19 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de examencommissies van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 11-06-2004 en tekstbijwerking tot 17-08-2018)
Art. 1-12
Artikel 1. De examencommissies belast met de beoordeling van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger bestaan, voor elke examenperiode, ofwel uit een voorzitter, een militair lid, een burgerlijk lid en een examinator, ofwel uit een voorzitter en verscheidene subcommissies.
Elke subcommissie bestaat uit een ondervoorzitter, een militair lid, een burgerlijk lid en een examinator.
Voor de beoordeling van de schriftelijke gedeelten van de taalexamens kunnen evenwel meerdere militaire of burgerlijke leden aangewezen worden.
Art.2. De voorzitters en ondervoorzitters moeten een grondige kennis hebben van de twee landstalen.
De burgerlijke en militaire leden moeten een grondige kennis hebben van de taal waarin de kandidaten moeten worden ondervraagd.
Art.3.[1 De betrokken kandidaat kan elk lid van een examencommissie wraken om één of meerdere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen.
Dient zich te wraken elk voorzitter, ondervoorzitter, lid of examinator van een examencommissie :
1° dat de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van de betrokken kandidaat;
2° dat, om één van de andere in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek opgesomde redenen, van mening is dat hij de betrokken kandidaat niet volkomen onpartijdig kan beoordelen.
De betrokken kandidaat of het betrokken lid moet de wrakingsgrond doen gelden :
1° bij de voorzitter van de betrokken examenperiode indien de wrakingsgrond een ondervoorzitter, een lid of een examinator van de zitting betreft;
2° bij de directeur-generaal human resources indien de wrakingsgrond de voorzitter van de betrokken examenperiode betreft.
Indien de voorzitter van de betrokken examenperiode of de directeur-generaal human resources oordeelt dat de motivering ontoereikend is, kan hij de wraking verwerpen. De verwerping wordt schriftelijk gemotiveerd. Indien hij oordeelt dat de wrakingsgrond gegrond is, worden nieuwe leden aangewezen.
De wrakingsgrond, gemotiveerd door een bewijs of een begin van bewijs, wordt door elk schriftelijk communicatiemiddel toegezonden tegen ontvangstbewijs, ten laatste vijftien werkdagen vóór het begin van de betrokken examenperiode.]1
----------
(1)<KB 2010-08-26/06, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 13-09-2010>
Art.4.De voorzitters en de ondervoorzitters bedoeld in artikel 1 worden door de [2 directeur-generaal human resources]2 aangewezen uit :
1° de officieren ten minste bekleed met de graad van luitenant-kolonel;
2° de burgerlijke ambtenaren van het ministerie van Landsverdediging ten minste bekleed met een graad van rang 13, die het bewijs van hun tweetaligheid hebben geleverd overeenkomstig de bepalingen, naargelang het geval, van artikel 7, § 1, 5°, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of van artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2018-07-19/21, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
Art.5.De militaire leden bedoeld in artikel 1 worden door de [2 directeur-generaal human resources]2 aangewezen uit de officieren van de krijgsmacht.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2018-07-19/21, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
Art.6.De burgerlijke leden bedoeld in artikel 1 worden door de [2 directeur-generaal human resources]2 aangewezen uit :
1° de leraars van het hoger onderwijs of van het hoger secundair onderwijs, in dienst, in disponibiliteit of gepensioneerd;
2° de gewezen leden van het burgerlijk onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School, van de koninklijke kadettenschool of van een school voor onderofficieren;
3° de rijksambtenaren van niveau 1 behorend tot het Ministerie van Landsverdediging en met de graad van vertaler-revisor-directeur of vertaler-revisor en, bij ontstentenis van voormelde ambtenaren, de rijksambtenaren van niveau B behorend tot het Ministerie van Landsverdediging;
4° de overige rijksambtenaren van [3 niveau A]3.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2018-07-19/21, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
(3)<KB 2018-07-19/21, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
Art.7.De examinatoren bedoeld in artikel 1 worden door de [3 directeur-generaal human resources]3 aangewezen uit de leden van het burgerlijk onderwijzend personeel ressorterend onder de algemene directie [2 human resources]2.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
(2)<KB 2017-06-18/13, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
(3)<KB 2018-07-19/21, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 27-08-2018>
Art.8. Met uitzondering van de rijksambtenaren van niveau 1 bedoeld in artikel 6, 3°, moeten de burgerlijke leden en de examinatoren houder zijn van ten minste één van de volgende titels :
1° doctor in de letteren en wijsbegeerte;
2° licentiaat in de Romaanse of Germaanse talen en letterkunde;
3° licentiaat in de Romaanse of Germaanse filologie;
4° licentiaat-vertaler;
5° licentiaat-tolk.
Art.9.De [1 Minister van Defensie]1 benoemt een permanent inspecteur van de taalexamens.
Behalve de taken welke hem door de [1 Minister van Defensie]1 worden opgedragen, ziet de permanente inspecteur erop toe dat de kandidaten in de verschillende examenperiodes door de examencommissie en door de subcommissies op eenvormige wijze worden beoordeeld.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.10.De nadere regels betreffende de taalexamens worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de [1 Minister van Defensie]1.
----------
(1)<KB 2016-01-29/11, art. 91, 003; Inwerkingtreding : 11-03-2016>
Art.11. Het koninklijk besluit van 15 maart 1984 houdende inrichting van de examencommissies belast met het afnemen van de proeven van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1993 en van 18 maart 2004, wordt opgeheven.
Art. 12.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.