28 DECEMBER 2011. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-12-2011 en tekstbijwerking tot 31-08-2012)
Art. 1-6
Artikel 1. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2010, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd :
1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : " § 1. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet bedraagt het bedrag van de uitkering van de werknemers die hun voltijdse arbeidsprestaties volledig schorsen in toepassing van artikel 3, § 1, 1° van de CAO nr. 77, 364,55 euro per maand. Wanneer de voltijdse werknemer gedurende minstens vijf jaar verbonden is geweest met een arbeidsovereenkomst met zijn werkgever wordt dit bedrag verhoogd tot 486,07 euro."
2° paragraaf 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : " § 2. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet bedraagt het bedrag van de uitkering van de werknemers die hun voltijdse arbeidsprestaties verminderen tot een halftijdse betrekking in toepassing van artikel 3, § 1, 2° van de CAO nr. 77, 182,27 euro per maand. Wanneer de voltijdse werknemer gedurende minstens vijf jaar verbonden is geweest met een arbeidsovereenkomst met zijn werkgever wordt dit bedrag verhoogd tot 243,03 euro"
3° paragraaf 2/1 wordt vervangen als volgt : " § 2/1. In uitvoering van artikel 103quater van de herstelwet bedraagt het bedrag van de uitkering van de voltijdse werknemers die hun loopbaan verminderen in de zin van artikel 6, § 1 van CAO nr. 77 ten belope van een dag of twee halve dagen per week, 120,03 euro per maand.
Voor de alleenwonende werknemer wordt het bedrag van 120,03 euro bedoeld in het vorige lid vervangen door het bedrag van 154,90 euro. Onder alleenwonende werknemer wordt voor toepassing van bovenstaande bepaling verstaan de werknemer die alleen woont en de werknemer die uitsluitend samenwoont met een of meerdere kinderen die hij ten laste heeft."
4° een paragraaf 2/2 wordt toegevoegd, luidend als volgt : " § 2/2. De onderbrekingsuitkeringen bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 2/1 van dit artikel worden toegekend aan de werknemer die voorafgaand aan de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever een beroepsloopbaan als loontrekkende van tenminste 5 jaar heeft doorlopen en door een arbeidsovereenkomst met de huidige werkgever verbonden is gedurende tenminste twee jaar.
Het vorige lid is niet van toepassing op de werknemers die hun rechten in toepassing van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, voor alle rechthebbende kinderen hebben uitgeput en die onmiddellijk aansluitend op het ouderschapsverlof, hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen. "
5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3. Het recht op onderbrekingsuitkeringen voor de in de paragrafen 1, 2 en 2/1 van dit artikel bedoelde werknemers wordt beperkt tot een equivalent van een volledige schorsing van de arbeidsprestaties van maximum 12 maanden gedurende de volledige beroepsloopbaan, dat kan opgenomen worden onder de vorm van :
- 12 maanden volledige schorsing van de arbeidsprestaties in toepassing van § 1;
- 24 maanden vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking in toepassing van § 2;
- 60 maanden 1/5 loopbaanvermindering in toepassing van § 2/1
of een combinatie van de hierboven vermelde stelsels tot het bereiken van het voltijds equivalent van 12 maanden."
6° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4. In afwijking van § 3 wordt het recht op onderbrekingsuitkeringen uitgebreid met een bijkomend recht op onderbrekingsuitkeringen van in totaal maximaal 36 maanden voor :
a) de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen om voor hun kind te zorgen tot de leeftijd van 8 jaar; ingeval van adoptie kan de schorsing van de arbeidsprestaties aanvangen vanaf de inschrijving in het bevolkings- of het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn woonplaats heeft.
De periode waarvoor de schorsing van de arbeidsprestaties werd gevraagd of de periode van verlenging moet aanvangen voor het tijdstip waarop het kind acht jaar wordt;
b) de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen voor het verlenen van palliatieve verzorging, zoals gedefinieerd in artikel 100bis, § 2 van de herstelwet.
De behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld;
c) de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een zwaar ziek gezins- of familielid zoals gedefinieerd in de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
De behandelende geneesheer van de persoon die medische bijstand behoeft, bevestigt op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard aan de zwaar zieke persoon bijstand of verzorging te verlenen;
d) de werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen :
- om een door de Gemeenschappen of de sector erkende opleiding te volgen die minstens 360 uren of 27 studiepunten per jaar of 120 uren of 9 studiepunten per schooltrimester of per ononderbroken periode van 3 maanden telt;
- om onderwijs te volgen verstrekt in een centrum voor basiseducatie of een opleiding gericht op het behalen van een diploma of getuigschrift van secundair onderwijs, waarbij de grens wordt vastgesteld op 300 uren per jaar of 100 uren per schooltrimester of per ononderbroken periode van 3 maanden.
De Gemeenschap of de opleidingsinstelling bevestigt op het aanvraagformulier dat de werknemer geldig is ingeschreven voor een opleiding met deze tijdsduur of omvang.
De werknemer moet bij de RVA binnen de 20 kalenderdagen na elk kwartaal een attest indienen dat het bewijs levert van de regelmatige aanwezigheid bij de opleiding in dat kwartaal. De dagen schoolvakantie in de loop van of aansluitend op een periode van opleiding worden gelijkgesteld met dagen van regelmatige aanwezigheid bij een opleiding.
Regelmatige aanwezigheid in de zin van deze bepaling betekent dat de werknemer niet meer dan één tiende van de duur van de opleiding in dat kwartaal ongewettigd afwezig mag zijn.
De RVA kent in het kwartaal waarin de volledige schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties aanvangt de uitkering toe op basis van het aanvraagformulier. Voor de daaropvolgende kwartalen kent de RVA de uitkering toe voor zover het attest bedoeld in het vorige lid tijdig werd ingediend en de regelmatige aanwezigheid werd bevestigd.
In afwijking van § 3 wordt het bijkomend recht van 36 maanden bedoeld in het vorige lid niet proportioneel verrekend bij de opname in een deeltijdse formule.
De periodes van onderbrekingsuitkeringen in toepassing van § 5 worden, met uitzondering van de eerste 12 maanden, in mindering gebracht van de 36 maanden bedoeld in de vorige leden.
In afwijking van § 2/2 moet de werknemer voor het bekomen van het bijkomend recht bedoeld in de vorige leden niet voldoen aan de voorwaarde een beroepsloopbaan als loontrekkende van minstens 5 jaar aan te tonen".
7° een paragraaf 5 wordt toegevoegd, luidend als volgt : " § 5. In afwijking van § 3 wordt het recht op onderbrekingsuitkeringen uitgebreid met een bijkomend recht op onderbrekingsuitkeringen van maximaal 48 maanden voor :
- De werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen om zorg te dragen voor hun gehandicapt kind tot de leeftijd van 21 jaar;
- De werknemers die hun arbeidsprestaties volledig schorsen of verminderen voor het verlenen van bijstand of verzorging aan hun zwaar ziek kind of aan een zwaar ziek kind dat gezinslid is zoals gedefinieerd in artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.
Voor toepassing van het vorige lid bevestigt de behandelende geneesheer van het kind op het bij artikel 14 voorziene aanvraagformulier dat de werknemer zich bereid heeft verklaard bijstand te verlenen of de zorg van het kind op zich te nemen.
Voor toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder gehandicapt kind het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
In afwijking van § 3 wordt het bijkomend recht van 48 maanden bedoeld in het eerste lid niet proportioneel verrekend bij de opname in een deeltijdse formule.
De periodes van onderbrekingsuitkeringen in toepassing van § 4 worden in mindering gebracht van de 48 maanden bedoeld in de vorige leden.
In afwijking van § 2/2 moet de werknemer voor het bekomen van het bijkomend recht bedoeld in de vorige leden niet voldoen aan de voorwaarde een beroepsloopbaan als loontrekkende van minstens 5 jaar aan te tonen ".
8° een paragraaf 6 wordt toegevoegd, luidend als volgt : " § 6. De Minister die Tewerkstelling en Arbeid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de regels betreffende de terugvordering van onrechtmatig genoten uitkeringen en betreffende het eventueel afzien van de terugvordering in geval van niet-naleving van de in de artikelen 3, § 1 en 6, § 1 van de CAO nr. 77 bepaalde minimumduur van drie en zes maanden."
Art.2. Artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 april 2002, wordt opgeheven.
Art.3. In artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2010, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd :
1° in de paragrafen 1 en 2 worden de woorden "51 jaar" vervangen door de woorden "55 jaar".
2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4. De werknemers zoals bedoeld in de vorige paragrafen moeten een beroepsloopbaan als loontrekkende van minstens 25 jaar bewijzen op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever.
3° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, luidend als volgt : " § 5. In afwijking van § 1 en § 2 wordt de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de werknemers die op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden :
- daaraan voorafgaand was de werknemer actief in een zwaar beroep gedurende minstens 5 jaar in de voorafgaande 10 jaar of gedurende minstens 7 jaar in de daaraan voorafgaande 15 jaar;
- dit zwaar beroep komt voor op de lijst van de beroepen waarvoor een significant tekort aan arbeidskrachten bestaat, opgemaakt in toepassing van artikel 93 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt als zwaar beroep beschouwd :
- het werk in wisselende ploegen, meer bepaald de ploegenarbeid in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen, zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan één vierde van hun dagtaak, op voorwaarde dat de werknemer van ploegen alterneert;
- het werk in onderbroken diensten waarbij de werknemer permanent werkt in dagprestaties waarvan de begintijd en de eindtijd minimum 11 uur uit elkaar liggen met een onderbreking van minstens 3 uur en minimumprestaties van 7 uur. Onder permanent verstaat men dat de onderbroken dienst de gewone arbeidsregeling van de werknemer vormt en dat hij niet occasioneel in een dergelijke dienst wordt tewerkgesteld;
- het werk in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.
Het begrip zwaar beroep kan, na advies van de Nationale Arbeidsraad, bij een in Ministerraad overlegd besluit aangepast worden."
Art.4.[1 Dit besluit is toepasselijk op alle eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan na 31 december 2011.
In afwijking van het vorige lid, blijven de bepalingen toepasselijk vóór de inwerkingtreding van onderhavig besluit, van toepassing op :
1° alle eerste aanvragen of verlengingsaanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die vóór 2 maart 2012 werden ontvangen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, voor zover de werkgever vóór 28 november 2011 schriftelijk op de hoogte werd gebracht door de werknemer en die ingaan op uiterlijk 2 april 2012;
2° voor de werknemer van minstens 50 jaar, die in toepassing van artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit van 12 december 2011 reeds onderbrekingsuitkering genoot in 2011, bij de eerste verlengingsaanvraag na 31 december 2011 in toepassing van dit artikel 6 zoals het gold op 31 december 2011.]1
----------
(1)<KB 2012-08-25/03, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
Art.5. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.
Art. 6. Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 28 december 2011.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werk,
Mevr. M. DE CONINCK