Details





Titel:

18 JUNI 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen [de door het agentschap ["Opgroeien regie"] erkende voorzieningen en vergunde diensten]. (Opschrift vervangen door BVR2014-09-05/12, art. 11 , 004; Inwerkingtreding : 13-11-2014) (Opschrift gewijzigd door BVR2021-03-12/10, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 18-04-2019) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-07-2010 en tekstbijwerking tot 11-09-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Bouwtechnische en bouwfysische normen
Art. 2, 2/1, 2/2, 2/3, 3-5, 5/0, 5/0/1, 5/1, 6
HOOFDSTUK 3. - Subsidiabele oppervlakte
Art. 7
HOOFDSTUK 4. - Investeringssubsidie
Art. 8-15
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepaling
Art. 16
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 17-19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1999036088  2002035718 





Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° [3 residentiële voorziening: een voorziening die erkend is voor typemodule verblijf conform de bijlage 1 bij het besluit van 5 april 2019;]3
  2° [3 centrum voor ontwikkelingsstoornissen: een voorziening die erkend is conform artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen;]3
  3° [3 voorzieningen in de jeugdhulp: de erkende voorzieningen, vermeld in artikel 2 van het besluit van 5 april 2019 [5 en de vertrouwenscentra kindermishandeling]5]3.
  [2 4° vergunde diensten voor pleegzorg: de vergunde diensten, vermeld in artikel 10 van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg.]2
  [3 5° Fonds: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;
   6° besluit van 5 april 2019: het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de jeugdhulp.]3
  [4 7° OverKophuis: de locatie waar het aanbod wordt georganiseerd, vermeld in hoofdstuk 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2021 over de financiering van vernieuwend aanbod in de preventieve gezinsondersteuning.
   8° gebruiker: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die, al dan niet vrijwillig, een beroep doet op een gezondheids-of welzijnsvoorziening als vermeld in het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;]4
  [5 "9° agentschap Opgroeien regie: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, vermeld in artikel 3 van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie;
   10° centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning: een door de Vlaamse overheid erkend centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019;
   11° vertrouwenscentrum kindermishandeling: een door de Vlaamse overheid erkend vertrouwenscentrum kindermishandeling als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 november 2017 betreffende de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling en de partnerorganisatie;
   12° erfgoedgebouw: een gebouw dat aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
   a) een beschermd monument als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   b) een gebouw dat deel uitmaakt van een beschermd cultuurhistorisch landschap of van een beschermd stads- of dorpsgezicht als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   c) een gebouw dat vastgesteld is in de inventaris van het bouwkundig erfgoed als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   d) een gebouw dat ingeschreven is in de inventaris van het onroerend erfgoed van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest overeenkomstig het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening.]5
  ----------
  (1)<BVR 2014-02-14/26, art. 28, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
  (2)<BVR 2014-09-05/12, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
  (3)<BVR 2020-03-20/17, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (4)<BVR 2023-10-13/12, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 20-11-2023>
  (5)<BVR 2024-07-19/42, art. 14, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

HOOFDSTUK 2. - Bouwtechnische en bouwfysische normen
Art.2.De algemene bouwtechnische en bouwfysische normen waaraan de infrastructuur met een functionele bestemming in de sector van [2 de [3 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]3 en de vergunde diensten voor pleegzorg]2 moet voldoen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, zijn :
  1° de regelgeving over de brandveiligheid;
  2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek;
  3° de regelgeving over de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat;
  4° het algemeen reglement inzake elektrische installaties;
  5° de typebestekken, opgesteld door het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;
  6° de regelgeving over de stedenbouw en de ruimtelijke ordening;
  7° de regelgeving over de milieuvergunningen;
  8° [1 indien van toepassing, de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.]1
  De gebouwen waarover [2 een [3 voorziening in de jeugdhulp of een centrum voor ontwikkelingsstoornissen]3 of een vergunde dienst voor pleegzorg]2 beschikt, moeten gemakkelijk toegankelijk en bereikbaar zijn, onder meer met het openbaar vervoer.
  ----------
  (1)<BVR 2011-11-10/07, art. 74, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
  (2)<BVR 2014-09-05/12, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
  (3)<BVR 2020-03-20/17, art. 12, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.2/1.[1 Een vertrouwenscentrum kindermishandeling komt in aanmerking voor een investeringssubsidie als de infrastructuur voldoet aan al de volgende specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen:
   1° de lokalen voor de ontvangst zijn volledig gescheiden van de lokalen waar de hulp- en dienstverlening plaatsvindt;
   2° de lokalen zijn aangepast aan de hulp- en dienstverleningsdoeleinden en de lokalen waar de ontvangst en de hulp- en dienstverlening plaatsvinden of waar de opvang gebeurt, zijn voldoende geïsoleerd tegen het geluid;
   3° de basisinfrastructuur van een vertrouwenscentrum kindermishandeling bestaat ten minste uit de volgende lokalen, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn:
   a) voor de secretariaatsfunctie:
   1) een administratieve ruimte en ontvangstruimte van 20 m2;
   2) een archief- en bergruimte van samen 10 m2;
   b) voor de hulpverleningsfunctie:
   1) twee gescheiden wachtruimtes van samen 20 m2;
   2) een multifunctionele ruimte van 25 m2 die opdeelbaar is in functie van de behoeften van de voorziening;
   3) een gespreksruimte van 16 m2;
   4) een spelruimte voor jonge kinderen van 20 m2;
   5) een consultatieruimte van 16 m2, met een vaste wastafel;
   6) een sanitaire ruimte van 10 m2, met gescheiden toilet voor mannen en vrouwen en met een verluierruimte voor ouders met jonge kinderen, en met minstens één rolstoeltoegankelijk toilet. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-07-19/42, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.2/2.[1 Een centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning komt in aanmerking voor een investeringssubsidie als de infrastructuur voldoet aan al de volgende specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen:
   1° bij nieuwbouw is er voldoende, passende en veilige buitenspeelruimte beschikbaar voor de residentieel of ambulant opgevangen kinderen. De voormelde norm geldt niet voor de infrastructuur waarin alleen ambulante trainingen worden georganiseerd waarbij de aanwezigheid van kinderen niet vereist is;
   2° de basisinfrastructuur van een centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning bestaat ten minste uit de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn:
   a) een administratieve ruimte en ontvangstruimte van 20 m2;
   b) een sanitaire ruimte van 10 m2, met gescheiden toilet voor mannen en vrouwen, met een verluierruimte voor ouders met jonge kinderen, en met minstens één rolstoeltoegankelijk toilet;
   c) voor de residentiële functie gelden, naast de vereisten, vermeld in punt a) en b), ook de volgende vereisten:
   1) er zijn voldoende ruime kamers naargelang van de leeftijd van de kinderen, met een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m2, met afwijkingsmogelijkheid van ten minste 12 m2 voor minderjarigen;
   2) er zijn voldoende rustruimtes voor baby's en peuters, met een nettovloeroppervlakte minstens 2 m2 per kinderopvangplaats;
   3) er is minimaal één toilet en badgelegenheid per vijf residentiële bewoners, met minstens één rolstoeltoegankelijk toilet met wastafel;
   4) er is een multifunctionele ruimte van 25 m2 die opdeelbaar is in functie van de behoeften van de voorziening;
   5) er is een gespreksruimte van 16 m2;
   d) voor de ambulante dagopvang en voor de ambulante trainingen gelden, naast de vereisten, vermeld in punt a) en b), ook de volgende vereisten:
   1) er is een leef- en trainingsruimte;
   2) er zijn voldoende rustruimtes van 16 m2;
   3) er zijn voldoende gespreksruimtes van 16 m2;
   4) er zijn voldoende bureauruimtes van 12 m2;
   e) voor de mobiele dienstverlening gelden, naast de vereisten, vermeld in punt a) en b), ook de volgende vereisten, in overeenstemming met het aantal begeleidingen:
   1) er zijn voldoende vergaderruimtes van 20 m2;
   2) er zijn voldoende gespreksruimtes van 16 m2;
   3) er zijn voldoende multifunctionele ruimtes van 25 m2, die opdeelbaar zijn in functie van de behoeften van de voorziening. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-07-19/42, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.2/3.[1 Een vertrouwenscentrum kindermishandeling kan een investeringssubsidie krijgen voor video-opnameapparatuur, die wordt beschouwd als noodzakelijke uitrusting, die afzonderlijk en in het bijzonder moet worden aangeschaft.
   Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de noodzakelijke meubilering en uitrusting, die afzonderlijk en in het bijzonder moeten worden aangeschaft, bedraagt 60% van de goedgekeurde raming. Als dat nodig is, wordt het voormelde basisbedrag verminderd op basis van de eindafrekening. De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-07-19/42, art. 15, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.3.[1 Om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, moet de basisinfrastructuur van een residentiële voorziening [4 , met uitzondering van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning,]4[2 ...]2 ten minste bestaan uit de hierna vermelde ruimtes, waarbij de opgegeven nuttige vloeroppervlakten minima zijn:
   1° per erkende capaciteitseenheid of [2 per erkende module verblijf]2 minimaal 30 m2 per bewoner. Die oppervlakte omvat de kamer van de bewoner, inclusief de individuele sanitaire cel, de gemeenschappelijke zit- en eetruimten [3 , de gemeenschappelijke sanitaire ruimten voor bewoners en de keuken die niet aan de HACCP-normen moet beantwoorden]3;
   2° een eenpersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m2, sanitair niet inbegrepen, met de mogelijkheid af te wijken naar ten minste 12 m2, sanitair niet inbegrepen, als het een eenpersoonskamer voor minderjarigen betreft;
   3° in de nabijheid van de kamers en van de gemeenschappelijke zit- en eetruimten is voldoende sanitair. Dat omvat ten minste:
   a) één bad of douche per vijf bewoners als er geen individuele douches zijn;
   b) ten minste één gemeenschappelijke badkamer met bad, [3 ...]3 en toilet als er individuele douches zijn;
   c) één toilet met wastafel per vijf bewoners als er geen individuele toiletten met wastafel zijn en één toilet met wastafel per tien bewoners als er individuele toiletten met wastafel zijn;
   d) voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel;
   4° elke eenpersoonskamer beschikt over een wastafel met warm en koud water;
   5° een kwart van de eenpersoonskamers is integraal toegankelijk en beschikt minstens over een wastafel met warm en koud water;
   6° een kwart van de gemeenschappelijke badkamers is integraal toegankelijk en beschikt minstens over een bad of een [3 ...]3 en een rolstoeltoegankelijk toilet met wastafel met warm en koud water, waarvan minstens één gemeenschappelijke badkamer integraal toegankelijk is en minstens beschikt over een bad, een douche en een rolstoeltoegankelijk toilet met wastafel met warm en koud water;
   7° de nettovloeroppervlakte van de gemeenschappelijke zit- en eetruimten bedraagt minimaal 4 m2 per gebruiker.
  [4 8° voldoende buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;";
   2° tussen het eerste en het tweede lid worden vier leden ingevoegd, die luiden als volgt:
   "In afwijking van het eerste lid, 5° en 6°, gelden voor een kleinschalige wooneenheid als vermeld in artikel 1, 25° /1, van het besluit van 5 april 2019, de volgende vereisten:
   1° ten minste één eenpersoonskamer is integraal toegankelijk en beschikt over een sanitaire cel met douche en toilet;
   2° ten minste één gemeenschappelijke badkamer beschikt minstens over een bad en een toilet met wastafel met warm en koud water.
   Als een voorziening in de jeugdhulp voorziet in studiowonen, waarbij de ruimten, vermeld in punt 1°, zich in één ruimte bevinden, beschikt het gebouw van de voorziening in de jeugdhulp minstens over de volgende ruimtes, die voldoen aan de volgende voorwaarden:
   1° een verblijfsruimte. Die bevat de bewonerskamer, de sanitaire cel met minstens een toilet, een wastafel met warm en koud water en een bad of douche, de zit- en eetruimten voor bewoners en de keuken. die niet aan de HACCP-normen moet beantwoorden. De totale nettovloeroppervlakte van de verblijfsruimte bedraagt minimaal 30 m2 per bewoner;
   2° voldoende buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;
   3° 25% integraal toegankelijke studio's;
   4° één gemeenschappelijke badkamer met een bad en een toilet met wastafel met warm en koud water. Voor kleinschalige projecten studiowonen geldt de voormelde voorwaarde niet;
   5° de ruimtes, vermeld in punt 1° tot en met 4°, voldoen aan de toepasselijke normen inzake woonkwaliteit.
   In het derde lid, 4°, wordt verstaan onder kleinschalige projecten studiowonen: projecten studiowonen van maximum zeven studio's.
   Het Fonds kan, op verzoek van de voorziening, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het derde lid, 1° en 3°. De voormelde afwijking kan alleen worden toegestaan als er minimaal één integraal toegankelijke studio aanwezig is.]4
   De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, kan, op verzoek van de voorziening, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid, 1°, 2°, 5° en 6°. Minimum moet bij deze afwijking het volgende aanwezig zijn:
   1° één integraal toegankelijke eenpersoonskamer;
   2° één gemeenschappelijke badkamer die integraal toegankelijk is en minstens beschikt over een douche, een bad en een rolstoeltoegankelijk toilet met wastafel met warm en koud water.
  [4 Het Fonds]4 kan de voorwaarden bepalen waaronder de afwijking, vermeld in het [4 vijfde en zesde lid"]4, kan worden toegestaan.]1
  [3 In dit artikel wordt verstaan onder HACCP-normen, de normen waaraan moet worden voldaan in uitvoering van:
   1° verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne;
   2° verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden;
   3° het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen; en
   4° het ministerieel besluit van 24 oktober 2005 betreffende de versoepelingen van de toepassingsmodaliteiten van de autocontrole en de traceerbaarheid in sommige bedrijven van de levensmiddelensector.]3
  ----------
  (1)<BVR 2019-05-17/67, art. 7, 009; Inwerkingtreding : 20-07-2019>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 13, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (3)<BVR 2021-07-16/32, art. 10, 012; Inwerkingtreding : 20-09-2021>
  (4)<BVR 2024-07-19/42, art. 16, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.4.[1 Om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, moet de basisinfrastructuur [2 van een voorziening in de jeugdhulp die erkend is voor de typemodule voor dagbegeleiding in groep, of de typemodule begeleiding in functie van onderwijs-welzijnstrajecten, vermeld in bijlage 1 bij het besluit van 5 april 2019,]2 ten minste bestaan uit de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nuttige vloeroppervlakten minima zijn:
   1° [2 per erkende module dagbegeleiding in groep of typemodule begeleiding in functie van onderwijs-welzijnstrajecten als vermeld in de voormelde bijlage, heeft de leefruimte een oppervlakte van 15 m2, te vermeerderen met 10 m2 per voltijdsequivalent van de personeelsformatie die de Vlaamse minister, bevoegd voor opgroeien, vaststelt;]2
   2° voldoende administratieve ruimte.]1
  ----------
  (1)<BVR 2014-09-05/12, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
  (2)<BVR 2020-03-20/17, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

Art.5.[1 Om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, moet de basisinfrastructuur [4 van een voorziening in de jeugdhulp die erkend is voor de typemodule contextbegeleiding, vermeld in bijlage 1 bij het besluit van 5 april 2019,]4, of van een vergunde dienst voor pleegzorg, ten minste bestaan uit [2 de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn :
   1° een sanitaire ruimte van 10 m2, met gescheiden toilet voor mannen en vrouwen en met minstens één rolstoeltoegankelijk toilet;
   2° een wachtruimte van 10 m2;
   3° een administratieve ruimte en ontvangstruimte van 20 m2;
   4° een multifunctionele ruimte van 25 m2 die opdeelbaar is in functie van de noden van de voorziening;
   5° een archief- en bergruimte van 10 m2;
   6° een gespreksruimte van 16 m2;
   7° een bureauruimte van 12 m2;
   8° een vergaderruimte van 20 m2.]2
   [4 ...]4.]1
  [2 Als een [4 voorziening in de jeugdhulp]4 als vermeld in het eerste lid, voorziet in een spelruimte, heeft die een minimum nettovloeroppervlakte van 20 m2.]2
  [3 [5 Het Fonds, kan, op]5verzoek van de voorziening, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in [4 de voorgaande leden]4 . De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, kan de voorwaarden bepalen waaronder die afwijking kan worden toegestaan.]3
  ----------
  (1)<BVR 2014-09-05/12, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
  (2)<BVR 2019-04-05/46, art. 10, 008; Inwerkingtreding : 20-07-2019>
  (3)<BVR 2019-05-17/67, art. 8, 009; Inwerkingtreding : 20-07-2019>
  (4)<BVR 2020-03-20/17, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<BVR 2024-07-19/42, art. 17, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art. 5/0. [1Een OverKophuis waaraan 0 tot 3 voltijds equivalente personeelsleden verbonden zijn, zoals aanvaard door het Agentschap Opgroeien regie, komt voor een investeringssubsidie in aanmerking als de basisinfrastructuur ten minste bestaat uit de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn:
   1А een sanitaire ruimte van 10 m2, met gescheiden toilet voor mannen en vrouwen en met minstens щщn rolstoeltoegankelijk toilet;
   2А een archief- en bergruimte van 10 m2;
   3А een gespreksruimte van 16 m2;
   4А voldoende buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;
   5А een activiteitenruimte van 60 m2, die opdeelbaar is afhankelijk van de behoeften.
   Een OverKophuis waaraan 3 tot 6 voltijds equivalente personeelsleden verbonden zijn, zoals aanvaard door het Agentschap Opgroeien regie, komt voor een investeringssubsidie in aanmerking als het ten minste bestaat uit de basisinfrastructuur die nodig is voor een OverKophuis met 0 tot 3 vte, aangevuld met de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn:
   1А een ontmoetingsruimte van 90 m2, die aan al de volgende voorwaarden voldoet:
   a) de ruimte is aangepast ingericht en voldoende groot om activiteiten voor gebruikers te organiseren;
   b) de ruimte is opdeelbaar afhankelijk van de behoeften van de doelgroep;
   2А een bureauruimte van 12 m2.
   Een OverKophuis waaraan 6 of meer voltijds equivalente personeelsleden verbonden zijn, zoals aanvaard door het Agentschap Opgroeien regie, komt voor een investeringssubsidie in aanmerking als het ten minste bestaat uit de ruimtes die nodig zijn voor een OverKophuis met 3 tot 6 vte, aangevuld met minstens extra 100 m2. Het OverKophuis vult de voormelde 100 m2 in met een of meer van de ruimtes, vermeld in het eerste lid, 1А, 2А, 3А en 5А of het tweede lid, 1А en 2А of met een uitbreiding van de oppervlakte van een of meer van de voormelde ruimtes of met een combinatie van beide.
   Het Fonds kan, op verzoek van de voorziening, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste, tweede en derde lid.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-10-13/12, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 20-11-2023>
Art. 5/0/1. [1 Een netwerkpartner als vermeld in artikel 14, zesde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2021 over de financiering van vernieuwend aanbod in de preventieve gezinsondersteuning, en een actor die voldoet aan al de voorwaarden, vermeld in artikel 18, eerste lid, van het voormelde besluit, kunnen een investeringssubsidie aanvragen.
   Het gebouw van een OverKophuis, dat door het Fonds wordt gesubsidieerd, wordt minstens 80% per week gebruikt door het OverKophuis zelf of een netwerkpartner als vermeld in artikel 14, zesde lid, van het voormelde besluit. Het OverKophuis voegt een engagementsverklaring over de voormelde voorwaarde toe aan de aanvraag voor een investeringssubsidie. De voormelde engagementsverklaring wordt opgesteld op basis van een model dat het Fonds ter beschikking stelt.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2023-10-13/12, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 20-11-2023>


Art. 5/1.[1 § 1. Een centrum voor ontwikkelingsstoornissen komt in aanmerking voor een investeringssubsidie als de basisinfrastructuur voldoet aan de specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in paragraaf 2 tot en met 5.
   § 2. Voor de algemene infrastructuur gelden de volgende normen:
   1° de ligging en het concept van het gebouw zijn aangepast aan de behoeften en de mogelijkheden van de doelgroep;
   2° de inrichting en uitrusting van het gebouw en de omgeving houden rekening met de leeftijd en de specifieke behoeften van de doelgroep. Het ontwerp en de uitvoering van de sanitaire installaties, de leuningen aan trappen en de inrichting van binnen- en buitenruimten houden daar voldoende rekening mee;
   3° het gebouw is zo geconcipieerd dat er voldoende zicht is op het binnenkomen en het verlaten van het gebouw;
   4° het gebouw is vlot bereikbaar met het openbaar vervoer;
   5° er is voldoende parkeergelegenheid die rekening houdt met de behoeften van de gebruikers. Er is de mogelijkheid om personen dicht bij de ingang af te zetten of op te halen als dat noodzakelijk is;
   6° de infrastructuur laat toe dat de privacy van elke gebruiker gewaarborgd is en dat het altijd mogelijk is om de gepaste zorg te bieden en hulp te verlenen;
   7° de infrastructuur laat toe dat de veiligheid gewaarborgd is;
   8° de gebouwen en de lokalen worden regelmatig onderhouden en volgens het goedehuisvaderprincipe beheerd;
   9° de infrastructuur en de omgeving die toegankelijk is voor gebruikers en bezoekers, is integraal toegankelijk. De integrale toegankelijkheid wordt gegarandeerd door bij het ontwerp en de uitvoering ervan rekening te houden met het advies van Toegankelijk Vlaanderen, opgericht bij artikel 3 van het decreet van 28 maart 2014 houdende machtiging tot oprichting van het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Toegankelijk Vlaanderen in de vorm van een private stichting.
   Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 4°.
   § 3. Voor de specifieke ruimtes van de infrastructuur gelden de volgende normen:
   1° minstens 75% van de netto-oppervlakte van de functionele ruimten is ingericht voor therapie of diagnosestelling. De circulatieruimten, algemene bergingen en technische ruimten behoren niet tot de functionele ruimten;
   2° er zijn voldoende medewerkerslokalen. Elke voorziening beschikt minimaal over een lokaal waar medewerkers met elkaar kunnen overleggen;
   3° er zijn voldoende sanitaire installaties voor bezoekers en personeel;
   4° er is een verzorgingsruimte of -zone in het sanitair;
   5° er is voldoende bergruimte.
   § 4. Voor de circulatie van de infrastructuur gelden de volgende normen:
   1° elk gebouw met twee of meer bouwlagen die toegankelijk zijn voor de gebruikers, beschikt over een aangepaste lift;
   2° in alle ruimten die voor de gebruikers toegankelijk zijn, worden niveauverschillen, zoals treden, trappen en andere hindernissen, vermeden;
   3° het gebouw is zo geconcipieerd dat een vlotte en veilige circulatie mogelijk is;
   4° de deuropeningen zijn voldoende breed en hoog.
   Op verzoek van de aanvrager kan het Fonds [2 ...]2 een afwijking toestaan van de norm, vermeld in het eerste lid, 1° [2 , op voorwaarde dat voor elke functionele ruimte voor bezoekers en gebruikers in een gelijkwaardige ruimte wordt voorzien op het gelijkvloers]2.
   § 5. Voor het gebruikerscomfort van de infrastructuur gelden de volgende normen:
  [2 1° de verlichting houdt rekening met de veiligheid en behoeften van de gebruikers. In de verblijfsruimten is er een basisverlichting, aangevuld met aangepaste accentverlichting. In alle verblijfsruimten zijn daarvoor voldoende aansluitingen geïnstalleerd;
   2° de minimale verdiepingshoogte is 2,50 meter, gemeten van de vloer tot aan het afgewerkte plafond;
   3° in alle verblijfsruimtes bedraagt het raamoppervlak ten minste 1/6 van het nettovloeroppervlak. In een leefruimte met een nettovloeroppervlakte van meer dan 30 m2 bedraagt het raamoppervlak ten minste 1/7 van de nettovloeroppervlakte. Het glasoppervlak van het raam begint op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak. Er is zittend altijd een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk;
   4° de inkijk van buitenaf kan worden beperkt;
   5° de signalisatie is aangepast aan de doelgroep;
   6° de binnentemperatuur is regelbaar per verblijfsruimte, al dan niet via een centraal gebouwbeheersysteem.]2;
  [2 ...]2
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2020-03-20/17, art. 16, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (2)<BVR 2024-07-19/42, art. 18, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.6.De bouwfysische normen, vermeld in artikel 2 [1 tot en met 5/1]1, gelden met behoud van de toepassing van de wetgeving over veiligheid, hygiëne, comfort en bescherming van de arbeid.
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-20/17, art. 17, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>

HOOFDSTUK 3. - Subsidiabele oppervlakte

Art.7.[5 In dit artikel wordt verstaan onder:    1° subsidiabele oppervlakte: de som van de per bouwlaag berekende nuttige vloeroppervlakte, buitenmuren inbegrepen, die in aanmerking wordt genomen voor subsidiëring;    2° centrum voor integrale gezinszorg: een erkende voorziening van de categorie 2 als vermeld in artikel 2, § 1, 2°, van het besluit van 5 april 2019]5.   [4 De subsidiabele oppervlakte bedraagt maximaal:    1° voor een voorziening in de jeugdhulp die erkend is voor een typemodule verblijf als vermeld in bijlage 1 bij het besluit van 5 april 2019 [5 , met uitzondering van de centra voor integrale gezinszorg]5 : [8 en centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning]8 65 m2 per erkende module verblijf;    2° voor een voorziening in de jeugdhulp die erkend is voor de typemodule dagbegeleiding in groep, vermeld in de voormelde bijlage: 45 m2 per erkende module dagbegeleiding in groep;    3° voor een voorziening in de jeugdhulp die erkend is voor een typemodule diagnostiek of een typemodule begeleiding [6 , met uitzondering van [8 de typemodule begeleiding in een kleinschalige wooneenheid" de zinsnede "de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning,]8 de typemodule begeleiding in een kleinschalige wooneenheid,]6 of een typemodule behandeling als vermeld in de voormelde bijlage: 20 m2 per voltijds equivalent van de maximale personeelsbezetting die in aanmerking komt voor de subsidiëring van de personeelskosten, vermeld in het voormelde besluit;    4° voor een dienst voor herstelgerichte en constructieve afhandeling als vermeld in artikel 7 van het voormelde besluit, en voor een vergunde dienst voor pleegzorg: 20 m2 per voltijds equivalent van de personeelsformatie die de Vlaamse minister, bevoegd voor opgroeien, vaststelt;    5° voor een centrum voor ontwikkelingsstoornissen: 65 m2 per voltijds equivalent van de personeelsformatie die de Vlaamse minister, bevoegd voor opgroeien, vaststelt.   [5 6° voor een centrum voor integrale gezinszorg, met behoud van de toepassing van punt 2° en 3° : 65 m2 per gebruiker die het centrum volgens zijn erkenning kan opnemen;]5   [6 7° voor een voorziening in de jeugdhulp die erkend is voor de typemodule begeleiding in een kleinschalige wooneenheid, vermeld in de voormelde bijlage: 65 m2 per erkende module begeleiding in een kleinschalige wooneenheid.]6   [7 8° voor een OverKophuis:    a) met minder dan 3 vte van de personeelsformatie die het Agentschap Opgroeien regie vaststelt: 150 m2 per OverKophuis;    b) met 3 tot 6 vte van de personeelsformatie die het Agentschap Opgroeien regie vaststelt: 300 m2 per OverKophuis;    c) met 6 of meer vte van de personeelsformatie die het Agentschap Opgroeien regie vaststelt: 450 m2 per OverKophuis.]7   [8 "9° voor een vertrouwenscentrum kindermishandeling: 50 m2 per voltijdsequivalent van de personeelsbezetting die het agentschap Opgroeien regie subsidieert;    10° voor een centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning:    a) 50 m2 per residentiële opvangplaats waarvoor het centrum subsidies ontvangt van het agentschap Opgroeien regie. De voormelde norm geldt voor de verschillende typemodules van residentiële opvang, vermeld in artikel 45, 49 en 53 van het ministerieel besluit van 21 december 2012 betreffende het aanbod, beschreven in typemodules, van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning;    b) 30 m2 per ambulante opvangplaats als vermeld in artikel 23 van het voormelde ministerieel besluit, waarvoor men subsidies ontvangt van het agentschap Opgroeien regie;    c) 20 m2 per voltijdsequivalent, ingezet voor de mobiele begeleiding, waarvoor men subsidies ontvangt van het agentschap Opgroeien regie. Dat geldt voor de verschillende typemodules van mobiele begeleiding, vermeld in artikel 8, 11, 14, 17 en 20 van het voormelde ministerieel besluit;    d) 30 m2 per voltijdsequivalent, ingezet voor de typemodule ambulante pedagogische training in groepsverband, van ouders samen met kinderen, als vermeld in artikel 29 van het voormelde ministerieel besluit, waarvoor men subsidies ontvangt van het agentschap Opgroeien regie;    e) 15 m2 per voltijdsequivalent, ingezet voor andere typemodules van ambulante training in groepsverband als vermeld in artikel 35 en 38 van het voormelde ministerieel besluit, waarvoor men subsidies ontvangt van het agentschap Opgroeien regie]8    Van de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld in het tweede lid, kan [8 het Fonds alleen op gemotiveerd verzoek van de aanvrager een afwijking toestaan]8 als de erkennings- en exploitatievoorwaarden dat vereisen of omdat vanwege kleinschaligheid of de bijzonderheid van de doelgroep een meeroppervlakte vereist is om een efficiënte werking te garanderen. De afwijking kan maximaal 30% bedragen.]4   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)   (6)   (7)   (8)
HOOFDSTUK 4. - Investeringssubsidie

Art.8.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de nieuwbouw, uitrusting en meubilering inbegrepen, is voor de sector van [1 de [5 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]5 en de vergunde diensten voor pleegzorg]1 vastgesteld op 550 euro per m2. [4 Als een voorziening een erkenning heeft voor de typemodule [5 [6 veilig]6 verblijf of de typemodule verblijf in een voorziening van categorie 8 als vermeld in bijlage 1 bij het besluit van 5 april 2019]5, wordt het voormelde basisbedrag vastgesteld op 720 euro per m2 voor de infrastructuur die betrekking heeft op die typemodule.]4   § 2. [3 Voor een nieuwbouw kan een subsidiebelofte worden toegekend voor de projectfasen technische uitrusting, afwerking, uitrusting en meubilering, ook al is de projectfase ruwbouw al aangevat of gerealiseerd voordat de subsidiebelofte voor nieuwbouw wordt aangevraagd. De projectfase ruwbouw wordt dan niet gesubsidieerd. Een subsidiebelofte voor de projectfase uitrusting en meubilering alleen is niet mogelijk. Bij de subsidiebelofte wordt de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in paragraaf 1, dan verdeeld op de volgende wijze:    1° technische uitrusting: 30%;    2° afwerking: 25%;    3° uitrusting en meubilering: 10%.    De projectfase ruwbouw, vermeld in het eerste lid, omvat de gevelsluiting, bovenbouw, onderbouw en dakwerken, en wordt gerealiseerd conform de bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in dit besluit]3.   ----------   (1)   (2)   (3)   (4)   (5)   (6)
Art.9.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding is voor de sector van [1 de [4 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]4 en de vergunde diensten voor pleegzorg]1 vastgesteld op 500 euro per m2. [3 Als een voorziening een erkenning heeft voor de typemodule [4 [5 veilig]5 verblijf of de typemodule verblijf in een voorziening van categorie 8 als vermeld in bijlage 1 bij het besluit van 5 april 2019]4, wordt het voormelde basisbedrag vastgesteld op 670 euro per m2 voor de infrastructuur die betrekking heeft op die typemodule.]3
  § 2. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de eerste uitrusting en meubilering bij uitbreiding is voor de sector van [1 de [4 voorzieningen in de jeugdhulp, de centra voor ontwikkelingsstoornissen]4 en de vergunde diensten voor pleegzorg]1 vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening.
  De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk worden terugbetaald.
  § 3. De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in paragrafen 1 en 2, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in artikel 8, § 1.
  [2 § 4. Voor een uitbreiding van een voorziening of een dienst als vermeld in paragraaf 1 kan een subsidiebelofte worden toegekend voor de projectfasen technische uitrusting, afwerking, uitrusting en meubilering, ook al is de projectfase ruwbouw al aangevat of gerealiseerd voordat de subsidiebelofte voor uitbreiding wordt aangevraagd. De projectfase ruwbouw wordt dan niet gesubsidieerd. Een subsidiebelofte voor de projectfase uitrusting en meubilering alleen is niet mogelijk. Bij de subsidiebelofte wordt de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in paragraaf 1, dan verdeeld op de volgende wijze:
   1° technische uitrusting: 30%;
   2° afwerking: 25%.
   De projectfase ruwbouw, vermeld in het eerste lid, omvat de gevelsluiting, bovenbouw, onderbouw en dakwerken, en wordt gerealiseerd conform de bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in dit besluit.
   Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de uitrusting en meubilering, vermeld in het eerste lid, is vastgesteld op 60% van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is. De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald.
   De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in deze paragraaf, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in artikel 8, § 2]2
  ----------
  (1)<BVR 2014-09-05/12, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 13-11-2014>
  (2)<BVR 2018-07-06/25, art. 26, 007; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
  (3)<BVR 2019-05-17/67, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
  (4)<BVR 2020-03-20/17, art. 20, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>
  (5)<BVR 2023-05-05/04, art. 14, 015; Inwerkingtreding : 01-09-2023>

Art.10.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor verbouwingswerken is vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening. De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk worden terugbetaald.
  § 2. Het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor verbouwingswerken mag ten hoogste 75 % bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 9, § 1.
  [1 In afwijking van het eerste lid mag het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor verbouwingswerken ten hoogste 100% bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 9, § 1 en § 3, als het gaat om een ingrijpende duurzame verbouwing waardoor de realisatie gelijkwaardig wordt aan een nieuwbouw. Die verbouwing voldoet aan al de volgende voorwaarden:
   1° het betreft een renovatie waarbij de technische installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren, volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geïsoleerd, behalve bij die erfgoedgebouwen waar zulke renovatie niet haalbaar blijkt;
   2° het project voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden voor comfort en gebruik van energie, water en materialen, zoals bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
   3° het gebouw heeft een functionaliteit die gelijkwaardig is aan een nieuwbouw.
   [3 ...]3
  § 3. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de eerste uitrusting en meubilering bij verbouwing is vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming, tot maximaal 50 euro per m2. Dat basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening.
  De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk worden terugbetaald.
  ----------
  (1)<BVR 2018-07-06/25, art. 27, 007; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
  (2)<BVR 2019-05-17/67, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
  (3)<BVR 2024-07-19/42, art. 20, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.11.Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop [1 met of zonder verbouwing]1, uitrusting en meubilering inbegrepen, bedraagt maximaal 75 % van het basisbedrag van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 8. Als het gebouw dat het voorwerp uitmaakt van de aankoop, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ligt of in[3 een van de centrumsteden, vermeld in artikel 19ter decies van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds]3, bedraagt het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop [1 met of zonder verbouwing]1, uitrusting en meubilering inbegrepen, maximaal 100 % van het basisbedrag van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 8.
  Voor de aankoop kan ten hoogste 60 % van de som van de door [4 de Vlaamse Belastingdienst, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingdienst,]4 geschatte venale waarde van het gebouw en de aan de aankoop verbonden en bewezen notariskosten en [2 registratiebelasting of registratierechten]2 of btw in aanmerking komen voor de investeringssubsidie.
  [5 In afwijking van het eerste lid kan het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor aankoop met verbouwing ten hoogste 100% bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 9, § 1 en § 3, als het gaat om een ingrijpende duurzame verbouwing waardoor de realisatie gelijkwaardig wordt aan een nieuwbouw. De voormelde verbouwing voldoet aan al de volgende voorwaarden:
   1° het betreft een renovatie waarbij de technische installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren, volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geïsoleerd, behalve bij die erfgoedgebouwen waar die renovatie niet haalbaar blijkt;
   2° het project voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden voor comfort en gebruik van energie, water en materialen die de Vlaamse minister, bevoegd voor de zorginfrastructuur, bepaalt;
   3° het gebouw heeft een functionaliteit die gelijkwaardig is aan een nieuwbouw.]5
  ----------
  (1)<BVR 2011-11-10/07, art. 75, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
  (2)<BVR 2014-12-19/87, art. 22, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<BVR 2018-07-06/25, art. 28, 007; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
  (4)<BVR 2019-05-17/67, art. 12, 009; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
  (5)<BVR 2024-07-19/42, art. 21, 018; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.12.
  <Opgeheven bij BVR 2024-05-31/16, art. 15, 017; Inwerkingtreding : 01-08-2024>

Art.13.
  <Opgeheven bij BVR 2018-07-06/25, art. 29, 007; Inwerkingtreding : 11-10-2018>

Art.14.De bedragen, vermeld in artikelen 8, 9 en 10, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de bouwindex. De basisindex is die van 1 januari 1994.
  De aanpassing, vermeld in het eerste lid, wordt doorgevoerd aan de hand van de actualisatieformule 0,40 s/S + 0,40 i/I + 0,20, waarbij :
  1° s : het officiële loon in de bouwnijverheid voor categorie 2A, dat van kracht is op 1 januari van het jaar in kwestie;
  2° S : 19,885;
  3° i : de index van de bouwmaterialen die van kracht is op 1 november voorafgaand aan het jaar in kwestie. [1 Vanaf 1 januari 2023 stemt i overeen met de Index I 2021, zoals berekend door de Federale Overheidsdienst Economie op 1 december voorafgaand aan het jaar in kwestie, na vermenigvuldiging met de coëfficiënt 87,02]1;
  4° I : 3627.
  ----------
  (1)<BVR 2023-01-13/05, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.15.Behalve voor de aankoop omvat de investeringssubsidie, naast het bedrag dat exclusief btw wordt vastgesteld met toepassing van artikelen 8, 9, [1 10 en 11]1, een subsidie voor de btw tegen het geldende tarief en voor de algemene onkosten tegen 10 %. De totale investeringssubsidie wordt als volgt berekend : basisbedrag + geldende btw op het basisbedrag + algemene onkosten à 10 % op het basisbedrag + geldende btw op de algemene onkosten.
  ----------
  (1)<BVR 2018-07-06/25, art. 30, 007; Inwerkingtreding : 11-10-2018>

HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepaling

Art.16. In artikel 15, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 en 24 juli 2009, wordt punt g) vervangen door wat volgt :   " g) artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van18 juni 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand. "
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen

Art.17. Het besluit van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, wordt opgeheven.
Art.18. Voor de dossiers waarvoor de subsidiebelofte werd gegeven voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, gelden de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 19.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.