadiging van de goederen van dat lid door ofwel een leerling, ofwel door een derde op aansporing van of met de medeplichtigheid van deze, ofwel door een lid van het gezin van de leerling of elke persoon die onder hetzelfde dak woont, in het kader van de dienst van het personeelslid of in rechtstreeks verband met deze, ofwel door elke andere persoon die niet tot de inrichting behoort, voor zover het slachtoffer het bewijs levert dat de gewelddaad in rechtstreeks verband met de dienst staat.
  Onder "slachtoffer" dient te worden verstaan : het bij dit decreet bedoelde personeelslid, dat erkend wordt als slachtoffer van een arbeidsongeval voortvloeiend uit de daad bepaald in het eerste lid door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.".
  Art. 16/2. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand, zoals bepaald in de paragrafen 2 en 3, worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  § 5. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51 terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 16/3. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 16/4. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51 undecies, § 1, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 16/5. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 16/6. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 16/7. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling VII. - Wijziging van het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde vrije psycho-medisch-sociale centra
Art.70. In het decreet van 31 januari 2002 tot vaststelling van het statuut van de leden van het gesubsidieerd technisch personeel van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, wordt een hoofdstuk II/1 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.71. Hoofdstuk II/1, bij artikel 70 in hetzelfde decreet van 31 januari 2002 ingevoegd, luidt als volgt :
  "Art. 24ter. In deze afdeling wordt onder "gewelddaad" verstaan, elke kwaadwillige lichamelijke en/of psychologische aantasting, elke agressie van raciale, godsdienstige of seksistische aard tegen een personeelslid alsook elke beschadiging van de goederen van dat lid door ofwel een leerling, ofwel door een derde op aansporing van of met de medeplichtigheid van deze, ofwel door een lid van het gezin van de leerling of elke persoon die onder hetzelfde dak woont, in het kader van de dienst van het personeelslid of in rechtstreeks verband met deze, ofwel door elke andere persoon die niet tot de inrichting behoort, voor zover het slachtoffer het bewijs levert dat de gewelddaad in rechtstreeks verband met de dienst staat.
  Onder "slachtoffer" dient te worden verstaan : het bij dit decreet bedoelde personeelslid, dat erkend wordt als slachtoffer van een arbeidsongeval voortvloeiend uit de daad bepaald in het eerste lid door de dienst van de Regering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.".
  Art. 24quater. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. De gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand, zoals bepaald in de paragrafen 2 en 3, worden alleen verleend voor zover het slachtoffer een klacht heeft ingediend bij de gerechtelijke overheid.
  § 5. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51 terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 24quinquies. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 24sexies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51 undecies, § 1, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 24septies. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 24octies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 24nonies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Onderafdeling VIII. - Wijziging van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap
Art.72. In het derde lid van artikel 89 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt het woord "95" vervangen door het woord "95 octies".

Art.73. In hetzelde decreet van 12 mei 2004, wordt in hoofdstuk VI van titel II een afdeling 7 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.74. Afdeling 7, bij artikel 73 ingevoegd in hoofdstuk VI van titel II van hetzelfde decreet van 12 mei 2004, luidt als volgt :
  "Art. 95bis. In deze afdeling wordt onder "slachtoffer" verstaan, het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad" zoals bepaald in artikel 89, tweede lid.
  Art. 95ter. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51 terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 95quater. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 95quinquies. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51 undecies, § 1, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 95sexies. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 95septies. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 95octies. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Art.75. In het derde lid van artikel 236 van het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt het woord "239" vervangen door het woord "239octies".

Art.76. In hetzelde decreet van 12 mei 2004, wordt in hoofdstuk VI van titel III een afdeling 4 ingevoegd, luidend als volgt : "Gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand".

Art.77. Afdeling 4, in hoofdstuk VI van titel III van hetzelfde decreet van 12 mei 2004 ingevoegd, luidt als volgt :
  "Art. 239/1. In deze afdeling wordt onder "slachtoffer" verstaan, het "personeelslid dat het slachtoffer is van een gewelddaad" zoals bepaald in artikel 236, tweede lid.
  Art. 239/2. § 1. Het slachtoffer kan de gerechtelijke bijstand bedoeld in § 2 en/of psychologische bijstand bedoeld in § 3 genieten.
  § 2. Gerechtelijke bijstand is de gehele of gedeeltelijke tenlasteneming van de erelonen en kosten van advocaten en rechtspleging.
  § 3. Psychologische bijstand is de tenlasteneming van hoogstens twaalf consultaties bij een psycholoog en/of een psychiater om onmiddellijk hulp te verlenen aan het slachtoffer van een gewelddaad.
  § 4. Het slachtoffer doet een beroep op de bijstandsverlener die het mag kiezen.
  In voorkomend geval, deelt de betrokken dienst bedoeld in artikel 51 terdecies hem, op zijn aanvraag en bij wijze van inlichting, een lijst van de bijstandsverleners op wie in geval van agressie een beroep kan worden gedaan, mee.
  Het slachtoffer deelt die betrokken dienst de naam van de door hem gekozen bijstandsverlener(s) mee die zijn dossier behandelt(en).
  Art. 239/3. § 1. Behoudens bij behoorlijk bewezen overmacht, dient het slachtoffer de aanvraag om gerechtelijke bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 2, en/of psychologische bijstand, bedoeld in artikel 51 decies, § 3, in bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, binnen de maand volgend op het gebeuren van de feiten.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt in het leerplichtonderwijs uitoefent, wordt de aanvraag bedoeld in het eerste lid bij de algemene directie leerplichtonderwijs ingediend. Deze kijkt na of de voorwaarden van deze afdeling vervuld zijn.
  Wanneer het slachtoffer zijn ambt binnen een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit uitoefent, wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag bij de algemene directie niet verplicht onderwijs ingediend.
  § 2. Binnen dezelfde termijn, zendt het slachtoffer eveneens bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, een afschrift van de aanvraag aan het inrichtingshoofd, voor de inrichtingen, aan de directeur, voor de psycho-medisch-sociale centra.
  § 3. De aanvraag vermeldt, voor zover dit mogelijk is, de oorzaken, de omstandigheden en de waarschijnlijke gevolgen van de gewelddaad.
  § 4. Het hoofd van de inrichting of de directeur van het centrum, naargelang van het geval, waaronder het slachtoffer ressorteert, deelt zijn advies mee aan de algemene directie leerplichtonderwijs of aan de algemene directie niet verplicht onderwijs, binnen de drie werkdagen na de ontvangst van het afschrift van de aanvraag bedoeld in § 1.
  Het deelt het slachtoffer een afschrift van zijn advies mee.
  Art. 239/4. § 1. De beslissing tot verlening van bijstand wordt genomen, binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de in artikel 51 undecies, § 1, bedoelde aanvraag, door de algemene directie leerplichtonderwijs of de algemene directie niet-verplicht onderwijs, naar gelang van het geval.
  § 2. Bij weigering, kan het personeelslid of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, via de algemene directie leerplichtonderwijs of de directie niet verplicht onderwijs, een beroep indienen bij de functionele minister.
  Het beroep wordt bij aangetekend schrijven ingediend binnen vijftien werkdagen volgend op de kennisgeving van de weigering van de bijstandsverlening.
  Art. 239/5. § 1. Het beheer van gerechtelijke bijstand en psychologische bijstand ressorteert onder de algemene dienst Steun van de algemene directie audit, coördinatie en steun.
  § 2. In deze afdeling, onder betrokken dienst, wordt de in § 1 bedoelde dienst verstaan.
  Art. 239/6. § 1. De tenlasteneming van de erelonen en de kosten voor advocaten, de rechtspleging en de psychologische en/of psychiatrische raadpleging kan, voor elk schadegeval, niet hoger zijn dan 3.718,40 euro.
  § 2. Bij wijze van uitzonderlijke maatregel, op behoorlijk met redenen omklede aanvraag, kan de tenlasteneming niet hoger zijn dan het in paragraaf 1 vastgestelde maximumbedrag. Het slachtoffer, of, bij behoorlijk aangetoonde overmacht, zijn vertegenwoordiger, dient deze behoorlijk met redenen omklede aanvraag bij de betrokken dienst in.
  § 3. De kosten die geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald of ten laste genomen ofwel krachtens een andere wettelijke of verordeningsbepaling, ofwel krachtens een verzekeringsovereenkomst die door het slachtoffer of door elke derde wordt aangegaan, geven geen recht op een tegemoetkoming.
  § 4. Het slachtoffer deelt de betrokken dienst de stukken ter verantwoording van de uitgaven mee. Daartoe worden inzonderheid de dagvaardingen en in het algemeen alle gerechtelijke akten binnen 10 werkdagen na hun uitreiking of betekening meegedeeld.
  § 5. De betrokken dienst beoordeelt de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde kosten- en ereloonstaten. Deze dienst kan zijn tegemoetkoming weigeren of onderbreken, wanneer hij van oordeel is dat :
  1° de stelling van het slachtoffer niet geloofwaardig is;
  2° het transactievoorstel van de derde billijk en serieus is;
  3° een beroep tegen een rechterlijke beslissing niet veel kans op succes maakt.
  De kosten en erelonen waarvoor de betrokken dienst bij toepassing van het vorige lid zijn tegemoetkoming heeft geweigerd of onderbroken, worden echter overeenkomstig deze titel ten laste genomen, wanneer het slachtoffer gelijk krijgt bij een definitieve beslissing waarvoor geen beroep voor een gewoon of buitengewoon gerecht kan worden aangetekend.
  Tegen de beslissing van de betrokken dienst zijn tegemoetkoming te weigeren of te onderbreken kan beroep worden aangetekend bij de minister bevoegd voor de ambtenarenzaken binnen een termijn van 20 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die beslissing.
  Art. 239/7. De kredieten die noodzakelijk zijn voor het dekken van de uitgaven die door de gerechtelijke bijstand en de psychologische bijstand worden voortgebracht, worden opgenomen in de begroting van de Franse Gemeenschap in het kader van de kredieten die aan de betrokken dienst worden toegekend.".

Afdeling I. - Wijziging van andere decreten
Art.78. Artikel 28 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, wordt vervangen door en tekst, luidend als volgt :
  "De Regering stelt de nadere regels vast volgens welke iedere persoon die zijn ambt geheel of gedeeltelijk uitoefent of wordt belast met een opdracht in een instelling voor hoger onderwijs buiten de universiteit, een dringende gerechtelijke bijstand kosteloos geniet voor een agressie die hij in het kader van zijn dienst of in rechtstreeks verband met deze dienst heeft geleden.
  De Regering stelt de nadere regels vast volgens welke die personeelsleden een dringende psychologische bijstand kosteloos genieten voor een agressie die zij in het kader van hun dienst of in rechtstreeks verband met deze dienst hebben geleden.
  De bij de vorige leden bedoelde personeelsleden zijn deze die bedoeld zijn bij :
  - het decreet van 24 juli 1997 dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;
  - het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten);
  - het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap;
  het decreet van 20 juni 2008 betreffende de administratieve personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde Hogescholen.".

Art.79. In artikel 3, punt 4 van het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap, zullen de woorden "de administratieve coördinatiecel voor acties inzake preventie van schoolafhaken en van geweld, opgericht door het decreet van 12 mei 2004" vervangen door de woorden "de administratieve cel voor de coördinatie van acties inzake preventie van geweld op school, schoolverzuim, schooluitval en vroegtijdig schoolverlaten, opgericht door artikel 22 van het decreet van 21 november 2013 tot organisatie van verschillende schoolstelsels ter bevordering van het welzijn van jongeren op school, schoolherinschakeling, preventie van geweld op school en begeleiding van studieoriëntatie".

Art.80. In artikel 4, tweede lid, van het decreet "gedifferentieerde omkadering", worden de woorden "Voor de minderjarige leerlingen die onwettelijk op het grondgebied verblijven zoals bedoeld in artikel 40 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, en voor de leerlingen die als nieuwkomers worden beschouwd krachtens het decreet van 14 juni 2001 betreffende de integratie van nieuwkomers in het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap is ingericht of gesubsidieerd" vervangen door de volgende woorden :
  "Voor de minderjarige leerlingen die onwettelijk op het grondgebied verblijven zoals bedoeld in artikel 79 bis van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, en voor de leerlingen die als nieuwkomers worden beschouwd krachtens artikel 2, § 1, van het decreet van 18 mei 2012 betreffende de organisatie van een stelsel voor het onthaal en de scholarisatie van nieuwkomers in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs.

Art.81. In hoofdstuk IV van het decreet "gedifferentieerde omkadering", wordt een artikel 16/1 ingevoegd, luidend als volgt :
  "Art. 16/1. De werken die noodzakelijk zijn voor de installatie in de inrichtingen of vestigingen die in aanmerking komen voor een gedifferentieerde omkadering van de klassen 1 tot 3, zoals bedoeld in artikel 4, vijfde lid en zesde lid, van de infrastructuren tot voorkoming van indringing, wanneer deze zo ernstig en zo vaak plaatsvindt dat de werk- en studieomstandigheden daardoor zwaar worden gehinderd, krijgen voorrang bij de bestemming van de gelden bedoeld in de artikelen 5, 7 en 9 van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap".

HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen
Art.82. Het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, met uitzondering van artikel 28 en van titel II.

Art.83. Het decreet van 12 mei 2004 betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen schooluitval, uitsluiting en geweld op school wordt opgeheven.

Art. 84.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2014.