26 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-10-2002 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-3, 3bis, 4-5
HOOFDSTUK II. - De opdrachten van de school.
Art. 6
HOOFDSTUK III. - De algemene organisatie van de school.
Afdeling 1. - Bevoegdheden.
Art. 7-14, 14bis
Afdeling 2. - De huisvesting.
Art. 15
Afdeling 3. - De faculteitsraden.
Art. 16-18
Afdeling 4. - De academische raad.
Art. 19-21
Afdeling IVbis. De raad van bestuur. <ingevoegd bij KB 2006-08-10/31, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
Art. 21bis, 21ter, 21quater
Afdeling 5. - De vervolmakings- en opleidingsraad.
Art. 22-25
Afdeling VI. - [1 Het behandelen van individuele dossiers]1
Art. 25bis
HOOFDSTUK IV. - De leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°.
Art. 26-29
HOOFDSTUK V. - De diploma's.
Art. 30
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen.
Art. 31-59
HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen.
Art. 60
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 61-65
BIJLAGE.
Art. N, N1-N2
1963040202 1968111402 1978090201 1991007443 1994007217 1995007195 1998007184 1999007154
2003007172 2003029289 2004007212 2005007204 2006007212 2006007233 2006007351 2007007225 2008007001 2008007117 2008007175 2009007173 2010007132 2010007227 2011007147 2012007206 2013007174 2013007327 2014007339 2015007209 2016007101 2016007154 2016007423 2017020439 2017030738 2018013164 2018013208 2019011629 2019014260 2019041963 2020021151 2021033358 2021042246 2022033250 2023045892 2024006802
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.<KB 2006-08-10/31, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de school : de Koninklijke Militaire School;
2° de minister : de Minister van [1 Defensie]1;
3° de polytechnische faculteit : de groepering van opleidingen en het daarmee verbonden onderzoek in de volgende wetenschapsdomeinen : wiskunde, fysica, chemie, wapensystemen en ballistiek, bouwkunde en materialenleer, mechanica en " Communication, Information Systems & Sensors ";
4° de Faculteit sociale en militaire wetenschappen : de groepering van opleidingen en het daarmee verbonden onderzoek in de volgende wetenschapsdomeinen : filosofie, recht, psychologie, sociologie, geschiedenis, aardrijkskunde, economie, management, leadership, defensieaangelegenheden en militaire operaties;
5° de leerling : de leerling bedoeld in artikel 1 van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School;
6° een promotie : de leerlingen van dezelfde faculteit die hetzelfde basisvormingsjaar volgen;
7° een divisie : de leerlingen van de Faculteit sociale en militaire wetenschappen die een master in politieke en militaire wetenschappen of de (hogere stafopleiding) volgen; <KB 2007-12-20/89, art. 1, 1°, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2007>
8° een sessie : de leerlingen van de Faculteit sociale en militaire wetenschappen die een master in de openbare en militaire administratie of de (hogere opleiding voor militair administrateur) volgen. <KB 2007-12-20/89, art. 1, 2°, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2007>
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 75, 018; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.2.De specialiteiten van de polytechnische faculteit, bedoeld in artikel 1ter , [1 paragraaf 4]1, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School zijn :
1° [1 Network Enabled Capabilities (NEC)]1;
2° [1 Structure, Mobility and Propulsion (SMP)]1;
3° [1 ...]1
4° [1 ...]1
----------
(1)<KB 2022-09-06/06, art. 1, 031; Inwerkingtreding : 01-07-2022>
Art.3.Onverminderd de toepassing van de reglementaire bepalingen [1 die toepasselijk zijn de kandidaat-beroepsmilitairen en die uitgevaardigd zijn ter uitvoering van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht,]1 regelen de bepalingen van dit besluit de situatie van :
1° de kandidaat-beroepsofficieren die een vorming van officier volgen aan de polytechnische faculteit of aan de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de school;
2° de leerlingen bedoeld in artikel 1, 2°, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, die een volledige vorming, (een academische bachelor, een master) of een vormingsjaar volgen aan de polytechnische faculteit of aan de faculteit sociale en militaire wetenschappen, of die een programma volgen voorgesteld door de directeur van het academisch onderwijs; <KB 2005-08-02/31, art. 10, 004 ; Inwerkingtreding : 25-08-2005 ; zie ook art. 20>
3° de kandidaat-beroepsofficieren bedoeld in 1° en 2°, die een vorming volgen in een instelling van hoger onderwijs buiten de school.
(4° de beroepsofficieren, ambtenaren, diplomaten, magistraten of personen die door de Minister van [2 Defensie]2 werden aanvaard, die aan de polytechnische faculteit hetzij een doctorale vorming in de toegepaste wetenschappen volgen, hetzij een master in de militaire ingenieurswetenschappen, of, aan de Faculteit sociale en militaire wetenschappen hetzij een doctorale vorming in de sociale en militaire wetenschappen, hetzij een master in politieke en militaire wetenschappen of een master in de openbare en militaire administratie, hetzij een van de voortgezette vormingen van de officieren van het actief kader van de krijgsmacht.) <KB 2006-08-10/31, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 99, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
(2)<KB 2016-01-29/11, art. 75, 018; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art. 3bis. [1 Voor de toepassing van dit besluit :
1° volgen de academische graden elkaar op volgens de volgende rangorde : gewoon hoogleraar, hoogleraar of militaire hoogleraar, docent of militaire docent, repetitor of militaire repetitor;
2° wordt de academische graad van eerstaanwezend taalleraar beschouwd als gelijkwaardig aan de graad van docent.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-07-22/04, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
Art.4.<KB 2006-08-10/31, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> Onverminderd de toepassing van de reglementaire bepalingen [1 die toepasselijk zijn de kandidaat-beroepsmilitairen en die uitgevaardigd zijn ter uitvoering van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht,]1 zijn het programma van de cursussen en de af te leggen examens van de academische, militaire, sportieve of voortgezette vorming aan de polytechnische faculteit of aan de Faculteit sociale en militaire wetenschappen opgenomen (in de bijlage A en B) bij dit besluit. <KB 2008-09-01/34, art. 3, 009; zie ook art. 16, 1°>
De faculteiten verstrekken dit onderwijsprogramma, rekening houdend met de eindtermen en de visie van het onderwijs. Elke faculteit heeft het recht van initiatief inzake het door haar te verstrekken onderwijs. Ieder voorstel inzake het door haar te verstrekken onderwijs of, in voorkomend geval, het door beide faculteiten gezamenlijk te verstrekken onderwijs, wordt door de faculteit of de faculteiten gericht aan de commandant van de school via de directeur van het academisch onderwijs.
----------
(1)<KB 2013-12-26/03, art. 99, 015; Inwerkingtreding : 31-12-2013>
Art.5.(De cijfers van (de academische basisvorming) worden toegekend voor elke cursus of cursusgroep onderwezen gedurende het betrokken studiejaar. Zij dienen tot het vormen van een enkel cijfer over het geheel van het studiejaar. Zij vloeien voort uit de cijfers behaald [2 , naargelang het geval,]2 voor het dagelijks werk en voor de examens die de leerling moet afleggen. Het onderling gewicht van de examens en het dagelijks werk en het onderling gewicht van de cursussen zijn opgenomen (in de bijlage A) bij dit besluit. Het cijfer toegekend voor het geheel van het laatste studiejaar omvat de cijfers toegekend voor de (masterproef). Voor elke cursus of cursusgroep en voor de eindscriptie wordt een cijfer lager dan 50 % beschouwd als een uitsluitingscijfer.) [3 Het cijfer bekomen voor het dagelijks werk wordt niet in rekening gebracht voor de beoordeling van het resultaat van een herexamen.]3 <KB 2003-05-08/48, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 15-08-2003> <KB 2005-08-02/31, art. 11, 004 ; Inwerkingtreding : 25-08-2005 ; zie ook art. 20> <KB 2006-08-10/31, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> <KB 2008-09-01/34, art. 4, 1°, 009; Inwerkingtreding : 24-09-2008>
De belangrijkheidscoëfficient van elk studiejaar, met het oog op de rangschikking van de kandidaat-officieren, wordt bepaald in een reglement vastgesteld door de minister.
(De cijfers van de master in politieke en militaire wetenschappen en van de master in de openbare en militaire administratie [5 worden toegekend voor de cursussen of cursusgroepen onderwezen gedurende het betrokken academiejaar overeenkomstig de bijlage B bij dit besluit]5. Zij dienen tot het vormen van één enkel cijfer over het geheel van het academiejaar. Zij vloeien voort uit de cijfers behaald [2 , naargelang het geval,]2 voor het dagelijks werk, voor de individuele werken en de groepswerken en voor de examens die de stagiair moet afleggen. De toekenning en de gewichten van de cijfers, evenals het uitsluitingscijfer worden als volgt bepaald :
1° voor de master in politieke en militaire wetenschappen :
a) worden cijfers toegekend voor de volgende cursussen : "joint-operaties", "operaties eigen aan de component", "management en leadership" en "veiligheid en defensie";
b) [2 wordt een globaal cijfer toegekend voor de masterproef die bestaat uit het opstellen en de mondelinge verdediging van een onderzoekswerk in één van de cursussen bedoeld in a);]2
c) [2 ...]2
d) [2 is het onderling gewicht van de toegekende cijfers voor de cursussen bedoeld in a) en voor de masterproef bedoeld in b) opgenomen in de bijlage B aan dit besluit;]2
e) [2 wordt voor elke cursus bedoeld in a) of voor de masterproef bedoeld in b) een cijfer lager dan 50% beschouwd als een uitsluitingscijfer;]2
2° voor de master in de openbare en militaire administratie :
a) [5 kunnen cijfers worden toegekend]5 voor de volgende cursusgroepen : "begroting en financiën - overheidsopdrachten", "recht - statuten", "overheidsmanagement", "management en leadership" en "veiligheid en defensie";
b) wordt een globaal cijfer toegekend voor de masterproef, die bepaalde individuele werken uitgevoerd [5 , naargelang het geval,]5 in de cursusgroepen bedoeld in a) bevat [4 ...]4 [1 ...]1;
c) [4 ...]4
d) is het onderling gewicht van de toegekende cijfers voor de cursusgroepen [4 bedoeld in a) en voor de masterproef bedoeld in b)]4 opgenomen (in de bijlage B) aan dit besluit; <KB 2008-09-01/34, art. 4, 3°, 009; Inwerkingtreding : 24-09-2008>
e) wordt voor elke cursusgroep [4 bedoeld in a) of voor de masterproef bedoeld in b)]4 een cijfer lager dan 50 % beschouwd als een uitsluitingscijfer.) <KB 2007-12-20/89, art. 2, 2°, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2007>
----------
(1)<KB 2013-07-04/28, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 30-08-2013>
(2)<KB 2017-07-10/10, art. 1, 023; Inwerkingtreding : 25-08-2017>
(3)<KB 2018-07-19/21, art. 7, 024; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
(4)<KB 2019-08-29/16, art. 1, 028; Inwerkingtreding : 02-09-2019>
(5)<KB 2023-10-06/07, art. 1, 032; Inwerkingtreding : 28-08-2023>
HOOFDSTUK II. - De opdrachten van de school.
Art.6. Naast de opdrachten bepaald in de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School is de school ook belast met volgende opdrachten :
1° het beheer, de administratie en de opvolging van de academische vorming evenals de militaire, sportieve en karakteriële vorming verzekeren van de kandidaat-beroepsofficieren, aangewezen door de minister, die een vorming volgen in een instelling van hoger onderwijs buiten de school;
2° (...); <KB 2006-08-10/31, art. 6, 1°, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
3° cursussen organiseren voor het personeel van de krijgsmacht ter voorbereiding van examens met het oog op een overgang of sociale promotie, op verzoek van de chef defensie;
4° de programma's aan de minister voorstellen en cursussen organiseren voor de leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°;
5° cursussen organiseren ter voorbereiding van de taalexamens bepaald in de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;
6° studiedagen, seminaries en colloquia organiseren, op verzoek van de minister of van de chef defensie;
7° (activiteiten ontwikkelen van wetenschappelijk onderzoek in het kader van de onderwijsopdracht van de school, onder meer in het kader van een programma van wetenschappelijk onderzoek;) <KB 2004-08-13/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-08-2004>
(8° cursussen organiseren voor bepaalde officieren van het actief kader of van het reservekader in het kader van de basisvorming, van de complementaire vorming of van de voortgezette vorming (...).) <KB 2004-08-13/31, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 15-08-2004> <KB 2006-08-10/31, art. 5, 2°, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
HOOFDSTUK III. - De algemene organisatie van de school.
Afdeling 1. - Bevoegdheden.
Art.7. <KB 2006-08-10/31, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De commandant van de school (...) oefent nauwkeurig gezag en de leiding uit op alle diensttakken van de school. Hij is ermee belast te waken over de uitvoering van de wetten, besluiten, reglementen en beslissingen betreffende deze instelling. <KB 2008-05-18/41, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 23-06-2008>
Hij legt het ontwerp van begroting met bijhorende beleidslijnen voor aan de raad van bestuur.
In de externe relaties van de school treedt de commandant namens de school op, als rector.
Hij heeft het recht iedere raad bijeen te roepen en voor te zitten.
Art.8.
§ 1. (De directeur van het academisch onderwijs heeft de leiding van de directie van het academisch onderwijs [1 ...]1 en is belast met :
1° het voorstellen van :
a) de eindtermen van het academisch onderwijs;
b) de visie van het academisch onderwijs;
c) de strategische objectieven ter zake;
2° het geven van algemene richtlijnen aan de departementshoofden en de onderzoeksdirecteurs;
3° het verzekeren van :
a) de algemene organisatie van het academisch onderwijs en van het onderzoek;
b) de planning van de academische activiteiten;
4° de uitvoering van de onderwijsprogramma's en de onderzoeksprojecten en het beheer en de ontwikkeling van de capaciteiten inzake onderwijs en onderzoek van de school;
5° het beheer en de administratie van de personeelsleden van de directie;
6° het verzekeren van de controle en de bijsturing van het academisch onderwijs en het onderzoek gesteund op de feedback van de interne en externe klanten en op een systeem van kwaliteit;
7° het stellen van de behoefte aan noodzakelijke middelen voor de verwezenlijking van het onderwijs en het onderzoek en de opvolging van de invulling ervan door de voorbereiding, de aanpassing en de uitvoering van het meerjarenplan van de investeringen en de begroting voor het onderwijs en het onderzoek;
8° het behoud en de uitbouw van de banden tot externe samenwerking in zake onderwijs en onderzoek door het ontwikkelen van partnerschappen met Belgische of buitenlandse faculteiten en militaire scholen van universitair niveau voor officieren; (in de externe relaties van de school vertegenwoordigt de directeur van het academisch onderwijs de directie,) de polytechnische faculteit of de Faculteit sociale en militaire wetenschappen en neemt deel aan de vergaderingen van vice-rectoren; <KB 2007-07-09/36, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
9° de coördinatie van het opstellen van de programma's van wetenschappelijk onderzoek binnen de school;
10° het waken over de uitvoering van de programma's van wetenschappelijk onderzoek;
11° de uitoefening van het algemeen toezicht op alle activiteiten van het burger en militair personeel, in het domein van het wetenschappelijk onderzoek;
12° de uitoefening van de functie van tweede commandant in geval van afwezigheid van de commandant van de school.
Hij geeft hiervan rekenschap aan de commandant van de school.
In het domein van het wetenschappelijk onderzoek wordt hij bijgestaan door :
1° een cel coördinatie en beheer die eveneens belast is met het verzorgen van de relaties met instellingen buiten de school;
2° een commissie van het wetenschappelijk onderzoek die eveneens belast is met het evalueren van de projecten van onderzoek voorgesteld door de verscheidene departementen en met het voorstellen van het meerjarenprogramma van het wetenschappelijk onderzoek.
De organen bedoeld in het derde lid worden samengesteld uit personeelsleden van de school, die aangewezen worden door de commandant van de school, en hebben een adviserende bevoegdheid.
De leden van het onderwijzend personeel hebben initiatiefrecht inzake hun onderzoek. Iedere onderzoeksaanvraag wordt door de leden van het onderwijzend personeel onverwijld medegedeeld aan de directeur van het academisch onderwijs. De directeur verzoekt de commissie van het wetenschappelijk onderzoek haar advies te verstrekken. Wanneer een onderzoeksaanvraag een toekenning van middelen ten laste van de school of van Defensie vereist, wordt ze gericht aan de commandant van de school via de directeur van het academisch onderwijs.
De directeur van het academisch onderwijs moet beantwoorden aan de benoemingsvoorwaarden van de docent of van de militair docent.) <KB 2006-08-10/31, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
§ 2. (De militaire repetitoren :
1° verlenen hun medewerking aan de praktische werken, aan de geleide oefeningen alsook aan de controle van de kennis van de leerlingen;
2° mogen vervangingen verzekeren in uitzonderlijke gevallen;
3° mogen cursussen verstrekken in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, 3°, 5° en 8°;
4° verlenen hun medewerking in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, 6° en 7°.
De militaire taalleraren mogen cursussen verstrekken in het kader van de opdrachten bedoeld in artikel 6, 3°, 5° en 8°.) <KB 2004-08-13/31, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 15-08-2004>
----------
(1)<KB 2010-04-06/24, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 06-05-2010>
Art.9. Buiten de lessen blijven de leden van het onderwijzend personeel ter beschikking van de leerlingen om hen de ophelderingen te verstrekken die zij nodig zouden kunnen hebben. Ze nemen ondervragingen en examens af.
Art.10.<KB 2006-08-10/31, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De directeur van de basisvorming heeft de leiding van de directie van de basisvorming, hij is verantwoordelijk voor het volledige proces van de basisvorming [1 ...]1 en is belast met :
1° het voorstellen van de eindtermen van de basisvorming, het opmaken van de visie van de basisvorming en het voorstellen van de strategische objectieven ter zake;
2° het geven van algemene richtlijnen aan de bataljonscommandanten voor de basisvorming;
3° het verzekeren van :
a) de algemene organisatie van de basisvorming;
b) de planning van de activiteiten voor de leerlingen;
c) de algemene organisatie van de militaire en sportieve vorming van de kandidaat-officier die geen deel uitmaakt van de polytechnische faculteit of van de Faculteit sociale en militaire wetenschappen;
4° de uitvoering van het concept van vorming en evaluatie van de basisvorming en het beheer en de ontwikkeling van de capaciteiten inzake militaire en sportieve vorming;
5° het beheer en de administratie van de personeelsleden van de directie evenals de encadrering, de begeleiding en de administratie van de leerlingen;
6° het verzekeren van de controle en de bijsturing van het concept van vorming en evaluatie gesteund op de feedback van de leerlingen en van de interne en externe klanten en op een systeem van kwaliteit in de verschillende processen;
7° het stellen van de behoefte aan noodzakelijke middelen voor de verwezenlijking van het proces van de basisvorming en de opvolging van de invulling ervan;
8° het behoud en de uitbouw van de banden tot externe samenwerking op het vlak van de militaire basisvorming en sport door het opzoeken van partnerschappen met Belgische en internationale instellingen van basisvorming of hoger onderwijs en door de coördinatie van synergieën met andere militaire instellingen van basisvorming.
De directeur van de basisvorming moet houder zijn van een masterdiploma of equivalent afgeleverd door de Koninklijke Militaire School.
----------
(1)<KB 2010-04-06/24, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 06-05-2010>
Art.11. De bataljonscommandanten van het bataljon van de leerling-officieren en van het bataljon van de officier-leerlingen organiseren, onder toezicht van de directeur van de (basisvorming), de activiteiten verbonden aan de militaire opleiding, de sportieve en karakteriële vorming, het beheer en de administratie van de leerlingen. <KB 2006-08-10/31, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
Zij geven rekenschap aan de directeur van de (basisvorming) of aan de directeur van het academische onderwijs, naargelang het geval, van alle waarnemingen die van enig belang zouden kunnen zijn voor de leerlingen en de school. <KB 2006-08-10/31, art. 9, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006>
Zij worden in hun opdracht bijgestaan door de promotiecommandanten.
Art.12. De promotiecommandanten coördineren en controleren, onder toezicht van de directeur van het academisch onderwijs of van de bataljonscommandanten, naargelang het geval, de activiteiten verbonden aan de vorming, het beheer en de administratie van de leerlingen van de promotie waarover zij toezicht uitoefenen.
Zij volgen de prestaties van deze leerlingen in alle domeinen van de vorming.
Zij wonen regelmatig de lessen bij die gegeven worden aan de promotie waarover zij toezicht uitoefenen. Zij geven rekenschap aan de directeur van het academisch onderwijs of aan de bataljonscommandanten in hun respectievelijk domein.
Art.13. <KB 2006-08-10/31, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De commandant van de speciale divisie oefent ten aanzien van de leerlingen die geen deel uitmaken van een promotie, de opdrachten uit van promotiecommandant.
Hij oefent deze opdrachten uit onder toezicht van de commandant van het bataljon van de officier-leerlingen.
Art.14.<KB 2006-08-10/31, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De directeur van de voortgezette vorming heeft de leiding van de directie van de voortgezette vorming, hij is verantwoordelijk voor het volledige proces van de voortgezette vorming [1 ...]1 en is belast met :
1° het voorstellen van de eindtermen van de voortgezette vorming, het opmaken van de visie van de voortgezette vorming en het voorstellen van de strategische objectieven ter zake;
2° het geven van algemene richtlijnen aan de (directeurs van de opleidingen van) de voortgezette vorming; <KB 2007-12-20/89, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 27-08-2007>
3° het verzekeren van :
a) de algemene organisatie van de voortgezette vorming;
b) de planning van de activiteiten voor de stagiairs;
4° de uitvoering van het concept van vorming en evaluatie van de voortgezette vorming;
5° het beheer en de administratie van de personeelsleden van de directie evenals de encadrering, de begeleiding en de administratie van de stagiairs;
6° het verzekeren van de controle en de bijsturing van het concept van vorming en evaluatie gesteund op de feedback van de stagiairs en van de interne en externe klanten en op een systeem van kwaliteit in de verschillende processen;
7° het stellen van de behoefte aan noodzakelijke middelen voor de verwezenlijking van het proces van de voortgezette vorming en de opvolging van de invulling ervan;
8° het behoud en de uitbouw van de banden tot externe samenwerking op het vlak van de voortgezette vorming door het opzoeken van partnerschappen met Belgische en internationale instellingen van voortgezette vorming en van synergieën met andere militaire instellingen van voortgezette vorming.
De directeur van de voortgezette vorming moet houder zijn van het hogere stafbrevet, het brevet van militair administrateur of het hogere brevet van militair administrateur.
----------
(1)<KB 2010-04-06/24, art. 29, 010; Inwerkingtreding : 06-05-2010>
Art. 14bis.<ingevoegd bij KB 2006-08-10/31, art. 12; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De directeur van de steun heeft de leiding van de directie van de steun [1 ...]1, hij is verantwoordelijk voor :
1° de organisatie van de lokale diensten in het domein van de technische, logistieke en administratieve steun;
2° de creatie van een voldoende ondersteunde werkomgeving waarin de andere directies de activiteiten waarvoor ze verantwoordelijk zijn optimaal kunnen ontplooien;
3° de organisatie van het kwartiercommando.
----------
(1)<KB 2017-06-18/13, art. 9, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Afdeling 2. - De huisvesting.
Art.15. § 1. De leerlingen krijgen in de school voeding en huisvesting. De commandant van de school bepaalt in het reglement van inwendige orde onder welke omstandigheden kan worden afgeweken van dit principe. De huisvesting wordt gratis ter beschikking gesteld van de leerlingen bedoeld in artikel 3, 1° en 3°.
§ 2. Zijn ertoe gehouden verblijf te houden in de gebouwen van de school :
1° de commandant van de school;
2° de geneesheer;
3° een officier per bataljon;
4° een officier of onderofficier van de directie van de steun.
De woning van de commandant van de school is gemeubeld.
Deze verplichting houdt niet in dat gratis over die woningen kan worden beschikt.
Afdeling 3. - De faculteitsraden.
Art.16.<KB 2006-08-10/31, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> § 1.[1 Er wordt voor elke faculteit van de School een faculteitsraad opgericht, samengesteld uit :
1° de leden van het organiek onderwijzend personeel van de school, die titularis zijn van een cursus binnen het programma van de faculteit;
2° de tijdelijke medewerkers van de school, die titularis zijn van een cursus binnen het programma van de faculteit;
3° per taalstelsel, twee vertegenwoordigers van alle stagiairs, verkozen door en uit de stagiairs die de hogere stafopleiding en de hogere opleiding voor militair administrateur volgen;
4° per taalstelsel, een vertegenwoordiger van alle leerling-officieren, verkozen door en uit de leerling-officieren van het tweede en derde jaar van de bacheloropleiding, die tot hun faculteit en hun taalstelsel behoren;
5° per taalstelsel, een vertegenwoordiger van alle officier-leerlingen, verkozen door en uit de officieren-leerlingen, die tot hun faculteit en hun taalstelsel behoren;
6° twee vertegenwoordigers van alle doctorandi, verkozen door en uit de doctorandi van hun groep;
7° twee vertegenwoordigers van alle repetitoren, verkozen door en uit de repetitoren van hun groep.]1
§ 2. [1 De leden van de raad bedoeld in paragraaf 1, 1°, en 3° tot 7°, zijn stemgerechtigd.
De leden van de raad bedoeld in paragraaf 1, 2°, verkozen, in de schoot van hun groep, twee vertegenwoordigers die stemgerechtigd zijn.]1
§ 3. De leden van de faculteitsraden zijn, indien nodig, verkozen voor het begin van ieder academiejaar, bij geheime stemming.
De afgevaardigden van de leerlingen en van de stagiairs hebben initiatiefrecht inzake het onderwijs. Zij kunnen een punt op de agenda laten brengen en een speciaal pedagogisch advies vragen over een lid van het onderwijzend personeel.
§ 4. De directeur van het taalcentrum en de departementshoofden van het taalcentrum wonen de vergaderingen van de faculteitsraad bij als waarnemers. De faculteitsraad kan nog andere waarnemers uitnodigen. De waarnemers hebben bij uitsluiting een raadgevende rol.
§ 5. De voorzitter van elke faculteitsraad wordt bij geheime stemming verkozen onder de gewone hoogleraren van deze faculteit door de stemgerechtigde leden van de faculteitsraad voor een termijn van drie jaar.
De vice-voorzitter basis- en voortgezette academische vorming van de polytechnische faculteit, de vice-voorzitter academische basisvorming en de vice-voorzitter academische voortgezette vorming van de Faculteit sociale en militaire wetenschappen worden bij geheime stemming verkozen onder de gewone hoogleraren, de hoogleraren en de militaire hoogleraren van deze faculteit door de stemgerechtigde leden van de faculteitsraad voor een termijn van drie jaar.
Wanneer één van de voorzitters of vice-voorzitters zijn mandaat niet beëindigt, wordt hij vervangen overeenkomstig de bepalingen van respectievelijk het vijfde en het zesde lid. De nieuwe titularis beëindigt het mandaat van zijn voorganger.
De mandaten zijn hernieuwbaar.
----------
(1)<KB 2014-07-22/04, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
Art.17. <KB 2006-08-10/31, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De faculteitsraden beraadslagen over de kwesties betreffende het onderwijs binnen hun respectieve faculteit telkens als de academische raad of de raad van bestuur hen raadpleegt. Zij vergaderen bovendien om over dezelfde kwesties te beraadslagen na oproeping door hun voorzitter. Zij verstrekken advies over :
1° de benoeming en de bevordering van het academisch personeel;
2° de toegang tot de verschillende opleidingen;
3° de voorstellen betreffende de benoeming tot doctor honoris causa.
Art.18. De faculteitsraden stellen hun reglement van inwendige orde op en leggen dit, na goedkeuring van de academische raad voor aan de goedkeuring van de minister.
Afdeling 4. - De academische raad.
Art.19. <KB 2006-08-10/31, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De academische raad bestaat uit :
1° de directeur van het academisch onderwijs, voorzitter;
2° de voorzitters van de faculteitsraden.
De ondervoorzitters van de faculteitsraden, de directeur van de basisvorming en de directeur van de voortgezette vorming wonen de vergaderingen van de academische raad bij als waarnemers. De waarnemers hebben een uitsluitend raadgevende rol.
Art.20.<KB 2006-08-10/31, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De academische raad waarborgt de wetenschappelijke waarde van het onderwijzend personeel.
De academische raad :
1° [1 ...]1;
2° vult de academische inhoud in van de opleidingen die leiden tot het behalen van een academische graad in functie van de door Defensie geformuleerde doelstellingen;
3° toetst de opleidingen die leiden tot het behalen van een academische graad aan de Europese, federale en communautaire bepalingen;
4° adviseert de commandant van de school inzake de programma's van wetenschappelijk onderzoek;
5° evalueert de diensten aan de gemeenschap door het academisch personeel;
6° legt een gemotiveerd voorstel neer inzake de benoeming en de bevordering van het academisch personeel aan de commandant van de school;
7° legt een gemotiveerd voorstel neer inzake de leeropdracht van het academisch personeel aan de commandant van de school.
----------
(1)<KB 2015-08-23/20, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 11-09-2015>
Art.21. De academische raad stelt zijn reglement van inwendige orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan de minister.
Afdeling IVbis. De raad van bestuur.
Art. 21bis. <ingevoegd bij KB 2006-08-10/31, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De raad van bestuur van de school is samengesteld uit de commandant van de school, voorzitter, de directeur van het academisch onderwijs, secretaris, de directeur van de basisvorming, de directeur van de voortgezette vorming, de directeur van de steun, drie leden van het onderwijzend personeel, waarvan minstens een hoogleraar, per faculteit, verkozen door iedere faculteitsraad, twee leerlingen per faculteit verkozen door de leerlingen van iedere faculteit, een stagiair per faculteit verkozen door de stagiairs van iedere faculteit, twee repetitoren of onderzoekers per faculteit verkozen door de repetitoren en onderzoekers van iedere faculteit en twee leden van het administratief en technisch personeel per faculteit, verkozen door het administratief en technische personeel van iedere faculteit.
De beslissingen van de raad van bestuur worden genomen bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
Art. 21ter. <ingevoegd bij KB 2006-08-10/31, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De raad van bestuur is belast met :
1° het bepalen van het algemeen strategisch beleid van de school;
2° het beraadslagen over alle aangelegenheden die de school aanbelangen, onverminderd de bevoegdheden van de commandant van de school en van de directeurs;
3° het adviseren over de algemene richtlijnen en de algemene reglementen voor de organisatie en coördinatie van het academisch onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de dienstverlening van de school;
4° het vastleggen en gebeurlijk aanpassen van het vijfjaarlijks investerings- en financieringsplan;
5° het goedkeuren en gebeurlijk aanpassen van de kredietaanvragen en van het jaarverslag van de school;
6° het goedkeuren van de aanvragen tot aanpassing van de personeelsformatie;
7° het beraadslagen over de uitreiking van de doctoraten honoris causa, op voorstel van een faculteit of op eigen initiatief, aan personen die diensten bewezen hebben aan de wetenschap, maar in dit geval na advies van de bevoegde faculteit, aan de school of aan de maatschappij.
Art. 21quater. <ingevoegd bij KB 2006-08-10/31, art. 17, 005; Inwerkingtreding : 16-08-2006> De raad van bestuur stelt zijn reglement van inwendige orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan de minister.
Onverminderd uitdrukkelijk andersluidende bepalingen in dit besluit, worden de beslissingen van de raad van bestuur genomen bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Onthoudingen, ongeldige en blancostemmen worden steeds geacht niet te zijn uitgebracht.
De beraadslagingen van de raad van bestuur worden bewaard in notulen goedgekeurd door de raad en ondertekend door de commandant van de school en de directeur van het academisch onderwijs.
Afdeling 5. - De vervolmakings- en opleidingsraad.
Art.22.[1 De vervolmakings- en opleidingsraad bestaat uit:
1° de commandant van de school, voorzitter;
2° [2 de onderstafchef operaties en training, of zijn gemachtigde afgevaardigde;]2
3° de directeur-generaal human resources, of zijn gemachtigde afgevaardigde;
4° de directeur-generaal material resources, of zijn gemachtigde afgevaardigde;
5° de directeur van het academisch onderwijs, de directeur van de basisvorming of de directeur van de voortgezette vorming, volgens de vormingsprogramma's;
6° de commandanten van de componenten, of hun gemachtigde afgevaardigden, alsook elk ander lid, aangewezen door de directeur-generaal human resources;
7° [2 ...]2
8° één of meerdere officieren, afgevaardigden van de directie-generaal human resources, aangewezen door de directeur-generaal human resources;
9° waarnemers en/of deskundigen, op voorhand goedgekeurd door de voorzitter;
10° een officier van de school, secretaris, aangewezen door de commandant van de school.
De leden van de raad bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, zijn stemgerechtigd.]1
----------
(1)<KB 2015-08-23/20, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 11-09-2015>
(2)<KB 2017-06-18/13, art. 10, 022; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
Art.23.[1 De vervolmakings- en opleidingsraad is belast met:
1° op voorstel van de directeur-generaal human resources, een advies te geven over de vormingsprogramma's zodanig dat zij aan de behoeften van de krijgsmacht beantwoorden;
2° het bevorderen van de noodzakelijke vooruitgang van het onderwijs verstrekt in de school.]1
----------
(1)<KB 2015-08-23/20, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 11-09-2015>
Art.24.[1 Op voorstel van de directeur-generaal human resources en na oproeping door zijn voorzitter vergadert de vervolmakings- en opleidingsraad, uiterlijk op 30 september van het lopende jaar om een advies te geven over de programma's van het volgende academiejaar. In voorkomend geval, vergadert hij een tweede maal, uiterlijk op 30 december van het lopende jaar. In plaats van een zitting, kan de procedure plaatsvinden op schriftelijke wijze.]1
----------
(1)<KB 2015-08-23/20, art. 4, 017; Inwerkingtreding : 11-09-2015>
Art.25. De vervolmakings- en opleidingsraad stelt zijn reglement van inwendige orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan de minister.
Afdeling VI. - [1 Het behandelen van individuele dossiers]1
----------
(1)
Art. 25bis. [1 De volgende bepalingen zijn toepasselijk op het behandelen van individuele dossiers :
1° voor benoemingsdossiers nemen enkel de leden die een academische graad hebben die hoger of gelijk is aan de graad waarvoor betrokkene solliciteert, deel aan de beraadslagingen en de daaraan verbonden stemmingen;
2° voor andere dossiers nemen enkel de leden die een academische graad hebben die hoger of gelijk is aan deze van betrokkene, deel aan de beraadslagingen en de daaraan verbonden stemmingen.
De graadvoorwaarde bedoeld in het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de commandant van de School, de directeur van het academisch onderwijs, de directeur van de basisvorming, de directeur van de voortgezette vorming en de cursusdirecteurs.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij KB 2014-07-22/04, art. 4, 016; Inwerkingtreding : 18-08-2014>
HOOFDSTUK IV. - De leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°.
Art.26. Om aanvaard te kunnen worden door de minister moet de leerling bedoeld in artikel 3, 2°, voldoen aan een van volgende studievoorwaarden :
1° hetzij krachtens de onderwijswetgeving geschikt zijn om hogere studies aan te vatten;
2° hetzij ingeschreven zijn in een instelling van hoger onderwijs;
3° hetzij een diploma van het hoger of universitair onderwijs voorleggen, dat toelaat om zich te integreren in de school in het gewenste vormingsjaar of dat toelaat het programma te volgen voorgesteld door de directeur van het academisch onderwijs, en dat door hem aanvaard wordt.
Art.27.Om te kunnen worden aanvaard moet de leerling die voldoet aan de studievoorwaarde bedoeld in artikel 26, 1°, bovendien voldoen aan volgende voorwaarden :
1° slagen voor een examen betreffende de kennis van het Nederlands of het Frans, noodzakelijk om met goed gevolg de gevraagde vorming te kunnen volgen;
2° slagen voor het examen wiskunde bedoeld in [1 artikel 33, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen]1;
3° indien het geen militair betreft, voorgedragen worden door een publiekrechtelijke rechtspersoon;
4° deze vorming volgen in toepassing van zijn statuut of arbeidsovereenkomst.
----------
(1)<KB 2019-08-29/16, art. 2, 028; Inwerkingtreding : 20-10-2019>
Art.28. De financiële voorwaarden van de aanvaarding van de leerlingen bedoeld in artikel 3, 2° worden bepaald door de minister, die rekening kan houden met volgende elementen, naargelang het geval :
1° de duur en het voorwerp van de gevolgde vorming;
2° de geleverde financiële en materiële steun;
3° de financiële draagkracht van de leerling, de instelling van hoger onderwijs, en de publiekrechtelijke rechtspersoon;
4° de bepalingen van het bi- of multilaterale akkoord in uitvoering van dewelke de vorming wordt verstrekt.
Art.29. De leerlingen bedoeld in artikel 3, 2°, worden beoordeeld, voor het gedeelte van de vorming dat zij volgen, op de ogenblikken en volgens de criteria voorzien voor de kandidaat-beroepsofficieren, rekening houdende met de bepalingen van het bi- of multilaterale akkoord in uitvoering van dewelke de vorming wordt verstrekt.
HOOFDSTUK V. - De diploma's.
Art.30. De commandant van de school reikt aan de geslaagde leerlingen van de polytechnische faculteit en van de faculteit sociale en militaire wetenschappen de diploma's uit betreffende hun studies.
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen.
Art.31. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 september 1978 betreffende het statuut van de hulpofficieren en kandidaat-hulpofficieren van de luchtmacht, piloten en navigatoren, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 maart 2002, wordt vervangen als volgt :
" Art. 2. De proeven van gelijke waarde bedoeld in artikel 3, 2°, van de voornoemde wet van 23 december 1955, zijn :
1° de proeven bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader;
2° de proeven voorgeschreven voor de werving van beroepsofficieren langs een andere weg. "
Art.32. Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten 13 juni 2001 en 14 maart 2002 wordt vervangen als volgt :
" Art. 15. Kan door de Koning opgenomen worden in het beroepskader van het varend personeel van de luchtmacht de hulpofficier die volgende bijkomende voorwaarden vervult :
1° na zijn benoeming in de graad van hulponderluitenant gedurende ten minste één jaar hebben gediend;
2° geslaagd zijn voor het examen bedoeld in artikel 11, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, dat door de kandidaten voor de faculteit sociale en militaire wetenschappen moet worden afgelegd;
3° aanvaard zijn door de minister van Landsverdediging na door zijn hiërarchische chefs gunstig te zijn voorgesteld.
Het examen bedoeld in het eerste lid, 2°, mag maximum driemaal worden afgelegd.
Het examen bedoeld in artikel 16, 1°, van de wet van 23 december 1955, mag maximum driemaal worden afgelegd.
Het examen bedoeld in artikel 16, 2°, van de wet van 23 december 1955, mag maximum tweemaal worden afgelegd. "
Art.33. Artikel 7, § 2, eerste lid, 1°, b), van het koninklijk besluit van 13 november 1991 tot bepaling van de regels die gelden bij de beoordeling van de karakteriële hoedanigheden van een kandidaat-militair van het actief kader of van een dienstplichtige, kandidaat-reserveofficier of kandidaat-reserveonderofficier, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 augustus 1994, wordt vervangen als volgt :
" b) voor de kandidaat-beroepsofficier van de koninklijke militaire school, éénmaal tijdens of op het einde van het eerste semester van het eerste vormingsjaar;
".
Art.34. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende de werving en de vorming van de kandidaat-militairen van het actief kader, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 30°, vervallen de woorden "tijdens een periode van opleiding of van schoolvorming";
2° de bepaling onder 32° wordt vervangen als volgt :
" 32° DGHR : de directeur-generaal human resources;
".
Art.35. Artikel 10, § 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" 1° in de Koninklijke Militaire School, moet de kandidaat-beroepsofficier krachtens de onderwijswetgeving geschikt zijn om hogere studies aan te vatten;
".
Art.36. Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 11. De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsofficier van de normale werving :
1° psychotechnische proeven inzake het intellectueel potentieel;
2° een examen dat betrekking heeft op de grondige kennis van, naar keuze van de kandidaat, de Nederlandse, de Franse of de Duitse taal en de elementaire kennis van een van deze talen waarover de grondige kennis niet werd ondervraagd, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 2bis van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;
3° een examen wiskunde.
Het examen wiskunde is, voor de kandidaat-beroepsofficieren, voor de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School, gelijkwaardig met dit voor de toelating tot de universitaire studies van burgerlijk ingenieur. Voor de andere kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving heeft dit examen betrekking op de leerstof wiskunde onderwezen in het algemeen secundair onderwijs waarin vier uur wiskunde per week gegeven wordt in de laatste twee jaar.
De minister stelt de bijzonderheden vast van het programma, de belangrijkheidscoëfficiënten en de te behalen algemene en bijzondere cijfers in de verschillende vakken van de examens bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°.
De commandant van de Koninklijke Militaire School is belast met de organisatie van de examens bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°.
De resultaten behaald bij de proeven en examens bedoeld in het eerste lid worden beoordeeld door een examencommissie waarvan de samenstelling en de werking bepaald worden door de minister. "
Art.37. In hetzelfde besluit wordt een artikel 11bis ingevoegd, luidende :
" Art. 11bis. § 1. De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsonderofficier van de normale werving die in aanmerking komt om te worden aanvaard in een school voor onderofficieren :
1° psychotechnische proeven inzake het intellectueel potentieel en de technische gerichtheid;
2° een examen in de eerste landstaal;
3° een examen wiskunde.
De examens bedoeld in 2° en 3° handelen over de leerstof onderwezen tot en met het vierde studiejaar van het secundair onderwijs.
§ 2. De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsonderofficier van de normale werving die niet wenst aanvaard te worden in een school voor onderofficieren, de psychotechnische proeven bedoeld in § 1, eerste lid, 1°. ".
Art.38. In hetzelfde besluit wordt een artikel 11ter ingevoegd, luidende :
" Art. 11ter. De proeven bedoeld in artikel 3, 10°, omvatten voor de kandidaat-beroepsvrijwilliger van de normale werving, psychotechnische proeven inzake het intellectueel potentieel, de technische gerichtheid en de vereiste bijzondere geschiktheden per ambt, waarvan het programma, de vereisten om te slagen en de wegingscoëfficiënten worden vastgelegd in een reglement vastgesteld door de minister.
De kandidaat-vrijwilliger die slaagt voor de psychotechnische proeven bedoeld in het eerste lid behoudt gedurende tien maanden het voordeel van deze uitslag. "
Art.39. In hetzelfde besluit wordt een artikel 11quater ingevoegd, luidende :
" Art. 11quater. De kandidaat die niet geslaagd is voor de psychotechnische proeven bedoeld in de artikelen 11, 11bis en 11ter kan deze proeven later opnieuw afleggen, op voorwaarde dat er minstens tien maanden zijn verlopen sinds de datum waarop hij ze heeft afgelegd. ".
Art.40. In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt :
" 2° de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°. " ;
2° in het tweede lid worden de woorden "het vergelijkend examen" vervangen door de woorden "de examens".
Art.41. Artikel 25, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" 3° een periode van opleiding, gericht op de aanvullende professionele vorming van de kandidaat, hierna "aanvullende vorming" genoemd, behalve voor de kandidaat van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School;
".
Art.42. In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de woorden "Behalve voor de kandidaat van de "polytechnische" afdeling of van de afdeling "alle wapens" van de koninklijke militaire school, wordt de vormingscyclus" vervangen door de woorden "De aanvullende vorming wordt".
Art.43. In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de volgende aanwijzingen aangebracht :
1° in 1° worden de woorden "polytechnische afdeling" vervangen door de woorden "polytechnische faculteit";
2° in 2° worden de woorden "afdeling "alle wapens" vervangen door de woorden "faculteit sociale en militaire wetenschappen".
Art.44. In artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 juli 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt :
" 1° voor de kandidaat van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School, de cursussen en de examens waarvan het programma vastgesteld wordt in uitvoering van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, evenals de bijkomende cursussen en examens waarvan het programma vastgesteld wordt door de Koning;
";
2° de bepaling onder 2° wordt opgeheven.
Art.45. Artikel 31 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 31. § 1. De kandidaten van de polytechnische faculteit of van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School stellen in het laatste vormingsjaar een eindscriptie op waarvan het onderwerp goedgekeurd moet worden door de directeur van het academisch onderwijs.
De directeur van het academisch onderwijs wijst de directeur van de eindscriptie en de tweede lezer aan.
§ 2. De eindscriptie wordt ingediend en voorgesteld voor een examencommissie.
De examencommissie is samengesteld uit een opperofficier of een kolonel, voorzitter, en, per specialiteit bepaald door de commandant van de Koninklijke Militaire School, een hoofdofficier en twee andere burgerlijke of militaire leden. De voorzitter en de leden worden jaarlijks aangewezen door de Koning.
De examencommissie wordt bijgestaan door de directeur van de eindscriptie.
Een officier, aangewezen door de directeur van het academisch onderwijs, vervult de functie van secretaris. "
Art.46. In artikel 47 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, 2°, worden de woorden "naar een andere specifieke vormingscyclus binnen zijn krijgsmachtdeel en de stafchef van het krijgsmachtdeel vaststelt dat er een personeelsbehoefte is die op deze wijze ingevuld moet worden" vervangen door de woorden "en de bevoegde overheid bedoeld in § 2 vaststelt dat er een personeelsbehoefte is waaraan de kandidaat kan voldoen";
2° in § 1, tweede lid, worden de woorden "chef van de generale staf" vervangen door de woorden "chef defensie";
3° § 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De heroriëntering wordt beslist door de DGHR.
In het geval bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, beslist de DGHR tot de heroriëntering van een kandidaat nadat hij de specifieke vormingscyclus, waarvoor hij heeft vastgesteld dat er een personeelsbehoefte bestaat, opengesteld heeft voor alle kandidaten in dezelfde hoedanigheid in de gelijktijdige promotie van de kandidaat die de heroriëntering heeft gevraagd. De kandidaten moeten voldoen aan de karakteriële en fysieke hoedanigheden vereist voor de bedoelde specifieke vormingscyclus.
De DGHR neemt zijn beslissing op basis van :
1° de personeelsbehoefte in alle betrokken specifieke vormingscycli;
2° desgevallend, de uitslagen van de selectieproeven inzake karakteriële en fysieke hoedanigheden bedoeld in het tweede lid;
3° de selectiegegevens van de kandidaten bij hun aanwerving;
4° de resultaten inzake professionele, karakteriële en fysieke hoedanigheden op het vlak van de fysieke conditie van de kandidaten sinds hun aanwerving.
De kandidaat volgt het lot van de andere kandidaten van de promotie waarnaar hij geheroriënteerd wordt. "
Art.47. In artikel 60 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 2, 3°, wordt opgeheven;
2° in § 3, 1°, worden de woorden "en in elk geval eenmaal tijdens het eerste trimester van het eerste vormingsjaar. Evenwel worden enkel de uitslagen bepaald door de minister voor de voormelde beoordeling tijdens het eerst trimester in aanmerking genomen" geschrapt;
3° paragraaf 3, 2°, b), wordt opgeheven;
4° paragraaf 5, 1°, b), wordt opgeheven.
Art.48. Artikel 65, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 57, § 1, bestaat de deliberatiecommissie in de Koninklijke Militaire School evenwel uit volgende personen of hun plaatsvervanger aangewezen door de commandant van de school :
1° de directeur van het academisch onderwijs, voorzitter;
2° de directeur van de militaire en sportieve vorming;
3° de commandant van het bataljon van de leerling-officieren, de commandant van het bataljon van de officier-leerlingen of de commandant van de speciale divisie, naargelang het geval;
4° desgevallend, de promotiecommandant;
5° de titularissen van de cursussen onderwezen tijdens de periode waarover de deliberatie handelt of, wanneer beraadslaagd wordt over de militaire initiatiefase, ten minste twee van de voornaamste onderrichters die betrokken waren bij de vorming van de kandidaat;
6° enkel op het einde van de academische vorming, de directeur van de eindscriptie;
7° de officier verantwoordelijk voor lichamelijke opvoeding en sport;
8° de geneesheer van de school. "
Art.49. Artikel 79, 2°, a), van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" a) op het einde van de academische vorming, voor de kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving aanvaard in de Koninklijke Militaire School;
".
Art.50. In artikel 80, § 2, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden "en in de specifieke besluiten betreffende de koninklijke militaire school voor de leerlingen van deze school".
Art.51. In artikel 83, § 1, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "stafchef van zijn krijgsmachtdeel" worden vervangen door het woord "DGHR";
2° de woorden "zoals bepaald door de specifieke besluiten betreffende de koninklijke militaire school" worden vervangen door de woorden ", in dezelfde faculteit van de Koninklijke Militaire School en in een gelijktijdige promotie".
Art.52. Artikel 84 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Art. 84. § 1. De kandidaat-beroepsvrijwilliger of de kandidaat-beroepsonderofficier die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van kandidaat in dezelfde hoedanigheid in een andere specialiteit aan te vatten.
De kandidaat-beroepsonderofficier die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie aan te vatten, op voorwaarde dat hij aan de leerplicht heeft voldaan.
§ 2. De kandidaat-beroepsofficier van de normale werving of aanvullende werving die volgens de deliberatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht :
1° de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van kandidaat-beroepsofficier in een andere specialiteit aan te vatten :
a) indien hij definitief mislukt is tijdens of op het einde van het eerste of tweede jaar van de academische vorming;
b) indien hij, om te kunnen worden gereklasseerd in de vorming met het oog op het bekomen van het diploma van arts of tandarts, geslaagd is in de toelatingsproef die voorzien is met het oog op het beginnen van deze studies, zo dit vereist is;
c) indien hij, bij de werving, geslaagd is in de proeven bedoeld in artikel 3, 10°, voor de vorming waarin hij wenst te worden gereclasseerd;
2° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie aan te vatten, op voorwaarde dat hij al in de graad van onderluitenant is aangesteld;
3° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-beroepsonderofficier aan te vatten, indien hij nog niet tot de graad van onderluitenant is aangesteld.
§ 3. De kandidaat-beroepsofficier van de bijzondere werving die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht :
1° de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van kandidaat-beroepsofficier in een andere specialiteit aan te vatten;
2° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-aanvullingsofficier aan te vatten, op voorwaarde dat hij al in de graad van onderluitenant is aangesteld;
3° de toestemming krijgen om een vorming als kandidaat-beroepsonderofficier aan te vatten, indien hij nog niet tot de graad van onderluitenant is aangesteld.
§ 4. De kandidaat-aanvullingsmilitair van de uitzonderlijke werving die volgens de deliberatie- of evaluatiecommissie definitief mislukt is wegens onvoldoende professionele hoedanigheden kan van de DGHR, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht :
1° de toestemming krijgen om een nieuwe vorming van een ander type van aanvullingsmilitair in dezelfde personeelscategorie te volgen;
2° indien het een kandidaat-aanvullingsofficier respectievelijk -aanvullingsonderofficier betreft, die de reclassering vermeld in 1° niet bekomt, de toestemming krijgen om een vorming van beroepsonderofficier respectievelijk beroepsvrijwilliger te volgen.
De kandidaat-aanvullingsofficier die deze hoedanigheid wegens onvoldoende professionele hoedanigheden verliest bij toepassing van artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 augustus 1994 betreffende sommige uit het gebrevetteerd varend personeel geschrapte hulpofficieren die aanvaard kunnen worden om een vorming tot aanvullingsofficier te volgen, kan, op zijn verzoek en in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht, van de DGHR de toestemming krijgen om een vorming van beroepsonderofficier te volgen.
§ 5. De toestemmingen bedoeld in §§ 1 tot 4 kunnen evenwel niet worden verleend :
1° indien de kandidaat definitief mislukt wordt bevonden tijdens de militaire initiatiefase of voor de kandidaat-vrijwilliger tijdens de basisopleiding;
2° indien de kandidaat niet over het vereiste medische profiel beschikt voor de vorming waarin hij wenst te worden gereklasseerd.
§ 6. De kandidaat kan slechts éénmaal de toestemming verkrijgen om te worden gereklasseerd.
§ 7. De gereclasseerde kandidaat kan worden vrijgesteld van bepaalde vormingsgedeelten overeenkomstig de bepalingen van artikel 44. "
Art.53. Artikel 92, eerste lid, 4°, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" 4° in de graad van onderluitenant, op voorwaarde dat hij houder is van het diploma van kandidaat in de specialiteit die hij volgt :
a) voor de kandidaat-beroepsofficier van de polytechnische faculteit van de Koninklijke Militaire School, op 25 september van het derde vormingsjaar;
b) voor de kandidaat-beroepsofficier van de faculteit sociale en militaire wetenschappen van de Koninklijke Militaire School, op 26 september van het derde vormingsjaar;
c) voor de kandidaat van de school voor officieren van de medische dienst, op 26 september van het vierde vormingsjaar;
d) voor de andere dan in a), b) en c) vermelde kandidaten, op 27 september van het derde vormingsjaar. "
Art.54. In artikel 100, § 4, eerste lid, 1°, a), van hetzelfde besluit worden de woorden "de afdeling "alle wapens"" vervangen door de woorden "de faculteit sociale en militaire wetenschappen".
Art.55. In artikel 101, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in a) worden de woorden "de "polytechnische" afdeling" vervangen door de woorden "de polytechnische faculteit";
2° in b) worden de woorden "de afdeling "alle wapens" vervangen door de woorden "de faculteit sociale en militaire wetenschappen".
Art.56. In artikel 136 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :
" § 2. De kandidaat-beroepsofficieren van een normale werving die aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 3, 1° tot 10°, voldoen worden in hun taalstelsel en in de door hen gewenste krijgsmachtdelen en specifieke vormingscycli gerangschikt volgens de behaalde uitslagen op de examens bedoeld in artikel 11, eerste lid, 2° en 3°.
De minister stelt de bijzonderheden vast van het programma, de belangrijkheidscoëfficiënten en de te behalen algemene en bijzondere cijfers in de verschillende vakken van de examens bedoeld in het eerste lid.
Indien een kandidaat-beroepsofficier van de normale werving batig gerangschikt staat in een specifieke vormingscyclus, wordt hij voor deze cyclus aanvaard.
Indien een kandidaat-beroepsofficier van de normale werving batig gerangschikt staat voor verschillende specifieke vormingscycli wordt hij in deze cyclus waarvoor hij zijn voorkeur heeft uitgedrukt aanvaard en wordt hij in de rangschikking voor de andere cycli geschrapt. Deze rangschikkingen worden vervolgens aangepast. ";
2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt :
" § 3. De kandidaat-beroepsofficieren van de normale werving die het examen over de grondige kennis van de eerste taal in het Duits hebben afgelegd, worden gerangschikt samen met de kandidaten van het Nederlands of het Frans taalstelsel naargelang de taal waarin zij het examen over de elementaire kennis van de tweede taal hebben afgelegd. "
Art.57. In artikel 9, § 2bis , van het koninklijk besluit van 28 juli 1995 betreffende de beoordelingsprocedure voor de militairen van het actief kader en van het reservekader, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 januari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid worden de woorden "de studiedirecteur" vervangen door de woorden "de directeur van het academisch onderwijs";
2° in het vierde lid wordt het woord "studiedirecteur" vervangen door de woorden "directeur van het academisch onderwijs".
Art.58. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 augustus 1998 tot vaststelling van het statuut van de burgerlijke repetitors bij de Koninklijke Militaire School wordt vervangen als volgt :
" Art. 2. De burgerlijke repetitors verlenen hun medewerking aan de praktische werken, aan de seminaries, aan de geleide oefeningen alsook aan de controle van de kennis van de leerlingen. Zij mogen vervangingen verzekeren in uitzonderlijke gevallen en cursussen verstrekken in het kader van de opdracht bedoeld in artikel 6, 3° en 5°, van het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School. "
Art.59. In artikel 38, 1°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie hetzelfde besluit vervallen de woorden ", met name het examen over de grondige kennis bij de toelatingsproeven tot de Koninklijke Militaire School voorzien in artikel 13, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 14 november 1968 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School".
HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepalingen.
Art.60. Worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 2 april 1963 betreffende de academische raad en de afdelingsraden van de Koninklijke Militaire School;
2° het koninklijk besluit van 14 november 1968 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 augustus 1971, 20 februari 1975, 10 september 1977, 8 november 1977, 12 juni 1989, 13 november 1992, 8 november 1993, 11 augustus 1994, 19 juni 1996 en 13 juni 2001.
HOOFDSTUK VIII. - Overgangs- en slotbepalingen.
Art.61. (Opgeheven) <KB 2003-05-08/48, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 15-08-2003>
Art.62. (Opgeheven) <KB 2003-05-08/48, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 15-08-2003>
Art.63. Hebben uitwerking met ingang van 19 augustus 2002 :
1° de artikelen 2 tot 6, 14 tot 17 en 23 van de wet van 22 maart 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de statuten van het militair personeel;
2° de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 44 en 61 van dit besluit.
Art.64. De artikelen 46, 52 en 62 hebben uitwerking met ingang van 28 augustus 2002.
Art.65.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE.
Art. N. <KB 2008-09-01/34, art. 5, 009; Inwerkingtreding : 24-09-2008> Bijlage bij het koninklijk besluit van 26 september 2002 betreffende de organisatie van de Koninklijke Militaire School.
(Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.S. 10-10-2002, p. 45684-45723).
Gewijzigd bij :
<KB 2007-07-09/36, art. 6; Inwerkingtreding : 01-07-2007 ; B.S. 03.09.2007, p. 45777-45823>
<KB 2003-05-08/48, art. 2, Inwerkingtreding : 15-08-2003; B.S. 20-06-2003, p. 33225-33265). <Erratum, zie B.St. 04.07.2003, p. 36015>>
<KB 2004-08-13/31, art. 5, Inwerkingtreding : 15-08-2004; B.S. 31-08-2004, p. 63767-63809>
<KB 2005-08-02/31, art. 12 ; Inwerkingtreding : 01-07-2005; B.S. 12.08.2005, p. 35776>
<KB 2006-07-14/34, art. 2; Inwerkingtreding : 01-07-2006; B.S. 17.08.2006, p. 40994-41037>
<KB 2006-12-14/51, art. 5; Inwerkingtreding : 16-08-2006; B.S. 17.01.2007, p. 1860>
<KB 2007-12-20/89, art. 4; Inwerkingtreding : 27-08-2007; B.S. 30.01.2008, p. 5298-5302>
Art. N1.[1 Bijlage A - Programma van de Koninklijke Militaire School - Academiejaar 2024-2025.]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 02-08-2024, p. 93134)
----------
(1)<KB 2024-06-13/10, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 01-07-2024>
Art. N2.[1 Bijlage B]1
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 02-08-2024, p. 93156)
----------
(1)<KB 2024-06-13/10, art. 1, 033; Inwerkingtreding : 19-08-2024>