19 DECEMBER 2003. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2004. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2003 en tekstbijwerking tot 29-12-2023)
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Gezondheid.
Art. 2
HOOFDSTUK III. - Schade aan het wegdek wegens gewichtsoverschrijding.
Art. 3
HOOFDSTUK IV. - Toerisme Vlaanderen.
Art. 4
HOOFDSTUK V. - Gemeentefonds.
Art. 5
HOOFDSTUK VI. - Provinciefonds.
Art. 6
HOOFDSTUK VII. - Stedenfonds.
Art. 7
HOOFDSTUK VIII. - Stadsvernieuwingsprojecten.
Art. 8
HOOFDSTUK IX. - Sociaal-cultureel vormingswerk.
Art. 9-11
HOOFDSTUK X. - Literaire prijzen.
Art. 12-13
HOOFDSTUK XI. - Beeldende kunsten en musea.
Art. 14
HOOFDSTUK XII. - Universitaire onderwijsgebouwen.
Art. 15
HOOFDSTUK XIII. - Vererfpachting en eigendomsoverdracht.
Art. 16
HOOFDSTUK XIV. - Bodembeschermingsfonds.
Art. 17-20
HOOFDSTUK XV. - Bodemsanering.
Art. 21
HOOFDSTUK XVI. - Kringloopcentra.
Art. 22-23
HOOFDSTUK XVII. - Riviervisserij.
Art. 24
HOOFDSTUK XVIII. - Stookolietechnici.
Art. 25
HOOFDSTUK XIX. - Oppervlaktewater.
Art. 26-32
HOOFDSTUK XX. - Onroerende voorheffing.
Art. 33-42
HOOFDSTUK XXI. - Schenkingsrechten.
Art. 43-60
HOOFDSTUK XXII. - Successierechten.
Art. 61-65
HOOFDSTUK XXIII. - Leegstand van bedrijfsruimten.
Art. 66-70
HOOFDSTUK XXIV. - Economisch ondersteuningsbeleid.
Art. 71
HOOFDSTUK XXV. - VZW BAN Vlaanderen.
Art. 72
HOOFDSTUK XXVI. - Bedrijventerreinen.
Art. 73-78
HOOFDSTUK XXVII. - Opleidingscheques.
Art. 79
HOOFDSTUK XXVIII. - Infrastructuur niet-hoger onderwijs.
Art. 80
HOOFDSTUK XXIX. - Volwassenenonderwijs.
Art. 81-82
HOOFDSTUK XXX. - Hogescholen.
Art. 83-90
HOOFDSTUK XXXI. - Universiteiten en aanverwante instellingen.
Art. 91-94
HOOFDSTUK XXXII. - Nascholing.
Art. 95
HOOFDSTUK XXXIII. - Wijziging van het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van het Fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur als gewestdienst met afzonderlijk beheer.
Art. 96
HOOFDSTUK XXXIV. - Woonrecht Doel.
Art. 97
HOOFDSTUK XXXV. - Domein van de wegen, de waterwegen en hun aanhorigheden, zeewering en de dijken.
Art. 98-100
HOOFDSTUK XXXVI. - Energiefonds.
Art. 101
HOOFDSTUK XXXVII. - Beroepsopleiding.
Art. 102
HOOFDSTUK XXXVIII. - Slotbepalingen.
Art. 103
1936033102 1939A13002 1954070103 1971B32613 1973062709 1981001184 1983023702 1985024763 1990030576 1991035092 1991035703 1991035841 1992036312 1994036049 1995035378 1995035527 1995036290 1996035624 1998035917 1998036464 1999035844 1999036079 2000035898 2001036510 2002035562 2002036103 2002036231 2003035124 2003035307 2003035522 2003035868
2007035997 2007036745 2007036910 2008202841 2009035600 2010203801 2011035078 2013035322 2013035346 2013035615 2015035263 2017013952 2018032398 2019010609 2019013414 2019031145 2023045263 2024000149 2024000557
HOOFDSTUK I. - Algemeen.
Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
HOOFDSTUK II. - Gezondheid.
Art.2. Artikel 2 van het decreet van 7 juli 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 1998 wordt vervangen door wat volgt :
" Artikel 2.
§ 1. Het Fonds voor verwerking en analyse van gezondheidsindicatoren ten behoeve van derden en de uitvoering van het protocolakkoord van 20 maart 2003 gesloten tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet betreffende de harmonisering van het vaccinatiebeleid en het aanhangsel bij het protocolakkoord van 20 maart 2003, over de harmonisering van het vaccinatiebeleid inzake het netwerk voor de distributie van vaccins en inzake het akkoord gesloten tussen de Gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, wordt opgericht, hierna het Fonds te noemen. Het Fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 45 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit.
§ 2. Het Fonds wordt gespijsd met de middelen die in uitvoering van een overeenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en derden worden betaald voor contractonderzoek dat door de administratie Gezondheidszorg wordt uitgevoerd, door de verkoop van publicaties en door de inkomsten in uitvoering van het protocolakkoord bedoeld in § 1.
§ 3. Ten laste van dit Fonds worden alle soorten uitgaven van de administratie Gezondheidszorg aangerekend, zowel voor personeel, als voor werking of uitrusting, voorzover deze uitgaven verband houden met onderzoek dat door derden wordt betaald, betrekking hebben op het centraal beheer van het informatiesysteem, op de kosten gegenereerd door de uitvoering van het protocolakkoord van 20 maart 2003 gesloten tussen de Federale Overheid en de Overheden bedoeld in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet betreffende de harmonisering van het vaccinatiebeleid en het aanhangsel bij het protocolakkoord van 20 maart 2003, over de harmonisering van het vaccinatiebeleid inzake het netwerk voor de distributie van vaccins en inzake het akkoord gesloten tussen de Gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad of op het preventief gezondheidsbeleid.
§ 4. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het Fonds. ".
HOOFDSTUK III. - Schade aan het wegdek wegens gewichtsoverschrijding.
Art.3. In artikel 56 van het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :
" Het is verboden het wegdek te beschadigen door een overschrijding van de maximale toegelaten massa's of de massa's onder de assen zoals bepaald in de artikelen 18, §§ 1, 2 of 32bis, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. "
HOOFDSTUK IV. - Toerisme Vlaanderen.
Art.4. <DVR 2006-12-22/31, art. 101, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2007> Binnen de perken van de begrotingskredieten kunnen, in het kader van toeristische tewerkstelling, personeels- en werkingssubsidies verleend worden aan verenigingen.
De personeelsleden van Toerisme Vlaanderen zijn bevoegd ter plaatse of op stukken de aanvragen te onderzoeken, de naleving van de voorwaarden en de aanwending van de subsidies te controleren. De in het eerste lid bedoelde verenigingen zijn er toe gehouden op eenvoudig verzoek van Toerisme Vlaanderen alle nodige informatie te verstrekken die verband houdt met dit toezicht.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de subsidies.
HOOFDSTUK V. - Gemeentefonds.
Art.5. Aan artikel 22 van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 8. In afwijking van artikel 3, § 2, bedraagt het evolutiepercentage voor 2004 : 3,26 %. "
HOOFDSTUK VI. - Provinciefonds.
Art.6. In het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds wordt voor artikel 14, dat artikel 14bis wordt, een nieuw artikel 14 ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Artikel 14.
Het vierde kwartaaloverschot wordt, in afwijking van artikel 9, in 2004 berekend op de dotatie van het voorgaande jaar, verminderd met 9 973 000 euro. In 2005 bedraagt de vermindering 7 978 400 euro, in 2006, 5 983 800 euro; in 2007, 3 989 200 euro en in 2008, 1 994 600 euro. Het saldo wordt samen met het eerste kwartaalvoorschot van het volgende jaar uitbetaald. "
HOOFDSTUK VII. - Stedenfonds.
Art.7. In het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds wordt artikel 14 vervangen door wat volgt :
" Artikel 14.
De Vlaamse regering betaalt voor het einde van de maanden april, augustus en december telkens een derde van het trekkingsrecht, waarvoor ze haar toestemming tot gebruik ter uitvoering van de beleidsovereenkomst heeft verleend aan de stad of de VGC. "
HOOFDSTUK VIII. - Stadsvernieuwingsprojecten.
Art.8. In het decreet van 22 maart 2002 houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten wordt artikel 2 vervangen door wat volgt :
" Artikel 2.
Ten laste van het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven kunnen uitgaven voor stadsvernieuwing worden aangerekend ten bedrage van 37,289 miljoen euro. "
HOOFDSTUK IX. - Sociaal-cultureel vormingswerk.
Art.9. In artikel 59 van het decreet van 4 april 2003 betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk wordt 4° opgeheven.
Art.10. In hetzelfde decreet wordt een artikel 59bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Artikel 59bis.
§ 1. De sociaal-culturele vormingsinstelling die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet erkend en gesubsidieerd was krachtens het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen voor volksontwikkelingswerk en die op basis van artikel 58, § 5, niet of slechts gedeeltelijk door de Vlaamse regering wordt aanvaard voor een gespecialiseerde werking, kan voor haar personeelsleden, die op 1 januari 2003 voor subsidiëring in aanmerking kwamen en die gelet op de toepassing van het decreet van 4 april 2003 niet langer in aanmerking komen voor subsidiëring, aan de administratie vóór 15 januari 2004 een lijst overmaken waarin zij per personeelslid de wens aangeeft om hetzij tewerkgesteld te worden in een volkshogeschool of in een bibliotheekvoorziening voor blinden en slechtzienden, hetzij tewerkgesteld te worden in een andere sector in het sociaal-cultureel volwassenenwerk of de sector van de amateurkunsten.
§ 2. Voor de personeelsleden die wensen tewerkgesteld te worden in een volkshogeschool wordt tevens een lijst aan de administratie overgemaakt met hierin de drie volkshogescholen in de gewenste volgorde.
§ 3. Voor de personeelsleden die opteren om elders dan in een volkshogeschool tewerkgesteld te worden, moet tevens worden aangegeven welke sector en zo mogelijk welke organisatie hun hoofdvoorkeur geniet : hetzij een blindenbibliotheek, hetzij een sociaal-culturele vereniging, hetzij een syndicale vormingsinstelling, hetzij een gespecialiseerde vormingsinstelling, hetzij een vormingsinstelling voor bijzondere doelgroepen, hetzij het steunpunt voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, hetzij een gesubsidieerde organisatie uit de amateurkunsten.
§ 4. De personeelsleden, vermeld in § 3, kunnen in tweede orde ook nog in aanmerking komen om tewerkgesteld te worden in een volkshogeschool indien zij deze optie op de lijst ook kenbaar maken.
§ 5. De vormingsinstellingen, bedoeld in § 1, kunnen een subsidie krijgen voor de financiering van een ontslagregeling voor de personeelsleden die geen hertewerkstelling, zoals in dit artikel bedoeld, willen en die vóór 15 januari 2004 door deze vormingsinstellingen zijn ontslagen.
§ 6. De subsidiëring, bedoeld in § 5, wordt enerzijds beperkt tot een maximale subsidie van 12 maanden die eindigt op 31 december 2004 en gebaseerd is op de subsidiebedragen die verbonden waren aan hun personeelsfunctie in het raam van het decreet van 19 april 1995, en anderzijds door het aantal dienstjaren dat de begunstigde in de vormingsinstelling werkzaam was, gebaseerd op het principe van 3 maanden vergoeding per 5 jaar dienst.
§ 7. De organisaties, bedoeld in § 3, kunnen vóór 15 januari 2004 bij de administratie een aanvraag indienen waarin zij te kennen geven personeelsleden wensen aan te werven die geopteerd hebben voor een hertewerkstelling, zoals in dit artikel bedoeld, en dit voor maximum twee personeelsleden gesubsidieerd op basis van de subsidiebedragen die verbonden waren aan hun personeelsfunctie in het raam van het decreet van 19 april 1995.
§ 8. De personeelsleden die reeds een keuze hebben gemaakt op basis van artikel 58, § 6, kunnen vóór 15 januari 2004 bij de administratie een voorstel indienen om alsnog tewerkgesteld te worden zoals voorzien in § 3.
§ 9. De personeelsleden die gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel bepaalde aanvullende maatregelen worden, tot zolang ze een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben afgesloten, gesubsidieerd in de vormingsinstelling waarin zij op het ogenblik van de overdracht tewerkgesteld waren en dit tot uiterlijk 30 juni 2004.
§ 10. Voor de personeelsleden, bedoeld in § 1 en die geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel bepaalde aanvullende maatregelen, worden aan de vormingsinstellingen waarin zij zijn tewerkgesteld, vanaf 1 februari 2004 geen subsidies meer uitgekeerd. "
Art.11. In afwijking van artikel 3, § 2, tweede lid, van het decreet van 6 juli 2001 houdende ondersteuning van de Federatie van Erkende Organisaties voor volksontwikkeling, wordt in 2004 de tussenkomst van de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks uitgekeerd aan de FOV.
HOOFDSTUK X. - Literaire prijzen.
Art.12. Het decreet van 27 juni 1973 betreffende de toekenning van staatsprijzen voor de Nederlandse letterkunde wordt opgeheven.
Art.13. Het decreet van 16 november 1983 houdende instelling van een prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor vertaling van Nederlandse letterkunde wordt opgeheven.
HOOFDSTUK XI. - Beeldende kunsten en musea.
Art.14. In het decreet van 19 juli 2002 houdende de privaatrechtelijke culturele archiefwerking worden opgeheven :
1° artikel 12, § 2;
2° artikel 13, tweede lid.
HOOFDSTUK XII. - Universitaire onderwijsgebouwen.
Art.15. Aan artikel 1, 12°, van het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2001 houdende vaststelling van het premiestelsel voor restauratiewerkzaamheden aan beschermde monumenten, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 20 september 2002, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Voor wat de universiteiten betreft, worden onder onderwijsgebouwen verstaan de gebouwen waar de universiteiten effectief werkzaam zijn op het gebied van het academisch onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke dienstverlening, volgens de bepalingen van artikel 4 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. "
HOOFDSTUK XIII. - Vererfpachting en eigendomsoverdracht.
Art.16.
<Opgeheven bij DVR 2018-11-30/14, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
HOOFDSTUK XIV. - Bodembeschermingsfonds.
Art.17. Bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest, hierna genoemd OVAM, wordt een Bodembeschermingsfonds OVAM opgericht, hierna het Fonds te noemen.
Het Fonds wordt opgericht als een fonds voor de aanleg van reserves en provisies in de zin van artikel 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
Art.18.Het Fonds kan gespijsd worden door :
1° dotaties van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap;
2° dotaties ten laste van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur (MINA-fonds);
3° teruggevorderde en gerecupereerde uitgaven voor ambtshalve werken en vrijwillige werken voor rekening van derden die vanuit het Fonds werden gefinancierd;
4° verkoopopbrengsten en andere opbrengsten van terreinen, aangekocht door het Fonds;
5° aanwending van financiële zekerheden, gesteld voor de ambtshalve werken;
6° toelagen toegekend voor projecten die door het Fonds worden gefinancierd;
7° renten, aflossingen, terugbetalingen, bijdragen en opbrengsten van verkopen en van andere verrichtingen naar gelang het geval, voortkomende uit of gerealiseerd met de middelen uit het Fonds;
8° alle dotaties, overdrachten, heffingen, vergoedingen en andere middelen die ingevolge wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen toekomen of worden toegewezen aan het Fonds;
[1 De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de in het eerste lid, 8°, bedoelde middelen toe te wijzen aan het Fonds en de voorwaarden te bepalen waaronder die toewijzing kan gebeuren.]1
9° het gebeurlijke saldo op het einde van het voorafgaande begrotingsjaar op het Fonds.
----------
(1)<DVR 2013-07-05/07, art. 32, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
Art.19.<DVR 2005-04-22/33, art. 31, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2005> De middelen van het Fonds kunnen aangewend worden voor de gehele of gedeeltelijk financiering van :
1° [1 de vrijwillige en ambtshalve uitvoering van bodemonderzoeken en bodemsaneringen op verontreinigde terreinen, met inbegrip van de verwerving van de bedoelde terreinen;]1
2° toelagen voor de sanering van terreinen;
3° [2 het vrijwillig en ambtshalve wegnemen, inzamelen, vervoeren en verwerken van materialen;]2;
4° aanvullende uitgaven die betrekking hebben op de uitgaven vermeld onder 1°, 2° en 3° van dit artikel.
Het Vlaams Parlement bepaalt elk jaar via het decreet houdende de begroting van de Vlaamse Gemeenschap het bedrag aan vastleggingskredieten en ordonnanceringskredieten die voor het Fonds in de begroting van OVAM worden ingeschreven en de aard van de uitgaven.
----------
(1)<DVR 2013-07-05/07, art. 33, 007; Inwerkingtreding : 01-09-2013>
(2)<DVR 2023-12-22/12, art. 36, 010; Inwerkingtreding : 08-01-2024>
Art.20. <DVR 2005-06-24/41, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 03-09-2005> Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juli 1985 houdende de oprichting van financiële fondsen bij de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest wordt opgeheven. Het per 31 december 2003 beschikbaar saldo en de op die datum nog openstaande vorderingen, verbintenissen en verplichtingen van het Investeringsfonds en het Fonds Ambtshalve Verwijdering, beide ingesteld bij de OVAM bij besluit van de Vlaamse Regering van 30 juli 1985, worden overgedragen naar het Fonds. De uitgaven die effectief aan de OVAM reeds werden terugbetaald, worden definitief toegewezen aan het Bodembeschermingsfonds. Ook alle toekomstige teruggevorderde en gerecupereerde uitgaven zullen aan het BBF worden toegewezen.
HOOFDSTUK XV. - Bodemsanering.
Art.21. Aan artikel 47ter, tweede lid, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, zoals ingevoegd bij decreet van 18 mei 2001, worden de volgende zinnen toegevoegd :
" In de vaststelling van een site kan de Vlaamse regering afwijken van de regeling vastgesteld krachtens artikel 48bis. In dat geval kan de Vlaamse regering bepalen dat artikel 47quinquies niet van toepassing is op de site. "
HOOFDSTUK XVI. - Kringloopcentra.
Art.22. (Aan artikel 14 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, vervangen bij het decreet van 20 april 1994, wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt :) <Erratum, zie B.St. 13-01-2005, p. 984>
" § 9. De rechtspersonen die een kringloopcentrum uitbaten, waar afgedankte goederen die in aanmerking komen voor producthergebruik, worden ingezameld voor selectie met het oog op hergebruik, opgeslagen, gesorteerd, gereinigd en/of hersteld en verkocht, zijn onderworpen aan een door de Vlaamse regering te verlenen erkenning. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de erkenning. "
Art.23. Aan artikel 16 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 20 april 1994 en gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2002 wordt een § 8 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 8. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, kan de Vlaamse regering aan de in artikel 14, § 9, bedoelde rechtspersonen die een kringloopcentrum uitbaten, een financiële bijdrage verlenen in de kosten voor werking, investeringen en/of personeel, ten laste van het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van deze financiële bijdrage. "
HOOFDSTUK XVII. - Riviervisserij.
Art.24. Artikel 9 van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1990, 21 december 1994 en 21 december 2001, wordt vervangen door wat volgt :
" Artikel 9.
De belasting op de afgifte van visverloven wordt als volgt vastgesteld :
1° 3,72 euro voor het visverlof waarmee kinderen beneden de volle veertien jaar en niet vergezeld van hun vader, moeder of voogd, alle dagen met één hengel mogen vissen.
Een visverlof afgegeven tijdens het jaar waarin het kind veertien jaar oud wordt, blijft geldig tot het einde van dat jaar;
2° 11,16 euro voor het visverlof waarmee men alle dagen met één of met twee hengels mag vissen vanaf de oever, inclusief vanop een plateau of een steiger die verankerd of verbonden zijn met de oever;
3° 45,86 euro voor het visverlof waarmee men alle dagen mag vissen met één of met twee hengels :
- anders dan vanaf de oever;
- van twee uur na zonsondergang tot twee uur voor zonsopgang.
Voor het vissen met een ander geoorloofd vistuig dan de hengel is een tweede visverlof van dezelfde prijs vereist. "
HOOFDSTUK XVIII. - Stookolietechnici.
Art.25. § 1. Er wordt een Fonds voor de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld, in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, opgericht.
§ 2. Een dossierrecht, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 5.3. van het besluit van de Vlaamse regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater, waarvan de opbrengst rechtstreeks en integraal in het Fonds voor de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld wordt gestort, wordt geheven ten laste van elke technicus (vloeibare brandstof centrale verwarming, vloeibare brandstof oliekachel, gasvormige brandstof) of firma (vloeibare brandstof centrale verwarming, vloeibare brandstof oliekachel, gasvormige brandstof) die een aanvraag indient met het oog op het verkrijgen van een erkenning, overeenkomstig de bepalingen van voormeld besluit. Zonder dit gestort dossierrecht zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen.
§ 3. Het in § 2 bedoelde dossierrecht is verschuldigd op de datum waarop de aanvrager een aanvraag tot erkenning indient. Het bedrag van het dossierrecht zal door de Vlaamse regering worden vastgelegd.
§ 4. Een bewijs van betaling van voormeld dossierrecht moet worden gevoegd bij de aanvraag tot erkenning. Het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van het verschuldigd dossierrecht bij de erkenningsaanvraag, heeft van rechtswege de onvolledigheid van de erkenningsaanvraag tot gevolg.
§ 5. De Vlaamse regering wijst de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aan die belast zijn met de controle op de naleving van de verplichting inzake het dossierrecht en bepaalt de nadere regels met betrekking tot hun bevoegdheid.
§ 6. De middelen van het Fonds voor de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld dienen aangewend te worden voor het uitvoeren van allerhande uitgaven mbt de controle op de uitvoerende taken van de technici (brander- en stookolietechnici) op het veld in het kader van artikel 5.3. van het besluit van de Vlaamse regering betreffende het onderhoud en het nazicht van stooktoestellen voor de verwarming van gebouwen of voor de aanmaak van warm verbruikswater.
§ 7. Indien uit de controle op het werk van de erkende technicus, uitgeoefend door de geaccrediteerde keuringsinstelling, blijkt dat de technicus de taken waarmee hij werd belast niet reglementair, niet objectief of niet naar behoren heeft uitgevoerd, waardoor een herkeuring in aanwezigheid van beide partijen noodzakelijk wordt, dan zullen de kosten welke deze herkeuring met zich meebrengt B en ingeval de technicus niet in staat is de installatie opnieuw reglementair af te stellen B te zijnen laste komen te vallen. Slaagt hij er wel in de installatie correct af te stellen, dan worden hem voor deze herkeuring geen kosten ten laste gelegd.
HOOFDSTUK XIX. - Oppervlaktewater.
Art.26. Artikel 35bis, § 4, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging, wordt vervangen door wat volgt :
" § 4. Elke rechtspersoon die in het Vlaamse Gewest een zuiveringstechnisch werk exploiteert waarin uitsluitend afvalwater van de openbare riolering (met inbegrip van afvalstoffen afkomstig van septische putten en vetvangers waarin uitsluitend huishoudelijk afvalwater wordt geleid, per as aangevoerde afvalwaters, slibs afkomstig van openbare rioolwaterzuiveringsinstallaties en/of slibs afkomstig van het onderhoud van collectoren en pompstations) wordt behandeld en dat aangesloten is op het openbaar hydrografisch net, is van heffing vrijgesteld voor wat betreft de lozing van de effluentwaters van voornoemde openbare rioolwaterzuiveringsinstallaties. "
Art.27. Artikel 35ter, § 4, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt :
" § 4. Voor elke heffingsplichtige die door investeringen in het productieproces en/of in zuiveringstechnische werken komt tot een totale niet-lozing van afvalwater uit het productieproces en dit op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, wordt het bedrag van de heffing gelijkgesteld aan het minimumbedrag vermeld in § 3 van dit artikel.
Elke heffingsplichtige welke van bovenstaande regeling gebruik wenst te maken, dient daartoe een door een milieudeskundige, erkend krachtens artikel 7, § 5, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, opgesteld dossier bij de aangifte bedoeld in artikel 35octies, § 1, te voegen.
Het bedoelde dossier geldt voor het heffingsjaar waarvoor de aanvraag is ingediend en voor de negen daaropvolgende heffingsjaren behoudens in geval van wijzigingen die tot gevolg hebben dat niet meer aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan. Iedere wijziging betreffende de lozingsituatie moet onmiddellijk per aangetekend schrijven worden gemeld aan de leidendambtenaar van de Maatschappij.
Na afloop van de geldigheidsduur van het bedoelde dossier kan de heffingsplichtige bij de aangifte bedoeld in artikel 35octies, § 1, een hernieuwingsaanvraag voegen samen met een attest afgeleverd van een milieudeskundige, erkend krachtens artikel 7, § 5, van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, waarin het aanvankelijk ingediende dossier wordt herbevestigd.
De heffingsplichtige mag bovendien op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar niet beschikken over een milieu- of lozingsvergunning die hem toelaat ander afvalwater dan normaal huisafvalwater te lozen.
Indien de Vlaamse Milieumaatschappij evenwel beschikt over gegevens omtrent enige lozing uit dit productieproces wordt de heffing bepaald conform artikel 35quinquies of artikel 35septies. "
Art.28. (Artikel 35ter, § 5, vijfde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt :) <Erratum, zie B.St. 13-01-2005, p. 984>
" Deze aanvraag dient vergezeld te zijn van :
1° ofwel, een attest afgeleverd door de Rijksdienst voor Pensioenen waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of van de inkomensgarantie voor ouderen;
2° ofwel, een attest afgeleverd door het OCMW waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van een door het OCMW toegekend leefloon of levensminimum;
3° ofwel, een attest afgeleverd door de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid waaruit blijkt dat de op het heffingsbiljet vermelde heffingsplichtige genoten heeft van de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, en/of de tegemoetkoming hulp aan bejaarden en/of de integratietegemoetkoming voor personen met een handicap;
4° de afscheurstrook van het overeenkomstig heffingsbiljet. "
Art.29. Aan artikel 35ter van dezelfde wet worden een § 7 en een § 8 toegevoegd, die luiden als volgt :
" § 7. Worden eveneens vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de in § 1 bedoelde heffing, de sociale instellingen, buiten het medische kader, met een verzorgende finaliteit en zonder productieactiviteit, waar overwegend personen worden opgevangen die omwille van hun handicap of lichamelijke toestand, zorgenbehoevend zijn.
De vrijstelling geldt slechts indien de bedoelde rechtspersonen gedurende het volledige jaar voorafgaand aan het heffingsjaar uitsluitend huishoudelijke afvalwaters hebben geloosd en ze hebben gezuiverd of hebben laten zuiveren in een private waterzuiveringsinstallatie in eigen beheer of in gemeenschappelijk beheer :
a) waarvan, in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, de exploitatie is gemeld en/of vergund overeenkomstig de voorschriften van titel I van het Vlarem;
b) die gebouwd is en geëxploiteerd wordt volgens een code van goede praktijk.
De vrijstelling geldt niet voor waterzuiveringsinstallaties die werden aangelegd nadat de instelling reeds aansluitbaar was op een RWZI.
De heffingsplichtige die van bovenstaande vrijstelling wenst te genieten, dient, op straffe van verval van het recht van vrijstelling, uiterlijk binnen de drie maanden vanaf de verzending van het heffingsbiljet, of ingeval de heffingsplichtige een aangifte indient samen met de aangifte, een schriftelijke aanvraag in te dienen bij de Maatschappij met de volgende bijlagen :
a) in zoverre het gaat om een overeenkomstig titel I van het Vlarem als hinderlijk ingedeelde inrichting, een voor eensluidend verklaard afschrift van de melding of lopende vergunning voor de exploitatie van de afvalwaterzuiveringsinstallatie;
b) een attest afgeleverd door de burgemeester, na verplicht advies van de afdeling Milieu-inspectie van Aminal, waaruit blijkt dat de zuiveringsinstallatie is gebouwd en wordt geëxploiteerd volgens een code van goede praktijk, overeenkomstig de voorschriften van titel II van het Vlarem.
Het bedoelde attest heeft een geldigheidsduur van 5 jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de burgemeester het attest afleverde, tenzij de VMM beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de zuiveringsinfrastructuur tijdens deze periode niet wordt uitgebaat volgens de code van goede praktijk of gewijzigd werd. Indien aan de VMM een attest werd bezorgd als bedoeld in het tweede lid, b), kan de VMM de heffingsplichtige ambtshalve vrijstellen van heffing zonder dat de heffingsplichtige een schriftelijke aanvraag indient. In voorkomend geval ontvangt de heffingsplichtige geen heffingsbiljet. Voor heffingsplichtigen die gedurende de geldigheidstermijn van het attest een heffingsbiljet hebben gekregen, wordt de vrijstelling enkel op schriftelijke aanvraag verleend. Daarin mag worden verwezen naar het eerder ingediende attest.
In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kan een vrijstelling van de heffing worden toegekend aan de heffingsplichtigen waarvan de woongelegenheid met een gecertificeerde zuiveringsinstallatie is uitgerust en onderhouden volgens de door de regering vastgestelde regels.
§ 8. De in § 6 bedoelde persoon kan de in § 6 bedoelde terugbetaling niet bekomen voor zijn aandeel van het waterverbruik waarvan de instelling bedoeld in § 7 werd vrijgesteld. "
Art.30. Aan artikel 35quinquies van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht.
1° aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" Indien de heffingsplichtige en de Maatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar monsternemingen hebben laten uitvoeren en de overeenkomstig § 1 vastgestelde N1-waarde berekend op basis van de resultaten van de Maatschappij 30 % hoger ligt dan de N1-waarde bepaald op grond van de resultaten van de heffingsplichtige, worden de componenten N1, N2 en N3 bedoeld in § 1 uitsluitend berekend op basis van de resultaten van de Maatschappij.
In dit geval worden de kosten voor monsterneming en analyses die als basis dienen voor bedoelde heffing ten laste gelegd aan de heffingsplichtige. ";
2° aan artikel 35quinquies wordt een § 10 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 10. Vanaf het heffingsjaar 2005 wordt Qj als volgt bepaald :
Qj : Het jaarvolume geloosd afvalwater (Qj) is de gedurende het volledig kalenderjaar voorafgaand aan het heffingsjaar geloosde hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m3, vastgesteld met behulp van een continu werkend debietmeetsysteem waarbij doorlopend het geloosde dagdebiet wordt gemeten en dagelijks geregistreerd volgens de door de regering vastgestelde regels. Bij ontstentenis van deze meting wordt Qj vastgesteld als de som van het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar door de drinkwatermaatschappij geleverde drinkwater en van de gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar ontvangen hoeveelheid oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en ander water uitgedrukt in m3, verminderd met de hoeveelheid water gebruikt als koelwater voorzover dit koelwater niet samen met het afvalwater geloosd wordt.
De af te trekken hoeveelheid water gebruikt als koelwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Indien de hoeveelheid gebruikt als koelwater niet is vastgesteld door middel van debietmeetapparatuur wordt deze hoeveelheid onweerlegbaar vermoed gelijk te zijn aan het geloosde volume vergund koelwater zoals bedoeld in § 1.
De opgenomen hoeveelheid grondwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Indien de heffingsplichtige het opgenomen grondwater niet kan aantonen met behulp van een verzegelde debietmeting met registratie wordt onweerlegbaar vermoed dat deze hoeveelheid gelijk is aan het grondwatervolume bepaald overeenkomstig artikel 28quater, § 2, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer met uitzondering van de bepaling onder 2°, a).
De opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Wanneer de hoeveelheid opgenomen oppervlaktewater niet vastgesteld is door middel van een verzegelde debietmeting met registratie wordt deze hoeveelheid onweerlegbaar vermoed gelijk te zijn aan het gecapteerde volume water dat de beheerder van de betrokken waterweg het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar in aanmerking heeft genomen voor het bepalen van de vergoeding voor de vergunning voor de watervang in het kader van de wetgeving inzake het capteren van oppervlaktewater vastgesteld bij decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991.
Bij captaties uit onbevaarbare oppervlaktewateren en captaties van minder dan 500 m3 per jaar wordt onweerlegbaar vermoed dat de opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater gelijk is aan :
de som van de nominale capaciteit van de pompen, uitgedrukt in m3 per uur vermenigvuldigd met T : daarbij is :
- voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit : T = 200;
- voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur : T = 10 x het reële aantal dagen dat de oppervlaktewaterwinning in gebruik geweest is;
- in de overige gevallen T : 2000.
Het overeenkomstig vorig lid berekende volume oppervlaktewater van meer dan 500 m3 wordt teruggebracht tot 500 m3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hemelwater verstaan, het hemelwater dat gebruikt wordt voor de activiteiten van de in bijlage vermelde sectoren en/of vervuild wordt en/of samen met het afvalwater geloosd wordt.
De ontvangen hoeveelheid hemelwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Indien de heffingsplichtige het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar volume ontvangen hemelwater niet kan aantonen aan de hand van een verzegelde debietmeting voorzien van registratie, wordt de hoeveelheid hemelwater gelijkgesteld aan 800 l/m2 afspoelbare of vervuilde oppervlakte tenzij de heffingsplichtige aan de hand van de gegevens afkomstig van het Koninklijk Metereologisch Instituut, kan aantonen dat de neerslag kleiner is dan 800 l/m2.
In afwijking van de vorige paragrafen moeten de systemen voor de registratie van het debiet die vóór 1 januari 2004 in gebruik werden genomen, uiterlijk op 1 januari 2008 zijn verzegeld door de maatschappij. De overige debietmetingssystemen moeten bij de indienstname worden verzegeld indien de heffingsplichtige hiervan gebruik wil maken voor de bepaling van Qj. ";
3° aan artikel 35quinquies wordt een § 11 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 11. Indien de maatschappij onvergunde lozingen bewijst, zal de heffingsplichtige voor de jaren waarin de onregelmatigheden zich hebben voorgedaan, geen aanspraak meer kunnen maken op de berekening van de heffing volgens artikel 35quinquies.
De betreffende meet- en bemonsteringsresultaten worden onweerlegbaar vermoed onjuist te zijn en de heffing wordt herberekend overeenkomstig artikel 35septies en artikel 35terdecies § 2. ";
4° aan artikel 35quinquies wordt een § 12 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 12. Wanneer geldige tegenanalyses zijn uitgevoerd conform de bepalingen van artikel 35quinquies van de wet en de in uitvoering hiervan genomen besluiten wordt voor de bepaling van de componenten N1, N2 en N3 bedoeld in § 1 op dagbasis per parameter het gemiddelde genomen van de resultaten van de analyses en tegenanalyses. "
Art.31. 1° (in artikel35septies van dezelfde wet wordt het eerste lid vervangen door wat volgt :) <Erratum, zie B.St. 13-01-2005, p. 984>
" (§ 1.) Onverminderd de toepassing van artikel 35quinquies, § 5, wordt bij het niet of onvolledig voorhanden zijn van de gegevens bedoeld in artikel 35quinquies, § 4, eerste alinea, de vuilvracht voor één of meer van de termen N1, N2 en N3 als volgt berekend "; <Erratum, zie B.St. 13-01-2005, p. 984>
2° aan artikel 35septies wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt :
" § 2. Vanaf het heffingsjaar 2005 wordt Q als volgt berekend :
Q : Het waterverbruik berekend als de som van het door de drinkwatermaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar gefactureerd waterverbruik en van de gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op een andere wijze ontvangen hoeveelheid oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en ander water, uitgedrukt in m3; ingeval de facturen het waterverbruik niet vermelden, wordt door de Maatschappij aangenomen dat dit verbruik gelijk is aan het quotiënt van enerzijds de door de drinkwatermaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar totaal gefactureerde tariefeenheden, inclusief de gratis geleverde tariefeenheden en anderzijds de deelfactor 2.37 (aangepast aan het ontwerp van programmadecreet).
De opgenomen hoeveelheid grondwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Indien de heffingsplichtige het opgenomen grondwater niet kan aantonen met behulp van een verzegelde debietmeting met registratie wordt onweerlegbaar vermoed dat deze hoeveelheid gelijk is aan het grondwatervolume bepaald overeenkomstig artikel 28quater, § 2, van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer met uitzondering van de bepaling onder 2°, a).
De opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Wanneer de heffingsplichtige het volume opgenomen oppervlaktewater niet kan aantonen op basis van een verzegelde debietmeting voorzien van registratie, wordt deze hoeveelheid onweerlegbaar vermoed gelijk te zijn aan het gecapteerde volume water dat de beheerder van de betrokken waterweg het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar in aanmerking heeft genomen voor het bepalen van de vergoeding voor de vergunning voor de watervang in het kader van de wetgeving inzake het capteren van oppervlaktewater vastgesteld bij decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen, alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991.
Bij captaties uit onbevaarbare oppervlaktewateren en captaties van minder dan 500 m3 per jaar wordt onweerlegbaar vermoed dat de opgenomen hoeveelheid oppervlaktewater gelijk is aan : de som van de nominale capaciteit van de pompen, uitgedrukt in m3 per uur vermenigvuldigd met T : daarbij is :
- voor seizoensgebonden irrigatie in open lucht voor land- en tuinbouw in hoofdactiviteit : T = 200;
- voor andere seizoensgebonden activiteiten of activiteiten van beperkte duur : T = 10 x het reële aantal dagen dat de oppervlaktewaterwinning in gebruik geweest is;
- in de overige gevallen T = 2000.
Het overeenkomstig vorig lid berekende volume oppervlaktewater van meer dan 500 m3, wordt teruggebracht tot 500 m3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder hemelwater verstaan, het hemelwater dat gebruikt wordt voor de activiteiten van de in bijlage vermelde sectoren en/of vervuild wordt.
De ontvangen hoeveelheid hemelwater is gelijk aan het volume gemeten aan de hand van een continue debietmeting met registratie volgens de door de regering vastgestelde regels.
Indien de heffingsplichtige het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar volume gebruikt of vervuild hemelwater niet kan aantonen aan de hand van een verzegelde debietmeting voorzien van registratie, wordt de hoeveelheid hemelwater gelijkgesteld aan 800 l/m2 afspoelbare of vervuilde oppervlakte, tenzij de heffingsplichtige aan de hand van de gegevens afkomstig van het Koninklijk Meteorologisch Instituut kan aantonen dat de neerslag kleiner is dan 800 l/m2.
In afwijking van de vorige paragrafen moeten de systemen voor de registratie van het debiet die vóór 1 januari 2004 in gebruik werden genomen uiterlijk op 1 januari 2008 zijn verzegeld door de maatschappij. De overige debietmetingssystemen moeten bij de indienstname worden verzegeld indien de heffingsplichtige hiervan gebruik wil maken voor de bepaling van Q. "
Art.32. In artikel 35terdecies, § 2, van dezelfde wet wordt na het eerste lid de volgende bepaling ingevoegd :
" Indien in een proces-verbaal van overtreding onvergunde lozingen zijn vastgesteld, wordt voor de jaren waarin de onregelmatigheden zich hebben voorgedaan, de in vorige lid bedoelde termijn geschorst vanaf de datum van het proces-verbaal tot de datum waarop de Maatschappij kennis krijgt van de definitieve gerechtelijke beslissing. "
HOOFDSTUK XX. - Onroerende voorheffing.
Art.33. Artikel 255, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, vervangen door wat volgt :
" De onroerende voorheffing bedraagt 2,5 % van het kadastraal inkomen, zoals dit is vastgesteld op 1 januari van het aanslagjaar. ".
Art.34. In artikel 255, tweede lid, van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden " 0,8 pct. " vervangen door de woorden " 1,6 % ".
Art.35. Artikel 255, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, aangevuld met de volgende bepaling :
" Voor de huurwoningen behorende tot de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij zelf of behorende tot de door haar erkende maatschappijen enerzijds en voor de woningen die door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen in het kader van zijn operaties van huurhulp worden verhuurd, anderzijds, wordt de onroerende voorheffing eveneens vastgesteld op 1,6 %. "
Art.36. In artikel 257, § 1, 2°, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden " decimale frankgedeelten " vervangen door de woorden " centgedeelten na de tweede decimaal ".
Art.37. In hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, een artikel 260ter ingevoegd, dat luidt als volgt :
" Art. 260ter. Aan de belastingplichtige rechtspersoon wordt een belastingkrediet toegekend dat gelijk is aan het bedrag van de onroerende voorheffing, zoals bepaald in artikel 255.
Dit belastingkrediet komt volledig ten laste van het Vlaamse Gewest. "
Art.38. Artikel 376, § 3, 2°, van hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, vervangen door wat volgt :
" 2° van de verminderingen en vrijstellingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156, 253, 7° en 8°, en 257, voorzover het tot die verminderingen of vrijstellingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen of vrijstellingen moeten worden verleend. "
Art.39. In artikel 433 van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de wijzigingen aangebracht door het koninklijk besluit van 31 maart 2003 houdende invoering van een elektronisch systeem van notificaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën en sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen, bekrachtigd.
Art.40. In artikel 434 van hetzelfde Wetboek worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, de woorden " in artikel 433 " vervangen door de woorden " naargelang van het geval, in artikel 433, §§ 1 of 2, " en worden de woorden " en bij een ter post aangetekende brief " vervangen door de woorden " en bij een ter post aangetekende brief of door gebruikmaking van informatica- of telegeleidingstechnieken ".
Art.41. Aan artikel 434 van hetzelfde Wetboek wordt, wat het Vlaamse Gewest betreft, een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
" De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel. "
Art.42. Artikel 60 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede de bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 wordt opgeheven.
HOOFDSTUK XXI. - Schenkingsrechten.
Art.43. Artikel 131 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, wordt vervangen door wat volgt :
" Art. 131. § 1. Voor de schenkingen onder de levenden van onroerende goederen wordt over het bruto-aandeel van elk der begiftigden een evenredig recht geheven volgens het tarief in onderstaande tabellen aangeduid.
Hierin wordt vermeld :
onder a : het percentage dat toepasselijk is op het overeenstemmende gedeelte;
onder b : het totale bedrag van de belasting over de voorgaande gedeelten.
TABEL I. - Tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten.
Gedeelte van de schenking.
Van EUR | tot inbegrepen EUR | a t.h. | b EUR |
0,01 | 12 500 | 3 | - |
12 500 | 25 000 | 4 | 375 |
25 000 | 50 000 | 5 | 875 |
50 000 | 100 000 | 7 | 2 125 |
100 000 | 150 000 | 10 | 5 625 |
150 000 | 200 000 | 14 | 10 625 |
200 000 | 250 000 | 18 | 17 625 |
250 000 | 500 000 | 24 | 26 625 |
Boven de | 500 000 | 30 | 86 625 |
Van EUR | tot inbegrepen EUR | a t.h. | b EUR |
0,01 | 12 500 | 20 | - |
12 500 | 25 000 | 25 | 2 500 |
25 000 | 75 000 | 35 | 5 625 |
75 000 | 175 000 | 50 | 23 125 |
Boven de | 175 000 | 65 | 73 125 |
Van EUR | tot inbegrepen EUR | a t.h. | b EUR |
0,01 | 12 500 | 25 | - |
12 500 | 25 000 | 30 | 3 125 |
25 000 | 75.000 | 40 | 6 875 |
75 000 | 175.000 | 55 | 26 875 |
Boven de | 175.000 | 70 | 81 875 |
Van EUR | tot inbegrepen EUR | a t.h. | b EUR |
0,01 | 12 500 | 30 | - |
12 500 | 25 000 | 35 | 3 750 |
25 000 | 75 000 | 50 | 8 125 |
75 000 | 175 000 | 65 | 33 125 |
Boven de | 175 000 | 80 | 98 125 |
tonnage verhandeld in het afgelopen kalenderjaar bedraagt | verschuldigde vergoeding per ontbrekende ton |
tot 25 % van de opgelegde tonnage | 0,26 euro |
meer dan 25 % en minder dan 50 % van de opgelegde tonnage | 0,195 euro |
meer dan 50 % en minder dan 75 % van de opgelegde tonnage | 0,145 euro |
meer dan 75 % en minder dan 100 % van de opgelegde tonnage | 0,11 euro |
tonnage verhandeld in het afgelopen kalenderjaar bedraagt | verschuldigde vergoeding per ontbrekende ton | |
tot 25 % van de opgelegde tonnage | 0,325 euro | |
meer dan 25 % en minder dan 50 % van de opgelegde tonnage | 0,245 euro | |
meer dan 50 % en minder dan 75 % van de opgelegde tonnage | 0,18 euro | |
meer dan 75 % en minder dan 100 % van de opgelegde tonnage | 0,135 euro; |