Details





Titel:

10 SEPTEMBER 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor het algemeen welzijnswerk(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-10-2010 en tekstbijwerking tot 11-09-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Bouwtechnische en bouwfysische normen
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. - Subsidiabele oppervlakte
Art. 6
HOOFDSTUK 4. - Investeringssubsidie
Art. 7-14
HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepaling
Art. 15
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art. 16-18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1999036084  1999036088 





Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder :
  1° centrum voor algemeen welzijnswerk : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor algemeen welzijnswerk als vermeld in het decreet betreffende het algemeen welzijnswerk;
  2° centrum voor teleonthaal : een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor teleonthaal als vermeld in het decreet betreffende het algemeen welzijnswerk;
  [1 2° /1 erfgoedgebouw: een gebouw dat aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
   a) een beschermd monument als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   b) een gebouw dat deel uitmaakt van een beschermd cultuurhistorisch landschap of van een beschermd stads- of dorpsgezicht als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   c) een gebouw dat vastgesteld is in de inventaris van het bouwkundig erfgoed als vermeld in het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013;
   d) een gebouw dat ingeschreven is in de inventaris van het onroerend erfgoed van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest overeenkomstig het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening;
   2° /2 Fonds: het Fonds, vermeld in artikel 2, 4°, van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;]1
  3° sector van het algemeen welzijnswerk : de centra voor algemeen welzijnswerk en de centra voor teleonthaal.
  ----------
  (1)<BVR 2024-07-19/42, art. 28, 012; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

HOOFDSTUK 2. - Bouwtechnische en bouwfysische normen
Art.2.De infrastructuur met een functionele bestemming in de sector van het algemeen welzijnswerk moet voldoen aan de volgende algemene bouwtechnische en bouwfysische normen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen :
  1° de regelgeving over de brandveiligheid;
  2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek;
  3° de regelgeving over de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat;
  4° het algemeen reglement inzake elektrische installaties;
  5° de typebestekken, opgesteld door het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;
  6° de regelgeving over de stedenbouw en de ruimtelijke ordening;
  7° de regelgeving over de milieuvergunningen;
  8° [1 indien van toepassing, de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.]1
  ----------
  (1)<BVR 2011-11-10/07, art. 78, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2011>

Art.3.De infrastructuur van een centrum voor algemeen welzijnswerk moet voldoen aan de volgende specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen :
  1° de gebouwen waarover een centrum voor algemeen welzijnswerk beschikt, moeten gemakkelijk toegankelijk en bereikbaar zijn, onder meer met het openbaar vervoer;
  2° [2 ...]2
  3° de lokalen moeten aangepast zijn aan de hulp- en dienstverleningsdoeleinden en de lokalen waar de ontvangst en de hulp- en dienstverlening plaatsvinden of de opvang gebeurt, moeten voldoende geïsoleerd zijn tegen het geluid;
  4° [2 de basisinfrastructuur van een centrum voor algemeen welzijnswerk bestaat uit de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn :
   a) voor de secretariaatsfunctie :
   1) een administratieve ruimte en ontvangstruimte van 20 m2;
   2) een archief- en bergruimte van samen 10 m2;
   b) voor de hulpverleningsfunctie :
   1) een wachtruimte van 10 m2;
   2) een multifunctionele ruimte van 25 m2 die opdeelbaar is in functie van de noden van de voorziening;
   3) een sanitaire ruimte van 10 m2, met gescheiden toilet voor mannen en vrouwen en met minstens één rolstoeltoegankelijk toilet;
   4) een bureauruimte van 12 m2, waar de hulpverlener taken uitvoert zonder dat de cliënt aanwezig is in de ruimte;]2
  [3 5) een gespreksruimte van 16 m2;]3
  5° [3 als een centrum voor algemeen welzijnswerk voorziet in groepsopvang, waarbij de gemeenschappelijke ruimten zich apart van de bewonerskamer bevinden, beschikt het gebouw van het centrum, naast de ruimtes, vermeld in punt 4°, minstens over de volgende ruimtes, die voldoen aan de volgende voorwaarden:
   a) een verblijfsruimte. Die bevat de bewonerskamer, inclusief de individuele sanitaire cel met minstens een toilet en wastafel met warm en koud water, de gemeenschappelijke zit-, eet- en sanitaire ruimten voor bewoners en de keuken. De totale nettovloeroppervlakte van de verblijfsruimte bedraagt:
   1) voor een eenpersoonskamer: minimaal 25 m2 per kamer, waarvan minimaal 16 m2 privéruimte, exclusief individuele sanitaire cel, en minimaal 4 m2 gemeenschappelijke zit- en eetruimte;
   2) voor een tweepersoonskamer: minimaal 30 m2 per kamer, waarvan minimaal 8 m2 per persoon privéruimte, exclusief individuele sanitaire cel en minimaal 4 m2 per persoon gemeenschappelijke zit- en eetruimte;
   3) voor een gezinskamer van minstens drie personen per kamer: de totale nettovloeroppervlakte van een tweepersoonskamer, verhoogd met minimaal 8 m2 privéruimte, exclusief individuele sanitaire cel, en minimaal 4 m2 gemeenschappelijke zit- en eetruimte per bijkomende persoon;
   b) voldoende sanitair in de nabijheid van de bewonerskamers en van de gemeenschappelijke zit- en eetruimten. Dat sanitair bevat de volgende elementen:
   1) één bad of douche per vijf bewoners als er geen individuele douches zijn;
   2) ten minste één gemeenschappelijke badkamer met bad en toilet als er individuele douches zijn;
   3) voldoende sanitaire ruimten voor bezoekers en personeel;
   c) 25% integraal toegankelijke bewonerskamers;
   d) 25% integraal toegankelijke gemeenschappelijke badkamers. Die beschikken over een bad of een douche en een rolstoeltoegankelijk toilet met wastafel met warm en koud water. Minstens één gemeenschappelijke integraal toegankelijke badkamer beschikt over een bad en een rolstoeltoegankelijk toilet met wastafel met warm en koud water;
   e) voldoende buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;
   f) de ruimtes, vermeld in punt a) tot e), voldoen aan de toepasselijke normen inzake woonkwaliteit;]3
  [3 6° als een centrum voor algemeen welzijnswerk voorziet in studiowonen, waarbij alle ruimtes, vermeld in dit punt, zich in één ruimte bevinden, met uitzondering van punt 6°, b) en d), beschikt het gebouw van het centrum, naast de ruimtes, vermeld in punt 4°, minstens over de volgende ruimtes, die voldoen aan de volgende voorwaarden:
   a) een verblijfsruimte. Die bevat de bewonerskamer, de sanitaire cel met minstens een toilet, een wastafel met warm en koud water en een bad of douche, de zit- en eetruimten voor bewoners en de keuken. De totale nettovloeroppervlakte van de verblijfsruimte bedraagt:
   1) voor een eenpersoonsstudio: minimaal 25 m2;
   2) voor een tweepersoonsstudio: minimaal 30 m2;
   3) voor een gezinsstudio van minstens 3 personen per studio: de totale nettovloeroppervlakte van de tweepersoonsstudio, vermeerderd met 12 m2 per bijkomende persoon;
   b) voldoende buitenruimte voor gebruikers, bezoekers en personeel;
   c) 25% integraal toegankelijke studio's;
   d) één gemeenschappelijke badkamer met een bad en een toilet met wastafel met warm en koud water;
  [4 Voor kleinschalige projecten studiowonen geldt deze voorwaarde niet;]4
   e) de ruimtes, vermeld in punt a) tot d), voldoen aan de toepasselijke normen inzake woonkwaliteit".
  [4 In het eerste lid, 6°, d), wordt verstaan onder kleinschalige projecten studiowonen: projecten studiowonen van maximum zeven studio's.
   Het Fonds kan, op verzoek van de voorziening, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid, 5°, a) 1), 2) en 3), en c) en d). De voormelde afwijking kan alleen worden toegestaan als minimaal de volgende ruimten aanwezig zijn:
   1° één integraal toegankelijke bewonerskamer;
   2° één gemeenschappelijke badkamer, die minstens beschikt over een bad en een toilet met wastafel met warm en koud water als er een integraal toegankelijke bewonerskamer met rolstoeltoegankelijke douche is. Als er geen integraal toegankelijke bewonerskamer met rolstoeltoegankelijke douche is, is er één integraal toegankelijke gemeenschappelijke badkamer, die minstens beschikt over een bad en een toilet met wastafel met warm en koud water.
   Het Fonds kan, op verzoek van de voorziening, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in het eerste lid, 6°, a), 1), 2) en 3), en c). De voormelde afwijking kan alleen worden toegestaan als er minimaal één integraal toegankelijke studio aanwezig is.]4]3
  [4 De Vlaamse minister, bevoegd voor de zorginfrastructuur, kan de voorwaarden bepalen waaronder de afwijkingen, vermeld in het derde en vierde lid, kunnen worden toegestaan.
   Voor het gebruikerscomfort van de infrastructuur gelden de volgende normen:
   1° de verlichting houdt rekening met de veiligheid en behoeften van de gebruikers. In de verblijfsruimten is er een basisverlichting, aangevuld met aangepaste accentverlichting. In alle verblijfsruimten zijn daarvoor voldoende aansluitingen geïnstalleerd;
   2° de minimale verdiepingshoogte is 2,50 meter, gemeten van de vloer tot aan het afgewerkte plafond;
   3° in alle verblijfsruimtes bedraagt het raamoppervlak ten minste 1/6 van het nettovloeroppervlak. In een leefruimte met een nettovloeroppervlakte van meer dan 30 m2 bedraagt het raamoppervlak ten minste 1/7 van de nettovloeroppervlakte. Het glasoppervlak van het raam begint op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak. Er is zittend altijd een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk;
   4° de inkijk van buitenaf kan worden beperkt;
   5° de signalisatie is aangepast aan de doelgroep;
   6° de binnentemperatuur is regelbaar per verblijfsruimte, al dan niet via een centraal gebouwbeheersysteem.]4
  ----------
  (1)<BVR 2014-02-14/26, art. 35, 003; Inwerkingtreding : 25-04-2014>
  (2)<BVR 2019-04-05/46, art. 11, 007; Inwerkingtreding : 20-07-2019>
  (3)<BVR 2022-09-02/14, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 08-12-2022>
  (4)<BVR 2024-07-19/42, art. 29, 012; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.4.De infrastructuur van een centrum voor teleonthaal moet voldoen aan de volgende specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen :
  1° [1 ...]1
  2° de lokalen moeten aangepast zijn aan de hulpverleningsdoeleinden en ze moeten voldoende geïsoleerd zijn tegen het geluid;
  3° [1 de basisinfrastructuur van een centrum voor teleonthaal bestaat uit de volgende ruimtes, waarbij de opgegeven nettovloeroppervlakten minima zijn :
   a) een administratieve ruimte en ontvangstruimte van 20 m2;
   b) een multifunctionele ruimte van 25 m2 die opdeelbaar is in functie van de noden van de voorziening;
   c) een archief- en bergruimte van samen 10 m2;
   d) een sanitaire ruimte van minimum 10 m2, met gescheiden toilet voor mannen en vrouwen, en met minstens één rolstoeltoegankelijke toilet;
   e) een werkruimte voor vrijwilligers van 20 m2;
   f) per voltijds equivalent van de door de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, aanvaarde personeelsformatie voor de inhoudelijke medewerkers, 12 m2 bureauruimte.]1
  ----------
  (1)<BVR 2019-04-05/46, art. 12, 007; Inwerkingtreding : 20-07-2019>

Art.5. De bouwfysische normen, vermeld in artikel 2 tot en met 4, gelden met behoud van de toepassing van de wetgeving over veiligheid, hygiëne, comfort en bescherming van de arbeid.

HOOFDSTUK 3. - Subsidiabele oppervlakte
Art.6.In dit artikel wordt verstaan onder subsidiabele oppervlakte : de som van de per bouwlaag berekende nuttige vloeroppervlakte, buitenmuren inbegrepen, die in aanmerking wordt genomen voor subsidiëring.
  De subsidiabele oppervlakte bedraagt maximaal :
  1° [2 voor een centrum voor algemeen welzijnswerk:
   a) 50 m2 per tegelijk aanwezige fysieke persoon. Het aantal tegelijk aanwezige fysieke personen wordt berekend door het aantal voltijdsequivalenten, vermeld in het besluit waarmee de erkenning wordt toegekend, te vermenigvuldigen met 2,68;
   b) als het centrum voorziet in residentiële opvang, wordt de subsidiabele oppervlakte verhoogd met:
   1) 37 m2 voor een eenpersoonskamer of -studio;
   2) 7,5 m2 bovenop de oppervlakte van een eenpersoonskamer of studio voor een tweepersoonskamer of -studio;
   3) 18 m2 bovenop de oppervlakte van een tweepersoonskamer of studio per extra gebruiker vanaf de derde persoon in een gezinskamer of -studio;]2
  2° voor een centrum voor teleonthaal : 50 m2 per voltijds equivalent van de door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, aanvaarde personeelsformatie.
  [1 ...]1
  Van de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld in het tweede [1 ...]1, kan [3 het Fonds alleen op gemotiveerd verzoek van de aanvrager een afwijking toestaan]3 bij verbouwing of uitbreiding, voor zover de erkennings- en exploitatievoorwaarden dat vereisen.
  ----------
  (1)<BVR 2018-07-06/25, art. 51, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
  (2)<BVR 2022-09-02/14, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 08-12-2022>
  (3)<BVR 2024-07-19/42, art. 30, 012; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

HOOFDSTUK 4. - Investeringssubsidie
Art.7.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de nieuwbouw, uitrusting en meubilering inbegrepen, is voor de sector van het algemeen welzijnswerk vastgesteld op 550 euro per m2.
  § 2. [1[2 Voor een nieuwbouw kan een subsidiebelofte worden toegekend voor de projectfasen technische uitrusting, afwerking, uitrusting en meubilering, ook al is de projectfase ruwbouw al aangevat of gerealiseerd voordat de subsidiebelofte voor nieuwbouw wordt aangevraagd. De projectfase ruwbouw wordt dan niet gesubsidieerd. Een subsidiebelofte voor de projectfase uitrusting en meubilering alleen is niet mogelijk. Bij de subsidiebelofte wordt de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in paragraaf 1, dan verdeeld op de volgende wijze:
   1° technische uitrusting: 30%;
   2° afwerking: 25%;
   3° uitrusting en meubilering: 10%.
   De projectfase ruwbouw, vermeld in het eerste lid, omvat de gevelsluiting, bovenbouw, onderbouw en dakwerken, en wordt gerealiseerd conform de bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in dit besluit.]2]1
  ----------
  (1)<BVR 2016-01-15/17, art. 31, 005; Inwerkingtreding : 20-03-2016>
  (2)<BVR 2018-07-06/25, art. 52, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>

Art.8.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding is voor de sector van het algemeen welzijnswerk vastgesteld op 500 euro per m2.
  § 2. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de eerste uitrusting en meubilering bij uitbreiding is voor de sector van het algemeen welzijnswerk vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt, als dat nodig is, verminderd op basis van de eindafrekening.
  De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk worden terugbetaald.
  § 3. De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in paragraaf 1 en 2, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in artikel 7.
  [1 § 4. Voor een uitbreiding in de sector van het algemeen welzijnswerk kan een subsidiebelofte worden toegekend voor de projectfasen technische uitrusting, afwerking, uitrusting en meubilering, ook al is de projectfase ruwbouw al aangevat of gerealiseerd voordat de subsidiebelofte voor uitbreiding wordt aangevraagd. De projectfase ruwbouw wordt dan niet gesubsidieerd. Een subsidiebelofte voor de projectfase uitrusting en meubilering alleen is niet mogelijk. Bij de subsidiebelofte wordt de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in paragraaf 1, dan verdeeld op de volgende wijze:
   1° technische uitrusting: 30%;
   2° afwerking: 25%.
   De projectfase ruwbouw, vermeld in het eerste lid, omvat de gevelsluiting, bovenbouw, onderbouw en dakwerken, en wordt gerealiseerd conform de bouwtechnische en bouwfysische normen, vermeld in dit besluit.
   Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de uitrusting en meubilering, vermeld in het eerste lid, is vastgesteld op 60% van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt verminderd op basis van de eindafrekening als dat nodig is. De te veel ontvangen investeringssubsidie wordt onmiddellijk terugbetaald.
   De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in deze paragraaf, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, vermeld in artikel 7, § 2.]1
  ----------
  (1)<BVR 2018-07-06/25, art. 53, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>

Art.9.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor verbouwingswerken is vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dat basisbedrag wordt, als dat nodig is, verminderd op basis van de eindafrekening. De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk worden terugbetaald.
  § 2. Het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor verbouwingswerken mag ten hoogste 75 % bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 8, § 1.
  [1 In afwijking van het eerste lid mag het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor verbouwingswerken ten hoogste 100% bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 8, § 1 en § 3, als het gaat om een ingrijpende duurzame verbouwing waardoor de realisatie gelijkwaardig wordt aan een nieuwbouw. Die verbouwing voldoet aan al de volgende voorwaarden:
   1° het betreft een renovatie waarbij de technische installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren, volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geïsoleerd, behalve bij die erfgoedgebouwen waar zulke renovatie niet haalbaar blijkt;
   2° het project voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden voor comfort en gebruik van energie, water en materialen, zoals bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;
   3° het gebouw heeft een functionaliteit die gelijkwaardig is aan een nieuwbouw.
   [3 ...]3]1
  [2 4° een gebouw dat ingeschreven is in de inventaris van het onroerend erfgoed van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest overeenkomstig het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening.]2
  § 3. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de eerste uitrusting en meubilering bij verbouwing is vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming, tot maximaal 50 euro per m2. Dat basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening.
  De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk worden terugbetaald.
  ----------
  (1)<BVR 2018-07-06/25, art. 54, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
  (2)<BVR 2019-05-17/67, art. 23, 008; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
  (3)<BVR 2024-07-19/42, art. 31, 012; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.10.Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop [1 met of zonder verbouwing]1, uitrusting en meubilering inbegrepen, bedraagt maximaal 75 % van het basisbedrag van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 7. Als het gebouw dat het voorwerp uitmaakt van de aankoop, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ligt of in [3 een van de centrumsteden, vermeld in artikel 19ter decies van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds]3, bedraagt het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop [1 met of zonder verbouwing]1, uitrusting en meubilering inbegrepen, maximaal 100 % van het basisbedrag van de investeringssubsidie, vermeld in artikel 7.
  Voor de aankoop kan ten hoogste 60 % van de som van de door [4 de Vlaamse Belastingdienst, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot oprichting van het agentschap Vlaamse Belastingdienst,]4 geschatte venale waarde van het gebouw en de aan de aankoop verbonden en bewezen notariskosten en [2 registratiebelasting of registratierechten]2 of btw in aanmerking komen voor de investeringssubsidie.
  [5 In afwijking van het eerste lid kan het basisbedrag van de totale investeringssubsidie voor aankoop met verbouwing ten hoogste 100% bedragen van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, vermeld in artikel 8, § 1 en § 3, als het gaat om een ingrijpende duurzame verbouwing, waardoor de realisatie gelijkwaardig wordt aan een nieuwbouw. De voormelde verbouwing voldoet aan al de volgende voorwaarden:
   1° het betreft een renovatie waarbij de technische installaties om een specifiek binnenklimaat te realiseren, volledig worden vervangen en minstens 75% van de bestaande en nieuwe scheidingsconstructies die het beschermd volume omhullen en die grenzen aan de buitenomgeving, worden geïsoleerd, behalve bij die erfgoedgebouwen waar zulke renovatie niet haalbaar blijkt;
   2° het project voldoet aan de minimumeisen en de voorwaarden voor comfort en gebruik van energie, water en materialen, die de Vlaamse minister, bevoegd voor de zorginfrastructuur, bepaalt;
   3° het gebouw heeft een functionaliteit die gelijkwaardig is aan een nieuwbouw.]5
  ----------
  (1)<BVR 2011-11-10/07, art. 79, 002; Inwerkingtreding : 19-12-2011>
  (2)<BVR 2014-12-19/87, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2015>
  (3)<BVR 2018-07-06/25, art. 55, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>
  (4)<BVR 2019-05-17/67, art. 24, 008; Inwerkingtreding : 19-09-2019>
  (5)<BVR 2024-07-19/42, art. 32, 012; Inwerkingtreding : 21-09-2024>

Art.11.
  <Opgeheven bij BVR 2024-05-31/16, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 01-08-2024>

Art.12.
  <Opgeheven bij BVR 2018-07-06/25, art. 56, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>

Art.13.De bedragen, vermeld in artikelen 7, 8 en 9, worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de bouwindex. De basisindex is die van 1 januari 1994.
  De aanpassing, vermeld in het eerste lid, wordt doorgevoerd aan de hand van de actualisatieformule 0,40 s/S + 0,40 i/I + 0,20, waarbij :
  1° s : het officiële loon in de bouwnijverheid voor categorie 2A, dat van kracht is op 1 januari van het jaar in kwestie;
  2° S : 19,885;
  3° i : de index van de bouwmaterialen die van kracht is op 1 november voorafgaand aan het jaar in kwestie. [1 Vanaf 1 januari 2023 stemt i overeen met de Index I 2021, zoals berekend door de Federale Overheidsdienst Economie op 1 december voorafgaand aan het jaar in kwestie, na vermenigvuldiging met de coëfficiënt 87,02]1;
  4° I : 3627.
  ----------
  (1)<BVR 2023-01-13/05, art. 6, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2023>

Art.14.Behalve voor de aankoop omvat de investeringssubsidie, naast het bedrag dat exclusief btw wordt vastgesteld met toepassing van artikelen 7, 8, [1 9 en 10]1, een subsidie voor de btw tegen het geldende tarief en voor de algemene onkosten tegen 10 % . De totale investeringssubsidie wordt als volgt berekend : basisbedrag + geldende btw op het basisbedrag + algemene onkosten à 10 % op het basisbedrag + geldende btw op de algemene onkosten.
  ----------
  (1)<BVR 2018-07-06/25, art. 57, 006; Inwerkingtreding : 11-10-2018>

HOOFDSTUK 5. - Wijzigingsbepaling
Art.15. In artikel 15, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, 24 juli 2009, 18 juni 2010 en 16 juli 2010, wordt punt d) vervangen door wat volgt :
  "d) artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor het algemeen welzijnswerk;".

HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen
Art.16. Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor het algemeen welzijnswerk, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000, 1 juni 2001 en 30 mei 2008, wordt opgeheven.

Art.17. Voor de dossiers waarvoor de subsidiebelofte werd gegeven voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, gelden de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.