6 OKTOBER 2000. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een begeleidingsuitkering aan jongeren die een opleiding volgen ter voorbereiding van de overeenkomst voor een startbaan.
Art. 1-11
Artikel 1. Een jongere die zijn studies beëindigd heeft, die niet meer onderworpen is aan de leerplicht en ingeschreven is als werkzoekende bij de bevoegde gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling kan, gedurende de periode dat hij een opleiding volgt ter voorbereiding van de overeenkomst voor een startbaan, zoals voorzien bij artikel 10 van het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2000 tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreffende de inschakeling van werkzoekenden naar de startbanen, genieten van een begeleidingsuitkering.
Art.2. De begeleidingsuitkering wordt toegekend indien de in artikel 1 bedoelde opleiding beantwoordt aan de volgende voorwaarden :
1° voorzien zijn in de inschakelingsovereenkomst gesloten tussen de jongere en de bevoegde gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, 2°, van het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 1;
2° ofwel bestaan uit een opleiding tot herstel van niveau, ofwel een bekwaamheidsopleiding, ofwel een geïndividualiseerde opleiding in een bedrijf ofwel een andere erkende opleidingsmodule in de zin van artikel 8 van dezelfde samenwerkingsovereenkomst;
3° normaal gemiddeld per week minstens 18 uren bedragen.
Art.3. De begeleidingsuitkering wordt niet, of niet meer toegekend :
1° vanaf het ogenblik dat de jongere kan genieten van wachtuitkeringen of werkloosheidsuitkeringen;
2° na de zesde maand van opleiding;
3° gedurende de periodes van tewerkstelling als loontrekkende;
4° wanneer de opleiding bestaat uit een hervatting van studies met volledig leerplan of van een leertijd voorzien bij de wetgeving betreffende de vorming en opleiding in een zelfstandig beroep of van een opleidingsprogramma bedoeld in artikel 50 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst;
5° voor de dagen van ongewettigde afwezigheid gedurende de opleiding.
Art.4. Het bedrag van de begeleidingsuitkering bedraagt 160 F per dag voor alle dagen van de week, behalve de zondagen. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd.
Art.5. De bepalingen van Titel II, Hoofdstuk III, Afdeling 6, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, betreffende de controle van de werkloosheidsperiodes zijn niet van toepassing op de jongeren die genieten van de begeleidingsuitkeringen bedoeld in dit besluit.
Voor de toepassing van artikel 36, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit, worden de dagen die aanleiding gegeven hebben tot betaling van een begeleidingsuitkering in aanmerking genomen voor het volbrengen van de wachttijd bedoeld in dit artikel.
Art.6. De verantwoordelijke voor de vorming overhandigt aan de jongere die verbonden is door een inschakelingsovereenkomst, na het verstrijken van iedere kalendermaand een " aanwezigheidsbewijs ", waarvan het model wordt vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, inzonderheid vermeldend de aard van de vorming en de dagen van ongewettigde afwezigheid. Dit bewijs vervangt de controlekaart voor de toepassing van artikel 160 van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art.7. Voor de toepassing van artikel 144 van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 dient de jongere niet opgeroepen te worden indien het recht op uitkeringen wordt ontzegd op grond van de bepalingen van dit besluit.
Art.8. Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van dit besluit, zijn de bepalingen van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 van toepassing op de uitkering voorzien bij dit besluit.
De begeleidingsuitkering wordt nochtans niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 79, § 4, 80, 81, zesde lid, 84, 92, 93 en 97 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art.9. De Minister van Werkgelegenheid bepaalt, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening :
1° de wijze waarop de jongere een uitkeringsaanvraag moet indienen ten einde de begeleidingsuitkering te bekomen en de termijn waarbinnen de uitbetalingsinstelling het dossier moet bezorgen aan het werkloosheidsbureau;
2° welke stukken het dossier moet bevatten om volledig te zijn.
Art.10. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000. Het vervangt voor de vormingen die begonnen zijn vanaf deze datum, het koninklijk besluit van 8 december 1998 betreffende de toekenning van een begeleidingsuitkering aan jongeren die een intensieve opleiding met uitzicht op een baan volgen.
Art. 11. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 6 oktober 2000.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX