Details





Titel:

30 APRIL 2009. - Decreet houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving (Decreet gedifferentieerde omkadering) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-07-2009 en tekstbijwerking tot 07-06-2022)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - De bepaling van de vestigingsplaatsen voor het basisonderwijs en het secundair onderwijs
Art. 3-5
HOOFDSTUK III. - De bijkomende middelen
Art. 6-7, 7bis, 8-11
HOOFDSTUK IV. - Over diverse maatregelen en regels die van toepassing zijn op sommige vestigingen
Art. 12-16, 16/1
HOOFDSTUK V. - De voortgezette evaluatie van het systeem van de gedifferentieerde omkadering en het toezicht erop
Art. 17-19
HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 20-40
HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen
Art. 41-44, 44bis
HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding
Art. 45







Artikels:

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Dit decreet is van toepassing op het gewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs met volledig leerplan, alsook op de psycho-medisch-sociale centra.

Art.2. Dit decreet heeft ten doel een gedifferentieerde omkadering te organiseren binnen de schoolinrichtingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap die behoren tot de onderwijsniveaus bedoeld in artikel 1 zodat elke leerling gelijke kansen op sociale emancipatie kan hebben in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving.
  In dit kader beoogt dit decreet de differentiatie van de omkadering en de financiering in sommige vestigingen voor het gewoon kleuter-, lager, basis- en secundair onderwijs met volledig leerplan, die georganiseerd of gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap, hierna " de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten ".
  De differentiatie bedoeld in het vorige lid bestaat in een objectieve en evenredige toewijzing van menselijke middelen en bijkomende en significante financiële middelen op basis van objectieve en uniforme socio-economische criteria met het oog op de bevordering van bijkomende pedagogische acties om de doelstelling meer doeltreffend en meer rechtvaardig te bereiken, zoals bedoeld in de artikelen 6, in het bijzonder 4°, 10, 11, 12, 24 en 34 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, hierna " het opdrachtendecreet " genoemd.
  Worden aangemoedigd de synergie met de plaatselijke en gewestelijke verenigingen die in de wijken te werk gaan, alsook de partnerschappen tussen de verschillende vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten. In dit kader kunnen de menselijke middelen en de bijkomende financiële middelen samengebracht worden en gemeen gebruikt worden door verschillende belanghebbende vestigingen.
  Onder bijkomende pedagogische acties, zoals bedoeld in dit decreet, wordt inzonderheid verstaan de initiatieven met het oog op :
  1° de versterking van de beheersing van de basisleerprocessen, en van de Franse taal in het bijzonder, door alle leerlingen;
  2° de strijd tegen het mislukken, het blijven zitten en de leerachterstand;
  3° de bevordering van de snelle opsporing van moeilijkheden op scholen, de organisatie van de onmiddellijke remediëring en de uitvoering van gedifferentieerde pedagogie;
  4° het voorkomen van het afhaken op school en daarbij, de mogelijke verschijnsels van onbeleefdheid en geweld.
  Onder de bijkomende pedagogische actie wordt een bijzondere aandacht besteed aan de aanpassing van de Franse taal voor de leerlingen die ze niet voldoende beheersen zodat ze zich met succes kunnen aanpassen aan de activiteiten in de klas waarvoor ze ingeschreven zijn.

HOOFDSTUK II. - De bepaling van de vestigingsplaatsen voor het basisonderwijs en het secundair onderwijs   die de gedifferentieerde omkadering genieten.
Art.3.[1 De Regering van de Franse Gemeenschap stelt het gemiddelde socio-economisch indexcijfer vast, op grond van relevante gegevens die haar worden meegedeeld door de bevoegde instellingen, zoals de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ), volgens het in dit decreet beschreven proces.
   Elk jaar, vóór 31 oktober, delen de Diensten van de Regering de bevoegde instellingen de lijst, per vestiging, van de leerlingen die op 15 januari laatstleden ingeschreven waren, mee. Vóór 30 november bepalen de bevoegde instellingen, na verificatie door de Diensten van de Regering, het gemiddelde van de verschillende variabelen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het socio-economisch indexcijfer van elke statistische sector, elke vestiging en elke inrichting die leerlingen telde die op 15 januari laatstleden ingeschreven waren, door middel van een berekeningsformule die rekening houdt met de laatste statistische gegevens die beschikbaar zijn voor de volgende criteria :
   1° inkomen per inwoner;
   2° niveau van diploma's;
   3° werkloosheidsgraad, activiteitsgraad en aantal personen die een maatschappelijke hulp krijgen;
   4° beroepsactiviteiten.
   Elk criterium wordt bepaald in functie van één of meer variabelen.
   De socio-economische indexcijfers van elke statistische sector, elke vestiging en elke inrichting worden uitgedrukt met een ongelijksoortig indexcijfer waarvan de lage waarde een minder begunstigd socio-economisch niveau aantoont. De berekeningsformule van dit indexcijfer wordt door de Regering vastgesteld, en toont de variabelen aan die elk criterium bepalen, alsook het respectievelijke gedeelte van elk onder die in het kader van de berekeningsformule.
   Voor het schooljaar 2017-2018, bezorgen de Diensten van de Regering de bevoegde instellingen de lijst, per vestiging, van de leerlingen die op 15 januari 2015 ingeschreven waren. De bevoegde instellingen bepalen het gemiddelde van de verschillende variabelen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het socio-economisch indexcijfer van elke statistische sector, elke vestiging en elke inrichting door middel van een berekeningsformule die rekening houdt met de laatste statistische gegevens die beschikbaar zijn voor de in dit artikel vermelde criteria.]1
  [2 Voor het schooljaar 2018-2019 bezorgen de diensten van de Regering de bevoegde instellingen de lijst per vestigingsplaats van de leerlingen die op 15 januari 2016 ingeschreven zijn. De bevoegde instellingen bepalen het gemiddelde van de verschillende variabelen die nodig zijn voor de vaststelling van het sociaal-economische indexcijfer van elke statistische sector, elke vestigingsplaats en elke instelling door middel van een berekeningsformule rekening houdend met de laatste beschikbare statistische gegevens voor de criteria vermeld in dit artikel.]2
  ----------
  (1)<DFG 2017-07-06/28, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (2)<DFG 2018-06-14/26, art. 61, 017; Inwerkingtreding : 23-07-2018>

Art.4.[1 Voor de minderjarige leerlingen die onwettelijk op het grondgebied verblijven zoals bedoeld in artikel 79bis van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, en voor de leerlingen die als nieuwkomers worden beschouwd krachtens [2 artikel 2, 1° [,] van het decreet van 7 februari 2019 houdende organisatie van de opvang, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de onderwijstaal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap]2, wordt voor elke variabele die bijdraagt tot de vaststelling van het socio-economische indexcijfer het aritmetische gemiddelde van de 2000 laagste waarden gedurende 6 jaar toegekend.
   In functie van de socio-economische indexcijfers berekend krachtens artikel 3, bepalen de Diensten van de Regering, enerzijds, de rangschikking van de vestigingen van het basisonderwijs en, anderzijds, die van de vestigingen van het secundair onderwijs.
   In beide gevallen worden de vestigingen in opgaande volgorde gerangschikt, om te beginnen met de vestiging die het laagste socio-economische indexcijfer bekomt en om te eindigen met de vestiging die het hoogste socio-economische indexcijfer vertoont.
   De vestigingen zoals gerangschikt overeenkomstig het vorige lid worden verdeeld in functie van hun gecumuleerde schoolbevolking in twintig klassen die elk 5,00 % (vijf procent) van de bevolking van het basisonderwijs, enerzijds, en van het secundair onderwijs met volledig leerplan, anderzijds, tellen. Deze klassen worden genummerd van 1 tot 20, van deze met het laagste socio-economische indexcijfer tot deze met het hoogste socio-economische indexcijfer.
   In afwijking van het vierde lid wordt de klasse 3 ingedeeld in een klasse 3a en een klasse 3b met elk 2,5 % (twee en een half procent) van de bevolking voor het basisonderwijs en respectief 3,5 % (drie en een half procent) en 1,5 % (anderhalf procent) voor het secundair onderwijs met volledig leerplan.
   Indien, als gevolg van de gecumuleerde berekening van de schoolbevolking per schijf, de hogere beperking van een klasse zoals bedoeld in de vorige twee leden slechts overeenstemt met een gedeelte van de schoolbevolking van eenzelfde vestiging, wordt de schoolbevolking van deze laatste vestiging beschouwd als verdeeld over beide klassen om te beginnen met de aanvulling van de klasse waarvan de coëfficiënt de meest voordelige is met uitzondering van de vestigingen die tot de klassen 13 tot 20 behoren en die zich in een dergelijke toestand zouden bevinden en waarvoor het geheel van de schoolbevolking tot de gunstigste klasse geacht wordt te behoren. In voorkomend geval, voor de toepassing van de hoofdstukken IV en VI van dit decreet, worden de vestigingen bedoeld in dit lid geacht te behoren tot de meest voordelige klasse.
   Op deze basis zijn de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten deze die, ten minste drie keer in de laatste zes rangschikkingen, geheel of gedeeltelijk hebben behoord tot de klassen genummerd van 1 tot 5, dit zijn deze die, in de rangschikkingsvolgorde bedoeld in dit artikel, of in die van de vorige vijf jaren, de minst voordelige zijn en waarvan de som van de aantallen leerlingen die er ingeschreven zijn gelijk is aan 25,00 % (vijfentwintig procent), respectievelijk voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs, van het totaal aantal leerlingen die respectief ingeschreven zijn in de vestigingen voor gewoon basisonderwijs en in de vestigingen voor gewoon secundair onderwijs met volledig leerplan in de Franse Gemeenschap. Komen eveneens in aanmerking voor de gedifferentieerde omkadering, de vestigingen die, in alle rangschikkingen waarin ze vanaf 2017-2018 gerangschikt zijn, altijd geheel of gedeeltelijk hebben behoord tot de klassen genummerd van 1 tot 5. In het tegenovergestelde geval, worden de andere vestigingen geacht niet in aanmerking te komen voor de gedifferentieerde omkadering.
   De lijsten van de vestigingen van het basisonderwijs en het secundair onderwijs die al dan niet de gedifferentieerde omkadering genieten, alsook de klasse waartoe ze behoren, worden om de vijf jaar door de Diensten van de Regering aan de Regering vóór 30 januari meegedeeld en elk jaar door de Regering vóór 28 februari goedgekeurd.
   Voor het schooljaar 2017-2018 worden de lijsten van de vestigingen van het basisonderwijs en het secundair onderwijs die al dan niet de gedifferentieerde omkadering genieten, alsook de klasse waartoe ze behoren, door de Diensten van de Regering aan de Regering meegedeeld en door de Regering uiterlijk voor 30 juni 2017 goedgekeurd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2017-07-06/28, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (2)<DFG 2022-02-24/18, art. 86, 021; Inwerkingtreding : 22-04-2022>

Art.5.
  <Opgeheven bij DFG 2017-07-06/28, art. 3, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>

HOOFDSTUK III. - De bijkomende middelen   toegewezen aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten en de bestemming ervan
Art.6.§ 1. In het basisonderwijs, [8 ...]8 worden de bijkomende lestijden en kredieten aanvullend en uitsluitend toegekend aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten, zoals bedoeld in artikel 4.
  In geen enkel geval mogen deze bijkomende lestijden en kredieten toegekend worden aan vestigingen die de gedifferentieerde omkadering niet genieten, noch om andere doeleinden dan deze bedoeld in dit decreet.
  § 2. [8 17 946 bijkomende lestijden worden door de Diensten van de Regering rechtstreeks toegewezen aan de vestigingen die een gedifferentieerde omkadering genieten in de vorm van een lestijdenpakket om de in artikel 9, § 1 bedoelde menselijke middelen te bekomen.
   Elk jaar wordt een theoretische verdeling van die lestijden verricht over alle leerlingen die regelmatig ingeschreven waren in alle vestigingen die een gedifferentieerde omkadering op 15 januari van het voorafgaande burgerlijk jaar genoten in verhouding tot de in het volgende lid bedoelde klassencoëfficiënten.
   De in het vorige lid bedoelde klassencoëfficiënt hangt af van de klasse waartoe de vestiging geheel of gedeeltelijk behoort overeenkomstig artikel 4. Hij is gelijk aan :
   1° 1,50 voor de vestigingen die behoren tot klasse 1;
   2° 1,25 voor de vestigingen die behoren tot klasse 2;
   3° 1,00 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3;
   4° 0,75 voor de vestigingen die behoren tot klasse 4;
   5° 0,50 voor de vestigingen die behoren tot klasse 5.
   Elk jaar is het aantal lestijden dat aan elke begunstigde vestiging wordt toegewezen, gelijk aan het gemiddelde van de lestijden die voor de laatste zes jaar theoretisch toegewezen zijn.]8
  [8 § 2bis. In afwijking van het laatste lid van § 2, voor elke vestiging die, gedurende het schooljaar 2016-2017, ofwel behoort tot een hogere klasse dan klasse 5, ofwel niet gerangschikt is, en die, bij elke rangschikking vanaf 2017-2018, geheel of gedeeltelijk behoort tot de klassen genummerd van 1 tot 5, is het aantal lestijden dat haar toegekend is gelijk aan het gemiddelde van de lestijden die theoretisch aan die vestiging worden toegekend voor de jaren gedurende welke ze geheel of gedeeltelijk tot de klassen genummerd van 1 tot 5 heeft behoord, en hoogstens, voor de laatste zes jaren.
   Wanneer een vestiging wordt gesplitst, krijgen de vestigingen die uit die splitsing voortvloeien, voor de jaren vóór hun splitsing, de rangschikking toegewezen aan de vestiging waaruit ze ontstaan zijn. Ze worden geacht de middelen en de theoretische lestijden van de vestiging waaruit ze ontstaan zijn te hebben genoten in verhouding tot hun respectieve schoolbevolking. De referentieschoolbevolking voor elk van die vestigingen is die van 15 januari van het eerste jaar volgend op de splitsing.]8 [9 Het jaar van de splitsing en het jaar daarop, wordt de inrichtende macht toegelaten om het geheel van de middelen en lestijden te verdelen over de vestigingsplaatsen afkomstig uit de splitsing.]9
  [9 Bij fusie van vestigingsplaatsen worden ze beschouwd als gefusioneerd te zijn voor de 5 vorige schooljaren. Het jaar van de fusie en het jaar daarop, de middelen en lestijden die berekend worden voor elke vestigingsplaats, worden toegekend aan de vestigingsplaats die uit deze fusie voortvloeit.]9
  [8 § 2ter. Er wordt een aanpassingscoëfficiënt berekend door 17 946 te delen door de som van het geheel van de lestijden bestemd voor de begunstigde vestigingen. Het totaal van de lestijden bestemd voor elke vestiging wordt met die coëfficiënt vermenigvuldigd en naar de lagere eenheid afgerond om het eindaantal lestijden te bereiken die elke vestiging voor het volgende schooljaar zal krijgen.]8
  § 3. [8 Er worden jaarlijkse bijkredieten ten bedrage van 8.603.000 euro door de Diensten van de Regering aan de vestigingen die voor een gedifferentieerde omkadering in aanmerking komen rechtstreeks toegekend in de vorm van werkingsmiddelen die in artikel 9, § 2 bedoeld zijn. Vanaf het burgerlijk jaar 2018, worden die kredieten geïndexeerd door de verhouding tussen het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van januari van het voorafgaande burgerlijk jaar op de bedragen van het voorafgaande burgerlijk jaar toe te passen.
   Elk jaar wordt een theoretische verdeling van die middelen verricht over alle leerlingen die regelmatig ingeschreven waren in alle vestigingen die een gedifferentieerde omkadering op 15 januari van het voorafgaande burgerlijk jaar genoten in verhouding tot de in het volgende lid bedoelde klassencoëfficiënten.
   De in het vorige lid bedoelde klassencoëfficiënt is gelijk aan :
   1° 1,50 voor de vestigingen die behoren tot klasse 1;
   2° 1,3822 voor de vestigingen die behoren tot klasse 2;
   3° 1,3822 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3a;
   4° 0,8153 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3b;
   5° 0,6115 voor de vestigingen die behoren tot klasse 4;
   6° 0,4077 voor de vestigingen die behoren tot klasse 5.
   Elk jaar is het aantal kredieten dat aan elke begunstigde vestiging wordt toegekend gelijk aan het gemiddelde van de kredieten die theoretisch aan die vestiging voor de laatste zes jaren worden toegekend.]8
  [8 § 3bis. In afwijking van het laatste lid van § 3, voor elke vestiging die gedurende het schooljaar 2016-2017 ofwel behoort tot een hogere klasse dan klasse 5, ofwel niet gerangschikt is, en die, bij elke rangschikking vanaf 2017-2018, geheel of gedeeltelijk behoort tot de klassen genummerd van 1 tot 5, zijn de middelen die haar worden toegekend gelijk aan het gemiddelde van de kredieten die theoretisch aan die vestiging toegekend zijn voor de jaren gedurende welke ze geheel of gedeeltelijk heeft behoord tot de klassen genummerd van 1 tot 5 en, hoogstens, voor de zes laatste jaren.
   Wanneer een vestiging wordt gesplitst, krijgen de vestigingen die uit die splitsing voortvloeien, voor de jaren vóór hun splitsing, de rangschikking toegewezen aan de vestiging waaruit ze ontstaan zijn. Ze worden geacht de middelen en de theoretische lestijden van de vestiging waaruit ze ontstaan zijn te hebben genoten in verhouding tot hun respectieve schoolbevolking. De referentieschoolbevolking voor elk van die vestigingen is die van 15 januari van het eerste jaar volgend op de splitsing.]8 [10 Het jaar van de splitsing en het jaar daarop wordt de inrichtende macht toegelaten om het geheel van de middelen en lestijden te verdelen over de vestigingsplaatsen die uit de splitsing voortvloeien.]10
  [10 Bij fusie van vestigingsplaatsen worden ze beschouwd als gefusioneerd te zijn voor de 5 vorige schooljaren. Het jaar van de fusie het jaar daarop, de middelen en lestijden die berekend worden voor elke vestigingsplaats, worden toegekend aan de vestigingsplaats die uit deze fusie voortvloeit.]10
  [8 § 3ter. Er wordt een aanpassingscoëfficiënt berekend door het jaarlijks geïndexeerde bedrag van 8.603.000 euro te delen door de som van het geheel van de middelen bestemd voor de begunstigde vestigingen. Het totaal van de middelen bestemd voor elke vestiging wordt met die coëfficiënt vermenigvuldigd en naar de lagere eenheid afgerond om het eindaantal middelen te bereiken die elke vestiging voor het volgende schooljaar zal krijgen.]8
  [1 § 4. [8 Elk jaar, vóór 15 april en, voor het jaar 2017-2018, uiterlijk op 30 juni 2017]8, lichten de Diensten van de Regering de betrokken inrichtingshoofden in voor het basisonderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, alsook de betrokken inrichtende machten voor het basisonderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, elk wat ze betreft, over de verdeling van de menselijke middelen en de werkingsmiddelen toegewezen aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten, zoals bepaald overeenkomstig de [8 §§ 2, 2bis, 2ter en 3, 3bis, 3ter]8. Deze menselijke en werkingsmiddelen worden elk jaar [8 ...]8 toegekend, behalve de mogelijke gevallen bedoeld in artikel 19.
  ----------
  (1)<DFG 2010-07-08/15, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2010>
  (2)<DFG 2010-12-15/13, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (3)<DFG 2011-02-10/07, art. 65, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (4)<DFG 2012-07-12/27, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (5)<DFG 2013-07-17/33, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (6)<DFG 2013-12-18/18, art. 18, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (7)<DFG 2014-12-18/21, art. 19, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (8)<DFG 2017-07-06/28, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (9)<DFG 2018-06-14/26, art. 62, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (10)<DFG 2018-06-14/26, art. 63, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.7.§ 1. In het secundair onderwijs, [8 ...]8 worden de bijkomende lestijden en kredieten aanvullend en uitsluitend toegekend aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten, zoals bedoeld in artikel 4.
  In geen enkel geval mogen deze bijkomende lestijden en kredieten toegekend worden aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering niet genieten of om andere doeleinden dan deze bedoeld in dit decreet.
  § 2. [8 13.686 bijkomende lestijden worden rechtstreeks door de Diensten van de Regering toegewezen aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten in de vorm van lestijden-leraar voor het bekomen van de menselijke middelen bedoeld in artikel 10, § 1.
   Elk jaar wordt een theoretische verdeling van die lestijden verricht over alle leerlingen die regelmatig ingeschreven waren in alle vestigingen die een gedifferentieerde omkadering op 15 januari van het voorafgaande burgerlijk jaar genoten in verhouding tot de in het volgende lid bedoelde klassencoëfficiënten.
   De in het vorige lid bedoelde klassencoëfficiënt hangt af van de klasse waartoe de vestiging geheel of gedeeltelijk behoort overeenkomstig artikel 4 . Hij is gelijk aan :
   1° 1,50 voor de vestigingen die behoren tot klasse 1;
   2° 1,1101 voor de vestigingen die behoren tot klasse 2;
   3° 0,9296 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3a;
   4° 0,6849 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3b;
   5° 0,5137 voor de vestigingen die behoren tot klasse 4;
   6° 0,3425 voor de vestigingen die behoren tot klasse 5.
   Elk jaar is het aantal kredieten dat aan elke begunstigde vestiging wordt toegekend gelijk aan het gemiddelde van de lestijden die theoretisch aan die vestiging voor de laatste zes jaren worden toegekend.]8
  [8 § 2bis. In afwijking van het laatste lid van § 2, voor elke vestiging die gedurende het schooljaar 2016-2017 ofwel behoort tot een hogere klasse dan klasse 5, ofwel niet gerangschikt is, en die, bij elke rangschikking vanaf 2017-2018, geheel of gedeeltelijk behoort tot de klassen genummerd van 1 tot 5, is het aantal lestijden dat haar worden toegekend gelijk aan het gemiddelde van de lestijden die theoretisch aan die vestiging toegekend zijn voor de jaren gedurende welke ze geheel of gedeeltelijk heeft behoord tot de klassen genummerd van 1 tot 5 en, hoogstens, voor de zes laatste jaren.
   Wanneer een vestiging wordt gesplitst, krijgen de vestigingen die uit die splitsing voortvloeien, voor de jaren vóór hun splitsing, de rangschikking toegewezen aan de vestiging waaruit ze ontstaan zijn. Ze worden geacht de middelen en de theoretische lestijden van de vestiging waaruit ze ontstaan zijn te hebben genoten in verhouding tot hun respectieve schoolbevolking. De referentieschoolbevolking voor elk van die vestigingen is die van 15 januari van het eerste jaar volgend op de splitsing.]8 [9 Het jaar van de splitsing en het jaar daarop wordt de inrichtende macht toegelaten om het geheel van de middelen en lestijden te verdelen over de vestigingsplaatsen die uit de splitsing afkomstig zijn.]9
  [9 Bij fusie van vestigingsplaatsen worden ze beschouwd als gefusioneerd te zijn voor de 5 vorige schooljaren. Het jaar van de fusie het jaar daarop, de middelen en lestijden die berekend worden voor elke vestigingsplaats, worden toegekend aan de vestigingsplaats die uit deze fusie voortvloeit.]9
  [8 § 2ter. Er wordt een aanpassingscoëfficiënt berekend door 13.686 euro te delen door de som van het geheel van de lestijden bestemd voor de begunstigde vestigingen. Het totaal van de lestijden bestemd voor elke vestiging wordt met die coëfficiënt vermenigvuldigd en naar de lagere eenheid afgerond om het eindaantal lestijden te bereiken die elke vestiging voor het volgende schooljaar zal krijgen.]8
  § 3. [8 Er worden jaarlijkse bijkredieten ten bedrage van 6.203.000 euro door de Diensten van de Regering aan de vestigingen die voor een gedifferentieerde omkadering in aanmerking komen rechtstreeks toegekend in de vorm van werkingsmiddelen die in artikel 10, § 2 bedoeld zijn. Vanaf het burgerlijk jaar 2018, worden die kredieten geïndexeerd door de verhouding tussen het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van januari van het lopende burgerlijk jaar en het indexcijfer van januari van het voorafgaande burgerlijk jaar op de bedragen van het voorafgaande burgerlijk jaar toe te passen.
   Elk jaar wordt een theoretische verdeling van die middelen verricht over alle leerlingen die regelmatig ingeschreven waren in alle vestigingen die een gedifferentieerde omkadering op 15 januari van het voorafgaande burgerlijk jaar genoten in verhouding tot de in het volgende lid bedoelde klassencoëfficiënten.
   De in het vorige lid bedoelde klassencoëfficiënt is gelijk aan :
   1° 1,50 voor de vestigingen die behoren tot klasse 1;
   2° 1,25 voor de vestigingen die behoren tot klasse 2;
   3° 1,0583 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3a;
   4° 0,9736 voor de vestigingen die behoren tot klasse 3b;
   5° 0,7302 voor de vestigingen die behoren tot klasse 4;
   6° 0,4868 voor de vestigingen die behoren tot klasse 5.
   Elk jaar is het aantal kredieten dat aan elke begunstigde vestiging wordt toegekend gelijk aan het gemiddelde van de kredieten die theoretisch aan die vestiging voor de laatste zes jaren worden toegekend.]8
  [8 § 3bis. In afwijking van het laatste lid van § 3, voor elke vestiging die gedurende het schooljaar 2016-2017 ofwel behoort tot een hogere klasse dan klasse 5, ofwel niet gerangschikt is, en die, bij elke rangschikking vanaf 2017-2018, geheel of gedeeltelijk behoort tot de klassen genummerd van 1 tot 5, zijn de middelen die haar worden toegekend gelijk aan het gemiddelde van de kredieten die theoretisch aan die vestiging toegekend zijn voor de jaren gedurende welke ze geheel of gedeeltelijk heeft behoord tot de klassen genummerd van 1 tot 5 en, hoogstens, voor de zes laatste jaren.
   Wanneer een vestiging wordt gesplitst, krijgen de vestigingen die uit die splitsing voortvloeien, voor de jaren vóór hun splitsing, de rangschikking toegewezen aan de vestiging waaruit ze ontstaan zijn. Ze worden geacht de middelen en de theoretische lestijden van de vestiging waaruit ze ontstaan zijn te hebben genoten in verhouding tot hun respectieve schoolbevolking. De referentieschoolbevolking voor elk van die vestigingen is die van 15 januari van het eerste jaar volgend op de splitsing.]8[10 Het jaar van de splitsing en het jaar daarop wordt de inrichtende macht toegelaten om het geheel van de middelen en lestijden te verdelen over de vestigingsplaatsen die uit de splitsing afkomstig zijn.]10
  [10 Bij fusie van vestigingsplaatsen worden ze beschouwd als gefusioneerd te zijn voor de 5 vorige schooljaren. Het jaar van de fusie en het jaar daarop worden de middelen en lestijden berekend voor elke vestigingsplaats toegekend aan de vestiging die uit deze fusie voortvloeit.]10
  [8 § 3ter. Er wordt een aanpassingscoëfficiënt berekend door het geïndexeerde bedrag van 6.203.000 euro te delen door de som van het geheel van de lestijden bestemd voor de begunstigde vestigingen. Het totaal van de middelen bestemd voor elke vestiging wordt met die coëfficiënt vermenigvuldigd en naar de lagere eenheid afgerond om het eindaantal lestijden te bereiken die elke vestiging voor het volgende schooljaar zal krijgen.]8
  § 4. [8 Elk jaar, vóór 15 april en, voor het schooljaar 2017-2018, uiterlijk op 30 juni 2017]8, lichten de Diensten van de Regering de betrokken inrichtingshoofden in voor het secundair onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, alsook de betrokken inrichtende machten voor het secundair onderwijs gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, elk wat ze betreft, over de verdelingen van de menselijke middelen en de werkingsmiddelen toegewezen aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten zoals bepaald overeenkomstig de [8 §§ 2, 2bis, 2ter en 3, 3bis, 3ter]8. Deze menselijke en werkingsmiddelen worden elk jaar [8 ...]8 toegekend, behalve de mogelijke gevallen bedoeld in artikel 19.
  ----------
  (1)<DFG 2010-07-08/15, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2010>
  (2)<DFG 2010-12-15/13, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
  (3)<DFG 2011-02-10/07, art. 66, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (4)<DFG 2012-07-12/27, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (5)<DFG 2013-07-17/33, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (6)<DFG 2013-12-18/18, art. 19, 007; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (7)<DFG 2014-12-18/21, art. 19, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (8)<DFG 2017-07-06/28, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (9)<DFG 2018-06-14/26, art. 64, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (10)<DFG 2018-06-14/26, art. 65, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art.7bis. [1 In afwijking van de §§ 2, 2bis, 3 en 3bis van de artikelen 6 en 7, worden lestijden en middelen aan de vestigingen die gerangschikt waren onder de klassen 1 tot 5 bij de rangschikking 2016-2017 en die niet meer gerangschikt zijn bij de rangschikking die door de Regering wordt bepaald voor de latere jaren onder de klassen 1 tot 5, toegekend op de volgende wijze :
   21° voor de vestigingen die gerangschikt waren onder de klassen 1 tot 5 van de rangschikking voorafgaand aan die van het schooljaar 2017-2018 en die, bij de rangschikking van de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, gerangschikt zijn onder de klassen 11 tot 20,
   - voor het schooljaar 2017-2018, worden de lestijden en middelen berekend op grond van de vorige artikelen 6 en 7;
   - voor het schooljaar 2018-2019, wordt aan die vestigingen 50 % toegekend van de lestijden en middelen die worden berekend op grond van de vorige artikelen 6 en 7;
   - voor het schooljaar 2019-2020, worden geen lestijd en geen middel aan die vestigingen toegekend;
   22° voor de vestigingen die gerangschikt waren onder de klassen 1 tot 5 van de rangschikking voorafgaand aan die van het schooljaar 2017-2018 en die, bij de rangschikking van de schooljaren 2017-2018, 2018-2019, 2019-2020, gerangschikt zijn onder de klassen 8, 9 en 10,
   - voor het schooljaar 2017-2018, worden de lestijden en middelen berekend op grond van de vorige artikelen 6 en 7;
   - voor het schooljaar 2018-2019, wordt aan die vestigingen 75 % toegekend van de lestijden en middelen die worden berekend op grond van de vorige artikelen 6 en 7;
   - voor het schooljaar 2019-2020, wordt aan die vestigingen 50 % toegekend van de lestijden en middelen die worden berekend op grond van de vorige artikelen 6 en 7;
   Die lestijden en middelen worden opgeteld bij de lestijden en middelen die door de vorige artikelen werden toegekend vóór de berekening van de aanpassingscoëfficiënt. Die lestijden en middelen worden vervolgens met die coëfficiënt vermenigvuldigd en naar de lagere eenheid afgerond.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2017-07-06/28, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>


Art.8.
  <Opgeheven bij DFG 2018-09-13/14, art. 43,2°, 020; Inwerkingtreding : 12-09-2018>

Art.9.§ 1. [4 In het basisonderwijs moeten de menselijke middelen in de vorm van lestijdenpakketten bedoeld in artikel 6, § 2, gebruikt worden voor de begeleiding binnen of buiten de klasse, de remediëring, de gerichte studie, het leren van het Frans, de steunverlening bij het leerproces, de pedagogische raad, de opleiding, het teamwerk of de tutoring in het kader van de bestrijding van het niet-slagen op school en het afhaken van school en moeten ze het volgende mogelijk maken]4 :
  1° de aanwerving of de aanstelling van onderwijzers naar rata van ten minste 6 lestijden in de vorm van bijkomende kapitaal-lestijd;
  2° de aanwerving of de aanstelling van kleuteronderwijzers naar rata van ten minste 1 viertijdse betrekking, deze betrekking wordt in kapitaal-lestijd omgezet naar rata van 24 lestijden per volledige opdrachtlast;
  3° de aanwerving of de aanstelling van meesters lichamelijke opvoeding naar rata van ten minste 6 lestijden in de vorm van bijkomende kapitaal-lestijd;
  4° de aanwerving of de aanstelling van meesters psychomotriciteit naar rata van ten minste 6 lestijden in de vorm van bijkomende kapitaal-lestijd;
  5° de aanwerving of de aanstelling, in tijdelijk verband en voor een bepaalde duur, in het psycho-medisch-social centrum bevoegd voor één of meer vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten en met een specifieke terbeschikkingstelling voor deze vestiging(en), van een sociaal hulppersoneel, een paramedisch hulppersoneel, een psycho-pedagogisch hulppersoneel of een psycho-pedagogisch hulppersoneel van ten minste een viertijdse betrekking, deze betrekking wordt in kapitaal-lestijd omgezet, naar rata van 24 lestijden per volledige opdrachtlast;
  6° de aanwerving of de aanstelling van opvoeders naar rata van ten minste 1 viertijdse betrekking, deze betrekking wordt in kapitaal-lestijd omgezet naar rata van 24 lestijden per volledige opdrachtlast;
  7° de aanwerving of de aanstelling van kinderverzorgers en kinderverzorgsters naar rata van ten minste 1 viertijdse betrekking, deze betrekking wordt in kapitaal-lestijd omgezet, naar rata van 24 lestijden per volledige opdrachtlast;
  [6 8° de aanwerving of de aanstelling van een leermeester filosofie en burgerzin in de vorm van een bijkomend lestijdenpakket voor de begeleiding van de cursus filosofie en burgerzin die wordt verstrekt aan alle leerlingen overeenkomstig artikel 8, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.]6
  [5 [9°] de aanwerving of de aanstelling, in tijdelijk verband en voor een bepaalde duur, in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, voor één of meer vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten en met een specifieke terbeschikkingstelling voor deze vestiging(en), van één of meer leden van het onderwijzend personeel van een inrichting voor kunstonderwijs met beperkt leerplan, waarbij deze betrekking in een lestijdendotatie wordt omgezet, naar rata van 24 lestijden per volledige opdracht;]5 (ERRATUM, zie B.St. 27-10-2016, p. 72014)
  [5 In de gevallen bedoeld in 1° tot [9°], in het vorige lid]5 : (ERRATUM, zie B.St. 27-10-2016, p. 72014)
  1° worden de menselijke middelen in de vorm van lestijdenpakket toegewezen na overleg met de representatieve vakverenigingen overeenkomstig artikel 8;
  2° worden de diensten verleend in dit kader op alle punten gelijkgesteld met de diensten verleend in de personeelsformatie;
  3° wordt de toegang tot deze betrekkingen voorgelegd aan dezelfde statutaire bepalingen als deze van de personeelsformatie;
  4° kunnen de aldus gecreëerde betrekkingen aanleiding geven tot een benoeming of een aanwerving in vast verband, behalve deze [5 bedoeld in 5°, 7° en [9°]]5, in het vorige lid. (ERRATUM, zie B.St. 27-10-2016, p. 72014)
  [1 Van de minima vermeld in de punten 1° tot 7° van het eerste lid kan enkel afgeweken worden wanneer het aantal lestijden verkregen met toepassing van artikel 6, § 2 lager is dan 6.]1
  [8 Naast de regeling die is vastgesteld bij het decreet van 7 februari 2019 houdende organisatie van de opvang, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de onderwijstaal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap]8, om de beheersing van de basisleerprocessen en van de Franse taal in het bijzonder te versterken door alle leerlingen, kunnen de menselijke middelen bedoeld in dit artikel inzonderheid gebruikt worden in de vorm van lestijden en/of van klassen die meer specifiek bestemd zijn voor de aanpassing van de Franse taal voor de leerlingen die deze niet voldoend beheersen zodat ze zich met succes kunnen aanpassen aan de activiteiten van de klasse waarin ze ingeschreven zijn. In voorkomend geval kan zo'n pedagogische activiteit georganiseerd worden boven de wekelijkse uurrooster van de leerling.
  § 2. De werkingsmiddelen bedoeld in artikel 6, § 3 maken het volgende mogelijk :
  1° de aanwerving van het niet-onderwijzend personeel, inzonderheid met een arbeidsovereenkomst met bepaalde duur, een overeenkomst met dienstenverlening of een samenwerkingsovereenkomst, inzonderheid :
  a) de logopedisten;
  b) het personeel belast met de omkadering van leerlingen buiten de lesuren, met inbegrip van de gerichte studie;
  c) de pedagogische, opvoedings-, culturele en sportverenigingen of instellingen;
  d) de ombudsmannen;
  e) de bibliothecarissen en multimedia verantwoordelijken.
  2° de aanwerving van gesubsidieerde contractuele personeelsleden, in samenwerking met de gewesten, inzonderheid :
  a) de leerkrachten;
  b) de opvoeders;
  c) de maatschappelijke werkers;
  d) de kinderverzorgers en kinderverzorgsters;
  e) de logopedisten;
  f) de ombudsmannen;
  g) de bibliothecarissen en multimedia verantwoordelijken.
  3° de aanwerving van het niet-onderwijzend personeel met een arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromingsprogramma, in samenwerking met de gewesten, inzonderheid :
  a) van het personeel belast met de verfraaiings-, aanleg- en lichte renovatiewerken van lokalen of omgeving, zoals verf- en timmerwerken;
  b) van het personeel belast met het verlenen van steun aan het opvoedingsteam.
  4° de vervanging van leerkrachten, in het kader van de voortgezette opleiding, inzonderheid door de organisatie van pedagogische animatie-activiteiten [9 ...]9;
  5° de organisatie en de deelneming van de leden van het opvoedingsteam, alsook hun mogelijke vervanging als het om leerkrachten gaat; binnen of buiten de vestiging, aan specifieke opleidingen en seminaries in de volgende gebieden : onmiddellijke remediëring en uitvoering van gedifferentieerde pedagogie bij schoolmoeilijkheden, aanpassing aan de Franse taal van de leerlingen die deze taal niet voldoend beheersen, heterogeniteit van schoolpubliek, interculturaliteit, versterking van de relatie " gezin-school ", beheer en preventie van schooluitval, beheer en preventie van conflicten en geweldverschijnsels;
  6° gezamenlijke actie, inzonderheid in het kader van de invoering van de artikelen 6 en 8, 9° en 10°, van het opdrachtendecreet, met de diensten van de sector van Hulpverlening aan de jeugd bedoeld in artikel 1 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, en in het bijzonder de diensten voor hulpverlening in open milieu erkend met toepassing van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor hulpverlening in open milieu;
  7° voor de leerlingen van de vestiging, de oprichting van ontmoetingsruimtes, de inrichting en de werking van bibliotheken, documentatiecentra en multimedia centra, de aankoop van boeken, van schoolboeken, kranten, tijdschriften en periodieken, schoolsoftware en andere informatiedragers;
  8° de tenlasteneming zowel voor de leerlingen van de vestiging als voor de begeleidende personeelsleden van de kosten voor de deelneming aan de pedagogische, opvoedings-, culturele en sportactiviteiten zoals inzonderheid het inschrijvingsgeld en het deelnemingsgeld, worden ze georganiseerd binnen of buiten de vestiging, in voorkomend geval met inbegrip van de tenlasteneming van de vervoerkosten die daaruit voortvloeien;
  9° de inrichting en de verfraaiing van lokalen of omgeving van de vestiging;
  10° de aankoop van het materiaal dat specifiek bestemd is voor de vestiging;
  [3 11° De aanwerving van bijkomend onderwijzend personeel of aanvullende lestijden voor de begeleiding in de klas of buiten de klas, de remediëring, de gerichte studie, de steun bij het leerproces, de pedagogische raadgeving, de opleiding, het teamwerk, de tutoring in het kader van de bestrijding van het niet-slagen op school en het afhaken van school.]3
  [3 § 3. De menselijke middelen die ingezet worden met de kredieten bedoeld bij artikel 6, § 3, met uitzondering van deze bedoeld bij paragraaf 2, lid 3(a), moeten aangewend worden in het kader van de strijd tegen het niet-slagen op school en het afhaken van school op basis van de strategie opgesteld door het PGAED (Algemeen Actieproject voor de gedifferentieerde omkadering) ten belope van de minimale percentages die door de Regering bepaald zullen worden, op basis van een evaluatie.]3
  ----------
  (1)<DFG 2010-07-08/15, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2010>
  (2)<DFG 2011-02-10/07, art. 68, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DFG 2014-12-18/21, art. 20, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (4)<DFG 2016-02-04/02, art. 104, 012; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
  (5)<DFG 2016-07-13/03, art. 18, 013; Inwerkingtreding : 04-08-2016>
  (6)<DFG 2016-07-13/04, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (7)<DFG 2017-07-06/28, art. 8, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (8)<DFG 2022-02-24/18, art. 87, 021; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (9)<DFG 2021-06-17/28, art. 48, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.10.§ 1. [3 In het secundair onderwijs moeten de menselijke middelen in de vorm van lestijden-leraar bedoeld in artikel 6, § 2, gebruikt worden voor de begeleiding binnen of buiten de klasse, de remediëring, de gerichte studie, het leren van het Frans, de steunverlening bij het leerproces, de pedagogische raad, de opleiding, het teamwerk of de tutoring in het kader van de bestrijding van het niet-slagen op school en het afhaken van school en moeten ze het volgende mogelijk maken]3 :
  1° de aanwerving of de aanstellingvan leerkrachten;
  2° de aanwerving of de aanstellingvan het opvoedend hulppersoneel;
  3° de aanwerving of de aanstellingvan [6 adjunct-directeur]6, naar rata uitsluitend van 28 lestijden voor een voltijds equivalent of 14 lestijden voor een halftijds equivalent, dat voor een gedeelte toegerekend kan worden aan de menselijke middelen in de vorm van lestijd-leerkracht bedoeld in artikel 7, § 2 en voor een gedeelte aan het totaal aantal lestijd-leerkracht toegekend met toepassing van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan;
  4° de aanwerving of de aanstelling, in tijdelijk verband en voor een bepaalde duur, in het psycho-medisch-sociaal centrum bevoegd voor één of meer vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten en met een specifieke terbeschikkingstelling voor deze vestiging(en), van een sociaal hulppersoneel, een paramedisch hulppersoneel, een psycho-pedagogisch hulppersoneel en een bijkomende psycho-pedagogisch adviseur van ten minste een viertijdse betrekking, deze betrekking wordt omgezet in lestijd-leerkacht, naar rata van 22 lestijden per volledige opdrachtlast;
  [4 5° de aanwerving of de aanstelling, in tijdelijk verband en voor een bepaalde duur, in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, voor één of meer vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten en met een specifieke terbeschikkingstelling, voor deze vestiging(en), van één of meer leden van het onderwijzend personeel van een inrichting voor kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan, waarbij deze betrekking in een lestijdendotatie wordt omgezet, naar rata van 24 lestijden per volledige opdracht.]4
  [4 in de gevallen bedoeld in 1° tot 5° in het vorige lid]4 :
  1° de menselijke middelen in de vorm van lestijden-leraar worden toegewezen na overleg met de representatieve vakverenigingen overeenkomstig artikel 8;
  2° de diensten gepresteerd in dit kader worden op alle punten gelijkgesteld met de diensten verleend in de personeelsformatie;
  3° de toegang tot deze betrekkingen wordt onderworpen aan dezelfde statutaire bepalingen als deze van de personeelsformatie;
  4° de aldus gecreëerde betrekkingen kunnen aanleiding geven tot de benoeming of de aanwerving in vast verband, behalve voor deze bedoeld in 4° [4 en in 5°]4 van het vorige lid.
  [1 Van het minimum vermeld in het eerste lid, 4°, kan enkel afgeweken worden wanneer het aantal lestijden verkregen met toepassing van artikel 7, § 2 lager is dan 6.]1
  [7 Naast de stelsels ingesteld bij het decreet van 7 februari 2019 houdende organisatie van de opvang, de scholarisatie en de begeleiding van leerlingen die de onderwijstaal niet beheersen in het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap]7, om de beheersing van de basisleerprocessen en van de Franse taal in het bijzonder te versterken door alle leerlingen, kunnen de menselijke middelen bedoeld in dit artikel inzonderheid gebruikt worden in de vorm van lestijden en/of van klassen die meer specifiek bestemd zijn voor de aanpassing van de Franse taal voor de leerlingen die deze niet voldoend beheersen zodat ze zich met succes kunnen aanpassen aan de activiteiten van de klasse waarvoor ze ingeschreven zijn. In voorkomend geval kan zo'n pedagogische activiteit georganiseerd worden boven de wekelijkse uurrooster van de leerling.
  § 2. De werkingsmiddelen bedoeld in artikel 7, § 3, maken het volgende mogelijk :
  1° de aanwerving van het niet-onderwijzend personeel, inzonderheid met een arbeidsovereenkomst met bepaalde duur, een overeenkomst met dienstenverlening of een samenwerkingsovereenkomst, inzonderheid :
  a) de logopedisten;
  b) het personeel belast met de omkadering van leerlingen buiten de lesuren, met inbegrip van de gerichte studie;
  c) de pedagogische, opvoedings-, culturele en sportverenigingen of instellingen;
  d) de ombudsmannen;
  e) de bibliothecarissen en multimedia verantwoordelijken.
  2° de aanwerving van gesubsidieerde contractuele personeelsleden, in samenwerking met de gewesten, inzonderheid :
  a) de leerkrachten;
  b) de opvoeders;
  c) de maatschappelijke werkers;
  d) de bibliothecarissen, de specialisten van de media, de audiovisuele sector en de socio-culturele animatie;
  e) de logopedisten;
  f) de ombudsmannen;
  g) de bibliothecarissen en multimedia verantwoordelijken.
  3° de aanwerving van het niet-onderwijzend personeel met een arbeidsovereenkomst in het kader van een doorstromingsprogramma, in samenwerking met de gewesten, inzonderheid :
  a) van het personeel belast met de verfraaiings-, aanleg- en lichte renovatiewerken van lokalen of omgeving, zoals verf- en timmerwerken;
  b) van het personeel belast met het verlenen van steun aan het opvoedingsteam.
  4° de vervanging van de leerkrachten van de twee eerste leerjaren van het secundair onderwijs in het kader van de voortgezette opleiding, inzonderheid door de organisatie van socio-culturele activiteiten [8 ...]8;
  5° de organisatie en de deelneming van de leden van het opvoedingsteam, alsook hun mogelijke vervanging als het om leerkrachten gaat, binnen of buiten de vestiging, aan specifieke opleidingen en seminaries in de volgende gebieden : onmiddellijke remediëring en invoering van gedifferentieerde pedagogie bij schoolmoeilijkheden, aanpassing aan de Franse taal door de leerlingen die deze niet voldoende beheersen, heterogeniteit van schoolpubliek, interculturaliteit, versterking van de relatie " gezin-school ", beheer en preventie van schooluitval, beheer en preventie van conflicten en geweldverschijnsels;
  6° gezamenlijke actie, inzonderheid in het kader van de invoering van de artikelen 6 en 8, 9° en 10°, van het opdrachtendecreet, met de diensten van de sector van Hulpverlening aan de Jeugd bedoeld in artikel 1 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, en in het bijzonder de diensten voor hulpverlening in open milieu erkend met toepassing van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor hulpverlening in open milieu;
  7° voor de leerlingen van de vestiging, de oprichting van ontmoetingsruimtes, de inrichting en de werking van bibliotheken, documentatiecentra en multimedia centra, de aankoop van boeken, van schoolboeken, kranten, tijdschriften en periodieken, schoolsoftware en andere informatiedragers;
  8° de tenlasteneming zowel voor de leerlingen van de vestiging als voor de begeleidende personeelsleden van de deelnemingskosten aan de pedagogische, opvoedings-, culturele en sportactiviteiten zoals inzonderheid het inschrijvingsgeld en het deelnemingsgeld, worden ze georganiseerd binnen of buiten de vestiging, in voorkomend geval met inbegrip van de tenlasteneming van de vervoerkosten die daaruit voortvloeien;
  9° de inrichting en de verfraaiing van lokalen of omgeving van de vestiging;
  10° de aankoop van het materiaal dat specifiek bestemd is voor de vestiging;
  [2 11° De aanwerving van bijkomend onderwijzend personeel of aanvullende lestijden voor de begeleiding in de klas of buiten de klas, de remediëring, de gerichte studie, de steun bij het leerproces, de pedagogische raadgeving, de opleiding, het teamwerk, de tutoring in het kader van de bestrijding van het niet-slagen op school en het afhaken van school.]2
  [2 § 3. De menselijke middelen die ingezet worden met de kredieten bedoeld bij artikel 7, § 3, met uitzondering van deze bedoeld bij paragraaf 2, lid 3(a), moeten aangewend worden in het kader van de strijd tegen het niet-slagen op school en het afhaken van school op basis van de strategie opgesteld door het PGAED ten belope van de minimale percentages die door de Regering bepaald zullen worden, op basis van een evaluatie.]2
  ----------
  (1)<DFG 2010-07-08/15, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 15-04-2010>
  (2)<DFG 2014-12-18/21, art. 21, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<DFG 2016-02-04/02, art. 105, 012; Inwerkingtreding : 03-03-2016>
  (4)<DFG 2016-07-13/03, art. 19, 013; Inwerkingtreding : 04-08-2016>
  (5)<DFG 2017-07-06/28, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (6)<DFG 2019-03-14/20, art. 143,35°, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (7)<DFG 2022-02-24/18, art. 88, 021; Inwerkingtreding : 22-04-2022>
  (8)<DFG 2021-06-17/28, art. 49, 023; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.11.[1 De bijkomende kredieten bedoeld in de artikelen 6, § 3, en 7, § 3, worden door de Diensten van de Regering volledig vastgelegd en vereffend op de begroting van het tweede kalenderjaar waarin het schooljaar eindigt.
   De bijkomende kredieten bedoeld in de artikelen 6, § 3, en 7, § 3, worden door de begunstigde vestigingen uiterlijk op [2 de laatste dag van het schooljaar]2 volgend op het schooljaar waarvoor die kredieten werden toegekend, volledig uitgegeven.]1
  ----------
  (1)<DFG 2017-07-06/28, art. 10, 015; Inwerkingtreding : 02-08-2017>
  (2)<DFG 2022-03-31/35, art. 89, 022; Inwerkingtreding : 29-08-2022>

HOOFDSTUK IV. - Over diverse maatregelen en regels die van toepassing zijn op sommige vestigingen   die de gedifferentieerde omkadering genieten
Art.12. § 1. De betrekkingen bedoeld bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en voor hoger onderwijs, kunnen opgericht of gesubsidieerd worden, volgens de devolutieorde erin vervat, ten belope van een betrekking per volledige schijf :
  1° van 70 leerlingen in vestigingen voor secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten en die tot klasse 1 behoren;
  2° van 80 leerlingen in vestigingen voor secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten en die tot klasse 2 of 3 behoren.
  § 2. In het koninklijk besluit bedoeld bij § 1, wordt de volgende wijziging aangebracht : artikel 4 wordt door de volgende woorden vervangen : " Art. 4. In de vestigingen voor secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten krachtens het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, kunnen opgericht of gesubsidieerd worden, volgens de devolutieorde erin vervat, ten belope van een betrekking per volledige schijf :
  1° van 70 leerlingen in vestigingen voor secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten en die tot klasse 1 behoren;
  2° van 80 leerlingen in vestigingen voor secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten en die tot klasse 2 of 3 behoren.
  De aldus opgerichte betrekkingen kunnen aanleiding geven tot een vaste benoeming of werving.

Art.13. In de vestigingen voor secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genietenen en die tot klasse 1 behoren :
  1° De aanwending van de lestijden-leraar bedoeld bij artikel 10 draagt ertoe bij de werkomstandigheden te verbeteren door de begeleiding van de leerlingen en het overleg binnen de opvoedingsteams.
  2° In afwijking van het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel uit het Rijksonderwijs, wordt de vervanging van de personeelsleden die wegens ziekteverlof afwezig zijn toegelaten zodra deze afwezigheid minstens vijf dagen bedraagt.
  3° Ieder jaar, vanaf 1 oktober, zal er tot geen reaffectatie of opdrachtaanvulling overgegaan worden van een personeelslid, die ertoe zou kunnen leiden een tijdelijk personeelslid af te danken of zijn opdracht te verminderen.

Art.14.In het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap, wordt de voorrang verleend, voor de wijzigingen van affectatie van het leidend, onderwijzend of hulpopvoedend personeel, aan degenen die in dienst waren, gedurende minstens tien jaar, in een vestiging die de gedifferentieerd omkadering van klasse 1, 2 of 3 geniet en/of in een vestiging die de gedifferentieerde omkadering bedoeld bij artikel 39 geniet en/of in een vestiging die de positieve discriminatie geniet bedoeld bij artikel 4 alsook bij artikel 64 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.
  In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd officieel onderwijs, wordt de voorrang verleend, voor de wijzigingen van affectatie van het leidend, onderwijzend of hulpopvoedend personeel, aan degenen die in dienst waren, gedurende minstens tien jaar, in een vestiging die de gedifferentieerde omkadering van klasse 1, 2 of 3 geniet en/of in een vestiging die de gedifferentieerde omkadering bedoeld bij artikel 39 geniet en/of in een vestiging die de positieve discriminatie geniet bedoeld bij artikel 4 alsook bij artikel 64 van het voornoemde decreet van 30 juni 1998.
  In het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd vrij onderwijs, wordt de voorrang verleend, voor de wijzigingen van affectatie van het leidend, onderwijzend of hulpopvoedend personeel, aan degenen die in dienst waren, gedurende minstens tien jaar, in een vestiging die de gedifferentieerd omkadering van klasse 1, 2 of 3 geniet en/of in een vestiging die de gedifferentieerde omkadering bedoeld bij artikel 39 geniet en/of in een vestiging die de positieve discriminatie geniet bedoeld bij artikel 4 alsook bij artikel 64 van het voornoemde decreet van 30 juni 1998. [1 Het personeelslid dat het voorstel tot wijziging van affectatie weigert, terwijl het voorstel gebaseerd is op de lijst van inrichtingen die het heeft gekozen, verliest zijn voorrang.
  [3 Personeelsleden die voor het eerst het voordeel vragen van de in de voorgaande leden genoemde bepalingen, moeten op het moment van de aanvraag werkzaam zijn in een vestiging die geniet van het gedifferentieerd kader van klasse 1, 2 of 3.]3
  [3 Wanneer het klassement van een vestiging wordt gewijzigd en de vestiging niet langer geniet van het gedifferentieerd kader van klasse 1, 2 of 3, wordt het personeelslid dat het voorgaande schooljaar heeft genoten van het bepaalde in lid 1, 2 of 3, geacht aan de in het voorgaande lid gestelde voorwaarde te voldoen gedurende de drie schooljaren volgend op de verandering van klassement en totdat hij in de voorwaarden verkeert om vast te worden benoemd, in dienst te worden genomen, of, in de gesubsidieerde netwerken, tijdelijk prioritair in dienst te worden genomen.]3
  [3 Wanneer een vestiging die geniet van het gedifferentieerde kader van klasse 1, 2 of 3 wordt gesloten, geherstructureerd of gefuseerd met een andere vestiging en de gefuseerde of geherstructureerde vestiging niet geniet van het gedifferentieerde kader van klasse 1, 2 of 3, wordt het personeelslid van de gesloten, geherstructureerde of gefuseerde vestiging dat vorig jaar van het bepaalde in lid 1, 2 of 3 genoten heeft, geacht te voldoen aan de in lid 4 gestelde voorwaarde gedurende de drie jaar volgend op de sluiting, herstructurering of fusie.]3
   Het personeelslid dat de betrekking aanvaardt die door de zonale affectatiecommissie wordt voorgesteld, deelt dit [2 aangetekende zending]2 mee aan de inrichtende macht waar het geaffecteerd is, met een afschrift aan de voorzitter van de zonale aanstellingscommissie, binnen 5 werkdagen na de ontvangst van het voorstel tot betrekking dat door de zonale aanstellingscommissie wordt voorgelegd. Als het personeelslid geen antwoord binnen die termijn geeft, wordt het geacht de voorgestelde betrekking te weigeren.]1
  De termijn van minstens tien jaar bedoeld bij dit artikel wordt opgeschort wanneer een personeelslid bedoeld bij de vorige leden een verlof geniet om voorlopig een ander ambt uit te oefenen krachtens artikel 14 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, bij een relaiscentrum, overeenkomstig Hoofdstuk V van het decreet van 12 mei 2004 betreffende diverse maatregelen inzake de strijd tegen het vroegtijdig verlaten van de school, de uitsluiting en het geweld op school en, onder meer, de oprichting van het herscholings- en herintegratiecentrum van de Franse Gemeenschap, gedurende dit verlof.
  Dit artikel is van toepassing op de wijzigingen van affectatie bedoeld bij het decreet van 2 juni 2006 betreffende de personeelsformatie en het statuut van de kinderverzorgers van de inrichtingen voor gewoon kleuteronderwijs die door de Franse Gemeenschap worden georganiseerd en gesubsidieerd.
  ----------
  (1)<DFG 2014-04-11/25, art. 167, 009; Inwerkingtreding : 29-06-2014>
  (2)<BFG 2017-10-25/11, art. 22, 016; Inwerkingtreding : 22-04-2018>
  (3)<DFG 2018-07-11/29, art. 114, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2018>

Art.15. Binnen de perken van de begrotingsmogelijkheden, kan de Regering tegemoetkomen in het aandeel van de overheid om de werving te vergemakkelijken van niet-onderwijzend personeel bij arbeidsovereenkomsten in het kader van een programma voor beroepsdoorstroming binnen de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten :
  1° Om werken voor verfraaiing, inrichting en lichte rehabilitatie van lokalen en omgevingen uit te voeren, zoals verfwerk, onderhoud van houtwerk.
  2° Om het opvoedingsteam bij te staan.

Art.16. In omstandigheden van uitzonderlijke ernstigheid die ze zelf bepaalt, kan de Regering afwijken van de verplichtingen inzake termijn, raadpleging en overleg bedoeld bij de artikelen 7 tot 11 en de aanwending toelaten, in alle noodwendigheid, van de aanvullende menselijke en werkingsmiddelen die nodig zijn voor de goede werking van een vestiging die de gedifferentieerde omkadering geniet.

Art. 16/1. [1 De werken die noodzakelijk zijn voor de installatie in de inrichtingen of vestigingen die in aanmerking komen voor een gedifferentieerde omkadering van de klassen 1 tot 3, zoals bedoeld in artikel 4, vijfde lid en zesde lid, van de infrastructuren tot voorkoming van indringing, wanneer deze zo ernstig en zo vaak plaatsvindt dat de werk- en studieomstandigheden daardoor zwaar worden gehinderd, krijgen voorrang bij de bestemming van de gelden bedoeld in de artikelen 5, 7 en 9 van het decreet van 5 februari 1990 betreffende de schoolgebouwen van het niet-universitair onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2013-11-21/26, art. 81, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2014>

HOOFDSTUK V. - De voortgezette evaluatie van het systeem van de gedifferentieerde omkadering en het toezicht erop
Art.17.De sturingscommissie opgericht door het decreet van 22 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijssysteem van de Franse Gemeenschap wordt belast met het toezicht, het volgen en de voortgezette evaluatie van het systeem van de gedifferentieerde omkadering zoals opgericht door dit decreet.
  Voor het uitoefenen van deze opdracht wendt de Sturingscommissie alle logistieke middelen aan waarover zij beschikt en gaat over tot alle nodige expertises en hoorzittingen, waaronder onder meer de inrichtingshoofden en de leden van de opvoedingsteams van het basis- en secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten, de inrichtende machten van het basis- en secundair onderwijs, de leden van de Algemene Inspectiedienst, universitaire deskundigen. Ze beroept zich tevens op de uitslag en vaststellingen die voortvloeien uit de internationale externe evaluaties, de externe evaluaties uitgevoerd in het kader van het decreet van 2 juni 2006 betreffende de externe evaluatie van de verworven kennis van leerlingen van het leerplichtonderwijs en het getuigschrift van basisonderwijs na het lager onderwijs en objectieve indicators, inzonderheid de cijfers van het aantal leerlingen die geslaagd, gezakt zijn of die blijven zitten en die schoolachterstand ondergaan, de cijfers van schoolveranderingen, leerlingenoriëntatie op het einde van het pedagogische continuüm bedoeld bij artikel 13 van het opdrachtendecreet, van de oriëntatie van leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs.
  Op basis van haar vaststellingen, stelt de Sturingscommissie om de drie jaar een verslag op ter bestemming van de Regering, waarvan het eerste nochtans opgesteld wordt [1 voor de eerste keer tegen 30 juni 2013 ten laatste]1. Dit verslag evalueert inzonderheid of de doelstellingen verwezenlijkt werden om iedere leerling gelijke kansen te bieden op sociale emancipatie in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving en om, binnen de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten, de pedagogische acties te bevorderen die ertoe streven de doelstellingen bedoeld bij de artikelen 6, inzonderheid het 4°, 10, 11, 12, 24 en 34 van het opdrachtendecreet te verwezenlijken, en in welke mate deze doelstellingen verwezenlijkt werden. Het verslag bevat de voorstellen die, desgevallend, de verwezenlijking of de vervolmaking van deze mogelijk zouden maken.
  ----------
  (1)<DFG 2011-02-10/07, art. 69, 004; Inwerkingtreding : 07-03-2011>

Art.18. De inrichtende machten waarvan één of meer vestigingen de gedifferentieerde omkadering genieten die toegekend is door de Franse Gemeenschap in het kader van dit decreet dienen, gedurende de hele periode tijdens dewelke ze deze omkadering genieten, de middelen die ze toekennen uit eigen fondsen aan deze vestigingen niet te beperken.
  De Diensten van de Regering zorgen voor de toepassing van en het toezicht op de naleving van dit decreet door de schoolinrichtingen, de verscheidene vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten alsook door hun respectieve inrichtende machten.

Art.19. Wanneer de Diensten van de Regering over elementen beschikken die erop wijzen dat een inrichtende macht in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs een deel of het geheel van de bijkomende middelen, zowel menselijke als werkingsmiddelen, toegekend in het kader van dit decreet, voor andere doeleinden of andere vestigingen dan deze die wettelijk bepaald zijn, bestemt, of dat hij artikel 18 niet in acht neemt, vragen zij aan de vertegenwoordiger van de inrichtende macht om voor een hoorzitting te verschijnen en zenden het aldus opgestelde dossier aan de bevoegde Minister over.
  Op deze basis, als de feiten degelijk vastgesteld werden, kan de bevoegde Minister de inrichtende macht in het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs in gebreke stellen aan elke onrechtmatige toestand zonder verwijl een einde te maken en aan de Franse Gemeenschap het bedrag van de aldus niet rechtmatig bestemde bijkomende menselijke en/of werkingsmiddelen terug te betalen. In dezelfde tijd, kan de Regering, ter hoogte van 50,00 % en voor iedere betrokken vestiging, de toekenning van de bijkomende menselijke en werkingsmiddelen in het kader van de gedifferentieerde omkadering voor het volgende schooljaar laten beperken.
  In voorkomend geval, als het opnieuw gebeurt of als geweigerd wordt de toestand te wijzigen, laat de Regering, ter hoogte van 100,00 % en voor iedere betrokken vestiging, de toekenning van bijkomende menselijke en werkingsmiddelen in het kader van de gedifferentieerde omkadering voor minstens twee schooljaren beperken.

HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art.20. In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 3, § 3, zevende lid, 8°, wordt een laatste lid toegevoegd, luidend als volgt : " Onder vestigingen voor positieve discriminatie worden bedoeld de vestigingen die gerangschikt zijn overeenkomstig artikel 4, vierde lid van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving, en die, in de volgorde van die rangschikkingen, in hun midden 12,5 % van de leerlingen voor het basisonderwijs en 13,5 % van de leerlingen voor het secundair onderwijs ontvangen ".
  2° In artikel 24, § 2, tweede lid, 2°quater, worden de woorden " en de bepalingen bedoeld bij het voornoemde decreet van 30 april 2009 in acht te nemen " na de woorden " positieve discriminatie ".

Art.21. In het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 28, § 1, worden de woorden " de voorzitter van de Commissie voor Positieve Discriminatie die werd gecreëerd door het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen te geven op sociale emancipatie, met name door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, of zijn afgevaardigde " vervangen door de woorden " de leidend ambtenaar van de Algemene Directie van het Leerplichtonderwijs, of diens afgevaardigde ".

Art.22. In het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 4, 8°, worden de woorden " 250 voor een inrichting vermeld in de lijst van bijzonder prioritair te helpen inrichtingen bepaald door de Regering overeenkomstig artikel 10 van het decreet van 27 oktober 1994 tot regeling van het overleg in het secundair onderwijs " vervangen door de woorden " 250 voor een inrichting waarvan de vestiging(en) voor secundair onderwijs de gedifferentieerde omkadering geniet(en) en tot klasse 1 behoort(oren) zoals bedoeld bij het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  2° In artikel 20, § 4, worden de woorden " toegekend op basis van artikel 11 van het decreet 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " toegekend op basis van artikel 10 van het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".
  3° In artikel 21, § 1, worden de woorden " met uitzondering van de instellingen of vestigingen waarvoor de maatregelen voor positieve discriminatie als prioritair worden beschouwd en van de toevoeging van de lestijden/leraar toegekend volgens artikel 11 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " met uitzondering van de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering van klasse 1 genieten en van de toevoeging van de lestijden/leraar toegekend aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering van klasse 2, 3, 4 en 5 genieten krachtens het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".
  4° In artikel 21quater, wordt het derde lid geschrapt.

Art.23. In het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 3, § 1bis, worden de woorden " behoudens de afwijking bedoeld bij artikel 14 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " behoudens de afwijking bedoeld bij artikel 13, 2°, van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  2° In artikel 29quater, 2), worden de woorden " met inachtneming van artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " met inachtneming van artikel 14 van het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".
  3° In artikel 34quater, § 3, worden de woorden " de inachtneming door de inrichtende machten van artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie wanneer deze de kandidaten affecteren " vervangen door de woorden " de inachtneming van artikel 14 van het voornoemde decreet van 30 april 2009 wanneer deze de kandidaten affecteren ".
  4° In artikel 34quater, § 5, vierde, vijfde en zesde leden, worden de woorden " toeziet op de naleving van artikel 18 van voormeld decreet van 30 juni 1998 " vervangen door de woorden " toeziet op de naleving van artikel 14 van voormeld decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  5° In artikel 71quater, 2°, b), worden de woorden " van artikel 18 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " van artikel 14 van het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".

Art.24. In het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, worden de volgende wijzigingen aangebracht : in artikel 80, § 1, dertiende lid en in artikel 88, § 1, twaalfde lid, worden de woorden " opgemaakt door het Bestuur met toepassing van artikel 4, § 2, vierde lid, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " opgemaakt met toepassing van de artikelen 3 en 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.25. In het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 27, vijfde lid, worden de woorden " de leerlingen die ingeschreven zijn in de inrichtingen of vestigingen voor gewoon basis- en secundair onderwijs met positieve discriminatie " vervangen door de woorden " de leerlingen die ingeschreven zijn in de vestigingen voor basis- en secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering van klasse 1, 2 en 3 genieten zoals bepaald krachtens het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.26. In het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° De artikelen 2, 1°, 3, 1°, 14° en 15°, hoofdstuk 2 en artikel 36, § 2, worden opgeheven.
  2° In artikel 36, § 1, worden de woorden in het kader van de bij artikel 10 bedoelde begroting " geschrapt.
  3° In artikel 60, eerste lid, worden de woorden " De Commissie voor Positieve Discriminatie die in artikel 6 wordt bedoeld, beoordeelt jaarlijks " vervangen door de woorden " De Hoge Raad beoordeelt " en het tweede lid wordt geschrapt.

Art.27. In het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 34, zesde lid, worden de woorden " die een maatregel voor positieve discriminatie genieten, bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " die een maatregel voor gedifferentieerde omkadering genieten, bepaald in het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  2° In artikel 36, wordt het derde lid vervangen door de woorden : " De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten van klasse 1, 2 en 3 en op de toevoeging van lestijdenpakketten toegekend aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering van klasse 4 en 5 genieten krachtens van het decreet van het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".
  3° In artikel 37, wordt het vierde lid vervangen door de woorden : " De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten van klasse 1, 2 en 3 en op de toevoeging van lestijdenpakketten toegekend aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering van klasse 4 en 5 genieten krachtens van het decreet van het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".
  4° In artikel 46, zesde lid, worden de woorden " die een maatregel voor positieve discriminatie genieten, bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " die een maatregel voor gedifferentieerde omkadering genieten, bepaald in het voornoemde decreet van 30 april 2009 ".
  5° Er wordt een artikel 51bis toegevoegd, luidend als volgt : " In het kader van het voornoemde decreet van 30 april 2009 kan het ambt van studiemeester-opvoeder vol- of deeltijds ingericht worden naar rata van minstens 1 deeltijds voor een vierde betrekking in de vestigingen voor kleuter-, lager en basisonderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten krachtens het voornoemde decreet van 30 april 2009. Dit ambt bevat 36 uur prestaties per week voor een voltijdse betrekking ".
  6° Er wordt een artikel 51ter toegevoegd, luidend als volgt : " In het kader van het voornoemde decreet van 30 april 2009, kan het ambt van kinderverzorger vol- of deeltijds ingericht worden naar rata van minstens 1 deeltijds voor een vierde betrekking in de vestigingen voor kleuter-, lager en basisonderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten krachtens het voornoemde decreet van 30 april 2009. Dit ambt bevat 36 uur prestaties per week voor een voltijdse betrekking en wordt aan statutaire regels onderworpen. ".

Art.28. In het decreet van 7 juni 2001 betreffende de sociale voordelen, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 5, § 2, worden de woorden " die de positieve discriminatie genieten " vervangen door de woorden " die de gedifferentieerde omkadering genieten ".

Art.29. In het decreet van 14 juni 2001 betreffende de integratie van nieuwkomers in het onderwijs dat door de Franse Gemeenschap, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 5, derde lid, worden de woorden " en op gemotiveerd voorstel van de Commissie voor positieve discriminatie " geschrapt.

Art.30. In het decreet van 20 december 2001 betreffende de gezondheidspromotie op school, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 21, § 2, tweede lid, worden de woorden " bedoeld in artikel 4 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " bedoeld in artikel 3 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.31. In het decreet van 27 maart 2002 betreffende de sturing van het onderwijsstelsel, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 3 wordt een laatste lid toegevoegd, luidend als volgt : " 14. Het toezicht, het opvolgen en de evaluatie van het systeem van de gedifferentieerde omkadering zoals opgericht door het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving. Voor het uitoefenen van deze opdracht wendt de Sturingscommissie alle logistieke middelen aan waarover zij beschikt en gaat over tot alle nodige expertises en hoorzittingen, waaronder onder meer de inrichtingshoofden en de leden van de opvoedingsteams van het basis- en secundair onderwijs die de gedifferentieerde omkadering genieten, de inrichtende machten van het basis- en secundair onderwijs, de leden van de Algemene Inspectiedienst, universitaire deskundigen. Op basis van haar vaststellingen, stelt de Sturingscommissie om de drie jaar een verslag op ter bestemming van de Regering, waarvan het eerste nochtans opgesteld wordt tegen 1 juni 2011. Dit verslag evalueert inzonderheid of de doelstellingen verwezenlijkt werden om iedere leerling gelijke kansen te bieden op sociale emancipatie in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving en om, binnen de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering genieten, de pedagogische acties te bevorderen die ertoe streven de doelstellingen bedoeld bij de artikelen 6, inzonderheid het 4°, 10, 11, 12, 24 en 34 van het opdrachtendecreet te verwezenlijken, en in welke mate deze doelstellingen tot verwezenlijkt werden. Het verslag bevat de voorstellen die, desgevallend, de verwezenlijking of de vervolmaking van deze mogelijk zouden maken. "

Art.32. In het decreet van 28 april 2004 betreffende de gedifferentieerde financiering van de instellingen voor basisonderwijs en secundair onderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 11, § 2, tweede lid, worden de woorden " overeenkomstig artikel 4, § 2 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  2° In artikel 11, § 2, derde lid, worden de woorden " overeenkomstig artikel 4, § 1, van het voornoemde decreet van 30 juni 1998 " vervangen door de woorden " overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van het decreet van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.33. In het decreet van 24 maart 2006 betreffende het instellen, bevorderen en versterken van samenwerkingsverbanden tussen Cultuur en Onderwijs, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 6, worden de woorden " aan de scholen in positieve discriminatie in de zin van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " aan de scholen die de gedifferentieerde omkadering genieten in de zin van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.34. In het decreet van 20 juli 2006 betreffende het overleg van de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de Inrichtende Machten van het onderwijs en van de gesubsidieerde P.M.S.-centra, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 4, k), worden de woorden " en het beleid inzake gedifferentieerde omkadering " toegevoegd na de woorden " Het beleid inzake positieve discriminatie ".

Art.35. In het decreet van 2 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de directeurs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : in artikel 15, eerste lid en vierde lid, worden de woorden " de positieve discriminatie " vervangen door de woorden " de gedifferentieerde omkadering ".

Art.36. In het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 6, § 1, 2°, g), worden de woorden " inzake positieve discriminatie bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " inzake gedifferentieerde omkadering bedoeld in het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  2° In artikel 9, § 1, 2°, f), worden de woorden " inzake positieve discriminatie bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " inzake gedifferentieerde omkadering bedoeld in het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  3° In artikel 50, § 1, 2°, derde, vierde en vijfde leden, worden de woorden " de gedifferentieerde omkadering en " voor de woorden " de positieve discriminatie " toegevoegd.

Art.37. In het decreet van 26 april 2007 waarbij gezorgd wordt voor de pedagogische uitrusting van het kwalificatieonderwijs, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 3, 1°, f), worden de woorden " en aan de inrichtingen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " en aan de vestigingen die de gedifferentieerde omkadering van klasse 1, 2 of 3 genieten overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.38. In het decreet van 16 november 2007 betreffende het prioritaire programma voor werken aan de schoolgebouwen van het gewoon en gespecialiseerd basisonderwijs, van het gewoon en gespecialiseerd secundair onderwijs en van het secundair onderwijs voor sociale promotie, van het kunstonderwijs met beperkt leerplan, van de psycho-medisch-sociale centra alsook van de internaten van het gewoon en gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° In artikel 6, § 2, worden de woorden " om in aanmerking te komen voor de subsidies bedoeld in het kader van de toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " om de gedifferentieerde omkadering te genieten van klasse 1, 2 of 3 overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".
  2° In artikel 8, § 1, tweede lid, worden de woorden " de positieve discriminatie overeenkomstig het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " de gedifferentieerde omkadering van klasse 1, 2 of 3 overeenkomstig het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.39. In het decreet van 19 februari 2009 tot organisatie van de gedifferentieerde versterking van de technische personeelsformatie van de psycho-medisch-sociale centra, wordt de volgende wijziging aangebracht : in artikel 2, 10°, worden de woorden " zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, §§ 1 en 2 van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie " vervangen door de woorden " : zoals bepaald overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van het decreet van 30 april 2009 houdende organisatie van een gedifferentieerde omkadering binnen de schoolinrichtingen van de Franse Gemeenschap om alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te bieden in een kwaliteitsvolle pedagogische omgeving ".

Art.40. Opgeheven worden op de datum waarop de besluiten bedoeld bij artikel 4 van dit decreet aangenomen worden :
  1° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 20 juli 2005 tot goedkeuring van de keuze van de variabelen en de formule voor de berekening van het sociaal-economisch indexcijfer van elke statistische sector met toepassing van artikel 4, § 1, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.
  2° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 tot vaststelling, in het secundair onderwijs, van de lijst van de inrichtingen of vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen en van de prioritaire inrichtingen of vestigingsplaatsen, met toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.
  3° Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 tot vaststelling, in het basisonderwijs, van de lijst van de vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen met toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie.

HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen
Art.41. Zolang de besluiten bedoeld bij artikel 4 van dit decreet niet aangenomen werden, worden beschouwd als voor de gedifferentieerde omkadering in aanmerking komend :
  1° In het gewoon basisonderwijs, de vestigingen voor basis-, lager en kleuteronderwijs, bepaald met toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 tot vaststelling, in het basisonderwijs, van de lijst van de vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen met toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie. In dat kader, worden deze vestigingen geacht allemaal tegelijk aan de klasse 1, 2 en 3 van de gedifferentieerde omkadering te behoren.
  2° In het gewoon secundair onderwijs, de inrichtingen en vestigingen bepaald met toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 tot vaststelling, in het secundair onderwijs, van de lijst van de inrichtingen of vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen en van de prioritaire inrichtingen of vestigingsplaatsen, met toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie. In dat kader, worden alle prioritaire inrichtingen of vestigingen geacht tot klasse 1 van de gedifferentieerde omkadering te behoren terwijl de andere geacht worden tegelijk tot klasse 2 en 3 te behoren.

Art.42. § 1. In het basisonderwijs, voor het schooljaar 2009-2010, worden complementair en exclusief aan de vestigingen bepaald met toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 tot vaststelling, in het basisonderwijs, van de lijst van de vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen met toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, aanvullende lestijden en kredieten toegekend.
  Voor het schooljaar 2009-2010, krijgen de vestigingen bedoeld bij het vorige lid dezelfde bijkomende menselijke en werkingsmiddelen toebedeeld als deze toegekend in het kader van de positieve discriminatie voor het schooljaar 2008-2009, met de verhoging bedoeld bij dit artikel.
  Deze verhoging en het geheel aan bijkomende menselijke en werkingsmiddelen dienen met het actieproject voor positieve discriminatie dat aan de gang is in de vestiging op basis van het voornoemde decreet van 30 juni 1998 nauw in verband te staan en het verder tot ontplooiing te brengen. Desgevallend, kunnen ze ook nauw verbonden zijn met het vooruitzicht en de progressieve uitwerking van een komend Algemeen actieproject voor gedifferentieerde omkadering binnen de vestiging.
  § 2. 4 293 aanvullende lestijden worden door de Diensten van de Regering rechtstreeks bestemd voor de vestigingen bedoeld bij § 1 in de vorm van lestijdenpakketten voor het bekomen van de menselijke middelen bedoeld bij artikel 8, § 3, van het voornoemde decreet van 30 juni 1998.
  Het deel van iedere vestiging wordt verkregen door de lestijden bedoeld bij het vorige lid te vermenigvuldigen met een breukdeel waarvan de teller het aantal op 15 januari regelmatig ingeschreven leerlingen in de vestiging waarvoor het deel wordt berekend en de noemer het aantal op 15 januari regelmatig ingeschreven leerlingen in de vestigingen bedoeld bij § 1.
  § 3. Er worden aanvullende kredieten voor een bedrag van 1.500.000 EUR rechtstreeks door de Diensten van de Regering bestemd voor de vestigingen bedoeld bij § 1 in de vorm van werkingsmiddelen bedoeld bij artikel 8, § 3, van het voornoemde decreet van 30 juni 1998.
  Het deel van iedere vestiging wordt verkregen door de werkingsmiddelen bedoeld bij het vorige lid te vermenigvuldigen met een breukdeel waarvan de teller het aantal op 15 januari regelmatig in de vestiging ingeschreven leerlingen waarvoor het deel wordt berekend en de noemer het aantal op 15 januari regelmatig in de vestigingen bedoeld bij § 1 ingeschreven leerlingen.
  § 4. Vóór 30 juni 2009, lichten de Diensten van de Regering de betrokken inrichtingshoofden van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap en de betrokken inrichtende machten van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs, ieder wat hem betreft, in over de verdeling van de verhoging bedoeld bij dit artikel.

Art.43. In het secundair onderwijs, voor het schooljaar 2009-2010, worden complementair en exclusief aan de vestigingen bepaald met toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 tot vaststelling, in het secundair onderwijs, van de lijst van de vestigingsplaatsen die voor positieve discriminatie in aanmerking komen met toepassing van artikel 4, § 4, van het decreet van 30 juni 1998 dat erop gericht is alle leerlingen gelijke kansen op sociale emancipatie te geven, inzonderheid door de invoering van maatregelen voor positieve discriminatie, aanvullende lestijden en kredieten toegekend.
  Voor het schooljaar 2009-2010, krijgen de vestigingen bedoeld bij het vorige lid dezelfde bijkomende menselijke en werkingsmiddelen toebedeeld als deze toegekend in het kader van de positieve discriminatie voor het schooljaar 2008-2009, met de verhoging bedoeld bij dit artikel.
  Deze verhoging en het geheel aan bijkomende menselijke en werkingsmiddelen dienen met het actieproject voor positieve discriminatie dat aan de gang is in de vestiging op basis van het voornoemde decreet van 30 juni 1998 nauw in verband te staan en het verder tot ontplooiing te brengen. Desgevallend, kunnen ze ook nauw verbonden zijn met het vooruitzicht en de progressieve uitwerking van een komend Algemeen actieproject voor gedifferentieerde omkadering binnen de vestiging.
  § 2. 3 668 aanvullende lestijden worden door de Diensten van de Regering rechtstreeks bestemd voor de vestigingen bedoeld bij § 1 in de vorm van lestijden-leraar voor het bekomen van de menselijke middelen bedoeld bij artikel 11 van het voornoemde decreet van 30 juni 1998.
  Het deel van iedere vestiging wordt verkregen door de lestijden bedoeld bij het vorige lid te vermenigvuldigen met een breukdeel waarvan de teller het aantal op 15 januari regelmatig in de vestiging ingeschreven leerlingen waarvoor het deel wordt berekend en de noemer het aantal op 15 januari regelmatig in de vestigingen bedoeld bij § 1 ingeschreven leerlingen.
  § 3. Er worden aanvullende kredieten voor een bedrag van 1.500.000 EUR rechtstreeks door de Diensten van de Regering bestemd voor de vestigingen bedoeld bij § 1 in de vorm van de werkingsmiddelen bedoeld bij artikel 12 van het voornoemde decreet van 30 juni 1998.
  Het deel van iedere vestiging wordt verkregen door de werkingsmiddelen bedoeld bij het vorige lid te vermenigvuldigen met een breukdeel waarvan de teller het aantal op 15 januari regelmatig in de vestiging ingeschreven leerlingen waarvoor het deel wordt berekend en de noemer het aantal op 15 januari regelmatig in de vestigingen bedoeld bij § 1 ingeschreven leerlingen.
  § 4. Vóór 30 juni 2009, lichten de Diensten van de Regering de betrokken inrichtingshoofden van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap en de betrokken inrichtende machten van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerd onderwijs, ieder wat hem betreft, in over de verdeling van de verhoging bedoeld bij dit artikel.

Art.44. In het basis- en het secundair onderwijs, indien blijkt dat vestigingen bedoeld in de voornoemde besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 niet beoogd worden, bij de aanneming ervan, door de besluiten bedoeld bij artikel 4 van dit decreet, worden deze geacht uittredend te zijn en, genieten, voor het schooljaar 2010-2011, 50,00 % van de lestijden en de werkingsmiddelen die ze toegekend werden voor het vorige schooljaar en, voor het schooljaar 2011-2012, 25,00 % van de lestijden en de werkingsmiddelen die ze toegekend werden twee jaar daarvoor. Het deel van iedere aftredende vestiging wordt afgerond tot de lagere eenheid en kan niet lager zijn dan zes lestijden.
  In het basis- en het secundair onderwijs, indien blijkt dat vestigingen bedoeld in de voornoemde besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 30 september 2005 ook beoogd worden, bij de aanneming ervan, door de besluiten bedoeld bij artikel 4 van dit decreet en tot de klasse 1 tot 3 behoren, maar dat ze, als dusdanig, toch niet evenveel bijkomende lestijden en werkingsmiddelen zouden genieten als deze toegekend voor het schooljaar 2008-2009 via de positieve discriminatie, worden voor deze vestigingen gelijke middelen toegekend als voor het schooljaar 2008-2009, en dit voor de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012.
  Het tweede lid van dit artikel is niet of niet meer van toepassing op de erin bedoelde vestigingen die, tussen 15 januari 2009 en 15 januari 2010 of tussen 15 januari 2009 en 15 januari 2011, een variatie naar beneden kennen van hun schoolbevolking van meer dan 10 %.

Art. 44bis.[1 In afwijking van artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste, achtste en negende lid, artikel 5, artikel 6, § 2, derde lid en § 4, artikel 7, § 2, derde lid en § 4, artikel 8, § 1, eerste en vijfde lid en § 2, eerste lid, wordt de vijfjarenperiode die op 1 september 2010 een aanvang had genomen tot 31 augustus 2017 verlengd.]1
  ----------
  (1)<DFG 2016-07-13/03, art. 20, 013; Inwerkingtreding : 04-08-2016>

HOOFDSTUK VIII. - Inwerkingtreding
Art. 45. Dit decreet treedt in werking op 1 juni 2009.