Details





Titel:

30 JUNI 2003. - Decreet houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 (VERTALING) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-10-2003 en tekstbijwerking tot 14-10-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen over bepaalde verloven en over de vacantverklaring van betrekkingen.
Art. 1-3
HOOFDSTUK II. - Verlof voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt.
Art. 4-9
HOOFDSTUK III. - Vervanging van personeelsleden die afwezig zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid. <DDG 2004-05-17/49, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
Art. 10-11
HOOFDSTUK III.1. - [1 Verlof en terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid in het onderwijs]1
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1
Art. 11.1-11.8
Afdeling 2. - [1 Verlof wegens ziekte of gebrekkigheid]1
Art. 11.9-11.12
Afdeling 3. - [1 Terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid]1
Art. 11.13-11.16
Afdeling 4. - [1 Overgangsbepalingen]1
Art. 11.17
HOOFDSTUK III.2. [1 - Hervatting voor enkele uren]1
Art. 11.18-11.19
HOOFDSTUK IV. - Aanvulling van bepalingen over de vastlegging van het lestijden- en van het betrekkingenpakket in het onderwijs.
Art. 12-21
HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs.
Art. 22
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend.
Art. 23-30
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type.
Art. 31-32
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 33-34
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho- pedagogisch jaar.
Art. 35
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
Art. 36
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie.
Art. 37
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen.
Art. 38
HOOFDSTUK XIII. - Afwijkingsbepalingen bij fusies van internaten van het gemeenschapsonderwijs.
Art. 39-40
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan.
Art. 41
HOOFDSTUK XV. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art. 42-47





Uitvoeringsbesluit(en):

2021204794 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Bepalingen over bepaalde verloven en over de vacantverklaring van betrekkingen.
Artikel 1. Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
  1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
  2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.

Art.2.§ 1. De betrekking bekleed door een personeelslid dat één der volgende verloven geniet, wordt vacant verklaard als het personeelslid sinds zes opeenvolgende volledige schooljaren recht heeft gehad op zo'n verlof en als het verlof tenminste de helft van een voltijdse betrekking in beslag neemt.
  De verloven bedoeld in het eerste lid zijn :
  1° het verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs en de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, vermeld in :
  a) hoofdstuk VIIIbis en hoofdstuk X van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  b) [4 ...]4
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  2° het verlof voor vakbondsopdrachten, vermeld in :
  a) [3 ...]3
  b) hoofdstuk VIII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  e) [4 ...]4
  3° het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet, vermeld in :
  a) [3 ...]3
  b) hoofdstuk VII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  c) [4 ...]4
  d) [4 ...]4
  e) [4 ...]4
  4° het verlof voor de uitoefening van een ambt in het kabinet van de Koning, vermeld in :
  a) hoofdstuk XI van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  b) [4 ...]4
  5° het politiek verlof, vermeld in het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling;
  6° het verlof voor het verrichten van prestaties bij erkende politieke groepen, vermeld in :
  a) het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;
  b) hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  c) [4 ...]4
  [2 7° het verlof voor het uitoefenen van hetzelfde ambt of een ander ambt, vermeld in hoofdstuk II van dit decreet, op voorwaarde dat het personeelslid het verlof neemt om aan een andere onderwijsinstelling hetzelfde of een ander ambt te bekleden of om aan dezelfde onderwijsinstelling een selectie- of bevorderingsambt te bekleden.]2
  § 2. Wordt een personeelslid een nieuw in § 1 vermeld verlof verleend, zonder dat dit personeelslid tijdens ten minste één volledig schooljaar zijn oorspronkelijke activiteit in het onderwijs weer heet opgenomen, dan wordt de duur van het nieuwe verlof met die van het voorafgaand verlof gecumuleerd.
  [1 § 3. In afwijking van § 1 wordt de in § 1, lid 1, vermelde periode tot één schooljaar beperkt, als het om een personeelslid gaat dat in een bevorderingsambt vastbenoemd is.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-06-23/39, art. 60, 006; Inwerkingtreding : 01-06-2008>
  (2)<DDG 2018-06-18/08, art. 117, 014; Inwerkingtreding : 01-09-2018>
  (3)<DDG 2019-05-06/10, art. 147, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (4)<DDG 2021-06-28/11, art. 216, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.3. Na het einde van het verlof neemt het personeelslid zijn activiteit in het onderwijs weer op in de betrekking die het vóór zijn verlof bekleedde, indien deze betrekking nog vacant is. Is deze betrekking door een ander personeelslid definitief bekleed, wordt het personeelslid met de geringste dienstanciënniteit dat in hetzelfde ambt vastbenoemd of definitief aangesteld is als het personeelslid dat recht heeft gehad op het verlof, op de eerste dag na het einde van dit verlof, overeenkomstig de vigerende bepalingen, wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld.

HOOFDSTUK II. - Verlof voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt.
Art.4.Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
  1° de personeelsleden met een vaste benoeming in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
  2° de gesubsidieerde personeelsleden met een vaste benoeming of definitieve aanstelling in de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
  [1 3° de voor een doorlopende duur tijdelijk aangestelde personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra, georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
   4° de voor een doorlopende duur tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden van de onderwijsinrichtingen en psycho-medisch-sociale centra, gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.]1
  [2 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op personeelsleden die voor doorlopende duur vanaf indiensttreding aangesteld of aangeworven zijn.]2
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 80, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 217, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art.5.§ 1. Met de toestemming van de inrichtende macht of machten wordt een personeelslid een verlof verleend om in het onderwijs :
  1° een bevorderingsambt uit te oefenen, als het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is in een wervings- of selectieambt dat toegang verleent tot dit bevorderingsambt;
  2° een selectieambt uit te oefenen, als het personeelslid vastbenoemd of definitief aangesteld is in een wervingsambt dat toegang verleent tot dit ambt;
  3° een ambt met dezelfde of een hogere weddetrap uit te oefenen;
  4° een ambt met een lagere weddetrap uit te oefenen.
  Een personeelslid kan om het verlof bedoeld in het voorafgaande lid verzoeken om hetzelfde of een ander ambt in het onderwijs uit te oefenen bij een inrichtende macht in de Franse of Vlaamse Gemeenschap. Het verlof wordt verleend, als beide betrokken inrichtende machten hun toestemming hebben gegeven.
  (In afwijking van artikel 4 kan een personeelslid dat in de Franse Gemeenschap of in de Vlaamse Gemeenschap een ambt in het onderwijs bekleedt, hetzelfde of een ander ambt in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap bekleden overeenkomstig het bepaalde van dit hoofdstuk, voor zover dit soort verlof in de Franse of de Vlaamse Gemeenschap voorzien is.) <DDG 2006-06-26/38, art. 69, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  § 2. Het verlof bedoeld in § 1 kan worden verleend voor alle dienstprestaties geleverd door het personeelslid of voor een gedeelte ervan. Het laatste geval geldt echter niet voor het personeelslid dat een bevorderingsambt bekleedt.
  Bij een personeelslid dat een selectieambt bekleedt, kan het verlof worden verleend voor alle dienstprestaties geleverd door het personeelslid of voor een gedeelte ervan, waarbij het personeelslid verder het selectieambt ten minste voor de helft van een voltijdse betrekking moet bekleden. Deze beperking geldt echter niet voor selectieambten in een basisoefenschool.
  § 3. Het verlof voor de uitoefening van een bevorderingsambt in het gemeenschapsonderwijs wordt, rekening houdend met de classificatie, prioritair aan de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs verleend die desgevallend houders zijn van het dienovereenkomstig geldig bekwaamheidsbewijs.
  § 4. Het verlof bedoeld in § 1 wordt bezoldigd en als dienstactiviteit beschouwd.
  (Voor de in § 1, lid 1, bedoelde verloven gebeurt de betaling op basis van het ambt waarin het personeelslid definitief benoemd of aangesteld is.) <DDG 2007-06-25/34, art. 59, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  [In afwijking van lid 2 wordt het personeelslid dat in een selectie- of bevorderingsambt definitief benoemd of aangesteld is, op basis van het ambt bezoldigd dat het met toepassing van § 1, lid 1, 4°, uitoefent.] <DDG 2007-06-25/34, art. 60, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2007>
  [3 In afwijking van het tweede lid wordt een personeelslid van het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren dat onderworpen is aan de artikelen 6.44 en 6.48 tot 6.51 van het decreet van 31 maart 2014 betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren en de artikelen 111.8 tot 111.10 van het decreet van 21 april 2008 houdende valorisatie van het lerarenberoep, bezoldigd op basis van het ambt dat het met toepassing van § 1, eerste lid, 4°, uitoefent.]3
  (De betaling voor het in § 1, leden 2 en 3, vermeld verlof gebeurt in afspraak met de Franse resp. de Vlaamse Gemeenschap.) <DCG 2006-06-26/38, art. 69, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  [5 ...]5
  § 5. (opgeheven) <DDG 2006-06-26/38, art. 69, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2007 maar 01-01-2007 voor bepaalde stoffen>
  (§ 6. Neemt het personeelslid het in § 1 bedoeld verlof tijdens een heel schooljaar, dan duurt het verlof 12 maanden, begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgend jaar.) <DDG 2004-05-17/49, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
  [1 § 7. Een betrekking die door een personeelslid in het kader van een tijdelijke aanstelling of aanwerving van doorlopende duur [4 of van doorlopende duur vanaf indiensttreding]4 bekleed wordt, mag niet bekleed worden door een personeelslid aan wie het in artikel 5, § 1, vermeld verlof werd toegekend.]1
  ----------
  (1)<DDG 2008-04-21/31, art. 81, 005; Inwerkingtreding : 01-09-2008>
  (2)<DDG 2010-10-25/05, art. 36, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2010>
  (3)<DDG 2016-06-20/09, art. 144, 012; Inwerkingtreding : 01-09-2016>
  (4)<DDG 2021-06-28/11, art. 218, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (5)<BDG 2022-06-27/13, art. 54, 019; Inwerkingtreding : 01-09-2022>

Art.6. § 1. Een personeelslid dat een ambt met een hogere weddetrap uitoefent, verkrijgt voor deze periode een toelage.
  Deze toelage wordt berekend op basis van het verschil bestaande tussen de jaarwedde waarop het personeelslid recht zou hebben, indien het vastbenoemd of definitief aangesteld zou zijn in de door hem uitgeoefende ambten, en de jaarwedde waarop het recht heeft voor het ambt waarin het vastbenoemd of definitief aangesteld is.
  § 2. De toelage wordt toegekend als het beter bezoldigd ambt tijdens ten minste zes opeenvolgende arbeidsdagen wordt uitgeoefend. Ze wordt uitbetaald vanaf de eerste dag waarop het betrokken ambt uitgeoefend wordt.
  § 3. (Het dagbedrag van de toelage wordt verkregen door het bedrag berekend met toepassing van § 1, lid 2, door 300 te delen.
  De toelage wordt maandelijks uitbetaald. Per schooljaar mag het jaarbedrag 300/300ste niet overschrijden.) <DDG 2004-05-17/49, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2003>
  § 4. Een dienstonderbreking van ten minste zes opeenvolgende arbeidsdagen impliceert de stopzetting van de toelage voor de duur van de afwezigheid.

Art.7. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt een littera k) ingevoegd, luidend als volgt :
  " k) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ".
  In artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een littera n) ingevoegd, luidend als volgt :
  " n) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ".
  In artikel 40 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, wordt een littera k) ingevoegd, luidend als volgt :
  " k) voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt ".

Art.8. In het koninklijk besluit van 21 oktober 1968 genomen ter uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 16bis. Tijdens de periode waarin het personeelslid wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
  In het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 32bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 32bis. Onverminderd hoofdstuk II van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling mag het personeelslid, tijdens de periode waarin het een verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden geniet, geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
  In het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen van kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 14bis. Onverminderd hoofdstuk II van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling mag het personeelslid, tijdens de periode waarin het wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "
  In het koninklijk besluit van 8 juli 1976 genomen voor de toepassing van artikel 45 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke en protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 11bis. Tijdens de periode waarin het personeelslid wegens persoonlijke aangelegenheden ter beschikking wordt gesteld, mag het geen winstgevende bedrijvigheid uitoefenen in het onderwijs dat door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd wordt. "

Art.9. In artikel 7, § 3, van het decreet van 25 juni 2001 over bijzondere maatregelen in verband met de lerarenambten en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt de passus " met toepassing van het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dan degene waartoe ze definitief zijn benoemd " vervangen door de passus " met toepassing van artikel 6 van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake Onderwijs 2003 ".

HOOFDSTUK III. - Vervanging van personeelsleden die afwezig zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid.
Art.10. <DDG 2004-05-17/49, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2004> Dit hoofdstuk is toepasselijk op :
  1° de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap;
  2° de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.

Art.11.<DDG 2004-05-17/49, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2004> § 1. Een personeelslid van wie men duidelijk weet dat het tijdens meer dan [5 vier]5 opeenvolgende arbeidsdagen afwezig zal zijn wegens verlof, terbeschikkingstelling of enige andere vorm van afwezigheid, kan vanaf zijn eerste dag afwezigheid vervangen worden.
  Volgende dagen gelden niet als arbeidsdagen :
  1° de dagen vermeld in artikel 58, lid 2, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;
  2° de dagen van de kerst- en paasvakanties alsmede de ontspanningsverloven;
  3° de dagen van de zomervakantie.
  § 2. In afwijking van § 1, lid 1, kan een personeelslid behorend tot de categorie bestuurs- en onderwijzend personeel van een éénklassige kleuterafdeling, lagere school resp. vestiging voor kleuter- of lager onderwijs, [2 alsook een personeelslid dat naar aanleiding van een specifieke ministeriële toestemming aangesteld is voor de individuele begeleiding van een kind met medisch gemotiveerde specifieke behoeften onverwijld]2 vervangen worden.
  [1 § 3. Onder voorbehoud van de toepassing van § 1, eerste lid, kan een personeelslid dat werkzaam is in een hogeschool in de Duitstalige Gemeenschap en dat gedurende meer dan vijf opeenvolgende werkdagen afwezig is, op gelijk welk ogenblik in de loop van het academisch jaar worden vervangen.]1
  [3 § 4. Onverminderd § 1, eerste lid, kan een personeelslid van wie aantoonbaar bekend is dat het gedurende minder dan zes opeenvolgende werkdagen afwezig zal zijn wegens verlof, wegens een terbeschikkingstelling of wegens enige andere vorm van afwezigheid, in het schooljaar 2020-2021 vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid vervangen worden. De Regering kan die maatregel met hoogstens één schooljaar verlengen.]3
  [4 Onverminderd § 1, eerste lid, kan een personeelslid van wie aantoonbaar bekend is dat het gedurende meer dan vier opeenvolgende werkdagen afwezig zal zijn wegens verlof, wegens een terbeschikkingstelling of wegens enige andere vorm van afwezigheid, in het schooljaar 2022-2023 vanaf de eerste dag van zijn afwezigheid vervangen worden.]4
  ----------
  (1)<DDG 2015-06-29/19, art. 82, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 102, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2019>
  (3)<DDG 2020-12-10/38, art. 54, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (4)<DDG 2022-12-15/54, art. 51, 020; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
  (5)<DDG 2023-12-14/58, art. 67, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

HOOFDSTUK III.1. - [1 Verlof en terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid in het onderwijs]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - [1 Algemene bepalingen]1   ----------   (1)
Art. 11.1.[1 Toepassingsgebied.
  Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die onder de volgende regelingen vallen :
  1° [3 ...]3
  2° het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [3 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]3;
  3° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, Israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap;
  4° het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra;
  5° het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum;
  6° het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;
  7° het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool;]1
  [2 8° het decreet van 31 maart 2014 betreffende het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DDG 2015-06-29/19, art. 83, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (3)<DDG 2019-05-06/10, art. 148, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Art. 11.2. [1 Hoedanigheden.
  De hoedanigheden in dit decreet gelden voor beide geslachten.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Artikel 11.3. [1 Definities.
  Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder :
  1° referentieperiode : periode van 1 september tot en met 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar;
  2° ziektedag : dag waarop het personeelslid wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat is zijn ambt uit te oefenen;
  3° jaarcontingent : aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid waarover het personeelslid gedurende de beschouwde referentieperiode beschikt;
  4° loopbaancontingent : aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid waarover het personeelslid tijdens zijn volledige loopbaan in het onderwijs beschikt;
  5° wedde : wedde of weddetoelage;
  6° wachtgeld : wachtgeld of wachtweddetoelage;
  7° schoolvakantie : kerst-, paas- of zomervakantie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.4.[1 Zwangerschap.
  Tot het begin van het bevallingsverlof worden de ziektedagen die rechtstreeks samenhangen met de zwangerschap van het personeelslid niet afgetrokken van het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid dat met toepassing van dit hoofdstuk ter beschikking staat, op voorwaarde dat de afwezigheid gestaafd wordt door een medisch attest en die samenhang bevestigd wordt door de arts die door de Regering belast is met de controle van de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid.
  De afwezigheden bedoeld in het eerste lid zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
  [2 De ziektedagen die geen betrekking hebben op de zwangerschap en die een personeelslid opneemt in de zes weken vóór de bevalling, worden, [3 ...]3 niet afgetrokken van het aantal ziektedagen dat het personeelslid met toepassing van dit hoofdstuk ter beschikking staat. Bij geboorten van een meerling gaat het om een periode van acht weken.]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DDG 2017-06-26/06, art. 51, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (3)<DDG 2021-06-28/11, art. 219, 018; Inwerkingtreding : 01-03-2020>

Art. 11.5.[1 Schoolvakantie en jaarlijkse vakantie.
  Een [3 vastbenoemd of definitief aangesteld of voor een doorlopende duur of voor een doorlopende duur vanaf indiensttreding tijdelijk aangesteld of aangeworven]3 personeelslid dat meer dan vijftien dagen ziek is, de dienst minder dan [2 dertig dagen vóór de zomervakantie resp. tien dagen vóór de andere schoolvakanties]2 hervat en minder dan vijftien dagen na de schoolvakantie opnieuw ten minste tien dagen onderbreekt, is tijdens de beschouwde vakantieperiode en de daarin vallende weekends in verlof of terbeschikkingstelling wegens ziekte of [2 gebrekkigheid, voor zover de controlearts attesteert dat de arbeidsongeschiktheid na de schoolvakantie voortvloeit uit een medische diagnose die samenhangt met de diagnose die aan de basis lag van de arbeidsongeschiktheid vóór de schoolvakantie]2.
  In afwijking van het eerste lid heeft een personeelslid recht op gewaarborgde jaarlijkse vakantie die in omvang overeenstemt met het aantal dagen jaarlijkse vakantie dat aan de ambtenaren van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap wordt toegekend. Die gewaarborgde vakantiedagen worden niet als ziektedagen beschouwd. Ze worden vanaf 15 juli aan het personeelslid toegekend, na aftrek van eventuele kerst- en/of paasvakanties. Weekends en feestdagen die in de wettelijke vakantie vallen, worden niet als vakantiedagen beschouwd.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DDG 2021-06-28/11, art. 220, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2021>
  (3)<DDG 2024-05-08/14, art. 86, 022; Inwerkingtreding : 01-09-2024>

Art. 11.6. [1 Feit veroorzaakt door de fout van een derde.
  Een personeelslid van wie de afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid te wijten is aan een feit veroorzaakt door de fout van een derde, ontvangt zijn wedde of wachtgeld alleen op voorwaarde dat het de Duitstalige Gemeenschap ten belope van de door de Duitstalige Gemeenschap betaalde bedragen (wedden en wachtgeld) in haar rechten doet treden tegen de persoon die het feit heeft veroorzaakt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.7.[1 [2 Arbeidsongeval, beroepsziekte en ziekte bij slachtoffers van een strafbaar feit]2
  [2 § 1.]2 In afwijking van de afdelingen 2 en 4 wordt het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid zonder beperking in de tijd toegekend, indien het gaat om een verlof naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte.
  Die verlofdagen worden niet in mindering gebracht op het jaarcontingent bepaald in artikel 11.9, § 2, of het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3.]1
  [2 § 2. In afwijking van de afdelingen 2 en 4 worden ziektedagen die rechtstreeks verband houden met een vermoedelijk strafbaar feit niet in mindering gebracht op het jaarcontingent bepaald in artikel 11.9, § 2, of het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3 indien :
   1° het personeelslid tijdens de uitoefening van zijn ambt het slachtoffer is geworden van een vermoedelijk strafbaar feit en § 1 niet van toepassing is;
   2° het openbaar ministerie vervolging ingesteld heeft tegen de vermoedelijke dader;
   3° de geneesheer die belast is met de controle van de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid bevestigt dat de arbeidsongeschiktheid van het personeelslid rechtstreeks verband houdt met dat vermoedelijk strafbaar feit.
   De beslissing van de controlearts is in de tijd beperkt, maar kan worden verlengd. Tegen de beslissing van de controlearts kan [3 ...]3 beroep worden ingesteld.]2
  [3 De arts van het personeelslid en de controlearts proberen in het kader van die beroepsprocedure een gemeenschappelijke beslissing te bereiken. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, wijst de controlearts in overleg met de arts van het personeelslid een geneesheer-deskundige aan; die geneesheer-deskundige neemt dan een definitieve beslissing.
   De Regering bepaalt de nadere regels voor de beroepsprocedure.]3
  [4 De regeling vermeld in het eerste lid eindigt uiterlijk na een periode van vijf jaar die begint te lopen op de eerste dag afwezigheid wegens ziekte die rechtstreeks verband houdt met het vermoedelijk strafbaar feit.]4
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DDG 2014-05-05/12, art. 43, 010; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<DDG 2017-06-26/06, art. 52, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2017>
  (4)<DDG 2017-06-26/06, art. 53, 013; Inwerkingtreding : 01-09-2017>

Art. 11.8. [1 Voortijdige pensionering om medische redenen.
  De administratieve gezondheidsdienst beslist over de voorlopige en definitieve pensionering om medische redenen van een personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is.
  Onverminderd artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen kan een personeelslid niet definitief wegens ziekte of gebrekkigheid gepensioneerd worden voordat het de in dit hoofdstuk vastgelegde verlofdagen opgebruikt heeft, tenzij het gaat om verlofdagen die met toepassing van artikel 11.7 zijn toegekend.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Afdeling 2. - [1 Verlof wegens ziekte of gebrekkigheid]1   ----------   (1)
Art. 11.9.[1 Jaar- en loopbaancontingent.
  § 1. Elk personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat is om zijn ambt uit te oefenen, heeft overeenkomstig de volgende bepalingen recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid.
  Indien een personeelslid ziek wordt in de loop van een werkdag waarop het volgens zijn les- of werkrooster meer dan drie werkuren moest presteren en waarop het ten minste drie werkuren heeft gepresteerd, wordt die dag niet beschouwd als een ziektedag in de zin van deze titel, maar als dienstactiviteit.
  Indien een personeelslid ziek wordt in de loop van een werkdag waarop het volgens zijn les- of werkrooster [2 hoogstens drie werkuren]2 moest presteren en waarop het ten minste één werkuur heeft gepresteerd, wordt die dag niet beschouwd als een ziektedag in de zin van deze titel, maar als dienstactiviteit.
  § 2. Elk personeelslid krijgt voor de beschouwde referentieperiode een jaarcontingent van dertig dagen.
  § 3. Het gedeelte van het jaarcontingent dat op het einde van een referentieperiode niet opgenomen is, vloeit in het loopbaancontingent dat hoogstens 360 dagen omvat.
  Het in paragraaf 2 vastgestelde jaarcontingent wordt, met het oog op de in het eerste lid vermelde overdracht, in de volgende gevallen proportioneel verminderd :
  1° de tijdelijke aanstelling of aanwijzing, resp. de bezoldiging, geldt niet voor het hele school- of academiejaar, tenzij de aanstelling of aanwijzing onmiddellijk gevolgd wordt door een vaste benoeming of een definitieve aanstelling;
  2° het tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid is niet tijdens de hele duur van de beschouwde tijdelijke aanstelling of aanwijzing in dienstactiviteit;
  3° het vastbenoemde of definitief aangestelde personeelslid is niet tijdens de hele duur van de referentieperiode in dienstactiviteit;
  4° het personeelslid is in verlof wegens ziekte of gebrekkigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte;
  5° de vier dienstjaren vermeld in paragraaf 5 en in artikel 11.17 eindigen in de loop van een school- of academiejaar.
  De uitkomst van deze proportionele berekening wordt naar beneden afgerond.
  Indien het personeelslid in de loop van een school- of academiejaar meermaals tijdelijk aangesteld of aangeworven is, geschiedt de in het vorige lid bepaalde proportionele berekening op basis van alle perioden van tijdelijke aanstelling of aanwijzing die tijdens dat school- of academiejaar hebben plaatsgevonden.
  § 4. Telkens als het loopbaancontingent minder dan 360 dagen bedraagt, kan het loopbaancontingent opnieuw opgebouwd worden overeenkomstig paragraaf 3.
  § 5. In afwijking van de paragrafen 2 en 3 beschikt een personeelslid dat voor het eerst in het onderwijs werkt, over 120 verlofdagen wegens ziekte of gebrekkigheid. Na afloop van in totaal vier dienstjaren wordt het aantal dagen dat overeenstemt met het verschil tussen de voormelde 120 dagen en het aantal opgenomen dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid overgedragen naar het loopbaancontingent vastgesteld in paragraaf 3.
  Voor de berekening van het aantal dienstjaren gelden de volgende bepalingen :
  1° bij een tijdelijk aangesteld of aangeworven personeelslid wordt de duur van de aanstelling of aanwijzing resp. de duur van de bezoldiging tijdens het beschouwde school- of academiejaar in aanmerking genomen. Het aldus berekende aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd. De uitkomst van die berekening wordt naar beneden afgerond. Uitgesloten van deze vermenigvuldiging zijn de dienstdagen die gepresteerd worden door een personeelslid dat [3 [4 voor een doorlopende duur, voor een doorlopende duur vanaf indiensttreding of voor een bepaalde duur]4 tot 31 augustus]3 aangesteld of aangeworven is en die betrekking hebben op een volledig academie- of schooljaar;
  2° bij een vastbenoemd of definitief aangesteld personeelslid worden alle dienstdagen tijdens de beschouwde referentieperiode in aanmerking genomen;
  3° een dienstjaar telt 360 dagen.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DDG 2013-06-24/47, art. 126, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (3)<DDG 2015-06-29/19, art. 84, 011; Inwerkingtreding : 01-09-2014>
  (4)<DDG 2021-06-28/11, art. 221, 018; Inwerkingtreding : 01-09-2021>

Art. 11.10. [1 Berekening van het aantal ziektedagen.
  De tijdens een referentieperiode opgenomen ziektedagen worden eerst afgetrokken van het jaarcontingent bepaald in artikel 11.9, § 2.
  Indien het opgenomen aantal ziektedagen bedoeld in het vorige lid hoger is dan het jaarcontingent, wordt het resterende aantal ziektedagen afgetrokken van het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.11. [1 Rechtspositie en bezoldiging.
  Het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit en is volledig bezoldigd.
  Indien het tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelslid alle verlofdagen waarop het luidens dit hoofdstuk aanspraak kan maken, heeft opgenomen, valt het ten laste van het ziekenfonds tot de dag waarop betrokkene het werk hervat.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.12. [1 Einde van de tijdelijke aanstelling of aanwijzing.
  Als de afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid langer duurt dan de periode waarvoor een personeelslid tijdelijk aangesteld of aangeworven is, dan houdt de toepassing van de voorgaande bepalingen niet in dat het betrokken personeelslid na afloop van de aanstelling of aanwerving verder bezoldigd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Afdeling 3. - [1 Terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid]1   ----------   (1)
Art. 11.13. [1 Terbeschikkingstelling.
  Een vastbenoemd of definitief aangesteld personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is en alle verlofdagen waarop het volgens dit hoofdstuk aanspraak kan maken heeft opgenomen, wordt van rechtswege ter beschikking gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid.
  Betrokkene blijft in de stand terbeschikkingstelling tot hij het werk hervat of tijdelijk dan wel definitief gepensioneerd wordt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.14. [1 Wachtgeld.
  § 1. Tijdens de terbeschikkingstelling vermeld in artikel 11.13 ontvangt het personeelslid een wachtgeld dat gelijk is aan 70 % van de laatste activiteitswedde.
  Het wachtgeld mag echter niet lager zijn dan :
  1° de vergoedingen die het personeelslid in dezelfde situatie zou ontvangen indien de socialezekerheidsregeling vanaf het begin van zijn afwezigheid op hem van toepassing was geweest;
  2° het pensioen dat het personeelslid zou krijgen indien het, op de dag van zijn terbeschikkingstelling, vervroegd met pensioen was gegaan.
  § 2. In afwijking van § 1 is het wachtgeld gelijk aan de laatste activiteitswedde, indien de ziekte of gebrekkigheid van het personeelslid als ernstige en langdurige ziekte is erkend.
  Over de in het eerste lid vermelde erkenning beslist de administratieve gezondheidsdienst. Wordt de ziekte of gebrekkigheid als ernstig en langdurig erkend, dan wordt het wachtgeld aangepast met terugwerking tot de begindatum van de terbeschikkingstelling van de betrokkene.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.15. [1 Rechtspositie.
  Een personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking is gesteld, behoudt zijn recht op toegang tot de selectie- en bevorderingsambten en op de verhogingen in weddeschaal.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Art. 11.16. [1 Administratieve gezondheidsdienst.
  Een personeelslid dat wegens ziekte of gebrekkigheid ter beschikking is gesteld, verschijnt op een vastgesteld tijdstip voor de administratieve gezondheidsdienst. Indien de betrokkene zonder geldige reden niet op het vastgestelde tijdstip voor de administratieve gezondheidsdienst verschijnt, wordt zijn wachtgeld opgeschort totdat hij verschenen is.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>

Afdeling 4. - [1 Overgangsbepalingen]1   ----------   (1)
Art. 11.17.[1 Personeelsleden die voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling reeds in dienst waren.
  § 1. Personeelsleden die op de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk minder dan vier volledige dienstjaren hebben, ontvangen een voorschot op het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid; dat voorschot is gelijk aan het verschil tussen 120 en het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid die op de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk zijn opgenomen. Worden de vier voormelde dienstjaren bereikt, dan worden de verlofdagen waarop het personeelslid op dat tijdstip aanspraak kan maken, overgeheveld naar het loopbaancontingent bepaald in artikel 11.9, § 3.
  De in het eerste lid bedoelde dienstjaren worden berekend als volgt :
  1° voor vastbenoemde of definitief aangestelde personeelsleden : op basis van de sociale anciënniteit die vastgelegd is in :
  a) artikel 9bis van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
  b) artikel 42 van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut [2 van de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs]2;
  c) artikel 102, § 2, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra;
  2° voor tijdelijk aangestelde of aangeworven personeelsleden : op basis van de dienstanciënniteit die de grondslag vormt voor de berekening van het aantal dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid dat het personeelslid in die periode heeft opgebouwd.
  Is een personeelslid bij inwerkingtreding van dit hoofdstuk zowel tijdelijk aangesteld resp. aangeworven als ook vastbenoemd resp. definitief aangesteld, wordt uit de berekeningswijzen vervat in het tweede lid de voor hem gunstigste berekeningswijze gekozen.
  § 2. Personeelsleden die niet onder de toepassing van paragraaf 1 vallen en op de dag van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, volgens de op dat ogenblik geldende wetgeving, aanspraak kunnen maken op minder dan 360 dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, behouden dat aantal verlofdagen.
  § 3. Personeelsleden die op de dag van inwerkingtreding van deze titel, volgens de op dat ogenblik geldende wetgeving, aanspraak kunnen maken op meer dan 360 dagen verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, krijgen het hoogst mogelijke loopbaancontingent van 360 dagen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2012-07-16/06, art. 13, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2012>
  (2)<DDG 2019-05-06/10, art. 149, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

HOOFDSTUK III.2. [1 - Hervatting voor enkele uren]1   ----------   (1)
Art. 11.18.[1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 11.1 die vastbenoemd of definitief aangesteld zijn.
   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op personeelsleden die afwezig zijn naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval van en naar het werk of een beroepsziekte.
   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder controlearts verstaan : de arts bevoegd met toepassing van artikel 3 van het decreet van 5 februari 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte voor de personeelsleden van de door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen en PMS-Centra.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 127, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2013>

Art. 11.19.[1 Een personeelslid dat tijdens een ononderbroken periode van minstens drie maanden wegens ziekte of gebrekkigheid afwezig is geweest, kan de dienst op eigen verzoek voor enkele uren hervatten, voorzover het daartoe een attest van de behandelende arts bezorgt aan de controlearts en voorzover zowel de controlearts als ook de werkgever met de hervatting voor enkele uren instemmen.
   De hervatting voor enkele uren geschiedt op basis van een individueel plan dat het personeelslid, de behandelende arts, de controlearts en de werkgever samen opstellen.
   Het personeelslid hervat het werk voor minstens twee les- of werkuren. Een geleidelijke wijziging van het aantal werkuren per week geschiedt in afspraak tussen het personeelslid, de werkgever en de controlearts.
   De hervattingsregeling eindigt na maximaal zes maanden. Ze eindigt ook indien het personeelslid de dienst voor minstens de helft van een voltijdse opdracht hervat.
   De voortijdige stopzetting van de hervatting geschiedt op initiatief van het personeelslid, de behandelende arts, de werkgever of de controlearts.
   Tijdens de periode waarin de dienst wordt hervat, wordt het personeelslid beschouwd als een personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of gebrekkigheid [2 , waarbij het personeelslid, zolang het nog over ziektedagen beschikt, gedurende die periode geen ziektedagen verliest voor de dagen waarop het in het kader van de hervatting op basis van het individuele hervattingsplan:
   1° minstens drie werkuren presteert, op voorwaarde dat het personeelslid volgens zijn normale uur- of werkrooster op die dag meer dan drie werkuren moest presteren;
   2° minstens één werkuur presteert, op voorwaarde dat het personeelslid volgens zijn normale uur- of werkrooster op die dag drie werkuren of minder moest presteren]2.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DDG 2013-06-24/47, art. 127, 009; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
  (2)<DDG 2020-06-22/15, art. 103, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

HOOFDSTUK IV. - Aanvulling van bepalingen over de vastlegging van het lestijden- en van het betrekkingenpakket in het onderwijs.
Art.12. In het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs wordt een artikel 50bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 50bis. Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48, 49 en 50 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002. "

Art.13. Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt door volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 51. Toepassingsduur
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 48 tot 50bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar. "

Art.14. In hetzelfde decreet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 56bis. Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 55 en 56 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.
  In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op ten minste een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking. "

Art.15. Artikel 57 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 57. Aanwendingsduur
  § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53 tot 55 en 56bis is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
  § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 1, en 56bis is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  In afwijking van het eerste lid kan de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen.
  § 3. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 53, 54, 56, § 2, en 56bis is beschikbaar vanaf 1 april tot de laatste schooldag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op 1 oktober recht had voor de betrokken vestigingsplaats. "

Art.16. In hetzelfde decreet wordt een artikel 60ter ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 60ter. Beperking
  Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60 en 60bis ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op basis van de schoolbevolking op 31 januari 2002.
  In afwijking van het eerste lid verkrijgt een vestiging waarvan de schoolbevolking op 31 januari recht geeft op een halve betrekking meer dan het betrekkingenpakket vastgelegd op 31 januari 2002, één bijkomende halve betrekking. "

Art.17. Artikel 61 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
  " Artikel 61. Aanwendingsduur
  § 1. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58 tot 60 en 60ter is beschikbaar voor het lopende schooljaar.
  § 2. Het betrekkingenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 58, 59, 60bis en 60ter is beschikbaar vanaf 1 oktober tot de laatste dag van het lopende schooljaar voor zover het ten minste één voltijdse betrekking meer of minder telt dan het betrekkingenpakket waarop de inrichtende macht op de eerste schooldag recht had voor de betrokken vestigingsplaats.
  In afwijking van het eerste lid mag de inrichtende macht reeds op de eerste schooldag gebruik maken van het in het eerste lid bedoelde betrekkingenpakket. Worden de inrichtende macht op grond van de nieuwe berekening minder betrekkingen ter beschikking gesteld dan het aantal dat zij op de eerste schooldag georganiseerd heeft, dan moet zij deze betrekkingen op zich nemen. "

Art.18. In artikel 3 van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt § 3 opgeheven.
  In artikel 3bis van het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt het tweede lid opgeheven.
  In het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 3ter. Het lestijdenpakket vastgelegd overeenkomstig artikel 3 ligt niet hoger dan hetgeen georganiseerd in de school op 1 oktober 2002. "

Art.19. In het programmadecreet 1997 van 20 mei 1997 wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 4bis. Het lestijdenpakket ligt niet hoger dan hetgeen gebruikt tijdens het schooljaar 2002-2003. "

Art.20. In artikel 3, VI, van het koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technische onderwijs, in het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal en pedagogisch hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch hoger onderwijs van de tweede graad, wordt tussen het derde en het vierde lid een lid ingevoegd luidend als volgt :
  " Het bijkomende lestijdenpakket ligt niet hoger dan het lestijdenpakket vastgelegd op grond van de schoolbevolking op 31 januari 2002. "

Art.21. In het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, wordt een artikel 5ter ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 5ter. Het lestijdenpakket vastgelegd overeenkomstig de artikelen 6, § 3, 21, 37, § 3, en 44 ligt niet hoger dan hetgeen vastgelegd op grond van de schoolbevolking op 30 september 2001. "

HOOFDSTUK V. - Wijziging van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs.
Art.22. De wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt gewijzigd als volgt :
  1° in artikel 5bis worden de woorden " na advies van de bevoegde Hoge Raad " geschrapt;
  2° de artikelen 6 en 7 worden opgeheven;
  3° in artikel 9 worden de woorden " Op advies van de Vaste Raden " geschrapt;
  4° in artikel 10, § 2, worden de woorden " na advies van de bevoegde Hoge Raad " geschrapt;
  5° in artikel 10, § 4, worden de woorden " op gunstig advies van de Vaste Raad voor het hoger onderwijs " geschrapt;
  6° in artikel 10, § 6, worden de woorden " na advies van de bevoegde Hoge Raad " geschrapt;
  7° artikel 16, § 3, wordt opgeheven;
  8° in artikel 17, § 4, lid 2, wordt de passus ", op gemotiveerd advies van de Vaste Raad, en in afwachting dat deze samengesteld wordt, op advies van het Vast Bureau van de Hoge Raad van het Technisch Onderwijs " geschrapt.

HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend.
Art.23. Artikel 2 van het besluit van de Regering van 6 juni 1997 tot vastlegging van de voorwaarden waaronder het diploma van gegradueerde verpleger wordt toegekend, wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 2. Onverminderd de voorwaarden die van toepassing zijn op het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, worden het diploma van gegradueerde verpleger en het diploma van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline door de inrichtingen voor paramedisch hoger onderwijs toegekend onder de voorwaarden die in dit besluit worden vastgelegd. "

Art.24. In artikel 3 van hetzelfde besluit, waarvan de huidige tekst het § 1 wordt, wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 2. De studie van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline duurt ten minste 1 jaar en wordt afgesloten door een examen. "

Art.25. Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 4. Tot het eindexamen wordt slechts de student toegelaten die berichten over de verstrekte zorgen kan voorleggen waaruit blijkt dat hij voor het diploma van gegradueerde verpleger ten minste 1.800 stagelestijden en voor het diploma van gespecialiseerde gegradueerde verpleger ten minste 540 stagelestijden met vrucht heeft verricht. "

Art.26. Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 5. Het diploma van gegradueerde verpleger wordt uitgereikt aan de studenten nadat het door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd en desgevallend in het dienovereenkomstig register ingeschreven werd krachtens de regels vastgelegd door de federale Minister bevoegd inzake Gezondheid.
  Het diploma van gegradueerde verpleger gespecialiseerd in een bepaalde discipline wordt uitgereikt aan de studenten nadat het door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd werd. "

Art.27. In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " Tot de studie van gespecialiseerde gegradueerde verpleger worden de personen toegelaten die houder zijn van het diploma van gegradueerde verpleger. "

Art.28. Na artikel 8 van hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 8bis. In afwijking van artikel 8 kunnen personen die houder zijn van het brevet in verpleegkundige verzorging en ten minste vijf jaar beroepservaring kunnen bewijzen, een bijzondere vorm van de studie van gegradueerde verpleger volgen.
  Onder beroepservaring dient de werkelijke beroepservaring als verpleger in het kader van ten minste een halftijdse betrekking te worden verstaan. "

Art.29. Na artikel 15 van hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 15bis. In afwijking van de artikelen 4 en 15 omvat het studieprogramma voor de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die een beroepservaring van ten minste vijf jaar kunnen bewijzen, ten minste het aantal lestijden van twee studiejaren van het onderwijs met volledig leerplan.
  In afwijking van de artikelen 4 en 15 omvat het studieprogramma voor de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die een beroepservaring van ten minste tien jaar kunnen bewijzen, ten minste het aantal lestijden van één studiejaar van het onderwijs met volledig leerplan.
  In afwijking van de artikelen 3 en 11 kan het studieprogramma worden verstrekt in de vorm van een onderwijs met volledig leerplan, van een onderwijs met beperkt leerplan, van een modulair onderwijs of van een onderwijs met vlottend uurrooster.
  De hogescholen leggen het studieprogramma ter goedkeuring voor aan de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid. "

Art.30. Na hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIbis, met artikel 15ter, ingevoegd :
  " HOOFDSTUK IIbis. - Studieprogramma voor de gegradueerd verpleger gespecialiseerd in intensieve verzorging en dringende medische hulp
  Art. 15ter. Het studieprogramma van de gespecialiseerde gegradueerde verpleger in intensieve verzorging en dringende medische hulp omvat ten minste 540 lestijden theoretisch onderwijs in de vakgroepen medisch-biologische wetenschappen, verpleegkundige wetenschappen, methodologie van het toegepast onderzoek op het vlak intensieve en spoedgevallenzorg, apparatuur en materiaal voor intensieve en spoedgevallenzorg en mens- en sociale wetenschappen, alsmede ten minste 540 lestijden klinisch onderwijs, waarvan ten minste 240 lestijden in een erkende dienst voor intensieve zorg en ten minste 240 lestijden in een erkende spoedgevallendienst. "

HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type.
Art.31. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1978, wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " In het paramedisch hoger onderwijs kan de Regering vrijstellingen van examens verlenen aan de houders van het brevet in verpleegkundige verzorging die zich inschrijven voor het eerste studiejaar van de studie van gegradueerde verpleger. "

Art.32. In artikel 7 van het koninklijk besluit van 28 december 1977 tot vaststelling van de modaliteiten tot het verlenen van de vrijstelling van examens in het hoger onderwijs van het korte en van het lange type wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " Bij verzoeken ingediend krachtens artikel 2, vierde lid, houdt de Regering rekening met de beroepservaring en met het feit dat analoge cursussen en stages tijdens de opleiding leidend tot het brevet gevolgd werden. "

HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs.
Art.33. In het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt in artikel 2bis een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt :
  " In afwijking van het eerste lid verkrijgt deze school jaarlijks vanaf het jaar 2004 en tijdens vijf opeenvolgende jaren een forfaitaire uitrustingstoelage ten belope van 40.000. EUR "

Art.34. In het decreet van 18 april 1994 tot vaststelling van het bedrag van de werkingstoelagen voor het gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 2quater ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 2quater. Voor een schoolmediotheek wordt jaarlijks een forfaitaire toelage ten belope van 4.000 EUR toegekend, indien :
  1° de inrichtende macht van deze schoolmediotheek een vereniging zonder winstoogmerk is;
  2° de lokalen van deze schoolmediotheek zich in een secundaire school van het gewoon onderwijs bevinden;
  3° deze schoolmediotheek ingericht werd volgens de aanwijzingen van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap.
  De toelage wordt door de Raad van Beheer van de inrichtende macht van de betrokken mediotheek beheerd. De Regering legt de nadere uitbetalingsregels vast. "

HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho- pedagogisch jaar.
Art.35. In artikel 12, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, wordt littera a) als volgt vervangen :
  " a) personeelslid dat in een secundaire school in één van de volgende ambten definitief aangesteld is :
  - leraar algemene vakken;
  - leraar psychologie, opvoedkunde en methodologie;
  - leraar godsdienst;
  - leraar zedenleer;
  - leraar bijzondere vakken;
  - leraar oude talen (Latijn, Grieks); ".

HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.
Art.36. In artikel 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 4. Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel wordt rekening gehouden met de diensten die vanaf de leeftijd van 20, 21, 22, 23 of 24 jaar bij andere werkgevers gepresteerd werden, indien het om verenigingen zonder winstgevend doel gaat die ten doel hebben opdrachten uit te voeren of diensten te presteren die op de ene of andere manier in direct verband staan met het onderwijs of het onderwijs direct dienen.
  Het personeelslid dient een dienovereenkomstige aanvraag in. De Minister bevoegd inzake Onderwijs beslist of het doel van de betrokken vereniging al dan niet overeenstemt met hetgeen bedoeld in het eerste lid en in hoeverre de door het personeelslid gepresteerde diensten direct ertoe bijgedragen hebben dit doel te verwezenlijken.
  De deeltijdse betrekkingen worden naar verhouding van een voltijdse betrekking aangerekend; in dit geval worden echter ten hoogste 10 jaar in rekening gehouden. "

HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie.
Art.37. In het decreet van 18 april 1994 betreffende de inrichting van een examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs en de organisatie van de examens afgelegd voor deze examencommissie wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Artikel 30bis. De examinandus die bij een examen afwezig is, zonder zich vooraf bij de secretaris te hebben afgemeld, en die niet binnen vijf dagen na het examen zijn afwezigheid uitvoerig en schriftelijk met redenen omkleedt of een medisch attest indient, wordt uitgesloten van de volgende zittijd. De voorzitter beslist of de rechtvaardiging van de afwezigheid al dan niet aanneembaar is. De uitsluiting wordt de examinandus schriftelijk medegedeeld. "

HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen.
Art.38. In artikel 2 van het decreet van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen worden de litterae c) en d) door een littera c) vervangen, luidend als volgt :
  " c) aan Belgische studenten die in het Duitse taalgebied woonachtig zijn en in het buitenland studeren ".
  In artikel 3 van hetzelfde decreet wordt littera b) als volgt vervangen :
  " b) aan Belgische studenten die in het Duitse taalgebied woonachtig zijn en in het buitenland studeren. "
  In artikel 5, § 2, van hetzelfde decreet wordt de passus " in artikel 2, c) en d) " door de passus " in artikel 2, c) " vervangen.

HOOFDSTUK XIII. - Afwijkingsbepalingen bij fusies van internaten van het gemeenschapsonderwijs.
Art.39. In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs wordt een § 4 ingevoegd, luidend als volgt :
  " § 4. Als twee internaten fuseren kan de Regering tijdens ten hoogste vier schooljaren van de in § 2 bedoelde behoudsnorm afwijken. "

Art.40. In hetzelfde koninklijk besluit nr. 456 wordt artikel 14 door de volgende bepaling vervangen :
  " Artikel 14. § 1. In het gemeenschapsonderwijs wordt het aantal betrekkingen als opvoeders van een internaat als volgt vastgelegd :
  1° tussen 1 en 21 leerlingen : één opvoeder;
  2° voor elke begonnen groep van 21 leerlingen : telkens één opvoeder.
  Om de in het eerste lid bedoelde betrekkingen te berekenen, wordt het aantal leerlingen van het basis- en secundair onderwijs met het coëfficiënt 1 en het aantal studenten van het hoger onderwijs met het coëfficiënt 0,5 vermenigvuldigd.
  § 2. In een internaat ontstaan uit de fusie van een internaat voor jongens en een internaat voor meisjes zijn er, in afwijking van § 1, ten minste drie mannelijke en twee vrouwelijke opvoeders, zolang jongens en meisjes in het internaat ingeschreven zijn. "

HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan.
Art.41. In artikel 12, lid 1, van het decreet van 24 maart 2003 houdende oprichting van de pedagogische inspectie-begeleiding voor het onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap en tot vastlegging van de opdrachten ervan wordt de passus " ten hoogste vier " door " ten hoogste vijf " vervangen.

HOOFDSTUK XV. - Opheffings- en slotbepalingen.
Art.42. Het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dat degene waartoe ze definitief zijn benoemd, alsmede het besluit van 18 maart 1992 tot uitvoering van artikel 1, lid 4, van het decreet van 17 juni 1991 houdende toekenning van een toelage aan de leden van het onderwijzend personeel die voorlopig een andere functie uitoefenen dan degene waartoe ze definitief zijn benoemd, worden opgeheven.

Art.43. Het koninklijk besluit van 30 december 1959 betreffende de ziekte- en bevallingsverloven der leden van het personeel uit het Rijksonderwijs wordt opgeheven.

Art.44. Artikel 7 van het besluit van de Regering van 21 december 2000 betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling wordt opgeheven.

Art.45. Artikel 4bis van het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen wordt opgeheven voor zover de personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap en de gesubsidieerde personeelsleden van de onderwijsinstellingen en psycho-medisch-sociale centra gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap betrokken zijn.

Art.46. Het koninklijk besluit van 18 april 1967 tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs wordt berekend, wordt opgeheven

Art. 47. De artikelen 23 tot 30 hebben uitwerking op 1 september 2001.
  Artikel 34 heeft uitwerking op 1 september 2002.
  Artikel 41 heeft uitwerking op 24 maart 2003.
  Artikel 38 is toepasselijk op de aanvragen ingediend vanaf het academisch jaar 2003-2004.
  Artikel 37 treedt in werking op 1 juli 2003.
  De artikelen 1 tot 11, 22, 31 tot 33, 35, 36, 39, 40 en 42 tot 46 treden in werking op 1 september 2003.
  De artikelen 12 tot 17 en 21 treden in werking op 1 september 2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 en 2004-2005.
  De artikelen 18 tot 20 treden in werking op 1 september 2003 en gelden voor de schooljaren 2003-2004 tot en met 2006-2007.