8 JUNI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-09-1999 en tekstbijwerking tot 11-09-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-2, 2bis, 2ter
HOOFDSTUK II. - Subsidiebelofte.
Afdeling 1. Disposition générale.
Art. 3-4
Afdeling 2. - Procedure.
Onderafdeling A. - <BVR 2002-04-19,45, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Specifieke procedure voor [3 ...]3 [2 [4 de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]4 en de vergunde diensten voor pleegzorg]2.
Art. 5-13
Onderafdeling B. - Gewone procedure.
Art. 14-16
Art. 16 TOEKOMSTIG RECHT
Art. 17-18
Afdeling 3. - Onderzoek en advies.
Art. 19
Afdeling 4. - Beslissing [1 ...]1
Art. 20
HOOFDSTUK III. [1 - Uitvoering van het project en betaling van de investeringssubsidie.]1
Afdeling 1. [1 - Bevel tot aanvang van de werkzaamheden, plaatsen van de bestelling of verlijden van de authentieke akte.]1
Art. 21
Afdeling 2. [1 - Betaling van de investeringssubsidie voor aankoop.]1
Art. 22
Afdeling 3. [1 - Betaling van de investeringssubsidie voor louter uitrusting en meubilering.]1
Art. 23
Afdeling 4. [1 - Betaling van de investeringssubsidie]1
Onderafdeling 1. [1 - Betaling van de eerste schijf.]1
Art. 24
Onderafdeling 2. [1 - Betaling van de tweede schijf.]1
Art. 25
Onderafdeling 3. [1 - Betaling van de derde schijf.]1
Art. 26
Onderafdeling 4. [1 - Betaling van de vierde schijf.]1
Art. 27
Onderafdeling 5. [1 - Betaling van de vijfde schijf.]1
Art. 28
HOOFDSTUK IV. [1 - Specifieke procedure voor projecten met volledige autofinanciering zonder voorafgaande subsidiebelofte.]1
Afdeling 1.
Art. 29-31
Afdeling 2.
Art. 32-33
Afdeling 3.
Art. 34
HOOFDSTUK V.
Art. 35
HOOFDSTUK VI. - Investeringswaarborg.
Afdeling 1. - De omvang.
Art. 36
Afdeling 1bis. [1 - Procedure]1
Art. 36bis. [1 De aanvraag tot het verkrijgen van een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg kan door de [2 aanvrager]2 op zijn vroegst ingediend worden op het moment van de aanvraag tot het verkrijgen van een [4 subsidiebelofte]4. De aanvraag wordt gericht aan het Fonds [3 ...]3.
Art. 36ter. [1 Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 36bis, voldoet aan de bepalingen van artikel 36bis. Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de [2 aanvrager]2, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 36bis. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Art. 36quater. [1 Het Fonds beslist over het verlenen van een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg. De [2 aanvrager]2 wordt [3 ...]3 in kennis gesteld van de beslissing van het Fonds.
Art. 36quinquies. [1 Na de ontvangst van het principieel akkoord inzake de investeringswaarborg kan de [2 aanvrager]2 een aanvraag doen tot het verlenen van de investeringswaarborg voor de uitvoering van zijn project.
Art. 36sexies. [1 Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 36quinquies, voldoet aan de bepalingen van artikel 36quinquies. Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de [2 aanvrager]2, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 36quinquies. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Art. 36septies. [1 Het Fonds beslist over het verlenen van de investeringswaarborg. De [2 aanvrager]2 wordt [3 ...]3 in kennis gesteld van de beslissing van het Fonds.
Afdeling 2. - Voorwaarden.
Art. 37-40
HOOFDSTUK VII. - Controle- en strafmaatregelen.
Art. 41-42, 42bis
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art. 43-44
2008035441 2008036120 2008203796 2009036117 2009036173 2009203684 2010035517 2010203423 2010204273 2010205220 2010205272 2011205459 2011206057 2014035303 2014036726 2015036460 2016035143 2016035245 2016036645 2018013760 2018015471 2019014291 2021032053
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° [1 Fonds : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;]1
2° [1 functioneel bevoegde administratie : naargelang het geval, het [16 Departement Zorg]16, het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid [14 Opgroeien]14, [16 ...]16, het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid [14 Opgroeien regie]14 of het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;]1
3° [4 aanvrager : rechtspersoon die erkend is of voldoet aan de wettelijke voorwaarden om zorg- en dienstverlening te organiseren in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden en die een aanvraag tot het verkrijgen van een investeringssubsidie of investeringswaarborg indient]4
4° [4 investering : kosten voor bouw-, uitbreidings- en verbouwingswerkzaamheden, aankoop van infrastructuur, uitrusting of apparatuur, met uitzondering van de aankoop van grond]4
5° programmatie : planning van voorzieningen op basis van geografische, demografische of andere vastgestelde criteria, die voor de verschillende categorieën van investeringen in de onderscheiden reglementeringen worden vastgelegd;
6° [4 investeringssubsidie : subsidie als rechtstreekse of onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs of de financiering van de investering door een aanvrager, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden]4
7° investeringswaarborg : de waarborg tot terugbetaling van de leningen, voor dat deel van de kapitaalsuitgaven waarvoor geen investeringssubsidie wordt verkregen, die werden aangegaan om de investering te realiseren;
8° subsidiebelofte : verbintenis, die op het lopende begrotingsjaar wordt vastgelegd, om voor een investering een investeringssubsidie toe te kennen;
9° [7 ...]7
10° [1 financier : een leasingmaatschappij of een kredietinstelling die de vergunning, vermeld in artikel 7 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, heeft verkregen, en de ermee verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen, alsmede iedere kredietinstelling die ressorteert onder een andere lidstaat van de Europese Unie en die, in overeenstemming met titel III van de voormelde wet van 22 maart 1993, haar werkzaamheden op het Belgische grondgebied mag uitoefenen [3 , of de Europese Investeringsbank]3;]1
11° [1 minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;]1
12° decreet : het decreet van 23 februari 1994 inzake de Infrastructuur voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;
13° [4 masterplan : globale en beschrijvende schets met kostenraming van het geplande project of de geplande projecten, met vermelding van de doelgroep, de capaciteit, de uitvoeringstermijnen en toekomstige ontwikkelingen, met daarbij een financieel plan in verhouding tot de verwachte exploitatie;]4
14° [4 project : het voorwerp van de geplande investering, zoals omschreven in het masterplan, waarvoor een investeringssubsidie of investeringswaarborg wordt gevraagd;]4
15° [7 ...]7
16° financieel plan : een met realistische cijfers onderbouwde projectie van de financiering van de geplande investering waarin eigen middelen, investeringssubsidies, leningen, afschrijvingen, inkomsten en uitgaven worden verwerkt en een raming wordt gemaakt van de exploitatieresultaten;
17° nieuwbouw : een nieuwe bouwconstructie met een eigen, autonome en functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden, die een ruwbouw bevat;
18° uitbreiding : het bouwen van een nieuwe bouwconstructie aan of bij een bestaande constructie die een functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden heeft of voor dergelijke bestemming in aanmerking komt en waarbij de nieuwe constructie functioneel aansluit;
19° aankoop : de verwerving van een gebouw dat in aanmerking komt voor een functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden;
20° verbouwing : elke materiële ingreep, met uitzondering van uitbreiding alsmede van de onderhoudswerken of de door slijtage noodzakelijke vervangingswerken, tot verbetering of vernieuwing van een gebouw met een functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden, of dat voor een dergelijke functionele bestemming in aanmerking komt;
21° algemene ziekenhuizen : de ziekenhuizen, bedoeld in artikel 2 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen en met uitzondering van de ziekenhuizen die uitsluitend beschikken over gespecialiseerde diensten voor behandeling en revalidatie (kenletter Sp), al of niet samen met diensten voor gewone hospitalisatie (kenletter H) of diensten neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten (kenletter T) of diensten geriatrie (kenletter G);
22° [2 [9 lokaal dienstencentrum: een centrum als vermeld in artikel 9 van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;]9]2
23° [2 [17 centrum voor herstelverblijf: een centrum als vermeld in artikel 28 van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019]17]2
24° [2 [11 centrum voor dagverzorging: een centrum als vermeld in artikel 23 van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;]11]2
25° [7 [11 centrum voor kortverblijf type 2: een centrum als vermeld in artikel 26, § 1, tweede lid, 2°, van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;]11]7
26° [7 [12 centrum voor kortverblijf type 3: een centrum als vermeld in artikel 26, § 1, tweede lid, 3°, van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;]12]7
27° [7 [13 centrum voor dagopvang: een centrum voor dagopvang van een dienst voor gezinszorg als vermeld in artikel 13 en 14 van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;]13]7
28° [15 centrum voor ontwikkelingsstoornissen: een voorziening die erkend is conform artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen]15;
[28°bis[6 [15 ...]15]6
29° [15 voorzieningen in de jeugdhulp: de erkende voorzieningen, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp [18 en de vertrouwenscentra kindermishandeling als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2017 betreffende de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling en de partnerorganisatie ]18]15;
30° [5 medische uitrusting : al het medisch en medisch-technisch materiaal dat men in ziekenhuizen gebruikt voor de diagnose, behandeling of bewaking van patiënten, met uitzondering van het niet subsidieerbaar honorarium gebonden medisch en medisch-technisch materiaal dat men gebruikt voor de diagnose en behandeling. Verbruiksartikelen worden niet gesubsidieerd;]5
[6 31° vergunde diensten voor pleegzorg: de vergunde diensten, vermeld in artikel 10 van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;]6
[7 32° berekend bouwplafond: tien zesde van de in de subsidiebelofte vastgelegde investeringssubsidie, berekend conform de basisbedragen, vermeld in de sectorbesluiten;]7
[8 33° investeerder: een derde die optreedt als bouwheer van het project en het project ter beschikking stelt van de aanvrager. Die derde kan een natuurlijke persoon zijn of een rechtspersoon.]8
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2009-07-24/26, art. 40, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(3)<BVR 2010-06-04/05, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 05-07-2010>
(4)<BVR 2011-11-10/07, art. 5, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(5)<BVR 2014-02-14/26, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(6)<BVR 2014-09-05/12, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
(7)<BVR 2016-01-15/17, art. 1, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(8)<BVR 2019-05-17/67, art. 1, 024; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
(9)<BVR 2019-12-13/06, art. 17,1°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(10)<BVR 2019-12-13/06, art. 17,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(11)<BVR 2019-12-13/06, art. 17,3°,4°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(12)<BVR 2019-12-13/06, art. 17,5°, 025; Inwerkingtreding : 31-12-2025>
(13)<BVR 2019-12-13/06, art. 17,6°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(14)<BVR 2021-03-12/10, art. 2, 027; Inwerkingtreding : 18-04-2019>
(15)<BVR 2021-07-16/32, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(16)<BVR 2023-05-12/09, art. 22, 031; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
(17)<BVR 2024-06-21/21, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
(18)<BVR 2024-07-19/42, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 01-01-2025>
Art.2.Dit besluit is van toepassing op alle [1 aanvragers]1 die in aanmerking komen voor een investeringssubsidie of een investeringswaarborg.
----------
(1)<BVR 2011-11-10/07, art. 6, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
Art. 2bis.[1 De aanvrager komt alleen in aanmerking voor een investeringssubsidie of een investeringswaarborg als hij voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° hij is erkend of hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden om zorg- en dienstverlening te organiseren in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet;
2° hij beschikt over een genotsrecht op het project als vermeld in [2 artikel 12]2 van het decreet. Als de aanvrager en de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt voorzien, twee verschillende personen zijn, mag er geen ongeoorloofde verwantschap bestaan tussen hen als vermeld in artikel 2ter.]1
[3 3° hij zorgt voor de toepassing van de regelgeving over overheidsopdrachten voor investeringen die onder het materieel toepassingsgebied vallen van de voormelde regelgeving.]3
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2011-11-10/07, art. 7, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(2)<BVR 2016-01-15/17, art. 2, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(3)<BVR 2018-07-06/25, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
Art. 2ter.[1 De aanvrager en de eigenaar van de grond waarop een project wordt uitgevoerd of de aanvrager en de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, worden geacht een ongeoorloofde verwantschapsband te hebben als de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond een natuurlijke persoon is of [2 een vennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen, met uitzondering van een coöperatieve vennootschap die erkend is conform artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie, ]2 en als de ene rechtstreeks of onrechtstreeks de bevoegdheid in rechte of in feite heeft om bij de andere een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid.
De ongeoorloofde verwantschapsband is in rechte en wordt onweerlegbaar vermoed als :
1° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de deelnamerechten van de aanvrager;
2° de aanvrager in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de effecten van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond;
3° de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezit of bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelnamerechten van de aanvrager;
4° de meerderheid van de bestuurders of de leden van de aanvrager op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezit of bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de effecten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;
5° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders of zijn economische rechthebbenden het recht heeft of hebben om de meerderheid van de bestuurders van de aanvrager te benoemen of te ontslaan;
6° de aanvrager of de meerderheid van zijn bestuurders of leden of zijn economische rechthebbenden het recht heeft of hebben om de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te benoemen of te ontslaan;
7° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de aanvrager of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikt of beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;
8° de aanvrager of de meerderheid van zijn bestuurders, leden of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikt of beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;
9° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de aanvrager stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen;
10° de aanvrager, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen;
11° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager onder een centrale leiding staan. Er wordt vermoed dat ze onder een centrale leiding staan als :
a) de centrale leiding voortvloeit uit de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, of uit een overeenkomst tussen alle betrokken entiteiten;
b) de bestuursorganen van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, voor het merendeel uit dezelfde personen bestaan;
c) de meerderheid van de aandelen of lidmaatschapsrechten van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, worden gehouden door dezelfde personen;
12° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de aanvrager door een participatie van minstens tien procent te nemen in het lidmaatschap van de aanvrager;
13° de aanvrager rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond door een participatie van minstens tien procent te nemen in het kapitaal van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;
14° de bestuurders of de aandeelhouders van de aanvrager enerzijds, en de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of zijn bestuurders of de aandeelhouders anderzijds, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten zijn. Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben gesloten, met echtgenoten gelijkgesteld. De onverenigbaarheid wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen, door echtscheiding of door het ophouden van het wettelijk samenlevingscontract.
Voor de beoordeling van de gevallen, vermeld in het tweede lid, is het niet belangrijk dat :
1° de bestuurders of aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, of de bestuurders of leden van de aanvrager anderzijds, alleen of samen handelen.Tenzij het anders wordt bewezen, worden personen die op hetzelfde ogenblik bestuurder of aandeelhouder zijn van de eigenaar van de grond, of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en bestuurder of lid van de aanvrager, geacht samen te handelen;
2° de verwantschapsband op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze, met tussenplaatsing van andere entiteiten of tussenpersonen, tot stand komt;
3° stemrechten worden geschorst of onderworpen zijn aan stemkrachtbeperking.
De ongeoorloofde verwantschapsband kan in feite worden vermoed door het Fonds op basis van andere elementen dan de elementen, vermeld in het tweede lid. Dat vermoeden is weerlegbaar door de aanvrager.
Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de verwantschapsband tussen de aanvrager en de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond.
Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de rechtsgeldigheid van zijn rechtsband met de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en over de marktconformiteit van de vergoedingen die gebaseerd zijn op die rechtsband.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BVR 2011-11-10/07, art. 8, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 2, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
HOOFDSTUK II. - Subsidiebelofte.
Afdeling 1. Disposition générale.
Art.3.[1 Elke aanvraag tot het verkrijgen van een investeringssubsidie of een investeringswaarborg moet gericht worden aan het Fonds, met uitzondering van de aanvraag in de fase van het zorgstrategische plan, vermeld in artikel 5, die ingediend wordt bij de functioneel bevoegde administratie, vermeld in artikel 5.]1
De aanvraag moet, op straffe van onontvankelijkheid, ingediend worden door de bevoegde organen van de [2 aanvrager]2.
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 9, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
Art.4.§ 1. De aanvraag tot subsidiebelofte bevat :
1° voor de [3 aanvragers]3 die niet vallen onder [7 [9 de aanvragers, vermeld in punt 2° tot en met 9° ]9 :
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de [3 aanvrager]3 met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) [4 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager een rechtspersoon is die geen materiële winst nastreeft;]4]
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan;
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
2° voor de algemene ziekenhuizen :
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de [3 aanvrager]3 met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) [1 [4 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten,]4 waaruit blijkt dat de [3 aanvrager]3 hetzij een lokaal of provinciaal bestuur, hetzij een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, hetzij een instelling, beheerst door de wet van 12 augustus 1911 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de universiteiten van Brussel en Leuven of door het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen en het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, is;]1
c) [8 de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan; ]8
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
3° [3 [9 voor de centra voor dagverzorging:
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan;]9]3
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
4° [3 [10 voor de lokale dienstencentra:
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan;]10]3
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
[5° voor [5 [13 de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]13 en de vergunde diensten voor pleegzorg]5 :
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de [3 aanvrager]3 met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) [4 de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten,]4 waaruit blijkt dat de [3 aanvrager]3 een rechtspersoon is die geen materiële winst nastreeft;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan.] <BVR 2002-04-19/45, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
[7 6° voor de kinderopvanglocaties, vermeld in artikel 2, eerste lid, 3°, van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters:
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager rechtspersoonlijkheid heeft met sociaal oogmerk;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan.]7
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
[11 7° voor de centra voor kortverblijf type 2:
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan;]11
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project;]14
[11 8° voor de centra voor dagopvang:
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen of de nodige akten, statuten of documenten waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 42, eerste lid, van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019, of in een uitvoeringsbesluit als vermeld in artikel 42, tweede lid, van het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan.]11
[14 d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project.]14
[12 9° [15 voor de centra voor herstelverblijf:
a) de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een investeringssubsidie en eventueel een investeringswaarborg aan te vragen;
b) de vermelding van het ondernemingsnummer uit de Kruispuntbank van Ondernemingen;
c) de aanvraag tot goedkeuring van het masterplan;
d) een bewijs van een ontvankelijke aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning of de omgevingsvergunning voor het project.]15]12
§ 2. [6 ...]6
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2009-07-24/26, art. 41, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(3)<BVR 2011-11-10/07, art. 10, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(4)<BVR 2014-02-14/26, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(5)<BVR 2014-09-05/12, art. 2, 018; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
(6)<BVR 2016-01-15/17, art. 3, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(7)<BVR 2016-11-18/10, art. 1, 021; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(8)<BVR 2018-07-06/25, art. 3, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(9)<BVR 2019-12-13/06, art. 18,1°,2°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(10)<BVR 2019-12-13/06, art. 18,4°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(11)<BVR 2019-12-13/06, art. 18,5°, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(12)<BVR 2019-12-13/06, art. 18,6°, 025; Inwerkingtreding : 31-12-2025>
(13)<BVR 2021-07-16/32, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(14)<BVR 2022-05-06/08, art. 1, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(15)<BVR 2024-06-21/21, art. 2, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Afdeling 2. - Procedure.
Onderafdeling A. -
Art.5.Voor [5 ...]5 [4 de [7 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]7 en de vergunde diensten voor pleegzorg]4 verloopt de aanvraag tot subsidiebelofte in twee fasen. In een eerste fase moet de [3 aanvrager]3 een plan met de zorgstrategische aspecten van het masterplan ter goedkeuring indienen. [1 [5 ...]5 De [7 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]7 [4 en de vergunde diensten voor pleegzorg]4 dienen dit plan in bij het intern verzelfstandigd agentschap [6 Opgroeien regie]6.]1 <BVR 2002-04-19/45, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan bevat :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de [3 aanvrager]3 met de beslissing om het zorgstrategische plan goed te keuren en in te dienen [5 ...]5;
2° het zorgstrategische plan.
Het zorgstrategische plan beschrijft ten minste het volgende :
1° de huidige situatie op gebied van zorgaanbod, infrastructuur, ligging en samenwerkingsverbanden;
2° de toekomstvisie met betrekking tot diezelfde elementen en de geplande rol in de regio;
3° argumenten die de wenselijkheid en haalbaarheid van die toekomstvisie aantonen, op basis van een grondige omgevingsanalyse, met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de [3 aanvrager]3;
4° de voorwaarden die vervuld moeten worden om de nagestreefde visie te realiseren;
5° een beschrijving van alle investeringen die de [3 aanvrager]3 in de komende tien jaar wenst te doen, met omschrijving van de doelgroep en de geplande capaciteit per onderdeel.
[1 lid 4 opgeheven]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2009-07-24/26, art. 43, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(3)<BVR 2011-11-10/07, art. 11, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(4)<BVR 2014-09-05/12, art. 4, 018; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
(5)<BVR 2016-01-15/17, art. 5, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(6)<BVR 2021-03-12/10, art. 3, 027; Inwerkingtreding : 18-04-2019>
(7)<BVR 2021-07-16/32, art. 4, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
Art.6.[1 Voor het opmaken van het zorgstrategische plan moet de [2 aanvrager]2 gebruikmaken van modellen die door de functioneel bevoegde administratie ter beschikking worden gesteld. De [2 aanvrager]2 kan gebruikmaken van gegevens die de functioneel bevoegde administratie ter beschikking stelt. De functioneel bevoegde administratie [2 kan]2 aanvullende inlichtingen vragen aan de [2 aanvrager]2.
De functioneel bevoegde administratie stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan een bewijs van ontvangst naar de [2 aanvrager]2, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Een aanvraag is ontvankelijk als al de volgende voorwaarden vervuld zijn :
1° [4 ...]4
2° de aanvraag bevat de nodige stukken, vermeld in artikel 4, § 1, [3 5°]3, en de stukken, vermeld in artikel 5;
3° bij de opmaak van het zorgstrategische plan werd gebruikgemaakt van de modellen, vermeld in het eerste lid.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 12, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2016-01-15/17, art. 6, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(4)<BVR 2018-07-06/25, art. 4, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
Art.7.[2 De functioneel bevoegde administratie maakt een evaluatienota op. Binnen veertig kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid [3 bezorgt de functioneel bevoegde administratie de evaluatienota aan]3 de aanvrager.
De aanvrager beschikt over een termijn van veertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de evaluatienota, om een reactienota in te dienen bij de functioneel bevoegde administratie dan wel om de functioneel bevoegde administratie te laten weten dat hij een grondige aanpassing van zijn zorgstrategische plan zal doorvoeren. Als de aanvrager besluit het zorgstrategische plan grondig aan te passen, start de procedure van voren af aan.]2
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 6, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 13, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2014-02-14/26, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.8.Binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van de reactienota, of als binnen de gestelde termijn geen reactienota werd ingediend, binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn, bezorgt [1 de functioneel bevoegde administratie]1 het dossier in kwestie [5 ...]5 aan de Commissie Zorgstrategie [4 voor de [6 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]6 en de vergunde diensten voor pleegzorg]4]. [1 De bevoegde commissie agendeert het dossier.]1 Het dossier bestaat uit : het ingediende zorgstrategische plan, de [3 evaluatienota]3 en de eventuele reactienota. <BVR 2002-04-19/45, art. 6, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2009-07-24/26, art. 44, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(3)<BVR 2011-11-10/07, art. 14, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(4)<BVR 2014-09-05/12, art. 5, 018; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
(5)<BVR 2016-01-15/17, art. 7, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(6)<BVR 2021-07-16/32, art. 5, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
Art.9.In de [...] Commissies Zorgstrategie, bedoeld in artikel 8, zitten drie interne en drie externe leden. <BVR 2002-04-19/45, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De drie interne leden behoren tot [7 het Departement Zorg of tot]7 [3 ...]3 [1 tot een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin]1. Ze worden aangesteld door de minister.
[5 ...]5
[4 Bij de Commissie Zorgstrategie [6 voor de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]6 en de vergunde diensten voor pleegzorg is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen [6 inzake de erkenning van de voorzieningen in de jeugdhulp, inzake de erkenning van de centra voor ontwikkelingsstoornissen]6 of inzake de vergunning van diensten voor pleegzorg. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid [6 inzake de jeugdhulp, inzake de centra voor ontwikkelingsstoornissen]6 of inzake de pleegzorg.]4
Naargelang van de te behandelen dossiers op de vergaderingen van de [...] Commissies Zorgstrategie, worden de externe leden gekozen uit een lijst die de minister heeft goedgekeurd. <BVR 2002-04-19/45, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De Commissies Zorgstrategie stellen een huishoudelijk reglement op waarin de werking, de aanstelling van de externe leden en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed.
[1 De functioneel bevoegde administratie]1 neemt het secretariaat van de Commissies Zorgstrategie waar. [1 De functioneel bevoegde administratie]1 verstrekt aan de Commissies Zorgstrategie de inlichtingen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn.
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2009-07-24/26, art. 45, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(3)<BVR 2011-11-10/07, art. 15, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(4)<BVR 2014-09-05/12, art. 6, 018; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
(5)<BVR 2016-01-15/17, art. 8, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(6)<BVR 2021-07-16/32, art. 6, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(7)<BVR 2023-05-12/09, art. 23, 031; Inwerkingtreding : 10-07-2023>
Art.10.De [2 Commissie]2 Zorgstrategie, bedoeld in artikel 8, [2 heeft]2 als opdracht de minister te adviseren over de ingediende zorgstrategische plannen.
[1 lid 2 opgeheven]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2016-01-15/17, art. 9, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.11.[1 Het advies van de Commissie Zorgstrategie wordt, samen met het ingediende zorgstrategische plan, de [2 evaluatienota]2 en de eventuele reactienota, binnen vijftien kalenderdagen na de adviesverlening toegestuurd aan de minister. De minister neemt een beslissing tot gehele of gedeeltelijke goedkeuring of afkeuring van het zorgstrategische plan binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de Commissie Zorgstrategie. De beslissing van de minister wordt door de functioneel bevoegde administratie ter kennis gebracht van het Fonds en [3 ...]3 de [2 aanvrager]2.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 16, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2014-02-14/26, art. 6, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.12. De vergoeding van de externe leden, die vermeld zijn in artikel 9, wordt bepaald door de minister en is ten laste van de [1 functioneel bevoegde administratie]1.
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
Art.13.Na de goedkeuring van het zorgstrategische plan kan de [2 aanvrager]2 in een tweede fase van de aanvraag tot subsidiebelofte het technische en financiële aspect van het masterplan ter goedkeuring voorleggen [1 aan het Fonds]1, overeenkomstig artikel 15 tot en met [4 16]4. [3 ...]3. [4 ...]4
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 12, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 17, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2014-02-14/26, art. 7, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(4)<BVR 2016-01-15/17, art. 10, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Onderafdeling B. - Gewone procedure.
Art.14.De [1 aanvragers]1 die niet vallen onder de toepassing van artikel 5 tot en met 13 dienen een volledig masterplan in.
----------
(1)<BVR 2011-11-10/07, art. 18, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
Art.15.[1 De aanvraag van de goedkeuring van het masterplan en van de subsidiebelofte voor werkzaamheden bevat de volgende stukken en gegevens:
1° een ingevuld identificatieformulier op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds. Dat identificatieformulier bevat de volgende rubrieken:
a) [7 een verklaring van de aanvrager dat die de bepalingen over de bouwsubsidie, vermeld in het VIPA Bestemmingsbesluit van 31 mei 2024, zal naleven]7;
b) de identificatiegegevens van de voorziening;
c) de identificatiegegevens van de contactpersoon voor het dossier;
d) een korte beschrijving van het project;
e) de locatie van het project: adres en kadastergegevens;
f) het juridische statuut van de gebouwen of de grond waarop het project gerealiseerd zal worden;
g) de aard van de werkzaamheden;
h) de capaciteiten van het project;
i) als dat van toepassing is, de bevestiging van het engagement tot integratie van kunst, vermeld in de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren;
j) een akkoord met het initiële programma van eisen en het engagement ten aanzien van duurzaam bouwen;
k) de identificatiegegevens van de coördinator die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;
l) de verwijzing naar een document waaruit blijkt dat het masterplan uitgevoerd kan worden conform artikel 11, § 1, van het decreet;
m) [5 de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]5 en de vergunde diensten voor pleegzorg: de verwijzing naar het zorgstrategische plan dat de minister heeft goedgekeurd;
n) de verklaring op erewoord over het project waarvoor een subsidiebelofte wordt gevraagd, voor de toepassing, naargelang het geval, van:
1) [3 artikel 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2018 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige voorzieningen voor personen met een handicap en tot wijziging van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;]3
2) artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor het algemeen welzijnswerk;
3) artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2011 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de sector van de voorzieningen voor gezinnen met kinderen;
4) artikel 15 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de preventieve en de ambulante gezondheidszorg;
5) artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juni 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de door het agentschap [5 Opgroeien regie]5 erkende voorzieningen en vergunde diensten;
6) artikel 16 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen;
[4 7) artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2019 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige woonzorgvoorzieningen, tot wijziging van diverse bepalingen in dat verband ingevolge het Woonzorgdecreet van 15 februari 2019 en tot wijziging van artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot oprichting van een technische commissie voor de brandveiligheid in de voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;]4
2° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het masterplan goed te keuren en in te dienen;
3° [2 een bewijs dat de aanvrager beschikt of zal beschikken over een genotsrecht als vermeld in artikel 12 van het decreet]2;
4° een evaluatie van de bestaande infrastructuur van de aanvrager, met duiding van de voorgeschiedenis, het bouwkundige concept, de eventuele erfgoedwaarde, de functionaliteit, de leefbaarheid en de energie-efficiëntie;
5° een conceptnota van het masterplan, die bestaat uit:
a) een beschrijving van de totaliteit van de geplande investeringen voor de komende tien jaar, met daarbij:
1) de visie op de zorginfrastructuur met omschrijving van de doelgroep(en) en capaciteit(en);
2) eventueel een opdeling in projecten en fasering, de uitvoeringstermijnen en geraamde investeringsbedragen;
b) op het niveau van de site(s): globale schetsen, waarop de volgende elementen aangeduid zijn:
1) de aanleg van terreinen, gebouwen en parkeerterreinen, en de zoneringsplannen ervan;
2) de ligging van de verschillende diensten van de voorziening, en de onderlinge samenhang tussen de diensten;
3) een analyse van de bewoners-, bezoekers-, personeels- en goederenstromen;
6° een verslag van het voortraject dat de aanvrager doorlopen heeft:
a) een overzicht van het gevolg dat is gegeven aan de opmerkingen uit de voorafgaande besprekingen met het Fonds en de functioneel bevoegde administratie(s);
b) een verslag van de besprekingen over het masterplan en het project met de interne belanghebbenden van de aanvrager, zoals personeel en bewoners;
7° een conceptnota met het functionele en architecturale concept van het project: een beschrijving van het architecturale en functionele concept, onder meer een beschrijving van de toegang en circulatie, de functionele opdelingen, publiek-privaat, de flexibiliteit van het concept, de mogelijke uitbreidingsmogelijkheden en de fasering van de werkzaamheden;
8° de plannen van het project:
a) een inplantingsplan op schaal 1/500;
b) grondplannen op schaal 1/100, bij een verbouwing wordt een plan toegevoegd met aanduiding van de werkzaamheden van de verbouwing ten opzichte van de bestaande situatie;
c) gevels en sneden;
d) een detailplan van elke typekamer;
9° het initiële programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen, en de conceptnota met de bouwfysische en bouwtechnische opvattingen. Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
10° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid;
11° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;
12° de kostenraming van het project, per kostensoort, per zorgvorm, en ten minste opgedeeld in vier onderdelen: ruwbouw, technische uitrusting, afwerking, losse uitrusting en meubilering, waarbij:
a) voor een verbouwing altijd een gedetailleerde raming wordt bijgevoegd;
b) de raming altijd exclusief btw en algemene onkosten is;
c) de geraamde bouwkosten per m|F2, per kostensoort en per zorgvorm worden opgegeven;
13° de bruto- en netto-oppervlakte-overzichten. De bruto-oppervlakteberekening betreft een overzicht van de bestaande en toekomstige functionele oppervlakte van de aanvrager. Het overzicht van de netto-oppervlakten betreft een lijst van de netto-oppervlakten van de functionele ruimten van het project;
14° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, met een bijgevoegde balans, exploitatierekening en winst-en-verliesrekening;
15° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 2bis en 2ter van dit besluit, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen conform artikel 2ter, vijfde en zesde lid, van dit besluit:
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, vermeld in artikel 2bis en 2ter van dit besluit;
16° als het een project met volledige autofinanciering zonder voorafgaande subsidiebelofte betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet, de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige autofinanciering van het project.
[3 17° als een investeerder het project realiseert en ter beschikking stelt van de aanvrager:
a) een akkoordverklaring van de aanvrager en de investeerder om zich te schikken naar de bijkomende financiële modaliteiten die worden opgelegd door het Fonds. Die modaliteiten, die conform artikel 20, § 1, in de subsidiebelofte worden vermeld, hebben betrekking op:
1) de wijze waarop het Fonds de investeringssubsidie betaalt;
2) de verrekening van de investeringssubsidie in de berekeningsbasis van de periodieke vergoeding die de aanvrager verschuldigd is aan de investeerder;
[7 b) een verklaring van de investeerder dat die de regels voor de bouwsubsidie, vermeld in het Bestemmingsbesluit van 31 mei 2024, zal naleven en erop zal toezien dat bij elke overdracht de nieuwe eigenaar die regels ook naleeft]7;
c) een verwijzing naar documenten waaruit blijkt dat de nodige afspraken zijn gemaakt tussen de aanvrager en de investeerder over het beheer en het onderhoud van het gesubsidieerde goed als een goede huisvader, gedurende de concrete minimumperiode, vermeld in artikel 12 van het decreet, wat betreft de gesubsidieerde onroerende goederen en wat betreft de gesubsidieerde roerende goederen, gedurende een periode van vijf jaar voor de medische uitrusting of de bijzondere uitrusting en van tien jaar voor de andere roerende goederen;
18° een btw-attest of een voorafgaande beslissing van de Federale Overheidsdienst Financiën met vermelding van het btw-percentage dat concreet geldt voor de werkzaamheden van het project of desgevallend voor de aankoop.]3
De stukken en gegevens, vermeld in het eerste lid, 4° tot en met 6°, vormen het masterplan.
De stukken en gegevens, vermeld in het eerste lid, [3 7° tot en met 18°]3, vormen het projectplan.]1
[3 Het btw-attest of de voorafgaande beslissing, vermeld in het eerste lid, 18°, is geen formele vereiste voor de ontvankelijkheid van het dossier, vermeld in artikel 19, § 1, en kan nagestuurd worden aan het Fonds. Het btw-attest of de voorafgaande beslissing, vermeld in het eerste lid, 18°, is noodzakelijk [8 om het dossier voor advies aan de Inspectie van Financiën voor te leggen conform]8 artikel 19, § 4, behalve voor die dossiers inzake aankoop waarvoor het btw-stelsel niet van toepassing is.]3
[6 De aanvrager dient de aanvraag op elektronische wijze in via het platform dat het Fonds ter beschikking stelt.]6
[7 Als de aanvrager de regels, vermeld in het eerste lid, 17°, b), niet naleeft, zijn de sancties, vermeld in het Bestemmingsbesluit van 31 mei 2024 ook van toepassing op de investeerder.]7
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 11, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 5, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(3)<BVR 2019-05-17/67, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
(4)<BVR 2019-12-13/06, art. 19, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(5)<BVR 2021-07-16/32, art. 7, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(6)<BVR 2022-05-06/08, art. 2, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(7)<BVR 2024-05-31/16, art. 9, 033; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
(8)<BVR 2024-07-19/42, art. 2, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Art.16.[1 De aanvraag van de subsidiebelofte kan alleen betrekking hebben op een aankoop als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval bevat de aanvraag de volgende stukken:
1° de stukken, vermeld in artikel 15, eerste lid, 1° en 2° en 4° tot en met 16° ;
2° de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde;
3° een bodemattest conform de regelgeving over de bodemsanering.
In afwijking van het eerste lid is voor de sectoren algemeen welzijnswerk, preventieve en ambulante gezondheidszorg, bijzondere jeugdbijstand en vergunde diensten voor pleegzorg, en voorzieningen voor gezinnen met kinderen, voor een lokaal dienstencentrum [4 ...]4, [5 voor een centrum voor dagopvang, voor een centrum voor dagverzorging, [6 voor een centrum voor herstelverblijf,]6 voor een centrum voor kortverblijf type 2]5, [3 en voor een voorziening als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2018 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige voorzieningen voor personen met een handicap en tot wijziging van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden]3, een aankoop zonder verbouwing mogelijk. In dat geval moet de aanvraag van de subsidiebelofte de volgende stukken bevatten:
1° de stukken, vermeld in artikel 15, eerste lid, 1° en 2° en 4° tot en met 10°, en 13° tot en met 16°, van dit besluit;
2° de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarden;
3° een bodemattest conform de regelgeving over de bodemsanering;
4° de stedenbouwkundige vergunning [2 of de omgevingsvergunning,]2 en het bijbehorende brandpreventieverslag van het aan te kopen gebouw.
[2 5° als de aankoop gebeurt met een eigendomsoverdracht na een overheidsopdracht voor werken: het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering over het gebouw en een overzicht van de gunningen dat is opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld.]2
[2 De aankoop zonder verbouwing, vermeld in het tweede lid, moet voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° het is een gebruiksklaar gebouw. Als de aankoop gebeurt met een eigendomsoverdracht na een overheidsopdracht voor werken, dateert de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarden van na de datum van het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
2° de aanvrager is voorheen nooit eigenaar geweest van het gebouw in kwestie;
3° de aankoop van het gebouw omvat ook de aankoop van de grond waarop het gebouw in kwestie is opgericht, tenzij de aanvrager al eigenaar was van de grond.
Als het tweede lid, 5°, van toepassing is, houdt de aanvrager de volgende stukken ter beschikking:
1° de bestekken;
2° het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier.]2
In geval van functiewijziging van het gebouw in kwestie wordt de aanvraag aangevuld, met betrekking tot de toekomstige bestemming, met een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(3)<BVR 2018-11-23/14, art. 36, 023; Inwerkingtreding : 07-01-2019>
(4)<BVR 2019-12-13/06, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(5)<BVR 2019-12-13/06, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(6)<BVR 2024-06-21/21, art. 3, 032; Inwerkingtreding : 01-04-2024>
Art.16 TOEKOMSTIG RECHT. [1 De aanvraag van de subsidiebelofte kan alleen betrekking hebben op een aankoop als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval bevat de aanvraag de volgende stukken:
1° de stukken, vermeld in artikel 15, eerste lid, 1° en 2° en 4° tot en met 16° ;
2° de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde;
3° een bodemattest conform de regelgeving over de bodemsanering.
In afwijking van het eerste lid is voor de sectoren algemeen welzijnswerk, preventieve en ambulante gezondheidszorg,[7 voorzieningen in de jeugdhulp, centra voor ontwikkelingsstoornissen"]7 en vergunde diensten voor pleegzorg, en [8 kinderopvang]8, voor een lokaal dienstencentrum [4 ...]4, [5 voor een centrum voor dagopvang, voor een centrum voor dagverzorging, [6 voor een centrum voor kortverblijf type 2, voor een centrum voor kortverblijf type 3]6]5, [3 en voor een voorziening als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 2018 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor sommige voorzieningen voor personen met een handicap en tot wijziging van artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden]3, een aankoop zonder verbouwing mogelijk. In dat geval moet de aanvraag van de subsidiebelofte de volgende stukken bevatten:
1° de stukken, vermeld in artikel 15, eerste lid, 1° en 2° en 4° tot en met 10°, en 13° tot en met 16°, van dit besluit;
2° de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarden;
3° een bodemattest conform de regelgeving over de bodemsanering;
4° de stedenbouwkundige vergunning [2 of de omgevingsvergunning,]2 en het bijbehorende brandpreventieverslag van het aan te kopen gebouw.
[2 5° als de aankoop gebeurt met een eigendomsoverdracht na een overheidsopdracht voor werken: het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering over het gebouw en een overzicht van de gunningen dat is opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld.]2
[2 De aankoop zonder verbouwing, vermeld in het tweede lid, moet voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° het is een gebruiksklaar gebouw. Als de aankoop gebeurt met een eigendomsoverdracht na een overheidsopdracht voor werken, dateert de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarden van na de datum van het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
2° de aanvrager is voorheen nooit eigenaar geweest van het gebouw in kwestie;
3° de aankoop van het gebouw omvat ook de aankoop van de grond waarop het gebouw in kwestie is opgericht, tenzij de aanvrager al eigenaar was van de grond.
Als het tweede lid, 5°, van toepassing is, houdt de aanvrager de volgende stukken ter beschikking:
1° de bestekken;
2° het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier.]2
In geval van functiewijziging van het gebouw in kwestie wordt de aanvraag aangevuld, met betrekking tot de toekomstige bestemming, met een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst.]1
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 12, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 6, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(3)<BVR 2018-11-23/14, art. 36, 023; Inwerkingtreding : 07-01-2019>
(4)<BVR 2019-12-13/06, art. 20, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
(5)<BVR 2019-12-13/06, art. 21, 025; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
(6)<BVR 2019-12-13/06, art. 22, 025; Inwerkingtreding : 31-12-2025>
(7)<BVR 2021-07-16/32, art. 8, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(8)<BVR 2024-07-19/42, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Art.17.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 13, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.18.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 14, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Afdeling 3. - Onderzoek en advies.
Art.19.§ 1. [5 Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 4, wat betreft [6 de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornisse]6 en de vergunde diensten voor pleegzorg, en de aanvraag, vermeld in artikel 13, voldoen aan de toepasselijke bepalingen van respectievelijk artikel 4, 13 tot en met 16, en maakt een raming van de financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren.]5
[1 Het Fonds stuurt binnen [7 dertig]7 kalenderdagen na de ontvangst van een aanvraag als vermeld in het eerste lid, een bewijs van ontvangst naar de [3 aanvrager]3, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.]1
[7 Het Fonds kan de aanvrager bijkomende vragen stellen om te kunnen beslissen over de ontvankelijkheid van de aanvraag. De termijn, vermeld in tweede lid, wordt geschorst tot de aanvrager de bijkomende vragen heeft beantwoord.]7 [8 Als de aanvrager geen bijkomende inlichtingen aan het Fonds bezorgt binnen een jaar, wordt de aanvraag, vermeld in het eerste lid, als onbestaande beschouwd. In het voormelde geval licht het Fonds de aanvrager daarover in.]8
§ 2. [1 Het Fonds vraagt binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag, vermeld in artikel 4, en voor [5 ...]5 [4 [6 de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]6 en de vergunde diensten voor pleegzorg]4, na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag, vermeld in artikel 13, advies aan :
1° de functioneel bevoegde administratie over de inhoudelijke aspecten, onder meer over de erkenningsnormen, de kwaliteitsvereisten, de programmatie en de [3 aanvrager]3, over de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende [3 aanvragers]3, en, voor [5 ...]5 [4 [6 de voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]6en de vergunde diensten voor pleegzorg]4, over de conformiteit met het goedgekeurde zorgstrategische plan;
2° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds, over de financiële aspecten, over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en over de kostprijsraming en, bij een aanvraag van een subsidiebelofte voor de aankoop van gebouwen, over de venale waarde van de gebouwen [3 , en over de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 2bis en 2ter.]3.]1
§ 3. [1 De functioneel bevoegde administraties en de ambtenaren, vermeld in § 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de [3 aanvrager]3. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen [7 honderdtwintig]7 kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.]1
§ 4. [1 [8 Het Fonds maakt op basis van de verschillende adviezen, vermeld in § 3, per project een advies en een ontwerp van beslissing op en legt die, samen met voormelde adviezen, voor aan de Inspectie van Financiën, die in het bijzonder adviseert over de coherentie van de subsidiebeloften binnen de meerjarenbegroting per sector van de Vlaamse Gemeenschap. Op basis van het voormelde advies van de Inspectie van Financiën legt het Fonds zijn advies en ontwerp van beslissing voor aan de minister.]8.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2009-07-24/26, art. 48, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2010>
(3)<BVR 2011-11-10/07, art. 23, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(4)<BVR 2014-09-05/12, art. 10, 018; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
(5)<BVR 2016-01-15/17, art. 15, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(6)<BVR 2021-07-16/32, art. 9, 028; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
(7)<BVR 2022-05-06/08, art. 3, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(8)<BVR 2024-07-19/42, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Afdeling 4. - Beslissing [1 ...]1
----------
(1)
Art.20.§ 1. Bij gunstig advies van [8 het Fonds ]8 [1 legt het Fonds]1 [8 ...]8, een ontwerp van brief ter ondertekening voor aan de [1 minister]1 waarbij het masterplan van de [2 aanvrager]2 wordt aanvaard. De aanvaarding van het masterplan is geen verbintenis om een subsidiebelofte te geven voor alle projecten die in het masterplan zijn opgenomen.
[5 Terzelfdertijd wordt aan de minister een ontwerp van subsidiebelofte ter ondertekening voorgelegd. Het Fonds moet de stedenbouwkundige vergunning voor het project of de omgevingsvergunning voor het project hebben voordat de subsidiebelofte voor het project kan worden toegekend]5]4
De subsidiebelofte vermeldt onder meer het masterplan en het project waarop de subsidiebelofte betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer de subsidiebelofte geldig is. [4 De geldigheidstermijn van de subsidiebelofte kan [8 in geval van overmacht]8, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, [8 worden verlengd:
1° door het Fonds, als die geldigheidstermijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die geldigheidstermijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]8.]4
[6 Als een investeerder het project realiseert en ter beschikking stelt van de aanvrager, kunnen in de subsidiebelofte bijkomende financiële modaliteiten worden opgenomen. Deze modaliteiten kunnen betrekking hebben op:
1° de wijze van betaling van de investeringssubsidie door het Fonds in afwijking van de bepalingen van afdeling 4 van Hoofdstuk III;
2° de verrekening van de investeringssubsidie in de berekeningsbasis van de periodieke vergoeding die de aanvrager verschuldigd is aan de investeerder.]6
§ 2. Bij ongunstig advies van [8 het Fonds]8 [1 legt het Fonds]1 of de instellingen [8 ...]8, een ontwerp van brief voor aan de [1 minister]1, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom geen subsidiebelofte gegeven kan worden.
[1 § 2bis. [8 ...]8
§ 3. De [2 aanvrager]2 wordt [3 ...]3 in kennis gesteld van hetzij de subsidiebelofte, hetzij de gemotiveerde negatieve beslissing.
[1 § 4.[4 Uiterlijk negentig kalenderdagen voor het bevel tot aanvang van de werkzaamheden die betrekking hebben op het project, kan de aanvrager bij het Fonds een wijziging van de subsidiebelofte aanvragen. Die aanvraag tot wijziging wordt omstandig gemotiveerd en bevat de stukken die gewijzigd zijn ten opzichte van de aanvraag van de oorspronkelijke subsidiebelofte.
Als het bedrag van de aanvraag van de nieuwe subsidiebelofte meer dan 10% hoger is dan het bedrag van de oorspronkelijke subsidiebelofte, zijn artikel 19 en 20, § 1 tot en met § 3, van overeenkomstige toepassing op de procedure tot wijziging van de subsidiebelofte [8 , met dien verstande dat er geen tussenkomst is van de Inspectie van Financiën, vermeld in artikel 19, § 4, tenzij het subsidiebedrag 250.000 euro of meer bedraagt.]8.
Als het bedrag van de aanvraag van de nieuwe subsidiebelofte 10% of minder hoger is dan het bedrag van de oorspronkelijke subsidiebelofte, zijn artikel 19 en 20, § 1 tot en met § 3, van overeenkomstige toepassing op de procedure tot wijziging van de subsidiebelofte, met dien verstande dat er geen tussenkomst is van de [8 Inspectie van Financiën]8, vermeld in artikel 19, § 4 [8 , tenzij het subsidiebedrag 250.000 euro of meer bedraagt.]8.
Het ontwerp van beslissing over de gewijzigde subsidiebelofte wordt opgemaakt door het Fonds en voorgelegd aan de minister ter beslissing.]4]1
[4 § 5. Het bedrag van de subsidiebelofte wordt door het Fonds aangepast aan de bouwindex die geldt op het moment van het bevel tot aanvang van de werkzaamheden of van het plaatsen van de bestelling, conform de bepalingen en berekeningsregels, vermeld in de sectorbesluiten.]4
[7 Voor de werken waarvan de infrastructuur vanaf 1 januari 2022 in gebruik is genomen, wordt op het moment van het aanvangsbevel van de werken, conform de bepalingen en berekeningsregels, vermeld in de sectorbesluiten, het bedrag van de subsidiebelofte door het Fonds [8 aangepast met een indexverandering]8 die op de volgende wijze wordt berekend: [8 SLO x 50% x (iAB/iSLO -1)]8 waarbij:
1° SLO: het bedrag van de subsidiebelofte, dit is de subsidie die wordt berekend op basis van de bouwindex in het jaar van de subsidiebelofte;
2° iAB: de bouwindex in het jaar van het bevel tot aanvang van de werken. In geval van aanvangsbevel van de werken in 2021 wordt de bouwindex van 2022 gehanteerd;
3° iSLO: de bouwindex in het jaar van de subsidiebelofte.
Voor de infrastructuur met een aanvangsbevel van de werken in 2021 wordt de [8 indexverandering]8, vermeld in het tweede lid, berekend volgens de bouwindex van 2022.
Als er een aanvangsbevel is verleend vóór 1 januari 2023, stemt de [8 indexverandering]8, vermeld in het tweede lid, minimaal overeen met het indexbedrag zoals dat is berekend op de wijze die geldt vóór 1 januari 2023.
Het bedrag van de subsidiebelofte dat conform deze paragraaf wordt geïndexeerd, vormt de basis voor al de volgende elementen:
1° de uitbetaling van de subsidieschijven 1 tot en met 5, vermeld in afdeling 4;
2° de berekening van het bouwplafond.
Het eventuele positieve verschil tussen de [8 indexverandering]8, vermeld in het tweede lid, en het indexbedrag dat is berekend op de wijze die geldt vóór 1 januari 2023, wordt uitbetaald volgens het ritme en het aandeel van de subsidieschijven die nog niet zijn uitbetaald.]7
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 24, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2014-02-14/26, art. 10, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(4)<BVR 2016-01-15/17, art. 16, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(5)<BVR 2018-07-06/25, art. 7, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(6)<BVR 2019-05-17/67, art. 3, 024; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
(7)<BVR 2023-01-13/05, art. 1, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(8)<BVR 2024-07-19/42, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
HOOFDSTUK III. [1 - Uitvoering van het project en betaling van de investeringssubsidie.]1
----------
(1)
Afdeling 1. [1 - Bevel tot aanvang van de werkzaamheden, plaatsen van de bestelling of verlijden van de authentieke akte.]1
----------
(1)
Art.21.[1 Na de ontvangst van de subsidiebelofte kan de aanvrager [2 of de investeerder]2 het bevel geven tot aanvang van de werkzaamheden, kan hij de bestelling plaatsen of kan hij de authentieke akte voor de aankoop verlijden.
Nadat de aanvrager [2 of de investeerder]2 het bevel heeft gegeven tot aanvang van de werkzaamheden, de bestelling geplaatst heeft of de authentieke akte verleden heeft, bezorgt de aanvrager [2 of de investeerder]2 onmiddellijk een kopie van het bevel, van de bestelling of van de authentieke akte aan het Fonds.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2019-05-17/67, art. 4, 024; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
Afdeling 2. [1 - Betaling van de investeringssubsidie voor aankoop.]1
----------
(1)
Art.22.[1 Bij een project van aankoop met of zonder verbouwing wordt 90% van de investeringssubsidie betaald nadat de authentieke akte van aankoop bij het Fonds is ingediend.
Op zijn vroegst een jaar na de ingebruikname van de infrastructuur in kwestie en uiterlijk zes jaar na de authentieke akte van aankoop kan de aanvrager de betaling van de resterende 10% van de investeringssubsidie aanvragen bij het Fonds. In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de voormelde termijn worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd.
De aanvrager bezorgt bij zijn aanvraag, vermeld in het tweede lid, de volgende stukken aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen die vermeld zijn bij de subsidiebelofte, en van alle wijzigingen die ten opzichte van de subsidiebelofte doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als op functioneel vlak;
2° een definitief programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
3° een evaluatie van het project, dat is opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld.
De aanvrager houdt bij zijn aanvraag, vermeld in het tweede lid, de verbruiksgegevens van energie en water ter beschikking van het Fonds.
Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar ]1.
----------
(1)<BVR 2024-07-19/42, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Afdeling 3. [1 - Betaling van de investeringssubsidie voor louter uitrusting en meubilering.]1
----------
(1)
Art.23.[1 De investeringssubsidie voor louter uitrusting en meubilering wordt betaald na de goedkeuring van de leveringen door het Fonds en nadat de volgende stukken bij het Fonds zijn ingediend:
1° het proces-verbaal van voorlopige oplevering;
2° de eindafrekening.]1
[2 3° een bewijs dat de aanvrager beschikt over een genotsrecht als vermeld in artikel 12 van het decreet.]2
[3 De aanvrager dient de stukken op elektronische wijze in via het platform dat het Fonds ter beschikking stelt.
De aanvrager dient de eindafrekening uiterlijk drie jaar na de bestelling in. [4 In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de voormelde termijn worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]4.]3
[4 Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar]4
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(3)<BVR 2022-05-06/08, art. 5, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(4)<BVR 2024-07-19/42, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Afdeling 4. [1 - Betaling van de investeringssubsidie]1
----------
(1)
Onderafdeling 1. [1 - Betaling van de eerste schijf.]1
----------
(1)
Art.24.[1 Na de ontvangst van een eerste factuur van de aannemer [3 en uiterlijk vijf jaar na het bevel tot aanvang van de werkzaamheden]3 kan de aanvrager de betaling van de eerste schijf van de investeringssubsidie voor werkzaamheden aanvragen bij het Fonds. [3 [4 In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de voormelde termijn worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]4.]3
[2 De aanvrager bezorgt bij zijn aanvraag, vermeld in het eerste lid:
1° het stuk waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over een genotsrecht als vermeld in artikel 12 van het decreet. Als volgens het gemeen recht een authentieke akte vereist is, betreft het een authentieke akte, anders betreft het een geregistreerde onderhandse akte;
2° een kopie van de eerste factuur;
3° een overzicht van de gunningen. Dat overzicht wordt opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld.]2
Na goedkeuring door het Fonds wordt 25% van de investeringssubsidie betaald]1.
[4 Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar.]4
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 10, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(3)<BVR 2022-05-06/08, art. 6, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(4)<BVR 2024-07-19/42, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Onderafdeling 2. [1 - Betaling van de tweede schijf.]1
----------
(1)
Art.25.[1 Als de werkzaamheden voor 50% gevorderd zijn op basis van het berekende bouwplafond [2 en uiterlijk vijf jaar na het bevel tot aanvang van de werkzaamheden]2, kan de aanvrager de betaling van de tweede schijf van de investeringssubsidie voor werkzaamheden aanvragen bij het Fonds. [2 [3 In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de voormelde termijn worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]3.]2
De aanvrager bezorgt bij zijn aanvraag, vermeld in het eerste lid, de volgende stukken aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij de subsidiebelofte, en van alle wijzigingen die ten opzichte van de subsidiebelofte doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als op functioneel vlak;
2° een overzicht van de uitgevoerde en geplande werkzaamheden;
3° de door de aannemer bezorgde facturen of vorderingsstaten;
4° een overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
5° een geactualiseerde raming volgens de verschillende soorten van werkzaamheden en per zorgvorm;
6° een geactualiseerd programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
7° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een actualisatie van de afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaam bouwen, waaronder een document ter staving van de energieprestatieregelgeving (EPB).
De aanvrager houdt de volgende stukken ter beschikking:
1° de bestekken;
2° het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier.
Na controle door het Fonds wordt 25% van de investeringssubsidie betaald.]1
[3 Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar.]3
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2022-05-06/08, art. 7, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(3)<BVR 2024-07-19/42, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Onderafdeling 3. [1 - Betaling van de derde schijf.]1
----------
(1)
Art.26.[1 Als de werkzaamheden voor 75% gevorderd zijn op basis van het berekende bouwplafond [2 en uiterlijk vijf jaar na het bevel tot aanvang van de werkzaamheden]2, kan de aanvrager de betaling van de derde schijf van de investeringssubsidie voor werkzaamheden aanvragen bij het Fonds. [2 [3 In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de voormelde termijn worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]3.]2
De aanvrager bezorgt bij zijn aanvraag, vermeld in het eerste lid, de volgende stukken aan het Fonds:
1° de door de aannemer bezorgde facturen;
2° een overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld.
Na controle door het Fonds wordt 25% van de investeringssubsidie betaald.]1
[3 Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar.]3
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2022-05-06/08, art. 8, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(3)<BVR 2024-07-19/42, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Onderafdeling 4. [1 - Betaling van de vierde schijf.]1
----------
(1)
Art.27.[1 Na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur [2 en uiterlijk vijf jaar na het bevel tot aanvang van de werkzaamheden]2 kan de aanvrager de betaling van de vierde schijf van de investeringssubsidie voor werkzaamheden aanvragen bij het Fonds.[2 [3 ...]3]2 Bij zijn aanvraag vermeldt hij de datum van ingebruikname.
[3 In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de termijn, vermeld in het eerste lid, worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]3.
Het Fonds evalueert het dossier, onder meer de conformiteit met de subsidiebelofte, de conformiteit met de wetgeving op de overheidsopdrachten en de vordering van de werkzaamheden.
Na positieve evaluatie door het Fonds wordt 15% van de investeringssubsidie betaald.]1
[3 Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar.]3
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2022-05-06/08, art. 9, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(3)<BVR 2024-07-19/42, art. 11, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Onderafdeling 5. [1 - Betaling van de vijfde schijf.]1
----------
(1)
Art.28.[1 Op zijn vroegst een jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur [3 en uiterlijk zes jaar na het bevel tot aanvang van de werkzaamheden]3 kan de aanvrager de betaling van de vijfde schijf van de investeringssubsidie voor werkzaamheden aanvragen bij het Fonds. [3 [5 In geval van overmacht, en op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kan de voormelde termijn worden verlengd:
1° door het Fonds, als die termijn met maximum twee jaar wordt verlengd;
2° door de minister, als die termijn met meer dan twee jaar wordt verlengd]5.]3
De aanvrager bezorgt bij zijn aanvraag, vermeld in het eerste lid, de volgende stukken aan het Fonds:
1° een verslag met een overzicht van de wijze waarop de aanvrager tegemoetgekomen is aan de opmerkingen, vermeld bij de subsidiebelofte, en van alle wijzigingen die ten opzichte van de subsidiebelofte doorgevoerd zijn, zowel op bouwfysisch, bouwtechnisch, conceptueel als op functioneel vlak;
2° een eindafrekening, die bestaat uit:
a) de eindstaat van het project, per perceel en per onderdeel. De onderdelen zijn ruwbouw, technische uitrusting, afwerking en losse uitrusting en meubilering;
b) de finale bouwkosten van het project per soort van werkzaamheden en per zorgvorm;
c) de door de aannemer bezorgde facturen of vorderingsstaten;
3° een definitief overzicht van de gunningen, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
4° een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren;
5° een definitief programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;
6° de volgende documenten ter staving van duurzaam bouwen:
a) een actualisatie van de afvinklijst duurzaam bouwen op basis van een model dat ter beschikking wordt gesteld door het Fonds;
b) een akkoordbrief van de aanvrager waarbij hij stelt dat aan het programma van eisen is voldaan, conform de minimumeisen van de minister, en waarbij hij stelt dat afdoende rekening is gehouden met de vereisten en adviezen;
c) studies of adviezen ter ondersteuning van de aangeduide criteria duurzaamheid, waaronder een document ter staving van de energieprestatieregelgeving (EPB);
7° een evaluatie van het project, opgemaakt op basis van een model dat door het Fonds ter beschikking wordt gesteld;
8° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 2bis en 2ter, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 2ter, vijfde en zesde lid, van dit besluit:
a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;
d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, vermeld in artikel 2bis en 2ter van dit besluit;
9° [2 ...]2
De aanvrager houdt de volgende stukken ter beschikking:
1° de bestekken;
2° het gunningsdossier per aanbesteding, dat bestaat uit:
a) het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;
b) alle biedingen;
c) de verslagen van de controle van de biedingen;
d) de door de aanvrager gemotiveerde keuze van aannemer of leverancier;
3° het proces-verbaal van voorlopige of definitieve oplevering;
4° de verbruiksgegevens van energie en water.
Het Fonds maakt een eindevaluatie op van het dossier.
[4 Na positieve eindevaluatie door het Fonds wordt 10%, namelijk het saldo, van de investeringssubsidie betaald. In geval van verbouwing en in alle dossiers die onder de toepassing vallen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen wordt het saldo, als dat nodig is, bijgesteld op basis van de eindafrekening. De eventueel te veel ontvangen subsidie wordt terugbetaald. De te weinig ontvangen subsidie wordt toegevoegd aan het saldo.]4]1
[4 Voor de werken waarvan de infrastructuur vanaf 1 januari 2022 in gebruik is genomen, wordt na de positieve eindevaluatie, vermeld in het vijfde lid, nog een indexsupplement toegekend.
Het indexsupplement, vermeld in het zesde lid, wordt op de volgende wijze berekend:
[5 (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 11-09-2024, p. 107315)]5
IS = SLO x 50% x (indexAB + indexIGN/indexSLO -2) - IV, waarbij:
1° IS: indexsupplement;
2° SLO: de subsidie die wordt berekend op basis van de bouwindex in het jaar van de subsidiebelofte;
3° iIGN: de bouwindex in het jaar van de ingebruikname;
4° iAB: de bouwindex in het jaar van het aanvangsbevel. In geval van aanvangsbevel van de werken in 2021 wordt de bouwindex van 2022 gehanteerd;
5° iSLO: de bouwindex in het jaar van de subsidiebelofte;
6° IV: een [5 indexverandering]5 als vermeld in artikel 20, § 5.
Voor aanvragers die vóór 1 januari 2023 een aanvangsbevel hebben gegeven, stemt de som van het indexsupplement en de [5 indexverandering]5, vermeld in artikel 20, § 5, minimaal overeen met het bedrag dat wordt berekend met de volgende formule: [5 SLO x 100% x (iAB/iSLO -1)]5.
Voor de infrastructuur met aanvangsbevel in 2021 wordt voor de berekening van dat minimum de bouwindex van 2022 gehanteerd.
Als het voormelde minimum niet wordt gehaald, wordt het indexsupplement, vermeld in het zesde lid, bijgesteld.
Het indexsupplement, vermeld in het zesde lid, kan vervolgens ook aangepast worden op basis van de voorgelegde facturen om de betaalschijven te staven.
Een indexsupplement als vermeld in het zesde lid, dat positief is, wordt toegevoegd aan het saldo van de investeringssubsidie. Een indexsupplement als vermeld in het zesde lid, dat negatief is, wordt verrekend met het saldo of teruggevorderd.]4
[5 Aanvragen van betaalschijven die na 15 december van het jaar worden ingediend, kunnen alleen ontvankelijk verklaard worden voor betaling vanaf 1 januari van het volgende jaar.]5
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 17, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2018-07-06/25, art. 11, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(3)<BVR 2022-05-06/08, art. 10, 029; Inwerkingtreding : 12-08-2022>
(4)<BVR 2023-01-13/05, art. 2, 030; Inwerkingtreding : 01-01-2023>
(5)<BVR 2024-07-19/42, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
HOOFDSTUK IV. [1 - Specifieke procedure voor projecten met volledige autofinanciering zonder voorafgaande subsidiebelofte.]1
----------
(1)
Afdeling 1.
Art.29.[1 Behalve in geval van de afwijkingen, vermeld in dit artikel, gelden de regels voor de uitvoering van het project en de betaling van de investeringssubsidie, vermeld in hoofdstuk III van dit besluit, ook voor de projecten met volledige autofinanciering zonder voorafgaande subsidiebelofte als vermeld in artikel 8 van het decreet.
In afwijking van artikel 21 kan het bevel tot aanvang van de werkzaamheden al worden gegeven, kan de bestelling al geplaatst worden of kan de authentieke akte voor de aankoop al worden verleden nadat [2 het Fonds]2, [2 ...]2 een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van de subsidiebelofte, met behoud van de toepassing van de beslissingsbevoegdheid van de minister. De aanvrager wordt op de hoogte gebracht van het advies van [2 het Fonds]2.
Nadat de aanvrager de subsidiebelofte heeft verkregen, kan hij de betaling van de investeringssubsidies aanvragen overeenkomstig de procedure, vermeld in hoofdstuk III.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2024-07-19/42, art. 13, 034; Inwerkingtreding : 21-09-2024>
Art.30.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.31.<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Afdeling 2.
Art.32.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
Art.33. <Opgeheven bij BVR 2008-05-30/39, art. 30, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
Afdeling 3.
Art.34.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 18, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
HOOFDSTUK V.
Art.35.
<Opgeheven bij BVR 2016-01-15/17, art. 19, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
HOOFDSTUK VI. - Investeringswaarborg.
Afdeling 1. - De omvang.
Art.36.[1 § 1. De investeringswaarborg kan enkel worden verleend als de [2 aanvrager]2 een [3 subsidiebelofte]3 heeft gekregen.
§ 2. De investeringswaarborg bedraagt maximaal twee derde van de investeringssubsidie.
§ 3. De investeringswaarborg heeft enkel betrekking op het effectief uitstaande kapitaalsaldo en op de vervallen intresten, met uitzondering van de moratoire intresten en de intercalaire intresten. Op het vlak van het effectief uitstaande kapitaalsaldo komt enkel het effectief uitstaande kapitaalsaldo in aanmerking voor de investeringswaarborg, dat niet hoger is dan het effectief uitstaande kapitaalsaldo dat zou overblijven bij een annuïteitenlening met constante rentevoet.
§ 4. De toepasselijke rentevoet voor de berekening van de gewaarborgde intresten komt ten hoogste overeen met het rendement van lineaire obligaties (OLO's) op tien jaar, zoals berekend door het Rentefonds en gepubliceerd op Reuters pagina SRF/OLOYIELD of opvolgers en in De Tijd, op de datum waarop de financieringsovereenkomst gesloten is, te verhogen met vijftien basispunten. In geval van contractuele herziening van de rentevoet wordt de datum waarop de financieringsovereenkomst gesloten is, vervangen door de datum van de laatste contractuele rentevoetherziening. Als de voormelde data niet op een bankwerkdag vallen, wordt de datum van de eerstvolgende bankwerkdag in aanmerking genomen.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 32, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 36, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2018-07-06/25, art. 12, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
Afdeling 1bis. [1 - Procedure]1
----------
(1)
Art. 36bis. [1 De aanvraag tot het verkrijgen van een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg kan door de [2 aanvrager]2 op zijn vroegst ingediend worden op het moment van de aanvraag tot het verkrijgen van een [4 subsidiebelofte]4. De aanvraag wordt gericht aan het Fonds [3 ...]3.
De aanvraag tot het verkrijgen van een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg bevat de volgende documenten :
1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de [2 aanvrager]2 met de beslissing om een principieel akkoord inzake een investeringswaarborg aan te vragen;
2° het financieel plan voor het project, waarbij wordt aangetoond dat de uitbating ten minste kostendekkend is en een afdoende terugbetalingscapaciteit waarborgt;
3° [3 ...]3;
4° een verklaring van de [2 aanvrager]2, waarbij hij ermee akkoord gaat om op eenvoudig verzoek van het Fonds met het Fonds een conventionele hypotheek af te sluiten of aan het Fonds een hypothecair mandaat te geven als vermeld in artikel 37, § 4;
5° de ontwerpen van financieringsovereenkomst die betrekking hebben op de totale financiering van het project.
De ontwerpen van financieringsovereenkomst bevatten een afbetalingskalender die een onderscheid maakt tussen kapitaal en intresten. Als de [2 aanvrager]2 naast een door het Fonds gewaarborgde lening een lening wil sluiten zonder waarborg door het Fonds, legt de [2 aanvrager]2 een ontwerp van financieringsovereenkomst voor inzake een door het Fonds gewaarborgde lening en afzonderlijk een ontwerp van financieringsovereenkomst inzake een lening zonder waarborg door het Fonds.]1
----------
(1)
Art. 36ter. [1 Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 36bis, voldoet aan de bepalingen van artikel 36bis. Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de [2 aanvrager]2, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 36bis. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag advies aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen, waarbij de vergoeding van die externe deskundigen ten laste is van de begroting van het Fonds. De ambtenaren en de externe deskundigen kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de [2 aanvrager]2. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.]1
----------
(1)
Art. 36quater. [1 Het Fonds beslist over het verlenen van een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg. De [2 aanvrager]2 wordt [3 ...]3 in kennis gesteld van de beslissing van het Fonds.
Een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg houdt in dat het project van de [2 aanvrager]2 in principe in aanmerking komt voor een investeringswaarborg. Een principieel akkoord vermeldt onder meer het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is. Een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg vervalt van rechtswege bij verval van de subsidiebelofte.]1
----------
(1)
Art. 36quinquies. [1 Na de ontvangst van het principieel akkoord inzake de investeringswaarborg kan de [2 aanvrager]2 een aanvraag doen tot het verlenen van de investeringswaarborg voor de uitvoering van zijn project.
De aanvraag tot het verlenen van de investeringswaarborg bevat de volgende documenten :
1° [3 ...]3;
2° [3 voor de aanvragers die hun jaarrekening niet neerleggen bij de Nationale Bank van België : de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening;]3;
3° een geactualiseerd financieel plan voor het project [3 ...]3;
4° de ontwerpen van financieringsovereenkomsten die betrekking hebben op de totale financiering van het project.
De ontwerpen van financieringsovereenkomsten bevatten een afbetalingskalender die een onderscheid maakt tussen kapitaal en intresten. Als de [2 aanvrager]2 naast een door het Fonds gewaarborgde lening een lening wil sluiten zonder waarborg door het Fonds, legt de [2 aanvrager]2 een ontwerp van financieringsovereenkomst voor inzake een door het Fonds gewaarborgde lening en afzonderlijk een ontwerp van financieringsovereenkomst inzake een lening zonder waarborg door het Fonds.]1
----------
(1)
Art. 36sexies. [1 Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 36quinquies, voldoet aan de bepalingen van artikel 36quinquies. Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de [2 aanvrager]2, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 36quinquies. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.
Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag advies aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen, waarbij de vergoeding van die externe deskundigen ten laste is van de begroting van het Fonds. De ambtenaren en de externe deskundigen kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de [2 aanvrager]2. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.]1
----------
(1)
Art. 36septies. [1 Het Fonds beslist over het verlenen van de investeringswaarborg. De [2 aanvrager]2 wordt [3 ...]3 in kennis gesteld van de beslissing van het Fonds.
Als een investeringswaarborg is verleend moet de [2 aanvrager]2, na de voltooiing van het project of van de projectfase, aan het Fonds de definitieve afbetalingskalender bezorgen.]1
----------
(1)
Afdeling 2. - Voorwaarden.
Art.37.[1 § 1. De duur van de gewaarborgde leningen wordt bepaald naargelang van de vermoedelijke levensduur van de investeringen waarop ze betrekking hebben, maar mag niet langer zijn dan dertig jaar.
§ 2. De leningen waarop de investeringswaarborg betrekking heeft, moeten door de [2 aanvrager]2 zijn aangegaan bij een financier.
§ 3. De investeringswaarborg is alleen verleenbaar als uit voorzichtige verwachtingen blijkt dat de financiële slaagkansen van het project zeer reëel zijn.
§ 4. De investeringswaarborg is alleen verleenbaar als de [2 aanvrager]2 ermee akkoord gaat om op eenvoudig verzoek van het Fonds met het Fonds een conventionele hypotheek af te sluiten of aan het Fonds een hypothecair mandaat te geven, voor de onroerende goederen die betrekking hebben op het project [3 en de grond of het terrein waarop die onroerende goederen zich bevinden]3.
§ 5. De uitbetaling van de waarborg door het Fonds werkt niet bevrijdend ten opzichte van de [2 aanvrager]2. Door de uitbetaling van de waarborg beschikt het Fonds over een integraal verhaalsrecht op de [2 aanvrager]2. Door de uitbetaling van de waarborg wordt het Fonds gesubrogeerd in de rechten van de financier, waarbij het Fonds zich echter pas kan beroepen op de zekerheden die de financier heeft ten opzichte van de [2 aanvrager]2 inzake andere schulden dan die welke door het Fonds zijn gewaarborgd, [3 nadat alle andere schulden van de aanvrager voor het project]3 dan de door het Fonds gewaarborgde schuld zijn aangezuiverd.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 34, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 43, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2014-02-14/26, art. 19, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.38.Als de investeringswaarborg wordt toegekend, wordt de financieringsovereenkomst medeondertekend door het Fonds, met vermelding van de volgende clausule : "Het Fonds verbindt er zich toe de investeringswaarborg te geven onder de voorwaarden, bepaald in het besluit van de Vlaamse regering houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden.".
[1 Voor de verlenging van de gewaarborgde looptijd van de financieringsovereenkomst volstaat het dat het Fonds samen met de financier mee tekent op een document dat wordt opgesteld in overleg met het Fonds. Dat document kan betrekking hebben op financieringsovereenkomsten van verschillende projecten, aanvragers en financiers.]1
----------
(1)<BVR 2020-05-08/17, art. 74, 026; Inwerkingtreding : 20-03-2020>
Art.39.[1 § 1. De investeringswaarborg heeft pas uitwerking vanaf de datum waarop de [2 aanvrager]2 aan het Fonds een bijdrage betaalt die wordt vastgesteld op 0,35 procent van het bedrag van het gewaarborgde krediet, te verhogen met 0,015 procent per jaar looptijd van het krediet. Het Fonds brengt de financier onmiddellijk na de betaling op de hoogte van de betalingsdatum. [3 ...]3.
Die bijdrage wordt gestort binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de medeondertekening door het Fonds. Als die bijdrage niet gestort wordt binnen die termijn, vervalt de investeringswaarborg van het Fonds. Op gemotiveerde aanvraag van de [2 aanvrager]2 of, [3 als de financier de betaling verricht voor rekening van de aanvrager]3, kan het Fonds bij wijze van uitzondering afwijken van de vermelde vervaltermijnen.
§ 2. Als op verzoek van het Fonds een hypothecair mandaat of een hypotheek wordt gevestigd, of een hypotheek wordt ingeschreven, worden de daaruit voortvloeiende kosten en lasten door het Fonds ten laste genomen, maximaal voor het bedrag van de betaalde bijdrage, vermeld in § 1. De kosten en lasten die dat bedrag overschrijden, zijn ten laste van de [2 aanvrager]2. Als de [2 aanvrager]2 niet in de mogelijkheid is die kosten en lasten te betalen, zal het Fonds de betaling voorschieten. In dat laatste geval behoudt het Fonds zich het recht voor om de voorgeschoten bedragen terug te vorderen van de [2 aanvrager]2.
Het Fonds betaalt de bedragen, met toepassing van het eerste lid, ten laste van het reservefonds van het Fonds, vermeld in artikel 14 van het decreet van 2 juni 2006 tot omvorming van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden tot een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, en tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 35, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2011-11-10/07, art. 44, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(3)<BVR 2014-02-14/26, art. 20, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
Art.40.[1 § 1. De [3 aanvrager]3 voert zijn project uit conform de verleende [5 subsidiebelofte]5.
[4 De aanvrager die geen jaarrekening neerlegt bij de Nationale Bank van België, zal jaarlijks en voor de duur van de gewaarborgde lening een kopie van zijn laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening aan het Fonds bezorgen.]4.
[4 ...]4.
De [3 aanvrager]3 zal het goed dat betrekking heeft op het project, noch de grond of het terrein waarop het goed zich bevindt, op geen enkele wijze belasten met een zekerheid ten voordele van een derde, tenzij met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister. Die verplichting geldt vanaf de aanvraag tot het verkrijgen van een principieel akkoord inzake de investeringswaarborg. De investeringswaarborg kan niet worden verleend als die verplichting niet wordt nageleefd. Als de investeringswaarborg al werd verleend en die verplichting niet wordt nageleefd, dan vervalt de investeringswaarborg.
§ 2. Het Fonds kan altijd van de financier eisen dat de financier aan het Fonds een recent attest bezorgt dat afkomstig is van het bevoegde hypotheekkantoor, waaruit blijkt of er op de goederen die betrekking hebben op het project, al dan niet een hypotheek werd gevestigd.
[4 ...]4.
[4 ...]4.
[4 ...]4.
De financier zal betreffende de onroerende goederen die betrekking hebben op het project geen hypothecair mandaat verkrijgen of omzetten in een hypothecaire inschrijving, noch een hypothecaire inschrijving nemen, noch tot uitwinning van zijn hypotheek overgaan, noch overgaan tot vervroegde opeising van de op het project betrekking hebbende kredieten, zonder voorafgaande toestemming van [2 het Fonds]2. Als, in de voormelde gevallen, [2 het Fonds]2 niet reageert op een aanvraag tot toestemming vanwege de financier binnen een termijn van twintig werkdagen, die begint te lopen vanaf de ontvangst van de aanvraag die de financier per aangetekende brief tegen ontvangstbewijs aan [2 het Fonds]2 verstuurt, wordt dat gebrek aan reactie gelijkgesteld met de hiervoor vermelde toestemming van [2 het Fonds]2. [2 het Fonds]2 kan die termijn van twintig werkdagen met maximum twintig werkdagen verlengen, als wegens uitzonderlijke omstandigheden [2 het Fonds]2 over de aanvraag tot toestemming niet kan beslissen binnen de oorspronkelijke termijn van twintig werkdagen. [2 het Fonds]2 deelt die verlenging dan mee aan de financier binnen de oorspronkelijke termijn van twintig werkdagen.
[4 Als de aanvrager de afbetalingskalender niet naleeft, zal de financier, na akkoord van het Fonds, ermee instemmen om uitstel te verlenen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg.]4
Als de financier ervan op de hoogte is dat de [3 aanvrager]3 zonder de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van [2 het Fonds]2 overgaat tot een belasting met een zekerheid ten voordele van een derde als vermeld in § 1, vierde lid, of tot een bestemmingswijziging, [6 ...]6 een bezwaring met zakelijk recht als vermeld in artikel 41, dan is de financier ertoe gehouden het Fonds onmiddellijk op de hoogte te brengen. Het Fonds kan ingevolge dat feit, wat betreft [6 ...]6 een bezwaring met zakelijk recht als vermeld in artikel 41, van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen.
De investeringswaarborg vervalt als de financier een van zijn verplichtingen niet nakomt [4 ...]4.]1
----------
(1)<BVR 2008-05-30/39, art. 36, 006; Inwerkingtreding : 03-10-2008>
(2)<BVR 2008-07-18/25, art. 8, 007; Inwerkingtreding : 09-11-2008>
(3)<BVR 2011-11-10/07, art. 45, 016; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
(4)<BVR 2014-02-14/26, art. 21, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(5)<BVR 2018-07-06/25, art. 14, 022; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
(6)<BVR 2024-05-31/16, art. 10, 033; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
HOOFDSTUK VII. - Controle- en strafmaatregelen.
Art.41.[1 § 1. De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de verplichtingen, vermeld in dit besluit.
De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de verwantschapsband, vermeld in artikel 2bis en 2ter, te bezorgen aan het Fonds als dat erom verzoekt.
§ 2.[4 ...]4
§ 3. [4 ...]4
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 22, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2015-10-30/22, art. 1, 019; Inwerkingtreding : 14-12-2015>
(3)<BVR 2016-01-15/17, art. 20, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(4)<BVR 2024-05-31/16, art. 11, 033; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art.42.[1 Bij overtreding van de bepalingen van artikel 40, § 1, derde lid, [3 "en artikel 41]3, § 1,[3 ...]3, of als de aanvrager een onjuiste verklaring aflegt over de voorwaarden, vermeld in artikel 2bis en 2ter, zullen de verleende investeringssubsidies worden teruggevorderd, overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
[3 ...]3
[3 ...]3
----------
(1)<BVR 2014-02-14/26, art. 23, 017; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
(2)<BVR 2015-10-30/22, art. 2, 019; Inwerkingtreding : 14-12-2015>
(3)<BVR 2024-05-31/16, art. 12, 033; Inwerkingtreding : 01-08-2024>
Art. 42bis.[1 [2 De aanvrager, de financier of de investeerder]2 bezorgt stukken, met inbegrip van plannen, op elektronische wijze aan het Fonds of aan de functioneel bevoegde administratie. Bijkomend worden plannen in tweevoud bezorgd op papier.]1
----------
(1)<BVR 2016-01-15/17, art. 21, 020; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
(2)<BVR 2019-05-17/67, art. 5, 024; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen.
Art.43. Het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 30 november 1994, 5 april 1995, 23 september 1997 en 10 maart 1998, wordt opgeheven.
Art. 44.De Vlaamse minister, bevoegd voor de investeringen voor verzorgingsinstellingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.