17 MEI 2004. - Decreet over maatregelen inzake onderwijs, opleiding en infrastructuur - 2004 (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 20-12-2004 en tekstbijwerking tot 16-04-2024)
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels
Art. 6-8
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs.
Art. 9-10
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het besluit van de regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling.
Art. 11-12
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het besluit van de regering van de duitstalige gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art. 13
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003.
Art. 14-16
HOOFDSTUK VII. - Berekening van de wedde of weddetoelage voor de vakantiemaanden in geval van ongeoorloofde afwezigheden tijdens het schooljaar.
Art. 17-18
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het ministerie van openbaar onderwijs.
Art. 19
HOOFDSTUK IX. - Reiskostenvergoeding in het onderwijs voor verplaatsingen tussen scholen of vestigingen tijdens een lesdag.
Art. 20-21.2
HOOFDSTUK IX.2. [1 - Bijdrage in de reiskosten voor werknemers die gebruik maken van het openbaar vervoer]1
Art. 21.3
HOOFDSTUK IX.2. [1 - Toekenning van een forfaitaire vergoeding voor de kantoorkosten die ontstaan in het kader van het thuiswerk dat als onderwijzend personeel wordt verricht.]1
Art. 21.4-21.6
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.
Art. 22-26
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs.
Art. 27-33
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald.
Art. 34
HOOFDSTUK XIII. - Hogeschool voor verpleegkunde.
Afdeling 1. - Subsidiëring.
Art. 35
Afdeling 2. - Personeel.
Art. 36-37
Afdeling 3. - Statuut.
Art. 38-39
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 decreet betreffende de inrichting van een examencommissie van de duitstalige gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie.
Art. 40-41
HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het decreet van 2 mei 1995 houdende toekenning van een vergoeding voor de pedagogische begeleiding van studenten die een stage doen in basisscholen en secundaire scholen van het gewoon en buitengewoon onderwijs van het door de duitstalige gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
Art. 42
HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de KMO's.
Art. 43-47
HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur.
Art. 48
HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding.
Art. 49
1958041502 1969032202 1969072202 1975062014 1990029878 1992033017 1994033051 1995033088 1995033092 1998037687 1999033086 2001033004 2002033050 2003033073
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.
Artikel 1. In artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het besluit van 2 maart 1995, wordt punt 5° vervangen door de volgende tekst :
" 5. houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs dat in verhouding staat tot het te begeven ambt of tijdens drie opeenvolgende schooljaren een in artikel 20 bepaalde afwijking voor het betrokken ambt genoten hebben, waarbij die afwijking per schooljaar telkens voor een ononderbroken termijn van ten minste 15 weken wordt toegekend; ".
Art.2. Artikel 21 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 21. Ieder jaar, in de loop van de maand mei, richt de Minister een oproep tot de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling. De oproep wordt in het Belgisch Staatsblad en bovendien door enig ander middel bekendgemaakt.
De oproep bevat de voorwaarden die vereist zijn van de kandidaten, alsmede de vorm waarin en de termijn binnen welke de kandidaturen moeten worden ingediend. "
Art.3. In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 2 maart 1995, wordt lid 1, 5°, vervangen door de volgende tekst :
" 5. houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs dat in verhouding staat tot het te begeven ambt of tijdens drie opeenvolgende schooljaren een in artikel 20 bepaalde afwijking voor het betrokken ambt genoten hebben, waarbij die afwijking per schooljaar telkens voor een ononderbroken termijn van ten minste 15 weken wordt toegekend; ".
Art.4. In artikel 39 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het besluit van 2 maart 1995, wordt, lid 1, a) vervangen door de volgende tekst :
" worden slechts de werkelijke diensten in aanmerking genomen die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap gepresteerd zijn in een ambt van de betrokken categorie en voor zover de kandidaat voor dit ambt één van de voorwaarden vervult die in artikel 33, lid 1, 5°, vermeld zijn; ".
Art.5. In hetzelfde besluit wordt het volgende hoofdstuk XIbis ingevoegd dat artikel 169bis bevat :
" HOOFDSTUK XIbis. - Overgangsbepaling
Artikel 169bis. De afwijkingen die vóór het schooljaar 2004-2005 overeenkomstig artikel 20 toegekend werden, gelden bij de toepassing van de artikelen 18, 5°, en 33, lid 1, 5°, onafhankelijk van de termijn waarvoor zij toegekend werden. "
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels
voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs
Art.6. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 1. Voor elk te begeven wervingsambt worden de kandidaten gerangschikt die hun kandidatuur op regelmatige wijze ingediend hebben en alle voorwaarden vervullen die vereist zijn om tijdelijk in dat ambt te worden aangesteld. "
Art.7. Artikel 2, lid 4, van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende tekst :
" Voor de berekening van het aantal dagen zijn de bepalingen van toepassing die vastgesteld zijn in artikel 39, b), c) en d) van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, waarbij de diensten gepresteerd door een personeelslid op grond van een afwijking krachtens artikel 20 van het bovenvermeld besluit niet in aanmerking worden genomen. "
Art.8. Artikel 4, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Indien een kandidaat van de eerste groep bedoeld in artikel 2 een tijdelijke aanstelling weigert, wordt het aantal door hem voor dit ambt ingediende kandidaturen met één eenheid verminderd. "
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs.
Art.9. Artikel 6, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Daarenboven kan de Minister op advies van de Commissie ieder ander bekwaamheidsbewijs dat niet in de tabellen van hoofdstuk II is opgenomen, als voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van groep B beschouwen. "
Art.10. In de tabel opgenomen in artikel 11 van hetzelfde koninklijk besluit wordt, wat de als voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen van groep A betreft, een rubriek D bis), luidend als volgt, ingevoegd voor het ambt " onderwijzer " :
" D bis) geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs of licentiaat (uitsluitend voor het onderricht in de overgangsklassen opgericht in het gewoon lager onderwijs krachtens het decreet van 17 december 2001 betreffende de scolarisatie van nieuwkomers) : weddeschaal van de houder van een vereist bekwaamheidsbewijs in het gemeenschapsonderwijs ".
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het besluit van de regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling.
Art.11. Artikel 3, § 1, van het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt vervangen door de volgende tekst :
" § 1. De in artikel 1 vermelde personeelsleden die in vast verband benoemd of aangesteld zijn, tot de stage toegelaten zijn of tot het einde van het schooljaar tijdelijk aangewezen of aangesteld zijn, worden van ambtswege gedeeltelijk op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen :
1° burgemeester of schepen;
2° voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn.
De dienstprestaties worden zodanig verminderd, dat de te verstrekken diensten alleen maar 3/4 van een voltijdse betrekking mogen bedragen. "
Art.12. Artikel 4, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" § 1. Op aanvraag mogen de in artikel 1 vermelde personeelsleden die in vast verband benoemd of aangesteld zijn, tot de stage toegelaten zijn of tot het einde van het schooljaar tijdelijk aangewezen of aangesteld zijn, op politiek verlof gesteld worden als ze een mandaat van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap of van de gemeente- of provincieraad uitoefenen. "
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het besluit van de regering van de duitstalige gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art.13. In artikel 7 van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 9 november 1994 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt :
" § 4. Indien een personeelslid tijdens het schooljaar een loopbaanonderbreking heeft genoten en die loopbaanonderbreking met toepassing van artikel 8 voortijdig heeft beëindigd, wordt de wedde die het tijdens de vakantiemaanden juli en augustus verkrijgt, overeenkomstig verminderd, waarbij het percentage van de in verhouding met een voltijdse betrekking werkelijk gepresteerde diensten als verminderingscoëfficiënt wordt toegepast.
Lid 1 geldt niet voor de in de artikelen 4bis, 4ter en 4quater vermelde loopbaanonderbrekingen. "
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003.
Art.14. In artikel 5 van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 worden de §§ 5 en 6 ingevoegd, luidend als volgt :
" § 5. Als een personeelslid een ambt bij een andere inrichtende macht in de Duitstalige Gemeenschap wenst uit te oefenen en het in § 1 bedoeld verlof aanvraagt, mag het verlof slechts toegekend worden, als de betrokken inrichtende macht geen personeelslid telt dat voor het ambt voorrang heeft t.o.v. de aanvrager op grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen.
Daartoe dient het personeelslid een verlofaanvraag per aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs in bij beide inrichtende machten vóór 31 mei van het lopende schooljaar. Met het oog op de toepassing van de regeling bepaald in het eerste lid wordt voor bepaalde ambten in het gemeenschapsonderwijs elke verlofaanvraag gelijkgesteld met de kandidatuur vermeld in het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs of in artikel 20 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra.
§ 6. Neemt het personeelslid het in § 1 bedoeld verlof tijdens een heel schooljaar, dan duurt het verlof 12 maanden, begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgend jaar. "
Art.15. Artikel 6, § 3, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende tekst :
" § 3. Het dagbedrag van de toelage wordt verkregen door het bedrag berekend met toepassing van § 1, lid 2, door 300 te delen.
De toelage wordt maandelijks uitbetaald. Per schooljaar mag het jaarbedrag 300/300ste niet overschrijden. "
Art.16. Het hoofdstuk III van hetzelfde decreet, dat de artikelen 10 en 11 bevat, wordt vervangen door de volgende tekst :
" HOOFDSTUK III. - Vervanging van personeelsleden die afwezig zijn wegens verlof,
terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid
Artikel 10. Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
1° de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
2° de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
Artikel 11. § 1. Een personeelslid van wie men duidelijk weet dat het tijdens meer dan vijf opeenvolgende arbeidsdagen afwezig zal zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid, kan vanaf zijn eerste dag afwezigheid vervangen worden.
Volgende dagen gelden niet als arbeidsdagen :
1° de dagen vermeld in artikel 58, lid 2, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
2° de dagen van de kerst- en paasvakanties alsmede de ontspanningsverloven;
3° de dagen van de zomervakantie.
§ 2. In afwijking van § 1, lid 1, kan een personeelslid behorend tot de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel van een éénklassige kleuterafdeling, lagere school resp. vestiging voor kleuter- of lager onderwijs, onverwijld vervangen worden. "
HOOFDSTUK VII. - Berekening van de wedde of weddetoelage voor de vakantiemaanden in geval van ongeoorloofde afwezigheden tijdens het schooljaar.
Art.17. Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
1° de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
2° de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
Art.18. Indien een personeelslid tijdens het schooljaar één of meerdere dagen ongeoorloofd afwezig is geweest, wordt de wedde die het desgevallend tijdens de vakantiemaanden juli en augustus verkrijgt, overeenkomstig verminderd, waarbij het percentage van de in verhouding met een voltijdse betrekking werkelijk gepresteerde diensten als verminderingscoëfficiënt wordt toegepast.
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het ministerie van openbaar onderwijs.
Art.19. Artikel 16, § 1, B, a) van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt opgeheven.
HOOFDSTUK IX. - Reiskostenvergoeding in het onderwijs voor verplaatsingen tussen scholen of vestigingen tijdens een lesdag.
Art.20.Voorliggend hoofdstuk is toepasselijk op alle wervingsambten van de categorie van het bestuurs- en [1 onderwijzend personeel, opvoedend hulppersoneel, socio-psychologisch personeel]1 alsmede van het paramedisch personeel bekleed door personeelsleden van de onderwijsinstellingen die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd worden alsmede door gesubsidieerde personeelsleden van onderwijsinstellingen die door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerd worden.
[2 Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren.]2
[3 Dit hoofdstuk is ook van toepassing op het ambt van adviseur voor bevorderingspedagogiek aan een gespecialiseerde basis- en secundaire school [4 , alsook op het ambt van lasthebber voor onderzoek en het ambt van externe evaluator]4.]3
----------
(1)<DDG 2010-06-28/08, art. 85, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2014-03-31/09, art. 9.1, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 161, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
(4)<DDG 2019-05-06/10, art. 169, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
Art.21.Personeelsleden die tijdens een lesdag op grond van hun officieel lesrooster in meer dan één school of vestiging les moeten geven, hebben recht op een kostenvergoeding voor de verplaatsingen tussen de betrokken scholen of vestigingen.
[1 Wanneer de plaats waar het personeelslid wordt ingezet verder van zijn woonplaats verwijderd is dan de dichtst bijgelegen vestiging van de gespecialiseerde school die het personeelslid detacheert, wordt de afstand tussen die vestiging en de plaats waar het personeelslid wordt ingezet als dienstreis beschouwd en op verzoek volgens de geldende tarieven van de federale openbare dienst vergoed.]1 [2 Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt onder "vestiging van de gespecialiseerde school" de lokale vestiging van het vermelde centrum verstaan.]2
De Regering legt de nadere regels vast.
----------
(1)<DDG 2009-05-11/15, art. 195, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2009>
(2)<DDG 2014-03-31/09, art. 9.2, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
Art. 21.1. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra die door de Duitstalige georganiseerd of gesubsidieerd worden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2012-01-16/06, art. 57, 004; Inwerkingtreding : 24-02-2011>
Art. 21.2. [1 De in artikel 21.1 bedoelde personeelsleden die hun fiets gebruiken voor de verplaatsingen tussen hun verblijfplaats en hun werkplaats, en omgekeerd, hebben recht op een vergoeding per werkelijk afgelegde kilometer voor een traject heen en terug per dag.
De vergoeding bedraagt 0,145 euro per kilometer. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 178, §§ 1 en 3, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt dit bedrag jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Koninkrijk. De toepassing van die bepalingen mag niet ertoe leiden dat de indexeringscoëfficiënt lager is dan die van het vorige jaar. Het vergoedingsbedrag bekomen na toepassing van de indexeringscoëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste, naargelang het cijfer van het duizendste al of niet 5 bereikt.
Elk traject moet ten minste één kilometer bedragen.
De fiets kan gebruikt worden vóór of na het openbaar vervoer. De vergoeding mag echter niet gecumuleerd worden met een andere reisvergoeding toegekend voor hetzelfde traject en dezelfde periode.
De Regering legt de nadere regels vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2012-01-16/06, art. 57, 004; Inwerkingtreding : 24-02-2011>
HOOFDSTUK IX.2. [1 - Bijdrage in de reiskosten voor werknemers die gebruik maken van het openbaar vervoer]1
----------
(1)
Art. 21.3.[1 De personeelsleden vermeld in artikel 21.1 die voor de verplaatsingen tussen hun woonplaats en hun werkplek of voor de verplaatsingen tussen verschillende vestigingen en onderwijsinstellingen gebruik maken van het openbaar vervoer, hebben recht op terugbetaling van de reiskosten. [2 Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt onder "vestigingen" de lokale vestigingen van het vermelde centrum verstaan.]2
De terugbetaling geschiedt na overlegging van een abonnement op naam dat is afgegeven door een maatschappij voor openbaar vervoer. De kosten verbonden aan eersteklasabonnementen worden niet terugbetaald.
In afwijking van het tweede lid worden ook dagkaarten terugbetaald, op voorwaarde dat het gaat om regelmatige ritten. Een rit wordt als regelmatig beschouwd indien het personeelslid alle weekdagen waarop het aan de betrokken school lesgeeft, gebruik maakt van het openbaar vervoer voor de rit van zijn woonplaats naar het werk en/of omgekeerd. [3 Het terugbetaalde bedrag stemt overeen met de werkelijk gemaakte kosten en mag per schooljaar niet hoger zijn dan het bedrag dat terugbetaald werd voor een jaarabonnement voor hetzelfde traject.]3 [2 Voor de toepassing op de personeelsleden van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren wordt een verplaatsing als regelmatig beschouwd, als het personeelslid, alle weekdagen waarop het werkt, gebruik maakt van het openbaar vervoer om zich tussen zijn woonplaats en werkplek en/of omgekeerd te verplaatsen.]2
De met toepassing van het eerste lid aangevraagde terugbetaling mag niet gecumuleerd worden met een andere reisvergoeding voor hetzelfde traject en dezelfde periode.
De Regering legt de overige nadere regels vast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/05, art. 28, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
(2)<DDG 2014-03-31/09, art. 9.3, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2014>
(3)<DDG 2016-06-20/09, art. 162, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2015>
HOOFDSTUK IX.2. [1 - Toekenning van een forfaitaire vergoeding voor de kantoorkosten die ontstaan in het kader van het thuiswerk dat als onderwijzend personeel wordt verricht.]1
----------
(1)
Art.21.4.[1 Dit hoofdstuk is van toepassing op alle personeelsleden die een wervingsambt bekleden in de categorie van het onderwijzend personeel in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° werkdag:
a) in het gewoon, gespecialiseerd en hoger onderwijs[2 ...]2: de weekdagen van maandag tot vrijdag;
b) in het deeltijds kunstonderwijs [2 , alsook in de voortgezette schoolopleiding]2 : de weekdagen van maandag tot zaterdag;
2° uren per week: aantal uren waarvoor een personeelslid aangesteld, aangeworven of benoemd is.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 266, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<DDG 2023-12-14/58, art. 68, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.21.5.[1 De in artikel 21.4 vermelde personeelsleden hebben recht op een vergoeding voor de kantoorkosten die ontstaan in het kader van het thuiswerk dat ze als onderwijzend personeel verrichten.
De vergoeding bedraagt 15 euro per maand. Ze kan aan een personeelslid worden toegekend voor alle kalendermaanden, met uitzondering van de maanden juli en augustus.
Het recht op toekenning van de vergoeding wordt per maand vastgesteld en bestaat zodra het personeelslid in de betrokken maand aanspraak kan maken op ten minste vijftien lesuren in een wervingsambt van de categorie van het onderwijzend personeel in een onderwijsinstelling die door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. Het aantal per maand gepresteerde lesuren is de som van het per werkdag berekende aantal lesuren. Het aantal lesuren per werkdag in het gewoon, gespecialiseerd en hoger onderwijs [2 ...]2 stemt telkens overeen met een vijfde van het per werkdag betaalde aantal uren per week. In het deeltijds kunstonderwijs [2 en in de voortgezette schoolopleiding]2 stemt het aantal lesuren per werkdag telkens overeen met een zesde van het per werkdag betaalde aantal uren per week.
In afwijking van het derde lid worden de uren per week die wegens verlof, afwezigheid of terbeschikkingstelling - met uitzondering van vakantieverlof, verlof voor persoonlijke omstandigheden en buitengewoon verlof in geval van overmacht - niet werkelijk in een wervingsambt van de categorie van het onderwijzend personeel worden gepresteerd, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal lesuren. De wekelijkse uren die gebaseerd zijn op een verlof wegens een opdracht in het belang van het onderwijs worden alleen in aanmerking genomen, indien de opdracht bestaat in het verrichten van een pedagogische activiteit ten behoeve van het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs waarvoor van thuis uit lessen moeten worden voorbereid en opgevolgd.
Het bedrag van de vergoeding wordt eenmaal per jaar, in de maand december, berekend en uitbetaald.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 267, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
(2)<DDG 2023-12-14/58, art. 69, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.21.6. [1 De Regering bepaalt de datum van inwerkingtreding en de toepassingsduur van de artikelen 21.4 en 21.5 nadat de Regering een schriftelijke bevestiging van de Federale Overheidsdienst Financiën heeft ontvangen waaruit blijkt dat de vergoeding die overeenkomstig de artikelen 21.4 en 21.5 werd toegekend, moet worden beschouwd als een terugbetaling van door de werkgever te betalen kosten en dat ze bijgevolg geen deel uitmaakt van de belastbare beroepsinkomsten van de begunstigde. De Regering kan de artikelen 21.4 en 21.5 met terugwerkende kracht in werking laten treden op de door haar bepaalde datum.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij DDG 2021-06-28/11, art. 268, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs.
Art.22. Artikel 1, lid 2, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De artikelen 23 tot 27, 32 en 57 tot 59 zijn eveneens van toepassing op het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd en gesubsidieerd buitengewoon onderwijs en secundair onderwijs met beperkt leerplan. "
Art.23. Artikel 4, 23°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende tekst :
" 23° leerling die krachtig moet worden gesteund : leerling die ingeschreven is in een gewone basisschool en voor wie een steunproject, uitgewerkt overeenkomstig artikel 30, bij de Regering van de Duitstalige Gemeenschap ingediend en door haar goedgekeurd is; ".
Art.24. Artikel 29 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 25 mei 1999, wordt opgeheven.
Art.25. Artikel 30 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 30. Steunproject
In onderlinge overeenstemming met de personen belast met de opvoeding van het kind, met de betrokken buitengewone school en in samenwerking met het PMS-centrum van de gewone school of met de andere in artikel 5 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs vermelde inrichtingen werkt de gewone school een steunproject uit dat aan de betrokken leerling aangepast is. Dit steunproject moet precieze doeleinden vastleggen qua bevoegdheden; het wordt jaarlijks onderzocht en zo nodig aangepast. De door de Regering of door de Dienst voor personen met een handicap erkende inrichtingen, mogen aan de uitwerking van het individueel steunproject meewerken.
De financiële en materiële middelen die daartoe door de gewone en de buitengewone school aangewend worden alsmede het aantal uren dat door de buitengewone school aan de begeleiding van de leerling moet worden besteed, moeten in dit project duidelijk tot uiting komen. "
Art.26. Artikel 31 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 25 mei 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 31. Vergunningsprocedure en follow up
Het inrichtingshoofd van de gewone school dient vóór 15 mei bij de Regering een schriftelijk verzoek in met het oog op de verwezenlijking van een project tijdens het volgende schooljaar. De pedagogische inspectie-begeleiding brengt een advies uit. De Regering deelt haar beslissing vóór 15 juni aan de aanvrager mede.
De pedagogische inspectie-begeleiding zorgt voor de follow up van het project. Het inrichtingshoofd van de gewone school en hetgeen van de buitengewone school informeren haar regelmatig van de integratiemaatregelen en betekenen haar een eindverslag vóór 15 mei. Moet het project tijdens het daaropvolgend schooljaar worden voortgezet, dan wordt een dienovereenkomstig verzoek bij het verslag gevoegd. Het inrichtingshoofd van de gewone school moet eveneens de pedagogische inspectie-begeleiding informeren als er aan het project een einde wordt gemaakt of als het project heroriënteerd wordt. "
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs.
Art.27. In artikel 45 van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs, vervangen bij het programmadecreet van 23 oktober 2000, wordt punt 3° opgeheven.
Art.28. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk VI, afdeling 2, onderafdeling 1, een artikel 48bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 48bis. Projecten in de basisscholen
Voor pedagogische projecten verkrijgt de inrichtende macht, voor al haar basisscholen en naargelang het totaal aantal leerlingen, het volgende aantal betrekkingen :
1° van 1 tot 299 leerlingen : 1/4 betrekking;
2° van 300 tot 599 leerlingen : 2/4 betrekking;
3° van 600 tot 899 leerlingen : 3/4 betrekking;
4° van 900 tot 1 199 leerlingen : 1 voltijdse betrekking;
5° van 1 200 tot 1 499 leerlingen : 5/4 betrekking;
6° van 1 500 tot 1 799 leerlingen : 6/4 betrekking.
Art.29. Artikel 49, lid 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" De berekening van het betrekkingenpakket gebeurt per school, wat de pedagogische coördinatie betreft, en voor alle basisscholen van de inrichtende macht, wat de projecten betreft. "
Art.30. In artikel 50 van hetzelfde decreet, vervangen bij het programmadecreet van 23 oktober 2000, wordt punt 3° opgeheven.
Art.31. Artikel 52 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 52. Aanwending
Het betrekkingenpakket vastgesteld in artikel 48 wordt in de school aangewend waarvan het aantal leerlingen recht geeft op deze betrekkingen.
Het betrekkingenpakket vastgesteld in artikel 48bis wordt door de inrichtende macht in één of meerderen van haar scholen aangewend.
Het wordt aan het betrekkingenpakket vastgesteld in de derde afdeling van dit hoofdstuk toegevoegd. "
Art.32. In artikel 60 van hetzelfde decreet, vervangen bij het programmadecreet van 23 oktober 2000, wordt het tweede lid door de volgende bepaling vervangen :
" De regelmatige leerlingen van het lager onderwijs worden in aanmerking genomen. "
Art.33. In artikel 60bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het programmadecreet van 23 oktober 2000, wordt het tweede lid door de volgende bepaling vervangen :
" De regelmatige leerlingen van het lager onderwijs worden in aanmerking genomen. "
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald.
Art.34. In het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt een hoofdstuk IVter ingevoegd, dat het volgende artikel 53ter bevat :
" HOOFDSTUK IVter. - Overgangsbepaling
Art. 53ter. Voor het schooljaar 2004-2005 wordt naast het lestijdenpakket verkregen overeenkomstig artikel 5ter een lestijdenpakket toegekend voor de integratie van leerlingen die krachtig moeten worden gesteund in het basisonderwijs.
Dit lestijdenpakket wordt berekend door de betrekkingen die in het kader van de gesubsidieerde contractuelen voor het schooljaar 2003-2004 toegekend werden met het oog op de integratie van de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, met de overeenstemmende administratieve delers te vermenigvuldigen. Onder administratieve delers verstaat men " 28 " voor een kleuteronderwijzer en " 24 " voor een lager onderwijzer. "
HOOFDSTUK XIII. - Hogeschool voor verpleegkunde.
Afdeling 1. - Subsidiëring.
Art.35. De Duitstalige Gemeenschap subsidieert een hogeschool voor verpleegkunde in het hoger onderwijs met volledig leerplan, als deze op 1 februari 2004 ten minste 20 regelmatige studenten telt.
Aan de hogeschool bedoeld in het eerste lid wordt een secundaire school aangesloten die een aanvullend secundair beroepsonderwijs in verpleegkunde en een voorbereidend jaar organiseert.
Afdeling 2. - Personeel.
Art.36. De in artikel 35 bedoelde hogeschool wordt geleid door een inrichtingshoofd dat geheel vrijgesteld wordt van het houden van een klas. Het inrichtingshoofd neemt de leiding waar van de in artikel 35, lid 2, vermelde secundaire school.
Art.37. In de hogeschool wordt er in geen andere personeelscategorie dan het bestuurs- en onderwijzend personeel voorzien.
Afdeling 3. - Statuut.
Art.38. In afwijking van artikel 50 van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij pms-centrum gelden volgende regels voor de inrichtende macht van een krachtens voorliggend decreet gesubsidieerde vrije hogeschool, wat het academisch jaar 2004-2005 betreft :
1° vóór 15 juni voorafgaand aan het academisch jaar roept de inrichtende macht de kandidaten op;
2° de oproep bevat een lijst met de betrekkingen die op 1 oktober van het academisch jaar 2004-2005 heel waarschijnlijk vacant zullen zijn. De oproep, die de aard en de omvang van de te begeven betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten alsmede de wijze en de termijn voor de indiening van de kandidaturen vermeldt, wordt met ontvangstbewijs aan alle personeelsleden van de inrichtende macht gezonden die op dat ogenblik tijdelijk aangesteld zijn;
3° de definitieve aanstellingen vinden op 1 oktober van het academisch jaar 2004-2005 plaats voor de in punt 2° vermelde betrekkingen die op dat ogenblik nog vacant zijn.
Art.39. Een definitieve aanstelling bij een hogeschool gesubsidieerd krachtens voorliggend decreet kan in een betrekking van een ambt voor halve of hele uren plaatsvinden, met een minimum van één uur.
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 decreet betreffende de inrichting van een examencommissie van de duitstalige gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie.
Art.40. Artikel 11 van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Artikel 11. Er is één examenzittijd per jaar. De examencommissie kan beslissen een tweede zittijd te organiseren. "
Art.41. In artikel 14 van hetzelfde decreet, vervangen bij het programmadecreet van 29 juni 1998, wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
" Tot de tweede zittijd kunnen de examinandi toegelaten worden die voor de eerste zittijd ingeschreven waren. De toelating geldt slechts voor de vakken waartoe de examinandi in de eerste zittijd toegelaten waren. De examencommissie beslist over de toelating van de examinandi. "
HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het decreet van 2 mei 1995 houdende toekenning van een vergoeding voor de pedagogische begeleiding van studenten die een stage doen in basisscholen en secundaire scholen van het gewoon en buitengewoon onderwijs van het door de duitstalige gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs.
Art.42. In artikel 1 van het decreet van 2 mei 1995 houdende toekenning van een vergoeding voor de pedagogische begeleiding van studenten die een stage doen in basisscholen en secundaire scholen van het gewoon en buitengewoon onderwijs van het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, vervangen bij het decreet van 16 december 2002, worden de leden 1 en 2 door de volgende tekst vervangen :
" De personeelsleden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde inrichtingen van het gewoon of buitengewoon basis- en secundair onderwijs verkrijgen een vergoeding voor de pedagogische begeleiding van de studenten die een stage doen.
De studenten zijn studenten van het hoger onderwijs van het korte of lange type die opgeleid worden voor een leerambt in het basis- of secundair onderwijs. "
HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de KMO's.
Art.43. Artikel 7, § 7, 2°, van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's wordt vervangen door de volgende bepaling :
" 2° de voorwaarden die de ondernemingen moeten vervullen om een praktische opleiding in het kader van een leerovereenkomst of van een gecontroleerd leerakkoord te verstrekken alsmede de voorwaarden waaronder de toelating om leerlingen op te leiden aan een onderneming kan worden ingetrokken; ".
Art.44. In artikel 16, 5°, van hetzelfde decreet wordt de passus " de goedkeuring van de leerovereenkomsten en gecontroleerde leerakkoorden voor te bereiden " vervangen door " de leerovereenkomsten en gecontroleerde leerakkoorden goed te keuren ".
Art.45. Artikel 16, 8°, van hetzelfde decreet wordt door de volgende bepaling vervangen :
" 8° toezicht te houden op de ondernemingsbedrijven, deze te erkennen en de erkenning in te trekken; ".
Art.46. In artikel 17 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2000, wordt een § 3bis ingevoegd, luidend als volgt :
" § 3bis. Bij de dubbele lijsten vermeld in artikel 18, § 1, of bij de twee nieuwe kandidaten vermeld in artikel 18, § 3, lid 3, indien een mandaat vacant wordt, worden telkens één man en één vrouw voorgedragen. Op met redenen omkleed verzoek van het Instituut kan de Regering een afwijking toestaan. "
Art.47. In hetzelfde decreet wordt een artikel 18bis ingevoegd, luidend als volgt :
" Artikel 18bis. In gerechtvaardigde uitzonderlijke gevallen kan de Regering beroepsverenigingen die niet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 6, lid 2, van de gecoördineerde wetten van 28 mei 1979 betreffende de organisatie van de Middenstand, toelaten een kandidatuur als nationale beroepsvereniging in te dienen voor een mandaat binnen de raad van bestuur. "
HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur.
Art.48. In artikel 3, lid 2, van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur, gewijzigd bij de decreten van 3 februari 2003 en 1 maart 2004, worden de woorden " en 21 " door ", 21 en 27, 1° en 6° " vervangen.
HOOFDSTUK XVIII. - Inwerkingtreding.
Art. 49. Voorliggend decreet heeft uitwerking op 1 mei 2004 met uitzondering van :
1° het artikel 10, dat op 1 januari 2001 uitwerking heeft;
2° het artikel 9, dat op 1 september 2002 uitwerking heeft;
3° de artikelen 14, 15, 20 en 21, die op 1 september 2003 uitwerking hebben;
4° het artikel 47, dat op 1 december 2003 uitwerking heeft;
5° de artikelen 11 en 12, die op 1 januari 2004 uitwerking hebben;
6° de artikelen 35 tot 39, die op 1 juni 2004 in werking treden;
7° de artikelen 43 tot 46, die op 1 juli 2004 in werking treden;
8° de artikelen 13, 16 tot 19 en 42, die op 1 september 2004 in werking treden;
9° de artikelen 40 en 41, die op 1 januari 2005 in werking treden.