2 DECEMBER 1986. - Koninklijk besluit betreffende de berekening van de bijdragen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen.
Art. 1-10
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° "koninklijk besluit nr. 38" : het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
2° "koninklijk besluit nr. 289" : het koninklijk besluit nr. 289 van 31 maart 1984 houdende tijdelijke maatregelen inzake matiging van de inkomsten der zelfstandigen met het oog op de vermindering van de openbare lasten en het financieel evenwicht van het sociaal statuut van de zelfstandigen;
3° "zelfstandigen" : de zelfstandigen beoogd bij artikel 1, 1° van het koninklijk besluit nr. 289;
4° "bedrijfsinkomsten" : de inkomsten bedoeld bij artikel 1, 2° van het koninklijk besluit nr. 289;
5° "bijdrage" : de bijdrage bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 289.
Art.2. De zelfstandige die in de loop van het jaar waarvoor de bijdrage dient vastgesteld een beroepsbezigheid heeft hervat, gestaakt of onderbroken :
_ hetzij omwille van een periode van arbeidsongeschiktheid, behoorlijk erkend krachtens het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;
_ hetzij omwille van een periode van militaire dienst in de zin van artikel 31, §§ 1 en 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen,is de bijdrage slechts verschuldigd voor elk der kwartalen van het jaar waarin hij onderworpen was aan het koninklijk besluit nr. 38.
Art.3. Indien het jaar 1983 of het jaar waarvoor de bijdrage dient vastgesteld, naargelang van het geval, geen vier kwartalen onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 omvat, omdat de beroepsbezigheid werd aangevangen, hervat, gestaakt of onderbroken door periodes beoogd bij artikel 2, worden de bedrijfsinkomsten van het jaar met het oog op de vaststelling van de bijdrage omgezet op jaarbasis.
Daartoe worden zij vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller 12 is en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal maanden in de loop waarvan de bezigheid werd uitgeoefend.
Art.4. § 1. Het feit dat, in de loop van het jaar waarvoor de bijdrage is verschuldigd, de manhelper de onderworpene werd aan het koninklijk besluit nr. 38 in de plaats van zijn vrouw-uitbaatster of dat aan deze modaliteit van onderwerping een einde werd gesteld, kan als zodanig niet beschouwd worden als een eerste vestiging in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 289, noch in hoofde van de man, noch in hoofde van de vrouw, naargelang van het geval.
§ 2. Wanneer de in § 1 bedoelde toestand zich voordoet, is ieder der echtgenoten voor het betrokken jaar de bijdrage slechts verschuldigd voor elk der kwartalen in de loop waarvan hij aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen was.
§ 3. Met het oog op de berekening van de door een zelfstandige arbeidster verschuldigde bijdrage, worden de kwartalen in de loop waarvan haar man-helper in haar plaats onderworpen was aan het koninklijk besluit nr. 38, gelijkgesteld met kwartalen in de loop waarvan zijzelf aan dit koninklijk besluit onderworpen was.
§ 4. Met het oog op de berekening van de door een zelfstandige verschuldigde bijdrage, wordt, voor de jaren in de loop waarvan hij aan het koninklijk besluit nr. 38 onderworpen was in de hoedanigheid van man-helper, in de plaats van zijn vrouw-uitbaatster, rekening gehouden met de bedrijfsinkomsten van zijn echtgenote, verhoogd met het deel der winsten dat, overeenkomstig de wetgeving op de inkomstenbelastingen, aan de man werd toegekend.
Art.5. De periodes bedoeld in artikel 2 worden als periodes van beroepsbezigheid beschouwd wanneer in de loop van de betreffende periodes de beroepsbezigheid van de betrokkene in zijn naam werd voortgezet door een tussenpersoon.
Art.6. Wanneer de beroepsbezigheid als zelfstandige door haar aard, zelf van jaar tot jaar slechts in de loop van een bepaald gedeelte van het jaar wordt uitgeoefend, worden, voor de toepassing van dit besluit, de uit dien hoofde verworven bedrijfsinkomsten geacht het gehele jaar te bestrijken.
Art.7. Onverminderd de bepaling van artikel 9, worden de coëfficiënten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° en 2° van het koninklijk besluit nr. 289, voor het jaar 1985, respectievelijk vastgesteld op 1,1153 en 1,0719.
Art.8. § 1. Voor de zelfstandige die een beroepsbezigheid heeft aangevangen in de loop van het jaar 1984 en in het jaar 1983 geen beroepsbezigheid heeft uitgeoefend waardoor hij onderworpen was aan het koninklijk besluit nr. 38, wordt de bijdrage voor de jaren 1985 en 1986 berekend overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 289, met dien verstande dat, waar dit artikel het jaar 1983 beoogt, het jaar 1984 dient aangehouden.
§ 2. Voor de zelfstandige die een beroepsbezigheid heeft aangevangen in de loop van het jaar 1985 en in het jaar 1984 geen beroepsbezigheid heeft uitgeoefend waardoor hij onderworpen was aan het koninklijk besluit nr. 38, wordt de bijdrage voor het jaar 1986 berekend overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 289, met dien verstande dat, waar dit artikel het jaar 1983 beoogt, het jaar 1985 dient aangehouden.
§ 3. Wanneer in het geval beoogd in § 1, de jaren 1984, 1985 of 1986, of in het geval beoogd in § 2, de jaren 1985 of 1986 geen vier kwartalen onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 omvatten, omdat de beroepsbezigheid werd aangevangen, hervat, gestaakt of onderbroken door periodes beoogd bij artikel 2, worden de bedrijfsinkomsten van het betrokken jaar omgezet op jaarbasis.
Daartoe worden zij vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller 12 is en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal maanden in de loop waarvan de bezigheid werd uitgeoefend.
§ 4. Op de zelfstandige beoogd in dit artikel zijn de bepalingen van de artikelen 4, 5 en 6 van dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Art.9. Met het oog op de berekening van de bijdrage voor het jaar 1985, in het geval bedoeld in artikel 8, § 1, worden de coëfficiënten beoogd in artikel 2, eerste lid, 1° en 2° van het koninklijk besluit nr. 289, respectievelijk vastgesteld op 1,0487 en 1,028.
Art. 10. Onze Minister van Middenstand en Onze Staatssecretaris voor Middenstand zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.